Drieërlei lachen om Izak Ds. J.S. van der Net – Genesis 21:6a (Advent)
Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen: Zingen:
Lofz. v. Maria: 1 Genesis 21: 1-13 Psalm 98: 1, 2 Psalm 77: 6 Psalm 77: 7 Psalm 118: 1
Gemeente, het Woord van de Heere komt in deze dienst tot ons vanuit Genesis 21 vers 6a, waar we Gods Woord en onze tekstwoorden aldus lezen: En Sara zeide: God heeft mij een lachen gemaakt. Deze schriftwoorden preken ons: Drieërlei lachen om Izak. Wij hebben drie aandachtspunten: 1. Een lachen in ongeloof 2. Een lachen in verwondering 3. Een lachen in vijandschap 1. Een lachen in ongeloof Kinderen, het zal vast wel eens een keer gebeuren, dat je voor een verjaardagsfeestje uitgenodigd bent. Of je bent zelf jarig en je vriendjes en vriendinnetjes komen op je verjaardag. Het zou dan kunnen zijn dat je moeder je na afloop vraagt: ‘Hoe was het? Was het een leuk feestje?’ Je zegt: ‘Ja hoor, we hebben veel gelachen!’ Dat mag. Dan heb je plezier met elkaar gehad. Dan heb je gelachen. Het gebeurt misschien ook wel eens, op school bijvoorbeeld, dat je iemand uitlacht. Een meisje of jongen die gepest wordt. Dat is natuurlijk niet zo mooi, als je iemand uitlacht. Daar kom ik straks in de preek nog op terug. Je kunt ook lachen omdat je héél erg blij bent. Omdat er iets in je leven gebeurt waarvan je gehoopt had dat het zou gebeuren. Het gebeurde maar niet, maar toen gebeurde het toch! Dan lach je ook. Dan lach je van blijdschap. Dan lach je in verwondering. Over lachen in verwondering gaat het op deze adventszondag. In mijn gedachten zie ik een vrouw zitten met een baby’tje in haar armen. Ze lacht! Nu zult u misschien zeggen: ‘Dat is toch niet zo bijzonder? Welke moeder zou niet lachen als er een baby’tje geboren wordt en ze mag het in haar armen houden? Dan lacht iedere moeder toch zeker?’ www.prekenweb.nl
1/10
Ds. J.S. van der Net – Drieërlei lachen om Izak
Daarin hebt u gelijk. Toch zullen we zien dat het blijde lachen van de vrouw, die we als het ware voor ons zien, veel dieper gaat dan de blijdschap die iedere moeder heeft als er een kind geboren wordt. Want als we goed naar haar kijken, is er iets bijzonders aan de hand. Het is nog wel een knappe vrouw, maar je kunt zien dat ze niet zo jong meer is. Dat klopt. De moeder van dit baby’tje is negentig jaar oud, en de vader is honderd jaar oud. Jongens en meisjes, jullie weten nu natuurlijk al wie die vrouw is. Het is Sara. Als Sara met dit pasgeboren kindje op haar schoot zit, zegt ze: ‘Hij heet Izak.’ Dat betekent: God heeft mij een lachen gemaakt. Dat is de naam die het kind van God moest krijgen. Izak. Zijn naam betekent letterlijk: men lacht. Gemeente, wat krijgt die naam een diepe betekenis als we verder stilstaan bij onze tekstwoorden. Want wat is er gebeurd? Als we denken aan het lachen van Sara, denken we als vanzelf aan het lachen van Sara in ongeloof! Kinderen, dat herinneren jullie je ook nog wel. Op een dag, als Abraham voor zijn tent zit, ziet hij drie mannen aankomen: God Zelf, in gezelschap van twee engelen. Ze brengen Abraham een wonderlijke boodschap. Sara, zijn vrouw, die op dat moment negenentachtig jaar is, zal over een jaar een zoontje krijgen. Abraham en Sara zullen over een jaar vader en moeder worden. Sara is niet bij dit gesprek aanwezig. Maar ze luistert mee, aan de deur van de tent. En als ze hoort zeggen dat ze over een jaar vader en moeder zullen zijn van een zoon, dan begint ze te lachen. Dat kan toch niet? Ze lacht in ongeloof! Gemeente, als we denken aan dit lachen van Sara, dan zien we haar ongeloof. Maar toch – we vergeten dat vaak – staat Sara in de brief aan de Hebreeën in de rij van de geloofshelden. Sara is ondanks haar lachen in ongeloof, toch een geloofsheldin! We lezen het in Hebreeën 11: Door het geloof heeft ook Sara zelve kracht ontvangen om zaad te geven, en boven de tijd haars ouderdoms heeft zij gebaard; overmits zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had (Hebr.11:11). Sara staat in de rij van geloofshelden. Petrus stelt Sara zelfs als voorbeeld voor alle vrouwen, als hij schrijft: Gelijk Sara – aan haar man – Abraham gehoorzaam is geweest (1 Petr.3:6). Want als Abraham wordt geroepen uit Ur der Chaldeeën en naar het beloofde land vertrekt, zeggen de mensen in Ur: ‘Die Abraham is niet goed snik. Hij is niet goed bij zijn hoofd. Hij gaat op reis en hij weet niet eens waarheen.’ Maar Sara heeft dat niet gezegd. Zij volgt haar man in geloofsgehoorzaamheid. Ook al heeft ze de weg van de Heere niet kunnen begrijpen. Dus Sara was een geloofsheldin. En nu lachen in ongeloof? Hoe kan dat? Wel, meisjes en jongens, ouderen, luister goed. Sara heeft Gods beloften aan Abraham geloofd. Die hielden in dat Abraham een vader zou worden van vele volken en dat in hem alle geslachten van de aardbodem gezegend zouden worden. Uit hem zou het Kind, de Messias, de Christus, voortkomen. Dat heeft Sara geloofd. Maar weet je wat Sara niet heeft kunnen zien? Hoe God dat zou doen. Sara had daarover geen licht. www.prekenweb.nl
2/10
Ds. J.S. van der Net – Drieërlei lachen om Izak
Ik ben er van overtuigd, gemeente, dat kinderen van God deze gestalte van Sara verstaan. Geloven in de belofte van God, maar er dan toch geen licht in te hebben hoe God Zijn belofte vervullen zal. Weet u wat dan het gevaar is? Dan is het gevaar zo groot dat we gaan redeneren, dat we zelf aan de slag gaan. Abraham zal dus zaad hebben en in zijn zaad zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. Dat heeft Sara geloofd. Maar Sara is gaan redeneren. Nageslacht uit mij, zo’n oude vrouw? Dat kan nooit! Ik ben te oud. Ik ben onvruchtbaar geworden. De moeder in mij is gestorven. De moeder in mij is dood. Sara is toen zelf aan het werk gegaan; denkt u maar aan die bekende geschiedenis van Hagar. Ze zegt tegen Abraham: ‘Neem Hagar, dan zal ik uit haar gebouwd worden.’ Jullie weten wel, meisjes en jongens, dat Hagar maar een slavin was. Maar een kind van een slavin werd in zo’n geval gerekend als kind van de meesteres. Als kind van Sara. Sara heeft daarmee Gods tijd niet afgewacht. Ze heeft de vervulling van de belofte niet aan de Heere kunnen overlaten. Ze ging Hem een handje helpen. In plaats van te volgen, is ze vooruitgelopen. Daarin zien we haar kleine geloof, haar zwakke geloof. Gemeente, laten we maar eerlijk zijn. Wat zit dat er diep in bij ons. Vraagt u het maar eens aan een kind van God als het over het gebed gaat. We kunnen bepaalde beloften in ons leven krijgen. Bijvoorbeeld, in geval van ziekte zou er een belofte in je hart kunnen liggen: Deze krankheid is niet tot de dood, maar ter heerlijkheid Gods (Joh.11:4). En wij maar bidden om de vervulling van die belofte. Maar als we dan geen licht hebben in de vervulling van de beloften van God, kan het zo onmogelijk worden. Wat kunnen wij dan op een verkeerde weg terechtkomen. Gods kinderen zijn vaak zo geneigd zelf de vervulling van die belofte te bewerken. We halen dan de vervulling van die belofte naar onszelf toe, op onze eigen manier, zonder Gods tijd af te wachten. Wat is het een opgave de Heere te laten werken. Alles aan Hem over te laten. Ook al weet ik niet hoe die beloften van God ooit vervuld zouden moeten worden. Wat een les om daar achter te komen! Gemeente, u wilt toch wel geloven dat dit een levensles is voor Gods kinderen? Met vallen en opstaan moeten wij dat steeds opnieuw leren. Maar als we de Heere niet kunnen laten werken, als we zelf aan de slag gaan, wat kan dat dan een donkerheid in onze ziel brengen. Wat brengt dat een strijd. Het zal ook in het hart van Sara een strijd zijn geweest. Wat zullen er allerlei vragen in haar hart zijn gerezen. De moeder in haar was verstorven. Ze was immers al jaren onvruchtbaar… Verstaat u iets van die strijd? Wanneer u ziet op uw eigen onvruchtbaarheid? Al Gods kinderen verstaan er wel iets van. Want dan fluistert de bestrijder in het hart: ‘Dacht je echt dat je dat geboren Kind ooit wel zult ontvangen? Verwacht je nu echt dat het ooit echt kerstfeest zou kunnen worden in je leven? Kijk eens naar je leven. Eén en al onvruchtbaarheid!’ Wat is het een ontzettende ontdekking wanneer het woord van Christus beleving wordt in ons hart: Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid (Matth.21:19). Wanneer je www.prekenweb.nl
3/10
Ds. J.S. van der Net – Drieërlei lachen om Izak
de akker van je leven hebt afgezocht en niet één vruchtje hebt kunnen vinden waarmee je voor de heilige God zou kunnen bestaan. ‘Nee, uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid. Dacht je nu echt dat de Heere tot zo’n onvruchtbaar mens zou kunnen komen? Verwacht je nu echt dat de Heere Zijn Woord zal vervullen? Voor iemand als u wordt het nimmer kerstfeest!’ Gemeente, als we daar op zien weten we niet hoe we ons ooit in de geboorte van het Kind in Bethlehem zullen verblijden. Daar hebt u nu de strijd van Sara. De moeder was in haar verstorven. En zou Abraham dan uit mij, een dode, een verstorvene, gebouwd worden? Dat kan niet. Dus dan maar redeneren, dan maar zelf aan de slag. Daar hebt u Sara ten voeten uit. Herkent u daar iets van in uw eigen leven? Van die strijd, van een dode, een verstorvene. Iemand die niets anders kan voortbrengen dan vruchten van de dood. En dan het geboren Kind van Bethlehem ontvangen, en kerstfeest vieren? Nee, we vinden overal de dood. Zelfs in onze beste werken. Hoe kunnen we dan ooit kerstfeest vieren? Een verstorvene als Sara. Hoe zullen we dan ooit het Kind ontvangen? Ja, als Sara dan stiekem achter de deur van de tent staat en hoort dat zij, een dode, een verstorvene, een onvruchtbare, moeder zal worden, en dat zij – als vrouw van negentig jaar oud – over een jaar een kind zal baren… dan begint Sara te lachen! Nee, het is geen lachen in geloof, maar lachen in ongeloof. Want toen ze zag op de verstorven moeder in haar, op haar onvruchtbaarheid, kon ze die woorden niet geloven. De Heere heeft haar ernstig bestraft, want Hij neemt het nooit op voor het ongeloof. Het is zo’n groot kwaad. Ongeloof brengt ons in het donker. Ongeloof houdt God voor verdacht. O, dat ongeloof heeft zo’n kracht in ons leven. Ons hart zit er zo vol van. Het maakt zo vaak de strijd uit in het leven van Gods kinderen. Gods kinderen komen er achter dat de macht van het ongeloof zo sterk is dat zij er in eigen kracht niet bovenuit komen. ‘Ja, toen de Heere in mijn leven overkwam en Zijn Woord kracht deed in mijn leven, ja, toen mocht ik geloven. Toen ging het, om zo te zeggen, vanzelf. Toen was het onmogelijk om niet te geloven. Toen had ik nooit gedacht ooit in zo’n diepte van ongeloof te kunnen wegzinken.’ Al Gods kinderen komen er achter dat de levende indruk van Gods majesteit, van Gods Woord en de belofte, weer weg kan zijn. Wanneer we onszelf weer terugkrijgen en tegen onze dood en onze onvruchtbaarheid aanlopen, komen we er achter hoe groot de macht van het ongeloof is. Sara heeft gelachen in ongeloof. En gaan wij dan stenen op Sara werpen? Nee, gemeente. Toch maakt de Heere Zijn Woord waar. Hoe groot het ongeloof en het kleingeloof ook mogen zijn. Als de Heere het moest doen op grond van het geloof van Zijn kinderen, dan was het een hopeloze zaak. Maar Hij doet het niet op grond van het geloof van Zijn kinderen. Hij doet het omwille van Zichzelf! Weet u wat zo’n wonder is? Ongeloof en kleingeloof doen de trouw van God nooit teniet. Want de Heere heeft Sara een ander lachen bereid, namelijk – en dat is ons tweede punt – een lachen in verwondering.
www.prekenweb.nl
4/10
Ds. J.S. van der Net – Drieërlei lachen om Izak
Maar we zingen eerst Psalm 77 vers 6: Zou God Zijn genâ vergeten, Nooit meer van ontferming weten? Heeft Hij Zijn barmhartigheên Door Zijn gramschap afgesneên? ‘k Zei daarna: ‘Dit krenkt mij ‘t leven. Maar God zal verand’ring geven. D’ Allerhoogste maakt het goed. Na het zure geeft Hij ‘t zoet.’ 2. Een lachen in verwondering Sara heeft dus in ongeloof gelachen. Maar de Heere blijft getrouw en heeft haar zwakke geloof wonderlijk gesterkt. Daarom staat Sara in Hebreeën 11 ook in de rij van de geloofshelden. Want zij heeft Hem getrouw geacht heeft, Die het beloofd had. Dat is nu geloof! Hoe onmogelijk, hoe afgesneden ook, maar dan toch Hem getrouw te achten Die het beloofd heeft. De Heere Zelf heeft Sara op die plaats gebracht. Want we lezen in Hebreeën 11: Door het geloof heeft ook Sara zelve kracht ontvangen om zaad te geven, en boven de tijd haars ouderdoms heeft zij gebaard; overmits zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had. Sara heeft gelachen in ongeloof! Maar de Heere heeft haar weer gebracht op de plaats van het geloof. Door het geloof heeft ze kracht verkregen om te baren ondanks haar ouderdom. Wanneer we dan Sara zien met het kind van de belofte, dat de naam Izak draagt: men lacht, wanneer we dan Sara zien met dit geboren kind, horen we haar zeggen: God heeft mij een lachen gemaakt. God heeft mij aan het lachen gemaakt. Gemeente, wat heeft die naam van Izak dan een diepe betekenis gekregen. Izak! Zijn naam betekent: men lacht. Die naam heeft haar aan de ene kant veroordeeld. ‘O, ik heb om dit kind gelachen in ongeloof!’ Wat zal ze zich diep geschaamd hebben in haar onwaardigheid. Want als de Heere in ons leven Zijn Woord waarmaakt, dan gaat het door het onmogelijke heen. Dan schamen we ons weg vanwege ons eigen ongeloof en ons wantrouwen. Izak; men lacht. Aan de ene kant veroordeelt deze naam haar. Maar aan de andere kant is die naam Izak haar ook tot een vertroosting geworden. Want met die kleine Izak in de armen heeft zij weer gelachen. Maar nu niet gelachen in ongeloof; nu lacht zij in verwondering. Nu lacht ze van blijdschap in God. God heeft mij een lachen gemaakt. Dan moet ze zeggen: ‘Dat lachen in ongeloof, dat heb ik zelf gedaan. Maar dit lachen, dit lachen in geloof, verwondering en blijdschap, dit lachen heeft God mij gemaakt.’ Nee, in zichzelf heeft Sara niets om te roemen. Ze kan alleen maar roemen in God. Met dit kind in haar armen heeft ze mogen opspringen van vreugde in de trouw van haar www.prekenweb.nl
5/10
Ds. J.S. van der Net – Drieërlei lachen om Izak
God. In Izak heeft zij het beloofde Zaad gezien, in Wie alle geslachten van het aardrijk zullen gezegend worden. Ze heeft in Izak de komende Christus gezien. Het lachen van Sara is een adventslachen. Die vreugde van Sara is adventsvreugde geweest. God heeft door het onmogelijke heen haar dit lachen gemaakt. Met dit geboren kind mag ze eindigen in de getrouwe God. Gemeente, mag ik u iets vragen? Weet u wat kerstfeest is? Jongens en meisjes, binnenkort hopen we dat grote feest te vieren, kerstfeest! Wat is nu eigenlijk echt kerstfeest? Ik zal er iets van zeggen. Kerstfeest is met het geboren Kind eindigen in God. Want dan zie ik in mijn gedachten de oude Simeon met dit Kind in zijn armen, en ik hoor hem zeggen: ‘Nu hebben mijn ogen Uw Zaligheid gezien.’ Want dit Kind is Gods Zaligheid. Hoort u dat? Die oude Simeon mag ook in God eindigen. In dit Kind is de zaligheid geopenbaard, die uit God en door God is, die ook eeuwig tot God zal terugkeren om in God te eindigen. Gemeente, dit geboren Kind is Gods gave. Paulus heeft over Hem uitgeroepen: Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave (2 Kor.9:15). Dit Kind is gave van het eeuwig welbehagen. Gave van de eeuwige liefde van God. In haar adventsvreugde heeft ook Sara, met dat kleine kind op haar schoot, mogen eindigen in de God van haar heil. God heeft mij een lachen gemaakt. Misschien heeft u het wel eens moeilijk. Misschien zijn er wel eens nachten dat u maar niet in slaap kunt komen. Want u heeft zo’n strijd. Zo’n strijd in uw leven, omdat er in uw hart allerlei dingen tegen u gezegd worden: ‘Het zal nooit gebeuren! Je zult nooit bij Jezus komen.’ Maar je voelt in je hart dat je juist bij Hem moet zijn. Want dan alleen is er weer gemeenschap met God mogelijk. Wat een strijd en een beproeving! Maar toch mag een kind van God in God eindigen. Want als de Heere overkomt met Zijn Woord en Geest, als Hij wijst op het Kind in de kribbe, dan mogen we in God eindigen. Dan mogen we ook heilig lachen, vanwege Gods wondere trouw. Want de geboorte van Izak predikt ons dat het God is Die mensen die in zichzelf niets anders vinden dan de dood, levend maakt. De geboorte van Izak predikt ons dat God onvruchtbaren doet baren, ondanks dat de moeder in Sara allang verstorven was. Het graf baarde een zoon. Wat een prediking op deze adventszondag! Want dan mag ik het met vrijmoedigheid zeggen dat het kán voor mensen die in zichzelf niets anders vinden dan dood en onvruchtbaarheid. Dan mag ik u vandaag verkondigen dat het kan voor mensen die moeten zeggen: ‘O God, hoe moet het nou voor zo iemand als ik? Hoe moet het voor mij ooit kerstfeest worden?’ Gemeente, het is mogelijk! Want in die meerdere Izak zullen doden levend worden. In die meerdere Izak, de Heere Jezus Christus, zullen onvruchtbaren vruchten dragen van geloof en bekering. De dood en het graf van uw verloren zondaarsbestaan staan de Heere niet in de weg.
www.prekenweb.nl
6/10
Ds. J.S. van der Net – Drieërlei lachen om Izak
Want kijk, daar zit Sara, met het kindje in haar armen. Een kind dat geboren is uit een verstorven moeder. Het is dan toch geen wonder dat Sara heilig gelachen heeft? In dat geboren kind zal een volk met een dood bestaan, vol onvruchtbaarheid, heilig lachen. De geboorte van Izak is een wonder geweest. Maar nog veel en veel meer is de geboorte van de Heere Jezus een wonder geweest. Een wonder van Gods trouw en ontferming. Al wie het hoort zal met mij lachen, zegt Sara. Gemeente, mag u meelachen? Meelachen met Sara? Natuurlijk weet ik wel dat wanneer we aan ons eigen doodsbestaan en onze eigen onvruchtbaarheid ontdekt worden, er helemaal geen reden is om te lachen. Want als we ontdekt worden aan onze zonden en ons dode bestaan, komen er tranen in onze ogen. Dan moeten we net als David uitroepen: ‘Genade, o God, hoor mijn gebed! Ik heb tegen U gezondigd.’ Nee, dan is er in het geheel geen reden om te lachen. Maar toch zullen die verstorven, die onvruchtbare Sara’s lachen! O, hoor vandaag deze boodschap uit de hemel: Want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal (Luk.2:10). Het werd voor die herders uit Efratha ook een heilig lachen, toen ze het geboren Kind mochten aanschouwen. Gemeente, ik kan u verzekeren: wanneer u als een onvruchtbare en een verstorvene slechts één geloofsblik mag slaan op dat geboren Kind, de Heere Jezus, één blik op het liefste wat de Vader heeft gegeven, dan is er een lachen. Dan is er aanbidding. Want dan wordt dat Kind zo onuitsprekelijk groot, en u en ik zo klein en nietig. Lachen, lachen vanwege de trouw van God, Die Zijn belofte waar maakt. Lachen, al gaat het door het onmogelijke en het afgesnedene heen. Ja, dan wordt het waar: God heeft mij een lachen gemaakt. Een heilig lachen, om dat geboren Kind in Wie God zaligheid bereid heeft voor onvruchtbaren. Sara zegt er zelfs nog achteraan: Al wie het hoort zal met mij lachen. Al wie het hoort… Heeft u het al gehoord, met een geopend oor en een geopend hart? Dan zult u lachen! Lachen met Sara, meelachen in heilige verwondering. Laten we er eerst nog van zingen uit Psalm 77, het zevende vers: ‘k Zal gedenken hoe voor dezen Ons de HEER’ heeft gunst bewezen; ‘k Zal de wond’ren gadeslaan, Die Gij hebt vanouds gedaan; ‘k Zal nauwkeurig op Uw werken, En derzelver uitkomst merken, En, in plaats van bitt’re klacht, Daarvan spreken dag en nacht. Drieërlei lachen om Izak. Lachen in ongeloof. Lachen in verwondering. Maar ook, en dat is ons derde punt:
www.prekenweb.nl
7/10
Ds. J.S. van der Net – Drieërlei lachen om Izak
3. Lachen in vijandschap Gemeente, wanneer u dit Kind van Bethlehem, hoe onvruchtbaar u ook bent in uzelf, mag zien door het geloof, dan mag je lachen. Heilig lachen. Dan mag u met Sara instemmen, midden in uw dood en onvruchtbaarheid: God heeft mij lachend gemaakt. Eén blik van het geloof op het geboren Kind en er daalt een heilige vreugde in uw ziel. Want dan mogen we dit geboren Kind aanschouwen in het geloof. Dan mogen we in dat Kind de ontfermingen zien van Gods liefde, van Gods eeuwige liefde. Vanuit de innerlijke bewegingen der goddelijke barmhartigheid gaf Hij het Kind. Eén geloofsblik op Jezus, en de tranen worden afgewist. De Heere geeft dan dat heilige lachen in uw ziel. Lachen in verwondering: ‘O God, hoe groot en hoe onuitsprekelijk is Uw liefde en barmhartigheid!’ Sara lacht. Maar, meisjes en jongens, kinderen, weet je wie er ook lacht? Je weet het misschien wel. Het is Ismaël! We lezen dat in het negende vers van ons teksthoofdstuk: En Sara zag de zoon van Hagar, de Egyptische, die zij Abraham gebaard had, spottende. Het Hebreeuwse grondwoord dat hier als ‘spotten’ is vertaald, betekent eigenlijk: uitlachen. Als je het letterlijk vertaalt, staat hier: Ismaël lachte Izak uit. Weten jullie, jongens en meisjes, waarom Ismaël Izak uitlacht? Omdat Izak zijn broer Ismaël van zijn plaats heeft verdrongen in de tent van Abraham. Want eerst was Ismaël geboren, de zoon van Hagar. Hij was de belangrijkste; de enige erfgenaam. Maar opeens is dat veranderd. Hij is door Izak van zijn plaats verdrongen! Natuurlijk wilde Ismaël dat niet. Hij wilde de eerste plaats behouden en de eerste erfgenaam zijn. Hij wilde niet bukken voor Izak. Bittere vijandschap was er in zijn hart. Hij heeft zich aan Izak geërgerd! Na een paar jaar is er feest. Er wordt een grote maaltijd aangericht omdat Izak geen moedermelk meer drinkt, maar vast eten zou krijgen. Het kind werd gespeend, heette dat. Op die feestelijke dag kan Ismaël zich niet meer inhouden en hij lacht Izak uit. Een lachen van Ismaël in ergernis, een lachen in vijandschap. Ismaël gunde Izak geen plaats. Gemeente, laten we niet vergeten dat dit ook een onderdeel is van het adventsevangelie. Ismaël gunt Izak geen plaats. Voor Izak geen plaats! Ik wil ermee zeggen dat u die lijn eens door moet trekken. Voor het geboren Kind van Bethlehem geen plaats! Vijandschap tegen de Heere Jezus. Geen plaats in de herberg, geen plaats in Bethlehem, geen plaats in Jeruzalem, en straks aan het kruis is er zelfs op de aarde geen plaats voor de Heere Jezus. Dan hangt Hij tussen de hemel en de aarde in. Als we zo dit Kind van Bethlehem zien, valt over de kribbe al de schaduw van het kruis. Dan zien we in het lachen van Ismaël ook de schaduw van het kruis. Dan horen wij in die schampere lach van Ismaël de boodschap: geen plaats voor het geboren kind! Wat erg, nietwaar, meisjes en jongens? Maar weet je wat ook zo erg is? Die Ismaël kun je ook bij jezelf tegenkomen ‘Bij mij?’, vraag je. Jazeker! Want in Ismaël worden jij en ik en u getekend in ons verloren zondaarsbestaan. www.prekenweb.nl
8/10
Ds. J.S. van der Net – Drieërlei lachen om Izak
Geen plaats voor het geboren Kind. Geldt dat ons? Ja! Misschien bent u wel heel vroom. Misschien bent u wel heel braaf en godsdienstig. Misschien bent u wel bekeerd in eigen oog. Dat kan allemaal. Maar toch… voor het Kind geen plaats. Gemeente, er is zoveel godsdienst waarin geen plaats is voor het Kind. Er is veel zelfgemaakte godsdienst die vol is van ons eigen ik. Daar zit het op vast! We zeggen dan: ‘Ik voelde dit of dat. Ik bad zo ernstig. Ik heb zo gemakkelijk kunnen bidden. Ik was zo aangenaam gesteld en ik mocht zo genieten. Ik dacht echt bekeerd te zijn.’ Het is ik, ik, en nog eens ik. Maar als je dan vraagt naar het Kind, dan wordt het stil. Dan horen we niets meer. Voor het Kind vind je geen plaats. Dat lachen van Ismaël predikt ons vandaag dat aan het Kind geen plaats wordt gegund. Omdat we van nature vol zijn van onszelf. Vol zijn van eigen werken. Vol zijn van al onze eigengemaakte godsdienst. Maar voor het Kind is geen plaats. Hoort u nu uw naam noemen? Horen jullie, meisjes en jongens, ook je naam noemen? Ik bedoel met mijn vraag of jullie, of u er achter bent gekomen dat het inderdaad zo is, dat die Ismaël ook in ons eigen hart leeft? Voor het Kind geen plaats… Gemeente, de Heere laat u op deze adventzondag het evangelie verkondigen. Hij laat u de volheid van het werk van de Heere Jezus Christus prediken. De Heere komt vandaag met de aanbieding van Zijn genade. Hij beklemtoont: ‘Zie, Ik sta aan de deur van uw hart en Ik klop.’ Moet u dan zeggen: ‘Voor het Kind geen plaats’? Het is verschrikkelijk als dat ons leven is. Het is verschrikkelijk als dat straks ons sterven zal zijn. Met al onze godsdienstigheid leven en sterven zonder Jezus… Zult u straks sterven met die lach van Ismaël? Dan dring ik aan met al de liefde van mijn hart: smeek toch de Heere, buig je knieën, vouw een keertje extra je handen, meisjes en jongens. Er is nog doen aan! Want de Heere staat klaar om genadig te zijn. Hij zoekt uw leven. Hij zoekt uw en jouw zaligheid nog. Want zoals we hier zitten, dragen we toch allemaal het teken van het verbond, waarin God verzegelt dat er in dat geboren Kind ruimte is voor onreinen. Onreinen, die ook weer uit onreinen zijn voortgekomen. Kom, jong en oud, laat het u op de knieën brengen: ‘Heere, wilt U al die vijandschap in mijn hart overwinnen door Uw goddelijke kracht?’ Ten slotte, gemeente, we lezen ook dat Hagar en Ismaël zijn verdreven uit Abrahams tent. Daarover spreekt Paulus in de Galatenbrief. Hij zegt daar dat dit een beeld is van de wet. Hagar en Ismaël, zij verbeelden de wet. Dat is de mens die de Heere een handje helpen wil. Dat is de mens met al zijn werken. Hagar en Ismaël moeten worden verdreven uit ons leven. Dat wil zeggen: we moeten worden afgebracht van onszelf en van al de werken van de wet. Al onze werken moeten er radicaal tussenuit. www.prekenweb.nl
9/10
Ds. J.S. van der Net – Drieërlei lachen om Izak
Maar wat blijft er dan over? Niets anders dan dat onze beste werken tot zonde worden voor God. Weet u wat er dan overblijft? Dan blijft er over wat Asaf zegt in zijn psalm: Ik ben een groot beest bij U (Ps.73:22). Maar nu het wonder! Waar dat beleden wordt, is nu plaats voor het geboren Kind. In het lachen van Ismaël wordt ons gepredikt: geen plaats voor het Kind! Maar Hij heeft Zelf plaats gemaakt in Bethlehem. En wanneer Hij voor Zichzelf plaats maakt, doet Hij dat in… een beestenstal! Waar beesten zijn, wil het Kind Jezus wezen. O, gemeente, dan houden we niets meer over dan onze onvruchtbaarheid en onze dood. Dan houden we niets anders over dan onze beestachtige hoogmoed van ons ongelovig bestaan. Wat een prediking: waar beesten zijn, wil het Kind Jezus zijn. In een beestenstal! Dan leren we met Sara heilig lachen om het geboren Kind! Amen.
Slotzang: Psalm 118:1 Laat ieder ’s HEEREN goedheid loven, Want goed is d’ Oppermajesteit; Zijn goedheid gaat het al te boven; Zijn goedheid duurt in eeuwigheid. Laat Isrel nu Gods goedheid loven, En zeggen: Roemt Gods majesteit; Zijn goedheid gaat het al te boven; Zijn goedheid duurt in eeuwigheid.
www.prekenweb.nl
10/10