Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog Lou Spronck
bron Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog. Veldeke Krink Mestreech, Maastricht 2012
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/spro012drjo01_01/colofon.php
© 2015 dbnl / Lou Spronck
7
Ter inleiding Joseph Endepols is op 15 februari 1877 in Maastricht geboren en daar 85 jaar later, op 18 juni 1962, overleden.1 Alleen zijn academische studiejaren bracht hij buiten de stad door, in Utrecht. Hij was Maastrichtenaar in hart en nieren, maar geen chauvinist en allerminst uitbundig. Naarstig en onvermoeibaar aan het werk, maar verder matig in alles. Accuraat en voorzichtig, consciëntieus, soms op het scrupuleuze af. Vanuit Maastricht, de plaats waar hij leefde en werkte, kwam hij door zijn correspondentie en publicaties in contact met vooraanstaande filologen uit het Romaanse en Germaanse taalgebied, in het bijzonder natuurlijk in Nederland en Vlaanderen. Zijn geestverwanten bevonden zich merendeels buiten de stad. In Maastricht was de lucht gezond en waren de sociale contacten aangenaam, maar hij kon er zijn wetenschappelijke interesses maar met weinigen delen.2 Zijn leven bestrijkt de periode waarin de katholieke emancipatie werd voltooid en het leven van het katholieke volksdeel tot in de details georganiseerd. Het bisschoppelijk Mandement van 1954 was de laatste klaroenstoot van het nog machtige episcopaat. Daarna volgde de versplintering van de katholieke zuil. Ook Endepols heeft zijn bijdrage geleverd aan de emancipatie en de maatschappelijke organisatie van het katholieke volksdeel. Hij was ver in de zeventig toen de eerste tekenen van betonrot in het katholieke bolwerk zichtbaar werden. De sloop ervan heeft hij niet meer meegemaakt.
Eindnoten: 1 Het Archief Dr. H.J.E. Endepols berust in het Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht, toegangsnummers 21.321-A (28 nummers) en 21.321-B (8 dozen, niet geordend). Voortaan afgekort: AE, met vermelding van nummer of doos. 2 J.C.P. Kats, ‘Hubert Joseph Edmund Endepols (15 februari 1877 - Maastricht - 18 juni 1962)’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1963, 101-109; L.C. Michels, ‘Dr. Endepols toegewijd aan onderwijs en cultuur’, in: De Volkskrant, 29 juni 1962.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
9
Een werkzaam leven De familie Endepols Zoals zoveel ‘echte’ Maastrichtenaren was Joseph Endepols (‘Jos’ voor zijn familieleden) geen Maastrichtenaar ‘pur sang’. Zijn ouders waren Maas-Rijnlanders. Zijn vader, Thomas Endepols (1830-1893), was geboren in Süchteln, nu stadsdeel van Viersen, gelegen ten noorden van Mönchengladbach; zijn moeder, Emilie Rothkopf (1843-1934), was afkomstig uit Kaiserswerth, iets ten noorden van Düsseldorf. Waarschijnlijk was het de handel in stoffen - Süchteln kende een florerende weefindustrie - die vader Thomas en zijn broer Joseph (1834-1894) naar Maastricht voerde. Beiden trouwden in Maastricht: Thomas met Emilie Rothkopf in 1863, Joseph in 1873 met de in Maastricht geboren Maria Kirsch (1835-1919). De beide broers exploiteerden, gezamenlijk en apart - Thomas in de Kleine Staat 15, Joseph in de Grote Staat 18 - een handel in stoffen en manufacturen. Na hun betrekkelijk vroege dood zetten de weduwen het bedrijf op beide plaatsen voort. De gebroeders Endepols vormden zeker geen ‘Duitse’ kolonie in de stedelijke samenleving. Hun lidmaatschap van de Broederschap van Onze Lieve Vrouw Sterre der Zee - Thomas vanaf 1880, Joseph vanaf 1882 - wijst op een volledige integratie. In de doopkapel van de Sint-Servaaskerk bewaren twee ramen, geschonken door de echtelieden Endepols-Kirsch, de herinneringen aan hun enig, vroeg gestorven kind. Veel rijker was de kinderzegen in de Kleine Staat 15, waar Hubert Joseph Edmund Endepols3 in 1877 geboren werd. Joseph was de voorlaatste in een rij van acht kinderen, van wie een jongetje al in het kinderbed stierf en een andere zoon na de dood van vader Thomas in de psychiatrische afdeling
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
10
Nieuwjaarsbrief, 1 januari 1887 [RHCL, AE, nr. 1] De tekst luidt: Lieve Papa en Mama, Niet omdat het zoo het gebruik is, maar omdat ik U oprecht bemin, kom ik U bij dit Nieuwjaarsfeest de gelukwenschen aanbieden, die mijn dankbaar hart voor u gevormd heeft. De goede God behoude U dit en nog vele volgende jaren in den besten welstand naar lichaam en ziel. Dat kommer en zorg verre van U verwijderd blijven, en moge het vooral mij gelukken U voortdurend vreugde te verschaffen en aan de verwachting te beantwoorden, die Gij van mij hebt. In mijne dagelijksche gebeden, Geliefde Ouders, zal ik steeds aan U denken en mijn verder gedrag zal U tonen, dat ik waarlijk ben Maastricht, 1 Januari 1887. Uw liefhebbende zoontje, Jozef
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
11 van ziekenhuis Calvarie werd opgenomen. Endepols' oudere broer, Herman Maurice Joseph, werd leraar M.O. Engels en was in de jaren 1913-1921 in Maastricht werkzaam. Zijn vier jaar oudere zus Maria Emilia Josephina was getrouwd met Rudolf Lamers, drogist van beroep. Zijn jongere zus, Josephina Rosa Elisabeth Hubertina, huwde in 1911 met dr. Leonardus Crijns (1881-1968), leraar wiskunde aan het stedelijk gymasium. In de familie Endepols zou de wereld van de middelbare school de handel in stoffen naar het zijplan verdringen.4
Studiejaren Joseph Endepols heeft de nieuwjaarswens, die hij op 1 januari 1887 na een diepe buiging voor zijn ouders voordroeg, volledig waargemaakt: ‘moge het vooral mij gelukken U voortdurend vreugde te verschaffen en aan de verwachting te beantwoorden die Gij van mij hebt.’ Na zijn gymnasiumjaren aan de Helmstraat (1890-1896) ging hij in Utrecht Nederlandse letteren studeren. In 1899 deed hij kandidaats, in 1901 legde hij het doctoraal examen af.5 In Utrecht heeft Joseph Endepols meer gedaan dan studeren voor tentamens en examens. Zo hield hij enkele voordrachten over geschiedkundige onderwerpen voor de Historische Kring en was hij actief in het studentencorps. Toen Paul Kruger, de balling uit Zuid-Afrika, in 1901-1902 in Utrecht verbleef, had hij de eer om samen met enkele medestudenten ‘aan de eerwaardige heldhaftige grijsaard mijn hulde te mogen komen aanbieden’. Hij hield er een levenslange liefde voor ‘Afrikaander poëzie en proza’ aan over, zoals zijn latere leerlingen zouden getuigen. Enkele jaren was hij redacteur van de Vox Studiosorum. Daarin en in de Studenten Almanak publiceerde hij literaire bijdragen in impressionistische trant. Uit de schildering van een ‘Landschap’ na een noodweer spreekt zijn bewondering voor de Tachtigers: Schel kleurden weer de tinten der landen. Jubelend vervolgend vloeiden de lichtgolven over het groenzwarte water totdat het weer lag vonken te schieten in strelende glanzen en licht spetterend geflikker. Aan de katholieke emancipatie droeg hij bij door in de (neutrale) Vox te pleiten voor de aanstelling van een docent in de Thomistische filosofie en zich daarna ‘waardig en kranig’ te weren in een maandenlange polemiek met antipapistische tegenstanders. Zijn jongere collega en medestander Gerard Brom (1882-1959) noemde hem, een halve eeuw later nog, ‘onze baanbreker
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
12 in de Vox en onze voorvechter’, prees hem om zijn ‘bezielende invloed’, en was hem ‘hartgrondig’ dankbaar voor de ‘persoonlijke vriendschap in mijn vormingsjaren’.6
Doctor Endepols Nog vóór zijn afstuderen was Endepols' leermeester, Gerrit Kalff, naar Leiden vertrokken. Endepols volgde hem daarheen voor zijn promotie op een proefschrift over de mise-en-scène van het middeleeuws toneel. Met het behalen van de doctorsbul op 28 oktober 1903 begon een lang taalgeleerd leven, waarin Joseph Endepols een stroom van publicaties verzorgde.7 In het tweede deel van deze publicatie ga ik daar nader op in. Of veel Maastrichtenaren van die geschriften kennis namen of zelfs maar kennis hadden, betwijfel ik. Zij spraken hem respectvol aan met ‘Doctor Endepols’ en waren blij met de bloemlezing Mestreechter spraok, doe zeute taol! die hij hen in 1933 schonk. Zij gunden hem van harte dat hij, onverminderd actief en goed gezond, op 12 september 1953 de zilveren eremedaille van de stad ontving en dat hij een maand later zijn gouden promotiefeest mocht vieren. Pas de Diksjenaer van 't Mestreechs, die twee jaar later verscheen, zou hem in de stad blijvende roem schenken.8
Rector Endepols In oktober 1902 was Endepols in Maastricht aangesteld als leraar aan de Gemeentelijke H.B.S. en de Gemeentelijke Burger Avondschool, tien jaar later ook aan het Stedelijk Gymnasium. Beide onderwijssoorten waren aan de Helmstraat gevestigd onder hetzelfde dak, maar het gymnasium onderscheidde zich door de pre-universitaire waardering (‘voorbereidend hoger onderwijs’) van het ‘middelbaar onderwijs’ dat aan de hbs gegeven werd. Endepols was een inspirerend docent, gewaardeerd om zijn ‘gemoedelijke lesgeven’ en zijn gedurfde aandacht voor het dialect en de dialectliteratuur. Hij had herhaaldelijk zitting in de commissie voor de Staatsexamens H.B.S., gaf van 1914 tot 1929 lessen aan de M.O.-cursus van de R.K. Leergangen in Roermond en was lid en secretaris van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs. In 1929 werd hij met algemene stemmen door de gemeenteraad benoemd tot rector van het Stedelijk Gymnasium, - de eerste niet-classicus in die functie, die er overigens door zijn publicaties blijk van gaf een classicus gelijk te zijn. Bij de viering van het 75-jarig bestaan van de school in 1939-1940 verscheen niet alleen een Gedenkboek waarin hij een belangrijk aandeel had, maar hield hij op 22 september 1940 ook een feestrede over de banden van Maastricht met de Klassieken.9
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
13
Paspoort van dr. Hubert Joseph Edmond Endepols, uitgegeven op 17 september 1951, op 16 september 1954 verlengd tot 16 september 1959. [RHCL, AE, doos 7] De foto dateert van ca. 1938.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
14
Dr. Joseph Endepols met zijn verloofde Louise Paulussen, te Caberg omstreeks 1915. [Foto in bezit van mr. Hans Paulussen te Maastricht, uitsnede]
‘Oom Jos en tante Louise’, Sint-Hubertuslaan 11, anno 1931. [Foto in bezit van mr. Hans Paulussen te Maastricht]
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
15 Hoewel hij op 15 februari 1942 pensioengerechtigd werd, bleef hij desgevraagd nog enkele maanden aan. Maar toen hij op 20 oktober 1942 de datum van zijn veertigjarig dienstjubileum passeerde, vond hij dat het genoeg was geweest. Op 1 januari 1943 ging hij met pensioen. De afscheidsbijeenkomst op 19 december 1942 was sober, ‘zonder bijzondere plechtigheid of vertoon’.10 Dit had zijn redenen: publieke festiviteiten stonden op gespannen voet met de oorlogstijd; buitendien had Endepols als warm orangist weinig op met de Duitse bezetters en hun Kultuurkamer. Zijn pensionering heeft hij als een bevrijding ervaren: het wegvallen van de zorg voor zijn lessen en voor zijn school maakte ruimte vrij voor zijn groeiende activiteiten als taalkundige en lexicoloog. Zijn bijnaam ‘de klits’ (de knikker), die hij vanwege zijn kleine gestalte op school had gekregen, zou hem met ere blijven vergezellen. Oud-leerlingen en kennissen die hij op zijn wandelingen tegenkwam, werden door ‘de klits Endepols’, dat parmantige, ‘Belgische’ heertje, al van verre begroet met een weids gebaar van zijn hoed.11
Hubertuslaan 11 Op 10 augustus 1915 - in de vakantie, zoals dat een goed leraar betaamde - was Joseph Endepols in het huwelijk getreden met Louise Paulussen (1882-1972), een van de drie dochters van heerboer-grondeigenaar Henri Paulussen uit Caberg bij Maastricht. Binnen de familie Paulussen is de herinnering bewaard aan de periode waarin dr. Joseph Endepols op vrijersvoeten - witte handschoenen, zwarte wandelstok met zilveren knop - naar Caberg wandelde om daar de vrouw van zijn dromen te veroveren. Na korte tijd gewoond te hebben op de Wilhelminasingel en in de Bredestraat betrok het echtbaar in 1918 een woning in het Villapark, op het adres Sint-Hubertuslaan 11. Helaas zou hun huwelijk kinderloos blijven. Maar Louise Paulussen bewaarde haar goede humeur, onderhield de sociale en familiale contacten, bracht warmte en sfeer in hun grote huis, dat glom en blonk. Echtgenoot Joseph bevond zich veelal in de studeerkamer, op de eerste verdieping aan de achterzijde van het huis. Dat was zíjn terrein. Wie hem iets wilde vertellen of overhandigen, klopte eerst voorzichtig op de deur. Hoewel Joseph Endepols buitenshuis bekend stond om de ‘sprankeling van geest en humor’, het ‘fijne glimlachje om de dunne lippen’ en ‘de wijs getemperde spotlichtjes achter zijn brillenglazen’, was hij in familiekring de geleerde heer die leefde in zijn eigen wereld, een beetje verstoord als iemand zijn aandacht vroeg voor een meer triviaal onderwerp, maar gelukkig waren er ook daar ‘soms wel pretoogjes’.12
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
16
Zondagmiddag 28 augustus 1910: de deelnemers aan het 31e Taal- en Letterkundig Congres in de Stationsstraat, hoek Alexander Battalaan, op weg naar de officiële ontvangst in het stadhuis. [RHCL, fotocollectie GAM nr. 03570]
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
17
Henric van Veldeke In de jaren van zijn leraarschap en rectoraat heeft Joseph Endepols in de stad ook naam gemaakt door zijn bijdragen aan het culturele leven. Van 28 tot en met 31 augustus 1910 werd in Maastricht het ‘31e Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres’ gehouden, waarbij de lezingen waren omkranst door een scala van oog, oor en smaak strelende feestelijkheden. Endepols bekleedde de functie van ‘tweede Secretaris der Regelingscommissie’ en stelde later de Handelingen samen. Ook zijn stem was er te horen: hij hield een inleiding over ‘het Vlaamsche volksboek van Owein’ en nam deel aan een discussie over de spellingvereenvoudiging, waarvan hij een verklaard voorstander was. De auteur van het congresverslag in het septembernummer van Neerlandia prees de Maastrichtse gastheren, in het bijzonder Momus' erevoorzitter Laurent Polis, ‘deze hoofsche grijsaard met zijn jong hart’. Ook had hij veel lof voor de begeleidende festiviteiten. Maar over de inhoud van de spreekbeurten was hij minder enthousiast en hij betreurde het dat sommige sprekers, met name Lodewijk van Deyssel, verstek lieten gaan. Zodoende kwam het accent te liggen op het flankerend programma - veel muziek, feestverlichting, projectie van lichtbeelden, een gondelvaart, en wat niet al - en leek het congres teveel op een landdag van het Algemeen Nederlands Verbond, het ANV.13 Voor de tekstschrijver de Opregte Maastrichter Almanak, naar gewoonte speels balancerend op de grens van Wahrheit en Dichtung, was dit taal- en letterkundig festival een kolfje naar zijn hand: De hiere van 't Taol- en Lètterkundig Congres (...) hùbbe de stad wel zoe get zestig gùide per kop gekos, me daoveur kriege veer ouch ei standbeeld van Hinderik van Veldeke, dat is den oetvinder vaan de Mastreechter taol. Dat congres waor beieingekomme um 't Mastreechsch vas te stèlle es wereldtaol, me pas waore ze aon de geng of ze waore zich al aon 't knebbele euver de vaaier van Pierlala en maakden ei spektakel, dat dee gooien auwe Wiekeneer zich in zien kis umdrejde. 't Schoenste van 't congres waos de gondelvaart op 't kanaal, boe zoe veul lui beiein waore, dat zelfs de zedepolitie gein orde kos haawe. Euveraal waor meziek en op de vief köp speulde ein boereharmonie vaan: ‘Alle de eendsches zwumme in 't water.’ De verleechting vaan 't Villapark waos echter niks bij de lichbeelden oppe Vriethof. Dat waos choen!’14 ... ei standbeeld van Hinderik van Veldeke...? Inderdaad had dr. Endepols tijdens het congres het idee geopperd - een voorstel dat door prof. Jan te Winkel in zijn congresbijdrage over Hendrik van Veldeke was overgenomen - dat voor Veldeke in Maastricht een standbeeld moest worden opgericht, zoals dat voor Jacob van Maerlant in Damme gebeurd was. Hoewel door Te Winkel gesuggereerd werd dat de zaak al bijna rond
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
18
Onthulling van het beeld van troubadour Henric van Veldeke op het naar hem genoemde pleintje bij de Sint-Servaaskerk te Maastricht, 10 september 1934. [RHCL, fotocollectie GAM nr. 22028, uitsnede]
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
19 was, heeft het tot 10 september 1934 geduurd voordat het fraaie beeldje van Charles Vos op het Henric van Veldekeplein onthuld kon worden. Het is de onthulling van het Veldeke-monument in Hasselt op 30 september 1928 geweest die Maastricht tot actie aanzette. Het Comité ‘Henric van Veldeken’, waarvan dr. Joseph Endepols ondervoorzitter was en zijn oudere vriend, de kantonrechter dr. Edmond Jaspar (1872-1946) voorzitter, begon met het uitschrijven van een prijsvraag voor een aan Veldeke gewijde studie. Het werk van L.J. Rogier, ingezonden onder het motto ‘Tussen twee werelden’, werd in 1929 bekroond en in 1931 gedrukt.15
Edmond Jaspar, het ANV en Veldeke Met Jaspar heeft Endepols gedurende enkele decennia succesvol samengewerkt. Zij deelden met elkaar de liefde voor het Oranjehuis en voor het Maastrichts dialect. Jaspar was direct na de Eerste Wereldoorlog voorzitter van het anti-annexatiecomité, dat de Belgische pogingen om ‘le Limbourg cédé’ terug te vorderen in de kiem smoorde. Samen zorgden Endepols en Jaspar voor de brochure Oranje en Maastricht (1925), waarin verschillende oranjegezinde verslagen uit de negentiende-eeuwse Franstalige en Nederlandstalige Maastrichtse dagbladpers waren afgedrukt. De recensent van het culturele maandblad De Nedermaas kritiseerde de eenzijdige voorstelling van zaken in deze publicatie en merkte op: ‘Welk nut de ontkenning der algemeene ontstemming [in 1830] heeft, ontgaat ons.’ Oranje en Maastricht was uitgegeven met steun van het ANV. Endepols was daarin actief als voorzitter van de Maastrichtse afdeling. Ook bij ANV-afdelingen buiten Nederland zou hij de gedachte dat ‘de taal gans een volk’ is, uitdragen. Jaspar was medebestuurslid.16 Beiden stonden zij in februari 1926 aan de wieg van Veldeke, de vereniging die al 86 jaar de bevordering van de Limburgse dialecten nastreeft. Endepols liet een bestuursfunctie graag over aan Jaspar, die daar, ook door de uitgave van Bonte blomme, gedichte in Mastreechs dialek (1921, 2e druk 1928), bij uitstek geschikt voor was. Jaspars ambitie om ook de dialectwetenschap te beoefenen kwam niet goed van de grond. Wel schreef hij verdienstelijk over de raakpunten tussen de dialecten van Aken, Luik en Maastricht,17 maar zijn plan voor een boek over het Maastrichts bezweek, zo noteerde Endepols met een mengeling van humor en ergernis, ‘onder de verlicht-despotische supervisie van de Nijmeegse hoogleraar’, te weten Jacques van Ginneken s.j.18 Toen Endepols in 1934 door Veldeke alsnog voor een bestuursfunctie benaderd werd, weerde hij het verzoek charmant af: ‘Veur de vereiniging, häör doel en streve, veul iech natuurlik alles - iech höb et keend
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
20 mèt in de wereld hellepe bringe - meh de vraog is, of iech es gewoen soldaot (...) neet beter op m'n plaots bin.’ Mogelijk bleef in deze brief onuitgesproken wat hij in het tijdschrift van de vereniging miste. Dat verpakte hij later in een artikel bij het derde lustrum: ‘'ne Gelökwins en einige ander winse’. Hij was ingenomen met de ‘historische’ prozastukken - zijdelings een pluim op de hoed van Jaspar -, maar vond dat de kwaliteit van de gedichten nogal eens tekortschoot: ‘Dao zien ónder de poëzie inderdaod diamentsjes, meh ouch wel 'ns steinsjes, die nao familie zien van glaas.’ En hij miste ambitie: ‘Woe blijf de novelle, de roman, 'ne “regionale” in “regionale” taol? Wee publiceert in Veldeke weer ins e nui tonielstök?’19
Ambassadeur voor Limburg in Londen Op 13 januari 1930 hield Endepols een voordracht voor de leden van de ANV-afdeling, de Hollandse club, in Londen. Hij schetste daarin ‘het verleden en heden van Zuid-Limburg in zijn verhouding tot den Nederlandschen stam’. Hij attendeerde zijn gehoor erop dat de taal van Zuid-Limburg, ondanks de culturele invloed vanuit Aken en vanuit Luik, altijd Nederlands was gebleven: ‘Want de zoogenaamde verfransching in de [eerste] helft der 19de eeuw is niets anders geweest dan een tijdelijke Franskiljoneering van een bepaalde laag der Maastrichtsche bourgeoisie, parallel loopend mèt, maar veel zwakker dan de Vlaamsche Franskiljoneering uit denzelfden tijd.’ Intussen waren in Zuid-Limburg ‘onder den Algemeen Nederlandschen bovenstroom’ de dialecten (‘de Limburgsch-Frankische, dat zijn echt Nederlandsche dialecten’) krachtig blijven voortbestaan, niet alleen als uitdrukkingsmiddel van ‘de lagere volksklassen’, maar ‘ook der hoogere standen’. De geschiedenis van het gebied verklaarde waarom een oriëntering op het noorden pas in de negentiende eeuw, en versneld vanaf 1895, kon plaats hebben. Bij de verschillende factoren die de integratie bevorderd hadden, wees Endepols ook op het volgende: ‘De emancipatie der Noord-Nederlandsche katholieken boven den Moerdijk en de politieke beteekenis der Katholieke Staatspartij deed den Zuid-Limburger het Noorden niet meer beschouwen als een uitsluitend niet-katholiek land.’ Natuurlijk kon de relatie tussen Noord en Zuid nog verbeterd worden. De ligging van Zuid-Limburg op de randen van het Romaanse en Germaanse cultuurgebied maakte de kijk op de Nederlandse en de West-Europese cultuur vanzelfsprekend anders dan boven de Moerdijk, ‘misschien cosmopolitischer, maar in alle geval anders’, vond Endepols. De architectuur en de folklore weken af van het boven-Moerdijkse beeld. En de industrialisering van de mijnstreek, met zijn duizenden allochtone arbeiders, kleurde het leven anders. Dat vormde echter geen grond voor het
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
21 superioriteitsgevoel, waarvan Hollanders tegenover Zuid-Limburgers nog wel eens getuigden. Juist de Zuid-Limburgers, bekend met de nabije Franse en Duitse cultuur, konden daarover oordelen. Door hun kennis van het Frans wisten zij bijvoorbeeld, hoe bleek de Nederlandse historische romans tegenover de Franse afsteken. Dat alles nam overigens niet weg dat Zuid-Limburg zich anno 1930 thuis wist in het Nederlandse staatsverband, ‘en het is mijn persoonlijke overtuiging, dat het zoo goed is, dat het zoo moet zijn’, besloot Endepols.20
Vondelherdenking In 1937 vierde literair en katholiek Nederland het 350e geboortejaar van de prins onzer dichters, Joost van den Vondel (1587-1679). Ook Maastricht had zijn Vondel-comité. Het werd voorgezeten door dr. Endepols, bibliothecaris dr. A. Kessen was secretaris en dr. Jaspar schoof aan als bestuurslid. Endepols roerde de trom: Vondel was een echte Groot-Nederlander, geboren in Antwerpen, met jeugdjaren in Keulen, in Amsterdam lid van de Brabantse rederijkerskamer 't Wit Lavendel. Maastricht was, aldus Endepols, ‘aan zijn Zuid-Nederlanderschap en aan het feit dat het een der oudste Nederlandse steden is, verplicht Vondel op waardige wijze te herdenken.’ En dat gebeurde. In de gemeentebibliotheek werd op zondag 26 september een Vondel-expositie geopend, waarbij onder meer de Commissaris van de Koningin en de Vondelkenner dr. H. Molkenboer het woord voerden. Endepols was tevens lid van het Nationaal Vondel Comité, dat van woensdag 17 tot en met vrijdag 19 november in Amsterdam diverse evenementen en een congres organiseerde, waarbij hij als voorzitter van het Maastrichtse comité aanwezig was. Aansluitend vond op zondag 21 november in de Dominicanerkerk de Maastrichtse herdenking plaats: andermaal een toespraak van dr. Molkenboer, vervolgens declamatie door Paul Huf, die daar ook in de Amsterdamse stadsschouwburg voor gezorgd had, en ter afsluiting reien uit Vondels drama's Noach en Maeghden op muziek van Marius Monnikendam, uitgevoerd door het Maastrichts Stedelijk Orkest onder leiding van Henri Hermans. Maastricht stond op de nationale kaart.21
De Nederlandse taal primair Bij de voorbereiding van het 75-jarig bestaansfeest van het Stedelijk Gymnasium in 1939 dook rector Endepols in het bestuursarchief van de school en diepte daaruit de stof op voor enkele artikelen over de positie van de moedertaal aan het Maastrichtse Atheneum in de jaren 1815-1830. Hij maakte van zijn ANV-hart geen moordkuil en liet duidelijk blijken dat hij voor francofone bestuurders, ook in díe cultuurperiode, weliswaar enig
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
22 begrip, maar weinig waardering kon opbrengen.22 Dat oordeel kwam voort uit zijn overtuiging dat taal en cultuur onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn. De Franse taal en cultuur implementeren in een Nederlandse gemeenschap leidde volgens Endepols tot een onnatuurlijke scheiding tussen een bevoorrechte bourgeoisie en een brede onderlaag van achtergestelden. Bijna twintig jaar later, op 26 oktober 1955, zou hij het thema hervatten in een rede voor de Koninklijke Vlaamse Academie, waarin hij over de ingewikkelde ‘taaltoestanden te Maastricht op het einde der 18de en in het begin der 19de eeuw’ toch wat genuanceerder en speelser oordeelde. Toen de voordracht in druk verschenen was, reageerde de prominente dialectologe dr. Jo Daan: ‘Van deze finesses wist ik niets af’; ‘dit heeft mijn begrip voor de tegenwoordige toestand in Maastricht en Zuid-Limburg aardig verdiept.’23
Erkende verdiensten Dr. Joseph Endepols werd vele malen onderscheiden. Hij was officier in de orde van Oranje Nassau, officier in de Kroonorde van België, lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, lid van het Utrechts Provinciaal Genootschap, buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie, erelid van Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, erelid van de Vereniging Veldeke en van de Vereniging van Limburgse schrijvers te Hasselt. Het ereburgerschap van zijn geliefde stad dankte hij natuurlijk in de eerste plaats aan zijn wetenschappelijke publicaties, in het bijzonder die over het Maastrichtse stadsdialect. In de wereld van taal en letteren was zijn naam gekend en daardoor ook de faam van zijn stad. Met deze onderscheiding werden bovendien zijn publieke functies gehonoreerd. Hij was medeoprichter van de Openbare Leeszaal en Bibliotheek, lid van de Raad van Commissarissen van de bouwvereniging Sint-Servatius, voorzitter van het bestuur van de Inrichting voor Ooglijders in Limburg (die aan zijn tuin grensde) en lid van de Bijzondere Raad van Sint-Vincentius. Ofschoon niet opvallend participerend in het openbare leven van de stad, nam hij op bescheiden wijze deel aan het kerkelijke en gezelligheidsleven. Zo was hij lid van de broederschappen van Onze Lieve Vrouw Sterre der Zee (al vanaf 1904) en van Sint-Barbara, en bezocht hij liefst wekelijks de Groote Sociëteit aan het Vrijthof om er onder het genot van een geurige sigaar en een mooi glas wijn een kaartje te leggen.24 Vincentius had een bijzondere plaats in zijn hart. Zijn vader was vicevoorzitter van de vereniging geweest en hijzelf was Vincentiaan vanaf 1903.25 In de Limburger Koerier schreef hij artikelen over armoedebestrijding door ‘brokkenverzameling’, het inzamelen van tweedehands goederen.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
23 Samen met Pie Gemmeke (1899-1961), die hem opvolgde als voorzitter van de Vincentiusconferentie in de parochie Sint-Matthias, bezocht hij regelmatig noodlijdende gezinnen. Beider bekommernis om de armen maakte hen tot vrienden. Toen Endepols 65 jaar werd, liet collega Gemmeke een doosje sigaren bij hem bezorgen: ‘een kleinigheid / in dezen tijd’, - het was oorlog. Endepols repliceerde gevat: Eure sigarezege / Maakde mieg gans verlege! leg kèn dao mèr op reagere / Door vol dank te assurere: Bij ellek trèkske, dat ieg daon, / Es ieg e sigeerke rouke gaon, - E groeter plezeer / Es borrel of beer! Zal iech dinke nom de Pie! / Aon de veurzitter van de conferentie Adie! J. Endepols
Vermeldenswaard is nog dat Endepols een in het Maastrichts geschreven brochure ontworpen heeft, gewijd aan de stichter van de Vincentiusverenigingen, Frédéric Ozanam (1813-1853), ‘mèt de hoop tot (...) heer 'n hiel wèrrem pläotske in het hart krijg van de Mestreechteneers, in het biezunder van de Mestreechter jonglui’.26 Eigenlijk verbaast het dat Endepols, een parel aan Maastrichts stedekroon, pas vijfentwintig jaar na zijn dood geëerd werd met een straatnaam: het Endepolsdomein in Randwyck.27
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
24
Sijt werckende nerstelike - Ex libris Jos. Endepols. [RHCL, AE, doos 7] [nerstelike: naarstig, ijverig]
Eindnoten: 3 ‘Edmund’ volgens de geboorteakte en zijn bidprentje; zijn paspoort vermeldt ‘Edmond’. 4 RHCL, Burgerlijke Stand Maastricht; idem, adreslijst Salie 1855 en Maastrichtse adresboeken 1875-1923; informatie van dr. Ruud Philips over de leden van de Broederschap van Onze Lieve Vrouw Sterre der Zee; M. van Heyst, ‘Familiewapens en opschriften van gebrandschilderde ramen in de doopkapel’, in: De Sint Servaas, nr. 35-36, december 1987, 281-282. Maurice Endepols (‘professeur d'Anglais’) was auteur van het artikel ‘Mislukte gevangenneming van Marlborough in 1702’, dat verscheen in de Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg (PSHAL) 53 (1917) 81-90. 5 AE, nr. 1: Nieuwjaarsbrief; ‘Endepols, Dr. Hubert Jozef Edmund’, in: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Nederlanders en hun werk, Amsterdam 1938, 435-436. 6 AE, nr. 5 en doos 6 (lezingen); AE, doos 1 (Paul Kruger; Zuid-Afrikaanse literatuur); AE, nr. 22 (Studenten Almanak en Vox); Persoonlijkheden, 435; L.J. Rogier, in: In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953, 's-Gravenhage 1953, 581; AE, doos 2 (Brom, 15 februari 1957), doos 5 (Brom, 19 augustus 1959). 7 Een ‘beknopte bibliografie’ (32 nummers) van dr. H.J.E. Endepols is gepubliceerd bij het levensbericht door Kats. Deze bibliografie, uitgebreid met de nummers 33-80, is in typoscript aanwezig in: AE, nr. 2. 8 AE, nr. 24 (diploma RU Leiden, 28 oktober 1953; Limburgs Dagblad, 27 oktober 1953 (gouden doctorsfeest); Gazet van Limburg, 14 september 1953 (zilveren eremedaille bij gelegenheid
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
9 10
11
12
13
14 15
16 17 18 19 20 21
22
23
24
25
26 27
van Burgerdag, zaterdag 12 september 1953); Limburgs Dagblad, 21 oktober 1955 (verschijnen Diksjenaer). Kats, 102; Persoonlijkheden; AE, nr. 5 (tekst feestrede); Gedenkboek van het Stedelijk Gymnasium te Maastricht 1864-1939, samengesteld door de docenten, Maastricht z.j., 61. AE, nr. 1: Limburger Koerier, 17 december 1942 (aankondiging afscheid); Limburgs Dagblad, 21 december 1942 (verslag afscheid); Van Athenaeum tot Lyceum. Honderd jaar gemeentelijk V.H.M.O. in Maastricht, Maastricht 1965, 99-101, 121-122, 125. AE, nr. 1: Het Parool, 14 februari 1957 (80 jaar), Limburgs Dagblad, 27 oktober 1953 (gouden doctorsfeest); Kats, 102; Jef Leunissen, in: De Limburger, 17 februari 1977 (100e geboortedag); mondelinge informatie van drs. Aristides Witlox. RHCL: Burgerlijke Stand Oud-Vroenhoven; idem Maastrichtse adresboeken; genealogie ‘Paulussen’, in: Nederland's Patriciaat 65 (1980-1981), 381-391; interview met mr. Hans Paulussen, 17 mei 2010; Limburgs Dagblad, 27 oktober 1953. Handelingen van het XXXIe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, gehouden te Maastricht, 28 tot 31 Augustus 1910, Maastricht z.j.; AE, doos 2: Neerlandia, jg. 14, nr. 9, september 1910. Opregte Maastrichter Almanak voor het jaar onzes Heeren 1911, Leiter-Nypels Maastricht. Handelingen van het XXXIe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres; AE, doos 4: De Tijdspiegel 13 (1958) nr. 7 (Veldekemonument Hasselt); AE, nr. 23: Limburger Koerier, 8 september 1934 (Veldekemonument Maastricht); L.J. Rogier, Henric van Veldeken. Inleiding tot den dichter en zijn werk, met bloemlezing, Maastricht 1931; AE, doos 2 (brief Rogier, 16 oktober 1931). Felix Rutten, Terugblik 1880-1930, Sittard 2003, 183-186, 191 (annexionisme); De Nedermaas 3 (1925-1926), 59-60 (recensie Oranje en Maastricht). PSHAL 66 (1930), 111-137 (Akens - Maastrichts) en 74 (1938), 175-191 (Maastrichts Luikerwaals). H.J.E. Endepols, ‘Edmond Jacques Hubert Jaspar (Maastricht, 17 October 1872 - 7 Augustus 1946)’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1947, 110-119. AE, doos 4 (brief Endepols, 12 augustus 1934); Veldeke 15 (1940-1941), 44-47. AE, nr. 5: ‘Uit het land van Hendrik van Veldeke, den eersten Nederlandschen troubadour’, voordracht gehouden te Londen, 13 januari 1930; Kats, 103. AE, doos 5: J. Endepols in de Limburger Koerier, 8 september 1937, en J. Notermans in De Morgen, 28 september 1937 en 5 oktober 1937 (Vondeltentoonstelling in Maastricht en Vondelviering in Amsterdam); AE, nr. 22 (programma Vondelherdenking Maastricht). ‘Het bestuur van het Koninklijk Athenaeum te Maastricht als examencommissie’, in: Tijdschrift voor Taal en Letteren 26 (1938), 86-112; ‘Bijdrage tot de geschiedenis van de taalstrijd bij het onderwijs te Maastricht’, in: idem, 237-288; AE, doos 5: aantekeningen over André van Hasselt (zie de afbeeldingen).asseltHhh AE, nr. 5 bevat onder meer de rede die Endepols op 22 september 1940 bij de viering van het 75-jarig bestaan van zijn school heeft uitgesproken; ze was gewijd aan de banden van Maastricht met de klassieken. De voordracht ‘Taaltoestanden etc.’ werd gepubliceerd in de Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde 1955, 605-617; AE, doos 2 (brief Jo Daan, 28 februari 1956). Kats, 106-107; Persoonlijkheden; Jef Leunissen in De Limburger, 17 februari 1977; AE, doos 6 (Jaarverslag Broederschap O.L.V. Sterre der Zee); Limburgs Dagblad, 27 oktober 1953 (Endepols 50 jaar doctor). AE, nr. 1: opschrift op de grafsteen van zijn vader; Endepols zelf was van 1903 tot 1907 secretaris van de Vincentiusconferentie Sint-Matthias/Sint-Martinus, vervolgens secretaris van de Bijzondere Raad (het overkoepelend bestuur) tot 1913, en in de jaren 1931-1939 president van de Conferentie Sint-Matthias. Zie: Hans Evers en Hub Schwanen (red.), De Vincentiusverenigingen in Maastricht. Een aspect van de stadsgeschiedenis vanaf 1848, Maastricht 1993, 140-142. Limburger Koerier, 17 december 1942; AE, nr. 22 (brokkenverzameling); ‘Eure sigarezege’: in bezit van Pie's zoon, drs. Charles Gemmeke te Maastricht; AE, doos 5 (Ozanam). Raadsbesluit van 12 mei 1987. Zie: Br. Goswin Jägers en br. Odilo Berns, Maastricht, 'n straat en 'n naam, Maastricht 1989.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
25
Filoloog in drie gedaanten Door de akker van de Nederlandse taal en literatuur heeft dr. Joseph Endepols als literatuurhistoricus, als lexicoloog en als dialectoloog een aantal nog steeds herkenbare sporen getrokken.
Literatuurhistoricus Aan het begin van zijn wetenschappelijke werkzaamheid staat zijn Leidse dissertatie uit 1903: Het decoratief en de opvoering van het middelnederlandsche drama volgens de middelnederlandsche tooneelstukken. Het is het verslag van een onderzoek naar wat uit de tekst van die stukken zelf te halen is voor een betere kennis van de toenmalige inrichting van het toneel. Met zijn proefschrift droeg Endepols bij aan de veranderde opvattingen over vormgeving en presentatie van middeleeuwse stukken. Na de opvoeringen van Elckerlijc en Lanseloet van Denemerken door Royaards en Verkade in 1907 werd het middeleeuwse drama volwassen verklaard en geschikt voor het beroepstoneel.28 Endepols was geboeid door de visionaire middeleeuwse verhalen over dood en hiernamaals. Zijn artikel uit 1909, getiteld ‘Bijdrage tot de eschatologische voorstellingen in de middeleeuwen’ getuigt daarvan. Het was de opmaat tot de uitgave, samen met René Verdeyen, van Tondalus' visioen en St. Patricius' vagevuur, in twee indrukwekkende delen (1914, 1917), voorbeeldig door een minutieuze vergelijking van vier parallel afgedrukte handschriften. In het stadium van voorbereiding had Endepols zich in 1913 de moeite getroost én het genot verschaft van een vakantiereis naar Pettigo (County Donegal, in Noord-West-Ierland). Vanuit dat plaatsje bereikt men langs een eeuwenoude pelgrimsweg St. Patrick's Purgatory, gelegen
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
26 op een eilandje in het meer met de naam Lough Derg.29 De tweedelige standaardeditie werd gevolgd door uitgaven in de serie ‘Van alle tijden’, bestemd voor een groter publiek: Die hijstorie van Sunte Patricius Vegevuer, verzorgd door Endepols, en Tondalus' visioen, door Verdeyen. In de serie Lyceum-herdrukken verzorgde Endepols een editie van Den spyeghel der salicheyt van Elckerlijc. Een succesvolle uitgave: de eerste druk verscheen in 1925, de zesde in 1955. In 1934 publiceerde hij een Latijnse toneeltekst: Vita Sancti Trudonis confessoris, comedijs duabus ut plurimum expressa, mooi verzorgd door de Maastrichtse drukkerij Gebrs. van Aelst. De tekst gaat over ‘het leven van de Heilige Trudo, belijder, dat in twee bedrijven voor zover mogelijk wordt weergegeven’. De persoon, die de vita voor toneel bewerkte, heette Petrus Crullus. Hij had dit gedaan op verzoek van zijn abt, Christophorus Blocquerii. Deze abt was in Maastricht leerling geweest van Ischyrius (Christiaan Stercken), rector van de Latijnse school en auteur van Homulus (1536), een Latijnse bewerking van Elckerlijc. Zodoende kon Endepols, ‘de tegenwoordige praeceptor’, de uitgave beschouwen als een hulde aan zijn verre voorganger Ischyrius. L.C. Michels speelde op dit samenspel van gegevens in door zijn collega aan de Leergangen te danken voor ‘het boek, waarmee de ene praeceptor de manes van de andere op fraaie wijze eert’.30 De laatste uitgave die Endepols op het terrein van de middeleeuwse literatuur verzorgde was getiteld: Hrotsvitha van Gandersheim. Leesdrama's. Hij had deze leesdrama's van de tiende-eeuwse benedictines Hrotsvitha uit het Latijn vertaald en voorzien van een degelijke inleiding. Het boek verscheen in 1950 in de serie Monumenta Christiana. Omdat Endepols de ontwikkelingen op het gebied van het middeleeuwse drama, ook internationaal, op de voet volgde en door zijn vele tekstuitgaven gezag verworven had, was hij de aangewezen persoon voor de editie van Vijf geestelijke toneelspelen der middeleeuwen (1940) in de serie Bibliotheek der Nederlandse Letteren. Hij koos voor ‘Stella’ (het Latijnse Driekoningenspel van Munsterbilzen), ‘Die eerste blij schap (van Maria)’, ‘Die zevenste blijschap (van Maria)’, ‘Marieken van Nieumeghen’ en ‘Elkerlijc’. Een ander eervol verzoek betrof het schrijven van het hoofdstuk over ‘Het middeleeuwse toneel’ in het tweede deel (1944) van de Algemene Literatuur Geschiedenis onder redactie van prof. dr. Jan de Vries. Maar roem vergaat. In een artikel uit 1970, getiteld ‘Typen van toneelinrichting bij de rederijkers’, gunt W.M.H. Hummelen Endepols wel de eer dat hij met zijn dissertatie een nieuwe weg had ingeslagen door een onderzoek van de toneelstukken zelf, maar vervolgens constateert hij dat het werk ‘zeer grote tekortkomingen vertoonde’, onder meer omdat Endepols
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
27 zijn uitspraken baseerde op gegevens die hij haalde uit spelen van latere tijd, ‘zonder zelfs ook maar blijk te geven van enig besef dat die werkwijze kritische toetsing behoefde’.31 Wat er ook waar zij van deze kritiek, de formulering ervan doet de consciëntieuze Endepols oneer aan. Gelukkig heeft hij er niet meer van geweten. De Nederlandse literatuur was voor Endepols als leraar Nederlands bekend terrein. Toch heeft hij zich weinig wetenschappelijke uitstapjes naar de zeventiende en latere eeuwen veroorloofd. Publicaties op dat terrein zijn spaarzaam. Zijn liefde voor Maastricht bracht hem tot verkenning van de Franstalige gedichten van André van Hasselt (1805-1874) en van Theodoor Weustenraad (1805-1849). De laatste had als jongeman ook Nederlandse poëzie geschreven, waarin zijn leermeester Johannes Kinker (1764-1845) correcties had aangebracht. Endepols wijdde er een artikel aan in het Album (1943) voor zijn vriend prof. René Verdeyen, een van Kinkers opvolgers op de leerstoel Nederlands in Luik.32 Voor de Antwerpse afdeling van het ANV hield Endepols in het seizoen 1927-1928 een voordracht over ‘De sociale literatuur in de eerste helft der 19de eeuw’. Het onderwerp paste in de visie waaraan Gerard Knuvelder in 1930 zijn boek Vanuit wingewesten zou wijden: de miskenning van Noord-Brabant en Limburg in het vaderlandse discours. Zo onderkende Endepols in de Zuid-Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw een stroming die ‘min of meer revolutionair getint’ was. Aan de hand van Julius Vuylsteke (1836-1903) en Joost Jozef Diricksen (pseudoniem: Eugeen Zetternam, 1826-1855) illustreerde hij zijn stelling en conclusie, dat ‘de Zuid-Nederlandsche literatuur, inzonderheid tusschen 1830-1880, in Noord-Nederland niet altijd op haar volle waarde geschat en ook niet altijd voldoende bekend is.’ ‘Welk een verschil met den bourgeois satisfait Tollens, den halven landjonker Cremer, den hoofdredacteur der Arnhemsche Courant Keller, en ook met den Haagschen predikant Van Koetsveld! Zij hebben wel de ellende gezien, maar zelf nooit ondervonden,’ aldus Endepols.33 Uitvloeisel van zijn literair-historische wandelingen in de periode na 1800 was een kort inventariserend overzicht van ‘Limburgse schrijvers van het einde der 19e en het begin der 20e eeuw’.34 Hoewel hij er geen publicaties aan heeft gewijd, was Vondel een van zijn favorieten. Het kan niet enkel geweest zijn vanwege zijn voorzitterschap van het Maastrichts Vondelcomité dat hij vele bladzijden gevuld heeft met aantekeningen over Vondel en dat hij een grote verzameling aforismen uit Vondels werk heeft aangelegd. Het maakt de indruk van een publicatie in voorbereiding, maar mogelijk waren de notities en citaten bestemd voor zijn lessen aan de R.K. Leergangen.35
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
28
Notitie van dr. Endepols na lezing van: André van Hasselt, Poésies choisies, Paris 1901: Is het niet een eigenaardig verschijnsel, dat van Hasselt (...) er nooit toe is gekomen in te zien (...) dat een Fransche taal en kultuur bij een Nederlandsch-Vlaamsch (om van Limburg niet te spreken) volk iets onnatuurlijks was. [RHCL, AE, doos 5]
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
29
Lexicoloog Mathijs Jacobus Koenen (1847-1920) kreeg in 1880 een aanstelling aan de in dat jaar opgerichte Rijkskweekschool in Maastricht. Met zijn vrouw en kinderen ging hij wonen aan de Brusselsestraat. Omstreeks 1900 verhuisden ze naar een nieuwe woning aan de Sint-Hubertuslaan op nummer 17. In 1918 zouden gymnasiumleraar dr. Joseph Endepols en zijn vrouw zich vestigen op nr. 11. Koenen, die in 1896 een Klassiek handwoordenboekje had samengesteld en in 1897 een Verklarend handwoordenboek der Nederlandsche taal, raakte al gauw bevriend met de jonge taalgeleerde, met wie hij de liefde voor de Nederlandse taal deelde. Bij de voorbereiding van de twaalfde druk (1918) van het Handwoordenboek werd Endepols reeds betrokken, en toen Koenen op 1 augustus 1920 stierf, nam hij het werk over. Zo verschenen van woordenaar (lexicoloog) Endepols de dertiende (1921) tot en met de negentiende druk (1939), mèt de nodige bijdrukken. Vanaf de zeventiende druk (1932) riep hij voor het Zuid-Nederlands de hulp in van zijn Luikse vriend René Verdeyen. In de achttiende druk (1937) liet hij de spelling De Vries & Te Winkel los en verving ze door de spelling Marchant. Na de negentiende druk (1940) trok Endepols zich terug en nam dr. K. Heeroma de redactie over. De titelpagina van de zesentwintigste druk (1966) vermeldde voor het laatst de namen ‘Koenen-Endepols’. Endepols heeft het wetenschappelijk niveau van ‘Koenen’ aanmerkelijk verhoogd en, hoewel aanvankelijk nog geremd door ‘piëteit voor den eersten bewerker’, de opgenomen taalschat ingrijpend gerenoveerd. Ook voor de ‘volkstaal’ ruimde hij plaats in, niettegenstaande een mogelijk choquerend effect bij ‘studeerende jonge dames’.36 Zelf zei hij daarover: ‘Wij hebben getracht de vroeger zo wijde kloof tussen de schrijftaal en de gesproken, levende taal te versmallen. Archaïsmen hebben we voor een deel opgeruimd.’37 Bij het Klassiek handwoordenboekje bevattende de verklaring van namen uit de grieksche en romeinsche mythologie, aardrijkskunde en geschiedenis werd Endepols tien jaar na Koenens dood betrokken. De vierde druk (1920) en de vijfde (1926) vermeldden de naam van J.P.F. van Anrooy als co-auteur, respectievelijk als bewerker. Vanaf de zesde druk (1931) nam Endepols de zorg voor ‘Koenen & Van Anrooy’ op zich. Het werd opnieuw een succesverhaal. In 1961, het jaar vóór Endepols' overlijden, verscheen de veertiende druk. Maar de boog kan niet altijd gespannen zijn. In 1946 concipieerde hij, onder het pseudoniem Hajee, een ludiek artikel (‘Nova barbaralogia’) waarin hij pleitte voor taalvernieuwing door het stimuleren van taalverloedering (gebruik van bastaardwoorden, onlogisch en ongaaf
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
30 Nederlands, valse beeldspraak, overtreding van de grammaticale regels). De bedoeling was natuurlijk om de lezers een spiegel voor te houden, die laat zien tot welke excessen een te grote mate van tolerantie in taalzaken leidt. Het artikel was bestemd voor de De Linie, maar is waarschijnlijk niet ingezonden. Een gedrukt exemplaar is in ieder geval niet bewaard.38 Als erkend woordenaar werd Endepols in 1934 door minister H.P. Marchant benoemd in de nationale spellingcommissie, de zogenaamde Commissie-Marchant, nauwkeuriger: de Commissie tot samenstelling van een officiële woordenlijst voor de schrijfwijze van bastaardwoorden en samengestelde woorden. In 1938 werd hij lid van de ‘Commissie van advies inzake de schrijfwijze van de Nederlandsche taal’. Toen de oorlog voorbij was, achtte Endepols ook de ‘Spellingvrede in zicht’: de langdurige strijd tussen de ‘Vereenvoudigers’ en de aanhangers van ‘De Vries & Te Winkel’ leek bijgelegd. Het werd nu tijd, schreef hij, ‘dat uit het taalonderwijs dode ballast wordt verwijderd, dorre takken worden weggesneden en natuur en waarheid ervoor in de plaats komen.’39 Nadat de spellingvereenvoudiging-Marchant in 1946 en 1947 achtereenvolgens door de Belgische en de Nederlandse regeringen was doorgevoerd, werd in maart 1947 een Nederlands-Belgische Woordenlijstcommissie ingesteld, die werd voorgezeten door de Utrechtse hoogleraar C.B. van Haeringen. Leden aan Nederlandse zijde waren o.m. dr. H.E. Buiskool, dr. H.J.E. Endepols en prof. L.C. Michels. Vanaf september 1947 tot april 1952 werd beurtelings in België en Nederland vergaderd, meestal gedurende drie dagen. De commissie stond onder meer voor de opgave helderheid te scheppen op het gebied van de voornaamwoordelijke aanduiding. Oorzaak van de heersende onzekerheid was het verlies van het gevoel voor het genus van de zelfstandige naamwoorden (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig). Wat was goed Nederlands: de senaat: zijn of haar leden? het parlement: zijn of haar vergaderingen? de tafel: zijn of haar poten? de vis: zijn of haar kieuwen? de bakvis: zijn of haar benen? Daarnaast vroeg de spelling van de bastaardwoorden (vreemde woorden) om een regeling: cultuur of kultuur, consequent of konsekwent; accent of aksent? Op beide terreinen bestonden er in de praktijk aanzienlijke verschillen tussen België en Nederland. Nadat de problemen intensief, soms zelfs hartstochtelijk, waren besproken, vertrouwde de commissie de voorbereiding van de eigenlijke woordenlijst toe aan een subcommissie onder leiding van Endepols. De werkzaamheden mondden in 1954 uit in de Woordenlijst Nederlandse Taal, die in de volksmond al spoedig ‘het groene boekje’ ging heten. Endepols nam daarna afscheid van de Woordenlijstcommissie. In februari 1955 werd hem door de minister eervol ontslag verleend.40
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
31 In het zicht van de finish was op 19, 20 en 21 maart 1952 in Amsterdam de 25e vergadering van de commissie gehouden. De leden waren door Van Haeringen uitgenodigd in middelnederlandse verzen. Dat convocaat had bij Endepols geleid tot een dichterlijke ontboezeming in Vondeliaanse trant. Volgens de notulen werd ze ‘in ademloze stilte aanhoord en uitbundig geloofd’. (...) Toen gruwb're genuspyton zelfs het puik van onze leden Benevelen eens kon met allerlei spitsvondigheden, En kronk'lend in zijn schubbig-blauwe kringen Als prooi hen klemde en sleepte in zijn ringen En drie van hen reeds werden tot verwoede asexuelen41, Die steeds maar krijsten uit hun hese kelen: De bakvis die is mannelijk!: Zodat de dochter Labans42 zuchtte: ‘Schandelijk!’ (....) Toen alles was bedrukt en stil En wurgde aan die bakvispil..... Toen, toen rees óp het licht van Uiterts Akademiezonen.43 Eerst kwam een vloed van wijsheid van zijn lippen stromen. Elk zweeg en keek hem aan met aandacht en verlangen En werd ondanks zich zelf, gekluisterd en gevangen. Dan donderde tot besluit de hamer in zijn vuist, En door zijn wijsheid en de hamerslag vergruisd, Lag 't genusmonster macht'loos neer in bloed en etter Voor 's sprekers voet te pletter! In 't Leids, Tochaars, Rolduc's zelfs klonk het flauw'lijk44 Ja, ja, de bakvis is toch eig'lijk vrouw'lijk!45
Een goede maand vóór deze feestelijke vergadering had Endepols zijn 75e verjaardag gevierd. Toen had namens de Woordenlijstcommissie dr. H.E. Buiskool gezorgd voor een felicitatie op rijm: Wie is dat toch, dien ieder groet Hier in de stad Maastricht? Die heer daar met zijn fijne hoed En zijn eerwaard gezicht? Die zo zorgvuldig gaat gekleed In onberispelijk habeet? Dat is den oud-rectoor Van deze goede stad
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
32 Die vele jaren door Bracht op het goede pad, Het pad van eer en deugd De stedelijke jeugd. Van dezen al te gader Is hij de geestesvader. Wie is dat toch dien men in 't Noorden Zo hooglijk acht en prijst? Die boven lof van woorden Nog bergenhoog oprijst? De grote schepper van het werk, Concept van Koenen's brein, Hetwelk, gestempeld met het merk Van Endepols, hét boek zou zijn Dat jaren, jaren lank Droeg ieders boekeplank, Waarin zo helder als het glas De grootmagister leerde Wat of het goede Neerlands was En wat was het verkeerde.46
Zo flonkerde de geest der woordenaars. Ze maakten de taaie klus van hun opdracht tot een bekoorlijk spel met de taal.
Dialectoloog Als dialectoloog was Endepols bovenal beschrijver van het Maastrichts van zijn tijd. Hij deed dat in tijdschriftartikelen, door de samenstelling van een bloemlezing uit de Maastrichtse dialectliteratuur en door als lexicoloog de Maastrichtse taalschat samen te brengen in een indrukwekkend woordenboek. Met dialectologen die zich op de dialectgeografie en de fonologie toelegden, zoals jongeren als zijn stadgenoot Sjeng Tans (1912-1993), de Sittardenaar Willy Dols (1911-1944) en de Roermondenaar Jo Kats (1906-2000) had hij, wetenschappelijk althans, weinig affiniteit. Het was zijn leraarshart dat Endepols tot de dialectologie bracht. In een voordracht over ‘Dialect en onderwijs’, meer bepaald: over de betekenis van het dialect voor het onderwijs, deed hij op het Filologencongres van 1919 in Amsterdam verslag van zijn ervaringen met taalonderwijs aan dialectsprekende leerlingen, waarbij hij zijn betoog verhelderde met sprekende voorbeelden. Goede resultaten konden bereikt worden níet door
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
33 hen op te leggen Nederlands te spreken in plaats van dialect, maar door een geleidelijke overgang te creëren van dialectische taaluiting naar Algemeen Nederlands. Het leerboek dat daarbij uitstekende diensten bewees, De regenboogkleuren van Nederlands taal, had hij samen met Jac. van Ginneken s.j. (1877-1945) samengesteld. Door deze methode werd bereikt dat de leerlingen zich vrijer gingen uiten en dat hun taalinzicht werd verdiept. Bovendien gingen zij door het lezen van erin opgenomen dialectteksten begrijpen dat artistiek-literair taalgebruik niet slechts gereserveerd is voor het Algemeen Nederlands, maar evenzeer in het dialect mogelijk is. Bijkomend resultaat was, dat de leerlingen in de hogere klassen middelnederlandse en zeventiende-eeuwse teksten beter gingen begrijpen. Veel leerlingen zijn Endepols voor zijn emancipatorisch taal- en literatuuronderwijs dankbaar geweest. Later getuigde een van hen: ‘Ja, dat was van Dr. Endepols toch wel een pioniersdaad waarvan de paedagogische waarde niet overschat kan worden.’47 Namens de ‘Streektalencommissie van het Algemeen Nederlands Verbond’ hield Endepols op zondag 6 mei 1928 een radiocauserie waarin hij wees op de onschatbare waarde van de streektalen voor de taalwetenschap en voor de kennis van ons volk. Daarom moesten op korte termijn de dialecten van Noord en Zuid op grammofoonplaten worden vastgelegd. Die zouden ook een voortreffelijk hulpmiddel bij het onderwijs kunnen zijn, want ‘het goede recht, neen de noodzakelijkheid het dialect te betrekken in het moedertaalonderwijs’ behoefde na Van Ginnekens overtuigende pleidooi voor een nieuwe aanpak niet meer te worden aangetoond. Ook als lid (1930-1933) van de Dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen zou Endepols voor het aanleggen van een ‘fonogrammenarchief’ blijven pleiten. Vanwege de gebrekkige kwaliteit van de opname-apparatuur werd de onderneming helaas een jammerlijke mislukking.48 Een uitvloeisel van zijn bemoeienis met de Regenboogkleuren was Endepols' belangstelling voor het Bargoens, de met ‘geheime’ woorden doorspekte taal van kramers, dieven en gabbers. Die interesse zal nog vergroot zijn door twee artikelen die in 1922 verschenen in het (Tilburgse) Tijdschrift voor Taal en Letteren: ‘Losche Nekôdesch. Een Limburgsche geheimtaal’ en ‘Het Bargoensch van Maastricht’.49 Ze waren van de hand van Julius Moormann, die tijdens zijn leraarschap aan de normaalschool van Meerssen enkele jaren in Maastricht gewoond had. Een toevallige aanleiding bracht Endepols twee jaar later tot bestudering van het Bargoens van de Groenstraat (gelegen bij Waubach). Mr. J. Gadiot, instructierechter van de Maastrichtse rechtbank, riep namelijk de hulp van Endepols in,
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
34 omdat hij meer wilde weten over een zin aangetroffen op een briefje in bezit van een verdachte: ‘Alpese mirm maer, ming fiet wit nullers’ (Moeder zeg maar, mijn persoon weet niets). Endepols ging met genoegen op Gadiots verzoek in. Eerst had hij in de gevangenis twee lange gesprekken met de preventief zittende schrijver van de tekst. Voorzien van de zo bijeengegaarde ‘voorraad Bargoens’ togen Gadiot en Endepols vervolgens naar de Groenstraat (bij Waubach), waar ze een tweetal Bargoenssprekers ‘leegpompten’. Tenslotte werd door Endepols nog een in Maastricht wonende oud-Groenstrater gedurende een lange avond ‘uitgeperst’. Het resultaat was een boeiend exposé in De Nieuwe Taalgids 1924 over de Bargoense ‘Krämersprache’ die in de Groenstraat nog in levend gebruik was. Aan de tekst voegde Endepols een alfabetische lijst van Groenstraat-Bargoense woorden toe. Later, in 1932, recenseerde hij in het Tijdschrift voor Taal en Letteren Moormanns standaardwerk De Geheimtalen. Endepols prees de wijze waarop de auteur de stof gepresenteerd had en was vol ontzag voor het verzamelde woordmateriaal. Minder te spreken was hij over diverse etymologische verklaringen. Verder was hij van mening dat Moormann niet steeds voldoende oog had voor de kleuring van de ‘geheimtalen’ door het omgevende dialect. De kritiek sloot aan bij de opmerkingen die Endepols eerder gemaakt had bij de artikelen van Moormann uit 1922: voor het eerste (‘Een Limburgsche geheimtaal’) had Moormann te gemakkelijk gevaren op het kompas van een enthousiaste leerling, terwijl de titel van het tweede (‘Het Bargoensch van Maastricht’) bepaald misleidend was: in Maastricht werd, behalve door een enkele vreemdeling, immers geen Bargoens gesproken.50 Na de verschijning in 1931 van de tweede druk van de Regenboogkleuren - met teksten van Désiré Franquinet, Edmond Jaspar en Alfons Olterdissen - ging Endepols door met het verzamelen van Maastrichtse teksten. Het resultaat was de bloemlezing Mestreechter spraok, doe zeute taol! (1933, tweede druk 1943). Ook na zijn dood bleef de vraag naar dit boek bestaan, zodat het in 1978 een derde druk kon beleven. Vanaf 1944 hebben Endepols en dr. Jo Kats, die in 1946 in de Hubertuslaan kwam wonen, intensief gewerkt aan een bloemlezing uit de Roermondse dialectliteratuur naar het voorbeeld van Mestreechter spraok. Toen de afspraak met de Maastrichtse firma Ernest van Aelst voor een druk op korte termijn onhaalbaar bleek, gingen de samenstellers in zee met A.H. Poell, de drukker van het Roermondse dagblad Maasen Roerbode. Het boek zou uitkomen in de St. Christoffelreeks, waarvan zojuist het eerste nummer, een bundel poëzie van Jo Hansen, verschenen was. De eerste proeven waren al gecorrigeerd, toen de drukker eind 1946 op zijn schreden terugkwam: de geringe belangstelling voor de bundel van
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
35 Jo Hansen beloofde voor de verkoop van de bloemlezing weinig goeds.51 In de jaren 1945-1950 verschenen van Endepols diverse artikelen waarin hij zich, op de lange weg naar de (vooralsnog gedroomde) ‘Mestreechsen diksjenaer’, bezighield met taalkundige merkwaardigheden van het Maastrichts.52 Die artikelen zijn exemplarisch voor de acribie waarmee hij zijn werk verrichtte, en voor de zorgvuldigheid van zijn oordeelsvorming, steeds op de basis van een grondige kennis van het bewerkte terrein. Zo schreef hij in 1945 over de Maastrichtse moes-familie. Hij corrigeerde hierin de opvatting dat de germaanse û in Maastricht en onmiddellijke omgeving in alle gevallen een oe gebleven zou zijn, zoals dat elders in Zuid-Limburg inderdaad het geval is. Immers naast moes bestaat er in het Maastrichts het troetelwoord mous, het werkwoord mouze, het verkleinwoord muiske, en samenstellingen als mouzekeutel en mouzeval; de monoftong (eenklank) oe is in deze woorden dus een diftong (tweeklank) ou geworden. Daarnaast bestaat echter ook weer moesgries en fleermoes. Tegenover het meervoud droeve kennen we het enkelvoud drouf, naast hoes staat het werkwoord houze, naast e broen breukske hebben we 'n broun brook. ‘De penetraties van niet-oe's maken Maastricht en omgeving tot een overgangsgebied,’ concludeert Endepols. De vraag naar de oorzaak van deze diftongeringen beantwoordt hij door te wijzen op de invloed die het cultuurcentrum Brussel op Maastricht had. In Brabant begon namelijk de diftongeringsgolf. Deze Brabantse expansie werd na 1632 (het jaar van de verovering van Maastricht door Frederik Hendrik) mogelijk nog versterkt door een ‘Hollandse’. In 1945 publiceerde hij ook een artikel over het toen verschenen Supplementdeel van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (het WNT), in het bijzonder over de vraag of de redactie van het Woordenboek goed gebruik had gemaakt van Limburgse dialectuitgaven die bij de verschijning van het eerste WNT-deel in 1882 nog niet voorhanden waren. Een steekproef leverde dertien voorbeelden op waaruit bleek dat de redacteuren de publicaties van Jongeneel (over het Heerlens), Dorren (over het Valkenburgs) en Houben en Endepols (over het Maastrichts) niet voldoende bij hun werk betrokken hadden. Zo waren fouten ontstaan bij de lokalisering van bepaalde woorden en bij de vermelding van woordbetekenissen, terwijl diverse dialectische woorden en uitdrukkingen misleidend gespeld waren. In 1948 volgde een artikel over de diftongering van Maastrichtse woorden met Germaanse ī, zoals bijs (scherpe wind), sjijf, sjijne, bijlke (naast enkelvoud biel), lijfke (naast enkelvoud lief), 'ne grijze jas (naast de jas is
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
36 gries), vijf (maar vief sigare). Hierbij valt op dat de woorden met ij stoottoon hebben en die met ie sleeptoon. Blijkbaar bewerkt stoottoon de diftongering. Maar de vraag is of dat voor het Maastrichts wel in alle gevallen geldt. Het valt bijvoorbeeld op dat een aantal woorden met een diftong, zoals rije (rijden), zije (van zijde; hoge hoed), zij (3e persoon vrouwelijk enkelvoud van het persoonlijk voornaamwoord), toch sleeptoon hebben. En verder dat de dialecten in de omgeving van Maastricht de diftongering in al deze woorden níet kennen. Omdat de relaties van Brussel met Maastricht inniger geweest moeten zijn dan die van Brussel met de ommelanden van de stad, acht Endepols het mogelijk, dat de Maastrichtenaar ging diftongeren onder Brusselse (Brabantse) invloed, omdat hij die diftongen voornamer vond dan de ‘boerse’ ie van de ommelanders. Voorzichtig formulerend concludeert Endepols, ‘dat men het recht heeft enigszins te twijfelen aan de onaantastbaarheid der stelling: stoottoon veroorzaakt ī-diftongering in het Maastrichts (...).’ Een drietal artikelen in het tijdschrift Taal en Tongval van 1949 en 1950 handelen over het al dan niet voorkomen van de n in diverse taalsituaties, waarbij Endepols diep ingaat op de condities waaronder zo'n n verschijnt of verdwijnt. Zo bestaat in het Maastrichts de neiging de slot-n na de ‘toonloze’ klinker (ə of sjwa) vóór medeklinkers te apocoperen (weg te snijden), behalve vóór de h, soms ook vóór de d en de t: də mins, də taofel, dən hoed, dən hoond, dən/də drekmaan, dən/də trein. In het geschreven Maastrichts blijkt de n na toonloze klinker vóór klinkers en h soms wel, soms niet gespeld te worden: dən/də euverweeg, dən/də haon. Endepols leidt uit zijn waarnemingen van mondeling en schriftelijk taalgebruik af ‘dat er een zekere persoonlijke vrijheid ten opzichte van het gebruik der n bestaat, mits aan twee voorwaarden wordt voldaan: a. De n moet door een ə worden voorafgegaan en worden gevolgd door een vocaal [klinker] of een h [bijvoorbeeld dən euverweeg, dən hiemel]; b. De n moet een verleden hebben, d.w.z. zij moet van functionele of etymologische oorsprong zijn’ [voorbeeld van een functionele n: die zaak zit vol haokən en ouge; ze góngən allemaol nao Meersse; voorbeeld van een etymologische n: kaan mən ət neet aanders doen? en dan gebäördən ət dèks tot de mèlk euverkookde]. Bij b is er dus sprake van een ‘vroegere’ n (een n rediviva of ‘herleefde’ n), die meer is dan een zuivere verbindings-n. Het ‘genus’ of woordgeslacht speelt een belangrijke rol bij het al dan niet gebruik van de n. Bij mannelijke zelfstandige naamwoorden enkelvoud, die beginnen met een klinker, tweeklank of h, d, t, verschijnt in het lidwoord een n: dən aap, dən aovend, dən hoed, dən deender, dən toubak. Indien vóór het zelfstandig naamwoord een of meer bijvoeglijke naamwoorden worden
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
37 ingevoegd, bepaalt het eerste bijvoeglijk naamwoord of het lidwoord een genus-n krijgt: dən awwən ezel, dən awwə groetən ezel, də groetə wittən haon, dən awwə wittən haon. Een autochtoon past deze regels automatisch toe, maar een vreemdeling in Jeruzalem voelt zich voor een onoplosbare puzzel gesteld. Endepols stelt vast, ‘dat de genus-n onder bepaalde fonetische omstandigheden stééds verschijnt, terwijl de andere n's [verbindings-n, functionele of etymologische n] kúnnen verschijnen.’ In ‘Maastrichtse n-apokope voor een neutrum’ gaat Endepols in op de verschillende vormen die het onbepaald lidwoord (in het Nederlands: ‘een’) vóór een onzijdig woord (neutrum) aanneemt. Vóór medeklinkers (behalve d, t, h) is dat ə: ə bèd, ə febrik, ə sjaop; vóór klinkers, tweeklanken en h is dat ən: ən ei, ən óns, ən humme; vóór d of t is het ən of ə: ə/ən dörrep, ə/ən teike. De n is in deze gevallen de etymologische n rediviva van de stam. Deze ‘herleeft’ altijd, als ze vóór een klinker, tweeklank of h staat, dit in tegenstelling tot de etymologische n van woorden als zevə(n), mə(n), bovə(n) die onder fonetisch gunstige omstandigheden kán herleven. Een bijzonder verschijnsel in het Maastrichts is verder, dat niet alleen n's na de toonloze ə geapocopeerd kunnen worden, maar ook sommige n's na een zwaar beklemtoonde lange klinker of diftong in eenlettergrepige woorden: ei keend, ə klei meidske, die mets, mie vajer, zie broor, met daarnaast: gein humme, ən hiel klein eepke, dien hoes, mien moojer, zien zuster. (Bij dochter, nónk, tant, neef is de apocope van de n evenwel niet mogelijk, hetgeen waarschijnlijk samenhangt met de beginletters.) Wie een leek is op taalkundig terrein zal het na lezing van de bovenstaande alinea's wel duizelen. In Mestreechs, eus moojertaol van Flor Aarts komen deze taalverschijnselen uiteraard ook aan bod, overzichtelijk geordend en met vermijding van gedetailleerde complicaties.53 Een ander vermeldenswaard ‘Trajectense’ uit deze jaren is Endepols' recensie van het boek van P.H.M. Shepherd, Van taol naar taal. Nederlands voor Maastricht en omstreken (Maastricht 1946). Volgens Endepols wekt Shepherd daarin ‘de o.i. onjuiste voorstelling dat er een soort van standaard-Maastrichts bestaat’ en miskent hij zodoende het bestaan van ‘allerlei sociale en familiale taalkringen’ waarin ‘grote verschillen inzonderheid in woordkeus en uitspraak bestaan’.54 De recensie lijkt de opmaat voor zijn indrukwekkende artikel uit 1948: Algemeen Beschaafd en Maastrichts, of la force d'intercourse et l'esprit de clocher, waarin de onmiskenbare invloed van de cultuurtaal op het dialect (‘verhollandsing’) besproken wordt. Daarbij schenkt Endepols niet alleen aandacht aan de woordenschat, maar ook aan accenten (sleep- en stoottoon), klanken, achtervoegsels en syntactische verschijnselen. Met verrassende voorbeelden illustreert hij de doorwerking van het ‘A.N.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
38
Dr. Joseph Endepols overhandigt het eerste exemplaar van zijn Diksjenaer van 't Mestreechs aan burgemeester mr. Willem baron Michiels van Kessenich. Op de achtergrond: wethouder mr. A. Baeten, die de burgemeester in 1967 zou opvolgen. Stadhuis Maastricht, 18 oktober 1955. [RHCL, fotocollectie GAM nr. 35764]
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
39 offensief’, maar stelt tevens vast dat de structuur van het Maastrichts nog niet ernstig is aangetast. Immers, indringers worden vermaastrichtst (‘onderwijzer’ werd ónderwijzer en steeds vaker oonderwijzer, de ‘Stationsstraat’ heet Statiónsstraot, de onvoltooid verleden tijd ‘speechte’ luidt spietsjde), de drie woordgeslachten en hun voornaamwoordelijke aanduidingen blijven stabiel, terwijl in het Algemeen Nederlands een uitgesproken tweeklassentendens bestaat, en er zijn elementen die wijzen op ‘een eigen karakter in de evolutie van het Maastrichts’. Endepols was de zeventig gepasseerd, toen hij, nog vol energie, begon aan de samenstelling van zijn magnum opus, waarvoor hij in de afgelopen decennia de bouwstoffen verzameld had: de Diksjenaer van 't Mestreechs. De weg was lang, maar werken kostte hem geen moeite. Op donderdag 20 oktober 1955 kon het eerste exemplaar aan de burgemeester van Maastricht worden uitgereikt. Enkele dagen later reageerde prof. L.C. Michels uit Nijmegen als volgt: ‘Het boek ziet er prachtig uit, en hoewel ik weet dat er heel wat moet gebeuren eer Endepols over iets geestdriftig wordt, kan ik toch moeilijk anders denken dan dat het er deze keer dichtbij komt.’ Terzijde merkte Michels nog op: ‘Ik geloof je ook wel een beetje te mogen feliciteren met de torenbrand van Sintervaos, in de onderstelling tenminste dat er wat goeds voor in de plaats komt.’ De recensenten in regionale pers waren lovend. Zij waren verrast door de rijkdom van het boek: een grabbelton voor de liefhebber. Neem bijvoorbeeld het lemma ‘hoed’, aldus De Nieuwe Limburger: ‘In het algemeen Nederlands is en blijft dat “hoed, hoeden, een hoedje”. Maar de Maastrichtenaar spreekt naar keuze 'nen hoed of 'nen hood, 't meervoud is heuj of hu, en voor het verkleinwoord hebben we de keuze uit: 'n heudsje, 'n huudsje, 'n heuteke of 'n huteke. (...) De Maastrichtenaar speelt met klanken alsof hij een carillon in de mond heeft.’ Nobelprijswinnaar Pie Debije (Cornell University, Department of Chemistry, Ithaca, New York) werd door de verschijning van de Diksjenaer verrast: ‘Mene leeve Dr. Endepols,’ schreef hij, ‘Ieg hub niks gewete van eur dictionnaire. Natuurlik moot ieg het hubbe. Ieg hub ingeslote het “intekenbillet” tegeliek mèt ene check veur $6,00 (...).’55 Het door Willem Hofhuizen gul geïllustreerde boekwerk was na Endepols' dood al spoedig uitverkocht. Het werd in 1977 fotografisch herdrukt en beleefde in 1999 zelfs een zesde druk. Sinds enkele jaren beschikken we over een fraaie Nuie Mestreechsen Dictionair, intussen meermalen herdrukt.56 Daarin is de woordenschat van het huidige Maastrichts vastgelegd. Het is de Maastrichtse ‘dikke Van Dale’, de herijkte nieuwe norm. Maar de Nuie heeft de Diksjenaer van Endepols niet kunnen evenaren.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
40
Diksjenaer van 't Mestreechs, pagina 515. De pentekeningen zijn van Willem Hofhuizen.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
41 Endepols beschrijft niet alleen de woordenschat van de eigen tijd, met de vele varianten in uitspraak en taalvormen, maar ook de woordenschat van de negentiende eeuw. Daarnaast bevat de Diksjenaer vele volkskundige gegevens, die door de illustraties extra kleur krijgen. Behalve veel lof voor Endepols' Diksjenaer was er natuurlijk ook kritiek. Die richtte zich vooral op de opvallende aanpak van de trefwoorden, waarbij Maastrichts en Nederlands als het ware in elkaar geschoven waren om een verdubbeling van de woordenlijst (Maastrichts-Nederlands en Nederlands-Maastrichts) te voorkomen, Michels vond overigens dat Endepols ‘een wijze middenweg’ gevonden had. Winand Roukens wijdde een degelijke bespreking aan de Diksjenaer in Veldeke en in de Bijdragen en mededelingen van het Nederlands Openluchtmuseum. Hij prees daarin ‘de kundige, critische en voorzichtige wijze waarop de scherpe, fijn aanvoelende taalgeest van deze “woordenaar” de problematiek van zijn taak stelt en oplost’. Maar hij had volkskundige kritiek op een aantal illustraties. Verder vond hij Endepols' opvatting dat de vele doubletten in het Maastrichts samenhangen met het volkskarakter, ‘aan de romantische kant’, en kon hij niet akkoord gaan met Endepols' kwalificatie van het Maastrichts als ‘een kultuurdialekt met de allures van wat men een taal pleegt te noemen’, - immers elk dialect is een cultuurdialect.57 Na het verschijnen van zijn Diksjenaer nam de woordenaar wat gas terug; hij liep intussen tegen de tachtig. Terrein van onderzoek werd nu de onomastiek, de kennis van namen van personen, planten en dieren. Zo maakte hij studie van persoonsnamen in Maastrichtse archivalia uit de veertiende eeuw, waarin hij enkele groepen onderscheidde: namen met een geografische aanduiding (Egidius de foro cerasiorum [van de Kersenmarkt], Wilhelmus dictus Lindercrus), toenamen die duiden op een persoonlijk kenmerk (Servatius dictus Vroechop, Katherina dicta die duvelinne, Yda dicta Verken, Reynerus Stamele), ‘sociale’ namen (Tysken dictus Verlies, Godefridus dictus Rieck). Hij constateerde verder dat in de veertiende eeuw patroniemen (Jansen, Claes-sen) of toenamen (Vroechop, Rieck) als familienamen gevoerd gaan worden en dat oude Germaanse voornamen verdrongen worden door christelijke, waarbij Servatius het overigens moet afleggen tegen Johannes. Tijdens een vergadering van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde op 20 februari 1957 en, enkele maanden later, bij de Algemene Ledenvergadering van Limburgs Geschieden Oudheidkundig Genootschap op 11 mei 1957 maakte hij de aanwezigen deelgenoot van zijn ‘onomastieke proefboring’.58 Intussen had de spreker op 15 februari zijn 80e verjaardag gevierd. Hij had ‘bijtijds mogelijke formateurs van erecomité's
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
42
Dr. Joseph Endepols in gesprek met ir. Léon Lhoest, directeur van de Koninklijke Nederlandse Papierfabriek, die het papier voor de Diksjenaer om niet beschikbaar stelde. Stadhuis Maastricht, 18 oktober 1955. [RHCL, fotocollectie GAM nr. 24453, uitsnede]
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
43 de pas afgesneden’ door op de hem kenmerkende ‘speels-humoristische uilenspiegelachtige wijze’ niet thuis te geven, maar dat verhinderde de Mestreechter Fanfaar Sint-Joezep niet om hem aan zijn woning een serenade te brengen.59
Vruchtbaar en vernieuwend In welke van zijn filologische gedaanten was Endepols het grootst? Zelf zou hij waarschijnlijk niet hebben willen kiezen; dat lag niet in zijn aard. L.C. Michels, die hem heel goed gekend heeft, zei het zo: ‘Het behoorde niet tot zijn eigenheid, wat dan ook te over- of te onderwaarderen, ook de dialecten niet.’60 De conclusie dat Endepols op zijn vakgebied vruchtbaar is geweest, behoeft na het voorgaande geen betoog. Hij betrad daarbij ook ongebaande wegen. Dat deed hij door zijn proefschrift, door zijn Tondalus-uitgave (samen met Verdeyen), de Regenboogkleuren (met Van Ginneken), de bloemlezing Mestreechter spraok, zijn Hrotsvitha-vertaling en de Diksjenaer. ‘Zijn streven om een wijder cultuurhistorisch veld bij het onderzoek te betrekken vindt pas sinds enkele jaren op ruime schaal ingang,’ merkte Wim Hüsken op, die het betreurde dat Endepols ‘zich slechts vanuit de periferie en op relatief grote afstand met het academisch gewoel kon bemoeien’. Ook binnen Maastricht en in de regio waren er geen wapenbroeders. In de stad woonden wel enkele gepromoveerde neerlandici, maar die waren gespecialiseerd in zaken die buiten zijn werkgebied lagen. Maastricht kende nog geen academisch klimaat. Het aantal doctores in de provincie was bescheiden en zou pas na 1955 fors gaan groeien.61
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
44
Aantekeningen van dr. Endepols na lezing van: André van Hasselt, Poésies choisies, Paris 1901. Daarbij de reflectie: Waarom schreef hij nooit iets over Maastricht, ‘le trou anti-littéraire’? (...) Blind is hij geweest voor de folklore van M[aastricht] en omgeving! Is de geschiedenis v[an] Maastricht minder dan van de Belg[ische] steden die hij bezong. [RHCL, AE, doos 5]
Eindnoten: 28 R.L. Erenstein, ‘De receptie van middeleeuws toneel in de twintigste eeuw’, in: Hans van Dijk, Bart Ramakers e.a., Spel en spektakel: middeleeuws toneel in de Lage Landen, Amsterdam 2001, 287. 29 AE, doos 6: Patrick Canon Keown, prior van het Sanctuary of Lough Derg, aan Endepols, 15 juni 1913 en 21 juni 1913; Paul Haimon, in: Limburgs Dagblad, 19 juni 1962. 30 AE, doos 1 (brief L.C. Michels, 2 oktober 1934). Endepols dateerde zijn ‘Woord vooraf’ met ‘Traiecti Betasiorum 1934’. Deze benaming van Maastricht ontleende hij aan de Maastrichtse humanist Herbenus (Mattheus Herben) die zichzelf ook wel ‘Baetasius Trajectensis’ noemde.
31
32
33 34 35
Het door Plinius en Tacitus genoemde volk van de ‘Baetasii’ bewoonde het gebied tussen Maas en Rijn. Zie: Charles van Leeuwen, ‘Matthaeus Herbenus (1451-1538), humanist van het Sint-Servaaskapittel’, in: Eric van Royen (red.), Maastricht kennisstad, Nijmegen-Maastricht 2011, 43. W.M.H. Hummelen, ‘Typen van toneelinrichting bij de rederijkers. De opvattingen van Endepols en Kernodle kritisch onderzocht, en geconfronteerd met conclusies op grond van werken van Jacob Duym en Willem van Haecht’, in: Studia Neerlandica, 1970, 2e aflevering, 51-109. AE, doos 5 (aantekeningen in verband met Weustenraad en Van Hasselt), doos 6 (cahier ‘Weustenraad’); ‘Kinker te Luik als leermeester van de Maastrichtenaar Weustenraad’, in: Album René Verdeyen, Brussel-Den Haag 1943, 181-194. AE, nr. 5. In: Zóó is Limburg, Amsterdam 1938, 14.16. AE, nr. 8; AE, doos 1.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
36 Jan de Groot, M.J. Koenen en zijn Handwoordenboek. Een herdenking in tweevoud, Groningen 1997; Kats, 107-108. 37 AE, doos 1 (aantekeningen in verband met een uitzending van Radio Nederland Wereldomroep over ‘Koenen-Endepols’ op 15 maart 1954); AE, doos 6 (brief C.A.M. Middelhoff, Hilversum, 6 februari 1954). 38 AE, doos 5 (‘Nova barbaralogia’, 12 bladzijden getypt). ‘Hajee’, een doorzichtig pseudoniem: H.J.E. E[ndepols]. 39 Limburger Koerier, 20 juli 1938; ‘Spellingvrede in zicht’, in: Katholiek cultureel tijdschrift (voortzetting van Studiën) 2 (1946) I, 227-233. 40 Album Verdeyen 1943, 401; Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Commissie tot samenstelling van de Nederlands-Belgische Woordenlijst, 1947-1952: Inventaris van het archief, 7-8; AE, doos 6 (terugblik op de vergaderingen van de commissie, juli 1952); AE, doos 4 (Van Haeringen aan Endepols, 12 december 1954); Gazet van Limburg, 15 februari 1955 (eervol ontslag; opvolger A.A. Weijnen). 41 Deze leden pleitten dus voor ‘het meisje: zijn ogen’ (omdat het genus van ‘meisje’ onzijdig is), ‘de wijfjesolifant: zijn poten’ (omdat het genus van ‘olifant’ mannelijk is en van ‘wijfjesolifant’ dus ook); etc. 42 Het betreft hier niet de bijbelse Rachel, dochter van Laban, maar mevrouw mr. M.C.D.L. Laban, die als secretaresse aan de Woordenlijstcommissie was toegevoegd. 43 Het licht van Uiterst (Ultratrajecti, Utrechts) Akademiezonen is prof. C.B. van Haeringen. 44 ‘In 't Leids, Tochaars, Rolduc's’: uit de mond van respectievelijk dr. H.E. Buiskool, dr. C. Kruyskamp en dr. L.C. Michels. 45 AE, doos 6. Het gedicht (‘Al is in mij geen sprank van 's dichters vuur meer over...’) telt in totaal 62 versregels. 46 EA, doos 6. Het gedicht (‘Bij de vijf en zeventigste verjaardag van onze hooggeachte Vriend Dr. J. Endepols’) telt drie strofen, waarvan de eerste twee hier zijn afgedrukt. 47 AE, nr. 5 (radiocauserie); Handelingen van het negende Nederlandsche Philologencongres, gehouden te Amsterdam op donderdag 24 en vrijdag 25 April 1919, Groningen 1919, 89-92; Jac. van Ginneken en J. Endepols, De regenboogkleuren van Nederlands taal, Leergang der Nederlandsche taal, deel 3, Nijmegen 1919, 2e druk 's-Hertogenbosch 1931; AE, nr. 1 (De Volkskrant, 21 oktober 1955). 48 AE, nr. 5; Kats, 103; Jo Daan, Geschiedenis van de dialectgeografie in het Nederlands taalgebied. Rondom Kloeke en het Dialectenbureau, Amsterdam 2000, 31, 135. Van Ginneken ontvouwde zijn programma voor vernieuwd taalonderwijs in de brochure Als ons moedertaalonderwijs nog ooit gezond wil worden, Nijmegen 1917. 49 Tijdschrift voor Taal en Letteren 10 (1922) 26-42, 68, 87; idem, 159-232. 50 ‘Groenstraat-Bargoens, in: De Nieuwe Taalgids 18 (1924); ‘Studie der “Geheimtalen”’, in: De Nieuwe Taalgids 20 (1932) 264-271. Het standaardwerk van Moormann werd na 70 jaar opnieuw uitgegeven: J.G.M. Moormann, De Geheimtalen. Het Bargoense standaardwerk (uit 1932) met een nieuw, nagelaten deel [uit 1934], bezorgd door Nicoline van der Sijs, met een inleiding van Enno Endt, Amsterdam 2002. In De Nieuwe Limburger van 24 april 1971 werd aandacht geschonken aan de verzameling Bargoens van Leo Bosten uit Kerkrade, waarmee de door Endepols gepubliceerde woordenlijst kan worden aangevuld. Bosten's verzameling is opgenomen in de bibliotheek van het Roukensfonds, die deel uitmaakt van de UB Maastricht. 51 RHCL, hs. 693, bevat het complete typoscript van deze bloemlezing, getiteld Om de Sint-Krisjtóffelstore. Verspreide delen van het typoscript ook in: AE, nrs. 3 en 4. Desbetreffende brieven van J. Kats (uit 1944-1945), G.G.L. Broens van de firma Van Aelst (uit 1946), alsmede de briefwisseling met A.H. Poell (uit 1946), in: AE, doos 3. 52 Voor de titels: zie de bijlage ‘Trajectensia’. 53 Flor Aarts, Mestreechs, eus moojertaol, 'n besjrijving vaan 't dialek vaan Mestreech, Veldeke-Krink Mestreech 2001, 90-91 (elisie vaan de slot-n), 94-95 (insertie vaan 'n tösse-n), 164-166 (lidwäörd), 185 (de tösse-n), 199 (bezitteleke veurnaomwäörd), 201-202 (aonwiezende veurnaomwäörd). 54 De recensie verscheen in: Katholiek cultureel tijdschrift (voortzetting van Studiën) 76 (1946-1947), 287-288. 55 Limburgs Dagblad, 21 oktober 1955 (uitgavedatum Diksjenaer); AE, doos 2 (L.C. Michels, 25 oktober 1955); De Nieuwe Limburger, 28 en 29 oktober 1955; AE, doos 2 (P. Debije, niet gedateerd).
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
56 Pol Brounts, Gaston Chambille, Joop Kurris, Twajn Minis, Harry Paulissen, Miek Simais, De Nuie Mestreechsen Dictionair, Mestreech 2004. 57 Veldeke 31 (1955-1956), 39-42; Bijdragen en mededelingen van het Rijksmuseum voor volkskunde ‘Het Nederlands Openluchtmuseum’, Congresnummer, 20 (1955), nr. 2/3, 26-28. 58 ‘Een onomastieke proefboring’, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1957, 53-66. Aan de minder taalkundig geschoolde LGOG-leden presenteerde Endepols zijn bevindingen onder de titel ‘Braakliggende velden op het gebied der onomastiek of namenkunde’. In AE, doos 4, bevindt zich een niet-gedateerd typoscript getiteld: ‘Een filologisch praatje over Maastrichtse plant- en diernamen’. 59 Limburgs Dagblad, 15 februari 1957; AE, doos 1 (St. Joezep, jaarverslag 1957). 60 L.C. Michels, in: De Volkskrant, 29 juni 1962. 61 Wim Hüsken, ‘Endepols, H.J.E.’, Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (www.dbnl.org); M.G.M.A. van Heyst, Album promotorum Limburgensium 1600-1980, Maastricht 1982, 125.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
45
Endepols en de wereld buiten Maatschappelijke verantwoordelijkheid In zijn Utrechtse studententijd gaf Joseph Endepols openlijk blijk van engagement met de ‘katholieke emancipatie’, het streven om de katholieken van Nederland na een lange periode van achterstelling een volwaardige plaats te geven in alle delen van de samenleving. Hij enthousiasmeerde medestudenten - Gerard Brom was hem daarvoor na een halve eeuw nog dankbaar - en ging de polemiek niet uit de weg. Maar vanaf zijn promotie in 1903 is Endepols toch vooral de taalgeleerde geworden wiens domein de studeerkamer was. Van daaruit onderhield hij de contacten met zijn wetenschappelijke vrienden, die hij zo nu en dan gedurende enkele dagen ontmoette bij een filologencongres of in een spellingcommissie.62 Wel kende hij als gezeten burger, doctor in de letteren en rector van het stedelijk gymnasium, zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hij werd lid van verschillende besturen en adviesgremia, veelal met charitatief karakter. Zijn leven was degelijk kerkelijk-verankerd, ook door zijn lidmaatschap van twee broederschappen. Hij leefde in een verzuilde standenmaatschappij, een vrij gesloten wereld, waarin het gezag van overheid en Kerk niet ter discussie stond, en hij was daarmee content. De roerige jaren zestig heeft hij niet meer hoeven mee te maken. Met interesse volgde hij het culturele leven van de stad, maar zonder er een stem in te willen hebben. Gedrevenheid of verontwaardiging waren hem vreemd. Hij behoefde de rust van zijn studeerkamer om de wetenschappelijke taken die hij op zich had genomen, naar behoren te vervullen. Dat was hem genoeg.63 Hij wist van de sociaal-economische revolutie die zich tijdens het interbellum in de mijnstreek voltrok en hij kende de sociale spanningen
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
46 in Maastricht, die mede een gevolg waren van de schrijnende armoede en de grote werkeloosheid.64 Bij Vincentius, buiten de openbaarheid, leverde hij zijn bescheiden bijdrage in de leniging van de nood. Wat anderen ‘het keurslijf van de Verzuiling’65 noemden heeft hij waarschijnlijk niet zo ervaren, ook al omdat die in de taalwetenschap niet bestond. Toen na de viering van ‘100 jaar Kromstaf’ (1953) en de uitvaardiging van het bisschoppelijk Mandement (1954) de droom van de eenheid verdampte, was Endepols de tachtig genaderd. Hij zal hoofdschuddend van de ontwikkeling kennis hebben genomen, want geïnteresseerd is hij gebleven tot het einde. Het relatieve isolement waarin Endepols leefde en werkte, gold ook voor zijn contacten met de wereld van de kunsten in Limburg, hoewel daar in de jaren 1920-1940 sprake was van een reveil. Met de schilder Jhr. Rob Graafland had hij enkel contact vanwege de onthulling van het Veldekemonument. ‘De bende van de Suisse’, waarmee de groep artistieke vrijbuiters werd aangeduid die rond 1930 het café van ‘Pa Boosten’ frequenteerde - de drukker Charles Nypels, de beeldend kunstenaars Henri Jonas, Charles Vos, Han Jelinger, de architect Alphonse Boosten e.a. - was hem te luidruchtig en te vrijzinnig. Aanwijzingen voor meer dan oppervlakkige contacten met schrijvers als Frans en Emile Erens, Alphonse Laudy, Felix Rutten, Pierre en Mathias Kemp, Jacques Schreurs m.s.c., Emile Molenaar m.s.c., Robert Franquinet, Salvador Hertog en Paul Haimon zijn er niet, en met de in de Nederlandse katholieke wereld opererende jongeren rond de tijdschriften Roeping en De Gemeenschap evenmin, ook niet met auteurs die na de Tweede Wereldoorlog debuteerden.
Marie Koenen Eigenlijk had hij maar met één auteur contact: Marie Koenen (1879-1959). Hij kende haar al uit hun jeugd en in 1912 had zij hem gevraagd een korte inleiding te schrijven voor haar bewerking van Hendrik van Veldeke's Sint Servatius legende.66 Toen Endepols in 1918 naar de Hubertuslaan verhuisde, bevond zich de woning van de woordenaar Koenen en diens literair begaafde dochter drie deuren verder. Marie Koenen had inmiddels naam gemaakt als schrijfster van novellen en verhalen en zou het katholieke volksdeel in de komende decennia voorzien van diverse ‘katholieke’ romans met een sterk Limburgs stempel. Katholiek Nederland en Limburg waren haar daarvoor dankbaar. Om haar zeventigste verjaardag te vieren vormde zich een werkcomité, dat moreel gesteund werd door drie beschermheren en een erecomité van meer dan 70 prominente cultuurdragers. De huldigingsbijeenkomst vond plaats op 19 januari 1949 in de Statenzaal te
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
47 Maastricht en daarbij hield de door haar hoog geachte Endepols namens de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een toespraak, waarin hij zichzelf presenteerde als ‘een oude kennis en vriend, die in zijn gymnasiastenjaren niet kende Mevrouw Koenen of Marie Koenen, maar hoorde spreken van Mies en onder deze vertrouwelijke naam haar vragende om een baantje te rijden eens het genot mocht hebben van “te zweven op de gladde ijzers” op de ijsbanen, waarin de onder water gezette Kómpe indertijd waren herschapen.’ Vervolgens sprak hij waardering uit voor de neologismen waarmee zij de Nederlandse taal had verrijkt, ‘al schudde de vader van Marie soms bedenkelijk het oude woordenaarshoofd over de stoutigheden van de dochter, die toch op haar wijze, scheppend, het werk van de vader voortzette.’ Hij dankte haar dat zij de Nederlandse literatuur verrijkt had ‘met een Limburgs element, gestoken niet in een gouwspraak-kleed, maar in een algemeen Nederlands kleed’. Maar hij was niet steeds gelukkig met ‘haar nieuwe woordvormingen’ en vroeg zich af of haar karakterisering van de Limburgse boeren wel volledig was, omdat hij daarin ‘de levenslustige vrolijkheid, de onschuldige spot, het “vreigele” ook,’ miste, terwijl ‘somtijds een zekere wazigheid en dromerigheid daar heerst, waar heldere formulering en klare gedachtengang eigenlijk beter zouden passen.’ Tenslotte voegde hij een persoonlijk woord van dank toe aan het officiële, en wel omdat Marie Koenen ‘met haar werk de gezonde volkskracht heeft bevorderd, het oude geloof heeft versterkt en nieuwe glans verleend’, omdat zij in haar werk ‘het mensenleed’ nooit ontkende, maar steeds de weg wees ‘uit het leed naar de vreugde, uit het duister naar het licht’, en omdat zij herhaalde bijdragen geleverd had aan ‘de verbondenheid van Limburg met het vorstenhuis’.67 Marie Koenen zelf had zich om gezondheidsredenen (‘een pijnlijke en stijve rheumatische knie’) aan de huldiging kunnen onttrekken. Ze bedankte Endepols met een lange brief, waarin ze haar terugkeer naar Maastricht in het vooruitzicht stelde.68 Op 7 mei 1949 was ze wel in persoon aanwezig bij de uitreiking van het eredoctoraat dat de R.K. Universiteit van Nijmegen haar had toegekend. Bij de verdiensten die zij door ‘haar nobel en verdienstelijk letterkundig en cultureel werk’ voor katholieke Nederland verworven had, kon haar promotor Gerard Brom ook wijzen op de artistieke bijdrage van haar historische verhalen aan onze kennis van het verleden. Met haar ongekend populaire ‘katholieke’ streekromans heeft Marie Koenen het Limburgse volk leren lezen. Na een halve eeuw vinden wij haar prozastijl echter gedateerd en herkennen wij ons niet meer in het wereldbeeld dat zij oproept.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
48
Eindnoten: 62 Kats, 101. 63 J.C.P. Kats, ‘In memoriam Dr. H.J.E. Endepols (1877-1962), in: De Maasgouw 81 (1962), 98; interview met mr. Hans Paulussen, 17 mei 2010. 64 Pierre J.H. Ubachs en Ingrid M.H. Evers, Tweeduizend jaar Maastricht. Een stadsgeschiedenis, 3e druk, Zutphen 2006, 247-248. 65 Niek van Sas, ‘Ik en Wij’, in: De negentiende eeuw 33 (2009), 144. 66 In 1955 zorgde zij voor een heruitgave, nu met een inleiding van eigen hand: Henric van Veldeken's Sint Servaas Legende, bewerkt door Marie Koenen, Heerlen 1955. 67 AE, nr. 23. Bij de kroning van koningin Wilhelmina op 6 september 1898 zongen 3000 schoolkinderen op het Vrijthof een cantate op tekst van de toen 19-jarige Marie Koenen; zie: Marie Koenen, ‘'t Verhaal van m'n verhalen’, in: Roeping 26 (1949), 31. Gedetailleerde gegevens over de huldiging in: RHCL, toegangsnummers 21.182 (archief huldigingscomité) en 21.153 (archief Mathias Kemp), inv. nr. 82. 68 AE, nr. 23: ‘Mies Koenen’ aan de ‘Zeer geachte Doctor Endepols’, Nijmegen, 15 februari 1949.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
49
De weg naar het einde Endepols was de tachtig ruim gepasseerd toen een heupfractuur, gevolg van een ongelukkige val, hem aan zijn studeerkamer kluisterde. Bovendien leed hij aan een toenemende gezichtsverzwakking, waardoor hij de laatste jaren het gebruik van een van zijn ogen praktisch moest missen. Maar hij bleef doorwerken voorzover het ging: aan de veertiende druk van het Klassiek handwoordenboekje (1961) en aan een editie van ‘Het leven van Sint Truyden’, uit een zestiende-eeuws handschrift.69 ‘Als 'n zachtflakkerend vlammetje’ is zijn leven uitgegaan. Dr. Endepols stierf op maandag 18 juni 1962. De uitvaartdienst vond plaats op donderdag 21 juni in de Basiliek van Onze Lieve Vrouw. Leden van de Broederschap, waarvan de overledene 58 jaar lid was geweest, droegen het stoffelijk overschot de kerk binnen. Na de absoute werd hij begraven in het graf van zijn ouders op het kerkhof aan de Tongerseweg.70 L.C. Michels, zijn oudcollega bij de Leergangen en in de Woordenlijstcommissie, herdacht zijn persoon en woog zijn levenswerk. Hij zag de kleine man met zijn mooie zilvergrijze haar, iets gebogen lopend,71 weer voor zich; hoorde weer ‘zijn zeer persoonlijke, vooruitstrevende, niet zonder humor voorgedragen adviezen’; herinnerde zich hoe hij ‘met een schalkse glimlach wist te relativeren’, en hoe hij het woord ‘dialect’ uitsprak (‘in zijn mond klonk dit woord met een e die weinig verschilde van een a’), en oordeelde: ‘Hij was een toegewijd en bekwaam dienaar van het onderwijs en van de wetenschap, een man van letterkundige gevoeligheid, toneelkundige, tekstfiloloog, lexicoloog, dialectkenner. Daarnaast, en daarbovenuit, een mens die het eerste en voornaamste gebod in ere hield,
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
50 alsook het tweede daaraan gelijk. Naar het uiterlijk was hetgeen mij het meest in hem boeide de ietwat ondeugende glimlach waarmee hij het betrekkelijke der dingen accentueerde, de waakzame blik, het wat dunne, daarom niet droge stemgeluid. Men kan hem niet vergeten.’72
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
51
Gedachtenisprentje. Aan de voorzijde: ikoon van Maria met kindje Jezus.
Eindnoten: 69 Kats, 106; Kats, ‘In memoriam’, 98, 102. Voor de beoogde editie van ‘Het leven van Sint Truyden’ gebruikte Endepols de tekst uit hs. 19 van de Luikse universiteitsbibliotheek, fo. 45-105; zie zijn uitgave van de Latijnse vertaling van deze zestiende-eeuwse Nederlandse tekst: Vita Trudonis confessoris (...), Maastricht 1934, VIII-IX. In 1937, 1944 en 1948 had hij al voorstudies voor de beoogde teksteditie gepubliceerd: ‘Trudoniana’, in: Onze Taaltuin 6 (1937-1938); ‘Deel II van Tspel van Sinte Trudo en de twee Luikse handschriften [namelijk hs. 78 en hs. 19]’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 63 (1944) 258-264; ‘Welk der beide Luikse handschriften vertegenwoordigt de betrouwbaarste tekst van Tspel van St.-Trudo?, in: Album Edgard Blancquaert, de gehuldigde aangeboden ter gelegenheid van zijn emeritaat door kollega's vakgenoten en oud-leerlingen, Tongeren 1958, 135-145. Endepols’ promotor Gerrit Kalff had al 1889 (in: Trou moet Blycken. Tooneelstukken uit de 16e eeuw, Groningen 1889) een uitgave bezorgd van Tspel van Sinte Trudo uit het Luikse hs. 78.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
70 Limburgs Dagblad, 22 juni 1962; Jef Notermans, ‘Een Limburgs en nationaal geleerde. Doctor Hubert Joseph Edmond Endepols 1877-1962’, in: De Bronk 10 (1962-1963), 135. 71 Interview met mr. Hans Paulussen, 17 mei 2010. 72 L.C. Michels, in: De Volkskrant, 29 juni 1962.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
52
Bijlage Trajectensia publicaties van dr. J. Endepols over het Maastrichts dialect 1919
‘Dialect en onderwijs’, in: Handelingen van het negende Nederlandsche Philologencongres, gehouden te Amsterdam op donderdag 24 en vrijdag 25 april 1919, Groningen 1919, 89-92. [compleet typoscript in: RHCL, 21.321 A, Archief Endepols, inv. nr. 5]
1920
‘Maastrichtse zegswijzen, spreekwoorden enz.’, in: De Nieuwe Taalgids 14 (1920) 193-203 (samen met E. Jaspar).
1926
‘Het pronomen doe te Maastricht’, in: De Nieuwe Taalgids 20 (1926) 149.
1926
‘Enige opmerkingen over Algemeen Beschaafd in de Middeleeuwen en volkstaalevolutie’, in: Tijdschrift voor Taal en Letteren 14 (1926) 93-109, 157-176.
1933
Mestreechter spraok, doe zeute taol! 'n Klein käös oet 'ne groete veurraod, Maastricht-Vroenhoven 1933 (2e herziene druk 1943; reprint 3e druk 1978).
1941
‘'ne Gelökwins en einige ander winse’, in: Veldeke 15 (1940-1941) 44-47.
1945
‘Het supplement bij het Woordenboek [der Nederlandsche taal]’, in: De Nieuwe Taalgids 38 (1945) 40-42.
1945
‘Is de Maastrichtse moes-familie zuiver op de graat en mag men Maastricht zonder meer tot het oe (Germ. û)-gebied rekenen?’, in: De Nieuwe Taalgids 38 (1945) 190-192.
1946
‘P.H.M. Shepherd, Van taol naar taal. Nederlands voor Maastricht en omstreken, Maastricht 1946’, in: Katholiek Cultureel Tijdschrift
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
(voortzetting van Studiën) 76 (1946-1947) I, 287-288. [recensie]
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
53
1948
‘Algemeen Beschaafd en Maastrichts, of La force d'intercourse et l'esprit de clocher’, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 65 (1948) 101-117, 194-208.
1948
‘Diftongering van ī en stoottoon in het Maastrichts’, in: Miscellanea J. Gessler, Deurne-Antwerpen 1948, 458-465.
1949
‘De n na “toonloze” vocaal in het Maastrichts: verbindings-n of n rediviva?’, in: Taal en Tongval 1 (1949) 105-107.
1949
‘De genus-n in het Maastrichts’, in: Taal en Tongval 1 (1949) 170-172.
1950
‘Maastrichtse n-apocope voor een neutrum’, in: Taal en Tongval 2 (1950) 40-43.
1955
Woordenboek of Diksjenaer van 't Mestreechs, met pentekeningen van Willem Hofhuizen, Maastricht 1955 (reprints: 2e druk 1977, 3e druk 1981, 4e druk 1985, 5e druk 1993, 6e druk 1999).
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
54
Noten * De titel van dit boekje bevat de minder bekende, maar door Endepols graag gebruikte term ‘woordenaar’: maker van woordenboeken, lexicograaf. Woordenaar, dat beschouwde hij als zijn ‘beroep’ en daar was hij trots op. * Een sterk bekorte versie van deze tekst verscheen onder de titel ‘Joseph Endepols (1877-1962), taalgeleerde ereburger’ in: Eric van Royen (red.), Maastricht kennisstad, Nijmegen-Maastricht 2011, 178-195. * Mijn dank aan PIet Orbons en Flor Aarts voor het kritisch doorlezen van de tekst.
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
59
Over de schrijver Lou Spronck, geboren te Maastricht in 1936, studeerde Nederlands en Geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Vanaf 1962 was hij verbonden aan het Jeanne d'Arc College te Maastricht, eerst als leraar en conrector, vanaf 1978 tot 1997 als rector. Zijn interessevelden zijn de regionale geschiedenis, literatuur, dialect- en volkskunde, vooral van de negentiende eeuw. In 2009 promoveerde hij op het proefschrift getiteld Theodoor Weustenraad (1805-1849) en de ‘Percessie van Scherpenheuvel’. Verder publiceerde hij onder meer: - De Maastrichtse dialektliteratuur vóór 1840 (in: Miscellanea Trajectensia, 1962); - De ‘Rij-al-oet wagel’ in revisie (in: De Maasgouw 1998); - Jacob Kritzraedt (1602-1672) en de streektaal (in: Publications 2003); - Felix Rutten: Terugblik 1880-1930, 2004 (met Peter Schulpen); - Philippe van Gulpen 1792-1862, chroniqueur met pen en penseel, 2005; - Boekèt Mestreechs, bloemlezing uit de Maastrichtse dialectliteratuur, 2005 (met Flor Aarts); - Het Maastrichts anno 1807: boers? (in: Het Limburgs onder Napoleon, 2007; met Ben Salemans en Simone Schrijnemakers); - De Bittgank no Conter & De Percessie van Scherpenheuvel, twee negentiende-eeuw se satires in de streektaal (in: Veldeke Jaarboek 2010).
Lou Spronck, Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog