Dromen & Droogte Sogol Logosinski
De personages en gebeurtenissen in dit boek zijn ontsproten uit de fantasie van de auteur. Eventuele overeenkomsten met bestaande personen zijn louter toeval.
Copyright © 2008 Sogol Logosinski 5e herziene versie gepubliceerd op http://www.gratisboeken.net/
Deel 1!
4
DECEMBER 1973!
5
JUNI 1993!
7
FEBRUARI 1981!
8
JUNI 1981!
13
JANUARI 1986!
23
JANUARI 1988!
32
MEI 1992!
33
SEPTEMBER 1992!
35
JUNI 1993!
47
Deel 2!
66
JULI 1993!
67
AUGUSTUS 1993!
80
SEPTEMBER 1993!
88
NAWOORD!
89
Deel 1
DECEMBER 1973 ! Het was tweede kerstdag toen de melding van de dubbele moord binnen kwam op het hoofdbureau van politie in Den Haag. De melding werd snel door de telefooncentrale aan de juiste afdelingen doorgegeven. Daarna gingen er ruim twee uren overheen voordat iedereen was opgetrommeld en aanwezig was op de plek van de misdaad en de fotograaf de eerste fotoʼs nam van de lijken voor het technisch onderzoek. Op het moment dat rechercheur Maarten van der Stoel op de plaats van de misdaad was aangekomen hadden nieuwsgierige buurtbewoners de sporen van de daders rond het huis, waarin het ongelukkige echtpaar lag, al vertrapt. De buren, die de politie hadden gebeld, stonden voor de deuropening van de slaapkamer waarin de lijken lagen met een agent te praten. Hij stelde zich voor en stuurde ze naar beneden. Hij wilde alleen zijn met de lijkschouwer die de fotograaf op dat moment de aanwijzingen voor de laatste fotoʼs gaf. Terwijl de regen buiten het vers gevallen pak sneeuw deed smelten en de tuin nog verder veranderde in een modderpoel, lichtte de lijkschouwer de rechercheur routineus in over de doodsoorzaak naast het tweepersoons ledikant. ! ʻDe vrouw is drie keer getroffen in haar hartstreek, de man twee keer en een keer in zijn achterhoofd. Zij lag op haar rug en hij op zijn buik. Ze lagen te slapen. Ze hebben er waarschijnlijk weinig van gemerkt.ʼ De rechercheur stond aan het voeteneinde van het bed en keek naar de lijken. Het gelaat van de vrouw was door pijn en afschuw getekend. Haar ogen stonden wijd open en in haar openstaande mond zag hij dat de tong al paarse plekken begon te vertonen. De man lag met zijn gezicht in zijn kussen dat geheel besmeurd was met geronnen bloed en weefsel. ! ʻGeen sporen van mishandelingʼ, vervolgde de lijkschouwer. ʻWat ik denk Maarten, is dat ze hier stonden.ʼ De lijkschouwer liep naar de slaapkamerdeur en deed alsof hij een pistool richtte op het bed. ʻVoor zover ik nu weet waren alle kogels van hetzelfde kaliber.ʼ De rechercheur probeerde een rilling te onderdrukken. ʼWaarom denk je dat er meerdere daders zijn?ʼ ʻHoe bedoel jeʼ, vroeg de lijkschouwer. ʻJe zei zonet ”zeʼʼ, alsof je wist dat er meerdere schutters waren.ʼ ʻLijkt me logisch. Zie je hoe ze liggen? Ze hebben geen enkele poging gedaan om zich te verdedigen. Hun ledematen en het deken liggen er zo vreemd bij door de stuiptrekkingen. Als er slechts één schutter zou zijn geweest, dan zou hij door het eerste schot het andere slachtoffer hebben gewekt. Enʼ, zo ratelde de lijkschouwer door, overtuigd van zijn gelijk,ʼ als je naar de plek van de kogelinslagen kijkt dan zie je dat ze een groepje vormen... Stel je voor,…de ene schutter schiet drie kogels zo snel mogelijk achter elkaar in een rechte lijn af…drie keer in de hartstreek van de vrouw. De andere schutter schiet twee keer in het hart van de man en om er zeker van te zijn dat hij zijn karwei goed heeft gedaan schiet hij er nog een door het hoofd. Dat wijst op een iets andere benadering en dus op een tweede schutter.ʼ De lijkschouwer keek trots op van het manlijke lijk, zijn hoofd amper twee decimeter bij het uit elkaar gespatte hoofd vandaan. ʻWat zou je denken van een gedumpte minnaresʼ, smaalde hij
De rechercheur, die zich elke keer weer verbaasde over de lijkschouwer, voelde zich misselijk bij het zien van zoveel bloed. ! ʻHoe lang hebben ze er gelegen?ʼ ʻBetrekkelijk lang. Volgens mij is het gisteravond of in het begin van de nacht gebeurd, dus nu zoʼn twaalf uur geleden.ʼ ʻOkay, weet je morgen meer?ʼ ʻIk hoop het. Mijn assistent is gisteren voor de feestdagen vertrokken naar Londen. Nou ja, ik probeer wel wat te regelen…Ik moet opschieten, want ik heb vanavond nog een familiefeestje… Mijn schoonvader is jarig. Ik bel je morgen.ʼ ! ʻRechercheur, wat moeten we met die knul doen?ʼ De rechercheur keek de agent ,die hij nog niet eerder had gezien, aan. ! ʻKnul? Wat voor knul?ʼ ʻHet zoontjeʼ, antwoordde de agent en trok daarbij een gezicht waaruit de rechercheur begreep dat hij iets belangrijks had gemist. ʻHij zit op dit moment hiernaast bij de buren. Hij heeft zijn ouders gevonden.ʼ Nadat hij had toegezien dat iedereen het huis had verlaten en er een lint was gespannen nam hij de agent apart in zijn auto. ! ʻEven recapitulerenʼ, zei de rechercheur, terwijl er nog een rilling door zijn lijf ging. Zijn schoenen en regenjas waren doorweekt. Hij pakte zijn blocnote uit het dashboard en nam stapsgewijs de feiten door met de agent. ! ʻWe hebben geen hulzen, geen wapens, geen sporen van roof of mishandeling. We hebben twee lijken, een kapot keukenraam en een zoontje. Van hoe oud zei je?ʼ ʻEen jaar of acht schat ik.ʼ ʻEn de buren?ʼ ʻWerden vanochtend wakker door de hond toen het jongetje door hun brievenbus om hulp schreeuwde.ʼ Terwijl hij daarover nadacht zag hij hoe de lijkschouwer hielp de laatste kist in de lijkwagen te duwen en daarna zijn richting op kwam lopen. ! ʻEn Maarten, wat denk jijʼ, vroeg hij nadat hij plaats had genomen op de achterbank. De rechercheur probeerde na te denken. De ruiten van de wagen begonnen langzaam te beslaan.
JUNI 1993 Het dode woestijnlandschap in het dal, dat tot leven leek te komen door de laatste zonnestralen en de langer wordende schaduwen, fascineerde Luuc niet. Dat het laatste licht van de dag van de grauwe steenmassaʼs kleurige, door het schaduwspel elk moment veranderende coulissen had gemaakt merkte hij niet eens op. Zijn aandacht ging geheel uit naar de weg waarover hij naar boven was gekomen. Een zwarte strook asfalt die zich tegen de dorre helling omhoog slingert. Hij had de voorgaande uren de gebruikers van de weg nauwlettend in de gaten gehouden en zoals hij had verwacht werd de weg niet veel gebruikt. De inzittenden van de autoʼs die voorbij waren geracet hadden hem niet opgemerkt. De parkeerplaats waar hij de auto had neergezet werd afgaande van de afwezigheid van verse bandensporen en enkele door de zon verbleekte frisdrankblikjes, sporadisch gebruik van gemaakt. De intredende kou dreef Luuc de gehuurde auto in. Hij besloot terug te gaan naar het hotel. Hij draaide alle ramen omhoog en maakte er zich zeker van dat er geen verkeer op de weg was. Een moment later reed hij over het geteisterde asfalt. Langs de weg stonden enkele overblijfselen van huizen. Overblijfselen uit vroegere tijden, misschien betere, waarschijnlijk slechtere tijden. Hij hield niet van dit land. Niet alleen het landschap stond Luuc tegen, ook voor de mensen die hier leefden kon hij geen sympathie opbrengen. ! ʻFanatici in een droog landʼ, dacht hij. ʻEen land dat sinds de faraoʼs, of misschien nog wel langer, bevloeid wordt met mensenbloed. Een land waar beschavingen opkomen en onder gaan. Een land dat geen land is maar een symbool van een religie waarvan de gelovigen sinds Joost weet hoelang als haasje in de schiettent dienen. ʻ Terwijl hij over het asfalt raasde dacht hij terug aan hoe kinderlijk deze zoektocht eigenlijk was begonnen. Hij was destijds nog slechts een scholier. Het was hem niet meer duidelijk wie hem tot hier had gebracht. Tot dan toe had hij het gevoel alsof hij het zelf had uitgezocht, maar terug kijkend leek het alsof er steeds een sterkere verhulde kracht was die hem naar dit land gedreven had… ʻPalestina, land van dromen en droogte.ʼ
FEBRUARI 1981 ! ʻBen jij Luucʼ, vroeg een wat oudere man. Luuc had net plaatsgenomen aan een tafel in de overblijfruimte van zijn school toen deze man zich voor hem opstelde. ! ʻIemand vertelde mij dat jij Luuc Veldman bentʼ, zei de man vriendelijk, maar opdringerig. Het was ochtendpauze. Luuc zat op zijn vrienden te wachten en had geen zin in een gesprek met een onbekende. ! ʻJa, dat ben ikʼ, antwoordde hij zonder dat hij de man aankeek.ʼ ʻIk zou graag een keer met je pratenʼ, zei de man terwijl hij een stoel pakte en plaatsnam. Luuc bekeek de man. Hij kon geen leraar zijn. Daar was hij te goed voor gekleed. Een paar bruine Van Bommels, een grijze pantalon en een groene regenjas zijn niet de kledingstukken die een docent op het voortgezet onderwijs draagt. De stem van de man was vriendelijk, maar ook scherp door de heldere articulatie die een hoge scholing en intelligentie verraadde. Een volle grijze snor en geharde groene ogen vormden het gelaat van de man. Het geheel werd afgemaakt door een alpino die de waarschijnlijk kalende schedel bedekte. Luuc voelde zich ongemakkelijk. ! ʻIk begrijp dat dit nogal vreemd overkomt. Ik zal me eerst voorstellen. Ik ben Maarten van der Stoel.ʼ De man keek Luuc aan alsof hij hem zou moeten herkennen. Luuc zag groepjes medeleerlingen de overblijfruimte binnenkomen. De man trok hun aandacht, meer dan Luuc lief was. Iedereen wist met wat voor soort zaken hij zich bezig hield en de gedachte dat hij verraden was begon zich op te dringen. ! ʻWaar wilt u over praten?ʼ ʻIk zou dit liever uit de doeken doen in een wat meer persoonlijke omgeving. Ik had gehooptʼ, zo ging hij verder,ʼ dat je mijn naam nog zou herinneren. Luuc reageerde niet. Drie jaar geleden ben ik gepensioneerd. Ik was werkzaam als rechercheur bij de gemeentepolitie van Den Haag. In die tijd heb ik vele zaken gehad en in een daarvan was jij spijtig genoeg betrokken. Begrijp je wat ik bedoel?…Acht jaar geleden onderzocht ik de zaak van de dood van je ouders…ʼ Luuc voelde het bloed uit zijn gezicht wegtrekken. Dit was het laatste wat hij had verwacht. Sinds enkele jaren dacht hij niet meer regelmatig terug aan hun dood, al had hij ʻs nachts nog steeds dromen waarin zijn moeder hem bezocht met haar door pijn verwrongen gelaat. Veel kon hij zich niet meer van zijn ouders herinneren. Hij was te jong toen zijn ouders bij hem werden weggerukt om blijvende herinneringen aan ze te hebben. Hij had meer herinneringen aan het gemis aan hen. ! ʻSorry, ik wilde je niet overrompelenʼ, zei de man en legde zijn hand op die van Luuc. ʻZullen we een afspraak maken, dan kunnen we er in alle rust over praten.ʼ ʻWaarom wilt u er over praten? Ik heb er al genoeg over verteld, tientallen keren. Ze zijn dood, al acht jaar. Morsdood.ʼ
. De rechercheur liet een stilte vallen. Op zulke momenten keek hij naar zijn handen. Dan wachtte hij net zo lang tot hij wist dat de twijfel bij de verhoorde wortel begon te schieten of dat die ongeduldig werd, dan liet hij de stilte nog langer voortduren. Luuc vocht tegen de opwellende tranen. Waar die plotseling vandaan kwamen snapte hij niet. Hij keek op naar de man. Die zag er plotseling oud uit. Zat hij er verslagen bij? Had hij hem teleurgesteld? Was zijn gedrag te hard geweest. Plotseling besefte Luuc dat de man met goede bedoelingen was gekomen. Vanuit zijn ooghoeken zag Luuc dat vier van zijn maten hem vanaf een andere tafel in de gaten hielden. ! ʻLaten we buiten verder pratenʼ, zei Luuc terwijl hij opstond. De oude rechercheur liep achter Luuc aan naar buiten de regen in. Ze schuilden onder een luifel van het nieuwerwetse schoolgebouw. ! ʻU weet wie mijn ouders hebben vermoord?ʼ ʻNee Luuc, spijtig genoeg niet. Ik denk te weten waarom ze zijn vermoord.ʼ De oude rechercheur keek Luuc aan. De jongen was zo verschrikkelijk doorsnee dat hij medelijden met hem kreeg. Hij was zo met de zaak bezig geweest dat hij helemaal geen rekening met de persoonlijkheid van de jongen rekening gehouden had. Wellicht moest hij terugkomen op zijn besluit om het verloop van zijn onderzoek aan deze jongen te vertellen. Misschien was Luuc te jong om dit verhaal dat hij wilde gaan vertellen aan te horen. Tegelijkertijd wist hij dat er nu geen weg meer terug was en dat hij er voor zichzelf ook eens een eind aan moest maken, al was het maar voor zijn vrouw die dacht dat hij zou stoppen met werken nadat hij met pensioen was gegaan.. ! ʻKomʼ, zei hij, ʼdan zoeken we een betere plek op.ʼ Luuc zat tegenover de oude rechercheur. Die roerde met het lepeltje in zijn koffie. Luuc wachtte geduldig op het moment dat hij van wal zou steken. Nadat ze besloten hadden met de auto van de rechercheur ergens naar toe te rijden waar ze rustig konden praten was er niets meer gezegd. Ze waren naar een bruin café gereden. Een kroeg waar Luuc nog nooit naar binnen was gegaan. Er zaten enkele mannen aan de bar die kopstootjes en koffie dronken. Ze praatten weinig. De radio stond aan. Er was hier geen tijd. Luuc en de oude rechercheur hadden plaatsgenomen aan een tafeltje bij het raam, zo ver mogelijk bij de bar vandaan. ! ʻIk wil je een verhaal vertellenʼ, zei de oude rechercheur zonder van zijn koffie op te kijken, ʼen ik vraag je me niet te onderbreken.ʼ Voordat Luuc antwoord had kunnen geven, sprak de oude rechercheur op dezelfde toon verder. ʻJe vader was ambtenaar op het ministerie van defensie, de Yom Kippur-oorlog was net voorbij. De Yom Kippur-oorlog was het tweede grote Arabisch-Israëlische gewapende conflict binnen een korte tijd. Egypte en Syrië vielen Israël binnen om het land samen met al haar Joodse inwoners te vernietigen. De Israëliërs waren de eerste dagen aan de verliezende hand, maar de Amerikaanse regering besloot wapens te leveren aan de Israëliërs. Veel materieel werd vanuit de Verenigde Staten overgevlogen. Het uiteindelijke resultaat was dat Israël de oorlog verpletterend won. Veel van die wapens die de Amerikanen aan Israël leverden gingen ook via Nederlandse luchthavens. Tegelijkertijd werden er ook wapens geleverd uit NAVO-depots vanuit
Europa. De vliegtuigen maakten hier een tussenlanding om bij te tanken en om wapens in te laden, misschien ook Nederlandse wapens. Als dit niet gebeurd was, dan had Israël nu waarschijnlijk niet meer bestaan. Hoe het geheel in zijn werk is gegaan is amper meer te achterhalen. Vanzelfsprekend is er destijds alle moeite gedaan om de wapenleveranties zo snel als mogelijk te doen en daarom dus zo geheim mogelijk te houden. Snelle actie was noodzakelijk en dan kon men niet wachten op ambtelijk en parlementaire molens. Toch moest er iemand in Nederland de toestemming moet hebben gegeven voor die tussenstops en de wapentransporten om problemen met de douane te voorkomen. Normaliter zou dat via de minister en het parlement geregeld moeten worden, maar dat is niet gebeurd. De minister van defensie was zelfs helemaal niet betrokken bij de acties die de Amerikanen ondernamen. De minister heeft ze achteraf goed gekeurd. En daarmee kom ik bij jouw vader Luucʼ, zei de oude rechercheur die met zijn theelepeltje op het houten blad van het tafeltje tikte om dit punt te benadrukken. ʻWat ik denk, Luuc, is dat jouw vader te maken heeft gehad met de wapenleveranties aan Israël. Hij was een belangrijk man binnen het ministerie van defensie.ʼ De oude rechercheur keek even door het raam waaraan ze zaten naar buiten. Wat hij de jongen aan het vertellen was, de rol van zijn vader en het verloop van het onderzoek, was vanaf dat moment niet meer terug te draaien. Hij was bezig de jongen kennis te geven over zijn lot zonder met antwoorden te komen. Hij had er vaak over nagedacht of hij dit moest doen en daar zaten ze dan achter een met regendruppels bespat ruit. ! ʻIk ben drie jaar geleden gepensioneerd en de zaak van jouw ouders is wel de meest opzienbarende, opzienbarende is het verkeerde woord, bizarre, ja bizarre zaak geweest die ik ooit heb gehad. We hebben er jammer genoeg niet lang aan kunnen werken. De binnenlandse veiligheidsdienst nam het na enkele dagen van ons over en we mochten er niets meer mee doen. Die lui wisten blijkbaar meer dan wij.ʼ ! ʻHebben zij dan achterhaald wie het heb gedaanʼ, vroeg Luuc. ! ʻWeet ik nietʼ, zei de oude rechercheurʼ, ik denk het niet, ze hebben er nooit meer iets over naar buiten gebracht. Er heeft ook nooit meer iemand naar gevraagd. De zaak is in elk geval uiteindelijk, zoʼn drie jaar later, als onopgelost gesloten.ʼ ! ʻMaar ze hadden dus wel een idee wie het had gedaanʼ, concludeerde Luuc. ʻJa, misschien, maar zo gemakkelijk is het niet Luuc.ʼ Ik moet je eerst wat anders vertellen, namelijk de reden waarom ik je dit allemaal vertel. Ik denk Luuc, dat de moordenaars van je ouders nooit zullen worden gevonden. Niemand zal je dat ooit verteld hebben. Daarom doe ik het. Ik vertel je dit, omdat ik vind dat je tenminste het recht hebt om te weten waarom je wees bent geworden. Dat zal niemand anders ooit aan je verteld kunnen hebben. Ik ben de enige persoon die er veel van af weet en nergens verantwoordelijkheid aan hoef af te leggen. Alleen aan mezelf. Daarom vertel ik het aan je. Ik had er ook nog tien jaar mee kunnen wachten, maar misschien val ik morgen wel dood neer. Dan was je nooit iets te weten gekomen. En ik wil niet sterven met het idee dat jij nooit te weten zult komen waarom jou en jouw ouders dit is overkomen. Begrijp goed Luuc dat het niet duidelijk is wie jouw ouders hebben vermoord. Ik heb alleen maar sterke vermoedens. Iedereen die met de wapenleveranties aan Israël te maken hebben gehad kan het hebben gedaan. De Amerikanen, de Israëliërs, de Arabieren, zelfs onze landgenoten zelf.ʼ
Weer viel er een stilte. In het café was het inmiddels wat drukker geworden. Aan de bar werd gelachen. De oude rechercheur besloot om nog een keer koffie te bestellen. Nadat hij terug was gekomen van de bar met de volle kopjes ging hij verder met zijn verhaal. ! ʻDe zaak van jouw ouders heeft mij altijd bezig gehouden. Om eerlijk te zijn is het een soort hobby van mij geworden om me met onopgeloste zaken bezig te houden waar ik vroeger bij betrokken ben geweest. Normaler gewoonte geef ik de resultaten van mijn onderzoekingen altijd door aan mijn oude collegaʼs, maar in dit geval denk ik niet dat dat veel zin zal hebben. Ik heb veel vermoedens over personen, geen bewijzen en de conclusie die ik tot nu toe heb getrokken is nogal suggestief. Uiteindelijk heb ik besloten het rapport aan jouw te geven.ʼ ! ʻWaarom brengt u het niet naar buiten, stuur het naar een krant of zo.ʼ ! ʻOok daaraan heb ik gedacht. Maar omdat ik niet weet wat de consequenties zouden kunnen zijn heb ik dat niet gedaan. Voor jouw, voor mij en misschien nog wel voor veel meer mensen. Ik heb alles voor je opgeschreven.ʼ Hij haalde een blocnote uit zijn koffer. ! ʻDe namen van alle mensen die met de zaak te maken hebben gehad heb ik ook genoteerd. Een ervan is deheer Meinders. Hij was een van de personen van de BVD die de zaak van jouw ouders heeft overgenomen. Hij werkt nog steeds voor de dienst geloof ik. Mijn eigen naam staat er ook in, maar voordat ik je dit dossier geef wil ik dat je me een ding beloofd.ʼ Luuc keek de man vragend aan. Het overviel hem allemaal. Hij wist niet wat hij moest doen. Hij liet het over zich heen komen. De blocnote, het was eigenlijk een ingebonden typewerk zag hij later, gaf een veilig gevoel in Luucs handen. Hij had de oude rechercheur beloofd wat hij wilde. Luuc zou, indien er naar gevraagd werd, zelf achter het motief van de moord zijn gekomen. ʻBeloof me dat je nooit vertelt dat je dit van mij gehoord hebt en mocht men er naar vragen hoe je aan dit rapport komt, zeg dan dat je het zelf gemaakt hebt. Ze zullen het niet geloven, maar het tegendeel bewijzen kunnen ze ook nietʼ, had hij tegen Luuc gezegd. Eigenlijk had Luuc amper iets begrepen van het verhaal dat de oude rechercheur vertelde. Hij had gepraat als een leraar die een oninteressant verhaal vertelde. Toch ging het over hem, over iets wat hem bezig hield en over zijn dromen, de dromen die hem midden in de nacht lieten schreeuwen van ontzetting. Terwijl hij terug naar school liep vroeg hij zich af waarom hij zich nooit had afgevraagd waarom zijn ouders waren vermoord. Over hun dood sprak hij nooit. Dat had hij vroeger veel moeten doen met een psycholoog. Tussen zijn achtste en dertiende levensjaar had hij wekelijkse sessies gehad. Eerst thuis bij zijn oom en tante waar hij was gaan wonen, later in een kantoortje in een ander deel van de stad. Het doel van die gesprekken was bij Luuc langs gegaan. De pijn van hun gemis was met de jaren verdwenen. De nachtmerries verminderden. Het kwam nog zelden voor dat hij zijn moeder in een droom, bebloed in bed zag liggen en als het gebeurde lukte het hem, als hij wakker werd, zich om te draaien en verder te slapen. De zon had de planten uit hun winterslaap gewekt. Het eerste groen werd al zichtbaar in de bomen, terwijl de narcissen het grasveld een eigenwijze aanblik gaven. Luuc had
het zien gebeuren. Hij had de laatste dagen in het park doorgebracht. De school had hij gelaten voor wat het was. Zijn maten zouden witheet van woede zijn dat hij ze zo liet zitten met de handel. Zijn oom en tante hadden een leegstaande schuur in het kassengebied waarin hij een feest had gegeven toen hij vijftien werd, daarna waren hij en zijn vrienden er in de zomer hennep gaan verbouwen. Ze verkochten hun medescholieren en zijn vrienden hadden hem nodig om hun ambities, de verbouw van hennep uit te breiden, na te streven. Het gesprek met de oude rechercheur betekende een einde aan deze vriendschappen. Luuc hield zich vanaf dat moment alleen nog met zichzelf en het rapport bezig. Zonder een woord te wisselen liep hij langs zijn klasgenoten en docenten en zat hij in de lessen. Daarna liet hij ook school voor wat het was. Hij was niet leerplichtig meer en de school ging niet meer achter hem aan als hij weer eens hele dagen wegbleef. Hij had geen school meer nodig. Hij wist vanaf het moment dat hij het rapport van de oude rechercheur had gelezen welke richting zijn leven ging. Hij keek naar de ijsschotsen in de vijver en stelde zich voor dat het ijsschotsen waren in de zuidelijke oceaan. IJsschotsen waarop pinguïns zich laten verplaatsen door onzichtbare stromingen. IJsschotsen die drijven over oceanen van duizenden meters diep, bevolkt door roofdieren en smelten naarmate ze in de buurt komen van heimelijker plaatsen dan een diepgevroren wereld. Hij had zich geheel toegewijd aan het bestuderen van het werk van de oude rechercheur. Daarnaast had hij boeken uit de bibliotheek opgehaald over Israël en de Yom Kippur-oorlog. Luuc had de oude rechercheur nog een ding gevraagd voordat ze afscheid van elkaar namen. Wie waren het volgen hem geweest die zijn ouders hadden vermoord? Het antwoord was kort geweest. En de meest voor de hand liggende. De oude rechercheur had de andere kant op gekeken toen hij antwoordde. Het was eigenlijk een onzinnige vraag geweest. Hij had meteen het gevoel gehad dat hij het wist nadat hij het verhaal had aangehoord. De Arabieren… Nadat hij het rapport en de boeken gelezen had begreep hij niet hoe de oude rechercheur deze conclusie had kunnen trekken. Hij had toen hij het verhaal vertelde ook al gezegd dat iedereen die met de wapenleveranties te maken had het gedaan kon hebben. Toch zat er een logica in de beschuldiging van de oude rechercheur. Welke wist hij niet. Dat wilde hij gaan uitzoeken. Er was een oorlog uitgebroken in oktober 1973 tussen Israël, Egypte en Syrië. Het was te moeilijk om het in zijn geheel te begrijpen. De aanleiding van de oorlog, de bondgenoten, de vijanden. Het was de Koude Oorlog tussen het kapitalistische en het communistische blok. De Cuba-crisis en de Vietnam oorlog stonden in ieders geheugen gegrift. Twee maal een bewijs dat het Westen kwetsbaar was. De Amerikanen en Nederland was voor Israël en de Sovjet Unie voor de Arabieren. Het leek er op dat de Amerikanen en de Sovjets wilden dat niemand won. Het conflict kwam de Sovjets het beste uit, daar het een conflict was van de kapitalistische wereld. Een conflict die het leven in het welvarende Westen voor de komende decennia zou veranderen doordat het een de eerste economische crisis veroorzaakte sinds de Tweede Wereldoorlog. Uiteindelijk had niemand iets gewonnen. Het conflict werd op de lange baan geschoven.
JUNI 1981 De zonnestralen vielen tussen de gordijnen door zijn kamer binnen. Luuc was een paar uur eerder wakker geworden en lag op zijn rug op bed. Hij bekeek de stofdeeltjes die door de zonnestralen heen zweefden. Ze dwarrelden met een onzichtbare stroom mee en kwamen nooit met elkaar in botsing. Zijn benen plakten tegen elkaar aan door het zweet, zijn haar stond stijf van het vuil en de smaak van kots overheerste in zijn mond.De stukjes die achter waren gebleven tussen zijn kiezen en tanden had hij het afgelopen uur met zijn tong verwijderd. Ze vormden nu bruine rotsjes op zijn witte laken. Het vocht was uit de rotsjes in het laken getrokken en hadden ringen eromheen gevormd. Van buiten kwam het geluid van spelende kinderen. Ratelende mitrailleurs, geknal van pistolen en het gegil van ʻJij bent doodʼ, vulden de kamer. Het was zondag. De pin-up op de kastdeur bekeek hem met een vragende blik. Niets verroerde zich. Alleen de stofdeeltjes zweefden geruisloos door de zonnestralen heen. Alle voorwerpen die in zijn gezichtsveld kwamen kende hij, maar ze zeiden hem niets. Ze hadden geen waarde voor hem. Het bevreemde. Het gevoel dat hem meester was sinds hij wakker werd, was geluk in de zuiverste vorm. Hij had alles wat hij op dat moment zou willen. Rust. Juist dat gaf Luuc het gevoel dat men het woord geluk had gegeven en het verlamde hem. Hij kon zijn bed niet uit, noch de radio aanzetten, noch de gordijnen open trekken en hij wist dat hij dat die dag toch een keer zou moeten gaan doen. De stofdeeltjes zouden gaan botsen. Verdriet maakte zich over hem meester. Verdriet om geluk, daar bestaat geen woord voor. Het is niet te benoemen. Een vloedgolf van depressiviteit verdronk zijn geluk. Hij verborg zijn hoofd onder het kussen en trok zijn knieën zo hoog mogelijk op. ʻWat is er met deze wereld? Kan een mens niet gelukkig zijn? Moet een mens leven met verdriet? Moet een mens altijd met de stroom mee gaan om verdriet zoveel mogelijk te vermijden?ʼ Zijn tranen bevochtigden het laken. Zover hij wist was hij niet van het pad afgeweken. Zijn vader ook niet. Die was zover hij nu wist met de stroom mee gegaan. Er was op een andere plek op deze aardbol alleen een stroom die de andere kant uit ging. De deeltjes van die stromen botsten zo af en toe met elkaar en daarom had hij geen ouders meer. Een opeenstapeling van gevolgen. Slechts een armbeweging veroorzaakt chaos bij de ordening van de zwevende stofdeeltjes. Luuc had de radio aangezet…het nieuwsbulletin maakte melding van de laatste economische resultaten, gaf cijfers over de strijd tegen de milieuverontreiniging en bracht de rassenrellen van de vorige dag nog eens ter sprake. Het sloot af met het weerbericht, dat er overigens niet eens zo slecht uit zag en de filemeldingen. De reclameboodschappen probeerden zijn geest te beïnvloeden met producten die hij niet nodig had. Hij had het rapport van de oude rechercheur nog een keer doorgebladerd. Samen met alle boeken die hij over het Arabisch-Israëlische conflict had gelezen vormde het een redelijk beeld van wat er gebeurd zou kunnen zijn. Het kwam nogal stompzinnig op hem over. Een stel idealisten die achter elkaar aan renden om een stukje woestijn waar redelijk beschouwd eigenlijk geen mens zou willen wonen. Dat de gedachtengang van dergelijke idealistische idioten zijn leven zouden beïnvloeden had hij nooit gevreesd,
sterker nog hij had er nooit aan gedacht. Het trieste van het geheel is dat ze zelf ook slachtoffer zijn. Een oneindig aspect in de mensheid. Iedereen moet zo nodig zijn gelijk halen. Democratie, socialisme, religie, woorden die tot scheldwoorden behoren te worden. Al die loze kreten leiden zogenaamd tot geluk en voorspoed. Spijtig dat alleen de slachtoffers van het gelijk de waarheid onder ogen zien en zonder dat ze dat zelf willen verworden ze tot martelaar en held der volkeren. Geluk krijg je niet, geluk heb je. Luuc positioneerde zich in het venster met zijn fototoestel en legde de zonsondergang van die dag vast. Het toestel had hij van zijn oom en tante gekregen. Hij had een project bedacht. Elke dag controleerde hij het tijdstip van zonsondergang op teletekst. Daarna zorgde hij ervoor dat hij op dat tijdstip op zijn kamer was en nam er een foto van. Ook als er geen zon was. Het project was driehonderdvijfenzestig fotoʼs te maken van iets wat we met zijn allen vanzelfsprekend vinden. Waar we niet voor hoeven te betalen en wat voor iedereen toegankelijk is. De volgende dag ging hij naar het park. Het was de gehele dag een mooie zomerdag geweest. Hij was niet naar school gegaan. Het was geen weer om in een klaslokaal te zitten. Hij had dan ook de gehele dag in het park gelegen, kijkend naar de madeliefjes en de honden die werden uitgelaten, de snaterende eenden, de meeuwen en de kraaien, de vliegtuigen die condensstrepen trokken, de moeders met kinderwagens.. Het liep tegen het einde van de middag en de lucht was langzaam grijs geworden. Hij was lusteloos. Hij zocht naar oplossingen om deze te verdrijven, maar zijn gedachten kwamen steeds weer op het zelfde punt terug. Hij begon zich dingen af te vragen waar schijnbaar geen antwoorden voor te vinden waren, maar wel ergens verborgen zouden moeten zijn, maar hij wist niet waar. Over en over speelde hij de tijdslijn vanaf de oorlog en de dood van zijn ouders in de hoop een aanknopingspunt te vinden die zou leiden naar de daders, want dat het er meer dan een was stond vast in het rapport van de rechercheur. Er zou uiteindelijk maar een weg tot de oplossing zijn en dat was de weg van aktie. Hij moest die man ontmoeten die het onderzoek van de oude rechercheur had overgenomen, deheer Meinders. Er zat niets anders op. Hij moest de puzzel nu compleet maken en de stukjes op de juiste plek zien te leggen. Wat restte hem anders? De oude rechercheur, deheer Van der Stoel had niet voor niets de BVD zo expliciet genoemd. Hij had al aangegeven welke weg hij zou moeten gaan. De persoon in kwestie, deheer Meinders, was niet erg toeschietelijk geweest aan de telefoon. Misschien omdat Luuc zo hakkelend zijn verhaal deed, misschien omdat hij er niets over kwijt wilde. Uiteindelijk had Luuc hem zover gekregen om een afspraak te maken. Het kon dezelfde avond nog. Doorweekt van de regen belde Luuc bij deheer Meiders thuis aan. De laatste geestelijke barrière had hij door deze handeling genomen. Sinds het telefoongesprek van die middag had hij in onzekerheid gezeten. Wilde hij dit eigenlijk wel doen, deze zoektocht? En als hij het zou doen wie en wat zou hij dan op zijn weg tegen komen? Wie was deze man bij wie hij zometeen naar binnen toe zou stappen? Is hij, deheer Meinders, te vertrouwen? Was hij diegene die het onderzoek in de doofpot had gestopt? Achter het glas kwam beweging en de deur werd geopend. Een grijze middellange in alledaagse kleding gehulde man stond in de deuropening. Hij zei slechts: ʻJij bent Luucʼ
en draaide zich daarna om en verdween de gang in. Luuc liep hem achterna en sloot de deur zachtjes achter zich. ! ʻHang je jas maar over de radiator, dan kan hij drogen.ʼ Luuc volgde de instructie op zonder een woord te zeggen. Ze gingen de woonkamer binnen. De zware gordijnen waren gesloten. De kamer werd schel verlicht door een TLbuis en was ingericht met een stoffig versleten leren bankstel en een dressoir. In het midden stond een lage eikenhouten tafel met daarop een brandende kaars en een volle asbak. In een hoek stond een televisie aan die te licht was afgesteld. Er was een spelletjesshow op. Deheer Meinders gebaarde naar het bankstel. Luuc nam plaats, nog steeds zonder een woord gezegd te hebben. Zelf ging deheer Meinders op een opklapstoeltje zitten die hij ergens vandaan had gepakt. Uit een thermoskan schonk hij twee mokken vol met koffie en overhandigde er een aan Luuc. De melk en suiker zag Luuc niet staan en hij durfde er niet naar te vragen. De koffie was lauw en smaakte bitter. ! ʻHet is alweer vier jaar geleden dat ik vervroegd ben uitgetreden. Twee week nadat ik gestopt was met werken vertrok mijn vrouw met een ander. Ze bleek al tien jaar een verhouding te hebben gehad. Iedereen bleek het hebben geweten dat ze zat te rotzooien met een stel kerels. Ze zeiden dat ze dachten dat ik het wist. Tien jaar lang heeft ze me bedonderd toen ik zat te werken om centen te verdienen voor haar jasjes en schoenen. Al mijn bezittingen stonden op haar naam. Ze heeft alles meegenomen. Het enige wat ik heb kunnen redden is die tafel en het behang aan de muur.ʼ Daarna was er weer stilte. Deheer Meinders keek naar de grond, Luuc probeerde zijn koffie naar binnen te werken. Plotseling stond de man op en pakte enkele uitgeknipte krantenberichten uit een doos, die samen met anderen las de muur stonden opgesteld, en gaf deze aan Luuc. Het waren dezelfde als die in het samen gebonden werk van de oude rechercheur zaten. Luuc keek naar de artikelen en deheer Meinders keek naar Luuc. ! ʻDe zaak van je ouders had een zeker keerpunt bij ons veroorzaakt. We hadden…,maar je moet me eigenlijk eerst een ding vertellen. Hoe kom je eigenlijk aan mijn naam?ʼ De poeslieve stem veroorzaakte een black-out bij Luuc. Paniek maakte zich over zijn lichaam meester. Hij wilde wel wegrennen, maar zijn lichaam blokkeerde. ! ʻVan een kennisʼ, fluisterde hij. ʻEn wie mag dat dan wel zijn? ʻHij wil anoniem blijvenʼ, antwoordde Luuc zo krachtig als hij kon. ʻDus je bent zelf al op onderzoek geweest. Kun je je legitimeren?ʼ ʻNeeʼ, zei Luuc beduusd. ʻOkayʼ, begon deheer Meinders, plotseling weer poeslief, ik weet niet hoe ver je bent gevorderd en ik wil je niet te veel aan je kop zeuren. Ik zal je mijn versie vertellen en daarna zet ik je mijn huis uit.ʼ Hij ging naast Luuc zitten en tikte terwijl hij vertelde op het stapeltje krantenartikelen dat hij voor zich op de salontafel had gelegd. ʻZoals ik zonet al zei, de zaak van je ouders had een zeker keerpunt binnen de dienst veroorzaakt. Het was een politieke moord. Niet zomaar één met duidelijke traceerbare aanwijzingen. Het was een eliminatie die dagen van te voren voorbereid moest zijn geweest. Er waren waarschijnlijk drie of vier mensen bij betrokken en ze schoten met au-
tomatische of halfautomatische wapens die gedempt waren. Dit is alles wat we wisten. Sorry, dat ik het zo hard vertel, maar jij komt hier om een verhaal te horenʼ, en hij keek Luuc met een scheef hoofd aan. Hij vervolgde, ʻverder hadden we alleen maar vermoedens. We moesten van hogerhand eerst alle opties onderzoeken voordat we gericht gingen zoeken naar onze vermoedens. We zijn destijds een half jaar bezig geweest met het ondervragen van familie, vrienden kennissen. De hele wijk waar jullie in woonden hebben we ondervraagd. We deden het gehele werk over wat de politie ook al had gedaan. We hebben gesproken met achternichten van je die je waarschijnlijk zelf nog nooit hebt gezien. Na een half jaar ongeveer mochten we eindelijk onze gang gaan. We hadden een vermoeden. Een politieke moord met als reden de Yom Kippur-oorlog. Je vader werkte op het ministerie van defensie dus dat was aanleiding genoeg om het onderzoek in die richting te laten gaan. Na twee weken werd ons team tot twee man terug gebracht. Ik en een collega van mij. En niet veel later kregen we er nog een zaak bij, ze vonden dat we genoeg tijd in de zaak hadden gestoken. Niemand durfde de zaak weer op te pakken en het lag jaren bij ons op kantoor. Uiteindelijk werd het samen met andere zaken tegelijkertijd opgeborgen in het archief bij een verhuizing. Sindsdien heeft er geen haan meer naar gekraaid. Al had ik en met mij nog een paar collegaʼs het idee dat de zaak was overgenomen door een andere veiligheidsdienst. Maar om eerlijk te zijn, we hadden geen enkele aanwijzing, maar het zaakje stonk.ʼ ! ʻWat voor andere veiligheidsdienstʼ, vroeg Luuc. ! ʻLaat ik je eerst vertellen wat we in de tussentijd uitgezocht hebben.ʼ ʻHet bleek al snel dat jouw vader een soort mol was in het ministerie van defensie en hij had een heel uitzonderlijke positie waardoor hij de gangen van de minister direct kon volgen en beïnvloeden. Jouw vader was een héél belangrijk man. Hoe belangrijk en voor wie, daar zijn we nooit achter gekomen. Hij had een soort status aparte binnen het ministerie. Hij had geen mensen onder zich, maar schijnbaar ook niet boven zich. Hij had overal toegang tot en praktisch iedereen binnen het ministerie kende hem, maar niemand wist wat hij deed.. Alle rapporten of kopieën gingen via hem naar de secretaris-generaal. Dat is het ambtelijk hoofd van een ministerie. Wie leiding gaf aan je vader is een mysterie. Niemand heeft het ooit gedurfd hem daar weg te krijgen. Sterker nog, na zij dood heeft niemand hem opgevolgd. Hij moest dus een soort controle mechanisme zijn geweest. Bijvoorbeeld om te controleren of de KGB niet infiltreerde en om personen in de gaten te houden binnen het ministerie. Voor ons was het een groot mysterie en de spannendste zaak die we ooit gehad hebben. Wij dachten dat wij van de BVD speciaal waren, maar hier was iemand van wie niemand wist wat hij deed en toch had hij directe invloed op het defensiebeleid van ons land en dus de gehele NAVO. Wij wisten niet eens van het bestaan van je vader af. Althans tot zijn dood dus. Daarna zijn we in die twee weken hard aan de slag gegaan. We hadden geen enkel dossier over hem. We schaamden ons dood. We konden er eigenlijk wel om lachen. We dachten dat we alles onder controle hadden en van iedereen wisten men deed en daar was plotseling jouw vader.ʼ Meinders schudde glimlachend zijn hoofd. ʻJouw vader was een belangrijk man, Luuc. Voor wie? Ik kan het je niet vertellen.ʼ
ʻWeet je dat zelfs de CIA eens op een dag bij ons binnen kwam gelopen en met toestemming van de baas alle dossiers begon te kopiëren? Zo belangrijk was jouw vader, Luuc.ʼ ʻPersoonlijk denk ik dat hij werkte voor een militaire inlichtingendienst en dat zij de zaak uiteindelijk in het geheel op zich hebben genomen.ʼ ! ʻEen militaire inlichtingendienstʼ, dacht Luuc. Hij moest moeite doen om een grimas te onderdrukken. Hij wist niet meer wat hij moest geloven. Een militaire inlichtingendienst, daar had hij nog nooit van gehoord. Er was weer een stilte gevallen. De behoefte om hier snel bij deze man weg te komen was almaar groter geworden. Meinders hem niets anders te vertellen dan dat zij het ook niet wisten. ʻMilitaire inlichtingendienst, laat me niet lachenʼ, dacht hij. ! ʻWaarom doe je jezelf dit aanʼ, vroeg deheer Meinders. Je weet hoe je ouders vermoord zijn geworden. Zoiets wens ik niemand toe. Wil je wraak nemen? Is dat wat je wil? Stel je voor dat het je lukt en je staat oog in oog met de moordenaar van je ouders, wat denk je dat er dan gebeurd? Denk je dat je leven dan volmaakt zal zijn als je hem hebt omgelegd? Alleen omdat je wraak hebt genomen?ʼ Luuc stond op en liep naar de gang. Deheer Meinders probeerde zijn arm te pakken, Luuc schudde de poging af, trok zijn jas aan en verliet het huis. Voordat hij de deur achter zich dicht trok keek hij achterom. Deheer Meinders stond in de deuropening van de woonkamer. Vanuit zijn neus stroomde een straaltje bloed. Hij schreeuwde nog iets, maar Luuc hoorde het niet meer. De volgende dag belde Luuc de oude rechercheur en ze spraken in hetzelfde café af van hun vorige ontmoeting. Nadat de oude rechercheur was gaan zitten stak Luuc meteen van wal. ! ʻMijn vader werkte volgens deheer Meinders voor een militaire inlichtingen dienst.ʼ ʻOkay, stop hierʼ, zei de oude rechercheur. ʻWat wil je dat ik doe? Ik ga niet met je meedenken. Het is nu jouw onderzoekʼ, en hij keek Luuc bedenkelijk aan. Luuc antwoordde niet. Hij roerde slechts in zijn koffie en keek hij de melk zich vermengde met het zwarte vocht. Stiltes zo had hij geleerd, brengen twijfels naar boven. Als dat bij hem zo was, waarom dan niet bij iemand anders? ! ʻIk weet het goed gemaaktʼ, verbrak de oude rechercheur de stilte. ʻIk zoek contactpersonen voor je op in die dienst. Over een week heb ik ze voor je. Ik laat hier in dit café dan een brief voor je achter. Vraag, volgende week donderdag aan Jaap, dat is de barman, naar die brief. Er staat op, Voor Luuc. Begrepen? Mooi, drink je koffie op en succes.ʼ Daarna stapte de oude rechercheur op zonder verder nog iets te zeggen, betaalde de koffie en verliet het café. De week daarna hoefde Luuc niet eens naar de brief te vragen. Toen de barkeeper hem binnen zag komen pakte hij de enveloppe van achter de geneverflessen vandaan en gaf het zonder iets te zeggen aan Luuc, die daarna het café meteen weer verliet. Thuis op zijn kamer gekomen opende hij het. Het bevatte een A4-tje met daarop getypt een lijst met zeven namen en hun adresgegevens. Achter de meeste namen stonden de militaire rang en de mededeling ʻniet benaderenʼ. Achter de naam Johannes (John) van
Isveldt, stond het adres, de rang van kapitein en het woord ʻbenaderenʼ rood onderstreept. Onderaan de lijst stond getypt ook met rood onderstreept: Noem mijn naam niet. In de dichtstbijzijnde telefooncel zocht Luuc het telefoonnummer op in de smerige telefoonboeken en belde Van Isveldt. ! ʻMet John.ʼ ʻHallo, u spreekt met Luuc Veldman. Ik heb een vraag aan u. Zegt mijn naam u iets?ʼ ʻWat?…Hoe zeg je…Luuc Veldma…Veldman. Jij bent de zoon van…?ʼ ʻU kent dus de naam Veldman. Ik wil u binnenkort heel graag spreken. Schikt u aankomende zaterdagochtend om tien uur in de stationsrestauratie van Amersfoort? Dat is dicht bij u in de buurt.ʼ ʻDat is goed. Hoe herken ik jeʼ, vroeg Van Isveldt. ʻIk heb mijn zonnebril op en drink Coca Cola en eet gebak. Precies om tien uur.ʼ ʻIk zal er zijn.ʼ Direct daarop werd de lijn verbroken. Om drie minuten voor tien kwam Van Isveldt de stationsrestauratie binnen lopen. Er was geen vergissing mogelijk, hij had zijn uniform aan. Van Isveldt zag Luuc zitten en schoof bij hem aan tafel. Van Isveldt zag eruit als een Engelse pelotonscommandant uit de eerste wereldoorlog. Zo onberispelijk was hij gekleed. Hij zat rechtop in zijn stoel en had zijn pet op tafel gezet. Hij had een jolig uiterlijk, van iemand die nergens het kwaad van inzag. Hij zag eruit als een persoon die je kon vertrouwen. ! ʻVanwaar deze eer je te ontmoetenʼ ,vroeg Van Isveldt. Luuc wist even niets te zeggen. Zijn hersenen waren plotseling weer leeggestroomd, net als destijds bij deheer Meinders. Hij was bang voor een piepstem en keek daarom wazig in zijn cola. Van Isveldt die drie dagen had nagedacht over de openingszin die hij net gebruikt had, keek rustig toe. Hij zag de jonge Veldman tegenover zich zitten. Zonnebril op, trainingsjack aan. Hij zag er niet erg gezond uit. Zijn huid was aan de vale kant en zijn haar was toe aan een was- en kapbeurt. Het ging niet goed met deze jongen. Hij schatte hem op een jaar of zeventien en Van Isveldt vreesde het moment dat Luuc zijn zonnebril zou afdoen. ! ʻSorryʼ, zei Luuc. ʻIk ga even naar de wc.ʼ Van Isveldt: ʻDoe rustig aan, ik blijf wel even zitten en hij haalde zijn tabak tevoorschijn om een shagje te draaien. Luuc had vlekken voor zijn ogen en vond het toilet half op de tast, duwde het kwartje in het slot en sloot de deur achter zich. Het was duister in het toilet. In de spiegel zag Luuc dat hij zijn zonnebril nog op had. Daarna schrok hij van zijn eigen spiegelbeeld. Hij zag er uit als een junkie. Hij probeerde naar de kraan te grijpen, greep mis, begreep dat er iets fout ging. De muren begonnen te tollen, maar de spiegel bleef op dezelfde plaats. Hij viel om, hoorde dat er iets brak en kwam naast de toiletpot terecht. De koelte van de muur tegen zijn arm voelde goed aan en hij drukte zijn gezicht tegen de koele plavuizen. In zijn rechterhand hield hij een w.c.-bril. Dat had dat brekende geluid gemaakt. Hij legde de w.c.-bril terug op de toiletpot en voelde de behoefte opkomen
om te gaan poepen en poepte, dacht na, probeerde weer bij positieven te komen, friste zich op, dronk wat water, veegde zijn kont af, begreep dat alles nog in verkeerde volgorde ging, ging weer zitten op de pot, legde nog een drol, veegde af, wasde zijn handen en verliet het toilet. Van Isveldt zat er nog steeds. ʻGoed.ʼ, dacht hij, ʻnu gaat het los.ʼ Met vastberaden stappen liep hij naar de tafel en ging zitten. Van Isveldt keek in een paar heldere, maar met bloed doorlopen ogen. ! ʻGaat het wel goed met je?ʼ ʻNee, niet zo.ʼ ʻHeb je wel gegeten?ʼ ʻNee.ʼ ʻEet die appeltaart dan even op, gaan we daarna naar buiten. Even een frisse neus halen.ʼ ʻHeb je gisteren wel gegeten?ʼ ! ʻEen beetjeʼ, antwoordde Luuc, at zijn appelgebak en dronk zij cola met tegenzin. In Van Isveldts auto at hij nog wat snoepjes. Ze reden de stad uit, naar de Veluwe. ʻBoslucht zal je goed doenʼ, had Van Isveldt gezegd. Onderweg waren ze nog even bij een tankstation gestopt en Van Isveldt had nog meer te eten en te drinken gekocht. Hij zei verder niets. Reed rustig over de snelweg naar de Veluwe, parkeerde de auto en liep het bos in met Luuc naast zich. ! ʻHoe was je voornaam ook al weer?ʼ ʻLuucʼ, antwoordde Luuc. ʻOkay Luuc. Laten we overnieuw beginnen. Ik ben John.ʼ ʻHoi, Johnʼ, zei Luuc en ze liepen verder. Ze waren bij een grote zandverstuiving aangekomen. Het was een wat grauwe dag. De lucht was lichtgrijs, er was geen wind en de vogels hielden zich stil. Alles hield zich stil. Het was oorverdovend en Luuc was vergeten wat hij aan Van Isveldt wilde vragen. ʻWilde ik hem überhaupt iets vragen?ʼ Van Isveldt had moeite met het langzame wandeltempo van Luuc. Hij moest om de drie stappen een halve pas inhouden. Van Isveldt genoot van de natuur en de stilte zoals vroeger op oefening. ! ʻU moet me helpenʼ, begon Luuc. ʻHet zal wel vreemd klinken, maar ik weet niet meer waarom ik u gebeld heb. Misschien wist ik het ook niet toen ik u belde en kom ik daar nu pas achter. Ik belde u omdat ik weet dat u bij een militaire inlichtingendienst werkt en dat u mijn vader hebt gekend.ʼ ʻEn je vader is doodʼ, zei Van Isveldt. ʻDaarom heb je me gebeld. Omdat je vader dood is. En je moeder ook.ʼ ʻJaʼ, zei Luuc. ʻEn verderʼ, vroeg Van Isveldt. ʻIk wil weten wie het gedaan heeft.ʼ Van Isveldt tuitte zijn lippen en keek naar een horizon die verborgen was achter een rij sparrenbomen. Na een paar honderd meter weken de bomen uiteen en was er weidse vlakte voor hen. ʻTen eersteʼ, zei Van Isveldt, terwijl ze door het mulle zand van de zandverstuiving liepen, ʼheb ik je vader niet gekend.ʼ
ʻTen tweede weet ik niet wie je ouders om het leven hebben gebracht en ten derde…ten derde weet ik niet waarom je met mij praat. Ik ga geen lastige vragen aan je stellen. Je hebt het al moeilijk genoeg. Je helpt jezelf de vernieling in. Ik zie het aan je. Ik kan me niet inbeelden hoe je je voelt, maar ik denk niet dat dit goed is wat je doet. Ik weet niet met hoeveel mensen je al hebt gesproken. Wat ik je probeer duidelijk te maken is, probeer je eigen leven te leiden, hoe moeilijk het ook is.ʼ Ze liepen langzaam het bos weer in. ʻStel je voorʼ, begon Luuc,ʼ uw ouders zijn vermoord, toen u acht was. U lag in de kamer naast die van hen toen ze doodgeschoten werden. Tien jaar later krijg je de mogelijkheid om de reden voor de dood van je ouders te vinden en misschien ook nog wel de moordenaars.ʼ ʻMoordenaars zei je?ʼ Van Isveldt stond stil. ʻHeb jij toevallig het politierapport gelezen? Jij hebt het politierapport? Jezus… Jezus Luuc… Vertel me wat je tot nu toe te weten bent gekomen.ʼ Luuc vertelde Van Isveldt over de wapenleveranties, dat zijn vader voor een of andere duistere inlichtingendienst werkte en zijn vreemde positie binnen het ministerie van defensie. ! ʻHeb je er bij stil gestaan dat die wapenleveranties niet met de dood van je ouders te maken hoeven te hebben?ʼ ʻMisschien was het wel een roofmoord, die dingen gebeuren.ʼ ʻZe gebruikten geluiddempers, zei Luuc Van Isveldt keek Luuc vragend aan. ʻ Ik sliep in de kamer naast ze en ben niet wakker geworden. En ik weet nog iets andersʼ, zei Luuc,ʼ de CIA heeft de rapporten over de zaak van de BVD gekopieerd. ʻGekopieerdʼ, herhaalde Van Isveldt. Kun jij mij uitleggen hoe jij dat…nee laat maar. Wil ik niet weten.ʼ ʻLuucʼ, zei Van Isveldt en hij begon weer te lopen, ʻhet is goed dat je naar mij bent toe gekomen.ʼ ʻJe praat met de juiste persoon, maar ik kan je niet verder helpen. En over wat je zojuist zei, als mijn ouders vermoord waren, dan zou ik ook willen weten door wie en waarom, maar besef wel dat je achter dingen kunt komen die je helemaal niet wilt weten of dat je misschien nooit ergens achter zult komen en dat je de rest van je leven achter spoken aan loopt te jagen. Je weet al een heleboel, maar dat hoeft maar een puntje van de ijsberg te zijn die al bijna is weggesmolten. Ik weet hier niets van af. Je vader werkte voor een militaire inlichtingendienst, dat klopt. Wat voor werk hij deed ga ik je niet vertellen. Van dit soort dingen worden geen rapporten gemaakt.ʼ ʻBegrijp een ding goed Luuc. We zitten midden in een koude oorlog. Daarom zat je vader daar en dat is alles wat je hoeft te weten. Mochten je vader en moeder om zijn gekomen door het werk van je vader dan zijn ze omgekomen uit landsbelang. Je vader wist dat dat kon gebeuren.ʼ Nu stond Luuc stil. ! ʻJohn, je lult uit je nek. Hebben jullie ooit een onderzoek gedaan naar de moord op mijn ouders? Nou, hebben jullie? Heb jij je ooit afgevraagd waarom mijn vader omgebracht is?ʼ ʻOm eerlijk te zijnʼ, zei Van Isveldt, ʼnee, dat heb ik niet, want het lijkt me redelijk duidelijk. Door de tegenpartij.ʼ
ʻEn is er ooit een echt onderzoek geweest? En kom niet aan met het politie onderzoek of de BVD. Een echt onderzoek, eentje met eindresultatenʼ, schreeuwde Luuc bijna uit. ʻNiet dat ik weet, neeʼ, antwoordde Van Isveldt rustig. ʻHeb jijʼ, siste Luuc en wees met zijn vinger naar Van Isveldt, ʻheb jij er ooit bij stil gestaan dat je baas of je collega mijn ouders omgebracht zou kunnen hebben? ʼHeb jij er ooit bij stil gestaan dat mijn vader misschien te veel wist. Misschien werkte hij wel voor de Russen, weet jij veel. Heb jij daar ooit over nagedacht.?ʼ Van Isveldt dacht na. ʻNeeʼ, zei hij. Ze liepen een stuk zwijgend door het sparrenbos. Na tien minuten nam Van Isveldt het initiatief: ʻ Kom, we lopen terug.ʼ Voordat Luuc uit de auto stapte bij het station van Amersfoort had Van Isveldt nog een paar dingen gezegd. ʻLuuc, je vader werkte niet voor de Russenʼ en ʻLuuc, de enige persoon die je verder kan helpen, die misschien bereid is om iets te zeggen, tenminste als hij iets meer weet, dan is dat de minister zelf. De minister van destijds. Hij is nu geen minister meer, maar je kunt hem nog wel bereiken. Bel me morgenavond om 20 uur, dan geef ik je zijn telefoonnummer.ʼ De oud-minister had verbaasd op Luucs telefoontje gereageerd. De oud-minister had gevraagd of hij alles wat zou willen weten op papier wilde zetten en dan zou hij dat bekijken. En dus schreef Luuc een brief. Geachte mijnheer Moens, Na ons telefonisch contact van dinsdag j.l. heb ik een aantal vragen op papier gezet aangaande de dood van mijn ouders op 2e kerstdag 1973. Mijn ouders werden in die nacht op een afgrijselijke manier om het leven gebracht. Hun namen zijn Koos Hendrik Veldman en Anne-Marie Veldman-Buis. Om de reden van hun dood tast ik geheel in het duister. Ook zijn de daders nooit gevonden, laat staan berecht. Ik zal het op prijs stellen als u mij een antwoord kunt geven op de volgende vragen: -mijn vader werkte onder u op het ministerie van defensie tot op de dag van zijn dood. Hij had daar een hoge post. Kunt u mij inlichtingen geven over de werkzaamheden die hij deed? -kunt u mij informatie verstrekken over de wapenleveranties aan Israël in de periode van de Yom Kippur oorlog door Nederland? -kunt u mij informatie verstrekken over politie-onderzoek aangaande de moord op mijn ouders door welke politiedienst dan ook? De antwoorden op de vragen zullen door mij geheim gehouden worden. Ze dienen alleen een persoonlijk nut, namelijk inzicht krijgen in de moord op mijn ouders.
Vertrouwende op uw medewerking, Hoogachtend Luuc Veldman Drie dagen later riep zijn oom Luuc naar beneden. ʻTelefoon voor je. Een zekere meneer Moens.ʼ ! ʻJa hallo, met Luuc.ʼ ʻHallo Luuc, je spreekt met Moens. Ik heb je brief ontvangen en gelezen. Ik zal je vragen zo snel mogelijk proberen te beantwoorden. Het zal alleen wel een paar weken op zich laten wachten.ʼ ʻOkayʼ, zei Luuc. “Dank U wel.ʼ ʻIk ben trouwens nog op de begrafenis van je ouders geweest. Alsnog mijn oprechte condoléance. Mocht je nog meer vragen hebben, schroom dan niet en schrijf ze op. Ik beloof alleen niets. Heb je dat begrepen Luuc?ʼ ʻJa, dank-u-wel. Dat zal ik doen.ʼ ʻDag Luucʼ, de verbinding werd verbroken. Anderhalve maand later kwam het antwoord van de oud-minister. Beste Luuc, Ik heb navraag gedaan omtrent de vragen die je in je brief gesteld hebt. Maar eerst wil ik je mededelen dat ik me je vader nog goed herinneren kan. Ik heb de eer gehad verschillende keren met hem te mogen spreken. Hij was een fijne man. Wat betreft je vragen, Je vader had een algemene functie in het ministerie. Hij was voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor de organisatie binnen het kantoor. Hij zorgde ervoor dat het geen rommeltje werd. Op je tweede vraag kan ik geen antwoord geven. Wat betreft het politieonderzoek moet je terecht bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Als je wilt kan ik een afspraak voor je regelen. Dan moet je me binnenkort even bellen. Je hebt mijn telefoonnummer. Veel succes, Mr. Dr. Moens
JANUARI 1986 De stilte overviel Luuc nadat de radio haar uitzending had gestaakt. Enkel ruis was nog in de kamer waarin hij sinds het begin van de avond in een oude chesterfield zat na te denken, te horen. Hij was daar gaan zitten nadat hij zichzelf een whiskey had ingeschonken en een doosje sigaren op de leuning van de fauteuil had neergezet. Hij wilde gaan nadeken over wat hij zou gaan doen. Nog anderhalf jaar en dan zou hij zijn studie journalistiek hebben afgerond, maar hij had eigenlijk sinds hij aan de studie was begonnen nooit meer serieus bij stilgestaan bij het feit dat er ook een leven na het studentenleven zou komen, een leven van werk, vrouw en kinderen, een gelukkig leven, hij had er niet aan durven denken, maar nu dit erg dicht was genaderd moest hij nadenken. Hij was niet zoʼn positieve geest die geloofde in een gelukkig leven, zeker niet als je dat in verband zou brengen met vrouw en kinderen. Waar je dan voor leeft moet je je slechts enkele keren afvragen en deze avond was zoʼn avond waarop hij had besloten daarover na te denken. De telefoonstekker lag naast de telefoon, de deuren waren op slot. Het geruis van de radio benadrukte de stilte en het zwak schijnende schemerlampje de duisternis. Zo af en toe kraakte de chesterfield. Hij was sinds twee weken met een studievriend, Paul, in Oostenrijk waar ze op het leegstaande huis van een oom en een tante van Paul pasten. Ze waren rijk deze oom en tante. Het huis, een uit de kluiten gewassen chalet, was geheel ingericht met klassiek Engelse meubelen. Groen leer en mahonie hout overheersten in de inrichting. De muren werden gesierd met groen vilten behang en portretten van voorouders, Hollandse school voor zover hij wist en op de commodes en in de dressoirs stonden souvenirs uit verre landen en vroegere tijden die uitgestald waren als prullaria. Waaronder oud Griekse beeldjes, een porseleinen vaas, enkele poppen waarvan de hoofden van ivoor waren gemaakt en verder de jachttrofeeën. Een kop van een wildzwijn met glazen oogjes boven de schouw, koppen inclusief hals van twee gazellen die aan weerszijden van een Zwitserse koekoeksklok aan de muur prijkten en een stel voor hem onbekende vogeltjes die op stokjes waren gezet en die je overal door het huis heen tegenkwam. Het was gemoedelijk warm in de kamer. Paul had de gehele dag de haard laten branden. Het was nog een echte, niet zo een op gas. Nadat Paul was weggegaan had Luuc geen nieuw hout op het vuur gegooid. Langzaam was het vuur in de loop van de avond uitgegaan. Hij had het een spektakel gevonden. Hij kon er goed bij nadenken. Paul was in het begin van de avond naar Salzburg gereden om een oude vriendin op te zoeken. Het aanbod om mee te gaan had Luuc afgeslagen. Sinds Paul zijn vertrek had hij het huis voor het eerst geheel voor zich alleen. Sinds hij met de studie was begonnen was hij amper alleen in een huis geweest. Er was altijd wel een vriend of vriendin in de buurt geweest en zodoende had hij weinig momenten van bezinning gehad. Natuurlijk sluimerde de geschiedenis nog na. Vanaf het moment dat hij de middelbare school had afgerond en was vertrokken naar de hoofdstad had het alledaagse leven er plaats voor gemaakt. Zijn emoties waren volwassener geworden en hij begreep dat dingen de tijd moesten krijgen om op hun plek te vallen. De dossiers had hij opgeborgen in een bankkluis. Klaar voor nader beraad als de tijd er rijp voor was. Van Isveldt had gelijk ge-
had. Hij moest zijn leven niet laten beheersen door wat er was gebeurd. Het gaat erom wat hijzelf zou willen. Een antwoord op die vraag wat hij zou willen was er alleen nog steeds niet gekomen. De omgeving bemoeilijkte het rationeel benaderen van de dingen. Nadenken was geen probleem, maar het niet idealiseren van de werkelijkheid was een obstakel. In een omgeving als deze, zoveel rijkdom en warmte en een pak sneeuw in de tuin van anderhalve meter dikte was het moeilijk voor te stellen dat het ook anders kon zijn. Dit was wat hij zou willen bereiken. Hij had hier alles, maar tegelijkertijd wist hij dat er hier niets van hem was behalve een half uitgepakte koffer in de logeerkamer. Vrouwelijk schoon zou geen probleem zijn. Genoeg toeristen in het dorp. Vooral in het volgende dal, maar hij wist dat dit slechts voor een moment zou zijn. Een nacht die weer over zou gaan in een dag, ook in de winter van de Alpen van Tirol en dat er ook hier nagedacht moest worden, die nacht.. Hij wilde leven met structuur. Hij wil weten waar hij aan toe is. Wat brengt het hem? Nog een week en dan zal hij weer thuis zijn in zijn appartement in het regenachtige Amsterdam en zal hij achter zijn bureau over de boeken heen gebogen zitten om te leren voor zijn laatste tentamens. Daarna zou dit leven als student voorbij zijn, dit zekere leven waar alles zonder enige moeite gaat en waar er een duidelijk einddoel is. Hij had veel vrienden gemaakt, maar hij wist dat ze allemaal zouden verdwijnen als ze een voor een zouden afstuderen en ergens een baan zouden vinden. Het is een illusie om te denken dat vrienden voor het leven zouden zijn. Ze krijgen een vriendin, een vrouw en kinderen, ze krijgen een baan van acht tot vijf, gaan op vakantie met de caravan naar Frankrijk. Andere vrienden, de meeste die Luuc kende, zaten gebakken. Rijke families en hoefden daarom eigenlijk nooit te gaan werken. Alleen maar een beetje aan te kloten in het kantoor van de familie waar na vijftien jaar een directiezetel voor hen vrij zou komen. Hijzelf wilde het eerste niet en had het laatste niet en wist dat dat laatste ook onbereikbaar was. Tegelijkertijd vond hij het streven naar rijkdom ook een verwerpelijke bezigheid. Hij had dit moment alles, hij kon profiteren van de dingen waar anderen de beschikking over hadden. Maar het einde van dit leven kwam snel in zicht en weten wat hij zou willen wist hij niet. “Voordat je wilt weten wat je wilt moet je weten wat je bent en voordat je dat wilt weten moet je je afvragen waarom je er bent. Een speling van het lot? Een grapje van God? Stom toeval? Of toch omdat je ouders het graag wilden?ʼ Dat laatste zou hij nooit te weten komen en ook de antwoorden op de andere vragen zou hij nooit ontdekken. ʻWaarom is een mens op aarde? Welke waarde heeft het als er nog vijf miljard anderen van rond huppelen en wat is het nut van…ja, wat voor nut. Je bent erʼ, dacht hij, ʻdat is een vaststaand feit. Morgen misschien niet meer, maar daar kun je niet op gaan wachten. Wat voor nut heb jij? Hoe kun je het leven de beste vorm geven? Er moet toch een reden zijn om een bestaansrecht aan te ontlenen? Een koningin is er omdat zij koningin is, zij is een symbool, wel en bespreekbare, maar dat versterkt haar positie als bestaansgerechtigde alleen maar verder. De Franse revolutie was er niet geweest zonder een koning, dus die koning had een nut, namelijk de revolutie. De president van de V.S. en de secretaris-generaal van de Sovjet Unie. hebben een nut, want zij bekleden de posten van president en secretaris-generaal. Het doet er niet zoveel toe wie het is, alleen dat het is. Dat heeft nut. Nut voor diegenen die dat nuttig vinden en andersom, diegenen die nuttig vinden zijn nuttig voor dat wat volgens hen nuttig is. Hijzelf, een stu-
dent journalistiek, heeft hij een nut? De journalisten die een begin maakten aan het Watergate schandaal hadden een nut, want zij maakten een begin aan het Watergate schandaal. Maar hadden zij voor die tijd een nut en behielden zij na die tijd een nut? Had zelfs Hitler een nut? Hij staat vaker afgebeeld in de geschiedenisboeken dan Stalin, Roosevelt en Churchill tezamen. Wat was zijn nut? Of wat is zijn nut? Wordt pas iets nuttig als het al vergaan en vergeten is? Hitler wordt gebracht als het foute voorbeeld. Dus hij heeft het nut van het foute voorbeeld te zijn. Is dat voldoende? Of is er nog iets anders zoals liefde? Liefde geven en nemen. Liefde is geen ratio, niet abstract en wel rekbaar. Soms heel erg rekbaar. Gevaarlijk rekbaar. President Kennedy werd geliefd, maar liefde waren zijn beweegredenen niet. Hij veroorzaakte bijna een mondiale nucleaire oorlog. Hitler stuurde miljoenen uit liefde voor het ras en de vooruitgang de dood in. Desondanks verering. Een nut.ʼ Luuc vroeg zich af wat voor nut hij gehad zou kunnen hebben als onderdaan in tijden van Hitler of Kennedy. Tijdens Hitler zou hij in de kampen of aan het oostfront terecht zijn gekomen, tijdens Kennedy in deathrow of het westfront. In alle gevallen zou hij een van zovelen zijn geweest. Een instrument, een machteloos individu, een van de vijf miljard. Hoe kon hij ooit in de boeken komen? Moest hij eerst miljoenen laten vermoorden, moest hij dreigen met totale vernietiging of moest hij iedereen laten geloven dat hij de zoon van God is? ʻJijzelf bepaalt nooit wat je bent. Mensen bepalen wat je wordt, bent, zal zijn en hoe je zult zijn geweest. Het hebben van nut, voor de mensheid, een maatschappij, een systeem bepaal je niet zelf. Jij bent diegene die moet voelen dat je nut hebt voor jezelf en voor iemand anders. Je moet gelukkig zijn met dat nut, anders heeft het geen nut. Hoe je nut hebben kan? Door te voelen dat je nut hebt. Ben je gelovig, dan is het geen probleemʼ dacht hij. ʻHet staat al voor je opgeschreven. Voor mijʼ, dacht Luuc, ʻwat is de kans dat ik de world press photo maak van 1987? Een op de miljoen? De dag dat hij de volgende dag een fataal ongeluk zou krijgen is groter. Toch moet er ergens een reden voor mijn bestaan moeten zijn!ʼ Hij dacht terug aan het moment dat hij besloot om journalist te worden. Het waren de beelden van Sabra en Chatila in 1982. De Israëliërs waren Libanon binnen gevallen. Een christelijke militie had zijn kans geroken en met toestemming van de Israëliërs, onder leiding van Sharon, gingen ze de vluchtelingen kampen binnen en later weer naar buiten met achter zich latend, een bloedbad. Eentje die bij iedereen over de gehele wereld die in het bezit was van een televisietoestel een pijnscheut door het hart liet gaan. Zulke beelden waren sinds de tweede wereldoorlog niet meer vertoond. Toen hij dat zag wilde hij journalist worden. Die pijn kende hij ook. Wie kon ooit beter dan hij de pijn in beeld brengen? Eigenlijk wilde hij fotograferen, maar zijn oom praatte hem dat uit zijn hoofd. ʻFotograferen is te specialistisch Luuc, dat kun je er nog wel bij doen tijdens je studie. Doe de school voor journalistiek, dan kun je alle kanten nog op.ʼ Maar de journalistiek kon toch geen reden vormen voor zijn bestaan? Dat kon toch niet van te voren bepaald zijn geweest? Hij zou nog verder terug moeten in zijn leven. Hij zou terug moeten gaan naar het begin van zijn bestaan. Ze hadden verkoeling gezocht in de schaduw van een oude beuk in het park. Een zonnestraal van de lentezon wist zich door het loof van de bomen heen te dringen en be-
scheen het gezicht van het meisje waarmee Koos Veldman zich vandaag mee wou verloven. Hij was al bijna dertig jaar oud en het werd tijd om serieus te worden. Het meisje had hij ontmoet op oudejaarsavond toen ze in de armen lag van een van zijn vrienden. Drie dagen later lag ze in de zijne, wat hem een opgezwollen oog, een bloedneus en het vaarwel van een vriend had opgeleverd, maar die pijn werd ruimschoots gestild door haar zachte eeltloze handen. Hij rekte zich uit in het gras en keek naar de blauwe hemel. Zijn buik was verkrampt van de zenuwen. “Zal ik het haar nu vragen?..Nee…wacht nog even.ʼ Hij keek naar haar. Ze was een ketting van madeliefjes aan het maken. De zonnestraal bleef haar beschijnen alsof er een spot vanuit de hemel op haar was gericht om zo haar huid een gouden glans te geven. ʻAnne?ʼ ʻJa?ʼ ʻKom eens hier?ʼ Ze legde zich op hem en liet haar dikke bruine haar over zijn gezicht glijden. Dʼer tong stak ver in zijn mond. Hij draaide zich om zodat zij onder kwam te liggen en keek in haar diep bruine ogen… ʻAnne?ʼ ʻJa?ʼ Een glimlach speelde over haar lippen, haar ogen glinsterden. ʻAnne, wil je met me trouwen?ʼ Even was ze stil, maar haar glimlach verdween niet. Ze bracht haar hand naar zijn gezicht, streelde het en liet zijn haar door haar vingers glijden. ʻJa,…ja,..jaha!ʼ Die zomer, op een even mooie dag als die in de lente, reed het pasgetrouwde stel door de straten van haar geboortedorp. Het geklop van de hoeven van de paarden die het open rijtuig trokken deed de mensen in het dorp uit de ramen van hun huizen hangen. Daar zaten ze. Het jonge echtpaar, ingelukkig, elkaar omarmend, gevolgd door een vrolijke menigte die bleef fluiten en confetti bleef strooien. Een enkele vrouw die het schouwspel gade sloeg pinkte een traan weg. De wereld was mooi…totdat…acht jaar later die dodelijke projectielen door de lucht vlogen en doel troffen in het vlees van het echtpaar dat in bed tegen elkaar aan was gekropen en zo in slaap was gedommeld. Zouden ze de knallen die hun dood aankondigden nog hebben gehoord? Maar van dit alles had Luuc geen weet. Hij had een andere herinnering. Het kind dat ze achterlieten was door de dood van zijn ouders heen geslapen. Hij was ʼs ochtend vroeg wakker geworden en had liggen wachten tot het moment dat zijn moeder zijn kamer zou binnen komen om hem wakker te maken voor het ontbijt. Hij lag daar maar te wachten onder zijn dekens, terwijl de regen zachtjes tegen de ruiten tikte. Het was vakantie, dus was het niet zo vreemd dat ze wat later uit bed kwamen dan anders, maar nu maakten ze het wel heel erg bont. Ze waren hem toch niet vergeten? Na nog enkele minuten te hebben gewacht stapte hij uit bed en liep in zijn nieuwe pyjama, die hij zelf had mogen uitkiezen in het warenhuis, op blote voeten door het koude huis. De deur van hun slaapkamer stond open. Ze waren dus al wakker en hij liep door naar beneden, maar ook daar waren ze niet. De keukendeur was open en er zat een
gat het ruit. De regen gaf de tuin een troosteloze aanblik. De sneeuw die de vorige dagen was gevallen werd papperig en op sommige plekken waren de dode boombladeren alweer te zien.. In de woonkamer sloeg de klok tien keer. De auto stond nog voor het huis en de tafel was niet gedekt. De vertrouwde geur van vers gezette koffie vulde de ruimte niet. ʻWaar konden ze zijn?ʼ Hij nam een paar dropjes uit de snoepdoos en liep daarna weer naar boven. Ze waren niet in de badkamer. De deur van hun slaapkamer stond nog steeds open. De gordijnen waren gesloten. ʻMama?ʼ Hij deed het licht aan en…daar lagen ze…badend in hun eigen gestolde bloed. Zijn moeder had een verstild masker van pijn over haar gelaat. De begrafenis had plaats gevonden in het begin van januari. De begraafplaats was een modderpoel geweest door de regen en natte sneeuw die was gevallen in die dagen. Er waren prominente aanwezigen, herinnerde Luuc zich. Belangrijke ambtenaren en zelfs een kopstuk van een politieke partij. Zijn oom en tante bij wie hij was komen wonen hadden niets van die mensen willen weten. Ze hadden ze niet uitgenodigd. Zijn oom en tante weigerden hun condoléances in ontvangst te nemen en verzochten hen te vertrekken. Ze hadden geluisterd en waren in hun autoʼs gestapt en weggereden. Uiteindelijk bleef er een kleine groep familieleden en vrienden over en enkele politieagenten die de pers op een afstand moesten houden. Nadat de kisten in het modderige gat verdwenen waren kreeg hij warme chocolademelk van een van zijn grootvaders, de vader van zijn vader, zo ver hij zich nog kon herinneren. Die overleed twee weken na de begrafenis aan een hartaanval. Luuc kwam te wonen in een andere stad, in een ander huis, met andere mensen. Zijn oom en tante zorgden goed voor hem, maar konden Luuc niet zoveel aandacht geven als hij gewend was, omdat ze zelf ook nog twee kinderen hadden die enkele jaren jonger waren. Op de lagere school leefde hij in vrijwillige afzondering. Hij mocht tijdens de pauzes binnen blijven bij de leraren terwijl zijn klasgenootjes op het schoolplein speelden. Thuis trok hij zich niets aan van zijn familie. Hij sloot zich op in zijn kamer en speelde met speelgoed zonder daar plezier aan te beleven. Pas toen hij naar de middelbare school ging begon hij zijn ouders te vergeten en kregen zijn nieuwe ouders, zijn oom en tante, een grotere betekenis in zijn leven.Ze waren te lief, wat konden ze anders doen? Hij begon van het leven te genieten. De eerste kennismaking met tabak, drank, hasj en de liefde, waren vluchtig, maar ze zouden Luuc nooit meer verlaten. Hij begon te stelen en te helen. Hij kreeg een identiteit. Eentje van ʻfoute vriendʼ zoals ouders dat noemen. Iemand die andere mensen dingen laat doen die ze zelf nooit uit eigen initiatief zouden hebben durven te doen. Hij was niet meer de persoon die medelijden wekte bij leraren en dametjes in de supermarkt. Mensen werden bang voor hem, verafschuwden hem. Hij zag dat andere mensen ook konden lijden. Sterker nog hij zag dat hij andere mensen kon laten lijden, dat ze bang voor hem waren. Hij was onkwetsbaar geworden. Althans buiten de deur. Thuis bij zijn oom en tante en zijn twee neefjes voelde hij zich veilig, deed hij alles wat ze wilden, stond altijd voor ze klaar. Hij was al
voldoende familie kwijt geraakt en hij wist dat ook zij hadden geleden. Zijn oom en tante begrepen dan ook nooit wat van de verhalen over hem. Ze hadden eens moeten weten. En toen kwam er weer zoʼn verdomde regenachtige dag die hem er aan deed herinneren dat hij moest leven met twee vermoorde ouders. Hij droomde weliswaar vaak van het moment dat hij voor het bed van zijn ouders stond, maar dat was een gedeelte van zijn leven geworden dat zich ʼs nachts afspeelde, wanneer hij niet bij bewustzijn was. Hij zou ook niet meer weten hoe het was om in bed te stappen zonder angst te hebben die nacht weer geconfronteerd te worden met het met bloed besmeurde bed van zijn ouders. De huisarts gaf hem soms slaappillen. Hijzelf slikte ze met whiskey en als het niet regende rookte hij al hangend uit het raam nog een blowtje. Toch was de angst langzaam aan het verdwijnen en maakten ze plaats voor vrouwen, soms ook wanneer hij wakker was. Over de reden van hun dood had hij nooit nagedacht tot die regenachtige dag die de komst van de oude rechercheur aankondigde. En nu zit hij hier in dit Zwitserse chalet in het Oostenrijkse Tirol, waar de sneeuw tot aan het dak reikt en de laatste gloed van vuur de haard verdwenen is. Hier tussen de bergen die, als hier in de oudheid Grieken hadden geleefd, zeker de namen van hun goden hadden gedragen, omdat ze daar op de toppen zaten en zich zaten te bezatten en lachten om de capriolen die de inferieure wezens, de sterfelijke mensen maakten. Ze droegen jammerlijk genoeg niet deze namen, maar namen die niet tot de verbeelding spraken zoals Otztaler en Zugspitze en de mensen die hier wonen zijn in de verste verte niet gelijkend de Grieken die vijfentwintig honderd jaar geleden die kusten van de Middellandse Zee en verder koloniseerden. Deze dagelijkse werkelijkheid bood hem geen kansen om aan diezelfde werkelijkheid te ontsnappen. En mocht het wel lukken de ideale situatie te vinden om de werkelijkheid te ontsnappen, dan blijkt dat hij je niet alleen achtervolgt, maar je ook vooruit reist en wel op de meest gevaarlijke plaats, namelijk in je gedachten. Je kunt de werkelijkheid niet ontsnappen, want je weet dat het leven doorgaat. De bergbeklimmer die het huis van de goden ontdekte en enkele uren met hen vertoefde, durfde nooit meer naar beneden te gaan, want hij wist dat hij voor gek zou worden verklaard en bij de goden blijven was onmogelijk door hun goddelijke protocol. Misschien dat ze hem opdrachten zouden laten uitvoeren om zo de goddelijke status te bereiken, maar hij wist dat die onmogelijk zouden zijn, want de zwaarste opgave die hij ooit had volbracht was het beklimmen van die godenberg en zie wat hem dat gebracht had...de kennis dat de goden evenmin gelukkig zijn. De alpinist was dan ook gedoemd om in de alpenweiden te dolen tot de intredende vorst van de volgende herfst hem van de werkelijkheid zou verlossen. Terug in Nederland zocht Luuc zijn pleegouders op. Zijn oom en tante waren blij verrast toen hij ʻs avonds plotseling in het midden van de woonkamer stond. Van de nacht die Luuc had gereserveerd voor zijn gedachten was een vaag beeld blijven hangen. De begrafenis. Hij kon er zich weinig meer van herinneren besefte hij, terwijl het toch zijn afscheid van zijn ouders was geweest. Hij kon zijn grootvader nog herinneren en de boboʼs, zijn tante die ze had weggestuurd, maar dat was alles. Wie waren er nog meer aanwezig geweest? Het condoléance-register zou nog in bezit van zijn oom en tante
moeten zijn. Luuc vroeg ernaar en zijn tante diepte uit een album fotoʼs en krantenartikelen van de begrafenis. Wie de fotoʼs had genomen was ze vergeten. Luuc zag meteen dat deze fotoʼs niet door een amateur genomen waren. De composities waren uitstekend en er was mooi met licht gespeeld, wat knap was op die regenachtige dag.. Hij had deze fotoʼs nog nooit eerder gezien en vroeg of hij ze mocht hebben. ʻIk denk dat een van de persfotografen ze heeft opgestuurdʼ, zei zijn oom. Het waren vijf fotoʼs, het condoléance-register lag in de kluis van een bank. Zijn oom zou het maandag voor hem ophalen. Samen met zijn oom en tante keek hij naar de fotoʼs. Er was veel familie op te zien. Familie die hij zich niet eens meer herinneren kon. Een gezicht kwam Luuc erg bekend voor. Hij leek in het geheel niet op de rest van de mensen die op de fotoʼs stonden. Hij stond stram, zag er patent uit. En dat deed Luuc aan iemand denken. Daarna besefte Luuc dat het de persoon was aan wie hij hem deed denken, alleen zoʼn tien jaar jonger en in burger...Van Isveldt. ʻWie is datʼ, vroeg hij, wijzend naar Van Isveldt. ʻWie, oh die. Dat was een collega van je vaderʼ, zei zijn oom. ʻMaar niet van binnen het ministerieʼ, zei Luuc, ʼwant ik ken hem.ʼ ʻDat zou me verbazen. De laatste keer dat ik hem heb gezien was op de begrafenis, net zoals zijn andere collegaʼs. Maar hij was de enige van het CID die is komen opdagen. Ik denk dat het zijn adjudant was.ʼ ʻVan het wat? ʻHet CID. De contra inlichtingendienst. Daar werkte hij voor.ʼ ʻDat hebben jullie me nooit verteld.ʼ ʻJe hebt er nooit naar gevraagd. En wat moet je met die kennis? Trouwens, hij is familie van je. Weliswaar aangetrouwd, maar familie. Ik denk dat hij daarom op de begrafenis was.ʼ De opvolgende maandag kreeg hij het condoléance-register van zijn oom overhandigd. Samen keken ze naar de namen. J. Van Isveldt stond er. Onder Jan Veldman, een neef van zijn vader en boven Joke Van Isveldt-Veldman. ʻStaat die Jan Veldman ook op een van de fotoʼs?ʼ ʻJa, naast Van Isveldt en naast hem zijn vrouw Joke. Kijk maar.ʼ En inderdaad die vrouw links van Van Isveldt leek erg op de man die rechts van Van Isveldt stond. ʻWat is er van die neef van mijn vader geworden?ʼ ʻIk heb gehoord dat ie na zijn pensioen naar Spanje is verhuisd. Zal nu zoʼn zes, zeven jaar geleden zijn.ʼ ʻZat hij ook bij het CID.ʼ ʻNee, hij was een filiaalleider van een bank in Hasselt.ʼ ʻWat is het CID eigenlijk? Weet jij dat?ʼ ʻHet CID bestaat nog steeds. Het is een organisatie dat lijkt op de BVD. Heb je daar wel eens van gehoord?ʼ ʻJa, de binnenlandse veiligheidsdienst.ʼ ʻOkay, de BVD is een politiedienst. De CID daarentegen is een militaire inlichtingendienst. Eigenlijk houden ze zich met hetzelfde bezig, alleen is het CID nog vager dan de BVD. Niemand weet wie er deel van uit maakt, laat staan wat ze doen. Officieel worden ze geleid door het Ministerie van Defensie, maar daar heb ik persoonlijk ook mijn twij-
fels bij. Er bestaan namelijk nog veel meer militaire inlichtingendiensten. De luchtmacht heeft er een, de marine en de landmacht. Het CID maakt, zover ik het weet, deel uit van de landmacht.ʼ ʻEn wat doen ze?ʼ ʻTja, informatie verzamelen. Dat houdt in dat ze afluisteren, mensen observeren, organisaties infiltreren, nagaan of informatie wel klopt en verkeerde informatie naar de vijand sturen.ʼ ʻEn wat deed mijn vader?ʼ ʻDit begint op een kruisverhoor te lijken Luucʼ, grapte zijn oom. ʻIk heb geen idee wat je vader deed.ʼ ʻMaar hij zat jarenlang in de top van het Ministerie van Defensie.ʼ ʻJe kunt je voorstellen dat hij daar naging of de minister wel de juiste informatie kreeg.ʼ ʻOfʼ, zei Luuc, ʼhij zorgde ervoor dat de CID wist wat voor informatie de minister kreeg en het eventueel veranderde als het hem niet aanstond.ʼ ʻNu begin je in complottheorieën te denken Luuc.ʼ ʻEr moet toch een reden zijn geweest, dat ze hem uit de weg hebben geruimd?ʼ ʻDenk jijʼ, zei zijn oom, ʻdat de CID jouw vader en moeder hebben omgebracht? Nee, Luuc. Dat kan ik me nauwelijks voorstellen. Er zijn verschrikkelijke dingen gebeurd. Dat spijt me vreselijk voor je. Wat kan ik meer zeggen? Ik weet het ook niet.ʼ ʻMaar je moet er toch een keer over na hebben gedacht? Wie waren het dan? De CIA, de Mossad?ʼ ʻDe wie?ʼ ʻDe Mossad, de Israëlische geheime dienst. ʻWat hebben de Israëliërs volgens jouw met de dood van je ouders te maken Luuc?ʼ ʻVlak voordat pa en ma vermoord werden hebben er wapenleveranties aan Israël plaatsgevonden vanuit Nederland. Mijn vader heeft daar mee te maken gehad. Hij heeft ze georganiseerd.ʼ ʻZo te horen heb je zelf een heleboel uitgezocht Luuc. Maar ik wil dat je er mee stopt. Die mensen die jouw ouders hebben vermoord hebben je leven al voor een groot deel verknald. Als jij je bezig gaat houden met de dood van je ouders, ga je door met waar zij gestopt zijn. Je verknalt je leven nog verder. Leef je eigen leven Luuc. Doe wat je gevoel je ingeeft, maar houd je niet bezig met deze dingen. Doe leuke dingen. Ik weet dat de dood van Koos en Anne een vreemde zaak is en dat de politie er nooit echt iets aan gedaan heeft. Dacht je dat wij het daar makkelijk mee hebben? Wij hebben zo vaak bij de politie gezeten. We hebben alles gedaan om ze te helpen.ʼ ʻHeb je ze verteld dat mijn vader bij de contraspionage zat?ʼ ʻNee.ʼ ʻDat zegt mij genoeg.ʼ ʻLuuc, nu moet je oppassen. Dit pik ik niet nog net van je. Je moet goed begrijpen, en dat doe je, dat de CID of wat dan ook, geen lieve jongetjes zijn. Ik was bang Luuc. En je moeder ook.ʼ ʻMijn tante bedoel je.ʼ ʻJe bent onredelijk Luuc, je weet best wie ik bedoel. Alles wat ik je net verteld heb kwam pas zoʼn tien, vijftien jaar geleden in de openbaarheid. Er was de Vietnam-oorlog, die oorlogen in het Midden-Oosten in Afrika en Latijns Amerika. Dat is nu nog wel zo, mis-
schien nog wel erger, maar we weten nu tenminste wat er aan de hand is. Alles is niet meer zo geheim als het vroeger was. Voor die tijd was het allemaal zwart-wit. ʻDe hypocrisie komt eindelijk boven water.ʼ ʻHypocrisie is van alle tijden Luuc. En doe niet alsof alles nu plotseling veel beter was dan vroeger. Dan ben je net zo zwart-wit bezig. Ík kan je alleen zeggen dat je moet stoppen. Natuurlijk moet je je ouders herinneren, maar je hoeft niet in hun leven te duiken. Dat was hun leven, niet de jouwe! Leef je eigen leven Luuc!ʼ
JANUARI 1988 De kerstvakantie was voorbij en Luuc had zijn diploma op zak. De naweeën van de kerstvakantie waren nog zichtbaar in de stad in de vorm van ongewassen tiener toeristen die voor de goedkope hasj naar Amsterdam kwamen. Hij was op het station meteen al lastig gevallen door dergelijke types die wilden beweren dat ze geen geld meer hadden voor de trein. Stinkend naar bier hadden ze hun hand opgehouden en terwijl ze dat deden een bloedserieus en leugenachtig verhaal opgehangen. Hij was toen hij een tiener was ook op vakantie geweest, maar had nooit mensen lastig gevallen en hij had zeker niet gebedeld om geld. Niets was meer om voor schaamte te voelen voor deze lieden. Misschien ook wel een goede zaak, maar sociaal is het zeker niet al vinden ze zelf van wel zo lang ze ontvangen in plaats van inleveren. Luuc had gedaan alsof het hem niets kon schelen en had met een simpel ʻbyeʼ de indringer uit zijn persoonlijke ruimte verjaagd. Een Engelse toerist, vanaf nu aangeduid als lul zoals al zijn soortgenoten, was opgewekt weggelopen en zonder schroom op een volgend slachtoffer afgestapt van wie hij onmiddellijk drie guldens wist te bietsen. Af en toe kon Luuc een beleid zoals die in Singapore werd gevoerd wel appreciëren. ʻDergelijke lullen moeten ze bij de terminal al terug worden getrapt. Niet omdat ze niet van de vrijheid van zijn land mochten genieten, maar omdat ze de vrijheid in zijn land ondermijnen met hun intolerantie oproepende aanwezigheid. Maar de stad, of sterker nog het land was al verloren. Net zoals de rest van het westelijke deel van het continent dat overspoeld werd met migranten uit de periferie. Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Wie heeft trouwens die namen van die continenten bedacht? Alleen Oceanië deelt het lot met Europa geen A te hebben als eerste klank, maar daar wonen dan ook alleen maar Europeanen en Aboriginals die dan ook weer als eerste klank van hun ras de A hebben. De A van asociaal, anoniem, afremmend.ʼ Zo kon Luuc nog een poosje doorgaan. Hij liep zich kwaad te maken. Hij had eens een neger aangereden. De neger was door rood licht gelopen en in zijn swingende pas had hij zijn vuuraansteker verloren, zoʼn roze wegwerpaansteker van het merk Bic. Tussen de voortrazende automobielen dacht hij het wel even te pakken. Hij bukte en klapte net zijn kop tegen de bumper van Luucs auto. Luuc voelde zich klote want hij had de auto geleend. De neger was hartstikke dood. Zijn kapot geblowde hersenen hadden verspreid over straat gelegen. Tientallen mensen hadden het ongeluk met afschuw dan wel gefascineerd gade geslagen. Ze hadden het zien aankomen. Een ongewassen neger, rechtstreeks komend uit de koffieshop, stinkend naar bier en hasj en zonder ergens acht op te slaan steekt een drukke kruising over zonder naar het verkeerslicht te kijken en verliest zijn aanstekertje, zoʼn kleine roze. Luuc had de aansteker nog zien liggen toen hij naar het lijk van de neger toeliep, nadat hij de auto aan de kant had gezet. Dat dit hem weer moest overkomen. Tegelijker tijd was Luuc opgelucht dat het geen kind was geweest die zomaar de straat was opgelopen. De schade aan de auto bleek wel mee te vallen. Alleen de richtingaanwijzer was stuk en er waren wat haren op de bumper blijven zitten die moeilijk te verwijderen bleken te zijn. Als hij zo om zich heen keek in de stad, dan zou het hem niet verbazen dat het morgen weer zou gebeuren en dat het deze keer een neger was, was toeval. Luuc kon er niets aan doen en eigenlijk was hij wel blij dat hij er daarom zo onverschillig over kon denken. Morgen kon het een lul zijn die hij aanreed.
MEI 1992 Het landschap bewoog langs Luuc heen achter het raam. Het regelmatige schommelen van de ruimte waarin hij zich bevond deed hem weer realiseren dat hij in de trein van Groningen naar Amsterdam zat. Hij moest ingedommeld zijn. Hij kon het uitzicht niet geheel plaatsen. Op het raam was een condensvlek ontstaan doordat hij met zijn hoofd tegen het ruit aan gelegen had. De vlek ontnam hem gedeeltelijk het uitzicht. Hij had geen zin om het weg te vegen. Was ook niet nodig. Het loste vanzelf op. Nog vermoeid van de korte slaap pakte hij moeizaam de krant die op de grond was gegleden. Hij probeerde wat te lezen. ʻClinton grootste kanshebber bij presidentsverkiezingenʼ ʻVoorstander van de doodstrafʼ, dacht Luuc. ʻAl die kandidaten verschillen niets van elkaar. Het enige dat telt is de illusie dat je gewonnen hebt. Roem duurt niet eeuwig, mijn lieve mensen. Je zult slechts een grote machtige heerser zijn aan wie iedereen iets te wijten of te danken heeft. Of beide. Geen mens is verantwoordelijk voor zijn eigen daden zolang het in de naam van de grote leider is. Zolang iemand anders de verantwoordelijkheid neemt. Al moordt men families uit. Al verkoopt men wapens om families uit te moorden.ʼ ! ʻBent u geïnteresseerd in de Amerikaanse verkiezingen?ʼ Luuc schrok op. Een paar bruine ogen met grote zwarte pupillen keken hem vragend aan. ! ʻSorry, wat zei u?ʼ ʻDe Amerikaanse verkiezingen, interesseert u zich daarvoor?ʼ ! ʻNee, geheel niet. U wel.ʼ Ze was een mooie vrouw. Ze had een mediterraan uiterlijk, met iets Arabisch. Er lag een gouden kruisje tussen haar borsten. Dat zijn blik automatisch van haar ogen naar haar decolleté was verschoven maakte haar aan het blozen. Ze was prachtig. ! ʻIk zie al waarin u geïnteresseerd bent.ʼ Luuc moest lachen. ! ʻIk verwonderde me over uw kettinkje om uw hals. Het lijkt mij dat u uit de Islamitische wereld komt, maar verontschuldig me als ik het verkeerd heb. Maarʼ, voegde Luuc daaraan meteen toe, ʼu hebt gelijk, ook waar u op doelt, daar heb ik interesse in. Ze zijn schitterend.ʼ Ze glimlachte en nam het kruisje tussen haar vingers en keek erna op een manier die Luuc niet thuis kon brengen. Het leek melancholisch te zijn. ! ʻNee meneer. Ik kom niet uit de, zoals u dat noemt, Islamitisch wereld. Daar waar ik vandaan kom vechten we al sinds de kruistochten tegen de horden..ʼ ! ʻIsraël of Libanonʼ, vroeg Luuc voorzichtig.. ʻLibanon, Beirut om precies te zijn, of wat daar van over is.ʼ ! ʻBent u trouwens altijd zo direct in uw benadering?ʼ ʻU vroeg mij naar mijn interesses.ʼ ʻIk hou wel van mensen die direct zijnʼ en ze gaf hem een zwoele blik. Ze moest een halte eerder uit de trein dan Luuc. Ze hadden elkaars telefoonnummers uitgewisseld. Ze was benieuwd naar de uitkomst van zijn sollicitatiegesprek, welke hij
die ochtend in Groningen gehad had. Wat haar betreft was hij aangenomen. Hij moest even bellen als hij meer wist, had ze gezegd. Een vraag hield Luuc bezig, sinds ze was opgestaan. ʻWat was haar naam? Stel dat ze een verkeerd telefoonnummer had gegeven, of hij had het verkeerd verstaan en zij belde hem niet, hoe kon hij haar dan terug vinden?ʼ Aangekomen op Amsterdam CS haastte Luuc zich naar een telefooncel en toetste de nummers in. Een antwoordapparaat meldde dat hij verbonden was met een pastorie. Er waren nog drie wachten voor hem. Hij barste in lachen uit. Dit was irreëel. De orgelmuziek die hij in de wachttijd te horen kreeg deed hem het contact verbreken. ʻHet telefoonnummer naar de hemelʼ, dacht Luuc en schudde zijn hoofd. De glimlach verdween vijf minuten later pas van zijn gezicht. Hij zou later op de avond nog wel eens bellen.
SEPTEMBER 1992 Voor de zoveelste keer trok de schoorsteen van het woningcomplex aan de overkant Luucs zijn aandacht. Niet dat het een originele vormgeving had, maar eerder omdat het rechtstreeks in zijn gezichtsveld stond als hij in het venster zat van waaruit hij de zonsondergang bijna wekelijks fotografeerde, tenminste als daar de gelegenheid voor was en het de moeite waard was. Zijn blik werd er elke keer weer naar toe getrokken. Misschien gebeurde dit door het contrast van het zwart van de schoorsteen tegen het blauw van de hemel en het roodbruin van de dakpannen. Het zwarte was dominant. Hij keek gedachteloos naar de schoorsteen en wachtte op de verkleuring van de hemel. De wekker in de keuken ging af. Die had hij daar neergezet zodat hij de zonsondergang niet zou vergeten, maar deze keer was hij de wekker vergeten. Hij rende naar de keuken, om het rinkelen te stoppen. Even later schitterde het licht op het licht gerimpelde wateroppervlak van het kanaal. Een dunne sluierbewolking maakte van de horizon een dubbele streep waarin de zon al gedeeltelijk was weggezakt. Eenden streken neer op het water. Luuc drukte af. Deze plaat kon heel mooi gaan worden. Zijn collectie telde nu meer dan tweeduizend zonsondergangen en nog steeds werd hij erdoor gefascineerd. Even later trapte Luuc de deur achter zich dicht en sprong op zijn fiets. Het was nog steeds benauwd warm. Na een kwartiertje fietsen werd hij onthaald met een Martini op het balkon van zijn nieuwste liefde, Maria uit Beirut, Libanon. Het was alweer meer dan drie maanden geleden dat zij elkaar hadden ontmoet in de trein. Sindsdien was er veel gebeurd. Hij was fotograaf geworden en deed veel werk voor een weekblad. Zo af en toe schreef hij een artikel, maar zijn echte liefde, naast Maria natuurlijk, was de fotografie. Zij was secretaresse voor een christelijke hulporganisatie en Luuc had voor haar een huis in Amsterdam geregeld zodat ze dicht bij elkaar konden zijn. Samenwonen wilde ze nog niet en daarom had ze het flatje genomen die een vriend van Luuc, Paul, aangeboden had, nadat die kans had gekregen om te verhuizen naar New York. Sinds de dag dat ze elkaar hadden ontmoet waren er geen twee dagen geweest dat ze elkaar niet hadden gezien. Voor Luuc was het alsof er een missend deel in zijn leven werd geplaatst. Het was alsof alle onzekerheden die hem de voorgaande jaren geplaagd hadden nooit hadden bestaan. Zij had overal een antwoord op. Ze hoefde niet eens antwoord te geven. Hij wilde ook geen vragen stellen. Ze waren niet interessant meer. Er was alleen nog maar de toekomst, samen met Maria. Het was een goed gebruik geworden om de ervaringen van de dag uit te wisselen en plannen voor de volgende dag te maken op het balkon van het voormalige flatje van Paul. Langzaam maakte het laatste restje licht van de dag plaats voor de verlichte duisternis van de stad tijdens de nacht. Maria maakte licht door kaarsen tussen hen in te zetten. Een zachte koele bries deed de vlammen wakkeren. Ze begon een stuk voor te lezen uit het boek dat ze aan het lezen was. Luuc kende het boek al, maar zei niets. Ze was prachtig als hij haar zo zag zitten. Haar huid van haar ledematen glinsterden in het licht van de kaarsen. Het wit in dʼr ogen lichtte op. Haar volle natte lippen gingen op en neer
en soms kwam haar tong speels tussen haar lippen een stukje naar buiten steken. Met een sierlijke beweging streek ze af en toe de zwarte haarlok naar achteren om dan meteen weer naar voren te vallen. Hij wist dat zij wist dat hij op deze manier naar haar keek. Het amuseerde haar, maar ze liet hem nog niet toe. Af en toe wierp ze een blik naar hem. De bult in zijn broek was aanzienlijk en nog groeiende. Langzaam begon hij haar voeten te strelen, daarna haar kuiten. Ze probeerde door te lezen, maar de letters begonnen voor haar ogen te dansen. Ze liet zich achterover zakken in de kussen van de stoel en sloot haar ogen. Ze rilde, voelde zijn handen. Langzaam werd ze ontkleed. Het ging haar te snel, maar ze wilde hem niet plagen. Zijn tong speelde met haar tepels en met haar navel en verder naar onder, haar lippen. Ze kreunde, hield zijn haar stevig vast. Hij ging door. Een rilling schoot door haar lichaam. Luuc hoorde haar kreunen. Ze streelde zijn schouders, duwde langzaam haar nagels in zijn huid en prevelde lieve woordjes.ʼ Hij trok haar overeind en gebood haar met haar handen op de railing van het balkon voorovergebogen te leunen. Daarna drong hij in haar. Haar borsten slingerden als kerkklokken die opriepen tot gebed. Haar gekreun spreidde zich over de stad uit. Luuc liet zich vermoeid in een van de rotan stoelen vallen. Zij ging op zijn schoot zitten en leunde achterover tegen zijn borst aan. Tevreden en naakt probeerden ze samen de sterren boven de stad te tellen. Het was de volgende ochtend nog steeds benauwd in Luucs appartement. En dit terwijl de zonnestralen amper het tegenovergelegen woningcomplex hadden bereikt. De telefoon rinkelde en nadat hij had opgenomen kreeg hij vanaf de andere kant van de lijn het aanbod om zijn eerste grote buitenlandse reis voor een landelijk dagblad maken. Ze wilden hem hebben. Het moest exclusief worden. Om drie uur ʼs middags stegen ze op. Luuc keek uit het vliegtuigraampje en zag dat de aarde zich in rap tempo van hem verwijderde. De Hollandse sloten, glanzende kantoorgebouwen en de rode daken van de huizen van de stad werden al snel te klein om afzonderlijk te kunnen onderscheiden. Hij zag de grachten en het IJ en had het gevoel van wanhoop en pijn omdat hij besefte dat hij zijn stad weer verliet. Daar beneden was zijn leven, zijn leven met Maria, maar de rest van de wereld wilde ook een deel en trok hem bij haar weg. ! ʻWe hebben geluk dat we in dit jaargetijde gaanʼ, zei Jaap, Luucs collega voor de komende weken. Ze hadden al eerder kennis gemaakt. Jaap was een van de belangrijkste reporters van schrijvend Nederland. Luuc trok zijn wenkbrauwen op. ʻHoezo?ʼ ʻGeen moesson. Dat houdt in dat het wel vreselijk vochtig zal zijn, maar dat het tenminste niet de gehele tijd regent. Maarʼ, ging hij verder, ʼhet is nu de mooiste tijd van het jaar daar. Alles groeit als kool, maar dat zal je zelf wel zien. En op een andere toonhoogte, terwijl hij zijn whiskey onhandig inschonk, ʼoh ja, ik weet dat je de waarschuwingen voor de zoveelste keer moet aanhoren, maar ik zal het je nog een keer vertellen, dan weet je meteen wat je aan mij hebt, dus luister goed. Ga nooit van de weg af. Ga ook nooit de rijstvelden in, al lopen er honderden mensen. Als je iets wilt fotograferen, pak dan je telelens. Je foto is dan misschien niet volgens je hoogdravende maatstaven, maar je behoudt je benen ten minste. Het ligt daar écht vol
met mijnen en ze zijn niets ontziend. Misschien denk je dat het jouw niet zal overkomen, daarom zal ik je een verhaal vertellen. Twee jaar geleden was ik ook in Cambodja met net zoʼn jongen als jij. Leuke serieuze jongen, deed hard zijn best. We reden op een dag ergens heen waar volgens een Britse collega die ochtend een overval had plaatsgevonden. Waarschijnlijk door legereenheden. Welke, dat was onduidelijk en eigenlijk ook niet relevant. Op de weg daarnaar toe kwamen we plotseling terecht in een groep mensen die in tegenovergestelde richting liepen. Een stel vrouwen met kinderen. Een groep van veertig, vijftig mensen. Wij stopten om te vragen wat er was gebeurd en Johan, zo heet hij, keek of hij fotoʼs kon maken. Een stel kinderen liepen om onze auto heen en moesten daarom gedeeltelijk door de berm. Terwijl ik ernaar kijk, vliegt er plotseling een door de lucht. De anderen werden weggeslagen. Ik had nog nooit zoiets meegemaakt, maar ik weet nu wat het is. Vooral hoe het ruikt. De angst, de zwavel, de ingewanden de stront en urine vermengd met bloed.. Ik kon me redelijk goed houden. Het joch was een paar meter verder de berm ingeslingerd en lag daar te bloeden als een rund. Ik denk dat hij een of twee benen kwijt was geraakt. Iedereen stond te schreeuwen. In zoʼn situatie weet niemand wat hij moet doen. De meesten wisten waarschijnlijk niet eens wat er gebeurd was. Johan rende meteen naar het joch toe en sleepte het de berm uit. En beste Luuc, daar schuilde juist het gevaar. Stel je voor dat er nog een mijn had gelegen, dan lagen er daar daarna twee mensen dood te gaan. Die jongen, die Johan, heeft destijds heel veel geluk gehad. Ik heb hem de volgende dag op het vliegtuig gezet. Niet alleen omdat hij getraumatiseerd was, maar vooral om die domme actie. Hij bracht niet alleen zijn eigen leven, maar ook die van anderen in gevaar. Het was ondoordacht. Zelfs in dat soort situaties moet je blijven denken. Begrijp me niet verkeerd. Het was heel erg nobel van hem om dat joch te redden, maar ik heb liever professionele mensen om me heen, dan iemand die denkt dat hij de held moet uithangen. Dat is de policy van ons werk. We huren mensen in en voelen ons daar ook verantwoordelijk voor. We kunnen ook fotoʼs inkopen, maar dan zijn ze niet exclusief. Daarom vragen we mensen zoals jij. Maar doe geen domme dingen. Dat kost ons allemaal tijd, energie en geld. Enʼ, en hij keek Luuc streng aan,ʼ vergeet niet waarom je hier bent. Dat is natuurlijk om plaatjes te schieten. Als Johan daar zijn hoofd niet had verloren, dan had hij daar de beste platen van zijn leven kunnen maken. Daarentegen is hij nu een werkloze die in elk geval nooit meer bij ons aan de slag komt. En dan verder dit nog. We zullen een aantal keer met die UN-soldaten moeten praten. Zij zullen geïnteresseerd zijn in hoe het in Nederland is. Gewoon praten over koetjes en kalfjes, je kent dat wel. Vraag ze niet hoe ze het in Cambodja vinden. Dat doe ik wel. Je moet je realiseren dat zij misschien ook wel mensen in stukken hebben zien vliegen. In elk geval hebben ze genoeg verhalen gehoord en genoeg verminkte lichamen gezien om nooit meer een mijn onschadelijk te durven te maken. En toch doen ze het. Dus als je met ze praat doe het dan wel met enige tact. Misschien zullen ze je de aller smerigste verhalen vertellen, maar geloof een ding van me, van iemand die al twintig jaar in het vak zit. Een joch van twaalf die een stel ledematen kwijt raakt door op een mijn te stappen is geen wereldnieuws. Het gebeurt elke dag, overal ter wereld. Het wordt pas wereldnieuws als jij het op een mooie manier op film vast legt. Bloed jongen, daar willen
mensen ʼs ochtends mee wakker worden als ze hun krant open slaan. We got a dirty job, but someone has to do it.ʼ, besloot hij en sloeg zijn whiskey achterover. ! ʻDenk je er echt zo over?ʼ ! ʻWaarschijnlijk nog veel erger dan jij je kunt voor stellen.ʼ ! ʻHoe bedoel je?ʼ ! ʻDacht je werkelijk dat er iemand, naast de redactie die ons naar die negorij stuurt, ook maar zit te wachten op slecht nieuws?ʼ ! ʻWaarom zeg je dan dat de mensen bloed willen zien?ʼ ! ʻDat was overdrachtelijk bedoeld Luuc. Natuurlijk, eigenlijk willen ze dat helemaal niet zien, maar dan hebben ze tenminste het gevoel dat ze niets missen. Dat ze het ergste ook gezien hebben. Wat denk jij dan, dat het iets zou uitmaken wat wij deden. Wij doen gewoon aan verslaggeving. We maken niet eens nieuws. We verslaan iets wat al in de bijbel beschreven staat. Hoe dom en bloeddorstig mensen zijn en op welke manier ze dat uiten.ʼ ! ʻIk ben toch wel van mening dat wij een bijdrage kunnen leveren het verstand van mensen, hun nieuwe inzichten te geven, de waarheid tonenʼ, zei Luuc en hij besefte dat hij klonk als een bevlogen idealist, maar een beter verweer had hij niet. ʻLuuc, je bent een beste jongen, maar je moet nog een hoop leren. Hou je maar bij je vak, maak mooie fotoʼs. Eigenlijk benijd ik je wel. Ik wou dat ik nog zo kon denken zoals jij doet.ʼ De stad, Phnom Penh, was een beetje zoals Luuc het zich had voorgesteld. Hij verbaasde zich alleen over de hitte en de vochtigheid. Ze waren nog geen vijf minuten uit het vliegtuig of zijn kleren waren al doorweekt van het zweet die ongeremd uit zijn poriën stroomde. De eerste dag gebruikten ze om te acclimatiseren. Er waren geen interessante gebeurtenissen en dus ook geen haast. Ze maakten een korte wandeling door de stad en reden met een taxi naar een dorp. Volgens Jaap was dat de beste manier om te acclimatiseren. Zoveel mogelijk indrukken opdoen de eerste dag, dan loop je er de rest van de tijd daar niet meer over te verbazen. En verbazen dat deed Luuc zich meer naarmate hij meer zag. Hij zag mensen zonder benen, die zich met hun in lappen omzwachtelde handen voortbewogen op een karretje, dat bestond uit een plank en houten wieltjes die zo gebutst waren dat ze amper rond meer waren. Hij zag mensen zonder armen en met verminkte gezichten. Hij zag mensen langs de weg liggen, waar niemand naar omkeek. Hij verwonderde zich over de bedelaars. Jaap verwonderde er zich over dat het al zoveel beter was geworden sinds twee jaar geleden. De rest van de tijd brachten ze door op het terras van het hotel waar ze genoten van Italiaans ijs en rumcola. Het terras werd bevolkt door Europese, Australische en Amerikaanse journalisten die net als zij, zich tegoed deden aan luxe importproducten. Het personeel van het hotel, gekleed in witte pakjes zoals in de beste jaren van het koloniaal bewind, was nog steeds niet gewend aan de drukte die er heerste. Af en toe botsten ze in hun haast tegen elkaar op. Het gerinkel van glas ging dan gepaard met een lachsalvo van de journalisten. Een zoete walm van gevallen cocktails hing in het begin van de avond boven het terras. Enkele collega journalisten die aan het tafeltje rechts van Luuc zaten deden een wedstrijd wie de meeste cocktails op kon en vertelden de reguliere moppen. Een Brit die zo
groot was dat er een speciale stoel voor hem gebracht moest worden, leek te winnen zowel met het drinken van de gekleurde drankjes als het tappen van schuine moppen. Hij zag er uit als een Michelin-mannetje en droeg een wit met Bleu Curaçao bevlekt Tshirt. Zijn vette armen en kop waren hel rood verbrand. Aan een andere tafel donderde iemand uit zijn stoel en nam daarbij de tafel mee. Dit bleek de druppel voor een van de bedienden te zijn. Hij boog zich over de gevallene heen en schold hem de huid vol in het lokale Aziatische dialect. Luuc had geen idee welke taal ze hier spraken. Op het moment dat een bediende zou gaan flippen zaten ze blijkbaar met zʼn allen te wachten. Het gehele terras begon Aziatische klanken te produceren. Tsong-tsjask-mingling-die-psoo-tsjangj en dergelijke ratelde door elkaar. Iedereen zat schuddebuikend op zijn stoel van het lachen. De volgende morgen, hoe lang had hij geslapen, een, twee uur, werd Luuc gewekt door het gebons op de deur van Jaaps vuisten. Langzaam kwam hij overeind. De kamer tolde om hem heen en opende deur. ! ʻMijn god, wat zie jij eruitʼ, zei Jaap lachend.en hield hem een glas voor. ! ʻDrink op. Vanavond mag je weer. Dit goedje is tegen de kater. Geheim recept.ʼ Het was water met daarin minstens drie opgeloste aspirines. Ze namen het ontbijt in stilte.Van buiten drong het stadse geluid gedempt de ontbijtzaal binnen. Luuc inspecteerde zijn fotomateriaal voor de laatste keer. Zes lensen, twaalf rolletjes, twee bodyʼs, extra batterijen. Hij was klaar. Een half uur later reden ze door de straten van de stad. Jaap zag er zo fris uit als een hoentje. Hij jammerde mee op het tapeje van de Rolling Stones dat hij mee had gebracht en maakte daarbij schokkerige bewegingen die met enige moeite ritmisch te noemen waren. Met plankgas reden ze door de verlaten straten. Luuc probeerde een stel droge stukken stokbrood naar binnen te werken. De harde korst deed zijn tandvlees bloeden. Na anderhalf uur rijden kwamen ze aan op hun bestemming. Een UN-bataljon die zich bezig hield met het land voor te bereiden op de democratie. Een democratie waarin iedereen gelijk zou zijn. Een nieuwe maatschappij van gelijkheid en broederschap zou herrijzen in een door oorlog verwoest land. Een oorlog die voortkwam uit het vrijheidsstreven die de kolonisten verdreef, die de steden ontvolkte, die de Vietnamezen bevocht, die uiteindelijk nog veel misdadiger was dan de al wat er ooit eerder in het land was gebeurd. De Cambodjanen kregen een herkansing van de wereld. Er moesten vrije verkiezingen komen en de oude machthebbers zouden zich verkiesbaar stellen. En daarna zouden de UN-soldaten weer vertrekken en zou er uiteindelijk niets veranderd zijn, maar was de schijn goed opgehouden. En over twintig jaar zou men weer terug komen om weer te vertellen hoe het zou moeten. Hij begon te denken als Jaap. Hij moest niet zoveel zuipen. In deze toestand kon hij nooit een foto met een rechte horizon maken. Luuc kreeg een soldaat met zich mee, terwijl hij over de compound liep om te kijken of er nog wat te fotograferen viel. ! ʻZeker eenzaam hierʼ, vroeg Luuc. ʻGeen vrouwen, zo te zien.ʼ ʻGeen vrouwenʼ, lachte de soldaat. ʻJe moet door het prikkeldraad heen kijken, dan vind je wel iets wat je hartje begeert. Daar staat wel iets leuks. Zeker een nieuwe heb ik hier nog niet eerder gezien.ʼ
ʻJa, geen lelijke meidʼ, antwoordde Luuc. ʻKost je tien dollar en je krijgt er een geslachtsziekte cadeau bij. Daar komt ze. Veel plezier jongen.ʼ Luuc was getroffen door haar schoonheid. Strakke licht bruine benen staken uit een korte kaki broek en een paar soldaten kisten. Een zwart extra groot T-shirt camoufleerde haar borsten. Het lange zwarte haar deinde op en neer terwijl ze naar het prikkeldraad toe liep. Luuc liep snel naar haar toe, verbaasde zich over zichzelf, voelde zich plotseling een stuk beter. Hij schatte haar op een jaar of negentien en ze was het mooiste, meest erotische wat hij ooit had gezien. ! ʻDo you want me, sir?ʼ ! ʻTwenty dollar, sir. Youʼll like it.ʼ In haar ogen was een kinderlijk vragende blik. ! ʻJe kunt haar wel pakken in deze tentʼ, riep de soldaat achter hem. Ze liep snel om het prikkeldraad heen en nam Luuc bij de hand. Samen liepen ze naar de tent.. Snel ontdeed ze zich van haar kleren en ging op een stapel tentdoeken liggen. Luuc kreeg niet de tijd om zich te bezinnen. Nadat ze haar T-shirt en khaki had uitgetrokken trok ze al aan zijn riem en zocht met haar andere hand zijn geslacht..Zijn broek was amper op zijn knieën gezakt toen ze hem achterover duwde en haar tong met geweld in zijn mond stak. Hij probeerde overeind te komen, probeerde haar weg te duwen. Handig duwde ze zijn armen boven zijn hoofd. Ze was sterk. Ze bestudeerde zijn gezicht terwijl ze hem zo vast hield. Nadat ze in de gaten had dat hij weer rustiger werd liet zijn armen los en richtte haar aandacht weer op zijn geslacht. Deze discrimineerde niet en soepel gleed ze er overheen. Eerst een eindje daarna helemaal diep in haar buik en ze neukte alsof hij er helemaal niet was. Eerst langzaam, daarna sneller. Pas na een minuut of twee deed ze haar ogen weer open. Haar lichaam glansde van het zweet. Terwijl ze met schokjes verschillende keren klaar kwam kneep ze in zijn spieren. Luuc probeerde zich te ontspannen. Ze kreeg het in de gaten en richtte zich op en begon zijn ballen te masseren. Voordat hij het in de gaten had dat het al zo ver was kwam hij met een zinderende schok klaar en daarna nog een keer. Hij was kapot. Het lukte hem niet meer om op te staan. ! ʻYou donʼt recognize me, do youʼ, vroeg ze terwijl ze zich tussen hoog benen droog maakte met zijn shirt.ʼ ! ʻWat?ʼ ! ʻWeʼve met last night in the lobby of the hotel. You were drunk.ʼ ! ʻWhat did we doʼ, vroeg Luuc bang dat hij een vergelijkbaar avontuur als zojuist vergeten was. ! ʻNothing, you were too drunk to see I was interested. Well. god knows, I needed this fuck. You speak french too?ʼ Luuc ging overeind zitten en bekeek zijn shirt. Dus je bent een journalist? ! ʻAFPʼ, antwoordde ze bevestigend. Daar zat ze, haar haar dat losjes over haar schouders hing en een paar prachtige amandelvormige ogen die hem een overwinnaars blik gaven. Hij kon geen woorden meer vinden om te zeggen.. Wat moest hij zeggen? Wat viel er te zeggen.
ʻWat leuk…of prettig met je kennis te maken?ʼ Ze had al bezit van zijn lichaam genomen. Hij kon alleen nog maar naar haar kijken. Ze had hem volledig in haar macht. ! ʻZullen we ergens wat drinkenʼ, vroeg ze. ʻLuuc, ik heet Luucʼ, zei Luuc. Terug in het hotel praatten ze over Parijs en Amsterdam, over films en boeken en voerde ze hem langzaam dronken. Ze kon goed tegen drank, veel beter dan hijzelf. Nadat ze hem weer had bezeten, deze keer in haar hotelkamer.liet ze hem kennis maken met het Cambodjaanse voedsel. Ze nam hem mee Phnom Penh in. Leidde hem door smalle straatjes, waar mensen handel dreven, over pleinen die verlaten waren en liet haar favoriete plekjes zien. In een restaurantje, waar ze de enige gasten waren, vertelde ze ongevraagd haar levensloop. Ze was een heerlijk flapuit. Zijn eerste indruk was geweest dat ze volkomen krankzinnig was. Eigenlijk was ze onbezonnen.. Jeugdig onbezonnen, misschien wel veel te lief.. Desondanks nam ze niet de indruk weg dat ze niet wist wat ze deed, dat ze niet dom was, dat ze ontdekt moest worden en dat op een manier die hem onbekend was. Ze maakte hem boter geil op onverhoedse momenten. Hij kon niet meer van haar ontkomen. Zij was een godin en hij haar onderdaan. Ze was de gehele tijd aan het praten. Sleurde hem af en toe mee als hij niet snel genoeg liep of zijn interesse leek te verliezen en de slaap hem dreigde te doen indommelen. Ze praatte snel en in korte zinnen. Bijna zonder andere emotie dan plezier. Ze lachte veel, lachte af en toe ook uitbundig. Luuc liet zich door haar meeslepen. Waar zou hij zich daar druk over maken? Hij wilde alleen nog maar dat ze hem weer besprong. Ze was blij weer in deze stad te zijn. Ze was hier geboren en had hier een deel van haar jeugd doorgebracht. Met haar vriendjes en vriendinnetjes had ze door deze steegjes gerend en tikkertje gespeeld. Had ze kattenkwaad uitgehaald met de buurman en had ze in de bomen geklommen, op de pleintjes. Pas toen op een nacht de granaatinslagen de stad uit zijn slaap had gehouden, waren ze gevlucht. Lang had ze gelopen. Soms in groepen, soms alleen met haar ouders en broer en altijd die angst die ze toen nog niet begreep, maar de geur die ze die nacht in de stad had geroken zou ze nooit meer vergeten. De geur van angst van honderdduizenden mensen die vluchten voor hun leven. Ze hadden tot ver in Vietnam gelopen en kwamen samen met vele anderen te wonen in een kamp. Wanneer het regende liep het water over de aangestapte modder van de hut heen en maakte er weer een vette brei van. Haar moeder en broer hadden ze daarna vlak achter elkaar verloren. Haar vader had het enige juiste gedaan. Doorgaan. Ze waren verder gelopen, soms met de trein gegaan, haar eerste treinreis. Altijd bang. In een grote stad, waren ze ʼs nachts in een boot gestapt die hen naar Hong Kong had gebracht. Daar hadden ze een half jaar gewerkt op markten en als sjouwer. Ze wist niet hoe hij er aan kwam. In elk geval had haar vader op een dag genoeg voor twee vliegtickets naar Parijs. En nu was ze een verslaggeefster. Dat laatste had ze gezegd met een glimlach. De volgende dag werd hij gewekt door haar strelende handen. Ze zoende hem op zijn arm. ʻHoe lang had ze hem zitten te bekijken?ʼ Zij was alweer helemaal klaar voor een nieuwe dag en ze kuste hem nogmaals, probeerde zijn haar in model te brengen en keek erg tevreden. Hij schudde haar van zich af en ging op strooptocht door de kamer
op zoek naar een fles water. Na drie stappen struikelde hij over een lege whiskeyfles en viel terug op bed. De alcohol in zijn bloed deed hem zweven. Zijn hersens schommelden op en neer. Ze lachte hem uit. Zocht daarna naar pijnstillers en gaf ze hem. Hij vroeg naar water, zij zei dat hij de pot op kon en begon zich aan te kleden. Bij de deur namen ze afscheid, heel netjes, heel lief, ze leek te huilen. Luuc probeerde nog iets te zeggen, maar ze had de deur al achter hem gesloten voordat hij zich had omgedraaid. Jaap gaf Luuc een derde kop koffie. Jaap liep de hele ochtend al te zaniken. Hij was blijkbaar jaloers en probeerde hem terug te winnen. Zijn artikel kon niet zonder fotoʼs. Ze moesten weer naar een dorp buiten de stad. Hij snapte niet waarom, maar hij zag wel wat er vandaag ging gebeuren. Het interesseerde hem niet zoveel. Bij de balie vroegen ze hem vriendelijk de rekening van de eerste avond te betalen. Blijkbaar had iedereen die nacht alles op zijn rekening gezet. Het was evident dat hij armer uit Cambodja zou vertrekken dan hij er naartoe was gekomen, terwijl de insteek was om er geld te verdienen. Jaap deed alsof zijn neus bloedde toen hij hoorde over de streek die ze hem geleverd hadden. Waarschijnlijk had hij het zelfs voorgesteld. Hij wantrouwde Jaap, maar wat kon hij doen? Jaap had alle contacten en was diegene van hen twee die het initiatief in handen had. Door de regen reden ze naar het dorp toe. Ze liepen er wat rond. Luuc achter zijn collega aan. Die leek wel onvermoeibaar. Luucs schoenen waren veranderd in modderklompen en langsrijdende autoʼs braakten de goorste roetwolken uit.. Hij nam de moeite niet meer om de plassen te ontwijken. Hij wilde ergens gaan zitten. Hij was duizelig. Hij liep verder en zag dat hij Jaap kwijt was. ʻWaarom loopt die gozer de hele tijd zo snel?ʼ De duizeling werd erger. Nog een aantal passen zette hij, toen moest hij gaan zitten. Hij greep naar een lantaarnpaal, miste en hoorde iets omvallen. De bries van een plafondventilator maakte hem wakker. Jaap had hem naar een ziekenhuis gebracht. Een roestige airconditioning maakte een sonore brom in de ziekenhuiszaal.Verder was het behoorlijk rustig. De zaal telde twaalf bedden. Hij lag op het eerste bed links van de deur. Het verste weg van het raam. Bij het rechter bed van het raam zat iemand met een patiënt te kaarten. Af en toe maakten ze opgewonden geluiden. Door de gesloten luiken kwam zachtjes het geluid van claxonnerend verkeer naar binnen. Uit de gang achter de openstaande deur kwam het geluid van pratende en lopende mensen. Op het kastje naast hem stond een enveloppe. Zijn naam stond er op. Hij las de brief en begreep er uit dat de rekening al was betaald. Hij was nog een paar keer buiten kennis geraakt op de weg naar het ziekenhuis. Ze hadden hem aan een infuus gelegd en moest drinken. De volgende ochtend mocht hij na controle naar het hotel komen. Daar moest hij wachten tot Jaap terug was.. Het terras van het hotel was verlaten. Onder een parasol zat hij een boek te lezen. Hij begon zich net te vervelen toen Jaap het terras op liep en bij de tafel aanschoof. Aan de lichaamstaal zag Luuc dat er iets niet goed was en dat zijn collega er goed de pest in had. ! ʻJe vertrekt overmorgen om acht uur ʼs ochtends. Ik heb voor je gereserveerd en bevestigd. Doe morgen wat je wilt, maar loop mij niet voor de voeten. Je vakantie is voorbij.ʼ
Daarna was zijn ex-collega bij de vette Engelsman in de lobby gaan zitten. Dit was dus het einde van zijn carrière bij deze krant. ʻDoe wat je wilt, maar loop niet voor mijn voeten ʼ, herhaalde Luuc in zijn gedachten. ʻOkay, dat is mooi kut.ʼ Het was al bijna middernacht toen Kim, de godin van AFP, het terras kwam opgelopen. Ze zag er weer uit als de eerste keer. Mooi, koel, afstandelijk, ondoorgrondelijk. Luuc wist nu wel beter. Hij was naar haar toegelopen en naast haar gaan zitten. Ze keek niet tevreden en Luuc maakte een grapje die haar collegaʼs aan het lachen maakte. Er kwam een flauwe glimlach op haar gezicht en Luuc had haar hand gepakt en zo hadden ze tien minuten gezeten. Hand in hand luisteren naar wat anderen zeiden. ʻVergeef je het me? Ik heb geen excuusʼ, fluisterde Luuc in haar oor. Haar haren kriebelden zijn neus en hij rook naar warme lichaam. ʻLigt er aan wat je me te bieden hebtʼ, zei ze luid. ʻNiets.ʼ ʻDat is niet genoegʼ, antwoordde ze laconiek, maar met een speelse ondertoon. Ze genoot zichtbaar van dit spelletje. Zij had de macht. Hij was aan zet. ʻWat wil je dan van me.ʼ ʻDat bedenk je zelf maar.ʼ ʻKan ik niet.ʼ ʻDan heb je een probleem.ʼ ʻBedenk een straf voor me.ʼ Ze glimlachte. Luuc keek naar haar. ʻVraag me ten huwelijk.ʼ Luuc glimlachte, keek naar haar. Ze was een sfinx. Onverstoorbaar, afwachtend. Haar collegaʼs, die het gesprek geconcentreerd volgden, keken zenuwachtig toe. ʻWat ging die Hollander doen?ʼ Ze lachten nerveus naar elkaar. Luuc stond op en knielde voor haar neer. Een van haar collegaʼs maande de aanwezigen op het terras tot stilte. Sommigen kwamen kijken wat er aan de hand was. ʻWil je met me trouwen?ʼ ʻMaar natuurlijk, mijn lieverd!ʼ En ze had zijn hoofd in handen genomen en tegen haar buik gedrukt. Het geraas dat volgde is bij hem langs gegaan. Het enige wat hij voelde was de warmte van haar buik en hij sloot zijn ogen. Natuurlijk was het een grap, maar het was een goedmaker voor deze dag. Het feest had tot twee uur in de nacht geduurd. Daarna had hij haar naar zijn kamer gedragen. Deze keer niet dronken. Zij was weer zoals ze die ochtend was, voordat ze zijn slaapkamer verliet. Warm, open en verrassend spontaan. Ze leek gelukkig en dus was Luuc dat ook. Ze hadden die nacht geen gemeenschap. Ze hadden liggen knuffelen en giechelend was ze in slaap gevallen. Hij had nog een poos naar haar liggen kijken. Hij had zich niet durven te bewegen, bang dat ze anders wakker zou worden. Er dwarrelden vlinders in zijn buik en hij was blij dat hij geen ellende meer hoefde te fotograferen. Hij had van het begin af aan een hekel gehad aan Jaap met zijn verhaaltjes. Het leven is prachtig, vooral op de gegeven momenten.
De ochtend daarop had Luuc de jeep geleend van de Amerikaanse journalisten die in de hotelkamer naast die van hem huisden. Ze hadden het meteen aan hem afgestaan. Ze hadden hem op de rug geslagen. Ze gunden hem alles. Natuurlijk wisten ze dat hij de zak had gekregen, maar hij was ʻokayʼ. Luuc en Kim waren de stad uit gereden, tot ze een plek zagen waar ze alleen konden zijn. Hij had zijn auto geparkeerd bij een wasplaats en ze waren gaan zitten bij het kabbelende water. De rivier was een meter of twintig breed en de oevers waren dicht begroeid met bomen en struikgewas van hetzelfde soort als je in natuurdocumentaires en oorlogsfilms over Vietnam ziet. Er speelden kinderen in de rivier bij de wasplaats. Als het een wasplaats was, maar wat deed het er toe? Ze zaten daar een uur zonder veel tegen elkaar te zeggen. Langzaam vergaten ze het feest van de nacht ervoor. De vliegen hadden het hoogste woord. Af en toe kwam er commentaar uit de bomen op de oever van de overkant van een of andere vogel, misschien een aap. Het was al laat in de middag en Luuc voelde zich loom. De kinderen waren verdwenen. Er ritselde soms wat in het struikgewas. Een vogel vloog laag over het water. Kim deed haar schoenen uit en liep het water in. Ze hurkte in het water, zodat alleen haar hoofd nog zichtbaar was. Haar haren gaven de richting van de stroming aan. Ze zwom een stukje de rivier in en gebaarde dat hij er bij moest komen. Hij bleef zitten. Zij paste precies in dit wondermooie, schijnbaar vredige landschap. Ze stond in de rivier en keek naar hem. Ze had haar doorweekte shirt uit getrokken en gooide het naar hem toe. Ze stond daar voor hem in de rivier met ontbloot bovenlijf haar haar uit te wringen. Het water stroomde geruisloos om haar heen. Ze keek af en toe naar hem. Hij trok zijn kleren uit en waadde langzaam naar haar toe. Speels probeerde ze van hem te ontvluchtten, maar toen hij haar te pakken had omarmde hij haar op een manier waarop hij nog nooit iemand omarmd had. Hij was gelukkig. De volgende ochtend zat hij in het vliegtuig en waren Kim en Cambodja verworden tot een herinnering. Er had een opmerkelijke rust geheerst op het vliegveld . Hij hoorde zelfs de echo van zijn voetstappen. Niemand was gekomen om afscheid van hem te nemen. Kim wilde uitslapen. Ze hadden de hele nacht gevreeën. Zijn collega had hij niet meer gezien. Terug in Amsterdam in zijn nieuwe appartement bladerde hij de adressen in zijn agenda door. Hij noteerde enkele nieuwe en belde daarna vrienden en kennissen om te laten weten dat hij weer thuis was. Er was niets veranderd in de tijd dat hij weg was geweest. Alleen het weer. Hij besloot een rondje door de stad te maken. De bomen die nog groen waren toen hij terug kwam uit Cambodja waren bruin geworden. Bladeren en krantenpapier lagen opeengehoopt in de luwte van de portieken. Mensen in regenkleding haastten zich door de straten. Winkelend publiek en toeristen die anders altijd de straten vulden waren binnen gebleven. Zelfs de dealers en de daklozen waren een zeldzaamheid geworden in het straatbeeld. ʻWas het altijd maar zulk weer.ʼ
Hij wandelde enkele winkelstraten door terwijl de regen striemend op hem neerdaalde, warmde zich op in een café waar hij de krant van de vorige dag las en enkele tijdschriften doorbladerde, maakte een praatje met de barkeeper en verliet het pand weer zonder een doel te hebben. Af en toe dacht hij nog terug aan Kim. Hij zou haar kunnen opzoeken in Parijs en daar een mooie fotosessie maken, maar hij had Maria hier en kon ook nog niet weg omdat hij verschillende afspraken had lopen. Hij moest weer een goede baan vinden. Hij kon zijn apparatuur nauwelijks afbetalen. De volgende ochtend werd hij gewekt door het geluid van kerkklokken. Hij kon het geluid niet thuis brengen. Na een poosje met zijn ogen dicht te hebben gestaard besefte hij dat het weer een doodgewone zondag was in Nederland. De eentonige basstem van de de Here Christus riep weer op tot gezang en gebed. Hij zou Maria vandaag weer zien. Hij deed zijn gymnastische oefeningen en genoot langzaam van zijn ontbijt. Keek naar hoe de regendruppels strepen trokken tegen het keukenraam. De deurbel kondigde het eerste bezoek aan van die dag. Het leven leek zijn normale gangetje weer te hervatten. Hij opende de deur. Er stond een wat oudere man die hem bekend voorkwam, maar die hij niet zo snel kon plaatsen. De man reikte hem een hand toe. Luuc schudde hem. In een flits voelde hij weer wie het was. Deze stevige handdruk kon hij niet vergeten. Het was de oude rechercheur, meneer Maarten van der Stoel. Luuc was blij verrast en een kwartiertje later zaten ze aan de koffie. De oude rechercheur had de reden van zijn bezoek nog niet aangekondigd. Hij wachtte blijkbaar op een geschikt moment om zijn verhaal te doen. Misschien kwam hij gewoon even langs. Ze spraken over wat Luuc zoal gedaan had sinds hun laatste ontmoeting. Luuc vertelde over de opleiding en de reportages die hij tot nu toe had gemaakt. Luuc probeerde van onderwerp te wisselen, maar de oude rechercheur liet Luuc erover door praten. Hij was nog steeds de meester in het leiden van een gesprek. De oude rechercheur zag er veel ouder uit dan Luuc zich kon herinneren. Het was dan wel meer dan tien jaar geleden dat ze elkaar voor het laatst hadden gezien, maar het leek alsof de oude rechercheur in die jaren een kwart eeuw ouder was geworden. De ouderdom zat vooral in de ogen. Ogen die diep in hun kassen lagen met paarse randen er om heen. De huid was hier en daar ook doorschijnend en gevlekt geworden. De geestdrift die Luuc zich van de oude rechercheur kon herinneren was verdwenen. De deurbel kondigde het volgende bezoek aan. Luuc begon zich onrustig te voelen. Hij moest weten wat er aan de hand was. Wat was de reden van zijn bezoek. Hij kreeg door dat de rechercheur hem ergens op wilde voorbereiden. Daarom hoorde hij hem eerst uit. Hij keek naar de oude rechercheur. Die zat er wat hulpeloos bij. ! ʻU blijft toch nog wel een poosjeʼ, vroeg Luuc. ʻAls je het goed vindt, graag.ʼ Het laatste bezoek was verdwenen. Ook Maria had Luuc uit de deur weten te werken. De oude rechercheur stond voor het raam en keek naar buiten. Hij had het bezoek van deze jonge man opgezadeld met zijn gemoedstoestand. Hij had ze verteld over de dood van zijn vrouw. Over de liefde die hij voor haar had gekoesterd en over de lijdensweg
die zij had moeten ondergaan voordat ze stierf. Het waren warme mensen geweest, die vrienden van deze jonge man aan wie hij over enkele ogenblikken zou gaan vertellen wie de moordenaars van zijn ouders waren. Hij had het speurwerk nooit liggen kunnen laten. Sommige zaken die hij vroeger niet had kunnen oplossen had hij weer bekeken. Soms had hij een oplossing gevonden. Een van die zaken was de dubbele moord op meneer en mevrouw Veldman, de ouders van deze jonge man. Het bleek zoals hij had verwacht een actie te zijn geweest van terroristen. Een doodsimpele smerige aanslag op een man die deed wat hem gevraagd werd. Dat moest hij met de dood bekopen, samen met zijn vrouw die waarschijnlijk niets van het werk van haar man af had geweten. Ze zouden deze jongeman, toen nog een kind, waarschijnlijk ook hebben vermoord als hij een probleem had gevormd. Maar het lot had hem gespaard en liet hem een leven leiden zonder ouders. Een oorlog-slachtoffer ver van het front verwijderd. Hij zou Luuc gaan vertellen wat zijn bevindingen waren en de weg wijzen naar de moordenaars. Twee lagen al zes voet onder de zoden. Geëxecuteerd. Door wie, is onbekend. Waarschijnlijk door een of andere geheime dienst of door een rivaliserende organisatie. De derde moordenaar leeft nog vredig door als hoteleigenaar dichtbij Jeruzalem.
JUNI 1993 Luuc had de auto in de berm geparkeerd. Achter de bewolkte hemel hielden de hemellichamen zich schuil. Het was aarde donker. Alleen de oostelijke horizon werkt verlicht door Jeruzalem. Eindelijk was hij er dan. Hij was in het land waar zijn vader voor was gevallen. Het land waar zijn moeder lafhartig voor was vermoord. Het land waarvoor hij wees was geworden. Bij het inzetten van de daling richting het vliegveld Ben Gurion nabij Tel Aviv had hij kippenvel gekregen. Hij had zoveel over dit land, zijn inwoners en zijn historie gelezen dat hij de grond had willen kussen nadat hij was uitgestapt.Dat was slecht een kant van de emotie, want hij was verward. De daad om een bom te plaatsen leek hem ook geen slecht idee. Uiteen gereten lichamen van zwangere vrouwen zouden zijn leed misschien kunnen verzachten als hij niet een ander doel voor ogen had gehad. Zichzelf confronteren met de moordenaar van zijn ouders. De lectuur had hem moeten doen geloven dat ze in dit land een wonder hadden verricht. Ze hadden de woestijn veranderd en een bloeiende weide door middel van de nieuwste technologieën en kennis op het gebied van irrigatie. Wolken werden aangevallen met vliegtuigjes bewapend met chemicaliën om ze te laten huilen. De vervolgden hadden hier geprobeerd opnieuw de tuin te maken, het paradijs, een plaats zonder herinnering. En het was weer mislukt. Niet de natuur of een god had de illusie vernietigd, zelfs onenigheid tussen geloofsgenoten had de droom niet verstoord. Deze keer waren de nieuwe verdrevenen in opstand gekomen. Zij die uitgebuit werden door het zogenaamde uitverkorene volk lieten de mensen angstig in hun huizen naar hun televisietoestellen kijken om daarop te zien hoe drie straten verderop een buurtgenoot dodelijk was neergestoken door een jongen met dezelfde leeftijd als hun zoon die op dat moment als soldaat de grens moest bewaken tegen gewapende invallen van mensen die hun geboortegrond terugeisten. Jaren lang al werd de hemel verduisterd door de rook van brandende autobanden en werd de vredige stilte verstoord door de schoten van riotguns van kolonisten en sirenes van politieautoʼs met te jeugdige politie-agenten. Geen goedgelovig persoon in het paradijs was meer veilig. Al stond hij maar op een bus te wachten. Zelfs een atoombom kon het paradijs niet meer beschermen. Met bloed zweet en tranen hadden ze het land proberen op te bouwen en met bloed zweet en tranen werd het weer gesloopt. Het ideaal van de commune was verloren gegaan. Jaloezie en ijverzucht hadden op hun beurt weer afgunst en haat veroorzaakt. En nu stond hij daar voor de poorten van Jeruzalem. Niets en niemand hield hem meer tegen bij de daad die hij zou begaan. De beslissing was genomen. Voor de poorten van Jeruzalem stond hij, net als de Mohammedanen en de Christenen hadden gedaan in een verre historie. Hier had bloed gestroomd van koningen en hun onderdanen. Hier op dezelfde plaats had Godfried Van Bouillon gestaan en van hier uit Jeruzalem aanschouwd op dezelfde manier als Luuc dat deed. Met haat en verwondering. Met angst en devotie. Luuc rilde. Niet van de kou, maar van de spanning. Hij was drie dagen geleden aangekomen in Israël, had een auto gehuurd en de omgeving van Jeruzalem verkend. Hij had het hotel van de moordenaar gevonden. De plek om het plan uit te voeren was een parkeerplaats langs de weg in de woestijn. Over enkele momenten zou hij de auto instap-
pen en naar het hotel van de moordenaar toe rijden. Het moment om het plan uit te voeren was niet ver meer verwijderd. Hij stak een sigaret op en inhaleerde diep. De nicotine kalmeerde hem. Naast hem lag een stel Amerikanen. Het gezelschap bestond uit enkele mannen en een lange grootborstige blondine die interesse in hem toonde en dat liet merken door hem steeds vriendelijke glimlachjes toe te zenden. Hij had er niet om gevraagd. Elke keer als hij opkeek van zijn boek ontmoeten zijn ogen die van haar. Hij probeerde zo snel mogelijk weg te kijken, maar dat werkte alleen maar averechts. Zojuist toastte ze met haar cocktail zijn richting op terwijl hij een slok van zijn whiskey nam. Hij wist niet wat hij met de situatie moest beginnen. Hij wilde helemaal niet opvallen. Hij was tenslotte voor een heel ander doel hier, dan het bedrijven van de liefde, wat deze dame voor ogen had. Luuc besloot nog maar een whiskey op te halen bij de bar, dan was hij ten minste ook uit die verdomde zon. Hij liet de whiskey inschenken en begon een conversatie met de barkeepster, die tenminste geen seksuele interesse in hem toonde, alleen maar financiële, want hoe meer fooi hij gaf hoe groter de glimlach, of was het toch een grijns, werd. De barkeepster was een vrouw die zelf geen interesse in mannen hoefde te tonen. Ze kreeg door haar verschijning al alle aandacht van mannen. Mannen, kleine, kreupele, door oorlog verwoeste mannetjes, jongetjes van twaalf die zich voor de eerste keer masturberen en de rest die zichzelf voor de spiegel staan te bewonderen. Hij moest proberen een gesprek te beginnen, maar dan op een serieuze manier. Honderden mannen hadden hier gestaan en geprobeerd om een praatje met deze vrouw te beginnen met het uiteindelijke doel haar mee in bed te krijgen. Allemaal zonder succes, want zij werkt hier en zij komen hier voor het plezier. De keren dat hij een drankje had gehaald had ze geen bijzondere aandacht aan hem besteed. Terwijl ze het glas vulde met de gouden drank, stelde Luuc zijn vragen. Direct en zakelijk. Luuc vroeg hoe lang ze hier al werkte, of ze het leuk vond of ze de eigenaar kende of het leuke mensen waren of ze zich met het hotel bemoeiden en eindigde met een compliment. ʻʼt Is een mooi hotel.ʼ Haar antwoorden waren routineus en geloofwaardig. Ze werkte hier al vanaf het allereerste begin en ze kon het erg goed vinden met de eigenaren. Ze waren begonnen met een klein pension en het was in vijftien jaar uitgegroeid in dit hotel met tweeënveertig geairconditioneerde kamers , een zwembad en met een restaurant met een alom gerespecteerde Franse keuken. Het hotel is vooral populair bij Amerikaanse en Europese zakenreizigers. Het personeel deelt mee in de winst. Met andere woorden, ze kon het niet beter treffen. Daarom werkte ze hier nog steeds en het was niet haar bedoeling ooit weg te gaan. Het leek erop dat Luuc contact had gemaakt. Haar antwoorden werden steeds enthousiaster. Ze bewoog haar lichaam gracieus en ze had mooie slanke handen en lange ranke vingers. Ze moest zoʼn tien jaar ouder dan Luuc zijn. Genoeglijk draaide Luuc zich om, leunde tegen de bar en nipte van zijn nieuwe whiskey. Zijn lichaam voelde goed, stukken beter dan de afgelopen dagen die hij had moeten doorstaan met koude zweet en rillingen van de spanning. Luuc keek om naar de barkeepster en verdronk plotseling in haar grote zwarte ogen.
! ʻWaarom bent u in Jeruzalemʼ, vroeg ze. ʻBeroepsmatig, ik ben fotograaf.ʼ ʻU fotografeert mijn stenengooiende broedersʼ, concludeerde ze vragend met ironie. ʻOok, maar ik wil vooral wat schietende Israëlische soldaten schietenʼ, zei hij om goodwill te kweken. ʻDan zal ik maar uitkijken. Ze hebben het tegenwoordig ook gemunt om fotografenʼ, waarschuwde ze. ʻBen ik wel gewendʼ, zei Luuc. Er viel een pijnlijke stilte na deze opmerking. Zij ging verder met het schoonmaken van de glazen en Luuc stond plotseling onwennig naar haar te kijken. Hij kon zich wel voor zijn kop slaan. Met twee vragen had ze hem doorgrond. Hij had gelogen en dat wist ze maar al te goed. Er hadden hier al honderden mannen gestaan die leugens over hun leven aan haar hadden verteld. De een had de wereld rond gezeild, de andere had drie flessen wodka opgedronken en de volgende dag de honderd meter in minder dan elf seconden gelopen. En hij, hij had ervaring met politieagenten en soldaten die je camera afpakken. Ze is wel mooi, maar niet dom. De eerste blunder was dus begaan. Nog een paar van die foutjes en het zou zijn dode lichaam zijn die in de woestijn ligt uit te drogen. De zon schitterde in het zwembad. De Amerikanen waren wat rustiger geworden. Hij had een goed overzicht over de binnenplaats vanaf het balkon van zijn hotelkamer. Het liep tegen zes uur. De andere hotelgasten druppelden langzaam binnen. Ze kwamen terug van hun trip langs joodse, christelijke en islamitische bedevaartsoorden. De hoteleigenaar zou ook rond dit tijdstip moeten arriveren om leiding te geven in de keuken. Althans dat had de barkeepster hem verteld. Hij was benieuwd hoe hij er uit zou zien. Hij stelde hem zich voor als een man met een wantrouwende blik met vervaarlijke wenkbrauwen en een strenge mond. Maar Luuc wist dat je een moordenaar niet aan zijn uiterlijk kunt herkennen. Dit soort gedachten spinsels zouden tot niets leiden. Hij zou in elk geval tussen de vijftig en zestig jaar moeten zijn. De leeftijd van de gemiddelde toerist in Jeruzalem. Beneden op de binnenplaats liep een man van die leeftijd. Hij duwde een rolstoel voort met daarin een vrouw die enkele jaren jonger leek te zijn. Ze zagen er verzorgd uit. De man had een iets gezet postuur, niet al te lang, nog geen één meter tachtig, kortgeknipt haar, geen jood, misschien Arabier, al kon Luuc het verschil wel vaker niet zien. De vrouw in de rolstoel had een knap en ontspannen gelaat. Ze was slank en liet haar op haar oog welgevallig voort duwen over de binnenplaats. Ook de man leek ontspannen, anders dan de toeristen die gehaast binnen kwamen om zich terug te trekken op hun kamers. Met gemak duwde hij de rolstoel. Ze groetten de Amerikanen, maakten een praatje met ze en verdwenen daarna onder de luifel van de bar. Luuc haastte zich naar beneden. De vrouw in de rolstoel zat aan een tafel. Ze praatte met de barkeepster die haar een cocktail had gebracht. De man was nergens te zien. Luuc bestelde een bronwater bij de barkeepster en schoof bij de vrouw aan tafel. Ze lachte hem toe. Luuc vroeg of ze in het hotel logeerde, maar de barkeepster die de vraag opving, antwoordde voor haar. ʻZij is de eigenaar, ja weliswaar samen met haar man.ʼ En meteen daarna zei ze tegen de vrouw in de rolstoel, ʻDeze meneer heeft bijzondere interesse in u.ʼ
Luuc deed een gemaakt lachje, die, zoals hij wist erg echt overkwam en deed het af als waardeloze gesprekstof waar ze op waren gekomen nadat hij zijn goedkeuring kenbaar had gemaakt over de kwaliteit van het hotel. De vrouw bedankte hem voor het compliment. De lach was in de tussentijd niet uit haar ogen verdwenen, wat hem geruststelde. Ze raakten in gesprek over het hotel en het doel van zijn bezoek aan Israël. Hij hing hetzelfde verhaal op als hij bij de barkeepster had gedaan, maar lette deze keer beter op zijn woorden. De vrouw sprak haar afschuw uit over het geweld dat het land de laatste jaren teisterde. De toeristen bleven massaal weg. Ook voor dit hotel was het een hele klap, maar de gevaren waarin het bedrijf vond ze lang niet zo groot als de gevaren waarin de kinderen van deze tijd opgroeiden. Daar maakte ze zich pas echt zorgen over. Om de Joodse kinderen die beïnvloed worden door hun fanatieke ouders die op mensen schieten en Palestijnse kinderen die worden aangespoord om met stenen te gooien. De gevoelens die deze kinderen in hun jeugd ervaren, de haat, de angst, het onvermogen, zullen later als ze volwassen zijn en verantwoordelijkheden moeten nemen weer opspelen. Het zal een grote hindernis worden om ooit tot vrede te komen, waarschijnlijk een nog veel grotere dan het op dit moment is. ʻDaaromʼ, zei ze, ʼis het noodzakelijk snel vrede te brengen. Het is nu of nooit weer.ʼ ʻHet is al een keer eerder vertoondʼ, zei ze betekenisvol. ʻHoe bedoelt uʼ, vroeg Luuc. ʻDe Naziʼs, die gebruikten hun kinderen ook om hun zin te krijgen. Aan de volwassenen hadden ze niets. Ze gebruikten alleen mensen die hetzelfde dachten als zij, die dezelfde haat hadden, doordat ze dat met de paplepel in gebracht was. Wie de jeugd voor zich weet te winnen, heeft de toekomst. En als die toekomst dezelfde haat is als nu, dan vrees ik het ergste.ʼ Luuc probeerde het gesprek een andere richting te geven. Hij voelde dat zij hem een mening probeerde te ontfutselen, maar hij had geen zin om daarover te gaan te discussiëren. Voorzichtig begon hij weer te vragen over het bedrijf en haar echtgenoot. Het had succes. Even later vertelde ze met enthousiasme over het bedrijf. Haar echtgenoot, die in de keuken aan het werk bleek te zijn, had leren koken in Marseille waar hij in zijn jonge jaren in een restaurant had gewerkt. Dat was zoʼn twintig jaar geleden geweest. Toen hij terugkeerde naar zijn ouderlijk huis, kon hij niet meer aarden. Hij had afstand genomen van zijn afkomst om zo zonder al te veel problemen samen met haar dit bedrijf te beginnen. Ze waren klein begonnen. Een plek waar je iets kon eten en slapen. Tijdens haar verhaal was de man naast haar gaan zitten en had het verhaal zonder haar te onderbreken aangehoord onderwijl snoepend van de geoliede olijven en een groot glas rode wijn. Nadat ze haar verhaal had afgerond stelde ze Luuc voor aan haar man als de gast van kamer 7. Hij gaf de man een hand en stelde zich voor met zijn volledige naam. Geen reactie. ʻZou hij de namen van zijn slachtoffers zijn vergetenʼ, vroeg Luuc zich af, ʼof had hij ze nooit gekend?ʼ Dit waren mogelijkheden waar hij niet bij stil had gestaan. Niet dat het er bij nader inzien er iets toe deed. Na zich te hebben voorgesteld aan de man, gaf hij ook de vrouw een hand. Ook zij reageerde niet. ʻAls u liever wilt dat ik ergens anders plaats neem, ik wil me niet opdringenʼ, stelde Luuc voor, die niet te lang bij ze aan een tafel wilde blijven zitten.
ʻNee, nee, bent u gek. Blijf er gezellig bij. Dan eten we zometeen wat. Maar vertel eens heeft u veel buitenlandse reizen gemaakt voor uw werk?ʼ Luuc vertelde over zijn reis naar Cambodja en zij luisterden aandachtig toe. De barkeepster was naast Luuc komen zitten en volgde het gesprek terwijl ze de glazen af en toe bijschonk. Ook Luuc gaf ze rode wijn. Af en toe vroegen ze wat en gaven instemmende knikjes als hij antwoordde. Ze waren goed op de hoogte. De vrouw kwam over als de intelligentste. Later zou blijken dat ze een universitaire studie had gedaan, maar nooit had afgemaakt. Ze adviseerden hem bij de kaart, wat hij het lekkerste zou vinden. Daarna ging de man weer de keuken in om daar te helpen. De vrouw, zo vertelde ze, was Jodin. Hij, haar echtgenoot Islamiet. Ze vond het nodig om te vertellen. ʻAndersʼ, zo zei ze, ʼontstaan er misschien misverstanden. Sommige mensen voelen zich bezwaard om te vragen, dus daarom vertel ik het liever meteen.ʼ Ze zag haar huwelijk als voorbeeld voor de mensen om hen heen. ʻWaarom kunnen mensen elkaar niet accepteren zoals ze zijn?ʼ De dood van haar grootouders had haar ogen geopend. Zij waren enkele van de zovelen die vernietigd waren naar Hitlers plan. ʻHet allerergste vind ik dat niemand er ooit iets aan gedaan heeft. Het heeft proberen te stoppen. Dat vond ik onbegrijpelijk, maar ik begrijp het nu wel. Mensen willen namelijk niet veranderen. En als er iets gebeurt dan moeten ze daarvoor in opstand komen en dat gebeurd niet zomaar. Verandering gaat geleidelijk, bijna onmerkbaar. En de mens zelf die verandert nooit. Die zal altijd hetzelfde reageren. Zelfs als miljoenen van zijn soortgenoten industrieel worden vernietigd. Want als je verandert houdt dat in dat je je zwakheden toont, jezelf verloochent, en als je je zwakheden toont dan ben je kwetsbaar en je kwetsbaar opstellen dat doet alleen een verliezer. Kijk naar een hond die op zijn rug gaat liggen. Mensen kunnen zich op zijn hoogst kwetsbaar opstellen als er geen wantrouwen meer is. Dan kan er iets ontstaan waar de mens van droomt.ʼ Luuc kon zich niet beheersen en vroeg: ʻEn waar dromen mensen dan van?ʼ Ze keek hem verwonderd aan. Daarna antwoordde ze terwijl ze dromerig in haar glas wijn keek die ze tussen beide handen hield: ʼMensen dromen van vrede, geluk en liefde.ʼ Luuc lachte schamper. ʻDat zijn droombeeldenʼ, antwoordde Luuc. ʻDroombeelden, die kenmerken de mens. Ze kunnen de werkelijkheid niet aan en daarom gaan ze aan dingen denken die vluchtig zijn en gaan er in geloven dat zoiets duurzaam kunnen blijven en om dat te bewerkstelligen klampen ze zich aan boeken en mensen die hen voorspiegelen wat de weg naar het duurzame geluk is. ʻHeb jij familie die vergast is in de gaskamer, dat jij denkt dat je zo kunt pratenʼ, vroeg ze een beetje geagiteerd. De vurigheid waarmee deze jongeman plotseling op haar woorden reageerde stond haar in het geheel niet aan. ʻNee, ik heb geen familie die omgekomen is inde gaskamers, maar…ʼ wel een paar ouders die neergeknald zijn door je echtgenoot waar je zo lieflijk over zit te praten, wilde Luuc schreeuwen, maar hij kon zich nog net inhouden. ʻMaarʼ, vroeg ze, ʻmaar, wat?ʼ ʻMaar ik heb genoeg ellende gezien, gehoord en gefotografeerd dat ik me dergelijke uitspraken kan permitteren. Laten we hier trouwens mee ophouden, want het bederft de sfeer. Ik bied mijn excuses aan.ʼ
ʻU hebt gelijk, maar ik zou er graag nog een keer met u over willen hebben. U heeft namelijk wel een heel erg negatief beeld.ʼ ʻ…ʼ De man serveerde het diner. Het diner verliep rustig, maar van binnen brandde Luuc. Hij was woest. Zonder nog iets te zeggen nuttigde hij zijn eten. Het echtpaar stoorde zich er kennelijk niet aan. De vrouw zat met de barkeepster te praten die nog steeds naast Luuc zat en de man had zo af en toe ook zijn deel in hun conversatie, maar hij besteedde het grootste deel van de tijd met het bekijken van de dinerende mensen en het wenken van de ober. Plotseling wendde hij zich tot Luuc. ʻWat heeft u een fotograaf gemaakt, als ik vragen magʼ, vroeg de man. De woede van Luuc was net iets afgezakt, maar begon snel weer op te borrelen. ʻBegrijp me niet verkeerdʼ, voegde de man er aan toe, ʼik ben gewoon nieuwsgierig waarom iemand zoʼn beroep vrijwillig kiest, en niet helemaal zonder gevaar.ʼ ʻHet is een vrij beroep, avontuurlijk en creatief en daarnaast als je goed bent ook nog goed betaald. Je komt nog eens ergens en dat heb jezelf in de handʼ, antwoordde Luuc bijna op een adem. De vraag was hem vaker gesteld, maar dan door studentikoze vrouwtjes die het liefste hun hele leven achter de geraniums zaten. ʻIk ken persoonlijk een paar fotografen die hun eigen zaak begonnen zijn. Ik heb de vraag wel vaker gesteld omdat ik vind dat journalisme een gevaarlijk beroep is. Begrijp me niet verkeerd, maar het komt zo vaak voor dat er een onjuist verhaal in de krant staat en dat het niet wordt gerectificeerd of dat de zaak waarover het gaat summier belicht wordt en de conclusie als de absolute waarheid gebracht wordt. Journalisme is in mijn ogen deel van het politieke spel. De eigen bevolking verkeerd voorlichten en manipuleren. Je kunt bijvoorbeeld een prachtige foto van een schietende soldaat in de krant zetten, maar met het verkeerde onderschrift kun je alles manipuleren. De voorbeelden zijn legio. De lezer kan nooit weten of de journalist objectief blijft. Sterker nog ik denk dat het absoluut onmogelijk is, omdat iedereen een standpunt heeft en ook verslaggeving is dan onbewust of ongewild subjectief. ʻJa, dat kloptʼ, zei Luuc zonder de man aan te kijken, ʻmaar wat wil je daarmee zeggen?ʼ ʻIk was gewoon benieuwd naar uw mening.ʼ ʻWaarom.ʼ ʻZoals ik zei, ik ken een aantal fotografen en zij zelf zeggen dat ook.ʼ ʻDus wat u zojuist zei was niet uw mening, maar de mening van die paar fotografen die u kent.ʼ ʻJa en euh…nee. Het is mijn mening ook geworden.ʼ ʻEn hoe weet u dat wat die journalisten zeiden waar is?ʼ ʻDat weet je niet, maar het is zeer aannemelijk.ʼ ʻDat is dus journalismeʼ, concludeerde Luuc, hij keek de man nog steeds niet aan en trok een zo verveeld mogelijk gezicht, ʻJournalisten geven mensen dat te lezen wat ze lezen willen. Als ze wat anders willen lezen, moeten ze een andere krant kopen en als daar nog niet in staat wat ze willen lezen, dan hoeven ze het helemaal niet te lezen, want dan kunnen ze televisie kijken en mogen ze zelf de beelden interpreteren.ʼ ʻJa, maarʼ, verweerde de man zich, ʻhoe zit dat dan met verslaggeving.ʼ ʻHoezo?ʼ ʻNou, wat ik net zei, verslaggeving kan nooit objectief zijn.ʼ
ʻEn dus…ʼ ʻEn dus geldt voor verslaggeving hetzelfde als je mening geven?ʼ ʻJa natuurlijkʼ, zei Luuc. ʻHet is onmogelijk om overal verslag van te doen, dus je doet alleen verslag van die dingen die jij of de redactie vindt dat die belangrijk zijn of dat de lezer die interessant vindt. Je kunt dus de belangrijkste dingen weg laten of je kunt ergens verslag van doen zonder daar commentaar bij te geven, zonder het toe te lichten, zodat de lezer alleen het feit kent, maar niet hoe het is gebeurd of wat de toedracht is. Stel je voorʼ, zei Luuc die zijn kans voelde om deze man te doorgronden, ʻstel je voor dat er een moord wordt gepleegd. Het is een politieke moord en iemand wil niet dat er te veel aandacht wordt besteed, de politie bijvoorbeeld, wat doen zij dan? Juist zij geven zo weinig mogelijk informatie. Wat moet een journalist dan doen? Hij kan alleen maar speculeren en als hij dat doet kan hij achteraf van smaad beschuldigd worden, dus dat doet hij niet. Wat moet hij dan doen?ʼ ʻDe taak van de journalist is om daar onderzoek naar te doenʼ, antwoordde de man. ʻStel je voor hij doet onderzoek, maar hij weet dat alle informatie hem onthouden wordt door de politie, maar hij kan dat niet aantonen. Wat dan?ʼ ʻDan houdt het opʼ, zei de man. ʻNeeʼ, zei Luuc, ʻdan zitten we met een onopgeloste zaak. En als niemand daar verder meer iets mee doet dan is dat uit vrijwillige keus van de journalist. Zijn verhaal stopt daar waar hij denkt dat hij moet stoppen.ʼ ʻDus dan houdt het opʼ, herhaalde de man. ʻNeeʼ, zei Luuc, ʻeigenlijk begint het dan pas, maar niemand of bijna niemand gaat verder dan die grens uit luiheid en soms uit angst, maar vaak ook uit vrijwillige keus, omdat ze altijd dezelfde bronnen hebben en als het te ingewikkeld wordt moeten ze op die bronnen een te zwaar beroep op doen, zodat ze onbruikbaar worden voor een volgende keer.ʼ Er volgde een korte stilte. ʻMaar wat wil je daar exact mee zeggenʼ, vroeg de man. Luuc keek de man recht in de ogen en zei heel langzaam: ʻDat de moordenaar ongestraft rond blijft lopen.ʼ De man wendde snel zij blik naar zijn vrouw en zei joviaal: ʻDeze man is helemaal niet dom. Die heeft alles hartstikke goed in de gaten.ʼ De vrouw: ʻIk ben benieuwd wat hij over ons land gaat schrijven.ʼ ʻIk ben fotograafʼ, zei Luuc. ʻIk maak fotoʼs.ʼ De vrouw bleef hem aankijken. Luuc voelde zich weer slecht. Het gesprek had veel van hem geëist. Zijn woede was weggetrokken, maar er had niets anders voor plaatsgemaakt. Er liep een koude rilling over zijn rug en hij voelde het koude zweet weer uitbreken. Op de achtergrond klonk gekakel. De vrouw keek hem nog steeds op dezelfde manier aan. Had hij iets gemist, had zij iets gevraagd waar hij antwoord op moest geven? Ze keek verwonderd naar haar man. Die keek naar zijn wijnglas. ʻHad hij iets gezegd.ʼ Het gekakel werd luider, hij kon het niet verstaan, zag lachende, etende en drinkende mensen aan hun tafels zitten. Hij zat niet lekker, zijn kont voelde als hout. Hij probeerde iets te verschuiven, maar dat lukte niet. De vrouw keek nu de andere kant op de mijn keek nog steeds in zijn wijnglas. De barkeepster was verdwenen. Sinds wanneer? Langzaam begon het restaurant te draaien, te tollen. Luuc dacht terug aan Cam-
bodja. Het echtpaar keek hem verbaasd aan. Hij probeerde zich nog vast te grijpen aan de tafel. Er klapte iemand tegen zijn wang aan. Een vreemde taal drong tot Luuc door. Hij keek en zag de man en de serveerster over hem heen gebogen staan. Ze pakten Luuc onder zijn armen beet en probeerden hem op een stoel te zetten. Luuc liet het over zich heen komen. Het was stil geworden in het restaurant. Bijna iedereen was gestopt met eten en richten hun aandacht op hem. Hij kreeg een glas water aangeboden. Hij voelde het koude water door zijn slokdarm vloeien en in zijn maag ploffen. Hij durfde niet naar de mensen te kijken. Hij zag de broekspijpen van de man en de benen van de barkeepster, mooie benen. Langzaam richtte hij zich op, excuseerde zich en strompelde naar zijn kamer. Er liep iemand achter hem aan. Een ober. Op zijn kamer liet hij zich op zijn bed vallen, de ober sloot de deur. Hij was alleen, draaide zich om en viel onmiddellijk in slaap. De volgende dag begon met een leeg gevoel in zijn hoofd. Hij had een pijnstiller uit de koffer genomen en was daarna naar beneden gegaan om te ontbijten. Het was al laat in de ochtend en het hotel was zo goed als verlaten. Alleen de barkeepster was op de binnenplaats. Terwijl hij het ontbijt genoot keek hij naar de rimpelingen in het helder blauwe water van het zwembad. Na het ontbijt liep hij het hotel uit en ging op een bankje langs de weg zitten. De barkeepster had niet naar hem omgekeken. De zon stond bijna op het hoogste punt van de dag. Het deerde hem niet. Hij was met zijn gedachten bij de vorige avond. Het was een hele opluchting geweest dat hij geen mensen in het hotel tegen was gekomen. En dat de barkeepster niets had gezegd, daar was hij nog niet over uit, maar het gaf hem een redelijk goed gevoel. Zijn gedachten waren nog niet zo geordend en hij probeerde ze te focussen. Wat had de vrouw in zijn ogen gezien? Had ze iets in zijn ogen gezien? Waarom bleef ze hem zo lang aankijken? Waarom was hij eigenlijk flauw gevallen? Was niet belangrijk. Hij was flauw gevallen. ʼt Is niet anders. Iedereen weet nu in elk geval dat hij ook in het hotel logeert. Dat zal niet zo veel verschil maken voor het plan. Het plan was flexibel, alleen de uitvoer moest perfect zijn. Dus daar zat Luuc niet zo over in. Hij maakte zich meer zorgen over iets wat zojuist bij hem was opkomen. ʻHad de man zijn verhaal aan zijn vrouw verteld? Wist zij dat hij een moordenaar was?ʼ En wat Luuc vooral beangstigde, als dat zo was had hij met dat verhaal over de journalist en de moordenaar niet de man, maar juist de vrouw een reactie ontlokt? Hij had misschien nooit verwacht dat een nabestaande wraak zou nemen, maar de vrouw natuurlijk wel nadat ze het verhaal van de man had aangehoord. Zij was de pienterste van beide. De man had laf gereageerd, deed plotseling joviaal en zat daarna in zijn wijnglas te kijken. Zat hij na te denken? Was er toch een lampje bij hem gaan branden. Hij was een moordenaar en Luuc was een journalist. Hij had gezegd dat hij een fotograaf was, maar zij wisten natuurlijk ook wel beter. Een fotograaf heeft ook een verhaal nodig. De man hoefde zich niet moreel bezwaard te voelen, maar de medeplichtige die dat is geworden uit vrije wil zonder iets te hebben gedaan, alleen maar de waarheid te kennen, zal dubbel op zijn hoede zijn. De man wist niet wie hij was, anders was hij geen gesprek met hem aangegaan. Alleen zij had vreemd gekeken. Iets in Luuc zei dat zij het wist, maar hij kon het ook fout hebben. ʻWist ze het al toen ze zijn naam in het gastenboek zag staan? Wanneer zou ze
dat moeten hebben gedaan? Was ze bezig een plan uit te broeden?ʼ De vorige avond kon ze nog niet hebben geweten wie hij was. Hij had ze immers samen het hotel zien binnen komen. En toen hij zijn naam zei, gebeurde er niets. Ze was in de tussentijd niet meer bij de tafel weg geweest. De man kon toch niet alle details aan haar hebben verteld, tot aan de naam van zijn slachtoffers toe, als hij die al geweten had. Nee, het zou wel meevallen. Het enige wat hij kon doen was afwachten wat er zou gebeuren. Hij had steeds het pistool bij hem gehad. Mocht er iets fout gaan, dan maakte hij ze allebei af. Een andere optie dan het plan volgen, hoe flexibel die ook was, was er niet. Hij had geen zin om in de gevangenis te belanden. Toch bleven de vragen die middag door Luuc zijn hoofd spoken. ʻHoe was het mogelijk dat een jodin een islamiet trouwde? Is dat überhaupt mogelijk? Was dat niet bij voorbaat verdacht? En als ze inderdaad van de geschiedenis van haar echtgenoot af wist, waarom zou ze hem dan in bescherming nemen? Had ze financiële belangen in het hotel en wachtte ze op een moment om haar man te lozen?ʼ Luuc wist dat zijn gedachten nergens toe leiden. Hij wilde ook graag dat ze stopten, maar hij kon ze geen halt toe roepen. Hij zat nu midden in de slangenkuil en hij zou hun glibberige lichamen strelen met het risico gebeten te worden. ʻIk heb dit toch van het begin af aan geweten. Een onverhoedse beweging zou fataal zijn.ʼ Luuc zocht de schaduw van de binnenplaats op. Hij leerde de omgeving waarin hij zich bevond redelijk te kennen. De Amerikanen waren niet uit het hotel weg te slaan. De barkeepster die nooit wat te doen had en de gehele dag achter de bar stond glazen te wassen en er was wat personeel dat onderhoudswerkzaamheden deed aan de verlichting. Als hij zijn plan wilde uitvoeren dan moest het op dit uur van de dag moeten zijn. Bijna niemand lette op elkaar. Was te loom om ergens op te reageren. Iedereen was verlamd door de hitte. Luuc schatte de temperatuur op bijna veertig graden Celsius. Alleen de barkeepster kon een probleem worden. Zij had vanuit de bar een goed overzicht over de binnenplaats. Hij zou haar moeten afleiden of ergens mee weg moeten lokken. Hij smeerde zich in met zonnebrandolie. Zijn huid voelde al branderig als hij het aanraakte. Hij had te lang op het bankje in de zon gezeten. De vrouw in de rolstoel kwam de binnenplaats opgerold. Ze zag hem onmiddellijk en draaide zijn richting op. Hij deed zijn hand omhoog bij wijze van begroeting. Hij wilde geen argwaan wekken. De vrouw plaatste de rolstoel naast hem neer. ʻHallo, hoe gaat het vandaagʼ, vroeg ze vriendelijk. ʻJa, beterʼ, zei Luuc lacherig. ʻHoeven de fotografen vandaag niet te werken?ʼ ʻAls freelancer heb je zo je privileges.ʼ De barkeepster kwam langs en vroeg wat ze wilden drinken. Luuc bestelde een tapbiertje, de vrouw in de rolstoel nam hetzelfde. ʻEen beetje vreemdʼ, stelde Luuc, ʻdat uw man alcoholische dranken schenkt in zijn bedrijf. Hij is tenslotte moslim.ʼ
Ze antwoordde met een lachsalvo. ʻHeeft hij een keuze? Als hij het niet zou doen, zou hij geen enkele gast hebben. Hij drinkt zelf ook wel een glaasje mee hoor. Dat heeft hij in Frankrijk geleerd.ʼ ʻHoe komen jullie aan zulk attent personeel. Ik ben in veel hotels geweest, maar zulk een service heb ik nog nooit meegemaakt.ʼ ʻDank je. Mijn man selecteert ze. Ik bemoei me daar niet verder mee. Ik vind soms wel dat hij ze te hard aanpakt, maar we hebben een strenge taakverdeling afgesproken. Hij het personeel en de keuken, ik de rest.ʼ ʻJullie hebben alleen maar Palestijnen in dienst.ʼ ʻHeel goed van je gezien,ʼ en ze keek hem lachend aan. ʻHij neemt alleen maar Palestijnen aan.ʼ ʻEn hoe zit dat dan met de Intifada?ʼ ʻDaar hebben we geen last van, ook nog nooit gehad. We zijn goede vrienden met ons personeel.ʼ ʻU bent de gehele dag binnen aan het werk?ʼ Ze beantwoordde zijn vragen poeslief. ʻJa, lekker in mijn bureau, daar ben ik op mijn bestʼ, zei ze met pretoogjes terwijl ze hem een elleboogje gaf. ʻUw man is de gehele dag in de keuken bezig?ʼ ʻNee, die doet bijna de gehele dag de boodschappen en begint om een uurtje of zes in de keuken. Daar hoeft hij trouwens weinig te doen. We hebben hele goede koks. Hij houdt ervan om onder de mensen te zijn. Hij doet altijd zijn boodschappen op de Arabische markt.ʼ Ze keek hem plotseling blij aan. ʻIk heb een idee. Misschien is het leuk dat je een keertje met hem meegaat. Dan kan hij je enkele plekken tonen waar je mooie fotoʼs kunt nemen. Plekken waar nooit een toerist komt en waar de Palestijnen leven. Ik ben vaak met hem meegereden. Geloof mij, hij kent werkelijk heel Jeruzalem.ʼ De airconditioning vulde de ruimte in de auto met koele lucht. De man zat ontspannen met een hand aan het stuur en keek af en toe naar Luuc. Luuc wist dat hij iets moest zeggen, maar er kwam niets in hem op. De vrouw had het idee aan haar man voorgesteld en hij was er mee ingestemd. Hij stond op hem te wachten toen Luuc van zijn kamer af kwam nadat hij een douche had genomen. De holster van het pistool begon na twee dagen te irriteren tegen zijn been. Het jeukte, maar Luuc kon het niet verschuiven zonder dat de man dat in de gaten zou hebben. Ze reden door enkele woonwijken. Hoe verder ze kwamen, des te verpauperder de huizen werden. Ze waren eigenlijk niet meer in Israël. Dit was het land van de Arabieren. Vrouwen met sluiers, groepen kinderen, mannen in de deuropeningen van hun huizen. ʻAls je wilt weten waar we zijn, dan moet je de plattegrond even uit het dashboard-kastje halenʼ Luuc opende het klepje. Het kastje werd grotendeels gevuld door een pistool. Het geval was minimaal twee keer zo groot als die van hemzelf. ʻHet ligt onder die blaffer en hij reikte er met zijn hand naar. Luuc trok aan een papier dat onder het pistool lag. De stadsplattegrond kwam langzaam te voorschijn.
ʻJe moet tegenwoordig wel een pistool op zak hebbenʼ, verontschuldigde de man. ʻBijna iedereen heeft er een of meerdere. Vooral de joden hebben complete wapenarsenalen thuis.ʼ Luuc bekeek de plattegrond. Hij kwam er niet uit. Hij wist niet waar hij was, laat staan waar hij heen ging met naast hem de moordenaar van zijn ouders die een pistool onder handbereik heeft die gaten maakt die een centimeter breed zijn. Waarom dacht hij daar nu pas over na. Waarom had hij in godsnaam dit aanbod aangenomen om mee te gaan? Als de man hem zou willen laten verdwijnen, dan was dit een perfecte mogelijkheid voor hem. Hij hoefde alleen maar naar een afgesproken straatje te rijden. Daar zouden ze hem uit de auto sleuren en ter plekke elimineren. Hij zou geen kans maken met dat kleine lullige pistooltje van hem. Hij zou niet eens de kans krijgen om het ding te gebruiken, daar zou de man hem nooit een kans toe geven. ʻHoe komt u door de roadblocks heen met zoʼn pistoolʼ, vroeg Luuc. ʻAha, weet dat ik accentloos Ivriet spreek. De Joden zijn zo arrogant dat ze denken dat ze denken dat ze een Arabier kunnen beoordelen aan zijn kleding en de manier waarom ze bepaalde woorden uitspreken.ʼ Ze waren aangekomen waar de man wilde zijn. Hij liet Luuc uit stappen en parkeerde de auto. Het was druk in de straat. Er liepen vrouwen met boodschappentassen. Mannen stonden met elkaar te praten. De man liet het pistool in de auto liggen, waarschijnlijk had hij er nog een. Misschien had hij hem net als hij aan zijn been bevestigd, of misschien hield hij een houder onder zijn jasje. Ze liepen de markt over. Ze stopten zo af en toe. De man maakte hier en daar een praatje. Luuc kon de taal niet verstaan. De man bekeek wat etenswaar bij sommige stalletjes. Luuc liep achter de man aan. Hij wilde hem niet uit het oog verliezen. Hij bekeek zelf ook de groenten die uitgestald waren en nam af en toe een foto. Er was niets verdachts te zien. Het holster schuurde tegen zijn enkel. Kinderen renden langs zijn benen. Iemand probeerde hem te verleiden om naar zijn handelswaar te kijken. Luuc gaf geen krimp. Uit de heftige begroetingsgebaren maakte Luuc op dat de man een bekende was tegen gekomen. Luuc werd onmiddellijk voorgesteld. Hij verstond de naam van de man niet. De beide mannen hadden een lang en amicaal gesprek. Luuc was een beetje verveeld. Hij keek om zich heen. Door zijn lengte kon hij de menigte goed overzien. Hij was zeker een halve kop groter dan de rest van de mensen die hier rond liepen. Ze zouden het niet proberen hem hier tussen al die mensen, waar hij opviel als een bonte koe tussen de kamelen, te grazen te nemen. Desondanks was hij er niet helemaal gerust op. Zeker niet nu die andere man er bij was gekomen. Dat was een vreemd mannetje in Luucs ogen. Hij had een kleine zenuwtik bij zijn rechteroog en het pak dat hij droeg was te groot en van een vieze lichtblauw kleur. Op zoʼn twintig meter bij Luuc vandaag ontstond beroering in de menigte. Iets wat zijn kant op kwam uitlopen verstoorde de harmonie van de chaos in de marktstraat. Een lange metalen spriet zwiepte boven de hoofden van de menigte. Groene helmen werden zichtbaar. ʻSoldatenʼ, schoot het door Luuc heen.
Een van de soldaten, die een automatisch geweer in zijn handen hield alsof het een paraplu was, kreeg hem ook in de gaten en wees naar hem terwijl hij met een andere militair overleg pleegde. Luuc bracht zijn camera naar zijn oog en drukte een paar keer af. Zijn opzet was geslaagd. Het irriteerde de soldaten zichtbaar. De man stootte hem aan en zei dat hij moest ophouden. De tweede man keek benauwd om zich heen, op zoek naar een plek waar hij naar toe zou kunnen vluchten mocht het hem te heet onder de voeten worden. Zijn zenuwtik bij zijn oog was plotseling twee keer zo erg. Luuc drukte nog een paar keer af. Een van de militairen kwam met versnelde pas naar Luuc toe. Het was een sergeant. De overige soldaten begonnen hun wapens beter vast te houden en liepen achter de sergeant aan. Het lawaai op de markt was verstomd. Vrouwen liepen angstig door, sommige mannen gingen er uitdagend bij staan. ʻPressʼ, vroeg de sergeant aan Luuc. Luuc liet zijn perskaart zien. ʻItʼs not save here for you. You come with usʼ, commandeerde de militair. Luuc keek naar de man. De andere man was zichtbaar opgelucht. De man knikte dat hij mee moest gaan. ʻLok ze niet verder uit de tentʼ, waarschuwde hij. De sergeant keek de man smerig aan, vroeg om zijn identiteitsbewijs. De man gaf het de sergeant meteen. Het werd aandachtig bekeken terwijl de soldaten gespannen met de vinger bij de trekkers van hun geweren toekeken en uiteindelijk goed bevonden. De sergeant gebaarde zijn mannen, keek Luuc kort aan en liep verder. Luuc excuseerde zich en volgde de rug van de sergeant. Hij was bijna een kop groter, maar hij voelde dat hij moest oppassen bij deze heetgebakerde sergeant. Dit was anders dan in Cambodja. Hij voelde angst. Eerst de man en zijn vriend en nu dit groepje militairen, ze boezemden hem angst in. ʻNo more photosʼ, klonk het uit de mond van de sergeant. Tegenover Luuc zat een militair met zijn automatische geweer tussen zijn benen. Luuc schatte zijn leeftijd op negentien jaar oud. De jongen zat constant te grijnzen. Hij had pukkels in zijn gezicht. Luuc stelde zich voor dat het een boerenjongen was. Eentje die zijn hele jeugd al geïndoctrineerd was op plattelandsschooltjes door leraren die overtuigd waren dat zij het uitverkoren volk waren. Dat was volstrekt duidelijk. Waarom zouden ze anders door iedereen vervolgd worden? De jongen zat nu achter in een legertruck om zijn dienstplicht te voldoen en zou misschien, als hij het voldaan had, bijtekenen. Tot en met dat moment zat hij grijnzend tegenover een journalist die meer van de wereld had gezien terwijl ze nog geen tien jaar in leeftijd verschilden. Het smerige asfalt vloog akelig dichtbij onder Luucs voeten door. Hij hield zich angstvallig beet aan een stang die achter zijn rug langs liep. Stofwolken verhieven zich van het straatoppervlak terwijl de truck voortraasde. Het scheurde rakelings langs vrouwen met boodschappentassen en hoofddoeken. Ze drukten zich tegen de muur als ze de truck hoorden aankomen. De chauffeur sloeg een nog smaller straatje in en trapte daarna hard op de rem. De truck kwam met gierende banden tot stilstand. Luuc en de soldaten achterin schoven door de schok naar voren tegen de andere militairen aan. Sommigen vielen op de bodem van de bak en lieten hun wapens val-
len. Luuc verwonde zijn hoofd aan de helm van de soldaat die naast hem zat. De stofwolk die achter de truck aanwaaide, prikte in zijn ogen. Een vrachtwagen versperde de weg. De chauffeur van de truck reed een stuk achteruit. Van de andere kant kwam nu ook een vrachtwagen aangereden. Enkele soldaten begonnen te schelden en te gebaren dat de chauffeur van de aanrijdende vrachtwagen terug moest. Deze begon te gebaren dat hij dat niet kon. Ze zaten vast. De chauffeur claxonneerde, de sergeant schreeuwde bevelen.. De soldaten zaten nerveus om zich heen te kijken. Vijf en een halve meter boven hen begon de hemel, tot daar aan toe waren ze omsloten door muren en twee vrachtwagens. Het straatje was akelig nauw. De muren grensden meteen aan het plaveisel. Ze waren stoffig, steil en hoog. Net te hoog om vanaf de truck op de daken te klimmen. De soldaten keken naar boven. Luuc ook. Hij zag vluchtig een schaduw. De jonge soldaat die tegenover hem had gezeten had het ook gezien en schreeuwde iets. De sergeant gaf nog meer bevelen en de soldaten sprongen van de truck af en brachten hun wapens in aanslag. De sergeant rende naar de vrachtwagen aan de voorkant. Luuc rende achter hem aan. Er zat niemand in de cabine en er zaten geen contactsleutels in het slot.. De sergeant rende terug, nu naar de andere vrachtwagen. Hiervan was de chauffeur gevlucht nadat hij zag hoe de soldaten hun wapens in aanslag brachten. Een doffe knal weerklonk. Er was een steen terecht gekomen op de plek waar hij zojuist nog had gezeten in de truck. De sergeant duwde Luuc opzij en schreeuwde nog meer bevelen. Een soldaat begon druk te praten in de draagbare zendapparatuur. Nog meer sten kwamen met een sierlijke boog naar beneden. De soldaten gooiden traangas granaten over de muur het dak op. Een lichte rook waaide over de straat. De wind stond verkeerd. Luuc voelde dat zijn ogen begonnen te branden. De sergeant rende naar diegenen die de granaten hadden gegooid en schreeuwde woorden die Luuc niet verstond, maar wel begreep. De sergeant beval de twee soldaten hem te volgen en ze verdwenen achter de vrachtwagen. Het lawaai van vallende stenen op het blik van de truck maakte het onmogelijk nog langer te spreken. De meeste soldaten waren onder de truck gaan liggen. De anderen hadden zich tegen de muren aan gedrukt. Ze keken elkaar aan niet-wetend-wat-te-doen. Er kwam steeds meer traangas in de straat terecht. Er was een granaat terug geworpen. De blauwe lucht was nauwelijks meer te zien. Gele rookslierten en wolken hingen net boven de daken en de straat. Een schreeuw van pijn klonk achter Luuc. Een soldaat lag op de grond en bloedde hevig aan zijn slaap. De steen die hem had getroffen lag bebloed naast zijn hoofd. Een andere steen trof hem op zijn helm en deze viel daarna van zijn hoofd. Luuc voelde een pijnscheut in zijn schouder. De pijn verlamde hem en deed hem tegen de grond vallen. Zijn hoofd scheurde de muur. Stof plakte tegen zijn gezicht en vulde zijn mond. Hij kroop naar de soldaat toe met zijn camera in een hand. Stenen staken pijnlijk in zijn knieën en hand. Met zijn vrije hand trok hij de soldaat langzaam onder de vrachtwagen. De andere soldaten hadden gasmaskers opgezet en zochten verkrampt beschutting bij elkaar onder de truck.. Gerinkel van glas klonk. Het wegdek vatte enkele meters van Luuc vandaan vlam. Een soldaat begon in de lucht te schieten. De laadbak van de truck was getroffen door een molotovcocktail. Ze moesten onder de truck vandaan. De soldaat met de zendapparatuur begon iets te schreeuwen. De anderen schreeuwden iets terug naar elkaar. Het klonk opgelucht. Mitrailleursalvo's klonken vanaf het dak. De stenenregen stopte spontaan. De sergeant en de twee andere soldaten kwamen even later achter de truck vandaan. Ze zagen er verhit uit. Een van de solda-
ten die mee was gegaan deed verhaal bij zijn maten. De sergeant bekeek de gewonde soldaat.. Deze was buiten bewustzijn geraakt en zijn gelaat was geheel wit geworden. De stralen bloed over zijn gezicht maakten van zijn gezicht een schilderij verlicht door de oranje vlammen van de brandende truck. Luuc drukte af. Iemand bracht een verband aan. Iemand keek ook naar Luuc zijn schouder en ging daarmee niet zachtzinnig te werk. De straat was vol militairen gestroomd. De vrachtwagens werden verwijderd en iemand doofde het vuur. Een paar minuten later scheurden ze weer door de straten. De jonge soldaat tegenover Luuc had weer dezelfde grijns op zijn gezicht. Luuc had zijn fotoʼs naar de één-uur-service gebracht. Hij wilde ze verder toch niet gebruiken. Hij had ze op zijn bed uitgespreid. De fotoʼs waren niet verdacht of bijzonder professioneel. Alleen de foto van het bebloede gezicht van de soldaat beviel hem erg goed. Die kon hij later nog wel een keer gebruiken, mochten ze vragen wat hij in Israël deed. Dit kon een prijswinnaar zijn. Luuc bekeek de fotoʼs die hij had gemaakt op de markt met een loop. Hij was er nu zo goed als zeker van dat ze niet gevolgd waren geweest. Hij was trouwens niet de enige westerling daar op de markt geweest. Een van de Amerikanen uit het hotel stond op een van de fotoʼs wat bij een stalletje te bekijken. De overige fotoʼs waren van de soldaten op de markt. Ze konden als deel van een reportage dienen. Tijdens het diner had de man zich voor de zoveelste maal geëxcuseerd voor het voorval dat zich had voorgedaan. De vrouw was duidelijk aangeslagen geweest toen ze het verhaal van Luuc hoorde wat er gebeurd was in het straatje. Ze was oprecht bezorgd geweest om zijn schouder die een grote bloeduitstorting vertoonde. Enkele gasten die het verhaal van het voorval hadden opgevangen, hadden hem honderd uit gevraagd. Vooral de grootborstige Amerikaanse, die hem twee dagen geleden zo geïnteresseerd had bekeken, had aan zijn lippen gehangen. Hij had zijn bloeduitstorting moeten laten zien en moeten uitleggen hoe hij die had gekregen terwijl hij een gewonde soldaat onder de truck probeerde te trekken. Ze was vol bewondering. Alleen de vrouw in de rolstoel had een uitgesproken mening. De rest hoorde toe en hield zich stil. Ze vond het onbegrijpelijk dat mensen elkaar dit aandeden. Luuc wist natuurlijk dat niet iedereen zo stond te springen om hun menig te geven waar een Palestijn, een jodin en een journalist bij waren. Het deed er eigenlijk verder ook niet toe. Wat gaf hij om hun mening? Hij was alleen nog nooit zo populair in zijn leven geweest. Precies het omgekeerde van wat hij bereiken wilde, complete anonimiteit. Maar misschien was dit nog wel een betere dekmantel. Wie zou van hem verwachten dat hij zoʼn wrok koesterde? En samen met de fotoʼ zou hij nooit verdacht worden. Luuc ging het balkon op. Op de binnenplaats zaten de Amerikanen op hun vaste plek. Ze zaten in het laatste licht verse kranten te lezen en cocktails te drinken. De Amerikaanse vrouw en een van de jongere Amerikaanse mannen zwommen in het zwembad. Ze hadden hem uitgenodigd om vanavond bij ze te komen zitten om wat reisverhalen uit te wisselen. Hij had gezegd dat hij vanavond even bij ze zouden komen. De Amerikaanse had verheugd gereageerd. Het echtpaar, de moordenaar met zijn invalide vrouw zag hij nergens.
Er werd een vierde bourbon voor hem ingeschonken. Het waren geschikte mensen die Amerikanen. Ze waren met hun vijven en ze waren elk een geval apart. Een van hen, een man van rond de vijfenvijftig was zwaarlijvig. Hij moest dan zo af en toe ook verzitten omdat de armleuningen van de stoel waarin hij zat dan begonnen te knellen in zijn speklagen. Hij was op vakantie met zijn zoon, een lange slanke man van in de begin dertig. Hij was diegene die op een van Luuc zijn fotoʼs stond die hij op de markt gemaakt had. Luuc had al vaker met hem gesproken, want ze waren elkaar regelmatig bij de bar tegengekomen. Hij moest steeds de drankjes voor zijn vader halen die zelden uit zijn stoel kwam. Verder was er de zakenman die iets in software deed. Ook hij was in de begin dertig. Hij had zijn deal al gemaakt en genoot op kosten van de zaak zo lang als mogelijk van deze vakantie die hij niet verdiend had. Hij had het hotel voor twee weken geboekt in de veronderstelling dat het een moeilijke klus zou worden, maar daarentegen was de deal in twee dagen rong geweest. Hij lachte zich rot. De vierde man was een hoogleraar in de culturele antropologie. Hij zocht nieuw materiaal voor zijn studie, maar het enige wat hij vond, zo zei hij, was de smaak van bourbon en cocktails binnen deze muren van het hotel. De cultureel antropoloog en de vette vijftiger waren de feestneuzen van het gezelschap. Ze probeerden elkaar constant voor de gek te zetten en niets ging daarbij te ver. Zout in bourbon, slagroom in cocktails en natuurlijk het onvermijdelijke elkaar in het zwembad gooien. En dan was er nog de vrouw. Ze was een paar jaar ouder dan Luuc en zag er oogverblindend mooi uit. Ze had vandaag een rood badpak aan die haar contouren nog meer benadrukten. Ze was erg tevreden met haar lichaam en ze wist dat iedereen dat zou zijn. Luuc probeerde zo min mogelijk contact met haar te hebben. Iets vertelde hem dat er iets aan haar niet klopte. Ze was getrouwd met een Israëliër, maar die stond haar niet meer aan, vertelde ze. Ze zaten in een echtscheidingsprocedure en ze had een detective ingeschakeld om haar man in de gaten te houden om zo extra bewijs te vinden dat hij een waardeloze echtgenoot was. Zo lang ze niet gescheiden waren bleef zij in Israël zei ze. Israëlische mannen waren hufters die nergens respect voor hadden en altijd maar hun eigen gang gingen. Ook als ze getrouwd waren. Als het achter de rug was zou ze terugkeren naar ʻhaarʼ California. Ze waren gezellig bij elkaar geklit. Luuc was het middelpunt van de belangstelling. Ze hadden blijkbaar behoefte aan nieuw gezelschap. Ze begonnen elkaar te goed te kennen en hadden elkaar weinig meer te vertellen. Luuc praatte de avond vol, gestimuleerd door de alcohol. Nederland, Europa, zijn opleiding en zijn baan met bijbehorende reisverhalen gingen over tafel. De sfeer zat er goed in en hier was hij veilig. De tijd vloog dan ook voorbij. De man, de eigenaar van het hotel, de moordenaar, sloot de hekken van de binnenplaats en vroeg hen wat stiller aan te doen en wenste ze een goede nachtrust. De vette vijftiger en zijn zoon gebruikten deze opmerking om zich te excuseren en verdwenen achter de man aan het hotel in. De vrouw, de zakenman, de cultureel antropoloog en Luuc bleven over. Het was stil geworden. De kaarsen in de glaasjes waren aan vervanging toe. Het schijnsel bescheen de gezichten met een warme gloed. De cultureel antropoloog bestudeerde voorovergebogen zijn schoenen en besloot nadat hij ze met een zakdoek weer glimmend te hebben
gemaakt ook maar om op te stappen. De zakenman dronk op zijn gemak zijn glas leeg kuste de vrouw en gaf Luuc een ferme handdruk en een knipoog. Zij bekeek de hemel. De donkere silhouetten van de palmbladen staken af tegen de verlichte hemel van Jeruzalem. Een lichte bries deed ze bewegen. Het was plotseling koud geworden. Hij kon met moeite een rilling onderdrukken en schonk de inhoud van zijn glas in zijn mond leeg. De bourbon brandde in zijn mond. Pakte de fles en bood aan om nog een keer bij te schenken. Voordat ze had kunnen antwoordden schonk hij in beide glazen een te grote hoeveelheid. Ze schoof dichter naar Luuc toe. Ze keken naar de hemel. Zij met opgetrokken benen, hij met een opkomende opgewondenheid. Ze legde haar hand op de zijne. Ze had een erg koude hand. Hij merkte op dat ze nog steeds alleen het badpak aan had en bood zijn jasje aan, maar ze sloeg het af. Hij kon met moeite nog rechtop zitten. Als hij zijn ogen dicht deed ging de wereld tollen. Hij was zat, voelde haar vochtige mond in zijn hals. Hij streelde haar nek. Haar lange haar vloeide tussen zijn vingers door. De laatste lichten in een hotelkamer werden gedoofd. Er brandde nog maar een kaars op de tafel. Het zou niet lang meer duren of ook deze zou uit gaan. Hij schonk de inhoud van zijn glas leeg op het gazon en stond op. Zij deed hetzelfde. Zijn handen gleden over haar heupen, haar tong stak ver in zijn mond. Ze hief een been op en omstrengelde hem daarmee. Haar onderlijf wreef langs de zijne. Hij had moeite zijn evenwicht te bewaren. Zoenen met zijn ogen dicht was door de alcohol onmogelijk geworden dus deed hij het met een oog open. Ze genoot van hem. Ze trok zijn blouse los. Haar handen streelden zijn buik, borst en rug. Haar nagels verdwenen af en toe in zijn vlees. Plotseling stopte ze, liep naar het zwembad, trok haar badpak uit en liet zich in het water zakken. Luuc wankelde op zijn benen, vond steun bij een van de rugleuningen van de stoelen en probeerde zijn schoenen uit te trekken. Ze lachte. Haar hoofd stak boven het water uit. De golfjes die ze maakte veroorzaakten schitteringen in het water. Hij had zich eindelijk ontdaan van zijn ondergoed en stond aan het rand van het zwembad. Hij huiverde, krapte aan zijn zak. En kwam tot de ontdekking dat hij een erectie had die in haar richting wees. ʻKom in het waterʼ, zei ze en spatte water in zijn richting. Hij liet zich in het water glijden en waadde naar haar toe. Ze liet zich op haar rug drijven en wachtte geduldig tot hij bij haar was gekomen. Luuc pakte haar benen en trok haar naar zich toe. Ze klemde haar benen om zijn middel en drukte haar borsten in zijn gezicht. Ze kreunde zachtjes. Zijn hand gleed over haar rug. Ze drukte zich met volle kracht tegen hem aan. Hij streelde haar en waadde langzaam, met haar om zich heen naar de rand van het zwembad. Hij wilde haar neuken, maar ze duwde hem plotseling van zich af en klom het zwembad uit. Hij volgde haar. Ze pakte de kleren en rende naakt over het gazon naar de opgang van de hotelkamer. Luuc volgde haar wiegende kont de trap op. Ze keek zo af en toe achterom. Binnen was het warm. Hij kon zijn geilheid niet meer bedwingen, pakte haar enkel, ging op haar liggen. Ze duwde hem van zich af, kroop verder omhoog en ging op de etagevloer liggen met haar benen wijd. Luuc kroop de trap verder op, likte haar. Haar gekreun weerklonk in het trapgat. Hij drong in haar, ze kronkelde onder hem en stak haar tong in zijn keelgat. Zijn zwetende lijf werkte zich op en neer terwijl ze hem aanmoedigde sneller te gaan. Bijna gillend kwam ze klaar. Met kracht zette zij haar vingers in zijn rug. Zijn lul glipte uit haar. Haas-
tig probeerde hij het er weer in te steken, maar hij kwam al klaar. Het zaad spoot over haar benen en bevuilde het tapijt op de trap. Ze richtte zich op en bekeek het resultaat. ʻWhat a pityʼ, zei ze moederlijk terwijl ze zijn hoofd tussen haar borsten duwde. De laatste hit van een Europese band klonk uit de autoradio. Luuc had de man een lift gevraagd naar de stad toe en zat even later naast hem, zoals ze ook de vorige dag hadden gedaan, alleen was nu het nieuwe er van af. Vandaag ging Luuc zijn plan uitvoeren. De nacht was na het avontuur in het trappenhuis voortgezet in zijn hotelkamer. Hij had haar met moeite kunnen afschudden vanochtend. Ze wilde per se mee. Er was weinig verkeer op de weg zodat ze snel konden rijden. De stad kwam snel dichterbij. Luuc bekeek de verkeersborden langs de weg die de afslagen aankondigden. Hij opende het dashboard-kastje en pakte het pistool. De man keek vanuit zijn ooghoeken naar Luuc zijn bewegingen. Luuc bestudeerde het pistool. De man straalde van trots en wachtte op het moment dat Luuc een compliment zou gaan maken. Het koele metaal voelde lekker aan in Luucʼs hand. Het zag er helemaal niet als een moordwapen. Het straalde eerder schoonheid uit. Luuc controleerde het magazijn, het zat vol, ontgrendelde en laadde door. De man keek hem vragend aan, een nerveus lachje speelde rond zijn mond. Luuc wachtte geduldig met het pistool tussen zijn benen op de afslag die zou gaan brengen naar de weg in de woestijn De man begon zich ongemakkelijk te voelen. Keek naar Luuc en van Luuc naar het pistool dat Luuc in zijn rechterhand tussen zijn benen hield. Hij verschoof wat in zijn stoel. De afslag kwam in Luucʼs gezichtsveld. Met kracht duwde hij het pistool tegen het hoofd van de man. ʻHier rechtsʼ, schreeuwde Luuc. Star keek de man naar het wegdek. De plek waar het pistool tegen zijn slaap drukte tintelde. Hij wilde zijn hand er naar toe brengen, maar durfde niet. Zijn nekspieren deden pijn. Langzaam remde hij af en stuurde hij de auto naar rechts, bang om uit de bocht te vliegen. Luuc had de route al vaker gereden. Er werd niet veel gecontroleerd. Hij deed met zijn vrije hand de radio uit. Zoals verwacht konden ze zonder probleem doorrijden. De roadblocks waren vooral ronde de Arabische nederzettingen en slechts zelden op doorgaande wegen. Er was nog steeds weinig verkeer op de weg. De man zat hevig te transpireren, terwijl Luuc kippenvel had omdat de airco op zijn hoogste stand stond. Het landschap werd snel kaler. Bomen verdwenen uit het landschap. Langs de weg stonden af en toe de brokstukken van een huis waar ooit mensen hadden gewoond. De volgende afslag die Luuc wilde nemen kwam in zicht. ʻNaar rechtsʼ, zei Luuc rustig. De man gehoorzaamde en de auto draaide van de weg af. Ze reden een stuk over een onverharde weg waarna Luuc de man liet stoppen. De hitte sloeg Luuc in het gezicht bij het openen van de portier. Hij liep om de auto heen en gebaarde de man om uit te stappen, opende de achterklep van de vierwiel aangedreven jeep, wierp de man een stuk touw toe en liet hem zijn eigen enkels bij elkaar binden. Daarna bond hij de man zijn handen op zijn rug en dwong hem achter in de ba-
gageruimte te gaan liggen. Het was een maf gezicht zoʼn grote man hulpeloos op zijn buik te zien liggen. De man had geen woord meer gezegd sinds hij het pistool tegen zijn slaap had geplaatst. Hij had gezweet als een paard. Zijn overhemd was geheel doorweekt. Luuc gaf de man wat te drinken. Door de positie waarin de man lag wilde dat niet fatsoenlijk. Het water stroomde langs zijn mondhoeken naar zijn kin. Hij blinddoekte de man, pakte zijn fototas er bij en controleerde de inhoud nog een keer. Extra pistool, flesje chloroform met het etiket van een normale lens schoonmaakmiddel en de watten. Enkele seconden later was de man buitenwesten, dekte Luuc hem af met een deken en sloot de achterklep, nam op de bestuurdersstoel plaats en wilde de motor starten. Geen sleutels… Luuc keek nog eens goed. Geen sleutels! Ook niet onder de stoel, bij de pedalen…ʼShit!ʼ paniek maakte zich over Luuc meester. Het zweet stroomde uit alle poriën van zijn lijf. Haastig zocht hij om zich heen, ze lagen niet hij de bestuurdersstoel, liep weer naar de man en fouilleerde hem, trok zijn schoenen uit, maar vond niets. Hij wilde zichzelf pijn doen. Trapte tegen de auto, fouilleerde de man nog een keer, keek in zijn mond. ʻMisschien doorgeslikt…, nee, onmogelijk…Verdomme!ʼ Hij sloeg voor de zoveelste keer de achterklep dicht toen hij in de verte een zwarte vlek vlak boven het oppervlak van de woestijn zag zweven. Een vlek die snel naderde. De vlek veroorzaakte een stofwolk die de vlek iets dreigends gaf. De luchtspiegelingen vertekenden de vlek in steeds mindere mate naar mate het dichterbij kwam. Luuc stopte het pistool terug in het dashboard-kastje en pakte een fototoestel, schroefde er een telelens op en bekeek daarmee de naderende auto. Er zat maar een persoon in. Na een minuut was de auto bij Luuc aangekomen en stapte de persoon uit. Terwijl hij uitstapte stak hij een pistool onder zijn riem. Luuc begroette de man hartelijk. Er verscheen snel een glimlach op de man zijn gezicht. ʻProblems?ʼ ʻYeahʼ, zei Luuc. ʻLost my car keys.ʼ De man keek naar de camera. ʻWhat are you doing hereʼ, vroeg hij terwijl hij naar Luuc zijn camera knikte. ʻMaking photoʼsʼ. ʻOf this?ʼ ʻYeah, looks like the Netherlands, only without green grass.ʼ De man lachte. Hij was eens in Amsterdam geweest, vertelde hij. En inderdaad zo had hij nog nooit naar het landschap gekeken en hij stelde het zich voor met groen gras, sloten en bonte koeien. Samen zochten ze naar de autosleutels. De man vond ze vlak bij het linker portier, waar Luuc de moordenaar zijn enkels had laten binden. Luuc bedankte de man, keerde de auto en reed weg. De werking van de chloroform duurde langer dan hij had verwacht. Hij stond tegen de auto aan geleund en hield het lichaam van de man in de gaten. Hij had zich al een paar keer bewogen, maar Luuc kon hem nog steeds niet goed wakker krijgen. Terwijl hij naar het lichaam van de man keek streelden de laatste zonnestralen Luucʼs gezicht. Luuc genoot van de warmte. Hij hield van de laatste momenten van de dag.
Het is zo mooi dat je er eigenlijk geen afscheid van wilt nemen. Ze is zo aardig om het beste voor de laatste ogenblikken te bewaren, maar niet zo aardig als een dirigent die na zijn optreden meerdere malen terug komt op het podium om de aanmoedigingen en het applaus van zijn bewonderaars in ontvangst te nemen. Snel is het hier donker en je wordt bang bij de gedachte dat ze niet meer terug komt om dit sierloze maanlandschap, waar mensen hun allerbest moeten doen om te overleven, te beschijnen. Geen wonder dat de wereld hier zijn fanatieke gelovigen huisvest. Sinds zijn laatste bezoek aan de parkeerplaats was er niets veranderd. Zelfs de frisdrankblikjes lagen nog op dezelfde plaats. Door de spanning had hij deze keer wel oog voor detail. Hij zag hoe de zon de woestijn met haar laatste stralen bescheen en de naderende nacht vanuit de vallei naar boven kwam. De man werd wakker. Daar zat de moordenaar van zijn ouders. Luuc richtte het wapen op de man. Hij had dit moment al vele malen beleeft in zijn fantasie en later zelfs in zijn dromen, maar nu ziet hij het gezicht van de moordenaar. Hij zal met de man gaan duelleren. Hij zal hem niet zomaar de kogel geven zoals de man bij zijn ouders had gedaan. Nee, gerechtigheid zal hier uitmaken wie gelijk heeft. Geen laf verraad, geen dolkstoot in de rug. De man was redelijk bij positieven gekomen en kreeg door dat Luuc een wapen op hem gericht hield. Luuc begon te spreken. Rustig en zelfverzekerd. Langzaam legde hij uit wat de bedoeling was. Allebei eenzelfde wapen, een pistool van hetzelfde kaliber. Ze moeten een afstand aanhouden zo groot als die nu is. Wie het snelste trekt en raak schiet blijft in leven. ʻDo you understandʼ, riep Luuc. De man knikte. ʻBut whyʼ, vroeg de man. Luuc moest diep adem halen om zich rustig te houden. Hij voelde zich plotseling misselijk, zwak. Hij zag het gat in het raam van de keukendeur weer voor zich. ʻBecause you killed my parentsʼ, en hij wierp een pistool naar de man. Het moment was aangebroken. Terwijl Luuc hem onder schot hield controleerde de man het wapen, stond op en stak het wapen in zijn broek. Luuc stak zijn pistool ook achter zijn broekriem. Het laatste straaltje licht schijnt over de woestijn. Een schot weerklinkt…en nog een en nog een.
Deel 2
JULI 1993 Dit is de tiende dag in dezelfde gevangeniscel. In de andere cellen waar hij had gezeten sinds zijn aanhouding was hij na enkele dagen al overgeplaatst. Eerst hadden ze hem in een cel van het politiebureau van Hebron gezet. Daar hadden ze hem om het uur uit zijn cel gehaald om hem daarna een uur lang te verhoren. Elke keer dezelfde vragen. Ze hadden geslagen, geschopt, gevraagd en daarna weer geslagen en geschopt. Hij was de ochtend na de aanhouding overgeplaatst naar een andere gevangenis. Hij wist niet waar dat was, maar ze waren lang onderweg geweest om daar te komen. Het was een oude gevangenis. Ze hadden hem daar drie dagen gehouden. Slechts een keer was er iemand geweest die hem vragen stelde. Heel lief, hij had een dokter langs laten komen. Daarna werd hij overgeplaatst naar de gevangenis waar hij nu zit. De cel was een verademing geweest na die vorige twee. Het was schoner en goed verlicht. Het bood geen luxe, maar doordat het zo nieuw was had het een vriendelijke uitstraling, zoiets als een ziekenhuis. Hij had meer bewegingsruimte, er zijn geen sporen van voorgangers op de muren of op plafond. De eerste dagen in deze cel had hij van deze vrijheid gebruik gemaakt. Hij had het matras op de grond gelegd en had uren lang naar de lichtval op de muren gestaard. Het daglicht was kleurloos door het melkglas. Terwijl hij daar lag dacht hij na over wat hij in zijn leven had gedaan. De laatste dagen had hij deze gewoonte opgegeven. Hij weet nu hoe het licht valt vanaf het moment dat hij gewekt wordt tot het moment dat de t.l.-verlichting aanfloepte. Hard, kleurloos licht, de gehele dag door van ʼs ochtends tot en met ʼs avonds. Hij zat waarschijnlijk op een zwaar bewaakte afdeling. Hij werd eens in de twee dagen gelucht. Dat hield in dat ze hem een strenge behandeling gaven, maar dat ze hem toch probeerden te ontzien. De andere gevangenen werden elke dag gelucht. Deze behandeling had hem doen afvragen of ze er achter waren gekomen wat voor een verleden hij heeft, of dat ze alleen maar een vermoeden hadden. Hij werd niet meer verhoord, maar hij had ook geen advocaat gekregen. Ze hadden alleen maar gevraagd naar die jongeman, die Luuc Veldman. Ze hadden alleen maar gepraat over de organisatie waar hij zogenaamd lid van zou zijn. Dit kon hij niet bekennen, hoe graag ze het ook zouden willen, omdat het niet zo was. Ja hij had nog contacten met mensen van de organisatie. Iemand als hij, welvarend en lokaal bekent trekt dat soort mensen aan. De enige reden dat ze hem vast konden houden was op grond van de verdenking op moord op Luuc Veldman, maar daar hadden ze geen bewijzen voor al deed dat er voor hem, als verdachte en als niet Jood, er weinig aan toe. Hij had alles wat als bewijsmateriaal kon dienen opgeruimd. De wapens had hij begraven en banden- en voetsporen had hij uitgewist. Het enige wat hij niet had was een sluitend alibi. Het waarom van de manier waarop ze hem behandelen doet hem het ergste vermoeden. Hij kan alleen maar hopen dat ze niets zullen vinden, dan zouden ze hem vanzelf wel weer laten gaan, nadat zijn vrouw zich voor hem in zou zetten. De lucht op de binnenplaats van de gevangenis is droog en warm als in de woestijn. De gevangenen hadden beschutting tegen de zonnestralen gezocht langs de muur. Daar
keken ze naar de blauwe lucht waar vogels in vlogen. Ze zaten tegen de muur. Hij sprak zelden met iemand. Bijna alle gevangenen waren Palestijnen. Het uitzicht, de blauwe lucht met de zeevogels, werd verstoord door een betonnen wachttoren. Deze stond precies tegenover de muur waar zij zaten, alsof de architect rekening had gehouden met de zonnestralen en de schaduw. In de wachttoren waren constant twee cipiers aanwezig die hen bekeken met hun verrekijkers. De eerste keren dat hij gelucht werd hadden ze vooral op hem gelet. Later toen er andere nieuwe gevangenen kwamen, richtten ze daar hun aandacht op. Niet alleen de cipiers hadden belangstelling voor de nieuwelingen. De gevangenen toonden een nog grotere interesse. Er waren in de drie keer dat hij gelucht was, vier nieuwe gevangenen binnen gekomen die tegelijkertijd met hem werden gelucht. Veel aandacht was er ook naar hen uit gegaan. Desondanks leek het alsof er veel aandacht op hem gevestigd bleef. Ze bleven vragen waarom hij hier zat. Elke keer vertelde hij het verhaal opnieuw dat hij verdacht werd voor de moord op een jonge toerist die bij hem in het hotel logeerde, maar ze leken niet te luisteren. En bleven daarom doordrammen. Een ander aspect van de belangstelling was dat hij veel sigaretten aangeboden kreeg. Ook van gevangenen die ten opzichte van andere gevangen veel gieriger waren. Ze maakten altijd plaats voor hem als hij bij de muur kwam zitten, iets wat bij andere gevangenen zelden voorkwam. Er was een zekere hiërarchie, maar hoe die liep bleef hem onduidelijk. Er heerste een sfeer van ieder voor zich. Hoe anders gedroegen de mensen zich buiten. Het leek wel alsof de Arabische ziel tussen deze betonnen muren was gebroken. Hij was een van de oudste gevangenen. Waarschijnlijk vroegen ze hem daarom zo vaak naar zijn mening. Onderling hadden ze het voornamelijk over hun criminele zaakjes en vrouwen. Hij kon aan nog twee mogelijkheden denken waarom dit gebeurde. Er zaten informanten van de politie tussen of ze vonden het vreemd dat hij een speciale behandeling kreeg. Ze konden hem voor een topman van de organisatie houden, net zoals de politie blijkbaar deed. Ze zouden denken dat door goed met hem aan te pappen ze later als ze weer vrij rond liepen ergens een goede functie binnen de organisatie konden krijgen. Of, dat ze bang waren voor iemand die hoog in de organisatie zat. Of, wat zijn onplezierige vermoeden was, dat ze werkelijk respect hadden voor iemand met een hoge functie binnen de organisatie. Na een uur moest hij weer naar binnen. Hij werd elke ochtend vroeg wakker gemaakt. Zijn ontbijt kreeg hij in zijn cel. Nadat hij vanochtend zijn ontbijt had genuttigd was hij weer op zijn bed gaan liggen en had weer naar de muren gekeken. De kamer werd steeds kleiner. Ze hadden alles van hem afgenomen. Hij miste zijn horloge. Het koele goud om zijn pols. Eigenlijk was het een ding waar hij zich helemaal niet aan wilde hechten. Het deed hem denken aan het wiel des levens. Op en neer, boven en beneden. Het wiel des levens in miniatuur. Maar je begint je er aan te hechten. Als een noodzakelijk kwaad. Ze hadden met zijn drieën in de auto gezeten en gewacht op het teken dat gegeven zou worden. Ze wisten niet wat voor een teken. Om-ste-beurten keken ze op hun horloges. Gesproken werd er niet. Roken was verboden. Totdat er een auto die aan de andere kant van de straat stond geparkeerd zich plotseling in beweging zette en hun kant op kwam gereden. Vlak naast hen gekomen stak er een hand uit het raam. Een zwarte mouw waar de sneeuwvlokken zich on-
middellijk op nestelden. Ze wisten niet wie in de auto zat, dat hadden ze nooit geweten. Ze wisten alleen maar de straat waar en het tijdstip waarop ze aanwezig moesten zijn. Verder geen vragen. Die mogelijkheid was er ook nooit. Numero 51 had het geklonken. ʻDoe het nu!ʼ Ze waren met de auto tot voor nummer 51 gereden, de auto geparkeerd, uitgestapt, naar binnen gegaan en anderhalve minuut later zaten ze weer in de auto en reden ze weg. Ze waren de beste, de snelste. Ze waren trots op zichzelf en opgewonden door de spanning die het moorden met zich mee bracht. Vaak gingen ze meteen door naar de hoeren. Het leek zo lang geleden. Hij kon het niet voorstellen dat hij het was destijds. Het was allemaal zo geleidelijk en vanzelfsprekend gegaan. Hij was trots geweest. Op zichzelf en zijn volk. Ze hadden hem vanaf het eerste moment dat hij woorden kon begrijpen verteld dat hij onderdrukt werd en dat elke jood of wie dan ook die in weg stond voor de herovering van Palestina, iemand was die niet waard was om te leven. Met vlaggen had hij gezwaaid vanaf het moment dat zijn handen groot genoeg waren om met vlaggen te zwaaien. Later had hij met zijn vrienden joden uitgescholden, in elkaar geslagen en beroofd. De dag voordat hij achttien werd had hij zijn eerste moord gepleegd. Die avond hadden ze in een nis gestaan. Zijn maat was aan het kotsen van de drank. Aan de andere kant van de straat sloot iemand zijn winkel af. De straat was geheel verlaten geweest. Alleen zij tweeën en die man aan de overkant. Hij was overmoedig van de drank en was naar de man toe gerend en had het mes getrokken. Het ging even makkelijk als altijd. Het geld werd panisch overhandigd en ze renden daarna weg. Die keer niet. Deze keer zag hij het gezicht van zijn slachtoffer en hij walgde. Automatisch, zonder na te denken, was het mes in de buik van de man verdwenen. Het gezicht vertrok in een uitdrukking die hij nog nooit eerder bij iemand had gezien. Hij had het mes er weer uit getrokken. Niet recht, maar scheef. Een beetje zoals een kurkentrekker. Hij had er van genoten te zien hoe de man zonder een gil te geven voor hem achterover viel met zijn handen voor zijn buik terwijl het bloed tussen zijn vingers door gutste. Hij had tegen zijn maat geroepen dat hij een Jood gemold had. Deze had verbaasd naar het creperende lichaam gekeken. Hij had alleen maar nerveus gelachen. Hij had een Jood gemold! Hij had een bezetter van zijn land geëlimineerd. De volgende dag, zijn verjaardag, hadden ze hem opgehaald en hem laten onderduiken. Het was het mooiste cadeau geweest dat hij zich kon wensen. Hij was opgenomen in de organisatie. Het was de zoveelste dag tussen vier muren. Zijn hoofd was leeg. Alles wat te overdenken was, was overdacht. Een mens denkt te veel in zijn leven. Wanneer je tussen vier muren zit, al zo lang dat je niet meer weet hoelang en je weet niet wanneer je er tussen uit mag, als je deel gaat uitmaken van het interieur, als je lichaam vreemd begint aan te voelen en je hoofd leeg is, dan denk je niet meer. Je bent tot plant verworden. De neiging tot bidden was groot, maar het was niet de plaats of het moment om die gewoonte weer op te pakken. ʻIk denk dus ik benʼ, dacht hij, maar hij had geen zin meer om te denken. Het had geen zin meer om te denken. Hij had geen zin meer om herinneringen op te halen. Hij had geen zin meer om te fantaseren over hoe het buiten zou zijn. Het had geen zin meer. Hij had geen zin meer. Nergens voel je de nutteloosheid beter
dan in een cel met een raam waar je niet doorheen kunt kijken. De realiteit bestaat niet meer. Geluiden komen van achter de deur vandaan en verdwijnen weer. Het wordt licht en weer donker. Geluiden komen, geluiden gaan. Licht komt, licht gaat. Tijd is iets dat niet bestaat. Als je in de nor zit is dat zeker niet je maat. Dit is geen denken meer. Het is de eerste stap naar krankzinnigheid. Hij moest hier vandaan zien te komen. ʻIk wil denken! Ik wil bestaanʼ, schreeuwde hij en de stilte na het geluid dat hij voortgebracht had deed hem vertwijfeld denken of hij zojuist inderdaad wel had geschreeuwd of dat hij dat alleen dacht. ʻWat is er gebeurd? Hoe komt hij dat hij hier nu zit? Waar zijn de dromen van vroeger gebleven? Mijn lieve god. Nee! Niet bidden nu! Denk na! Denk!ʼ ʻVragen, vragen en nog eens vragen… Dit is geen toeval meer dat ik hier zit. Dit heeft niets te maken met die blonde jongeman. Dit heeft te maken met mezelf… Ik word gek…krankzinnig.ʼ Hij sprong van zijn bed en drukte zijn lijf tegen de koude muur. Hij rilde. ʻIk moet weten wat er gebeurd is. Het is niet gelopen zoals ik wildeʼ, zei hij zachtjes tegen zichzelf. In de dagen en nachten dat hij hier zat waren er allerlei beelden voorbij geschoten. Beelden die hij niet meer bij zichzelf kon plaatsen. Herinneringen uit wilde tijden, herinneringen die hij voor iedereen had verstopt. Blijkbaar ook voor zichzelf. ʻWaar was die tijd dan gestopt?ʼ ʻWaar was de nieuwe tijd begonnen?ʼ ʻJa, hij was getrouwd met een Jodin en een bedrijf begonnen. Een bedrijf dat mensen de geneugten van het leven geeft. Aan mensen, Israëliërs, Europeanen, Arabieren, Aziaten en Amerikanen. Veelal mensen die meehielpen aan de onderdrukking van zijn volk. De haat was nooit weg gegaan. Hij had het alleen…nee, hij had het niet geaccepteerd. Wat dan? Hoe had dit kunnen gebeuren? Had hij dit gewild?ʼ Hij moest denken. Denken! Hij zette zich op de rand van het bed, zijn hoofd tussen zijn handen, ellebogen op zijn knieën. ʻIk moet beginnen bij die jongeman, die Luuc Veldman.ʼ ʻZe hadden niet geweten dat er een kind aanwezig was in het huis. Het was de dag na kerstmis en toen ze het huis in gingen sneeuwde het. Ze waren bang voor de sporen die ze achter zouden laten, maar ze wisten ook dat ze hen nooit te pakken zouden krijgen. Ze zouden nadat ze bij de hoeren waren geweest meteen terug gaan naar Marseille, waar in het uiterste noodgeval een boot klaar lag. De actie was routine geworden. De eerste keren in Europa waren spannend, waren ze bang geweest. Later niet meer. Huis in, trekker over halen, huis uit. Deze keer net zo. Voorzichtigheid was natuurlijk geboden, maar teveel voorzichtigheid maakte houterig en de bewegingen moesten vloeiend gaan. Ze waren binnen. Niemand beneden. Trap op. Vier deuren. De eerste badkamer…niets, de tweede had een andere vorm, zat een sleutel in, geen deurklink. Waarschijnlijk een kast. Overslaan. Derde deur. Hassan gaf een teken. Wat was er aan de hand? Hij gebaarde: twee deuren, hijzelf, Mohammed en ik. Hoe? Ik gebaarde. Ik en Mohammed
linker deur, Hassan de rechter deur. Ik in het midden. Dan kon ik beide helpen gebaarde ik. Ze waren akkoord. Mohammed pakte de deurklink vast. Hassan ook. Mohammed deed de deur open. Hassan wachtte. Ik zocht het lichtknopje. Twee personen. Mohammed haalde over. Ik ook. Twee keer? Ik weet het niet meer. Hassan stootte me aan. Deed de deur open. We richtten in de kamer. Een bed. Lag er iemand in? Mohammed murmelde iets. We keken hem vragend aan. Kind, zei hij. Een kind, herhaalde hij en trok ons weg. Mohammed deed de deur weer dicht. Deed het licht uit in de kamer met de twee lijken en liep achter Hassan en mij aan naar beneden. Stilletjes. In de auto zag Hassan bleek. Een dodengezicht. Hij ademde onregelmatig. Ik kreeg plotseling kramp in mijn maag. Mohammed reed. Hoe lang reden ze al? Sinds wanneer waren ze al uit het huis en waar reden ze naartoe? Ik hoorde iets. Ik wist niet wat. Ik proefde bloed. Ik had kramp in mijn kaak. Ik kreeg mijn tanden niet van elkaar. Probeerde diep adem te halen. Hassan hing voorover tegen het dashboard aan. Mohammed was ook bleek. Hij reed geconcentreerd. Dat deed hij nooit. De ruitenwissers schoven de sneeuwvlokken van het voorruit. Het was donker in de stad. Alles zag er rustig uit. Had ik zojuist bijna een kind doodgeschoten? Het pistool viel op de grond. Had ik die de gehele tijd vast gehouden? We reden. We reden de stad uit. Er was nog geen woord gewisseld. Mohammed stopte bij een viaduct en verzamelde onze wapens en munitie waarna hij het in het kanaal gooide. Daarna nam hij weer plaats en waren we verder gereden. Direct door naar Marseille. Mohammed had de discussie gestart. Hij zei dat ze hun de opdracht hadden gegeven een kind te mollen. Hassan kon het niet geloven. Hij zei dat de organisatie dat niet hadden kunnen weten dat er een kind in dat huis was geweest. Ik wist wel beter. Natuurlijk had de organisatie dat geweten. Ze gingen niet over een nachts ijs. Ze moeten hebben geweten dat dat kind daar was geweest en ze hadden het niet erg gevonden als ze die ook hadden neer gemaaid. Het was de eerste keer dat we de organisatie wantrouwden. Of hadden Hassan en Mohammed dat al vaker gedaan?ʼ Hij had daar nog nooit over nagedacht. ʻWie hadden ze eigenlijk neer geschoten? Daar had hij ook nog nooit over nagedacht. Was hun Palestina het leven van een onschuldig kind waard? Natuurlijk, maar waarom moest ik het doodschieten. Dat wil ik helemaal niet. Het was rechtvaardig om wraak te nemen op moordenaars en hun kornuiten, maar niet op hun kinderen.ʼ Hij kon zich niet meer voorstellen dat hij zo gedacht had. Was hij zo kortzichtig geweest? Dat kon hij zich niet voorstellen. Al die mensen die hij vermoord had, had hij zich nooit iets bij af gevraagd. Weinig bij gevoeld..Het was routine geworden. Het was een missie geweest. Ze waren uitgekozen om dit werk te mogen doen en ze hadden het met overgave gedaan. Zelfs plezier in gehad. De opwinding, de hoeren achteraf, de alcohol en de hasj. Trots waren ze niet. Wel trots dat ze voor hun land streden, maar niet trots om te moorden. Ze waren niet ziek. Weinigen wisten wie ze waren. Ze werkten in de keuken van een restaurant in Marseille. Ze hadden echte werkvergunningen en valse paspoorten. Ze kwamen zelden buiten. Twee jaar lang hadden ze boven het restaurant gewoond. Dat was ook hun contact adres en daar stond hun radio. Opdrachten kwamen altijd binnen via de radio. Wie ze
gaf, dat wisten ze nooit. Voor elke geslaagde actie kregen ze tienduizend Amerikaanse dollars per persoon. Er was nog nooit een actie mislukt. Die keer toch ook niet? Waarom hadden ze zich dan zo rot gevoeld. Waarom hadden ze dagenlang in die auto van Nederland naar Marseille geen woord meer tegen elkaar gezegd en daarna in de keuken of als we elkaar tegenkwamen bij de w.c.? Langzaam aan hadden we het verwerkt. Althans dat dachten we. Totdat er weer een opdracht kwam via de radio. Mohammed zat aan de radio. Ze moesten in code spreken, maar Mohammed weigerde. Hij zei dat ze maar naar hun toe moesten komen als ze iets van ons wilden. Alle woorden van hun meerderen leken plotseling ideologisch gelul in de ruimte die geen problemen oplosten, maar juist maakte. De persoon aan de andere kant van de radioverbinding hoefde de trekker niet over te halen. Plotseling was er een besef gegroeid dat we niet uitverkoren waren, maar gebruikt. Waarom moesten ze mensen in Europa neermaaien als de organisatie zelf zo verborgen moest leven? Was er meer te verbergen dan kopstukken? Er kon toch ook een andere oplossing zijn dan geweld? Wanneer hield het moorden op? Na het radiocontact hadden ze zich bezopen. Niet uit feestvreugde, omdat ze weerstand hadden geboden. Ook niet uit frustratie, maar omdat ze daadwerkelijk bijna een kind hadden doodgeschoten. Eentje die sliep nog wel. Hassan was gaan huilen. Kon zichzelf niet meer onder controle krijgen. Hij was naar de wc. gerend en had daar proberen te kotsen. Hij en Mohammed hadden geprobeerd hem te helpen. Hassan had geschreeuwd dat we de pot op konden, samen met de organisatie met hun Palestina. Hij schreeuwde dat hij terug ging. Ze hadden dat moment allemaal hetzelfde gevoeld, maar Hassan had het verwoord. Er was vanaf dat moment geen weg meer terug. Hassan was ook de eerste die terug ging. Hij had nooit meer contact met hem gehad. Zijn graf heeft hij tien jaar geleden bezocht. Hij was neergeschoten. Niemand wist door wie. Een half jaar na de eliminatie in Nederland was ook hij terug gegaan. Eigenlijk wilde hij niet meer terug. Hij wist niet waar hij naartoe terug moest keren. Het kind was hij toen al bijna vergeten, maar het gevoel van wantrouwen was hem bij gebleven. Ze hadden hem en Mohammed nooit meer iets gevraagd. Denkende mensen konden ze niet gebruiken. Terug in Hebron was hij als een held van het volk binnen gehaald. Als een strijder. De buurtbewoners aanbeden hem. Jongens die op hem leken voordat hij naar Europa was vertrokken beschouwden hem als hun idool. Zo wilden zij ook worden. Ze vroegen honderd uit, gaven hem te eten en te drinken. Ze begrepen hem niet. Niemand begreep hem. Zijn ouders, zijn oude vrienden, de organisatie. Ze waren blind voor zijn gevoelens. Zij waren het geweest die van hem een moordenaar hadden gemaakt. Zijn thuiskomst stond hem nog helder voor ogen. De hele wijk had zich voor het huis van zijn ouders verzameld. Iedereen was netjes gekleed. Zijn moeder was hem huilend om zijn hals gevallen. Ook zijn vader had gehuild. Het huis stond vol met hapjes en drankjes. Mensen van wie hij zich niet kon herinneren dat hij ze ooit gekend had, omhelsden en kusten hem. Hij vroeg zich af of ze wisten dat hij een moordenaar was. Het feest was snel voorbij. Er was een man van de organisatie gekomen. De man had hem omhelsd. Hij had daar gestaan, zo stram als een boom.
De man maande de aanwezigen tot stilte en begon daarna zijn ouders te prijzen over wat voor prachtige zoon ze wel hadden en nog meer blabla. Hij eindigde zijn voordracht met de woorden, terwijl hij hem recht in de ogen keek: ʻIk hoop dat hij er hier weer achter komt waarvoor hij vecht.ʼ Dat was de druppel geweest. Hij had de kerel hij zijn strot gegrepen en de tanden uit zijn bek geslagen. Daarna had hij hem met een deskundige trap onder zijn reet de menigte uit gewerkt. De kerel struikelde en viel plat op zijn bek. Een pistool was uit zijn jasje gevallen en lag een stukje verderop voor iedereen zichtbaar in het zand. Hij had geschreeuwd dat hij heel goed wist waar hij voor gevochten had. Voor mensen die gewapend op feestjes van thuiskomers kwamen. Daarna had hij zich uit de voeten gemaakt, de verbaasde menigte achter zich latend. Een paar dagen later was hij nog een keer bij zijn ouders langs gegaan. Ze hadden zijn spullen voor hem gepakt en zijn vader zei dat hij geen zoon meer had. Daarna was hij naar Jeruzalem gegaan en had werk gevonden dankzij zijn kennis van de Franse taal in het toerisme.Hij leerde Engels en spijkerde zijn Ivriet bij totdat niemand meer kon horen waar hij werkelijk vandaan kwam en kreeg hij een echt leven en werd hij niet meer bewonderd en vereerd, maar was hij gelijk en wenste hij iedereen een prettige dag. Door een ontsnapping was de sfeer op de binnenplaats die dag opgewonden. Er waren drie jonge Palestijnen die veroordeeld waren voor geweldsdelicten ontsnapt. Voor twee van hen was de vrijheid van korte duur geweest. De derde bleef voortvluchtig. Hij kende de jongen die nog voortvluchtig was redelijk goed. Het was een van die personen geweest die hem veel had aangesproken. Het was een jongen die geen mogelijkheid voorbij liet gaan om zijn mening te geven en zijn gesprekspartners tot uitspraken liet komen waarop hij kon ageren. Bij hem was dat niet gelukt. Dat had respect bij de jongen gekweekt en aangezien de jongen door de medegevangenen hoog in de hiërarchie stond, werd hij vanaf het moment dat hij de binnenplaats op was gekomen aangesproken. Ook door de langer gestraften. Hij was op zijn hoede. Hij wist dat de organisatie ook zijn netwerken had in de gevangenissen. Het was een goed georganiseerde uitbraak geweest. Er hadden, zo deed de ronde, autoʼs klaar gestaan toen ze met behulp van een touw over de muur waren geklommen. De cipiers waren duidelijk geïrriteerd geraakt door het voorval. Het laatste half jaar, zo werd hem verteld, was er geen poging tot uitbraak meer geweest. En er was zelden iemand langer voortvluchtig geweest dan een dag. In de wachttoren stonden die ochtend drie cipiers met hun wapens in de aanslag en hij was niet door een cipier naar de binnenplaats gebracht, maar deze keer door twee. Hij had eerst gedacht dat hij weer verhoord zou worden, maar ze liepen toch rechtstreeks naar de binnenplaats. Hij had zin om te praten. Tussen neus en lippen door vroeg hij aan een van de langer gestraften of de drie echt voor geweldsdelicten vast zaten. Zijn interesse was door goedkeurend gemompel ontvangen. Ze waren een paar jaar geleden gepakt met wapens achter in hun kofferbak van hun auto. Er was een samenzweerderige sfeer onder de gevangenen. Hij kreeg het idee dat er meer gaande was, maar te veel interesse in een keer tonen zou, zo dacht hij, alleen maar wantrouwen oproepen. Hij vroeg dan ook niet verder en liep een rondje over de binnenplaats. Er zaten nauwelijks mensen tegen de muur. Er was iets onverwachts ge-
beurd in hun gevangenisleven dat de orde danig had verstoord. Ze zaten niet meer met hun rug tegen de muur. De ontsnapping had hem ook goed gedaan. Het was goed te weten dat het mogelijk was om over de muren heen te klauteren, al zou het hem niet meer lukken. Daar was hij te oud voor. Hij had die dag zowaar kunnen lachen. Vanaf dat moment duurden de dagen niet meer zo lang en hij keek weer hoopvol uit naar de momenten dat hij zijn medegevangene zag om de laatste nieuwtjes te horen. De cipiers gaven hem complimentjes voor zijn goede gedrag en nadat hij om tijdschriften had gevraagd kreeg hij die zowaar ook. De recepten in de kookrubrieken schreef hij over, onder toezicht weliswaar, maar het was een soort afleiding die hem weer deed beseffen dat er nog een leven kon zijn na deze situatie waar hij nog steeds niets van begreep. Toch had hij het gevoel dat alles weer op zijn pootjes terecht zou komen. Hij was al weken niet meer ondervraagd en de moeite om een advocaat te vragen deed hij ook niet meer. Hij zou vandaag weer gelucht worden. Het regime van eens in de twee dagen een uur was in al die tijd dat hij hier zat hetzelfde geweest. Hij had zich er op ingesteld en zat op de rand van zijn bed te wachten opdat de deur werd geopend en de cipier naar binnen zou komen en hem naar buiten zou geleidden. Hij hoorde de voetstappen hoopvol aanzwellen, maar ze gingen aan zijn cel voorbij. Hij bleef wachten en hoorde af en toe sleutels rinkelen, maar de sleutels werden niet in het slot van zijn celdeur gestoken. Langzaam kreeg hij in de gaten dat hij niet gelucht zou worden. Hij probeerde de dag slapend door te brengen. Dat lukte niet. Hij was in een ritme geraakt en zijn lichaam schreeuwde om beweging. Hij wilde lopen, praten de vogels zien in de blauwe lucht, zelfs de wachttoren zou hij weer willen zien. In de loop van de middag begon hij te beseffen dat hij nog niets te eten had gekregen. Ook had hij niets te drinken. Naarmate de tijd verstreek werd de honger en de dorst erger. Hij bonsde op de deur. Hij schreeuwde zoals andere gevangenen dat deden om aandacht te krijgen of om de cipiers te provoceren. Ze luisterden niet naar hem. Het was verspilde moeite die zijn lichaam nog hongeriger en dorstiger maakte. De lichten gingen uit, de pijn in zijn keel hield hem wakker. Zo af en toe werd er gepraat op de gang en weerklonken er voetstappen en dichtslaande deuren. Het moest diep in de nacht zijn geweest, misschien was het al tegen de ochtendgloren aan, toen de deur werd geopend en het felle t.l.-licht dat naar binnen viel, hem verblindde. Ze waren met hun drieën. Ze hadden er blijkbaar niet op gerekend dat hij klaar had gestaan om mee te gaan, want ze aarzelden even voordat ze hem beet grepen en op zijn bed gooiden. Hij liet alles gelaten over zich heen komen. Hij besefte dat hij hier vanaf de eerste dag dat hij in deze cel werd opgesloten op dit moment had gewacht. En dit was dan eindelijk het moment. Ze stopten een prop in zijn mond en deden daarna een jute zak over zijn hoofd. Zijn armen werden op zijn rug gebonden. Ruw werd hij overeind getrokken en door de gangen geduwd. De trappen af en weer door gangen heen. Ze zeiden geen woord. Alles gebeurde zo stil als mogelijk. De deuren werden zachtjes voor hen geopend en weer achter hen gesloten. De neiging om te kokhalzen nam bezit over zijn lichaam. De prop en de jute zak maakte de pijn in zijn keel erger. Het kokhalzen maakte de pijn onbeschrijfelijk. Het zweet brak hem aan alle kanten uit. Hij probeerde stil te staan, maar werd meteen weer voortgeduwd. Hijgend, gorgelend en mislukt hoestend strompelde hij
door de gangen. Ze moesten ergens in de kelder zijn. Het was er koud. Na een hoek omgeslagen te zijn stonden ze stil. Een deur werd geopend en hij kreeg een duw in zijn rug. Aarzelend stapte hij naar voren. De deur werd achter hem gesloten. Hij wachtte even. Er gebeurde niets. Het viel hem op dat het hier behaaglijk warm was. Langzaam schuifelde hij naar voren, stootte ergens tegen aan. Een hand greep hem hij zijn bovenarm en trok hem mee. Iemand zei iets in het Amerikaans Engels dat hij moest gaan zitten. Hij liet zich zakken. Voelde de zitting van een stoel en nam plaats. Er werd gesproken, daarna ging de deur open en weer dicht. Door de muffe geur van de jutezak heen rook hij sigarettenrook. Er liep iemand naar hem toe en de zak werd van hoofd gehaald, de prop werd verwijderd. Hij knipperde met zijn ogen tegen het elektrische licht en probeerde te hoesten. Toen hij opkeek zag hij een tafel voor zich staan. Gedekt voor drie personen met bestek en servies voor een vijf gangen menu. Een fles rode wijn stond op tafel te ademen. Er hing een schemerlamp boven. Naast hem stond een persoon tegen de muur geleund. Het gelaat was niet zichtbaar door de duisternis. Alleen het boven- en onderlichaam werd beschenen door de schemerlamp. Langzaam liep de persoon naar hem toe. Hij had een donkerblauw pak aan met een zwarte vlinderdas. Hij zag het gelaat. Kende het, maar kon het niet thuis brengen. De persoon die hem van prop en zak had verlost stond nog steeds achter hem en maakte zijn boeien los. ! ʻSo. How do ya do? Ya probably recognize us, isnʼt it? De tweede persoon kwam nu ook in zijn gezichtsveld. Het waren de Amerikaanse toeristen uit zijn hotel. Het eten was voortreffelijk. Er heerste een bijna huiselijke sfeer. De wijn, de derde fles werd zojuist ontkurkt, was magnifiek en maakte hem, maar ook de Amerikanen een beetje teut. Het waren de Amerikaanse toeristen die zich door hadden laten gaan voor vader en zoon. De dikke stelde zich voor als John Smith, de andere, de lange jongeman, heette Richard Andretti. Hun namen waren natuurlijk niet echt en ze gedroegen zich niet anders dan ze in het hotel hadden gedaan. De jonge Amerikaan had de helft van de wijn opgedronken en lachte om de grappen van zijn collega. Ze werkten voor de CIA. Eigenlijk hadden ze dat niet hoeven te zeggen. Dat realiseerde hij zich meteen nadat hij ze had herkent. Het was het enige serieuze moment geweest toen ze dat zeiden, maar hij wist dat dat snel zou veranderen. Nadat alles opgegeten was haalde de jonge Amerikaan een cipier om de tafel op te ruimen. In de tussentijd zette de dikke een videorecorder met televisie klaar, die blijkbaar de gehele tijd achter hem in de schaduw had gestaan. Het deed hem benieuwen wat ze nog meer voor hem in petto hadden. Nadat de cipier verdwenen was, begon de dikke Amerikaan zijn betoog. ! ʻZoals je zult begrijpen waren we op een missie in jouw hotel en die missie was jij. Voordat je werd gearresteerd hebben we je twee maanden lang geschaduwd. Waarom we dit deden zul je onderhand wel begrepen hebben. We hebben je lang genoeg in je eigen sap laten gaar koken daar boven in je persoonlijke kamertje, maar voor de duidelijkheid zal ik je geheugen nog eens opfrissen. Te beginnen op januari 1972, de zevende om precies te zijn. Je landde op Charles de Gaulle met een lijndienst vanuit Damascus. Je had snel carrière gemaakt binnen de organisatie en je werd naar Europa
gezonden voor het vuile werk. Je kwam te werken in een restaurant in Marseille. Dit restaurant was jullie uitvalsbasis. Het was, als ik zo vrij mag zijn, een amateuristisch zootje die organisatie van jullie, want tot op de dag van vandaag vinden we nog sporen van jullie aanwezigheid in Europa. Jullie hadden destijds het geluk, hoewel geluk, dat de politie nog niet wist hoe ze met een fenomeen als jullie waren om moesten gaan. Daardoor konden jullie jarenlang je gang gaan. Voor de Yom Kippur oorlog was er een organisatie die zich in Europa bezig met het schaduwen van Israëlische functionarissen. Na de oorlog kwamen er militantere ideeën in jullie organisatie en jullie werden gezonden. Jij opereerde in een groep van drie personen en schoot zo af en toe iemand neer. Nu zal je denkenʼ, vervolgde de jonge Amerikaan, ʻdat we kunnen zeggen wat we willen en dat we hier toch geen bewijs voor hebben. Tegelijkertijd vraag je je af hoe wij dit allemaal weten en waarom we je niet meteen hebben neergelegd, maar in plaats daarvan je eerst twee maanden schaduwen en je daarna een koningsmaal te eten geven. Of niet dan?ʼ Hij wachtte even. Nadat er geen reactie kwam vervolgde hij zijn verhaal. ʻDat zal ik je uitleggen. Het is heel simpel. We willen weten wie jullie de bevelen gaf om te moorden. We weten dat het allemaal niet zo strak bij jullie georganiseerd was, dus jullie kenden elkaar wel. Of niet dan? Laat ik het zo zeggen. We zijn al vijftien jaar naar die kerel op zoek en jij gaat zeggen wie hij is.ʼ De jonge Amerikaan was weer even stil. De vette trok zijn wenkbrauwen omhoog. Het was precies zoals ze zeiden. Behalve dat hij de man kende die zij zochten. Natuurlijk was het een amateuristisch zootje geweest, maar het had prima gewerkt, dus de tegenpartij was minstens zo amateuristisch. Hij dacht even na over wat te zeggen en nam daarna het woord. ʻIk vraag mij af waarom jullie er zo zeker van zijn dat ik dit zou gaan vertellen. Ik wordt beschuldigd van moord, niet van terrorisme. En daar wil ik aan toevoegen dat ik wordt beschuldigd van een moord die ik niet heb begaan.ʼ De jonge Amerikaan lachte spottend. De dikke nam weer het woord. ʻVind je het niet vreemd dat je al weken in de cel zit en maar een enkele keer bent verhoord? Denk jij dat iemand daar buiten enig idee heeft waar jij bent gebleven? Ze weten niet eens dat je gearresteerd bent. Je bent niet eens gearresteerd! Je bent in het niets verdwenen voor de wereld..Je bent dood en je bent al bijna vergeten. Er staan slechts een paar mensen trappelend van ongeduld op je te wachten en dat zijn enkele Israëliërs die zo ongeveer hetzelfde weten als wij én ongeveer hetzelfde willen weten als wij.We zijn in hun land, in hun gevangenis. Er is alleen iets gaande en zodoende zijn zij aardig voor ons.. Wij hoeven alleen maar onze handen van je af te nemen en ze kunnen met je doen wat ze willen en jij weet dat zij Arabieren geen etentjes geven. Zij geven nooit iets weg. Wij weten wie jij bent en willen gewoon graag een normaal gesprek voeren.. Dus je kunt kiezen. Of je werkt met ons of met hún.ʼ Hij knikte naar de deur om aan te geven wie hij met hún bedoelde. De jonge Amerikaan vervolgde: ʻWij weten dat je uit de organisatie bent gestapt nadat je terug gekomen bent. Een van je vrienden deed hetzelfde, laten we hem Hassan noemen. De andere, laten we die Mohammed noemen, bleef bij de organisatie. Wij hadden ze al snel opgespoord. Ze
wilden jammer genoeg hun mond niet open doen. Ik geloof dat je wel weet hoe het met hun is afgelopen…ʼ ʻDe derde persoon, jij dus, konden we nergens meer vinden. Je nam nooit meer contact op met de organisatie en ook niet met je familie. We waren je al lang weer vergeten, tot zoʼn vier maanden geleden. Weet je nog wie je toen bezocht? Zul je je zometeen wel beseffen... Hij werd in elk geval door ons geschaduwd en er werden ook kiekjes van jou gemaakt. We haalden je door de computer, hielden rekening met de tand des tijds en daar kwam jij te voorschijn…de man waar we al vijftien jaar lang naar zochten. Hoe heet zoiets ook alweer? Oh ja, de missing link. En nu zitten we hier. Het is allemaal een beetje vreemd gelopen moet ik je bekennen. We waren er net van overtuigd dat je daadwerkelijk geen vaste contacten meer had met de organisatie toen deze Luuc Veldman op dook en jou de hele dagen in de gaten ging houden zodat wij geen kans meer kregen om jou aan de tand te voelen. We vonden het een beetje vreemd dat die journalist jou op het spoor was gekomen en een beetje bang, ik ben eerlijk met je, dat we over de gehele wereld voorpaginanieuws zouden worden. We lieten hem dus maar even begaan en vroegen in de tussentijd informatie op uit Nederland over hem. Daar waren we iets te laat mee. We kregen zijn gegevens binnen toen hij jou de woestijn in reed en wij jullie kwijt waren geraakt. En raad eens. Die journalist was niet op zoek naar een nieuwtje. Nee, hij bleek de zoon te zijn van een van je waarschijnlijke slachtoffers. Misschien herinner je je die nog. December 1973. Niet alleen de man, maar ook nog zijn vrouw in koele bloedde, terwijl ze sliepen. Weet je wat ze jouw soort in Amerika doen? Die roosteren we! Er volgde een stilte. De dikke Amerikaan, doorgaande als John Smith, had haat in zijn ogen gehad terwijl hij die laatste woorden uit sprak. Dat was een teken van zwakte geweest. Hij had zijn gevoel getoond en zou nadat hij was bedaard concessies doen. Hij slikte en vervolgde: ʻIk weet niet of je onderhand overtuigd bent. Je kunt geen kant uit. Als we willen kunnen we nog uren doorgaan, maar je weet nu wat we willen en dat wij veel weten. Nog veel meer dan we zojuist vertelden. Ik wil je ook nog wel de lijst met je slachtoffers voorlezen als je wilt. We hebben videobanden met daarop jij in gesprek met enkele leden van de organisatie… Nou moet ik daarbij iets toevoegen. Ik denk niet dat jij wist dat zij van de organisatie waren. Doet er verder ook niet toe, jij hebt met ze gepraat en dat is voor de meeste mensen al genoeg bewijs dat je een hechte band met ze hebt. Toch heb ik persoonlijk het idee dat jij het niet wist en sterker nog, dat ze jou ook in de gaten hielden. Ik weet niet in wat voor licht ik dat moet zien. Maar een ding staat als een paal boven water: je weet te veel. Je bent een soort tijdbom en zeker met de op handen zijnde gebeurtenissen kun je een gevaar zijn voor beide partijen. We hebben dan ook uitdrukkelijk het verzoek gekregen een deal met je te maken. Vandaar dit feestje. Wij houden er niet van om mensen uit de weg te ruimen. Het voorstelʼ, zei de dikke Amerikaan blij, ʻis als volgt. Een nieuwe identiteit voor jou en je vrouw. We zoeken een mooi plekje voor je op in Zuid-Amerika, Venezuela of zo, waar je een nieuw bedrijf kunt opstarten. Het bedrijf dat je nu hebt nemen wij van je over voor een goede prijs. Zodat je verder geen financiële problemen hoeft te hebben. Je zult daar ruim kunnen leven. Je vrouw weet van niets, als je wilt kunnen we een verhaal voor haar verzinnen. Wij zorgen er wel voor dat je het land uit komt en dat de Israëliërs je met rust laten.
Wat denk je er van?ʼ ʻKlinkt goed, erg goed. Al spreek je voor een gedeelte voor mij in raadselen. Wat bedoel je met op handen zijnde gebeurtenissen?ʼ ʻNiet belangrijk voor jou. Dat lees je wel in de krant.ʼ ʻEn dan heb ik nog een laatste vraag. Waarom is die man die mij de orders gaf zo belangrijk? Het is tenslotte twintig jaar geleden.ʼ De twee Amerikanen keken elkaar aan. ʻVertel het hem maarʼ, zei de dikke. De jonge Amerikaan trok een betreurd gezicht en vertelde. ʻOmdat je het zo graag wilt weten. Dan kun je nog trotser op je zelf zijn. De laatste persoon die je samen met zijn vrouw neerschoot terwijl ze sliepen, weet je nog? Die. Hij was een agent van ons en wij vragen ons af hoe jullie dat geweten kunnen hebben. Er waren heel weinig mensen die wisten wie hij was. En dan bedoel ik heel erg weinig mensen…ʼ Hij keek de Amerikaan verbouwereerd aan. Zou hij weten dat hij dit niet kon weten. Dachten ze werkelijk dat wij als hitmen wisten wie en waarom we... Hij wist dat hij een heel groot probleem had. Een willekeurige naam geven zou zijn doodvonnis betekenen. Geen naam geven ook. Al zou hij de persoon wel hebben gekend dan zou hij het voorstel dat ze hem nu deden nog niet hebben geloofd. Het spelletje dat ze speelden was te doorzichtig. Te voorspelbaar. Of wilden ze juist dat hij ze niet geloofde? En wat bereikten ze daar dan mee? Ze hadden Hassan en Mohammed gepakt. Wie weet wat zij allemaal hadden los gelaten? Hoe konden ze anders aan zoveel informatie over hun acties in Europa hebben kunnen komen en hoe konden zij aan al die namen komen van die personen van de organisatie waarmee hij sinds kort weer regelmatig sprak? En daar had hij helemaal niet voor gekozen. Zij waren naar hem toe gekomen. Hassan en Mohammed konden misschien zijn naam genoemd hebben, maar ook zij wisten niet waar hij gebleven was. Hij had ze nooit meer gezien. Ze zouden hem in ieder geval koud maken. Ze zouden hem nooit aan de Israëliërs geven als ze echt op zoek waren naar een mol in hun eigen organisatie. ʻLaat me er over nadenkenʼ, zei hij. ʻIk zou eerst graag willen slapen. Dan kunnen we er vanavond verder over sprekenʼ, stelde hij voor. De Amerikanen keken elkaar aan. De dikke keek daarna op zijn horloge. ʻ Okay. Om achttienhonderd uur laten we je ophalen. Het is nu bijna negen uur. Dan heb je negen uur om bij te komen en te denken. Gebruik je tijd goed. Dit is je enige kans. Langer wachten we niet op je.ʼ De cipier werd de kamer ingelaten en deed zijn boeien weer om. Ze waren bijna buiten toen de dikke Amerikaan voor hem ging staan en fluisterde: ʻAls je denkt dat ze je alleen politieke moorden hebben laten plegen dan heb je het goed mis. Vier van de zeven hadden te maken met de persoonlijke zaakjes van je superieuren. Sterker nog er was zelfs een bij die lid was van jullie organisatie.ʼ De cipier ging hem voor door de gangen. Het rook er naar angst en urine. Er waren vele deuren. Het was er koud. Condens had zich tegen de muren afgezet. Hij had gevraagd of hij naar de binnenplaats mocht. Hij wilde de kans wagen. Zonder te mopperen leidden ze hem er naartoe.
De hitte had hem deze keer niet in het gezicht geslagen bij het betreden van de binnenplaats. Aan de hemel hing aan dicht wolkendek en als god hij wou zou het gaan regenen al zou dat wonder te groot zijn in juli om geloofwaardig te zijn.. De gevangenen die al buiten waren liepen over de luchtplaats heen, zaten niet tegen de muur aan De ogen van de langgestrafte waarmee hij de laatste keer had gesproken kruisden de zijne. De langgestrafte wenkte hem. Ze liepen naar elkaar toe. Ze ontmoeten elkaar en voordat hij iets had kunnen zeggen zei de langgestrafte: ʻKom, loop een stukje met me mee. Kun je die jongen nog herinneren die laatst ontsnapt is? Ja natuurlijk kun je je dat. Die was blijkbaar belangrijker dan wij dachten, want er is een bericht van hem binnengekomen. Hij zegt dat jij belangrijk bent voor de organisatie en dat alles op alles gezet moet worden om jou hieruit te krijgen.ʼ ʻDat klopt. Ik zal je nog sterker vertellen. Ik moet hier voor zes uur vanavond weg zijn, anders ben ik een dood man.ʼ De langgestrafte keek hem verbaasd aan. ʻZe hebben me vannacht uit de cel gehaald en ondervraagd. Ze willen namen van me hebben. Ze dreigen me te martelen, mijn vrouw te vermoorden. Ik moet hier vanmiddag nog vandaan.ʼ ʻDe reden waarom wil ik niet wetenʼ, zei de langgestrafte. ʻIk heb dit bericht binnen gekregen en als jij zegt dat het vanmiddag nog moet gebeuren dan zullen we dat moeten proberen. We hebben een plan.ʼ ʻEn jijzelf dan?ʼ ʻIk blijf hier, voor de organisatie.ʼ ʻVluchten is gevaarlijk. Gevaarlijker dan hier je tijd uit zitten, maar voor jou betekent het nog iets anders. Als jouw vluchtpoging mislukt zal dat je dood betekenen. Ze willen namen van je hebben en die zullen ze van je krijgen. Als je vluchtpoging mislukt zul je ook mijn naam noemen, wat voor mij in zou houden dat ik hier nooit meer vandaan kom. Ik hoef nog maar twee jaar. Daarom is het vluchtplan ingewikkeld. Sterker nog, wij gaan je er niets over vertellen. Het enige wat jij moet doen is er voor zorgen dat je de gehele dag op de binnenplaats kunt blijven. Wij regelen de rest.ʼ De zon was langzaam doorgebroken en scheen weer zonder enig medelijden met volle kracht op de binnenplaats. De cipiers waren weer hun wachttoren ingevlucht. De gevangenen zaten weer met hun rug tegen de muur aan geleund. De lucht boven het zand van de binnenplaats trilde. Zo heet als die dag was het nog niet geweest. Hij voelde zich gespannen. Aan beide zijden van hem zaten medegevangenen. Hij had nog nooit met ze gesproken. Deze keer ook niet. Ze hadden gezegd dat hij niets mocht vragen. Ze spraken met de mannen die weer naast hen zaten. Hij wachtte ongeduldig af. Hij was zenuwachtig, wist niet naar welke kant hij moest kijken. Hoe anders was dat vroeger geweest, maar die telde niet meer. Het enige wat nog telde, was de toekomst. Hij had iets te drinken gekregen van de man naast hem. Het had niet vreemd gesmaakt. Hij probeerde zijn geest tot rust te brengen. Hij zou wel zien wat er ging gebeuren. Hij kreeg weer dorst. Zijn slokdarm was uitgedroogd, zijn maag was verkrampt. Hij voelde hoe zijn benen plotseling begonnen te tintelen en dat zijn hoofd plotseling te zwaar werd voor zijn nek. Hij was moe. Hij leunde tegen de man naast hem aan. Legde zijn hoofd op zijn schouder en sliep in.
AUGUSTUS 1993 Hij was aan het peinzen over de mensen die hem in de gevangenis geholpen hadden om te ontsnappen. Hij wist niet of hij ze dankbaar moest zijn. Ja, ze hadden hem uit de gevangenis gekregen, maar sinds hij bij was gekomen voelde hij zich ziek, als uit de dood herrezen. Hij was wakker geworden in een zelfde soort kamer als de gevangeniscel. Er zat alleen geen raam in. Eventjes had hij gevreesd dat de deur op slot zat. Voorzichtig had hij zijn hand op de deurklink gelegd en de deur open geduwd. Sindsdien waren er vier dagen voorbij gegaan. Hij was snel opgeknapt en zat dagelijks op het terras van de villa waar hij bivakkeerde. Waar wist niet waar hij was. ʻDamascus of Ammanʼ, gokte hij. De twee huisgenoten, ze bewaakten het huis zo lang de eigenaar afwezig was, wilden het hem niet vertellen. Hij vond het vreemd, maar drong niet aan. Hij wist dat er snel iemand van de organisatie langs zou komen. Het duurde alleen langer dan hij had verwacht. Al vier dagen. Terwijl hij dit overdacht reed er een limousine de oprit van de villa op. De twee bewakers, Aasim en Jalal, wisten blijkbaar van dit bezoek af, want ze stonden al een poos op de oprit in de schaduw van de palmen. Ze hielpen de persoon die achter in de auto zat met uitstappen. Hij herkende hem niet, ondanks dat hij zijn handelingen goed kon volgen. Nadat de man uit was gestapt schudde hij hartelijk de handen van de bewakers en sprak een aantal minuten met ze. Hij kwam elegant over, jong ook. Een van de bewakers wees in zijn richting, de richting van het terras. De man keek op. Knikte en begon langzaam zijn kant op te lopen onderwijl hij met een scheef hoofd naar Jalal luisterde die naast hem kwam lopen.. Allebei de handen in de zakken. Strak pak, glanzend haar. Hij luisterde ontspannen met de bewakers en knikte zo af en toe om aan te gevn dat hij meer wilde horen of dat hij het begreep wat gezegd werd.. Aasim liep achter ze aan, keek om zich heen, waakzaam de pistoolmitrailleur losjes om de schouder. Hij was benieuwd naar wie de man was. Naar vier dagen met de twee bewakers door te hebben gebracht die geen interesse in hem toonden, alleen maar goedendag zeiden en hem af en toe een pizza toeschoven, wilde hij graag met iemand spreken die er zo elegant bij liep als deze onbekende. Ze liepen de trap op naar het terras. Hij wachtte boven aan en toverde zijn meest charmante glimlach tevoorschijn. Aasim was in de tussen tijd verdwenen. Hij hoopte er op dat de man hem kon uitleggen wat er gaande was, waarom hij de villa niet kon verlaten en waarom Jalal en Aasim niet konden zeggen waar ze zich bevonden. Er waren nog meer vragen. ʻHoe was hij uit de gevangenis gekomen? Waarom was er een dokter bij hem langs geweest, nadat hij ontwaakt was, en hoe kwam hij aan die littekens van injectienaalden in zijn arm?ʼ Steeds meer had hij het gevoel gekregen dat Jalal en Aasim iets voor hem verborgen en dat zij zijn nieuwe cipiers waren, dat de hekken rond de villa niet dienden om mensen buiten te houden, maar om te verhinderen dat hij naar buiten zou gaan. Ze hadden hem verhinderd het huis uit te gaan. Later mocht hij op het terras zitten. Wanneer hij de tuin betrad dan verzochten ze hem terug te keren naar het terras. De man was boven gekomen. Ze gaven elkaar een hand, geen omhelzing. ʻIk zal me even voorstellenʼ, zei de man terwijl hij ging zitten in een van de tuinstoelen. ʻIk ben tijdelijk benoemd als uw zaakwaarnemer. Gewoonlijk ben ik cultureel attaché.ʼ
ʻCultureel attaché? Doe maar. Sinds wanneer heeft de organisatie cultureel attachés?ʼ ʻEr zijn veel dingen veranderd sinds uw vertrek. Gaat u alstublieft zitten. Neem me niet kwalijk dat ik niet eerder ben langs gekomen, maar er zijn belangrijkere dingen gaande die alle tijd en aandacht vragen. Maar, als eerste…Bevalt het u hier? Heeft u nog wensen?ʼ ʻLaten we de hoffelijkheid weg laten. Jullie houden me hier vast. U komt hier en zegt dat u mijn zaakwaarnemer bent. Dat zijn dingen die ik niet begrijp. Ik wil jullie vragen best beantwoorden, maar de manier waarop het tot nu toe is gegaan staat mij niet aan. Kunt u tenminste zeggen waarom ik niet het huis uit mag?ʼ ʻEr zijn binnen de organisatie vele vragen over u gerezenʼ, zei de man terwijl hij scheef van onder zijn wenkbrauwen keek. ʻU bent in Jordanië en wij houden u hier voor uw eigen veiligheid, maar ook omdat we antwoorden willen hebben op onze vragen. U hoeft niets te vrezen. Er zijn een aantal mensen binnen de organisatie die niet snappen, waarom u destijds zo plotseling uit de organisatie bent weggelopen en er zijn vragen over het gedrag van na uw vertrek. Terwijl wij u zo vaak hebben proberen te benaderen bleef u ons altijd op een afstand houden. U had toch niets van ons te vrezen? Waarom deed u dan plotseling zo achterdochtig en trouwde een Joodse vrouw? Op dat soort vragen willen wij graag antwoord hebben. Als u me nu wilt verontschuldigen, ik heb over een uur een belangrijke vergadering. Ik zal binnenkort weer langs komen. Ik verwacht dan antwoorden van u.ʼ De man stand op en gaf hem een hand. Bij de trap schoot hem nog iets te binnen, draaide zich om en zei: ʻIk heb begrepen dat u er goed in bent om spoorloos te verdwijnen. Vergeet niet dat. wij u nooit uit het oog hebben verloren. U herinnert u uw barvrouw nog wel neem ik aan? Zij werkt voor ons.ʼ In Tunis stond Yassar in zijn kantoor uit het raam te kijken en dacht na. Hij was niet vaak alleen, zeker de afgelopen weken niet. Elk half uur werd hij op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen op het diplomatieke front. De strijd was op zijn hoogtepunt. Een andere soort strijd dan hij ooit voor ogen had gehad. Een diplomatieke en het liep fantastisch. Hij had hiervan gedroomd, er voor gebeden, gevochten, naar toe gewerkt en nu hoopte hij er van te kunnen genieten op een rustig moment als dit. Spijtig genoeg is altijd iets dat alles in een ander perspectief zet of storend kan werken. Het moment leek te komen om de dromen en wensen te verwezenlijken. Dat je kunt beginnen met het opbouwen van je eigen land. Hij was gevoelig voor kleine tekens. Het teken was gekomen en kwam uit een andere hoek dan hij had verwacht.. Het leek een klein incidentje te zijn, met grote implicaties en een man met ervaring kon zien dat het voor alle partijen ongelegen kwam om de historie weer op te rakelen. Hij vertrouwde de situatie niet. Ontsnapt uit een gevangenis? Stel je voor dat de westerse pers er lucht van zou krijgen. Hij had ze nu op zijn hand. Dat was wel eens anders geweest. Dat wilde hij ten koste van alles verhinderen, maar hij moest ook rekening houden met de structuur van de organisatie. Alles liep goed. De Amerikanen leken de Israëliërs eindelijk in te kunnen binden en hij had de verschillende clans onder controle. Hij had alles bij elkaar gebracht en bij elkaar gehouden door altijd de problemen op te lossen. En nu, juist nu op het moment su-
prême komt dit bij hem op het bureau terecht. Hij had helemaal geen tijd om het door te nemen, maar hij werd gebeld door de cultureel attaché uit Amman. Die zei dat hij er naar moest kijken en dat soort taalgebruik maakte Yassar altijd alert. Dat betekende dat er problemen waren binnen de organisatie. Wat was er aan de hand? Hij structureerde het rapport dat hij gelezen had nog eens in zijn gedachten. Enkele dagen geleden had de veiligheidsdienst besloten een oud strijder uit het cachot te halen. Een oud strijder van een cel die zich pas laat bij de organisatie had aangesloten. De strijder herinnerde aan de aanslagen in Europa in de jaren zeventig en was voorbestemd om met zijn makkers martelaar te worden. Een tijd waarin ook hij jong was en dacht dat ze met geweld hun doelen konden bereiken. Die man die zat nu in Amman. Een zeer ongelukkige plek, want daar waren ze niet meer zo dol op de organisatie. Dat ze hem daar heen hadden gebracht was al een teken aan de wand. Er moest iemand achter zitten die hem, Yassar, op deze manier persoonlijk schade kon berokkenen of ze vonden de oud strijder zo belangrijk dat ze hem zelfs buiten de macht van de organisatie wilden houden. In het rapport stond iets over een mogelijk CIA complot. De oud strijder was bij velen nog bekent, maar was jaren niet meer betrokken geweest. Tot enkele maanden geleden. Daarnaast werd er melding gemaakt dat de man al jaren geschaduwd werd door de veiligheidsdienst van de organisatie, maar ook sinds een half jaar door de C.I.A.. Tien minuten kreeg hij een telegram binnen waarin stond dat e cultureel attaché bereid was de man te laten liquideren. Er leek iets aan zijn aandacht ontglipt te zijn. Waarom vroegen ze zijn toestemming?. Hij had niets met die man te maken gehad. Waar waren ze zo bang voor of voor wie? Hij besloot twee telegrammen te laten versturen. Aan de veiligheidsdienst de order “Wachten” en aan de cultureel attaché “Handelen naar eigen inzicht”. Die middag kwamen er nog vier bewakers bij. Ze verboden het hem weer om op het terras te zitten. Ze hielden hem scherp in de gaten. De vier nieuwe bewakers waren jongemannen, jongens nog. Ze hadden machinepistolen aan hun schouders bungelen. Jalal en Aasim hadden ook revolvers bij zich gestoken. Zij bleven vanaf dat moment ook de gehele dag binnen, de jongens liepen buiten. ʻs Avonds als hij naar bed ging, liep Jalal met hem mee en deed de slaapkamerdeur op slot nadat hij naar binnen was gegaan. Tot diep in de nacht zaten Jalal en Aasim in de gang met elkaar te praten. Hij begon te beseffen dat zij hetzelfde waren als hij. Moordenaars. Alleen zij waren in dienst gebleven en waren nu uitgerangeerd en hadden een rustig baantje gekregen binnen de organisatie waar ze hun talenten zo af en toe nog konden gebruiken. Een villa bewaken. Ze waren geen bodyguards, ook geen cipiers. Deze villa was hun werkterrein, hun territorium. Hier waren zij de baas, op hun manier. De vier nieuwe bewakers, waren broekjes. Ze hadden ongeveer dezelfde leeftijd als hij toen hij in de organisatie werd opgenomen. Ze waren fanatiek en zenuwachtig. Deden stoer. Streelden hun wapens. Die kon hij gemakkelijk hebben, maar hij zou nooit uit de handen van Jalal en Aasim kunnen blijven.
Elke opvolgende dag begon met het knarsen van de sleutel in het slot van de slaapkamerdeur. Aasim keek dan even om de hoek en liet de deur daarna op een kier staan. De geur van vers gezette koffie drong daarna in zijn kamer. Hij trok zijn kleren aan en ging naar de keuken waar de koffie voor hem klaar stond. Het ontbijt genoot hij samen met Aasim op de bank voor de televisie terwijl ze naar een Amerikaanse tekenfilm zaten te kijken. Het waren de spaarzame momenten dat ze wat intiemer werden. Het gevoel dat ze dezelfde achtergrond hadden verenigde hen in dat soort momenten. Gesproken werd er niet. De cultureel attaché zou nog wel even op zich laten wachten. De verveling sloeg toe. Ook bij Aasim en Jalal. Ze hadden hun vrouwen al een week niet meer gezien en hun verstandhouding met elkaar was ook tanende. Deze ochtend was begonnen met een scheldpartij nadat Jalal zijn koffie op het karpet had laten vallen. Om elf uur stonden de schaakstukken weer op het bord. Hij keek toe hoe Aasim Jalal weer versloeg. Kranten en tijdschriften hadden ze niet. Er was wel een boekenkast, maar die was gevuld met dummyʼs. De godganse dag keken ze televisie. De cultureel attaché, zijn zaakwaarnemer, kwam drie dagen later pas weer langs. Hij had iemand bij zich. Hij werd niet voorgesteld. Hij stelde zich dus ook niet voor. ʻGa daar maar even zittenʼ, had de cultureel attaché gezegd en nam zelf plaats in de stoel tegenover de bank die hij aangewezen had. ʻWe hebben het de vorige keer gehad over uw gedrag nadat u de organisatie verlaten had. Ook waarom u de organisatie verliet is ons nog niet duidelijk. We gaan het daar vandaag over hebben. U heeft een paar dagen de tijd gehad om daarover na te denken. Misschien dat we gaande weg nog meer vragen hebben... Ik heb een bandrecorder bij mij. Wij gaan zometeen alles opnemen wat u zegt. Als er voor ons dingen onduidelijk zijn, dan kunnen we die later verifiëren. De andere man zette de bandrecorder op tafel tussen hen in en schakelde het apparaat aan. ʻOkay, we beginnen. Ik heb een vraag aan u. Waarom werd u gearresteerd door de politie?ʼ ʻIs dit officieelʼ, vroeg hij, ich verbazend over de kille houding van beide mannen. De man die niet was voorgesteld nam een paar stappen in zijn richting en sloeg hem hard in het gezicht. De cultureel attaché herhaalde: ʻWaarom werd u gearresteerd?ʼ Langzaam kwam zijn verhaal op gang. Hij had de afgelopen dagen inderdaad nagedacht over wat hij moest gaan zeggen. En dat was de waarheid. Hoe ongeloofwaardig die misschien ook mocht overkomen. Een beter verhaal had hij trouwens ook niet kunnen verzinnen. De gebeurtenissen waren daarvoor te onrealistisch. Hij kon het zelf nauwelijks geloven. Het leek wel een kwade droom en begon aan te voelen dat deze nog onrealistischer zou worden dan hij zich had kunnen voorstellen. Hij deed het verhaal over Luuc Veldman, de zoon van een van zijn slachtoffers, die hem had gevonden en een duel met hem aan ging in de woestijn. Halverwege het verhaal werd de cultureel attaché onrustiger. ʻVoor de derde en laatste keer, waarom werd u gearresteerd. U reed gewoon ergens en u werd aangehouden bij een roadblock. Ze hadden het lijk waarschijnlijk nog niet eens gevonden. Waarom arresteerden ze u?ʼ
ʻVanwege de CIA Ze waren me kwijt geraakt en ik denk dat ze een arrestatiebevel hebben laten uit gaan.ʼ ʻDe CIA?ʼ ʻJa, zij hebben mij de afgelopen weken voordat ik in de gevangenis belande geschaduwd.ʼ ʻEn waarom zou de CIA u schaduwen?ʼ ʻZe wilden namen weten. De naam van onze contactpersoon in Europa. Daarom moest ik ook uit de gevangenis vluchten. Dat heb ik ook aan jullie man in de gevangenis laten weten.ʼ ʻAh ja, zoiets heb ik gehoord.ʼ ʻHoe bedoelt u, zoiets heb ik gehoord?ʼ ʻDat is niet de reden waarom we u hebben laten ontsnappen, ik dacht dat u dat wel begreep. Als u een gevaar voor de organisatie was geweest hadden we wel andere middelen gebruikt.ʼ Dan hadden we nooit zoʼn groot risico met u genomen. Er is iets anders.ʼ ʻEn dat is?ʼ ʻDat weet u best wel.ʼ ʻNee, dat weet ik nietʼ, zei hij terwijl hij moeite had zich rustig te houden. ʻDan zal ik uw geheugen opfrissenʼ, zei de cultureel attaché. ʻWe willen antwoord hebben op de vraag die ons al zo lang bezig houdt. Ik zal het u vertellen. U had na terugkomst uit Europa rigoureus gebroken met de organisatie. U was niet de enige. Ook Hassan stapte onmiddellijk uit de organisatie. Mohammed een jaar later. Hassan nam plotseling het besluit terug te keren vanuit Europa en liet nooit meer iets van zich horen. Tien jaar later word hij neergeschoten. Niet lang daarna wordt Mohammed terug gevonden. Ook dood. Vermoord. De enige persoon van jullie drieen, jij, blijft leven. Waarom? We weten het niet. Er zijn destijds wel vragen gerezen, maar aangezien je een held was, ondanks je gedrag waren er mensen binnen de organisatie die je bleven beschermen. Maar er gebeurde meer. Nadat Hassan en Mohammed vermoord werden, volgde er een golf van executies. Belangrijke mensen lieten het leven. Daarna werd het plotseling weer rustig. Jij doet niets. Je komt niet op de begrafenissen van je oude strijdmakkers. Het enige waar je je om bekommerd is je bedrijf, dat heel goed draait, en je vrouw, een Joodse. We proberen je een paar keer te benaderen, maar je moet niets meer van ons hebben. Sterker nog, je lijkt niets meer van ons gedachtengoed te moeten hebben. Palestina is niet meer aan jouw besteed. Je beste gasten in je hotel zijn Amerikanen en Europeanen. Je behandelt ze alsof het je beste vrienden zijn. Daarna komt de CIA in je hotel. Een zoon van je oude slachtoffers duikt op en ontvoert je om een duel met je aan te gaan in de woestijn. Jij wint.ʼ De cultureel attaché nam een slok water. Hij keek naar de cultureel attaché. Hij was blij dat die zijn verhaal bevestigde, wel op een negatieve manier, maar toch hij bevestigde het. De cultureel attaché ging verder. ʻMaar er is meer. Na jouw arrestatie worden er drie van onze mannen opgepakt. Juist die drie die met jouw contact hebben proberen te leggen. Ze zijn in de tussentijd trouwens weer vrij gelaten. De Israëliërs willen op dit moment ook geen risicoʼs lopen. Door wie denk je dat ze verhoord werden? Juist de CIA. En wat een toeval, ze vroegen waarom ze contact hadden opgenomen met jou... Alsof ze jou beschermden... En jij
was in de tussentijd spoorloos verdwenen, totdat er iemand met gevaar voor eigen leven uit de gevangenis in Haifa weet te ontsnappen. Hij vertelt ons over jou aanwezigheid daar. Je zit in een goede cel, krijgt goed te eten, praat nauwelijks met je medegevangenen, wil niet over de organisatie of over Palestina praten. Zijn wantrouwen was snel gewekt. Je bent blijkbaar een belangrijk man voor ze. Ze hielden je niet vast voor de moord op Luuc Veldman. Sterker nog, de politie doet daar nauwelijks onderzoek naar. En zoals ik al zei, de Israëliërs houden op dit moment bijna niemand van onze organisatie langer vast dan ze kunnen verantwoorden. Waarom doen ze dat dan wel met jou? En u zegt dat ze alleen maar een naam van u willen hebben? Van iemand die u orders over de radio gaf, zoʼn twintig jaar geleden? Klinkt érg ongeloofwaardig.ʼ ʻDie laatste aanslagʼ, zo begon hij, was niet zomaar een missie. We raakten de jackpot. Het was een mannetje van de CIA. Een belangrijke. Dat hebben ze me zelf verteld. Ze willen weten wie het was die wist dat hij van de CIA was. Dat was zeer geheim. Slechts enkelen wisten dat. Ik denk dat ze bang zijn voor een lek of zo. Ik weet het ook niet, maar jullie moeten me geloven. Als ik ze die naam niet gaf, dan zouden ze me aan de Israëliërs geven.ʼ ʻJa, en? De Israëliërs doen op dit moment helemaal niets. Ze willen geen risicoʼs lopen. Zeker niet met iemand zoals jij. Nee, zal ik eens zeggen hoe het werkelijk in elkaar zit? Jullie komen terug uit Europa. De een na de ander wordt geëxecuteerd. Allen jij blijft over. Na twintig jaar krijgt de CIA genoeg van je. Zoals je weet staan er belangrijke besprekingen voor de deur. Ze kunnen je niet meer gebruiken. Je wordt te gevaarlijk. Je weet te veel. Je kunt alles in de war brengen. Ze sturen iemand op je af om er een eind aan te maken. In de woestijn, net zoals bij Mohammed. Je bent hem echter te snel af. Je hebt je laten arresteren bij een wegversperring. Je wordt naar Hebron gebracht en daar krijg je bescherming van de Mossad. Ze konden je niet helpen te verdwijnen, want ze weten te weinig van je. De politie beschuldigt je van de moord op een van je hotelgasten, maar er is geen bewijs. De CIA wil je hebben. Natuurlijk krijgen zij hun zin. De Israëliërs kunnen niets met je beginnen, ze weten niet wat jij vroeger hebt gedaan voor de zaak en gokken er op dat de CIA dit wel voor ze oplost. In de gevangenis zoek je weer contact met ons, wij helpen je. Nu moet je alleen nog zien te ontsnappen om je laatste meesterzet te doen. Je moet onze namen en gegevens verzamelen om aan de CIA of de Mossad te verraden in de hoop dat ze je dan sparen. Je weet immers dat je niet aan ze kunt ontkomen. Nadat we dat wisten konden we je ook uit de weg ruimen in de gevangenis. Zoals je hebt gemerkt, hebben we dit niet gedaan, omdat er nog steeds mensen zijn in de organisatie die denken dat jij geen verrader bent, maar wij hebben zo onze twijfels. Daarnaast zou jouw dood in de gevangenis de ontwikkelingen weer kunnen remmen en zouden wij de rommel voor de Amerikanen opruimen. Met andere woorden, we willen bewijzen zien dat mijn verhaal niet klopt en dat de jouwe de waarheid is.ʼ Dat hij verwijten en beschuldigingen te incasseren zou krijgen had hij verwacht, maar dit, dit… Hij was met stomheid geslagen. Dit was niet mogelijk. Dit konden ze niet menen. ʻMijn god. Alsjeblieft, niet dit.ʼ ʻRustig blijven, rustig blijven, dit is een nachtmerrie, bij Allah, is dit mijn straf?ʼ Verdoofd stond hij op en liep naar het raam en leunde tegen het venster.
ʻHAAL HEM VERDOMME BIJ DAT RAAM VANDAANʼ, schreeuwde de vreemde. ʻDoe dat gordijn dichtʼ, schreeuwde de cultureel attaché naar een van de bewakers. Jalal sleurde hem bij het raam vandaan en smeet hem terug op de bank. ʻMag ik iets drinken?ʼ ʻGeef hem waterʼ, zei de vreemde tegen Jalal, ʻin een beker, geen glas.ʼ In kleine slokjes probeerde bij het vocht naar binnen te werken. Het water droop langs zijn kin. ʻMijn verhaal, ik zal het je vertellen, al heeft het weinig nut meer. Ik heb het zojuist ook al verteld en dat heb je niet geloofd. Ik kan niets bewijzen. Ik heb alleen maar mijn verhaal.ʼ ʻGa je gangʼ, zei de cultureel attaché. Hij vertelde het verhaal. Hoe ze bijna kindermoordenaars waren geworden, dat ze zich af vroegen of dat het wel waard was. Ze deden alles zonder er ooit vragen bij te stellen, maar deze keer wilden ze een antwoord hebben. Ze kregen het niet. Niemand begreep ze, ook thuis niet. En toen kwam hij terug. ʻIk had al jaren niet meer aan hem gedacht totdat hij een pistool naar me toe wierp en me vertelde dat ik zijn ouders had vermoord. Pas toen had ik het begrepen. Ik zag hem nauwelijks. Hij stond het zijn rug in de zon. Ik schoot, schoot nog een keer. Ik wachtte totdat hij ook zou schieten. Dat het afgelopen zou zijn, maar er gebeurde niets. Pas toen begreep ik dat ik hem geraakt had en ik denk dat ik dat helemaal niet wilde. Ik schoot gewoon, zonder daarbij na te denken. Hij had mij dat bevel gegeven. Ik was zo dom weer te luisteren. Begrijpen jullie dat dan niet? Dit is toch geen leven. Ik heb hier nooit om gevraagd. En nu dit. Dat verhaal van jullie. Ik zou mijn beste vrienden hebben verraden? Nooit! Zij hebben mij ook nooit verraden. Dat zou het laatste zijn geweest dat ze zouden hebben gedaan. Ik ken de man helemaal niet die ons de bevelen gaf. We kenden alleen zijn stem. Alles was in code. Wij wisten van niets. ʻOkay, zei de cultureel attaché. Is dat alles?ʼ Hij knikte. De vreemde schakelde de tape-recorder uit. ʻZal ik jou wat vertellenʼ, vroeg de vreemde. ʻDie man die jullie de orders gaf zit nu in Oslo.ʼ ʻOslo? Ik begrijp het niet. Wat is er in Oslo? Wat is er aan de hand?ʼ ʻAls ze je verhaal geloven zal je het te weten komen.ʼ Nadat ze vertrokken waren wisten Aasim en Jalal zich geen houding meer te geven. Ze wilde net de trekker over halen toen hij bij het raam werd weggetrokken. ʻDie schoft heeft de meeste mazzel die je ook maar op deze wereld kunt hebben. Nu is de kans wel verkeken. Verdomme, nu trekken ze ook nog de gordijnen dicht! Nu vertelt ie zijn verhaal verdomme. Krijgen ze verdomme te weten dat wij hem gepakt hebben. Vijftien jaar werk naar de kloten! Godverdomme! Jezus Christus!…Shit.ʼ ʻKom we gaanʼ, zei de man die door moest gaan voor John Smith. ʻBerg je spullen op. We hebben hier niets meer te zoeken.ʼ Ze schroefde het geweer uit elkaar en deed het terug in de koffer. ʼt Zijn altijd mannenʼ, dacht ze. ʻAltijd mannen…Ze maken elkaar af, verraden elkaar, blazen de laatste restjes hoop die er in deze wereld nog is op.ʼ
De laatste man die ze had gehad, Luuc Veldman, was de slechtste niet geweest. ʻEen fotograaf. Per ongeluk in de draden van het web van de politiek verzeild en meedogenloos neergeknald door een schoft. Meer dan twintig jaar had het gekost de klootzak te vinden en eindelijk hadden ze hem gevonden, schoot ie alsnog een onschuldige dood. Hij kon geen kant meer op, opgesloten in de beste gevangenis van het Midden-Oosten op een speciale afdeling en dan weet ie nog te ontsnappen. En hoe! De meest riskante truc die er bestaat en zij waren er in getrapt! Waarschijnlijk cactusgif die langzaam alle spieren verlammen, uiteindelijk het hart. Er was onmiddellijk een dokter bij geroepen. Die was verdacht snel ter plaatse, die ambulance ook, maar ze waren blind geweest. Gewoon dom waren ze geweest, arrogant. Dachten dat het kat in het bakkie was. Jezus. Ze waren bang dat ie dood zou gaan. Dat zou hij ook zijn geweest, want ze wisten niet wat er aan de hand was. Zij natuurlijk wel, de dokter ook. Die was ook spoorloos verdwenen, met de ambulance. Gewoon weg gereden en nog geen honderd meter van de gevangenis af rijdt de ambulance zomaar de andere kant op. Motoragenten verward in de straten van Haifa. Ambulance spoorloos verdwenen. En nu weer. Zijn kop midden in haar vizier. Kwestie van een honderdste seconde. Wordt ie weggetrokken! De grootste schoften krijg je nooit te pakken, had mama gezegd. Dat had ze van pappa. Oh pappa, ik kan het wel. Geef me een kans. Waarom ben je dood? Een klote communistenbom in een kroeg in Saigon. Pappa, jij was de beste. Jij pakte ze allemaal. De besten worden altijd gepakt. Hoe kan dat toch? Ze hadden hem, haar pappa, uitgemaakt voor kindermoordenaar op school. Alleen omdat hij het vaderland diende. Ik kan je niet meer herinneren pappa.ʼ Ze had documentaires op school gezien gekregen over de misdaden van Amerikaanse soldaten in Zuid-Vietnam. Stiekem had ze gekeken of hij er tussen liep. ʻWas hij dat daar, die daar over dat kinderlijkje stapte? Nee, hij had een ander uniform. Hij was bij de CIA. Die deden dat soort dingen niet. Die pakten alleen de slechten. Sorry pappa, ik weet dat jij dat soort dingen nooit hebt gedaan, maar ze zeiden het en stilletjes kwam die gedachte bij mij op toen ik dat op televisie zag.
SEPTEMBER 1993 Het was een vreugdevolle dag in Washington DC. Na negen maanden moeizaam onderhandelen kwamen ze in Oslo tot een akkoord. De septemberzon bescheen Yassar Arafat en Yitzhak Rabbin. Het was droog. Ze schudden elkaar de hand. Clinton lachte. Er was weer toekomst. De moord op Luuc Veldman werd nooit opgelost. Er was een verdachte die spoorloos uit een cel van het politiebureau van Hebron was verdwenen. De politie heeft zijn identiteit. Een inspecteur die kansen zag om carrière te maken heeft de zaak nog in de publiciteit proberen te brengen. De media toonden geen interesse. De journalist die er een artikel aan wilde wijden werd door zijn redacteur op het matje geroepen. De Nederlandse ambassade nam genoegen met het politieonderzoek. Aasim en Jalal hielden gemengde gevoelens over aan de laatste moord die ze hadden gepleegd.
NAWOORD In oktober 1993 verscheen de oud-minister van defensie Henk Vredelink, een socialist, op televisie en verklaarde dat hij buiten het kabinet en zijn politieke voorman De Uyl om Israël van wapens had voorzien tijdens de Yom Kippur Oorlog en toestemming had gegeven aan de Verenigde Staten gebruik te maken van de Nederlandse luchthavens. Hij omzeilde hiermee de wet en zijn verweer was om de Joden te beschermen tegen uitroeiing. In de Yom Kippur Oorlog kwamen 35.000 Syriërs en Egyptenaren om en Israël verloor 2688 soldaten. Israël viel Jordanië binnen om Syrië in zijn flank aan te vallen. Henk Vredelink werd na zijn ministerpost tot 1977 nog diverse malen eurocommissaris. Hij stierf in 2007 op 82-jarige leeftijd na een kortstondig ziekbed. Yitzchak Rabin, tevens socialist en ambassadeur in de Verenigde Staten voor Israël in de vijf jaar voorafgaand van de Yom Kippur Oorlog, waarin hij een wapenembargo voor de levering van bommenwerpers tegen Israël ongedaan wist te maken, werd in 1995 vermoord. Yassar Arafat stierf in 2002 in een militair hospitaal in Frankrijk. De doodsoorzaak is nooit opgehelderd. Met de dood van Henk Vredelink in 2007 stierf een van de laatste persoon die direct betrokken heeft kunnen zijn bij de wapenleveranties in 1973 aan Israël. Of hij het was zoals hij op televisie verklaarde, zullen we nooit te weten komen. Het is moeilijk te geloven dat een minister op eigen houtje een land bewapend. Shimon Peres, sinds 2007 president van Israël, en tevens winnaar van de Nobelprijs van de Vrede samen met Yassar Arafat en Yitzchak Rabin, was tussen 1953 en 1959 directeur generaal van het ministerie van defensie. In deze periode was hij verantwoordelijk voor de wapenleveranties van Frankrijk aan Israël. Sinds 1959 is hij politicus. Hij is volksvertegenwoordiger geweest voor vijf verschillende politieke partijen. Met de leeftijd van achtentachtig jaar in 2012 is hij de oudste staatshoofd ter wereld. Het zogenaamde vredesproces heeft nog twee jaar enige vrede gebracht na de bordesscène in Washington, waarin de Palestijnen een vorm van zelfbestuur kregen en Israël door Jordanië werd erkend. Daarna breekt de pleuris weer uit en is er acht jaar lang de grootste ellende met vele doden en gewonden. De Amerikanen probeerden het te laat te sussen. De Verenigde Staten blijft de grootste wapenleverancier aan Israël. De Israëliërs begonnen aan de bouw van een veiligheidsmuur op Palestijns grondgebied op de Westelijke Jordaanoever, de Gazastrook en op de grens met Egypte en de Gazastrook met een totale lengte van bijna duizend kilometer. Na verkiezingen in de Palestijnse gebieden valt de organisatie, die in het Westen bekend is als de PLO, definitief uit elkaar en wordt de Gazastrook afgesloten van de rest van de wereld, een oorlogsgebied tussen de rivaliserende clans. Een vluchtelingenkamp met één miljoen mensen wordt aan zijn lot overgelaten. Honderdduizenden groeien op in deze hysterie, klaar om wraak te nemen gelijk de hoofdpersonen in dit boek. Ondertussen gaat de lastercampagne tegen de laatste beschermers van de Palestijnen door.