Duurzaamheidsanalyse Melkveemengvoeders mengvoeders
Anton Kool Oktober 2008
1
Blonk Milieu Advies BV Kattensingel 3 2801 CA Gouda Telefoon: 0182 579970 Email:
[email protected] Internet: www.blonkmilieuadvies.nl
Blonk Milieu Advies heeft dit onderzoek uitgevoerd in opdracht van CONO Kaasmakers. Blonk Milieu Advies ondersteunt bedrijfsleven, overheden en maatschappelijke organisaties in hun streven naar duurzaamheid in de agro- en foodketen. Onafhankelijk onderzoek vormt de basis van waaruit we helder en toegesneden advies geven. Voor meer informatie zie www.blonkmilieuadvies.nl
Duurzaamheidsanalyse Melkveemengvoeders
Anton Kool Oktober 2008
Inhoud 1.
2.
3.
4.
5.
Inleiding ................................................................................................................................................................. 1 1.1
Aanleiding..................................................................................................................................................... 2
1.2
Doelstelling .................................................................................................................................................. 2
1.3
Uitwerking project ...................................................................................................................................... 2
1.4
Leeswijzer ..................................................................................................................................................... 3
Duurzaamheid mengvoer in de zuivelketen..................................................................................................... 5 2.1
Broeikasgassen en energie..........................................................................................................................6
2.2
Overige maatschappelijke aspecten .......................................................................................................... 8
2.2.1
Biodiversiteit ................................................................................................................................................ 9
2.2.2
GMO’s ........................................................................................................................................................11
Energiegebruik en broeikasgasemissies mengvoeders ..................................................................................13 3.1
Mengvoergrondstoffen.............................................................................................................................14
3.2
Methode systeemanalyse ..........................................................................................................................15
3.2.1
Systeemafbakening ....................................................................................................................................15
3.2.2
Achtergronden en data .............................................................................................................................15
3.2.3
Allocatie ......................................................................................................................................................16
3.3
Resultaten per grondstof ..........................................................................................................................17
3.4
Resultaten praktijkmengvoeders .............................................................................................................21
Reductieopties broeikasgasemissies en energiegebruik ................................................................................25 4.1
Reductieopties binnen een grondstof ....................................................................................................26
4.2
Reductieopties tussen grondstoffen .......................................................................................................28
4.3
Overwegingen bij de reductieopties.....................................................................................................29
Proces ...................................................................................................................................................................31
Bronnen ........................................................................................................................................................................34 Bijlage A. Broeikasgasemissies en energiegebruik ..................................................................................................35 Bijlage B. Proces ..........................................................................................................................................................37
1 1.
Inleiding
1
1.1 Aanleiding De dierlijke productiesector en verwerkende industrie krijgen steeds meer te maken met maatschappelijke aandacht voor de duurzaamheid van hun productie en producten. Belangrijke thema’s die spelen zijn klimaatverandering, druk op biodiversiteit, dierenwelzijn etc. CONO Kaasmakers wil op deze ontwikkeling anticiperen door de mogelijkheden te onderzoeken van een klimaatneutrale kaas. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat klimaatemissies en energiegebruik in de keten van kaasproductie verspreid liggen over de verschillende schakels. Cruciaal bij het werken aan klimaatneutrale kaas is dus de samenwerking met alle relevante ketenpartijen: de kaasfabriek, de melkveehouders en aan het begin van de keten de mengvoerproducent.
1.2 Doelstelling Doel van het in dit rapport beschreven project is dat CONO Kaasmakers samen met de mengvoerindustrie de mogelijkheden nagaat om energiegebruik en broeikasgasemissies gerelateerd aan mengvoerproductie voor melkvee terug te dringen. Parallel hieraan ligt het streven om de duurzaamheid in de breedte voor mengvoederproductie t.b.v. melkvee te optimaliseren. Daarbij spelen m.n. druk op biodiversiteit en sociale aspecten. Dit project betreft de eerste oriënterende stap om de hierboven beschreven doelstelling te realiseren. Aansluitend op deze eerste fase zal in de zomer/najaar 2008 een tweede fase starten om de samenwerking nader in te vullen en te concretiseren.
1.3 Uitwerking project Het project omvat een inhoudelijke verdieping dat als basis dient voor de dialoog tussen de betrokken ketenpartijen. De inhoudelijke verdieping bestaat uit een duurzaamheidsanalyse van mengvoer in de zuivelketen. De kaders daarvan zijn als volgt: De bijdrage aan duurzaamheidsproblematiek van mengvoeders betreft met name de emissie van broeikasgassen, energiegebruik en de druk op biodiversiteit. Daarnaast is er, vooral enkele jaren geleden, veel maatschappelijke aandacht geweest voor het gebruik van GMO’s (genetisch gemodificeerde organismen). In dit project gaat de aandacht vooral uit naar broeikasgasemissies en energiegebruik. De andere onderwerpen worden kort behandeld. De grootste bijdrage van mengvoeders aan deze thematiek is gekoppeld aan het gebruik van grondstoffen. Bij de teelt en verwerking van de grondstoffen kunnen in meer of mindere mate broeikasgasemissies plaatsvinden (bijv. emissie van lachgas bij de teelt) en bij de teelt van gewassen in sommige gebieden speelt de bijdrage aan de druk op biodiversiteit een belangrijke rol. In het project is in beeld gebracht wat de bijdrage is van de verschillende grondstoffen aan de emissie van broeikasgassen en energiegebruik. Verder is het emissieprofiel voor een aantal mengvoeders die in de praktijk worden gebruikt uiteengezet. Daarbij is ook in beeld gebracht wat de bijdrage van mengvoer is in het energiegebruik en emissie van broeikasgassen over de gehele keten van kaasproductie. Om tot een samenwerking tussen CONO Kaasmakers en de mengvoerindustrie te komen is een dialoog tussen deze partijen opgezet. De hierboven beschreven inhoud diende als uitgangspunt voor de gesprekken om te komen tot een gezamenlijk gedragen beeld over doel, knelpunten, gewenst resultaat en acties. De vijf bedrijven waarmee CONO Kaasmakers de dialoog is aangegaan zijn Agrifirm, Van Benthem, De Heus, Hendrix UTD (Nutreco) en Nijsen Granico.
2
1.4 Leeswijzer Dit document omvat de rapportage van de inhoudelijke verdieping en geeft een weergave van de opgestarte dialoog tussen CONO Kaasmakers en de mengvoerleveranciers. Het rapport beschrijft de relevante duurzaamheidsthema’s m.b.t. mengvoer in de zuivelketen, de analyse van het energiegebruik en broeikasgasemissies per grondstof en voor enkele melkveevoeders, opties voor reductie van broeikasgasemissies en energiegebruik. Het proces tijdens en de resultaten van de bijeenkomsten met CONO en de mengvoederbedrijven beschrijven we in het laatste hoofdstuk.
3
4
2 2. Duurzaamheid mengvoer in de zuivelketen
5
Recent is er veel maatschappelijke aandacht voor de duurzaamheid van de voedingsmiddelen en (agrarische) productiemethoden. Onderwerpen die hoog op de agenda staan zijn de bijdrage aan de klimaatverandering, energiegebruik en afname van biodiversiteit. Voorbeelden zijn de (politieke) aandacht voor de milieulast die vleesconsumptie geeft zoals verwoord in de film ‘Meat the Truth’ van de Partij voor de Dieren, de aandacht voor de CO2 footprint van voedingsmiddelen in m.n. Groot Brittannië en de maatschappelijk druk op een zuivelcoöperatie om het gebruik van soja in het mengvoer t.b.v. de melkproductie te beëindigen om het regenwoud te sparen. Hieronder beschrijven we de onderwerpen emissie van broeikasgassen en energiegebruik in relatie tot mengvoer en de bijdrage van mengvoer in de gehele keten van zuivelproductie. Daarna gaan we in op de bijdrage aan de afname van biodiversiteit en het gebruik van GMO’s gerelateerd aan mengvoer.
2.1 Broeikasgassen en energie De zuivelproductie in Nederland levert een belangrijke bijdrage aan de emissie van broeikasgassen. De melkveehouderij is verantwoordelijk voor zo’n 40% van de broeikasgasemissies uit de primaire landbouw in Nederland (incl. glastuinbouw). Ook op ketenniveau (van productie grondstoffen tm verwerking en transport naar retail) geeft de zuivelketen een aanzienlijke bijdrage aan de emissie van broeikasgassen (zie figuur 2.1). Ter illustratie, de emissie van broeikasgassen gekoppeld aan het energiegebruik in de Nederlandse glastuinbouw bedroeg in 2003 6,4 Mton CO2 eq.
pluimveevlees
varkensvlees
rundvlees
zuivel
0
5
10
15
20
Mt CO2 -eq. landgebruik buitenland
grondstoffen buitenland
veehouderij Nederland
slachterij/verwerking/transport
landgebruik Nederland
Figuur 2.1 Een beeld van de broeikasgasemissies gekoppeld aan de productieketens van zuivel en verschillende soorten vlees met een onderverdeling naar bron van de emissies. De waarden in deze figuur zijn gebaseerd op een concept analyse van dierlijke productieketens en geven alleen een beeld van de onderlinge verhouding tussen ketens. De absolute hoogte van de emissie per keten is nog niet definitief vastgesteld.
Het energieverbruik van de Nederlandse zuivelketen bedraagt 61 PJ (Ketenkaart Zuivelindustrie, 2006). De belangrijkste bijdrage aan dit energieverbruik is toe te schrijven aan de productie van voeders (mengen ruwvoer) en de zuivelverwerking (figuur 2.2).
6
0,00% 0,00% 9,10%
9% 9%
Melkveevoederproductie
34%
17,30%
6,60%
Melkveehouderij Transport rauwe melk
4%
Melkverwerking Verpakkingen Transport detailhandel Detailhandel/consument Afdanking
28%
66,70%
14%
Figuur 2. Het energieverbruik in de zuivelketen onderverdeeld naar de verschillende ketenschakels (bron: Ketenkaart Zuivelindustrie, 2006).
Figuur 3. De emissie van broeikasgassen in de zuivelketen onderverdeeld naar de verschillende ketenschakels (bron: Ketenkaart Zuivelindustrie, 2006).
Binnen de melkveevoerproductie levert de productie van mengvoer de grootste bijdrage (tweederde) aan het energieverbruik. Dit energieverbruik is vooral gekoppeld aan de teelt, verwerking en transport van grondstoffen. Bij de melkverwerking geeft de productie van melkpoeder het meeste energiegebruik (18% van de 28%). De productie van kaas is verantwoordelijk voor 8% van de 28%. Voor de emissie van broeikasgassen is de bijdrage van de verschillende ketenschakels duidelijk anders dan bij energie. Hier vormt de melkveehouderij verreweg de belangrijkste bijdrage met tweederde van het totaal (figuur 3). Binnen de melkveehouderij zijn de methaanemissie vanwege de pensfermentatie (30% van de 67%) en de lachgasemissies vanwege bemesting en bodemprocessen (24% van 67%) verreweg de belangrijkste emissiebronnen. Het mengvoer draagt in de zuivelketen voor ongeveer 20% bij aan het energiegebruik. De directe bijdrage aan de emissie van broeikasgassen is geringer met zo’n 15%. Daarbij komt echter dat het mengvoer ingrijpt op belangrijke posten als de pensfermentatie en de N-excretie met de daaraan gekoppelde lachgasemissies bij bemesting. Binnen de mengvoerketen geeft de verwerking en het transport van grondstoffen het meeste energiegebruik (figuur 4). Het energiegebruik in de teeltfase en het gebruik van kunstmest zijn kleinere posten. Bij de broeikasgasemissies is het beeld anders (figuur 5). Daar zorgt de teeltfase voor meer dan de helft van de broeikasgasemissies. Verder is het transport een belangrijke post en in mindere mate het kunstmestgebruik.
7
9%
6% 15%
kunstmest
24%
16%
11%
22%
teelt verwerking transport mengvoerproductie
56%
Figuur 4. De verdeling van het energiegebruik over de productieketen van mengvoer (bron: Sevenster en Hueting, 2007).
Figuur 5. De verdeling van de emissie van broeikasgassen over de productieketen van mengvoer t.b.v. melkvee (Blonk, e.a. 2008).
2.2 Overige maatschappelijke aspecten De duurzaamheid van mengvoer en de gebruikte grondstoffen wordt bepaald door een uiteenlopend scala aan aspecten. Hierboven zijn al de milieuthema’s broeikasgassen en energiegebruik behandeld. In de maatschappelijke discussie rond veehouderij en mengvoer spelen daarnaast ook andere aspecten, zoals de druk op biodiversiteit die het grondgebruik t.b.v. grondstofproductie voor mengvoeders geeft en het gebruik van GMO-gewassen. Daarnaast spelen internationale milieuvraagstukken als de netto afvoer van mineralen en organische stof uit productielanden (met alle nadelige gevolgen voor lokale teelt en erosie etc) plus sociale aspecten als de concurrentie van feed-productie tov lokale food productie (waar bovenop ook nog eens de fuel-productie kan komen). Vooralsnog is tegenwoordig het belangrijkste maatschappelijke aspect wat rond mengvoergebruik in de veehouderij speelt de bijdrage aan de druk op biodiversiteit. De discussie rond dit thema wordt geheel toegespitst op het gebruik van soja en producten daarvan als sojaschroot (zie kader voor recent voorbeeld van maatschappelijke druk op gebruik van duurzame soja). Enkele jaren geleden was voor het gebruik van GMO gewassen een belangrijk maatschappelijk item. Beide onderwerpen behandelen we hieronder met daarbij de grondstoffen waar deze discussie met name speelt.
8
2.2.1
Biodiversiteit
Met het gebruik van grondstoffen voor mengvoer is in meer of minder mate sprake van een bijdrage aan de druk op biodiversiteit. Deze bijdrage is met name afhankelijk van: • Het lokale effect van de teelt op de biodiversiteit. Het is nogal afhankelijk van de locatie waar het gewas geteeld wordt wat de impact is op biodiversiteit. De waarde van de biodiversiteit is in het Amazonegebied vele malen groter dan op akkerland in Noord Amerika. • Toerekening van het grondgebruik van gewasteelt aan de uiteindelijke mengvoedergrondstof. De toerekening wordt meestal gedaan o.b.v. economische allocatie. Dat betekent dat o.b.v. de economische opbrengst van de mengvoedergrondstof tov de overige producten uit het betreffende gewas het landgebruik wordt verdeeld. Stel dat palmpitschilfers 5% van de economische opbrengst van de palmolie-industrie bepalen, dan rekenen we 5% van het landgebruik van de palmolieplantages toe aan de palmpitschilfers. • Toerekening van de kap van regenwoud (in gebruik name grond). De kap van regenwoud of het omzetten van natuurgrond in landbouwgrond in z’n algemeenheid kan niet simpelweg aan één productiesysteem worden toegeschreven. In het geval van het Braziliaanse regenwoud zijn er een aantal drijvende factoren te noemen die bijdragen aan de kap: vraag naar (tropisch) hout, de (kleinschalige) veehouderij en de (grootschalige) teelt van gewassen als suikerriet en soja. Naast deze economische drijfveren spelen er ook meer sociale aspecten zoals de ruimte binnen de Braziliaanse wetgeving dat Braziliaanse boeren bosgebied omzetten in landbouwgrond. Als we o.b.v. de gegevens van de 5 mengvoerleveranciers een selectie maken op basis van herkomst dan resteren 4 grondstoffen die uit een regio komen waar bij de teelt mogelijk druk op waardevolle biodiversiteit optreedt (tabel 2). Dit zijn soja (schroot en hullen), palmpitschilfers, citruspulp en maïs.
Friesche Vlag ontvangt 1100 protestmails vanwege niet duurzame soja De Stichting Natuur en Milieu startte op 26 maart met een campagne tegen de melk van Friesche Vlag omdat producent Friesland Foods tot nu toe weigert te verplichten tot het gebruik van veevoer met duurzaam geproduceerd soja. Na anderhalve week heeft Natuur en Milieu zijn er bijna 1100 protestmails verstuurd door consumenten die Friesche Vlag oproepen zo spoedig mogelijk over te stappen op verplicht gebruik van duurzame soja. Het concern heeft iedereen een antwoord gestuurd. Het bedrijf meldt dat al wordt deelgenomen aan 'ronde tafel gesprekken' over inkoop van duurzaam soja. Natuur en Milieu juicht dit initiatief toe, maar vindt dat de woorden omgezet moeten worden in daden. De organisatie bereidt daarom consumentenvoorlichtingsacties voor waarbij medewerkers en vrijwilligers in het hele land publiek op een ludieke manier gaan voorlichten bij supermarken. De acties zullen opgevoerd worden, totdat Friesche Vlag toezegt het gebruik van duurzame soja in veevoer te verplichten. bron: Nieuwsbrief Stichting Natuur en Milieu, 08/04/08 Nieuwsbericht op Agriholland, 8 april 2008 (www.agriholland.nl/nieuws)
Vooral soja staat onder maatschappelijke druk voor wat waardevolle biodiversiteit (zie voorbeeld in kader hierboven).
9
Tabel 2. Grondstoffen met een herkomst uit een gebied waar mogelijk bijgedragen wordt aan de druk op biodiversiteit. Daarbij, indien relevant, een alternatieve herkomst. Grondstof Sojaschroot en – schilfers Palmpitschilfers Citruspulp Maïs
Herkomst met mogelijke bijdrage aan druk op waardevolle biodiversiteit Alternatieve herkomst Zuid Amerika Noord Amerika Azië (Maleisië/Indonesië) Zuid Amerika Zuid Amerika
Nvt Noord Amerika EU
De teelt van een gewas kan bijdragen aan druk op biodiversiteit. De vraag is echter in welke mate de teelt van een gewas kan worden toegeschreven aan een mengvoedergrondstof. De mengvoergrondstof komt vaak als een co-product vrij bij de winning van andere producten (bijv. t.b.v. humane consumptie) uit een gewas. Een uitwerking voor dit methodologische vraagstuk beschrijven we in paragraaf 3.2.3. Duurzame soja N.a.v. de bovengenoemde problematiek rond soja en maatschappelijke druk lopen er verschillende initiatieven (van kleinschalig tot mondiaal) voor duurzame soja. Hieronder geven we een korte impressie daarvan (mede o.b.v. contact met Nevedi: De Glint, 2008): • Biologische soja: GMO-vrij, beperkt beschikbaar en kostbaar; • ‘Basel’ soja: duurzaam geproduceerde soja o.b.v. criteria die zijn opgesteld iov de Zwitserse supermarktketen Coop, oa GMO vrij (zie verder kader hieronder); • Round Table on Responsible Soy (RTRS): international initiatief van marktpartijen, overheden en NGO’s om te komen tot een economisch, ecologisch en sociaal verantwoorde sojaproductie. De criteria voor duurzame soja waaraan momenteel gewerkt wordt om die tot uitvoering te brengen zijn: -
•
•
Werknemersrechten Landrechten Respect voor kleinschalig en traditioneel landgebruik Welzijn inheemse bevolking Bescherming biodiversiteit Watergebruik Bodemvruchtbaarheid Gebruik bestrijdingsmiddelen Impact infrastructuur
Eind 2008 moet duidelijk zijn hoe deze in de praktijk toegepast en gecontroleerd kunnen worden. Een internationale werkgroep met vertegenwoordigers uit de sojaketen en maatschappelijke organisaties is hiermee aan de slag. Implementatie duurt naar verwachting nog wel enige jaren. ’ Task Force Duurzame Soja’ is een platform van Nederlandse bedrijven in de sojaketen dat een bijdrage wil leveren aan een duurzame sojateelt. Deelnemers zijn o.a. de NL mengvoerindustrie vertegenwoordigt door NEVEDI. ‘Amazone Moratorium’ Braziliaanse sojaverwerkers en handelaren hebben in juni 2006 besloten, in overleg met de Europese industrie en maatschappelijke organisaties zoals Greenpeace, om voor een periode van minimaal 2 jaar geen sojabonen meer te kopen van land dat is ontbost in het Amazone regenwoud na 24 juli 2006.
10
Voor een duurzamere sojateelt lopen dus verschillende trajecten. Mondiaal gezien is wat betreft de mainstream sojaproductie de RTRS van groot belang. Plus het feit dat Braziliaanse soja momenteel niet meer afkomstig is van land dat in de afgelopen (bijna) 2 jaar is ontbost. Momenteel wordt op beperkte schaal al gebruik gemaakt van duurzaam geproduceerde soja. Veelal wordt daar in de praktijk het label ‘groene soja’ op geplakt. De beschikbaarheid hiervan is onduidelijk. Nevedi (De Glint, 2008) zal hier binnenkort meer informatie over kunnen gaan geven. Op beperkte schaal wordt ‘groene soja’ in de NL mengvoederindustrie toegepast. Het betreft hier kleine hoeveelheden. Door de beperkte beschikbaarheid en hogere kosten is het een niche markt. 2.2.2
GMO’s
Enige jaren geleden stond het onderwerp GMO’s volop in de belangstelling. Het gebruik van GMOgewassen/grondstoffen werd niet gewenst door het NL/EU publiek. In reactie daarop zijn GMO-vrije productstromen ontstaan, zoals de hierboven genoemde biologische soja en ‘Basel’ soja (zie kader op volgende pagina). De grondstoffen waar dit thema voor speelt zijn die grondstoffen die afkomstig zijn uit Noord- en Zuid Amerika zoals sojaproducten en maïs. Wat dat betreft valt dit thema samen voor deze producten samen met het biodiversiteits vraagstuk.
11
Soja conform de Baselcriteria (Blonk, 2007) De Baselcriteria hebben betrekking op de volgende aspecten: - In overeenstemming met relevante lokale wetgeving - Technisch management en productie - Milieumanagement - Sociaal management - Continue verbetering - Traceerbaarheid Het technisch management betreft zaken zoals behoud van bodemvruchtbaarheid, voorkomen van erosie, een goed beheer van lokale waterbronnen, de toepassing van bijvoorkeur geïntegreerde bestrijding en legaal gebruik van bestrijdingsmiddelen, het gebruik van niet GMO materiaal als plantmateriaal etc. Onder milieumanagement vallen criteria ten aanzien van behoud van biodiversiteit, zowel in relatie tot ontginning als op het akkerbouwland. Ook worden hier diverse criteria ten aanzien van afvalmanagement genoemd. Sociaal management betreft criteria ten aanzien van arbeidsomstandigheden, arbeidsrechten, ontwikkelingsmogelijkheden en landeigendomsrechten van smallholders. De Baslecriteria zijn in essentie een zorg- of kwaliteitssysteem gericht op een continue ontwikkeling. Bij aanvang voor certificering moet aan twee criteria in ieder geval zijn voldaan, dit zijn ‘niet-GMO teeltmateriaal‘ en ‘geen land dat ontgonnen is na 31 juli 2004’. Aan de overige criteria moet ‘gewerkt worden’ en er moet op het moment van certificering een plan liggen met een tijdsframe en gespecificeerde acties om aan alle normen te voldoen. De Baselcriteria zijn door 2 certificerende instellingen “vertaald” naar certificeerbare standaards die door inkopers van soja vereist kunnen worden. Dit zijn de Grünpass standaard van Tüv Rheinland en IQS en de ProTerra standaard van CERT-ID. Op dit moment is er ca. 2 a 3 miljoen ton gecertificeerde soja op de markt. De standaards zijn niet helemaal hetzelfde en er is ook niet altijd sprake van een volledige dekking met de oorspronkelijke Baselcriteria. Voor wat betreft de sociale en technische aspecten is de ProTerra standaard breder en meer specifiek dan de Baselcriteria, maar het milieucriterium dat landconversies die plaats vonden tussen 1994 en 2004 gecompenseerd moeten worden, is niet opgenomen. CERT-ID heeft bovendien geen EN45011 accreditatie. De Grünpass standaard op zichzelf is niet specifiek genoeg en zou niet voldoen aan de Baselcriteria maar de checklist die door het certificerend instituut wordt gehanteerd, voldoet wel aan de Basel criteria. Op één eis voldoet de Grünpass standaard niet, namelijk de eis dat het teeltmateriaal non-GMO moet zijn. Voor een volledige compliance met de Baselcriteria moet een inkoper een aanvulling vragen namelijk Non GM-Grünpass. Met name de milieu-eisen zijn in de Grünpass checklist in groot detail uitgewerkt (WWFstatement on compliance). De Basel criteria vereisen thans drie zaken: non GMO, geen ontginning na juli 2004 en een plan voor het opzetten van een zorgsysteem voor sociale en milieuduurzaamheid. De ProTerra standaard heeft de criteria voor het behoud van biodiversiteit (compensatie van ontginning na 1994) niet geheel uitgewerkt. Op het eerste gezicht lijkt het er daarom op dat de grotere bedrijven (plantages en telersorganisaties) die non GMO soja telen vrij gemakkelijk aan de norm kunnen voldoen.
12
3 3.Energiegebruik nergiegebruik en broeikasgasemissies mengvoeders
13
3.1 Mengvoergrondstoffen Bij de vijf betrokken mengvoerproducenten zijn de meest gebruikte grondstoffen voor mengvoeders voor melkvee in het afgelopen jaar geïnventariseerd. Daarmee hebben we een vrij representatief beeld van de meest gebruikte grondstoffen voor mengvoeders voor melkvee in 2007. Daarbij dient vermeld te worden dat dit gebruik een momentopname is. Door ontwikkelingen op de markt kan het pakket grondstoffen dat ingezet wordt sterk wisselen over de tijd. Zo bleek uit de eerste bijeenkomst met de mengvoerleveranciers dat het maïsglutenvoermeel dat in 2007 nog veel werd toegepast in 2008 al veel minder gebruikt werd. In Tabel 3 staan de in 2007 meest gebruikte grondstoffen1 gerangschikt naar gebruik. Palmpitschilfers, raapschroot, maïsglutenvoermeel en de soyaproducten schroot en hullen worden door alle ondervraagde leveranciers in 2007 toegepast in melkveemengvoeders. Wat betreft aandeel in het mengvoer zijn de eerste drie ‘koploper’ met een aandeel oplopend van 5% tot bijna 15% voor palmpitschilfers (voor enkele leveranciers) . Soyahullen en –schroot worden in vrij geringe hoeveelheden aan mengvoer voor melkvee toegevoegd. Het aandeel van die twee grondstoffen ligt voor elk zo rond de 2 a 3 % tot hooguit 7% voor hullen bij één van de leveranciers. Een volgende groep grondstoffen wordt door 3 á 4 van de 5 leveranciers toegepast. Dit zijn citruspulp , bietenpulp, tarwe en maïs. De gebruikte hoeveelheden blijken tussen leveranciers nogal uiteen te lopen. Bij één van de leveranciers was maïs de meest gebruikte grondstof, terwijl het bij een ander pas op plek 6 van gebruik stond. Tabel 3. De meest gebruikte grondstoffen in mengvoeders voor melkvee in 2007 o.b.v. informatie van een vijftal mengvoerleveranciers, gerangschikt naar gebruik (bovenaan de meest gebruikte en onderaan de minst gebruikte) met daarbij het gebruik door resp. alle, 4, 3, 2 en 1 van de5 ondervraagde leveranciers en een inschatting van het aandeel in het mengvoer.
Grondstof Palmpitschilfers Raapschroot (raapzaadprodukten) Maïsglutenvoermeel Soyaschroot Soyahullen Citruspulp Bietenpulp Tarwe Maïs Tarweglutenvoermeel
Gebruik door .. van de 5 producenten 5 5 5 5 5 4 4 4 3 2
Aandeel in gebruik voor melkveemengvoeders1 ±10% (5% - 15%) ±10% (5% - 15%) ±5% (2,5% - 7,5%) ±3% (2,5% - 5%) ± 5% (2,5% - 7,5%) ±10% (5% - 15%) ±7,5% (5% - 10%) ± 5% (2,5% - 10%) 10% - 15% 1% - 5%2
Melasse biet/riet Maïsmeel
2 1
1% - 5% 5% - 10%2
Bakkerijproducten Snoepsiroop
1 1
5% - 50% 1% - 5%2
Moutkiemen
1
± 1%2
Tarwedistillers
1
± 1%2
1 tenzij 2 o.b.v.
anders vermeld o.b.v. 2 leveranciers die het aandeel in het totale gebruik hebben gegeven info 1 leverancier
Als we in het vervolg van het document spreken over de ‘meest gebruikte grondstoffen’ dan bedoelen we de meest gebruikte in 2007.
1
14
Tenslotte is er een groep grondstoffen die slechts door één of twee van de leveranciers zijn aangeven. Daar zien we de vaak ongebruikelijker grondstoffen als snoepsiroop, moutkiemen etc. Opvallend is hier bijvoorbeeld het gebruik van ‘bakkerijproducten’ door Nijsen Granico. Dat bedrijf is gespecialiseerd in het verwerken van bij- en restproducten uit bakkerijen en de voedingsmiddelenindustrie. Veel van die producten werken zij op tot grondstof voor mengvoeders.
3.2 Methode systeemanalyse Uit eerdere studies van Blonk Milieu Advies is informatie beschikbaar over de emissies van broeikasgassen en energiegebruik gekoppeld aan de productie van mengvoer en individuele grondstoffen. In die studies zijn middels een systeemanalyse van de keten van voerproductie tm consumptie op de boerderij de broeikasgasemissies en energiegebruik in beeld gebracht. Hieronder beschrijven we op hoofdlijnen deze systeemanalyse met de aannames en evt. onzekerheden. Daarna geven we het beeld voor de broeikasgasemissies en energiegebruik per grondstof en samengesteld mengvoer.
3.2.1
Systeemafbakening
Het systeem voerproductie tm –consumptie bestaat uit de productiefase van de grondstoffen, verwerking, processing van mengvoeders in de mengvoederfabriek. Tussen die schakels is sprake van transport. De productiefase omvat de teelt van een landbouwgewas zoals granen, soja, citrusvruchten etc. In die productiefase is de N-gift een belangrijke input voor de systeemanalyse. De N-gift bestaat uit de posten N-bemesting, N-fixatie, achterblijven gewasresten, uitspoeling nitraat en ammoniakemissie. Verder wordt de input van energie in de teelt meegenomen (zoals dieselgebruik). Bij de input van N in de vorm van kunstmest wordt ook de energie-input en broeikasgasemissie ten gevolge van de productie van kunstmest meegenomen. In de berekeningen worden de broeikasgasemissies ten gevolge van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en kapitaalgoederen (machines en gebouwen) niet meegenomen. Uit eerdere analyses is bekend dat deze posten een te verwaarlozen bijdrage hebben.
3.2.2
Achtergronden en data
Voor teeltspecifieke kenmerken zoals het gebruik van kunstmest (hoeveelheid en type) en opbrengst is zoveel mogelijk uitgegaan van data van de FAO. Daarbij is een inschatting gemaakt voor de herkomst van de gewassen op basis van cijfers van CBS en PDV. Zowel de data van FAO als de gegevens over herkomst zijn enigszins gedateerd (omstreeks 2000-2002). Dit is echter vooralsnog het meest complete en bruikbare overzicht dat beschikbaar is. Voor de broeikasgasemissies die afkomstig zijn van de N-gift (uit verschillende posten) is aangesloten bij de IPCC methodiek. Voor energiegebruik en emissie van broeikasgassen bij productie van kunstmestsoorten is gebruik gemaakt van internationale literatuur. Ook die cijfers zijn enigszins gedateerd (eind jaren negentig vorige eeuw). Het is goed mogelijk dat de productie van kunstmest, vooral in Europa (vanwege energie- en klimaatbeleid), zuiniger en schoner is geworden. Zo heeft DSM bij haar productielocatie van N-kunstmest in Geleen recent een forse reductie van lachgasemissies gerealiseerd (DSM, 2008). De verwerking van grondstoffen omvat het verwerkingsproces van een gewas of primair product (bijv. graan) tot grondstof voor de humane sector of veevoeding (bijv. de crushing van soja tot schroot en olie). Data over de verwerking zoals energiegebruik en verhouding input/output zijn afkomstig
15
uit uiteenlopende Nederlandse en internationale literatuur en van studies die Blonk Milieu Advies heeft uitgevoerd voor diverse voedingsmiddelenbedrijven. 3.2.3
Allocatie
In de keten van veevoederproductie wordt veel gebruik gemaakt van producten die met een relatief lage (economische) waarde vrijkomen bij de productie van andere producten. Zo komt bij de productie van palmolie t.b.v. de humane consumptie palmpittenschroot vrij dat een zeer lage economische waarde heeft t.o.v. de olie en wordt ingezet als grondstof voor veevoer. In LCA’s wordt deze situatie aangeduid met coproductie (uit een proces komen meerdere producten voort). Bij het uitvoeren van ketenanalyses (zoals deze studie) komt de vraag naar voren hoe om te gaan met de verdeling van de milieulast in het geval van co-productie: Hoe kan de milieulast verdeelt worden over de verschillende producten en moeten bijproducten met een lage (economische) waarde überhaupt wel milieulast toebedeeld krijgen? In eerste instantie wordt in de internationaal algemeen gehanteerde LCA-methodiek (bijv. Guinée, 2002) aanbevolen om de inputs en milieulast van een proces zoveel mogelijk te scheiden over de verschillende producten om de vaak lastige allocatiediscussie te vermijden. Vaak is dat echter niet mogelijk. Bijvoorbeeld de inputs benodigd voor de teelt van graan zijn niet te verdelen over de producten die het gewas voortbrengt, graan en stro. Simpelweg omdat plantfysiologisch geen scheiding gemaakt kan worden in de plantbehoefte t.b.v. de korrel en de resterende plant (stengel en blad). In dergelijke gevallen resteren twee richtingen om de inputs en milieubelasting toe te rekenen aan de verschillende producten: • Allocatie (verdeling) van inputs en milieulast op fysieke basis, economische basis of energieinhoud; • Systeemuitbreiding. Hierbij wordt de vermeden productie van het co-product verrekend. Met andere woorden de productie van het co-product (bijvoorbeeld stro) vermijd productie van een vergelijkbaar product elders. De milieulast van die vermeden productie is een aftrekpost voor de totale milieulast van het productieproces. In LCA’s kan een keuze gemaakt worden uit deze twee opties. Beide hebben hun voor- en nadelen en de toepassing is afhankelijk van het doel van de LCA. Eerst bespreken we hier deze opties. Daarna beschrijven we welke optie we in deze studie kiezen en wat de motivatie daarvoor is. Bij systeemuitbreiding dient in beeld te worden gebracht welk product en bijbehorend productiesysteem wordt vermeden door het co-product. Dus in het geval van (co-)productie van palmpittenschroot zou in beeld moeten worden gebracht wat er gebeurt als palmpittenschroot niet in het veevoer wordt toegepast en welke grondstof er dan als alternatief in het veevoer wordt gebruikt. Het bepalen van een alternatief is vooral voor dat laatste aspect complex vanwege de specifieke producteigenschappen (vaak is er geen product dat exact dezelfde eigenschappen bevat, denk aan de vele aspecten die de totale voederwaarde bepalen) en het alternatief is vaak ook weer een co-product en daarmee kom je dus in zich herhalende cyclus. Daarmee is dit vaak een complexe methode die gebaseerd is op aannames over alternatieven en vervangingen en daardoor een grote mate van onzekerheid bevat. Deze methode is overigens vooral van toepassing als veranderingen in de keten in beeld gebracht moeten worden. Allocatie is een andere methode, waarbinnen gekozen kan worden voor verschillende verdeelsleutels. Het meest gangbare is de verdeelsleutel o.b.v. economische opbrengst. In Groot Brittannië wordt bijvoorbeeld de PAS 2050 (BSI, 2008) ontwikkelt (een methodiek om de broeikasgasemissies van voedingsmiddelen te bepalen) waarin vooralsnog gekozen is voor economische allocatie. Allocatie o.b.v. een andere grondslag, bijv. massa of energie-inhoud geeft vaak onbevredigende resultaten. Er zijn stromen vooral in de veevoeding die als restproduct kunnen worden bestempeld maar qua massa een relatief groot aandeel hebben. In het voorbeeld van graan is de massa stro bijvoorbeeld 1/3 van totale massa. Allocatie o.b.v. 16
energieinhoud kan maar gaat voorbij aan andere aspecten wat betreft voedingswaarde van beide producten. Economische allocatie is meer representatief voor de motivering waarom een proces plaatsvindt en past binnen een economisch gedreven markt. Een beperking van deze methode is dat de omzetverdeling tussen hoofd- en bijproducten over de tijd nogal kan variëren. Overigens blijkt die variatie veelal niet zodanig dat verhoudingen wezenlijk anders komen te liggen. Zo is het aandeel in de economische opbrengst van sojaschroot voor de sojacrusher gemiddeld 62% (tussen 1997 en 2002) terwijl dit varieert tussen 55% en 69%. Het doel van deze studie is vooral om inzicht te geven in de broeikasgasemissies gerelateerd aan voerverbruik in de zuivelketen. Omdat het een momentopname betreft en we ook willen aansluiten bij andere (internationale) initiatieven (zoals de PAS 2050 en analyse m.b.t. de Nederlandse voeding (Blonk e.a. 2008) gaan we in deze analyse uit van economische allocatie (Tabel A.3 in Bijlage A geeft een overzicht van de allocatiefactoren per grondstof).
3.3 Resultaten per grondstof De broeikasgasemissie en het energieverbruik van de meest gebruikte grondstoffen zijn weergegeven in resp. figuur 6 en 7 (zie ook Bijlage A voor waarden). 1000
broeikasgasemissie kg CO2 eq. per ton
900 800 700 600 500 400 300
transport verwerking landbouw
200 100 0
Figuur 6. De broeikasgasemissie voor de 10 meest gebruikte grondstoffen voor melkvee mengvoer met daarbij onderscheid naar de posten landbouw, verwerking en transport.
17
12000
energiegebruik MJ per ton
10000
8000
6000 transport 4000
verwerking landbouw
2000
0
Figuur 7. Het energiegebruik voor de 10 meest gebruikte grondstoffen voor melkvee mengvoer met daarbij onderscheid naar de posten landbouw, verwerking en transport. De broeikasgasemissies en het energiegebruik lopen tussen de verschillende grondstoffen ver uiteen. Maïsglutenvoermeel heeft met zo’n 900 kg CO2 eq./ton en ruim 11 duizend MJ per ton de meeste broeikasgasemissies en energiegebruik. In tegenstelling tot bijvoorbeeld bietenpulp dat slechts 71 kg CO2 eq. broeikasgasemissies en een kleine duizend MJ energie per ton bijdraagt. De broeikasgasemissies zijn afkomstig vanuit de teelt, verwerking en transport van grondstoffen. Zowel de totale broeikasgasemissie als de verdeling van die emissies over de verschillende fases (teelt, verwerking transport) hangt nauw samen met de aard van de grondstof (figuur 8). De broeikasgasemissie van onbewerkte grondstoffen (maïs en tarwe) wordt hoofdzakelijk bepaald door de teeltfase. Verwerking levert een behoorlijke bijdrage bij grondstoffen uit de zetmeel- en olie-industrie (zoals maïsglutenvoermeel en sojaschroot). Transport heeft over het algemeen een minder belangrijk aandeel. Alleen bij grondstoffen die een geringe emissie vanwege landbouw en verwerking hebben telt het transportdeel relatief zwaar mee (palmpitschilfers, citruspulp en melasse).
18
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30%
energie prod kunstmest overige bkg
20% 10% 0%
Figuur 8. De herkomst van de broeikasgasemissie in de teeltfase bij de verschillende grondstoffen, overige kg = methaan- en lachgasemissies, prod. kunstmest = broeikasgasemissies (CO2 en N2O) vanwege productie kunstmest, energie= emissies vanwege energiegebruik (diesel, elektra). Bij energiegebruik zien we een iets afwijkend beeld (figuur 9). Daar speelt transport wel een belangrijke rol en maakt het minimaal 30% uit van het totale energieverbruik. Vooral bij producten die een geringe emissie vanwege landbouw en verwerking hebben telt het transportdeel relatief zwaar mee (80% - 90% bij resp. palmpitschilfers en melasse). Bij de onbewerkte producten (maïs en tarwe) zien we dat de productie van de gebruikte kunstmest relatief veel energiegebruik geeft (rond de 40%). In bewerkte producten als maïsglutenvoermeel en sojaschroot en –hullen gaat relatief een belangrijke hoeveelheid energie in de verwerking zitten.
19
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30%
transport verwerking landbouw productie kunstmest
20% 10% 0%
Figuur 9. De herkomst van het energiegebruik bij de verschillende grondstoffen. Onzekerheid en spreiding In de uitkomsten voor broeikasgasemissies en energiegebruik per grondstof zit een bepaalde onzekerheid. Dit komt enerzijds door onzekerheid in toegepaste emissiefactoren (vooral de N2O emissiefactoren bevatten nog een grote mate van onzekerheid), anderzijds door onzekerheid/variatie in gebruikte uitgangspunten (zoals opbrengst per ha, kunstmestgift en transportafstand). Bij de vergelijking tussen grondstoffen dient rekening te worden gehouden met de onzekerheid in de uitkomsten. Het is echter moeilijk om deze onzekerheid kwantitatief in te schatten. Aan de andere kant biedt de variatie binnen een grondstof (door andere verwerkingstechnieken, efficiëntere teelt ) juist kansen om gericht te kiezen voor ‘broeikasarme’ en ‘energiezuinige’ varianten.
20
3.4 Resultaten praktijkmengvoeders Voor een aantal melkveemengvoeders van twee mengvoederproducenten (Van Benthem en Hendrix UTD) is de broeikasgasemissie geanalyseerd (tabel 4). Bij Van Benthem betreft het de 3 meest gebruikte mengvoeders voor melkvee waarvan de samenstelling van 3 momenten is meegenomen in de analyse. Tabel 4. De geanalyseerde melkveemengvoeders met de voederwaarde (VEM, DVE, NDE). Type voeder Kuilselect Van Benthem Kuiluniek Zetmeel speciaal Mengvoer 1 Mengvoer 2 Mengvoer 3 Mengvoer 4 Mengvoer 5 Hendrix UTD Mengvoer 6
Voederwaarde VEM DVE NDE 953 99 972 115 963 101 940 90 950 105 960 110 960 115 1050 125 940 175
Overig 3 samenstellingen over de tijd (juni 07, december 07 en juni 08) geanalyseerd Mengvoer 1 tm 5 zijn gangbare melkvee mengvoeders . Analyse o.b.v. samenstelling juni 2008
Mengvoer 6 tm 8 zijn speciale melkvee mengvoeders die in geringe hoeveelheden worden verstrekt. Analyse o.b.v. samenstelling juni 2008
Verschil tussen mengvoeders In figuur 10 is het broeikasgas-emissieprofiel van de verschillende melkvee mengvoeders weergegeven. Ter vergelijking de broeikasgasemissie van een gemiddeld melkveemengvoeder (o.b.v. samenstelling uit 2003) is resp. 483 kg CO2 eq. (Blonk e.a. 2007).
21
800 700
kg CO2 eq./ton
600 500 400 300 200 100
Van Benthem
mengvoeder 8
mengvoeder 7
mengvoeder 6
mengvoeder 5
mengvoeder 4
mengvoeder 3
mengvoeder 2
mengvoeder 1
zetmeelspeciaal
kuiluniek
kuilselect
0
Hendrix UTD
Figuur10. De broeikasgasemissie per ton product voor verschillende melkveemengvoeders van Van Benthem (gemiddelde o.b.v. samenstelling juni 2007, december 2007 en juni 2008) en Hendrix UTD (samenstelling voeders juni 2008).
Uit figuur 10 blijkt dat er een duidelijk verschil is in emissieprofiel tussen verschillende melkveemengvoeders. Bij de mengvoeders van Van Benthem blijkt dat het broeikasprofiel van de voeders kuilselect en zetmeelspeciaal ver uit elkaar ligt. Zetmeelspeciaal scoort zo’n 50% hoger dan kuilselect. Bij de vergelijking tussen voeders dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de verschillende eigenschappen en kenmerken van de voeders. Elk voeder heeft zo z’n specifieke eigenschappen en daaraan gerelateerde samenstelling wat weer het broeikasprofiel voor een belangrijk deel bepaald. Een mengvoeder vormt op basis van haar eigenschappen onderdeel van het rantsoen van het melkvee en kan vaak niet 1 op 1 worden vervangen door een ander type mengvoeder met andere eigenschappen. Vervanging kan ten koste gaan van de productie, aanvulling met andere voeders of producten noodzakelijk maken of inzet van een grotere hoeveelheid voer noodzakelijk maken. Bij een nadere uitwerking van reductieopties m.b.t. mengvoer dient rekening te worden gehouden met dergelijke implicaties bij vervanging van mengvoeders.
Binnen mengvoeders Bij de drie mengvoeders van Van Benthem is het broeikasprofiel voor 3 momenten in de tijd geanalyseerd (zie figuur 11). Dit is gedaan om de variatie binnen voeders, die kan optreden door wisselende grondstofsamenstelling, in beeld te brengen. Over de tijd kan de samenstelling van grondstoffen binnen eenzelfde voeder wijzigen door veranderende prijzen en beschikbaarheid op de markt.
22
800
700
600
kg CO2 eq./ton
500 juni 2007
400
december 2007 juni 2008 300
200
100
0 kuilselect
kuiluniek
zetmeelspeciaal
Figuur11. De broeikasgasemissie per ton product voor verschillende melkveemengvoeders van Van Benthem op drie momenten ( juni 2007, december 2007 en juni 2008).
Het verschil binnen een mengvoeder (tussen verschillende momenten) kan in deze case oplopen tot zo’n 20%. We zien vooral dat bij twee voeders (kuiluniek en zetmeelspeciaal) er een duidelijk verschil kan optreden. Uit de resultaten valt op dat het broeikasprofiel van de samenstelling van juni 2007 bij zetmeelspeciaal veel lager is dan van de samenstelling van juni 2008, terwijl dit verschil niet optreed bij de twee andere voeders. Bij analyse van het gebruikte grondstoffenpakket blijkt dat veroorzaakt te worden door het veel hogere aandeel maïsglutenvoermeel in juni 2008 tov juni 2007 in zetmeelspeciaal. Vanwege de hoge broeikasgasemissie van deze grondstof is het broeikasprofiel in juni 2008 daarom veel hoger. Ongeveer de helft van de broeikasgasemissie voor de zetmeelspeciaal van juni 2008 wordt bepaald door de broeikasgasemissie gekoppeld aan maïsglutenvoermeel.
23
24
4 4. Reductie Reductieopties opties broeikasgasemissies en energiegebruik
25
Om te komen tot een reductie van broeikasgasemissies vanwege grondstoffen in mengvoer kunnen twee sporen bewandeld worden: vervanging van een grondstof met een relatief hoge emissie door een grondstof met een lagere emissie of binnen een grondstof zoeken naar een variant met lagere emissies.
4.1 Reductieopties binnen een grondstof Hierboven hebben we geconstateerd dat de broeikasgasemissies afkomstig zijn vanuit de teeltfase, verwerking en transport. Teeltfase In de teeltfase spelen vooral de broeikasgasemissies. Het energiegebruik is over het algemeen minder belangrijk tov de andere schakels als verwerking en transport (behalve bij niet verwerkte producten als maïs en tarwe, zie figuur 7). Wat betreft broeikasgasemissies draagt in de teeltfase voor de meeste grondstoffen de lachgasemissie na mestaanwending zo’n 45% bij aan de broeikasgasemissies(figuur 6). De productie van N-kunstmest draagt bij diezelfde groep grondstoffen een ongeveer even groot aandeel bij, zo’n 40-45%. Het energiegebruik in teelt draagt het resterende deel bij (rond de 15%). Er zijn 3 grondstoffen die hier een uitzondering op vormen: palmpitschilfers en sojaschroot en –schilfers. In de teeltfase van palmpitschilfers (palmolieplantages) wordt naast lachgas een zeer grote hoeveelheid methaan gevormd. Dit komt door de oxidatie van achterblijvend organisch materiaal op het veld. Bij sojateelt is de relatieve bijdrage van de lachgasemissie zo hoog omdat er relatief weinig N-kunstmest wordt gebruikt (slechts 10-20 kg N/ha) en tegelijkertijd N-binding plaatsvindt. De N-binding resulteert in lachgasemissies die meegeteld worden, echter door het geringe gebruik van kunstmest is de post voor productie van kunstmest relatief laag. In de teeltfase onderscheiden we de volgende opties voor reductie van (met name) broeikasgasemissies: -
-
-
Hogere opbrengst: Met relatief minder inputs (m.n. kunstmest) een relatief hogere opbrengst realiseren geeft minder emissies per kg product. De broeikasgasemissie per eenheid product is afhankelijk van de intensiteit, maar dit verband is niet simpel lineair. Een hogere opbrengst gaat gepaard met meer inputs aan kunstmest maar de energie-input per ha (dieselgebruik etc) blijft veelal gelijk. Bij vergelijking van maïs uit Europa en (Zuid) Amerika blijkt dat de EU maïs een hogere opbrengst heeft dan (Z) Amerika, maar ook de input van N-kunstmest hoger is. Per ton product komt de broeikasgasemissie van EU maïs dan toch iets hoger uit dan bij maïs uit (Z)Amerika (288 tov 282 kg CO2 /t). Gezien echter de onzekerheid binnen de bepaling van broeikasgasemissies voor voedergrondstoffen (zie eerder in dit document) is dit verschil verre van significant en kunnen we dus concluderen dat ondanks de hogere opbrengst de broeikasscore van EU-maïs niet afwijkt van maïs uit (Z) Amerika. Efficiëntere teelt: Een teelt met minder verliezen van N (in de vorm van ammoniak en nitraat) heeft twee effecten: de N-gift per kg product daalt (zie hierboven) en emissies van nitraat en ammoniak worden minder. Dat laatste is gunstig voor de BKG emissies omdat een deel van de lachgasemissie voortkomt uit de nitraat en ammoniakemissies (de zgn. indirecte lachgasemissie). In de analyse van de broeikasgasemissies is gerekend met een defaultwaarde voor nitraatuitspoeling van 25%. Stel dat dat met 1/5 verbetert tot 20% dan daalt de broeikasgas emissie in de teeltfase van maïs met 4%. Keuze kunstmest: Productie van enkele kunstmestsoorten geeft relatief veel broeikasgasemissies. De N-kunstmestsoorten die via de zgn. nitrc acid route worden geproduceerd (bijv KAS) geven bij 26
productie een behoorlijke lachgasemissie. Per kg N ontstaat bij KAS zo’n 4,5 kg CO2 eq vanwege lachgas en 3 kg CO2 vanwege energiegebruik. Bij andere N-kunstmestsoorten zoals het mondiaal veel gebruikte ureum is de lachgasproductie verwaarloosbaar en telt alleen het energiegebruik (bij ureum 3,1 kg CO2 per kg N). In de analyse van de broeikasgasemissies is gerekend met een aandeel van 65% nitric acid based N-kunstmest bij de teelt van maïs in (Z)-Amerika. Stel dat die nitric acid kunstmest geheel door ureum zou worden vervangen dan daalt de broeikasgas emissie bij de teelt van maïs van 282 naar 230 kg CO2 eq. (een afname van 18%). Voor een verwerkte grondstof als maïsglutenvoermeel betekent een dergelijke reductie in de teeltfase een reductie van 7% op de totale broeikasgasscore. Voor maïs als grondstof (waar teeltfase een relatief hoger aandeel heeft in totaalscore broeikasgasemissie betekent dit een afname van 14% in de totale broeikasgasemissies. Verwerkingsfase Over het algemeen is de verwerking een belangrijkere post voor energiegebruik dan voor de emissies van broeikasgassen. Bij enkele grondstoffen die voortkomen uit een energie-intensief proces telt het energiegebruik in de verwerkingsfase flink mee. Bijvoorbeeld bij maïsglutenvoermeel waar ruim 50% van het totale energieverbruik voorkomt uit het verwerkingsproces. De sleutel voor verbetering ligt hier bij de energie-efficiency van dat proces: - Energie input proces: een aantal processen is nogal energie intensief zoals de zetmeelwinning uit maïs (zgn. wet milling) in Amerika. Per ton ingaand product geeft dit proces een broeikasgasemissie van 285 kg CO2 eq./ton. Afhankelijk van hoeveel ingaand product er nodig is voor productie van de betreffende grondstof (zgn. Input/output ratio, bij maïsglutenvoermeel 3,85, zie tabel A3 in Bijlage A) en de economische waarde van de grondstof tov totale economische opbrengst van proces (bij maïsglutenvoermeel 33,7%) wordt een bepaalde hoeveelheid van die productie energie toegerekend aan de veevoer grondstof. Bij maïs is dat 3,85 * 33,7% * 285 = 370 kg CO2 eq. per ton maïsglutenvoermeel voor verwerking. Bij deze waarden is uitgegaan van de Amerikaanse situatie. Uit de analyse van het gebruik van grondstoffen blijkt dat met name maïsglutenvoermeel uit Europa (Frankrijk) is gebruikt. De Amerikaanse wet milling staat niet bekend als een energiezuinig proces. In Frankrijk is dat hoogstwaarschijnlijk zuiniger maar vooralsnog is onduidelijk hoeveel. Transportfase Net als bij verwerking is transport een belangrijkere post voor energiegebruik dan voor de emissies van broeikasgassen. Voor een gemiddeld melkvee mengvoer is het energiegebruik wat in transport zit ruim de helft en de emissie van broeikasgassen ruim éénderde. Bij grondstoffen met een lage economische waarde voor de producenten/verwerkers zien we dat de bijdrage van transport in het totale energieverbruik kan oplopen tot bijna 90% (palmpitschilfers, melasse, zie figuur 9). De afstand waarover getransporteerd wordt, is minder van belang omdat transport over lange afstand vaak zuiniger plaatsvindt dan over korte afstand (zeeschepen met een zeer laag verbruik per tonkm tov vrachtwagens met een hoger gebruik per tonkm).
Bij transport kan onderscheid gemaakt worden in type transportmiddel en afstand. Die twee hangen in zekere mate met elkaar samen: transport over grote afstand (tussen continenten bijvoorbeeld) zal plaatsvinden met zeeschepen, terwijl transport binnen een continent kan plaatsvinden per vrachtwagen, trein of binnenvaartschip. Herkomst: Bij maïs zien we bijvoorbeeld gebruik van zowel maïs uit de EU als uit Amerika. De grotere transportafstand zorgt niet noodzakelijkerwijs tot meer broeikasgasemissies. Intercontinentaal transport met een zeeschip draagt relatief zeer weinig CO2 emissie per ton bij. We zien dat de emissies vanwege transport bij Amerikaanse maïs zo’n 25% hoger liggen dan bij EUmaïs. Op de totaalscore geeft dit een 27
verschil van 3%. Dit is een verschil dat gezien de variatie en onzekerheid in de uitkomsten (zie paragraaf 3.3) niet significant is.
4.2 Reductieopties tussen grondstoffen De mengvoerproducent kan in theorie een grondstof met een hoog energiegebruik en veel broeikasgasemissies vervangen door een grondstof met minder energiegebruik en/of broeikasgasemissies. In wezen worden hiermee criteria toegevoegd aan de optimalisatie van mengvoeders. Voor de samenstelling van mengvoeders en de keuze van grondstoffen is de voederwaarde, uitgedrukt in specifieke kenmerken zoals VEM en DVE (maat voor resp. energie- en eiwitvoorziening) van belang. Omdat bij de keuze van grondstoffen in een voeder vooral deze kenmerken van belang zijn is inzicht in de broeikasscore van een grondstof per voederwaarde eenheid van belang. Dan kan in de keuze van grondstoffen voor een mengvoeder de broeikasscore per eenheid voederwaarde worden meegewogen. Ter illustratie is in figuur 12 is een overzicht gegeven van de broeikasscore per eenheid voederwaarde voor verschillende grondstoffen. Hieruit blijkt dat er veel variatie is tussen grondstoffen in de score per VEM en DVE.
CO2 equiv./ton
kg CO2/VEM
kg CO2/kg Ruw eiwit
Figuur12. De broeikasgasemissie voor voedergrondstoffen uitgedrukt per eenheid voederwaarde VEM en DVE en per ton product (Blonk e.a. 2008). 28
Het stellen van grenswaarden/normen aan een extra criterium als broeikasgasemissie kan maar zal vaak leiden tot prijsstijgingen van het complete voer. Daarbij komt ook nog eens dat het de vraag is wat er op macroniveau gebeurt indien een grondstof met relatief veel broeikasgasemissies wordt vervangen door een grondstof met relatief minder broeikasgasemissies. Met andere woorden als een Nederlandse mengvoerproducent geen maïsglutenvoermeel meer zou toepassen (vanwege hoog energiegebruik en broeikasgasemissies) wat wordt de alternatieve toepassing van dat maïsglutenvoermeel en de vervangende grondstof wordt ook weggenomen uit een alternatieve inzet waar weer vervanging zal plaatsvinden. Daarnaast speelt de onzekerheid en variatie in broeikasgasemissies per grondstof. Indien het verschil tussen grondstoffen geringer is dan de variatie en/of onzekerheid dan is een dergelijk verschil geen degelijke basis om grondstoffen te gaan vervangen. Het spoor om grondstoffen met minder energiegebruik of broeikasgasemissies in te gaan zetten ter vervanging van grondstoffen met meer energiegebruik en/of emissies is dus complex en bevat een aantal lastige kwesties. Indien hiervoor gekozen wordt zullen die aspecten goed verkend moeten worden.
4.3 Overwegingen bij de reductieopties Bij het uitwerken van reductieopties in energiegebruik en emissie van broeikasgassen, zoals hierboven beschreven, dient met een aantal aspecten rekening te worden gehouden. Allereerst is het mengvoer onderdeel van een totaal rantsoen op het melkveebedrijf. Naast het mengvoer wordt ruwvoer (in veel ruimere mate) zoals gras en snijmaïs aan de koeien verstrekt. De samenstelling van het mengvoer en de voederwaarde moet altijd gezien worden in relatie tot het totale rantsoen. Het rantsoen en de ruwvoercomponent daarbinnen scheppen de kaders voor de samenstelling van het mengvoer. Verder heeft een wijziging in de mengvoersamenstelling (mogelijk) effect op de vertering en daaraan gekoppelde methaanemissies uit de koeienpens. Rond mengvoer spelen ook andere milieuaspecten zoals mineralenuitscheiding en ammoniakemissie. Bij de samenstelling van mengvoeders wordt al in meer of mindere mate gestuurd op deze aspecten. Bij wijzigingen in het mengvoer gericht op broeikasgasemissies en energiegebruik zal afwenteling op deze thema’s voorkomen moeten worden. Gestreefd zal moeten worden naar een zoveel mogelijk gelijkopgaand effect voor die thema’s. Dus dat maatregelen gericht op verlaging van bijvoorbeeld de mineralenexcretie ook de broeikasgasemissie bij productie verlagen. Op het eerste gezicht lijken daar zeker kansen te liggen. Immers verlaging van de N-excretie kan bijvoorbeeld bereikt worden door het verlagen van het eiwitgehalte in het mengvoer. En het zijn juist vaak de eiwitleverende grondstoffen in het mengvoer die een hoge broeikasgasemissie met zich meebrengen. Overigens geldt ook hier dat dit wel integraal bekeken dient te worden, dus dat de eiwitvoorziening van het dier niet te krap wordt en dat er geen afwenteling is van broeikasemissies in een eventuele extra eiwitproductie op het bedrijf zelf.
29
30
5 5. Proces
31
In het project is een dialoog tussen de mengvoerindustrie en CONO Kaasmakers opgezet om tot een gezamenlijk gedragen beeld over doel, knelpunten, gewenst resultaat en acties te komen. De vijf bedrijven waarmee CONO Kaasmakers de dialoog is aangegaan zijn Agrifirm, Van Benthem, De Heus, Hendrix UTD (Nutreco) en Nijsen Granico. Verder is in de tweede bijeenkomst ook de koepelorganisatie Nevedi aangeschoven. De mengvoederbedrijven zijn benaderd voor deelname omdat ze een belangrijke mengvoerleverancier zijn voor de melkveehouders van CONO (en/)of omdat ze tot het netwerk van Blonk Milieu Advies behoren. In dit oriënterende project zijn twee bijeenkomsten (21 mei en 26 juni 2008) georganiseerd waaraan de mengvoerproducenten en CONO hebben deelgenomen. In beide bijeenkomsten is een stuk inhoud gepresenteerd en bediscussieerd en is gewerkt aan het proces. De inhoud die is behandeld is gelijk aan de eerdere hoofdstukken in dit rapport. Hieronder gaan we in op de procesgang in de bijeenkomsten. Het proces tijdens de bijeenkomsten is begeleid door Hanneke op den Brouw en Stefan Schuurmans Stekhoven die vanuit SenterNovem via het MJA2 programma bij het project zijn betrokken. In de eerste bijeenkomst is gezamenlijk het doel van het project besproken en vastgesteld: Mengvoederbedrijven brengen in samenwerking met CONO duurzaam mengvoeder op de markt. Onder duurzaam wordt verstaan dat bij productie van het mengvoeder naast voederwaarde en kosten ook milieuaspecten een rol spelen, namelijk energie, broeikasgassen, milieudruk mineralen (N en P en ook metalen als Cu en Zn), duurzame teelt grondstoffen en GMO’s. De focus dient hierbij integraal te zijn. Dat betekent dat de samenstelling van het mengvoer en de voederwaarde daarvan moet worden gezien in relatie tot het totale dieet (dus in combinatie met ruwvoeder) en duurzaamheid in de volle breedte (geen afwenteling bij focus op broeikasgassen op andere thema’s zoals bijv diergezondheid). Vervolgens zijn de mogelijkheden om het doel te bereiken verkend door de knelpunten te inventariseren en te bedenken welke projectresultaten nodig zijn om het doel te bereiken. Ten slotte zijn van daaruit activiteiten geformuleerd om die resultaten daadwerkelijk te realiseren. In de eerste bijeenkomst zijn de knelpunten geïnventariseerd en de benodigde projectresultaten gedeeltelijk benoemd. In de tweede bijeenkomst zijn de projectresultaten verder aangevuld en zijn activiteiten benoemd. In bijlage B is het overzicht gegeven van de benoemde knelpunten, projectresultaten en activiteiten. De knelpunten betreffen (met daarbij een korte samenvatting van de belangrijkst aspecten die zijn genoemd): • Kosten: Aandacht voor duurzaamheid geeft een hogere kostprijs dat problemen geeft in een markt met geringe marges; • Maatschappij: de focus vanuit maatschappelijke organisaties en maatschappij is vooral gebaseerd op emotie, dat botst met ratio die veelal in de reactie van bedrijfsleven overheerst, het is een complexe boodschap die moeilijk is over te brengen; • Markt: geringe marktpotentie bij zowel consumenten (reageren anders dan ‘burgers’) en producten (veehouders) en wil de markt er wel voor betalen? • Kennis definitie: hoe concreet kun je duurzaamheid definiëren? Hoe voorkom je afwenteling? • Realiseerbaarheid in de keten : de beschikbaarheid van grondstoffen, schaalniveau en beïnvloedingsmogelijkheid en het draagvlak in de keten. Belangrijke resultaten die zijn genoemd bij de knelpunten kosten, realiseerbaarheid keten en markt zijn dat er een dialoog met ketenpartijen moet komen, een goede verdeelsleutel van lusten en lasten over de 32
ketenschakels gevonden moet worden en dat er kennisoverdracht naar ketenpartijen moet plaatsvinden. Om zover te komen dient eerst een goed projectplan opgesteld worden. In een later stadium kan een marktmodel worden ontwikkeld. Voor de knelpunten bij de kennisdefinitie is het van belang dat er een heldere definitie van duurzaamheid komt met een degelijke feitelijke onderbouwing. Daarbij dient dit in een concreet en begrijpelijk vat gegoten te worden wat communiceerbaar naar de consument is. Dit sluit aan op het knelpunt bij maatschappij dat de maatschappelijke focus vaak op emotie gebaseerd is. De vertaalslag van feiten naar emotie is een wezenlijke. Verder is het wat betreft maatschappij belangrijk om de juiste NGO’s op het juiste tijstip te betrekken en transparant te zijn in het proces. Het vervolg Aansluitend op dit project zal na de zomer van 2008 de tweede fase van start gaan. Hierin zal net als in de eerste fase een stuk inhoudelijke verdieping als proces plaatsvinden. Het proces in de tweede fase zal er met name op gericht zijn om de samenwerking tussen CONO en mengvoerindustrie verder te concretiseren. Daarbij zullen ook (een vertegenwoordiging van) de melkveehouders aan de groep worden toegevoegd.
33
Bronnen Bergevoet, R.H..M., K.J. van Calker & S.T. Goddijn 2006. Duurzaam concurreren in de Nederlandse melkveehouderij. LEI, Den Haag. Blonk, T.J. 2007 Herziening Milieukeureisen varkens 2007, onderdeel milieu. Blonk Milieu Advies, Gouda. Blonk, T.J., C. Alvarado & A. de Schryver 2007. Milieuanalyse vleesproducten. Pré Consultants BV en Blonk Milieu Advies, Amersfoort/Gouda. Blonk, T.J., A. Kool en B. Luske 2008. Milieueffecten Nederlandse consumptie van eiwitrijke producten. Blonk Milieu Advies, Gouda. BSI (2008). Draft PAS 2050. PUBLICLY AVAILABLE SPECIFICATION PAS 2050 – Specification for the measurement of the embodied greenhouse gas emissions in products and services. De Glint, D. Persoonlijke communicatie. Nevedi, Rotterdam. DSM, 2008. Nieuwsbericht 4 juni 2008 op internet: http://www.dsm.com/nl_NL/html/agro/DAGNews.htm Guinée, J.B. (ed.) 2002. Handbook on Life Cycle Assessment. CML, Leiden. Informatie over ‘Round Table on Responsible Soy’: http://www.responsiblesoy.org/ Informatie over ‘Taskforce Duurzame Soja’: http://www.taskforceduurzamesoja.nl/ Ketenkaart Zuivelindustrie 2006. Opgesteld i.h.k.v. programma MJA2 van SenterNovem. KWA en NZO. Schans, F. van der, E. van Well en L. Vlaar. 2008. Prestaties, potenties en ambities. Quickscan landbouw en klimaat. CLM Onderzoek en Advies BV, Culemborg. Sevenster, M.N. & D.H. Hueting 2007. Energiegebruik in de veevoerketen. Inventarisatie t.b.v. MJA2. CE, Delft.
34
Bijlage A. Broeikasgasemissies en energiegebruik Tabel A.1Broeikasgasemissies per grondstof Kg CO2 per Aandeel ton (88% ds) landbouw Compleet mengvoer melkvee (o.b.v. gemiddelde samenstelling 2003)
483 210 522 904 709 495 71 166 336 361 87
palmpitschilfers Raapschroot maïsglutenvoermeel soyaschroot soyahullen bietenpulp citruspulp tarwe maïs Melasse (riet)
Aandeel verwerking
39% 39% 79% 40% 63% 59% 15% 14% 80% 86% 4%
Aandeel transport
26% 5% 6% 41% 18% 17% 22% 19% 0% 0% 9%
36% 56% 15% 19% 19% 24% 63% 67% 20% 14% 87%
Tabel A.2 Energiegebruik per grondstof MJ per ton Aandeel Aandeel (88% ds) kunstmest- landbouw productie Compleet mengvoer melkvee (o.b.v. gemiddelde samenstelling 2003) palmpitschilfers Raapschroot maïsglutenvoermeel soyaschroot soyahullen bietenpulp citruspulp tarwe maïs Melasse (riet)
4953 1868 3940 11244 5873 4278 953 2307 2463 2047 1203
10% 4% 32% 10% 4% 4% 4% 3% 37% 44% 1%
9% 1% 20% 8% 19% 17% 3% 1% 25% 25% 1%
Aandeel Aandeel verwerking transport
27% 9% 14% 52% 37% 33% 24% 21% 0% 0% 9%
53% 86% 34% 30% 40% 46% 70% 74% 39% 31% 89%
35
Tabel A.3 Allocatie o.b.v. economische opbrengst per grondstof (veld = allocatie tussen producten die afkomstig zijn van de teelt op het veld, verwerking= allocatie tussen producten die voortvloeien uit verwerkingsproces, IN/OUT = de benodigde input (ton) aan uitgangsmateriaal voor 1 ton grondstof).
palmpitschilfers kool/raapzaadschroot Maisglutenvoermeel sojaschroot sojaschilfers Bietenpulp Citruspulp Mais Tarwe Melasse (rietsuiker)
Allocatie veld 14% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 84% 100%
IN/OUT 2 1,7 3,85 1,31 11,5 3,33 9,04 1 1 4,35
Allocatie verwerking 6% 29% 34% 62% 5% 8% 4% 100% 100% 4%
36
Bijlage B. Proces Beleidsdoelen: Klimaat neutrale kaas Projectdoel: Duurzaam mengvoeder op de markt Mengvoederbedrijven brengen in samenwerking met Cono duurzaam mengvoeder op de markt. Onder duurzaam verstaan we: bij productie van mengvoeder spelen naast voederwaarde en kosten ook milieuaspecten een rol, namelijk: energie, broeikasgassen, milieudruk mineralen (o.a. N en P), duurzame teelt grondstof en GMO’s
Knelpunten DZH is duurzaamheid DZ Duurzaam
kosten Te duur, marktprijs Kosten kostprijs voer
Oogst en prijs effecten
Wat zijn de kosten wat zijn de marges van de meerkosten?
Project Resultaten
Verdeelsleutel lusten en lasten diverse schakels
maatschappij Houding stake-holder NGO’s (greenpeace, N&M) Maatschappelijke focus = emotie gevoel; reactie = ratio: hoe zet je het concept in de markt Duurzaamheids imago zuivel Risico dat zuivel probleemeigenaar wordt
markt Geringe markt potentie consument Geringe markt potentie veehouders
kennis definitie Realiseerbaarheid keten Emotie vs Kennis : opportunisme Schaalniveau en beïnvloedingsmogelijkheden Kennis over echte DZH Geen interesse bij producenten grondstoffen
Draagvlak veehouders (acceptatie door de markt)
Draagvlak keten
Complexe boodschap
Blijft onderscheidend vermogen aanwezig? Markt
Hoe concreet kun de DZH formuleren? Bandbreedte kan contraproductief zijn. Berekende winst ≠ werkelijke winst in DZH
Betrokkenheid stakeholders werkt (NGO’s) werk contraproductief
Wil de markt - consument – betalen voor DZ produceren?
Hoe voorkom je afwenteling / verschuiving nieuwe problematiek?
Goed imago NL zuivel / Beemster
Inzicht in doelgroep (consument en retail) geïntegreerd in marktmodel
Concreet, aansprekend verhaal met winst voor consument
Inspanningen kosten meer dan het oplevert. Financieel rendement Win-win? Kosten-baten analyse per schakel in de keten
Betrokkenheid NGOs (kiezen welke en timing)
Beschikbaarheid grondstoffen
37
Project Resultaten
Transparantie: zeggen wat je doet, doen wat je zegt dit kunnen aantonen
Project Resultaten
Potentiële bedreiging omgevormd naar marktkans
Ontwikkelings model (stappenplan)
Grondstof leveranciers hebben kennis om medewerking te kunnen geven
Inzicht in Business to B model en Heldere definitie DZH B to Consumer model
Dialoog met producenten grondstoffen en betrokkenheid.
Project Resultaten
Koploper blijven
Overheid betrokken (regelgeving)
Dialoog en betrokkenheid andere ketenpartijen: leveranciers supplementen, retail, importeurs Koepelorgani-saties betrokken
Project Resultaten Project Resultaten Activiteiten
DZ mengvoeder economisch rendabel voor veehouders Veehouders betrokken bij merk
Activiteiten
Activiteiten
Kosten en baten toedelen en uitonderhandelen Allen Regisseur zoeken >1/2 jr
Stakeholder analyse opstellen NL: HX Ook DE en BE Projectplan! Werken aan goed imago nederlandse zuivel (Beemster)
Vertaalslag gemaakt van kennis naar emotie burger Simpele boodschap
Opstellen communicatie strategie Cono Regie houden
Marktmodel is ontwikkeld
Feitelijke onderbouwing DZH
Marktonderzoek doelgroep: consument en retail
Onderzoek markt : in beeld kosten en baten Cono >1/2 jr
Realistisch projectplan maken Cono/samen nu!
Ontwikkelen marktmodel op basis van kennisdefinitie
Ontwikkelen cursus en onderwijs voor kennisontwikke ling DZ marktmodel! Verkenning: wie betrekken? Wat kan je zelf? Zie ook caring dairy Coalities sluiten Niet in project Klankbordgroep
Kennis overdracht richting overheid en koepelorgani-saties Cono en SN < 1/2 jr
nu!
Keuzes –scenario’s ambitie vaststellen
38
oprichten Activiteiten Activiteiten Activiteiten Activiteiten Activiteiten
Opstellen stappenplan Opstellen missie – visie strategie Benchmark Analyse kosten en baten veehouders bonus systeem Caring Dairy workshops, mailing etc om veehouders bij merk te betrekken. Aandacht voor totaal dieet
39