Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
De introductie van EURO; Gevolgen voor de Nederlandse Antillen?
Seminar: International Finance & Investments UNA: April 1997
1
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
Inleiding: Ik ben bijzonder verheugd vanavond om een presentatie te mogen geven over de ontwikkelingen in Europa en haar gevolgen voor de Antilliaanse economie. Het is vaak moeilijk voor de UNA om deskundigen op internationaal monetair gebied voor korte termijn naar de Antillen te halen. Ik ben daarom bijzonder verheugd dat Prof. dr. J. Sijben van de Katholieke Universiteit Brabant weer bereid is gevonden om de komende twee weken hier een aantal lezingen te verzorgen over een bijzonder actuele onderwerp, namelijk de Europese Monetaire Integratie. Voor mijn lezing vanavond zal ik vooral terugblikken op het proces van monetaire en economische integratie in Europa in de afgelopen 40 jaar. Hiernaast zal ik een aantal actuele themas behandelen zoals:de convergentie-criteria in Europa en de gevolgen van de introductie van de “Euro” voor het financieel economisch gebeuren in de Nederlandse Antillen.1
Prof. Sijben zal dan in de komende lezingen dieper ingaan op andere onderwerpen van de monetaire integratie in Europa.
Deel I.
Economische samenwerking in internationaal perspectief
Historische schets van economische en monetaire integratie in Europa. De voor- en nadelen van een grotere en solidere eonomische grondslag in landen hebben hun oorsprong in de economische literatuur van de internationale handel. Een belangrijke doelstelling van economische integratie in het algemeen, is het streven naar vrij verkeer van goederen-, diensten-, personen en kapitaal. Met dit proces van samenwerking worden in het algemeen de volgende macro-economische doelen nagestreefd: •
De economische groei in de landen die samenwerken op een hoger peil te brengen;
1
Mijn dank gaat uit naar mijn collega’s drs. E. Leseman en ing. L. Doran van de Studiedienst van de Bank van de Nederlandse Antillen die commentaar hebben geleverd op dit stuk en behulpzaam zijn geweest bij het verzamelen van informatie over dit onderwerp.
2
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
•
De handel tussen deelnemende landen te vergroten;
•
De werkgelegenheid te stimuleren;
•
Betere afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt;
•
En tenslotte stabiele wisselkoersen te bereiken tussen deelnemende landen of in het extreme geval de introductie van één munt voor alle deelnemende landen.
Bij het integratieproces op economisch, monetair en politiek niveau wordt een aantal fasen onderkend2.
De eerste fase van economische samenwerking is het Vrijhandelsgebied. Binnen het vrijhandelsgebied wordt het onderlinge verkeer van goederen en diensten geheel bevrijd van invoerbeperkingen. Tegenover de landen die niet deelnemen aan het vrijhandelsgebied blijven alle landen autonoom hun ‘eigen’ invoerregelingen en tarieven bepalen. Deze vorm van samenwerking beoogd dus de ‘intra-handel’ in het vrijhandelsgebied te stimuleren en vergroten, terwijl individuele landen toch zelfstandig hun ‘buitentarief’ en invoerregelingen kunnen handhaven. De tweede vorm van samenwerking op economisch gebied wordt de douane-unie genoemd. In een douane-unie wordt naast de eliminatie van invoerbeperkingen en tarieven voor lidstaten van de unie tevens een uniform ‘extern’ tarief voor niet deelnemende landen afgesproken. Hierdoor zullen goederen en diensten die van buiten de douane unie komen op gelijke wijze worden behandeld. Dit beoogd de concurrentie tussen landen van de unie met de buitenwereld op een gelijk peil te brengen. Een van de problemen die hier onderkend worden is de invloed van verschillen in indirecte belastingen tussen landen van de douane-unie. Door het hanteren of het bestaan van verschillen in indirecte belastingen van de landen die de douane-unie vormen, is het mogelijk dat het land met het laagste tarief voordeel kan verkrijgen uit internationale handel ten koste van de andere landen van de unie. Om dit te voorkomen zullen in het meest extreme geval de indirecte belastingen in alle
2
Het Moderne Geldwezen, 13e druk deel IV, de Geldpolitiek,Hoofdstuk XXXI. Prof. dr. H. de Haan, Prof. drs.S. Korteweg, dr S.K. Kuipers en drs. J.K.T. Postma.
3
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
landen van de douane unie aan elkaar gelijk moeten zijn. Indien dit niet het geval is zullen deelnemende landen aan de douane-unie via compenserende heffingen een gemeenschappelijke buitentarief moeten bewerkstelligen. Hierdoor wordt vermeden dat deelnemers aan de douane-unie met elkaar gaan concurreren op basis van verschillen in een ‘buiten’ tarief.
De derde fase van economische samenwerking wordt bereikt in een gemeenschappelijke markt. Een gemeenschappelijke markt kan gelijk worden gesteld aan een douane-unie met daarbij de toevoeging van de volgende eigenschappen; het vrije verkeer van produktiefactoren kapitaal en arbeid tussen de lidstaten.
De laatste fase in het economische integratieproces wordt de Economische Unie genoemd. Bij deze vorm van samenwerking ontstaat een gemeenschappelijk gebied met de volgende eigenschappen: -a) Personen, goederen en kapitaal kunnen zich binnen het gebied onbelemmerd
bewegen;
- b) De vaststelling en uitvoering van de economische politiek geschieden volledig gecoördineerd; - c) De deelnemende landen treden tegenover derde landen in alle opzichten als een eenheid op. (Defensie, buitenlands beleid, handelsrelaties etc.)
Een schoolvoorbeeld van eerdergenoemde samenwerkingsvormen is de Europese Gemeenschap (E.G.) of de Europese Unie (E.U.). De E.U. heeft in de afgelopen 40 jaar inmiddels bijna alle eerdergenoemde fasen van economische integratie doorlopen met uitzondering van de monetaire integratie. Op dit laatste zullen wij hierna terugkomen. Bij de Europese integratie wordt daarom in de komende jaren sterk de nadruk gelegd op de voltooiing van de monetaire integratie. Men beoogd hiermee een gemeenschappelijke munt in te voeren voor alle landen (15 in totaal) die op economisch gebied samenwerken. Dat dit proces momenteel met veel problemen en discussies gepaard gaat is niet verwonderlijk, daar de graad van economische
4
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
ontwikkeling tussen de landen die momenteel de E.U. vormen nog onderling veel van elkaar verschillen. Een analyse van Union Bank of Switserland uit 1996 omschrijft genoemd verschil in ontwikkelingsgraad als volgt; “ The less developed southern members of the Union do not share the complementary economic structures of the most developed E.U. members and reforming eastern countries. Industry in Greece, Spain and Portugal is strongest in tradional, labor-intensive sectors...... The crucial question now for the less developed southern Union members is whether they can restructure their industry upward into more capital and technology intensive products.”3
De discussies over de ontwikkelingsgraad tussen vooral het zuidelijk en noordelijk deel van de E.U. wordt de komende jaren door velen gezien als een belangrijke zwakke schakel in het proces van verdere integratie.
Na deze korte inleiding over de verschillende vormen van samenwerking op economisch gebied zullen wij nu even stilstaan bij het historische kader dat ten grondslag lag aan de Europese economische samenwerking. De economische samenwerking in Europa kan niet geheel los worden gezien van de internationale institutionele ontwikkelingen na het einde van de Tweede Wereldoorlog.
Het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945 heeft de vorming van internationale instellingen die op economisch-, monetair- en politiek gebied samenwerken in een stroomversnelling gebracht. Zo werden belangrijke organisatie als het Internationale Monetaire Fonds (I.M.F.), de Wereldbank , en the G.A.T.T. (General Agreement of Tarrifs and Trade) opgericht. Al deze instellingen legden zich toe op een bepaalde vorm van samenwerking op economisch danwel monetair gebied. Ook op politiek niveau ontstonden er organisaties zoals de ‘United Nations’ (UN).
3
“Toward a Deeper and Larger Europe”, Union Bank of Switserland (UBS) International Finance, Spring 1996, pagina 4.
5
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
De G.A.T.T. is ingaande 1 januari 1995 opgeheven en overgegaan in de “World Trade Organization” (W.T.O.). Deze organisatie heeft als doel het bevorderen van internationale handel in goederen en diensten door verlaging c.q. herziening van alle invoerbelemmeringen. De W.T.O. dient als een gemeenschappelijk institutioneel raamwerk voor het onderhouden van handelsbetrekkingen tussen haar leden op basis van de multilaterale disciplines die een integraal onderdeel vormen van het W.T.O. verdrag. In overeenstemming met de algemene doelstelling van duurzame ontwikkeling willen de leden op deze manier hun levensstandaard verhogen, werkgelegenheid (zo veel mogelijk) garanderen, het besteedbaar inkomen verhogen, het volume van de effectieve vraag vergroten en de produktie en handel van goederen en diensten uitbreiden. Ook de bescherming en instandhouding van het mileu is een belangrijk element in de doelstellingen die de W.T.O. nastreeft. 4
Voorts wordt door de W.T.O. leden erkend dat positieve maatregelen nodig zullen zijn om te verzekeren dat ontwikkelingslanden, en in het bijzonder de minst ontwikkelde landen, kunnen deelnemen aan en profiteren van de groei van de wereldhandel welke in overeenstemming is met hun ontwikkelingsbehoeften. De verlaging van tarieven op werderkerige basis en het uitbannen van discriminatoire behandeling in internationale handelsbetrekkingen worden door de W.T.O.-leden als de belangrijkste instrumenten beschouwd om deze doelstellingen te realiseren.
Een ander belangrijke internationale organisatie die na de Tweede Wereldoorlog in het leven werd geroepen is het Internationale Monetaire Fonds (I.M.F.). De afgelopen twee jaren hebben wij van dichtbij ervaren hoe het I.M.F. als organisatie functioneert, omdat wij met behulp van deze organisatie bezig zijn geweest met het opstellen van een ‘Strcuturele Aanpassingsprogramma” (SAP).
Het I.M.F. neemt in het internationale monetaire bestel een belangrijke plaats in 5.
4
Op 15 april 1994 werd door de vertegenwoordigers van 111 landen te Marrakech (Marokko) de slotakte van de GATT Uruguay-ronde getekend. Voorts tekenden 104 landen het verdrag tot de oprichting van de Wereld Handelsorganisatie (WTO). 5 Articles of Agreement IMF August 1985.
6
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
De belangrijkste doelstellingen van het I.M.F. zijn: •
het bevorderen van internationale monetaire samenwerking door middel van het instellen van een permanent instituut welk adviserend en dienstverlenend kan fungeren voor problemen op internationaal monetair gebied;
•
het faciliteren en uitbouwen van evenwichtige groei van internationale handel, en hiermede het bevorderen and handhaven van een hoog niveau van werkgelegenheid, reële inkomen en het ontwikkelen van produktieve bronnen bij lidstaten om zodoende de doelstellingen van macro-economische politiek te kunnen realiseren;
•
het bevorderen van wisselkoersstabiliteit, het handhaven van ordelijke wisselkoers-regelingen tussen lidstaten en het tegengaan concurrerende wisselkoers depreciaties;
•
het assisteren van lidstaten bij het vaststellen van een multi-lateral betalingssysteem met betrekking tot het lopend verkeer en het elimineren van valutaire beperkingen die de groei van de internationale handel kunnen tegengaan;
•
het geven van vertrouwen aan lidststaten dat zij tijdelijk fondsen beschikbaar kunen stellen aan het Fonds, om zodoende onevenwichtigheden in hun betalingsbalans te corrigeren zonder te moeten teruggrijpen naar maatregelen die ten nadele zijn van de nationale en de internationale welvaart;
•
rekening houdende met het bovenstaande, zullen lidstaten de duur en de intensiteit van onevenwichtigheden in hun betalingsbalans kunnen minimaliseren.
Van Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (E.G.K.S.) naar de Europese Unie (E.U.). Het ontstaan van de eerste officiële vorm van samenwerking tussen een aantal Europese landen is terug te voeren naar het jaar 1952. Toen werd de E.G.K.S. opgericht, met als eerste leden West-Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, België en Luxemburg. Bij de opzet was het belang van samenwerking tussen de Europese
7
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
mogendheden West-Duitsland en Frankrijk op het gebeid van de staal productie en exporten de drijvende kracht achter de vorming van de E.G.K.S..
Dezelfde landen die het E.G.K.S. hebben gevormd hebben in maart 1957 een verdrag gesloten in Rome tot de oprichting van een Europese Economische Gemeenschap (E.E.G.). Dit verdrag van Rome wordt door de meesten erkend als het officiële begin van Europese Economische Gemeenschap. Op 1 januari 1973 werd E.E.G. uitgebreid met drie nieuwe leden door de toetreding van Denemarken, Groot-Britanie en Ierland. In 1981 werd Griekenland toegelaten tot de Europese Economische Gemeenschap. Een ander belangrijk moment in de economische integratie van Europa is het jaar 1986 toen Spanje en Portugal toetraden tot de E.G.. Tenslotte zijn in 1995 Zweden, Finland en Oostenrijk toegetreden tot de Unie.
Momenteel telt de Europese Unie dus 15 leden. 1957
6 leden
West-Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, België en Luxemburg;
1973
9 leden
Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Ierland;
1981
10 leden
Griekenland;
1986
12 leden
Portugal en Spanje;
1995
15 leden
Zweden, Finland en Oostenrijk.
De monetaire integratieproces; hoe ver staan wij nu? Het idee van de vorming van een Europese Monetaire Unie werd gelanceerd door de Duitse Bondskanselier ,wijlen, W. Brandt in 1969 6. Om de realisatie van dit plan te 6
“The Maastricht Treaty, Independence of Central Bank, and implementeing Legislation” door R.C. Effros in “Framework for Monetary Stability; Policy Issues and Country Experiences.” . International Monetary Fund , Washington 1994.
8
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
concretiseren hebben de lidstaten van de E.E.G. toen besloten een commissie in het leven geroepen onder voorzitterschap van de Luxemburger P. Werner. Het eindverslag van de Commissie Werner werd in 1970 aan Europese Commissie voorgelegd en in het jaar daarop (1971) geratificeerd. In het rapport-Werner wordt uiteen gezet, dat tegen het eind van de jaren ‘60, het economische integratieporces reeds in een ver gevorderd stadium was. De belangrijkste mijlpalen die toen bereikt waren in Europa waren de realisatie van een Douane Unie en het invoeren van een gemeenschappelijk Lanbouwbeleid. Belangrijk in het rapport van de Commissie Werner was verder dat de monetaire en economische integratie in 3 fasen voltooid zou moeten worden. Tijdens de eerste fase, in de periode 1971-1974, zouden de lidstaten van de E.E.G. zich moeten concentreren op een coördinatie en harmonisatie van begrotingspolitiek. Daarnaast moesten alle beperkingen die een vrij verkeer van kapitaal tegenhielden worden geëlimineerd. Hiernaast moesten de Centrale Banken van de E.E.G. lidstaten ervoor zorg dragen dat hun valutas ten opzichte van elkaar een smalle fluctuatie-marge (0,6%) bleven . Deze fluctuatie marge was kleiner dan die van de individuele valutas ten opzichte van de dollar.
In de tweede fase zouden de lidstaten van de E.E.G. de coördinatie op economisch, budgettair en monetair gebied verder moeten aanscherpen. Er zouden zeer stringente regels moeten worden aangenomen door de lidstaten over de maximale financieringstekorten en schulden van de lidstaten, tegelijkertijd zouden de fluctuatie marges van hun valutas ten opzichte van elkaar geleidelijk aan geëlimineerd moeten worden. Uiteindelijk zouden de landen die waren aangesloten bij de E.E.G. overgaan naar een systeem van vaste wisselkoersen.
In derde en tevens laatste fase zou in Europa een stelsel van Centrale Banken moeten komen, dat vergelijkbaar was met het systeen in de V.S.. Dit stelsel van Centrale Banken zou uiteiendelijk de coördinatie van monetaire politiek in Europa op zich moeten nemen om zodoende prijs- en wisselkoersstabiliteit veilig te stellen.
9
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
Essentiëel in het Werner rapport uit 1970 was dat voorstellen werden aangereikt die uiteindelijk moesten leiden tot een economische en monetaire unie in Europa. De voorstellen
hadden
betrekking
op
drie
punten:
1)
een
intra-europees
wisselkoerssysteem, 2) het opzetten van een Europees Fonds voor monetaire beleidscoördinatie en 3) voorschriften voor het bereiken van beleidscoördinatie en economische convergentie. De Commissie Werner stelde als voorwaarde voor een EMU dat er een Europese Centrale Bank moest komen (voor het monetaire beleid) en tevens een centraal centrum voor economische beslissingen, welke zaken diende te regelen als mobiliteit (met name van arbeid), uitkeringen, gemeenschappelijke inkomenspolitiek en transnationale herverdeling van middelen. In het Het Werner rapport werd, zoals eerder gesteld, aangenomen, maar nooit uitgevoerd. De redenen hiervoor waren de instorting van het Bretton Woods systeem, de economische recessie (1974-1979) en de voorgestelde instelling van centrale instituties met vergaande bevoegdheden. Hoewel economisch gezien waarschijnlijk de juiste benadering, was politiek Europa nog niet klaar voor een vergaande overdracht van beleidsvoering naar centrale instellingen.
Het punt van het intra-europese wisselkoersmechanisme werd in 1972 weer opgepakt, de twee overige punten van het Werner rapport hebben tot het rapport Delors moeten wachten op een officieel ondersteund vervolg. In 1972 besloten de Benelux, Frankrijk, Duitsland en Italië tot de oprichting van de ‘slang’. Dit was een overeenkomst om de onderlinge wisselkoersen binnen fluctuatiebanden van 2,25% te houden, terwijl ten opzichte van de US$ grotere marges gehanteerd werden. Zo ontstond een monetair systeem in Europa dat bekend stond als de ‘snake in the lake’ (slang in de tunnel). De periode waarin de ‘slang’ operationeel was (1972-1979) kende een groot aantal de- en revaluaties alsmede toe- en uittredingen van diverse deelnemers, waardoor moeilijk kan worden gesproken over een periode van wisselkoersstabiliteit.7
7
Na oprichting behoorden de volgende landen voor kortere of langere periode tot de ‘slang’: Groot Brittannië, Denemarken, Noorwegen en Zweden.
10
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
In 1978 lanceerden de toenmalige politieke leiders van Frankrijk (d’Estaing) en Duitsland (Schmidt) het plan van het EMS. Dit was een systeem dat moest voortborduren op de ‘slang’, maar meer afspraken bevatte omtrent de procedures rond de- en revaluatie en de verplichtingen om de wisselkoers binnen de afgesproken marges te houden, alsmede de introductie van een gemeenschappelijke rekeneenheid voor de bepaling van de spilkoersen, de ECU. In het onderstaande zal kort de geschiedenis van het EMS besproken worden.
De eerste periode heeft betrekking op de jaren 1979 tot 1983. Dit waren de eerste jaren van het EMS, waarin duidelijk werd dat er meer nodig is dan alleen een afspraak om een wisselkoers te handhaven. Dit kwam met name tot uitdrukking door externe factoren als de tweede oliecrisis, de stijging van de dollar als gevolg van de krap-geld politiek van P. Volcker (FED), de betalingsbalanstekorten. Deze situatie leidde tot een divergentie van het beleid om de economische problemen te boven te komen. Terwijl in Duitsland werd vastgehouden aan de anti-inflatiepolitiek koos Frankrijk voor een stimulering van de economie door de overheid. Hierdoor liepen de inflatie-verschillen en de verschillen in begrotingstekorten op, waardoor er spanningen ontstonden in het EMS. Aanpassingen vonden in deze periode vaak plaats en dienden officieel de instemming te hebben van alle deelnemers. Bij de eerste aanpassing was dat ook inderdaad het geval, daarna is er tevens sprake geweest van eenzijdige beslissingen van de kant van Duitsland en afspraken tussen Frankrijk en Duitsland, waarbij de andere deelnemers slechts de keuze hadden om mee te doen of erbuiten te blijven. Hoewel het systeem van het EMS dus symmetrisch was bedoeld, kwam het er in de praktijk op neer dat Duitsland fungeerde als ankerland (net als de VS dat waren ten tijde van het Bretton-Woods systeem), daartoe ‘gedwongen’ door zijn sterke economie.
Tijdens de afspraken over wisselkoersaanpassingen wees Duitsland Frankrijk er herhaaldelijk op dat het economisch beleid aangepast diende te worden om een nieuwe, politiek gevoelige, devaluatie te voorkomen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot
11
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
een omslag in het beleid van Frankrijk, wat kan worden gezien als een toewijding aan het EMS en het systeem van beperkt zwevende wisselkoersen.
In de periode van 1983 tot 1987 was er sprake van convergentie op het gebied van de inflatie en was er meer en meer sprake van coördinatie op het gebied van het monetair en economisch beleid. Gedurende deze tweede periode vonden er slechts drie aanpassingen plaats.
In de periode van 1987 tot 1992 zijn er geen wisselkoersaanpassingen geweest. Dit kan mede het gevolg zijn geweest van het inwerking treden van de Basle-Nyborg overeenkomst, waarin werd geregeld dat landen verplicht waren om te interveniëren op de financiële markten wanneer hun munten aan de grenzen van het systeem zaten. Ter bevordering daarvan werden er kortlopende kredietfaciliteiten ingesteld die het mogelijk moesten maken dat er met omvangrijke bedragen geïntervenieerd
werd.
Daarnaast
spraken
de
EMS-deelnemers
af
om
betalingsbalanstekorten onderling in ECU’s af te handelen en werd afgesproken om ook binnen de banden acties te ondernemen die een signaalfunctie hadden ten opzichte van de financiële markten (hierbij werd voornamelijk gedacht aan het korte rente instrument). Nederland en Duitsland spraken verder af dat zij de onderlinge fluctuatie-marges zouden halveren. In deze periode van betrekkelijke rust traden ook Spanje, Portugal en Groot-Brittannië toe tot het EMS, al hadden zij een bandbreedte van 6% in plaats van 2,25%. Italië heeft in 1990 zijn bandbreedte versmald van 6% naar 2,25%. Het feit dat deze periode de zwakkere munten met de hogere interestniveau’s boven in het EMS systeem verkeerden (de ‘peseta-paradox’) is een indicatie van het grote vertrouwen dat de financiële markten hadden in handhaving van de vaste wisselkoersen.
Op het moment dat velen dachten dat overgegaan kon worden tot een versmalling van de fluctuatie-marges ging het fout in het EMS. Verschillende munten kwamen onder grote druk te staan door een ontwikkeling die kan worden teruggevoerd op de Duitse eenwording. De eenwording leidde tot omvangrijke begrotingstekorten in
12
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
Duitsland vroeg om een revaluatie van de DM, maar dat werd door de andere deelnemers afgewezen. Door de stijgende rente, de vaste wisselkoersen en het vrije verkeer van kapitaal stegen de rentes in de andere landen ook, zelfs tot boven het niveau wat eigenlijk goed was voor de andere deelnemers. De toewijding van diverse regeringen aan het EMS werd daardoor behoorlijk op de proef gesteld. In september van 1992 traden de Britten en Italianen uit het EMS, aangezien zij niet langer bereid waren om de rente te verhogen c.q. de hoge rentes te handhaven. In het daarop volgende jaar werden alle zwakkere munten uitgetest, waarbij duidelijk sprake was van speculatieve aanvallen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot devaluaties van ondermeer de Spaanse Peseta en de Portugese Escudo. In juli 1993 is de beslissing genomen om de bandbreedtes op te rekken naar 15%, om de risico’s verbonden aan het innemen van posities in een munt te vergroten. De verhoging van de marges was een noodgreep om te voorkomen dat Frankrijk uit het EMS moest stappen (wat feitelijk het einde van het EMS zou hebben betekend. Nederland en Duitsland hielden echter vast aan hun eigen krappe marges. Gebleken is dat de meeste munten na de verruiming van de marges snel weer terug waren op een niveau dat lag binnen de normale marges.
Terugblikkend kijkend kan worden vastgesteld dat de instorting van het EMS een aantal oorzaken heeft gehad. Ten eerste was er in de periode vanaf 1987 sprake geweest van oplopende inflatie-verschillen tussen de deelnemers, welke niet werd gecorrigeerd door een aanpassing van de spilkoers. Daarnaast zorgde de Duitse eenwording voor een assymmetrische schok van uitzonderlijke omvang. Ook het feit dat de regels van de Basel-Nyborg overeenkomst niet goed werden toegepast heeft bijgedragen aan de EMS-crisis. Verder heeft de toegenomen kapitaalvrijheid (in het kader van de eerste fase van de EMU) ertoe geleid dat er gemakkelijker grote sommen speculatiekapitaal kon worden omgezet van de ene munt in de andere. Feit is verder dat door de hoge fluctuatiebanden het convergentiecriterium van een stabiele wisselkoers (geen aanpassingen in de spilkoers van het EMS gedurende de twee jaren voorafgaand aan de toetreding) weinig waarde meer heeft.
13
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
In jaren ‘80 zouden andere commisies ontstaan die voortbouwden op de voorstellen en ideëen van de Commissie Werner. Een belangrijke commissie die eind jaren ‘80 voorbereidend werk trof voor de Europese monetaire integratie was de Commissie onder voorzitterschap van de Fransman Jacqeus Delors.
De Commissie Delors werd in 1988 in het leven geroepen en kreeg als belangrijke taak mee om voorbereidingen te treffen voor een monetaire unie in Europa. In het rapport Delors werd als uitgangspunt genomen dat het proces van een economische en monetaire unie gelijktijdig moest gebeuren. Zo zou de economische en monetaire unie in Europa aan de volgende minimale eisen moeten voldoen: •
vrij verkeer van goederen ,diensten, personen en kapitaal;
•
een systeem van vaste wisselkoersen tussen de valutas van lidstaten;
•
in laatste instantie zal er één Europese geldeenheid geïntroduceerd moeten worden.
Om aan deze voorwaarden te kunnen voldoen dienden lidstaten op monetair, budgettair en economisch gebied nauwer samen te werken. Zo moest er een complete integratie komen voor wat betreft het bankwezen en financiële markten in Europa. Ook op het gebied van overheidsfinanciën moesten lidstaten stricte normen overeenkomen met betrekking tot voor maximale financieringstekorten en de relatieve omvang van de schulden.
Als uitvloeisel van het rapport Delors is een witboek opgesteld met tal van maatregelen die de Europese Raad zou moeten aanvaarden om de aanbevelingen welke in het rapport zijn opgeneomen te kunnen implementeren. Een van de aanbevelingen van het rapport Delors was het wijzigen van het EEG-verdrag van 1957 op een aantal punten. Hiertoe werd in 1992 in Maastricht een vergadering belegd om invulling te geven van genoemde aanbeveling.
Het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat in Maastricht in december 1991 werd overeen gekomen en in 1992 werd geratificeerd, wijzigde het EEG-Verdrag uit 1957.
14
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
Het voegde er met name bepalingen aan toe over de totstandkoming-in een proces van 3 fasen- van de Economische en Monetaire Unie (EMU). Het Verdrag schrijft voor dat binnen de EMU de nationale geldeenheden verdwijnen en worden vervangen door een eenheidsmunt.
Fase 1 van de monetaire integratie in Europa werd in 1990 gestart met de de liberalisatie van kapitaalstromen binnen de E.U. Het doel hiervan was het stimuleren van vrij kapitaal verkeer binnen de E.U. en het bevorderen van efficiënte financiële markten.
In de tweede fase dat begon in 1994 met de creatie van de Europese Moneatire Instituut (EMI) die als voorloper van de Europese Centrale Bank, voorbereidingen moest treffen voor een soepel verloop van een systeem waarbij een reeks van onafhankelijke Centrale Banken zouden worden omgetoverd in stelsel van Centrale Banken in het verlengde van het stelsel in de Verenigde Staten.
De praktische voorbereidingen voor de derde fase, die volgens plan ingaat op 1 januari 1999, en voor de overgang naar een eenheidsmunt hebben een belangrijke impuls gekregen door de Europese Raad van Madrid in december 1995. Het daar vastgestelde ‘scenario van Madrid’ bevat de hoofdlijnen voor de overgang naar de eenheidsmunt, de Euro.
Het scenario Madrid bevat een viertal belangrijke tijdstippen. 1. Begin 1998 wordt vastgesteld welke lidstaten in eerste instantie deelnemen aan de eerste deel van de monetaire unie. Deze toetsing zal dan moeten geschieden op basis van de macro-economische gegevens van deze landen over het jaar 1997. Begin 1998 worden tevens de Europese Centrale Bank (ECB) en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB), opgericht. De bepaling van welke lidstaten zullen deelnemen aan de eerste fase gebeurt op basis van ‘convergentie’ criteria. Deze zijn:
15
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
•
Inflatie mag niet meer dan 1,5% hoger zijn dan het gemiddelde van de drie landen met de laagste inflatie;
•
de lange rente mag niet meer dan 2% hoger zijn dan de gemiddelde rente in de drie landen met de laagste inflatie;
•
de eigen valuta mag in de twee voorafgaande jaren niet gedevalueerd zijn;
•
het overheidstekort (vorderingensaldo) mag niet groter zijn dan 3% van het bbp;
•
de overheidsschuld mag niet groter zijn dan 60% van het bbp;of deze zal in de drie jaren voorafgaand aan de toetreding een duidelijk dalende trend moeten vertonen.
2. De derde fase van de EMU start op 1 januari 1999. Vanaf die dag zullen de ECB en het ESCB, overeenkomstig het verdrag, het monetaire beleid in de deelnemende landen volkomen onafhankelijk bepalen en uitvoeren. Op 1 januari 1999 vervallen ook de wisselkoersen tussen de geldeenheden van de deelnemende landen. Deze koersen worden vervangen door vaste omrekeningsverhoudingen, waarbij de waarde van de eenheidsmunt wordt vastgesteld op waarde van de ecu-mand8 op dat moment. De eenheidsmunt, die in Madrid ‘Euro’ is gedoopt, zal aanvankelijk slechts in girale vorm als betaalmiddel kunnen worden gebruikt. Per 1 januari 1999 zal in Nederland dus naast de gulden, de ‘Euro’ als rekeneenheid en betaalmiddel dienst gaan doen. Het gebruik van de ‘Euro’ zal in deze fase nog niet worden opgedrongen aan het publiek. Nieuwe Nederlandse staatsobligaties zullen vanaf die datum in Euro’s worden uitgedrukt. De gulden blijft (intern) de rekeneenheid voor de Rijksoverheid.
8
De ecu-mand is een rekeneenheid die onstaat door de erin opgenomen valuta’s in een bepaalde verhouding te wegen. De weging hangt samen met het belang van de valuta in het internationale verkeer en de economische omvang van de onderliggende economie. De valuta’s die samen de Ecu mand vormen en het aandeel van deze valuta’s in de ecu-mand zijn, repectievelijke DM met 31.9%, Frfr 20.3 %, £ 12.3 %, Nlg met 10% , Bfr 8.5%, Lire It. 7.8%, Sp. peseta 4.2%, Deense Kronen2.7%, Ierse punt 1.2%.,Griekse Drachme 0.5% en Potugese Escudo 0.7%.
16
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
3. Uiterlijk per 1 januari 2002 zullen ook bankbiljetten en munten in ‘Euro’s’ voorhanden zijn. In een periode van maximaal zes maanden zullen de bestaande bankbiljetten en munten (luidend in nationale geldeenheden) worden vervangen.
4. Uiterlijk op 1 juli 2002 verdwijnen de nationale valuta’s en zal de ‘Euro’ het enige wettig betaalmiddel en de enige rekeneeenheid van het EMU -geldstelsel zijn.
Deel II
Rol van de Euro als internationale Reserve valuta
Het belang van de Euro als toekomstige internationale reserve valuta: De rol van een internationale reserve valuta wordt in hoge mate bepaald door drie belangrijke aspecten, namelijk de stabiliteit van de valuta in kwestie, de hoeveelheid handel die in de valuta wordt afgewikkeld en diepte van de financiële markt. 9
De stabiliteit van de Euro wordt bepaald door de mate waarin de toekomstige monetaire autoriteiten in Europa een politiek gericht op een lage inflatie succesvol kunnen implementeren. De Bundesbank en de Nederlandsche Bank (DNB) hebben in de wereld voldoende reputatie opgebouwd en het ziet er naar uit dat de hoofdrol spelers bij het toekomstige Europese Stelsel van Centrale Banken deze landen en vooral Duitsland hierop sterk zal toezien. Hiernaast is het zo dat alleen die landen die voldoende vooruitgang hebben geboekt met het kwalificeren voor de convergenitecriteria van’ Maastricht’, zullen mogen toetreden tot de EMU. Afgaande op deze aspecten kunnen wij aannemen dat de stabiliteit van de Euro in de E.U. in belangrijke mate zal afhangen hoe sterk de hoofdrol spelers op monetair terrein een onafhankelijk beleid kunnen gaan voeren.
9
“Euro-reserve currency role”; lezing van Dr. W Duisenberg in Washington 30 september 1996.
17
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
Indien wij inderdaad kunnen aannemen dat op 1 januari 1999 de Euro als internationale valuta geintroduceerd wordt dan kan de volgende vraag zijn: hoe belangrijk of welke rol zal de Euro in de toekomst gaan spelen als internationale reserve valuta. Deze vraag is recentelijk het thema geweest van een symposium welke gehouden werd in het Internationale Monetaire Fonds (IMF).
De deelnemers aan dit symposium waren het met elkaar eens dat de introductie van de ‘Euro’ één van de belangrijkste veranderingen is in het internationaal monetair systeem sinds de val van het Bretton Woods Systeem van vaste wisselkoersen in het begin van de jaren ‘70. Men verwacht dat indien de toekomstige Europese Centrale Bank naar de financiële markt toe een geloofwaardig monetaire politiek kan voeren de ‘Euro’ tot de tweede internationale reserve valuta uit kan groeien. In dat geval wordt verwacht dat in de komende jaren de totale de internationale financiële activa circa 30% a 40% in ‘Euro’s’ zal gaan luiden tegenover 50% in US dollars.10 Nu is de belangrijkste rol weggelegd voor de US dollar en de Yen en De D-Mark met....% , ....% en ....%.
De argumenten die door de financiële deskundigen worden aangevoerd om deze stelling te onderbouwen kunnen als volgt worden omschreven. In de eerste plaats is het aandeel van de E.U. in de totale wereldproduktie van 1995 ruim 30% tegenover 27% van de Verenigde Staten. In de tweede plaats wordt ruim 20% van de wereldhandel via E.U. geleid, terwijl het aandeel van de Verenigde Staten en Japan hierin 18% , respectievelijk 12% is.
Er zijn anderzijds deskundigen die een meer sceptisch beeld geven over de rol die de ‘Euro’ in de nabije toekomst gaat spelen. Deze voeren als argument aan dat een snelle toename van de vraag naar ‘Euro’ initiëel tot een sterke appreciatie van deze munt kan bewerkstelligen tot een punt dat de ‘Euro’ haar lange termijn koers voorbijschiet (‘overshooting’). De ‘overshooting’ van de ‘Euro’ van haar lange termijn koers zal resulteren in grotere tekorten op de lopende rekening van de 10
‘Why non-Europeans should care about the EMU’. The Economist maart 29, 1997 op pagina 86.
18
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
betalingsbalans tussen de E.U. en de rest van de wereld. Een correctie van deze onevenwichtigheid zal op termijn betekenen dat via een gematigde loonontwikkeling de werkloosheid wordt beteugeld of via een expansief fiscaal beleid de onevenwichtigheid gecorrigeerd moet worden. Over het gebruik van fiscaal beleid om macro-economische onevenwichtigheden te corrigeren zullen de convergentie-criteria strikt nageleefd moeten worden. Hiervoor zal het door de Duitse Minister van Financien T. Waigel gelanceerde voorstel van ‘Stabiliteits-pact’ zorg moeten dragen. E.U. leden die op een gegeven ogenblik aan alle voorwaarden voor toetreding tot EMU kwalificeren en vervolgens door wangedrag de normen voor het financieringstekort van 3%van het BBP en de schuldquote overschrijden, zullen forse boetes moeten gaan betalen.
Deel III
Introductie van de Euro en de gevolgen voor de Ned. Antillen
Gevolgen voor de Nederlandse Antillen van de introductie van de ‘Euro’. Alvorens in te gaan op de mogelijke gevolgen voor de introductie van de ‘Euro’ voor de Nederlandse Antillen is het goed eerst kort stil te staan bij de stappen die de Nederlandse Regering heeft ondernomen om de introductie van de ‘Euro’ in de Nederlandse gemeenschap in goede banen te leiden. Hier is gekozen voor het instellen van een ‘Nationaal Forum’ voor de introductie van de Euro. In dit ‘Nationaal Forum’ wordt er tussen de overheid en de private sector regelmatig van gedachten gewisseld en informatie uitgewisseld met het oog op een soepele overgang naar de nieuwe munt. Het zal duidelijk zijn dat de introductie van de ‘Euro’ voor de Nederlandse gemeenschap grotere en diepgaandere consequenties zal hebben dan voor ons land, maar dit neemt niet weg dat wij voorbereid dienen te zijn op de introductie van de ‘Euro’.
De voorziene gevolgen voor de Nederlandse Antillen zijn:
19
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
•
Ingaande 1 januari 1999 zullen lokale commerciële banken bij hun girale overboekingen naar Nederland geconfronteerd worden met het gebruik van de ‘Euro’. Lokale bedrijven die intensieve handelsrelaties onderhouden met Europese landen zullen ingaande genoemde datum merken, dat zij te maken krijgen met ‘Euro’ naast de nationale valuta’s van de landen waarmee zij handel drijven. Een indicatie van de omvang van de verhandelde waarde aan goederen en diensten via Europa volgt uit de data van onze betalingsbalans over 1996. Zo werd er voor de tegenwaarde van NAf.1,050.9 miljoen en NAf.947.2miljoen aan importen repectievelijk, exporten via Europese landen geregistreerd;
•
Institutionele beleggers (Verzekeringsmaatschappijen en Pensioenfondsen) die momenteel beleggingen hebben uitstaan in valuta’s van Europese landen, zullen ingaande 1 januari 1999 zien dat deze omgezet worden in ‘Euro’s’. Voor de Institutionele Beleggers (I.B.’s), betekent dit dat de omrekeningskoers op het moment van omzetting belangrijk wordt. De voor en nadelen van deze omzetting van beleggingen in Euro’s moeten zorgvuldig worden bestudeerd en hiervoor zullen de I.B’s hun beleggginstrategie moeten evalueren;
•
Ingaande 1 januari 2002 zal het publiek in de Nederlandse Antillen rekening moeten houden met het feit dat zij, bij het reizen naar Europa (vooral Nederland) voor familiebezoek en andere oorzaken , ‘Euro’s’ als munten, muntbiljetten en bankbiljetten moet gaan gebruiken. De ervaring leert echter dat dit niet voor onoverkomelijke problemen zal zorgen. De reiziger naar Europa zal dan via de lokale commerciële banken hun ‘Euro’s’ moeten kopen, die zij bij hun terugreis wederom kunnen verkopen aan de lokale banken. Omgekeerd zullen Europese toeristen die naar de Nederlandse Antillen komen ‘Euro’s’ ter omwisseling aanbieden bij lokale banken en in de handel;
•
De schulden van de Nederlandse Antillen aan de Nederlandse Staat luidende in Nederlandse guldens zullen ingaande 1 januari 2002 moeten worden omgezet in ‘Euro’s’. Dit betekent in feite dat deze schulden dan automatisch in een andere valuta gaan luiden en een andere koersnotering hebben dan nu het geval is. Voor de financiële aspecten hiervan en de eventuele ‘koersrisico’ dat gelopen zal worden op het moment van omzetting zal de Antilliaanse Regering in een vroeg
20
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
stadium onderhandelingen moeten voeren met de Nederlandse autoriteiten om de gevolgen van de omzetting van onze schuld aan de Nederlandse staat in kaart te brengen; •
De schulden van andere lokale entiteiten aan Europese landen of Europese instellingen (m.n. Europese Investeringsbank ) zullen zoals aangegeven in de vorige punt heroverwogen moeten worden;
•
Ingaande 1 juli 2002 zal de Nederlandse gulden volledig uit de circulatie worden genomen en vervangen worden door de ‘Euro’s’. Voor zowel de lokale reizigers naar Europa als voor de toeristen vanuit Europa moeten er duidelijke informatiecampagnes worden voorbereid om de acceptatie van de ‘Euro’s’ in het betalingsverkeer te bevorderen;
•
Ten aanzien van de specifieke relatie tussen de BNA en DNB zullen de nostro rekeningen bij DNB ingaande 1 januari 1999 gaan luiden in ‘Euro’s’. Ook hiervoor zullen er vroegtijdig campagnes te worden opgestart om de overgang soepel te laten verlopen. Hiernaast zal de BNA evenals nu het geval is voor de noteringe van internationale valuta’s zoals de dollar, de Nederlandse gulden, de Duitse Mark, de Engels pond etc., dagelijks de ‘Euro’ koersen moeten gaan noteren. Op zich betekent dit veel minder werk dan nu het geval is daar er in plaats van een reeks Europese valuta’s er maar één valuta genoteerd moeten worden (Euro). In de overgangsfase (januari 1999-juli 2002) komt er een extra notering bij van de ‘Euro’.
Het bovenstaande geeft een niet uitputtende lijst van gevolgen en maatregelen die wij inschatten om de overgang naar de Euro op een verantwoorde wijze te kunnen coördineren.
De ontwikkelingen rond de Europese eenwording volgen elkaar snel op. Om de gevolgen van deze ontwikkelingen voor onze samenleving beter in kaart te brengen zal de Regering van de Nederlandse Antillen voorbereidingen moeten treffen om specifieke problemen en hobbels die nog moeten worden overwonnen voor de introductie van de ‘Euro’ in kaart te brengen. Deze situatie noopt ons, gezien de
21
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
complexiteit van de materie en de toekomstige verwevendheid van de ‘Euro’ met ons maatschappelijk, economisch en financieel bestel om een draaiboek te maken van de gevolgen en de te ondernemen stappen bij de introductie van de ‘Euro’ voor de Nederlandse Antillen.
In het verlengde van het door de Nederlandse staat in het leven geroepen ‘Nationaal Forum’ om de mogelijke consequenties van de introductie van de ‘Euro' te bestuderen, adviseren wij de Regering om een soortgelijk forum voor ons land in te stellen. Dit forum kan de naam dragen van ‘Forum Euro N.A.”.
Deel IV
Stand van zaken Convergentie-criteria.
De ontwikkelingen van de laatste maanden wijzen erop dat de weg naar de Europese monetaire eenwording nog behept is met heel wat ‘hobbels’ eer de ingangsdatum van de 3e fase van de EMU gerealiseerd kan worden. Op de vooravond van de toetsing van de lidstsaten die moeten kwalificeren voor toetreding11 tot de Europese Monetaire Unie (EMU) ondervinden de belangrijkste Europese economiëen, t.w. Duitsland en Frankrijk, grote problemen. De normen voor het overheidstekort en de schuldquote dreigen niet gehaald te gaan worden, waardoor alternatieven naar voren worden geschoven zoals het uitstellen van de introductie datum van 1 januari 1999 of het versoepelen van de toelatingscriteria. Er wordt door een groter wordende groep Euro-deskundigen betwijfeld of 1 januari 1999 nog haalbaar is gezien de gerezen problemen.
Afgaande op de voorspellingen van de ‘Economische Intelligence Unit (EIU) zal alleen Luxemburg aan alle convergentie eisen voldoen. Een ander extreen geval is Griekenland. Dit land zal naar nu wordt aangenomen aan geen enkele convergentievoorwaarde voldoen. Dit impliceert dat Griekenland (de Griekse munt -Drachme) niet tot de eerste groep landen zal behoren die meedoen aan de EMU.
11
Zie pagina 8 voor toetsingscriteria.
22
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
Duitsland: De sterkste en belangrijkste economie van Europa zal volgens de recente resultaten van zes grote Duitse onderzoeksinstituten niet voldoen aan alle convergentie-criteria zoals die zijn vastgesteld in Maastricht. Het begrotingstekort van Duitsland zal naar verwachting in 1997 uitkomen op 3,2% van het bruto binnenlands produkt (BBP), terwijl de EMU-norm ligt op 3%. Als oorzaak voor het niet halen van de financieringstekort-norm wijzen de onderzoeksinstituten op de tegenvallende belastinginkomsten.
De economische groei voor de EU zal rond de 2,5% liggen, of zelfs iets lager. Voor 1998 rekenen deze instituten op een 3% economische groei van de Duitse economie. Frankrijk: Frankrijk zal naar verwachting niet voldoen aan de eis dat het financieringstekort lager moet zijn dan 3% van het BBP. Verder ombuigingen dit jaar door de Franse Regering worden niet verwacht gezien de omvangrijke veranderingen die de afgelopen twee jaar zijn gedaan in het sociale stelsel. Dit is maandenlang gepaard gegaan met grote sociale onrust die de Regering het Franse volk wil besparen. Italië: Ook voor Italië wordt de kwalificatie voor de EMU een krachttoer. Volgens recente data van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zal het begrotingstekort van Italië terug moeten worden gebracht van 6,8% van het BBP in 1996 naar 3% eind 1997.
De economische groei in Italië was in 1996 maar 0,8% en verwacht wordt dat deze ook voor 1997 slechts een bescheiden 1,3% zal zijn.
Afgelopen woensdag 23 arpil werd er in Brussel de laatste stand van zaken met betrekking tot de voorspellingen van de convergentie-criteria van de E.U. lidstaten vrij gegeven. Vooral met betrekking tot het begrotingstekort als percentage van het
23
Drs. A.G. Romero Seminar: “International Finance & Investment”.
BBP die maximaal 3% mag bedragen heeft de Europese Commissie bevestigd dat naar verwachting 13 van 15 lidstaten zullen voldoen aan dit criterium. Naar het nu uitziet zullen Italië en Griekenland uit de boot vallen omdat de Europese Commissie voorziet dat deze landen boven de vastgestelde norm van 3% zullen uitkomen.
Convergentie-criteria Overheids- Financieringsschuld tekort Inflatie % BBP % BBP 60.0 3.0 3.1
Maastricht criteria 1.Luxemburg 7.0 2.Oostenrijk 74.0 3.België 127.0 4.Groot Britanië 59.0 5.Denemarken 70.0 6.Finland 62.0 7.Frankrijk 58.0 8.Ierland 80.0 9.Nederland 78.0 10.Zweden 80.0 11.Duitsland 62.0 12.Portugal 72.0 13. Spanje 70.0 14.Italië 125.0 15.Griekenland 108.0 Bron: Economic Intelligence Unit Februari 1997
1.2 3.0 3.0 4.0 0.5 2.5 3.7 2.8 2.4 2.8 3.4 3.5 3.5 4.3 6.2
1.9 2.2 1.5 2.8 2.5 1.4 2.0 3.0 2.3 2.4 2.0 2.8 3.0 3.0 7.5
Rendement Overheidsobligaties 8.5 5.6 5.9 6.7 8.3 7.8 7.0 5.8 7.4 5.8 8.2 5.7 8.0 8.0 8.8 13.0
Willemstad, 24 april , 1997.
24