Downloaded from UvA-DARE, the institutional repository of the University of Amsterdam (UvA) http://hdl.handle.net/11245/2.38370
File ID Filename Version
uvapub:38370 HOOFDSTUK 1 INLEIDING EEN VERTREK VAN KUNST EN NATUUR unknown
SOURCE (OR PART OF THE FOLLOWING SOURCE): Type PhD thesis Title De geschikte natuur : theorieën over natuur en kunst in de verzameling van zeldzaamheden van Simon Schijnvoet (1652-1727) Author(s) G.M. van de Roemer Faculty FGw: Instituut voor Cultuur en Geschiedenis (ICG) Year 2005
FULL BIBLIOGRAPHIC DETAILS: http://hdl.handle.net/11245/1.242101
Copyright It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content licence (like Creative Commons). UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl) (pagedate: 2014-11-17)
De geschikte natuur -
3
HOOFDSTUK 1
INLEIDING
EEN VERTREK VAN KUNST EN NATUUR
Op 23 maart van het jaar 1711 bracht de Duitse patriciër Zacharias Conrad von Uffenbach (1683-1734) een bezoek aan Simon Schijnvoet (1652-1727), onderschout en hoofdprovoost van het Aalmoezeniersweeshuis van Amsterdam (afb. 1). Doel was de bijzondere collectie zeldzaamheden die de onderschout in één van de vertrekken van zijn woning in het weeshuis aan de Prinsengracht bewaarde. Von Uffenbach bestempelde zijn gastheer tot twee keer toe als hoffelijk en welgemanierd en was bijzonder onder de indruk van alles wat hij in het kabinet te zien kreeg. 1 Met aandacht bestudeerde hij de rijke voorraad schelpen, stenen, mineralen, munten en kleine kunstvoorwerpen. Het viel hem op dat de verzamelaar zijn objecten in een zeer fraaie ordening had samengebracht, waardoor het geheel een even
De geschikte natuur -
4
overzichtelijke als aangename indruk maakte. Von Uffenbach zag hoe de collectie was ingedeeld volgens het schema van de vier elementen, waarbij de mineralen en stenen voor aarde stonden, de schelpen voor water, de insecten voor lucht en de munten en kunstvoorwerpen voor vuur. De objecten werden bewaard in kasten die volgens de regels van de klassieke bouworden ontworpen waren en het uiterlijk hadden van rijk gedecoreerde piëdestals en Romeinse triomfpoorten. De verzamelaar had ook veel aandacht geschonken aan het interieur van de kasten, want veel van de schelpen en mineralen waren in sierlijke geometrische patronen in de laden gerangschikt. De Duitse gast converseerde met de verzamelaar over verschillende zaken, zoals twee merkwaardig gevormde schelpen en de manier waarop de laden waren samengesteld. Aan het einde van het bezoek bekeek Von Uffenbach de omvangrijke collectie boeken en prenten die de onderschout in een aparte alkoof bewaarde. Bij het afscheid ontving hij een boekje waarin de inhoud van Schijnvoets kabinet met Romeinse munten in dichtvorm bezongen werd. 2 Het relaas van Von Uffenbach roept allerlei vragen op. Wat liet Schijnvoet precies aan zijn gast zien? Wat dreef de verzamelaar om zoveel tijd, geld en moeite te besteden aan het bijeenbrengen van een grote hoeveelheid voorwerpen zoals schelpen, mineralen, stenen, fossielen, insecten, munten, gesneden stenen, kleine sculpturen, miniatuurschilderijtjes en wat dies meer zij? Vanuit welke gedachten bracht hij al deze ongelijksoortige voortbrengselen van de natuur en de kunst bij elkaar? Met welk doel presenteerde hij zijn objecten zo mooi en luisterrijk? Gebruikte hij zijn verzameling als instrument om kennis te vergaren of was het eerder een plaats waar hij - letterlijk en figuurlijk - goede sier probeerde te maken met een fraaie uitstalling van kostbare objecten? Kortom, welke opvattingen hebben bijgedragen aan de uiteindelijke wording van het kabinet en hoe moet de verzameling in zijn historische context bezien worden? In deze studie zal ik proberen antwoorden te vinden op deze vragen. De bronnen maken het beantwoorden van deze vragen vaak moeilijk. De (kunst)historicus die zich specialiseert in vroegmoderne verzamelingen ziet zich geconfronteerd met een bonte mengeling van objecten die dikwijls volgens schijnbaar tegenstrijdige principes lijken te zijn samengebracht. Zo wekt het misschien verbazing dat Von Uffenbach de systematische ordening van Schijnvoets schelpen prijst, maar tegelijkertijd ook waardering opbrengt voor de sierlijke patronen waarin deze in de laden neergelegd waren. Het eerste lijkt te wijzen op een serieuze, wetenschappelijke interesse, terwijl het 1
Von Uffenbach 1754, 668-674. Het relaas van Von Uffenbach is opgenomen in bijlage 1.
De geschikte natuur -
5
tweede eerder doet denken aan vermakelijke pronkzucht. De discussie die de heren voerden over een bijzonder gevormde nautilus, waarvan het spiraalvormige lichaam een opmerkelijke buitenwaartse draaiing liet zien in plaats van de gewoonlijke binnenwaartse, is hiervoor eveneens exemplarisch. Dat de geelrode buitenschaal er nog deels in mooie loofwerkpatronen op zat, voerde Von Uffenbach aan als bewijs van de echtheid van deze schelp. Aan de kunstzinnige bewerking van de schelp kon men dus zien dat niets daaraan 'gekünstelt' was. Blijkbaar berustte destijds de verhouding tussen kennisname van de natuur en de kunstige bewerking daarvan nog op andere gronden dan tegenwoordig. De instemmende woorden over de fraaie aanblik die de verzameling bood waren overigens meer dan beleefde formaliteiten. Von Uffenbach wist waarover hij sprak, want hij had tijdens zijn reizen in Engeland, Duitsland en Holland al vele verzamelingen mogen bezoeken en beschikte zodoende over genoeg vergelijkingsmateriaal om een afgewogen oordeel te vellen. Hij was een erudiet man met kennis van zaken en een enorme passie voor boeken. In Frankfurt bezat hij één van de grootste privé-bibliotheken in Europa. Uit de verslagen blijkt bovendien dat hij over een kritische geest beschikte en er niet voor terugdeinsde om scherpe kritiek te uiten als datgene wat hij te zien kreeg hem niet beviel, of als hij vond dat hij onfatsoenlijk behandeld werd. 3 Het positieve oordeel van Von Uffenbach over de welgemanierdheid van zijn gastheer komt overeen met het beeld van Schijnvoet zoals dat uit andere bronnen naar voren komt. De onderschout had ten tijde van het bezoek inmiddels de status bereikt van gerespecteerd lid van de Amsterdamse burgerij. 4 Dit was niet altijd zo geweest. Toen hij zich rond 1676 in de metropool vestigde, oefende hij nog het ambachtelijke beroep van zadelmaker uit. Daarna heeft hij zich weten op te werken tot de hogere strata van de stedelijke ambtenarij. Naast zijn functies had hij ook een aanzienlijke plaats in het culturele leven van de stad verworven. Hij hield zich onder andere bezig met natuuronderzoek, oudheidkunde, (tuin)architectuur, prentkunst en literatuur, zaken waaraan in het volgende hoofdstuk nog ruim aandacht zal worden geschonken. Zijn kabinet zal zeker een rol hebben gespeeld bij zijn maatschappelijke en culturele activiteiten. Schijnvoets verzameling was zeker geen unicum. Von Uffenbachs reisverslag laat zien dat de verzamelcultuur in Holland in de vroege achttiende eeuw zeer levendig was. Alleen in 2
Bogaert 1695. Illustratief hiervoor zijn bijvoorbeeld de verslagen van de bezoeken aan de 'loerbereyter' Van Roede en de arts Johann Rau: Von Uffenbach 1754, 609-610, 621-622.
3
De geschikte natuur -
6
Amsterdam al bezocht de Duitser ongeveer vijftig collecties variërend van beroepsgerichte winkelvoorraden tot gedistingeerde musea. De achtergronden en beroepen van deze verzamelaars waren even variabel als de inhoud van hun collecties. Onder de verzamelaars bevonden zich regenten, bestuurlijke functionarissen, handelaren, koop- en ambachtslieden, kunstenaars, apothekers en artsen. 5 Amsterdam bood een goede voedingsbodem voor dergelijke collecties. De vele overzeese contacten zorgden ervoor dat zeldzaamheden en exotische voorwerpen in vergelijking met andere Europese steden in ruime mate voorhanden waren. Het is bekend dat verzamelaars speciale opdrachten gaven aan opvarenden van de VOC- en WIC-schepen om felbegeerde objecten mee te nemen naar het thuisland. 6 Door de afwezigheid van een sterk centraal bestuur was de verzameltraditie voornamelijk een aangelegenheid voor de burgerij, in tegenstelling tot andere landen. 7 Verzamelende burgers in de Republiek volgden een tendens die in heel Europa te bespeuren was, zowel aan hoven van vorsten als bij particulieren. Deze verzamelingen hebben inmiddels veel aandacht getrokken van onderzoekers in binnen- en buitenland. Het is hier niet mogelijk recht te doen aan de omvangrijke, internationale hausse aan verzamelhistorische studies die de afgelopen decennia verschenen is. 8 In deze inleiding volstaat het een aantal hoofdpunten uit enkele studies aan te halen, om zo de contouren aan te geven waarbinnen het onderzoek naar Schijnvoets verzameling geplaatst moet worden. Eerst wordt er kort ingegaan op enkele belangrijke, internationale discussiepunten, waarna vervolgens het onderzoek naar Nederlandse verzamelingen uitvoeriger besproken wordt.
4
Schijnvoets veelzijdige werkzaamheden worden uitvoerig besproken in de biografie van hoofdstuk 2; zie pagina 23. Bij bronnen zoals die van Von Uffenbach doet zich het probleem voor dat het moeilijk is om een exacte definitie te geven van een verzameling of een verzamelaar. In Von Uffenbachs reisverslag is het dikwijls lastig een duidelijk onderscheid te maken tussen de koopwaar in een winkel, de aankleding van een vertrek of een 'echte' collectie in de betekenis van een kamer vol met opzettelijk vergaarde objecten, zonder bijzondere nevenfunctie. Zie over de problematiek: Van der Veen 1992, 233; Van der Veen 2002; Pomian 1990, 9. In Von Uffenbachs geval ben ik uitgegaan van een brede benadering, dat wil zeggen een groep objecten in een vertrek die zijn speciale aandacht trokken. 6 Zie bijvoorbeeld het bezoek van Von Uffenbach aan de antiquiteitenverzamelaar en ontvanger-generaal bij de Admiraliteit Jacob de Wilde (1645-1721): Von Uffenbach 1754, 630-639. 7 Uitzonderingen hierop vormden de collectie van stadhouder Frederik Hendrik en zijn vrouw Amalia van Solms en de collectie van Johan Maurits van Nassau-Siegen. Zie hierover: Van der Ploeg & Vermeeren 1997; Van den Boogaart & Duparc 1979. 8 Voor goede besprekingen van literatuur van de afgelopen dertig jaar zie: Lorraine Daston, "The factual sensibility" in: Isis 79 (1988), 452-470 en Ingo Herklotz, "Forschungberichte: Neue Literatur zur Sammlungsgeschichte" in: Kunstchronik 47 (1994), 117-135. Enkele voorbeelden van belangrijke studies zijn (in chronologische volgorde): Elisabeth Scheicher, Die Kunst- und Wunderkammern der Habsburger (Wenen 1979); Krzysztof Pomian, Collectionneurs, amateurs et curieux. Paris, Venise: XVIe-XVIIIe siècle (Parijs 1987); Debora Meijers, Kunst als natuur: de Habsburgse schilderijengalerij in Wenen omstreeks 1780 (Amsterdam 1991); Eilean Hooper-Greenhill, Museums and the shaping of knowledge (Londen 1992); Guiseppe Olmi, L'inventario del mondo (Bologna 1992); Horst Bredekamp, Antikensehnsucht und Maschinenglauben (Berlijn 1993); Paula Findlen, Possessing nature: museums, collecting, and scientific culture in early modern Italy (Berkely 1994). Twee essaybundels, The origins of museums (Oxford 1985) onder redactie van Oliver Impey and Arthur MacGregor en Macrocosmos in Microcosmo. Die Welt in der Stube (Opladen 1994) onder redactie van Andreas Grote, bieden een keur van casestudies. 5
De geschikte natuur -
7
VERZAMELGESCHIEDENIS IN EUROPEES PERSPECTIEF
Collecties uit de vroegmoderne periode hebben zich in de laatste decennia vanuit verschillende disciplines op een bijzonder grote belangstelling mogen verheugen. Het betreft hier een betrekkelijk jong onderzoeksgebied. 9 In de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw was de belangstelling voor de historische verzamelingen marginaal en kregen zij alleen zijdelings aandacht bij onderzoek naar de herkomst van specifieke kunstwerken, of naar de smaak van een verzamelaar. 10 De verscheidenheid van opmerkelijke zaken uit de natuur en oogstrelende artefacten, en de opzienbarende wijze waarop deze dikwijls gepresenteerd werden, hebben lange tijd obstakels gevormd voor een serieuze, wetenschappelijke appreciatie van de kabinetten. Dit hield direct verband met de indeling van het moderne wetenschapsbedrijf in verschillende, afzonderlijk opererende disciplines. Zo interesseerden kunsthistorici zich vooral voor de schilderijen, sculpturen, prenten en tekeningen die de verzamelingen herbergden en leken zij zich geen raad te weten met al die schelpen, fossielen, vlinders en andere naturalia. Daarentegen zagen onderzoekers met een meer wetenschapshistorische interesse liefst de kunstwerken, snuisterijen en andere 'opsmuk' over het hoofd. Inmiddels is in veel studies het beeld van de historische verzameling als bizarre uitstallingen van curiositeiten ruimschoots gecorrigeerd. Tegenwoordig beschouwen onderzoekers van verschillende achtergronden de collecties als veelzijdige en zelfstandige onderzoeksobjecten die een goede ingang bieden om de wereld van de verzamelaars en de maatschappij waarin deze leefden te ontsluiten. Deze revisie heeft geleid tot veel nieuw bronnenonderzoek, meerdere reconstructiepogingen, ruim aandacht voor de sociaaleconomische context waarin de verzamelingen ontstonden, en tot een zoektocht naar de theoretische grondslagen waarop zij gefundeerd waren. Vooral in studies uit de jaren 1970 en '80 worden de verzamelingen dikwijls beschouwd als uitingen van een min of meer coherente wereldvisie. In die zin is de term 'encyclopedisch verzameling' gangbaar geworden, waarmee
9
Over het algemeen worden Julius von Schlossers Die Kunst- und Wunderkammer der Spätrenaissance (Leipzig 1908) en David Murray's Museums: their history and their use (Glasgow 1904) gezien als de eerste serieuze studies op het gebied van de verzamelgeschiedenis. Hierna bleef het, op enkele deelstudies na, lang rustig op dit gebied. In de jaren '70 van de vorige eeuw herleefde de aandacht en ontstond er vervolgens een stroomversnelling van verzamelhistorische studies. 10 Pomian 1987, 3-4.
De geschikte natuur -
8
gezegd wil worden dat de verzamelaar streefde naar een representatief overzicht van (een deel van) de verscheidenheid die de wereld te bieden had. 11 Een vroeg voorbeeld van een studie waarin een poging wordt gedaan de verzameling te zien als een serieus te nemen cultureel fenomeen is Die Kunst- und Wunderkammern der Habsburger van Elisabeth Scheicher (1979). De Weense kunsthistorica signaleerde dat de toenemende belangstelling voor de historische verzamelingen dikwijls gevoed werd door een algemene interesse voor het curieuze, bizarre en eigenaardige, maar daarmee werden ze volgens haar niet altijd recht gedaan. Dergelijke connotaties kwamen voort uit het 'niet meer begrijpen' van de theoretische grondslagen waarop de verzamelingen - in haar studie de Habsburgse Kunst- und Wunderkammer - gefundeerd waren. 12 Een belangrijke oorzaak hiervoor is dat de relatie tussen de twee kernbegrippen waaromheen de verzamelingen zich ontvouwden, namelijk 'natuur' en 'kunst', in die periode fundamenteel anders werd ervaren dan tegenwoordig. Het onderscheid tussen natuur en kunst vormde van oudsher een belangrijk criterium om de verscheidenheid van de wereld in te delen. Alles kwam immers voort of uit de natuur, of was ontstaan door mensenhanden. Door het allesomvattende karakter van het begrippenpaar functioneerde het als een willig instrument om de meest uiteenlopende zaken te benaderen of te bediscussiëren. 13 In een streven naar veelheid, volledigheid en diversiteit waren in vrijwel alle zestiende-eeuwse verzamelingen objecten uit beide categorieën te vinden en gold het onderscheid tussen naturalia en artificialia als meest gehanteerde indelingscriterium. Met het veranderen van de inhoud van de termen 'natuur' en 'kunst' boette eveneens de zeggingskracht van de eeuwenoude koppeling tussen begrippen in. Om dit te verduidelijken begint Scheicher haar studie met een uiteenzetting over hoe de relatie tussen natuur en kunst in de Kunst- und Wunderkammern vorm aannam. Volgens haar werden in deze vertrekken naturalia en artificialia niet als afzonderlijke, losstaande categorieën
11
Vooral het artikel van Rob Scheller over de verzameling van Rembrandt heeft hieraan bijgedragen: Scheller 1969. Scheicher 1979, 8. 13 Zie hierover: Tayler 1966. Edward Tayler heeft naar aanleiding van de zestiende-eeuwse, Engelse literatuur aangetoond dat de begrippen een belangrijke construerende rol in de beleving van de vroegmoderne mens speelden. Hij stelt dat het paar niet gezien moeten worden als thema, topos of gemeenplaats, maar eerder als een veelzijdig conceptueel instrument dat de mens in staat stelde de wereld om zich heen zinvol in te delen. De auteur constateert dat tegenwoordig de samenhang waarmee destijds de voortbrengselen van de natuur en van de kunsten werden bekeken, voor een groot deel verloren is gegaan. Om de toenmalige reikwijdte van de begrippen te benadrukken vergelijkt Tayler deze met moderne 'ervaringssymbolen' zoals de evolutieleer van Darwin en de psychoanalytische theorie van Freud. Ook deze theorieën zijn vormend geweest voor twintigste-eeuwse opvattingen over zaken die buiten het terrein van de psychologie of biologie lagen. In de perceptie van de vroegmoderne mens speelde natuur en kunst als indelingscriterium een vergelijkbare constructieve rol. Hij illustreert hoe de begrippen bepalend zijn geweest voor diverse discussies, zoals over opvoeding, cosmetica, tuinieren, poëzie en beeldende kunsten. 12
De geschikte natuur -
9
beschouwd, maar gingen ze velerlei verbindingen met elkaar aan. Binnen dit facetrijke samenspel maakt zij een onderscheid tussen twee hoofdgradaties, namelijk een samengaan van een 'additief' karakter en een samengaan dat was 'gericht op het spanningsveld' en de 'ambivalentie' tussen de twee categorieën. 14 Bij de eerste werkten natuur en kunst samen, bij de tweede stonden ze als rivalen tegenover elkaar. Hoewel Scheichers aandacht uitgaat naar de zestiende-eeuwse Habsburgse verzameling en deze ver verwijderd lijkt van mijn onderzoeksobject, zal later in deze studie duidelijk worden dat de denkbeelden die zij hier bespreekt ook van belang zijn voor een beter begrip van Schijnvoets verzameling, alhoewel meteen opgemerkt moet worden dat deze ideeën aan het begin van de achttiende eeuw een geheel eigen, specifieke invulling kregen. Als uitgangspunt is het echter nuttig om het onderscheid dat Scheicher maakt binnen de relatie tussen natuur en kunst uitvoeriger te bespreken. Onder de eerste categorie – het 'additieve' karakter – rekent Scheicher objecten waarbij de kunstige bewerking of omlijsting een toegevoegde waarde gaf aan het ruwe, natuurlijke object. De mens kon de voortbrengselen van de natuur verder opluisteren door ze kunstig te bewerken. Hier kan gedacht worden aan een kokosnoot gevat in een fraai zilveren montuur, maar ook aan de met loofwerk uitgesneden nautilusschelp waar Von Uffenbach en Schijnvoet over spraken. Scheicher licht dit 'additieve' karakter toe met behulp van de - inmiddels vaak gereproduceerde - prent van Matthäus Merian (afb. 2), waarin de veredelende werking van de kunsten op de natuur tot uitdrukking wordt gebracht. 15 De prent, getiteld 'Integrae Naturae Speculum Artisque Imago' (Spiegel van de hele natuur en beeld van de kunst), laat zien hoe God heerst over de Natuur en hoe de Natuur weer leiding geeft aan de kunsten. De kosmos is uit verschillende cirkels opgebouwd volgens de hiërarchie die God in zijn schepping gelegd had, met de wereld in het midden en God zelf aan de rand van de buitenste cirkel. De wereld bestaat uit de elementen water en aarde en de drie rijken der natuur. In de cirkels om de aarde bevinden zich de elementen lucht en vuur, die op hun beurt weer ingesloten worden door de banen van de planeten. De zichtbare wereld wordt begrensd door het sterrenfirmament waarbuiten zich het empireum bevindt: de hogere, en voor de mens onzichtbare wereld van de engelenkoren en de goddelijke ideeën. Geheel 14
Scheicher 1979, 16: 'Gegenüber der additieven Verbindung von Naturalie und Artefakt, wie sie durch die künstlerische Fassung eines in seiner Substanz dadurch unveränderten Naturproduktes bewirkt wird, sind die Formen der Synthese der polaren Gattungen auf ein die Ambivalenz hervorkehrendes Spannungsverhältnis hin angelegt: (...)'.
De geschikte natuur -
10
bovenaan steekt Gods hand uit een wolk met het tetragram. Hij houdt een ketting vast waaraan de Natuur, in de gedaante van een naakte vrouw, geketend is. De Natuur houdt op haar beurt een aap aan een keten, die van oudsher de kunsten symboliseert. De aap bevindt zich binnen een cirkel waarin de diverse kunsten vermeld staan. Zij volgen de rijken van de natuur en worden achtereenvolgens omschreven als Ars naturam corrigens in regno minerali (kunst de natuur verbeterend in het rijk der mineralen), Ars naturam adiuvans in regno vegetabili (kunst de natuur helpend in het rijk van de planten), Ars naturam supplens in regno animali (kunst de natuur aanvullend in het rijk van dieren) en Artes liberaliores (de vrije kunsten, in dit model bestaande uit vestingbouw, schilderkunst, perspectief, geometrie, muziek, aritmetica, - bestudering van - beweging en tijd, kosmografie en astrologie). De opschriften maken duidelijk dat het begrip 'kunst' destijds een veel breder spectrum van betekenissen besloeg dan tegenwoordig. Scheicher benadrukt dat de term in de context van de zestiende-eeuwse Kunst und Wunderkammer absoluut niet overeenkomt met ons huidige begrip van het woord, doorgaans de schone kunsten (architectuur, beeldhouwkunst en schilderkunst) behelzend. 16 Volgens haar werden de natuurobjecten en kunstvoorwerpen binnen de verzamelingen gezien als een begin- en eindpunt van een proces, waarbij de kunst geacht werd de voortbrengselen van de natuur te vervolmaken: 'Ars' in het model van Fludd betekent 'kunstvaardigheid' in de zin van beheersing van een wetenschap die de mens in staat stelt ordenend en corrigerend in de natuur in te grijpen. 17 In hoofdstuk 4 zal duidelijk worden hoe deze opvatting over de verhouding tussen natuur en kunst nog van invloed was op een vroeg achttiende-eeuws kabinet als dat van Schijnvoet. Volgens Scheicher was er nog een tweede gradatie van de relatie tussen natuur en kunst te ontwaren die een wedijverig karakter droeg. Een groot aantal typische verzamelobjecten appelleerde aan het gevoel van spanning tussen natuur en kunst. Veel
15
De prent komt uit het boek van de Engelse natuurfilosoof Robert Fludd (1574-1637), Utriusque cosmi maioris scilicet et minoris metaphysica, physica atqve technica historia : in duo volumina secundum cosmi differentiam diuisa, Frankfurt 161719. 16 Zie voor het ontstaan van het begrip van de 'schone kunsten': Kristeller 1951 & 1952. 17 Scheicher 1979, 12: 'Ars bedeutet demnach hier Kunstferigkeit im Sinne der Beherrschung einer Wissenschaft, durch die der Mensch imstande ist, ordnend und korrigierend in die Natur einzugreifen'. De vertaling is ontleend aan Bergvelt, Meijers, Rijnders 1993, 26. Een vergelijkbare benadering is te vinden in de interessante, doch hoogst hypothetisch studie van de Duitse kunsthistoricus Horst Bredekamp. Ook hij merkt in zijn Antikensehnsucht und Maschinenglauben op dat, ondanks de vele reconstructiepogingen van verzamelingen, de theorieën volgens welke de objecten gearrangeerd werden onderbelicht blijven. Volgens hem representeerden de objectsoorten binnen de verzamelingen, in zijn studie omschreven als naturalia, antiquiteiten, artificialia en scientifica, verschillende stadia in een proces, waarbij de ruwe natuurproducten met behulp van de menselijke kunsten veredeld werden tot kunstwerken en zelfs tot bewegende beelden. De objecten uit de oudheid fungeerden hierbinnen als voorbeeld en de scientifica, de bewegende automaten en wetenschappelijke instrumenten, wisten deze voorbeelden te overtreffen, omdat zij niet alleen de natuurlijke vorm imiteerden, zoals de kunstwerken, maar ook beslag wisten te leggen op de natuurlijke beweging. Zie: Bredekamp 1993.
De geschikte natuur -
11
verzamelingen herbergden objecten die doelbewust poogden de grenzen tussen de twee categorieën uit te dagen en te overschrijden. 18 Enerzijds betrof het hier kunstwerken die de natuur zo bedrieglijk nabootsten dat zij wel uit de natuur leken te zijn voorgekomen – hierbij kan men denken aan bewegende beelden of afgietsels van eens levende kleine dieren.19 Anderzijds ging het om naturalia die zo bijzonder van vorm en kleur waren dat zij haast door kunstenaarshanden leken te zijn voortgebracht. Vanzelfsprekend kunnen hiertoe de bonte en veelvormige schelpen gerekend worden, die in hoofdstuk 4 nog uitgebreid aan bod komen, maar ook de zogenoemde figuurstenen, stenen die door de natuur zelf beschilderd leken te zijn, die het onderwerp vormen van hoofdstuk 5. Hoewel niet zo benoemd door Scheicher, is dit wedijverige aspect van de relatie eveneens indirect in de prent van Merian terug te vinden en wel in de figuur van de aap die zich binnen de cirkel van de kunsten bevindt. Deze verwijst naar het oude adagium 'ars simia naturae' de kunst is de aap van de natuur, wat het principe van de imitatio, het zo goed mogelijk nabootsen van de natuur, uitdrukt. 20 In deze imitatiezucht poogde de kunst de natuur dikwijls te overtreffen, terwijl de natuur met moeite haar geheimen prijsgaf. Dit leidde in tegenstelling tot het 'additieve samengaan' tot een gespannen, uitdagende relatie tussen de twee domeinen. Hoewel er allerlei overlappingen bestaan tussen het wedijverige en additieve karakter van de verhouding, werkt het verhelderend om deze twee aspecten voor ogen te houden bij het onderzoek naar Schijnvoets verzameling. De studie van Scheicher kan gezien worden als een vroege poging de Kunst- und Wunderkammer te begrijpen vanuit de parameters waarmee zij werden samengesteld. Het is begrijpelijk dat zij als kunsthistorica oog had voor de relatie die de kunstwerken binnen de verzameling aangingen met hun natuurlijke tegenhangers. De vroegmoderne collecties hebben ook vanuit een ander aandachtsgebied interesse gewekt, namelijk die van de wetenschapsgeschiedenis. Deze interesse moet geplaatst worden tegen de achtergrond van een bredere ontwikkeling die zich de laatste decennia in wetenschapsgeschiedenis heeft voltrokken. Beoefenaars van deze discipline zijn steeds meer tot het inzicht gekomen dat te eenzijdig aandacht werd geschonken aan de 'helden' van de wetenschap en aan de 'wortels'
18
Daston & Park 1998, hoofdstuk 7. Zie over de status van automaten in de verzamelingen: Bredekamp 1993, 11-16. Zie over afgietsels: E. Kris, 'Der Stil "Rustique". Die Verwendung des Naturabgusses bei Wenzel Jamnitzer und Bernard Palissy' in: Jahrbuch der Kunsthistorischen Sammlungen in Wien 1926, 137-208. 20 Janson 1952. 19
De geschikte natuur -
12
van onze hedendaagse, moderne (natuur)wetenschappelijke disciplines. 21 Hoewel deze onderwerpen zeker hun waarde hebben, kunnen ze makkelijk leiden tot een vertekend beeld, omdat zo zaken die minder goed in ons huidige wetenschapbeeld passen buiten het zichtveld blijven. Als tegenwicht heeft men meer aandacht gekregen voor de impliciete aannames waaraan wetenschap moest voldoen en de sociale context waarbinnen wetenschap werd bedreven. Hiertoe werd het bredere begrip 'wetenschappelijke cultuur' geïntroduceerd. Dit heeft eveneens een herdefiniëring van het begrip 'wetenschap' tot gevolg gehad. In plaats van uitgangspunt heeft het woord de status verworven van onderzoeksvraag: wat werd in een bepaalde periode onder wetenschap verstaan, hoe kwam kennis tot stand, hoe en waar werd deze verspreid en aan welke premissen moest kennis überhaupt voldoen om als 'kennis' geboekstaafd te worden? De interesse vanuit de wetenschapsgeschiedenis voor de verzameling houdt verband met deze bredere ontwikkeling. Men is de kabinetten steeds meer gaan beschouwen als één van de vele plekken waar wetenschap in de praktijk werd gebracht en waar, door sociale omgang en interactie, de standaarden werden bepaald waaraan kennis moest voldoen. Vanuit dit perspectief worden zij gezien als belangrijke locaties waarin de wetenschappelijke cultuur van alledag gestalte werd gegeven. De Amerikaanse wetenschapshistorica Paula Findlen heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan deze zienswijze. In haar studie Possessing Nature: Museums, Collecting, and Scientific Culture in Early Modern Italy (1994) kent zij aan het verzamelen een essentiële rol toe voor de ontwikkeling van de vroegmoderne Italiaanse natuurwetenschappen. Vanuit onze hedendaagse wetenschapsopvattingen, zo stelt zij, zijn de handelingen die invulling gaven aan het vroegmoderne begrip van scientia (waaronder verzamelen) onderbelicht gebleven. 22 In haar studie vraagt zij niet zozeer naar het wat en waarom, maar vooral naar het 'hoe' en beschrijft zij hoe in de kabinetten en studioli een nieuwe manier van kijken naar, omgaan met, en leren over de natuur vorm kreeg. De studies van Scheicher en Findlen zijn slechts twee belangrijke voorbeelden van onderzoeken de die hebben bijgedragen aan de herwaardering van de historische verzameling. Inmiddels lijkt de 'serieuze' aandacht voor verzamelingen ook weer een tegenreactie te hebben opgeroepen. Sommige onderzoekers relativeren het belang van de verzamelingen als
21
Zie voor een recent overzicht van oude en nieuwe opvattingen in de wetenschapsgeschiedenis het 'Bibliographical Essay' in Shapin 1996, 167-211 en over de meer cultuurhistorische benadering van de 'helden der wetenschap': Theunissen & Hakfoort 1997. 22 Findlen 1994, 9: 'Our own conception of science has discarded many of the practices that they saw as essential to the definition of scientia.'
De geschikte natuur -
13
afspiegelingen van een bepaalde wereldbeschouwing of als kennisproducerende centra en benadrukken dat in veel collecties de nadruk lag op het wonderbaarlijke en bijzondere. Zo laat bijvoorbeeld de Italiaanse historicus Guiseppe Olmi een ander geluid horen. Hij stelt dat het beeld van de Italiaanse burgerlijke collecties van de zeventiende eeuw als centra van wetenschappelijk onderzoek moeilijk te rechtvaardigen is. 23 De voorkeur die de verzamelaars aan den dag legden voor het buitengewone en de afwezigheid van een analytische benadering van de objecten konden volgens Olmi zelfs remmend werken op de vooruitgang van de wetenschap. In tegenstelling tot Findlen, dicht hij de zeventiende-eeuwse kabinetten juist een regressieve rol toe ten aanzien van de ontwikkeling van de wetenschappen. Ook de Amerikaanse wetenschapshistorica Lorraine Daston uit haar twijfels, zij het op andere gronden. Zij wijst er op dat de verzamelingen opzettelijk een overvloedige veelheid van ongelijksoortige objecten toonden en dat het bindende element van de verzamelingen niet zozeer gelegen was in de aard van de objecten of hun onderliggende verbanden, maar in de reactie die zij moesten oproepen bij de toeschouwer. Dit was volgens haar een reactie van verbazing en verwondering. 24 Ook plaatst zij vraagtekens bij het predikaat 'encyclopedisch' dat inmiddels onlosmakelijk verbonden lijkt met het substantief 'verzameling', voor zover het de zestiende en zeventiende eeuw betreft. Zij wijst erop dat 99,9 procent van wat bekend was in de wereld niet in de verzamelingen te vinden was. 25 Het is dus de vraag of verzamelaars werkelijk de ambitie hadden de gehele 'wereld binnen handbereik' te krijgen. De meningen van bovenstaande auteurs zijn vooral gebaseerd op onderzoek naar verzamelingen in Italië en Duitstalige gebieden. Inmiddels hebben ook verzamelingen van Nederlandse bodem de aandacht getrokken, maar vanuit internationaal perspectief bezien heeft dit onderzoek nog een achterstand in te lopen. Waar naar aanleiding van de Kunst- und Wunderkammer en de studioli al stevig gediscussieerd wordt over achterliggende concepten en theorieën, bevindt het onderzoek naar Nederlandse verzameling zich vooral nog in een beschrijvende fase. Bij het onderzoek naar verzamelingen in de Republiek dringen zich echter dezelfde vragen op en doen zich vergelijkbare meningsverschillen voor.
23
Olmi 1985, 13, 15. Hij schetst hier een contrast met de zestiende-eeuwse collecties die nog wel een bijdrage zouden hebben geleverd aan het natuuronderzoek. 24 Daston 1988, 458: 'It was not the objects themselves but rather the response they were intended to evoke that impressed the contents of the cabinet with a certain unity.' 25 Daston 1988, 458.
De geschikte natuur -
14
VERZAMELGESCHIEDENIS IN NEDERLANDS PERSPECTIEF
Na enkele deelstudies van pioniers 26 , werd in 1986 een serieuze poging ondernomen om de geschiedenis van de Nederlandse rariteiten- en kunstverzameling op gedegen wijze te onderzoeken. Op instigatie van historicus Jaap van der Veen startte de Rijksdienst Beeldende Kunst een onderzoeksproject met als doel het verzamelen in Nederland in de periode 15851735 in kaart te brengen. Dit project werd uitgevoerd door een groep onderzoekers vanuit verschillende disciplines, met als belangrijkste leden, de eerdergenoemde Jaap van der Veen, de historicus Roelof van Gelder en de kunsthistoricus Jan van der Waals. Het samenwerkingsverband resulteerde in 1992 in een tentoonstelling in het Amsterdams Historisch Museum, een bundel met veertien artikelen en een tentoonstellingscatalogus, alledrie onder de naam De wereld binnen handbereik. De bundel, die nog steeds het ijkpunt vormt voor diegene die zich in dit onderwerp wil verdiepen, biedt een gevarieerd overzicht van het verzamelen in de Republiek tijdens de Gouden Eeuw. In de artikelen geven verschillende specialisten antwoord op vragen zoals wie verzamelden er, wat waren de achtergronden van de verzamelaars, wat werd er verzameld, en hoe kwam men aan objecten. De wereld binnen handbereik heeft zo een vruchtbare voedingsbodem gelegd voor vervolgonderzoek, zoals naar Rembrandts rariteitenverzameling, de collectie van Frederik Hendrik en Amalia van Solms en burgerlijke verzamelingen in Delft. 27 Begrijpelijkerwijs leidde het onderzoek naar Nederlandse verzamelingen eveneens tot uiteenlopende standpunten. Met name de vraag waarom er verzameld werd riep veel discussie op. Een mooi handvat om deze problematiek in een Nederlandse context te benaderen wordt door Roelof van Gelder geboden in het inleidende essay van De wereld binnen handbereik. Hierin onderscheidt hij vijf beweegredenen die voor de zeventiende-eeuwse verzamelaar van belang zijn geweest: status, investering, religie, esthetiek en wetenschappelijke nieuwsgierigheid. 28 Al deze aspecten hebben bij verschillende personen in verschillende gradaties een rol gepeeld en zij zijn alle bij Schijnvoet terug te vinden.
26
Scheller 1969; Luijendijk-Elshout 1970; Lunsing Scheurleer 1970; Lunsing Scheurleer 1975; Lunsing Scheurleer 1985. Van Gelder & Van der Veen 1999; Van der Ploeg & Vermeeren 1997; Bergvelt, Jonker & Wiechmann 2002. 28 Van Gelder 1992 a, p. 34-36. 27
De geschikte natuur -
15
Het bezit van een mooie verzameling kon een zeker aanzien verschaffen, aangezien de eigenaar er zeker van kon zijn dat hij of zij voorname gasten over de vloer zou krijgen. 29 Zo was de belangrijkste gast die Schijnvoet ooit mocht ontvangen tsaar Peter de Grote, die hem in 1697 met een bezoek vereerde. De objecten in de verzameling konden tevens dienen als handelswaar of als geldbelegging. Ook dit aspect is bij Schijnvoet terug te vinden want hij had ooit zijn schelpenkabinet als onderpand gebruikt voor een borgsom en hij verkocht op een gegeven moment (om niet geheel duidelijke, maar ongetwijfeld financiële redenen) zijn gehele insectenverzameling aan een andere verzamelaar. 30 Als derde motief noemt Van Gelder de religie. De gedachte dat men de Schepper beter kon leren kennen door de natuur, Zijn schepping, te beschouwen en te onderzoeken zou eveneens een impuls gegeven hebben tot het verzamelen van naturaliën. Deze religieuze overwegingen konden volgens Van Gelder soms zelfs dienen als een legitimering van het wetenschappelijk onderzoek. In hoofdstuk 3 zal duidelijk worden dat ook Schijnvoets kabinet aanleiding gaf tot dit soort religieuze overpeinzingen. Het esthetisch genoegen vormt in Van Gelders overzicht het vierde motief. Dit kon ontleend worden aan de voorwerpen zelf, maar ook aan de luisterrijke presentatie daarvan. De loftuitingen van Von Uffenbach over de sierlijke ordening van Schijnvoets kabinet maken duidelijk dat de verzamelaar ook aan dit aspect veel aandacht schonk. Als laatste motief noemt Van Gelder de wetenschappelijke nieuwsgierigheid die voortkwam uit het humanistische ideaal van de universele geleerde. Ook dit vinden we terug bij Schijnvoet. Hij werd door Von Uffenbach 'één van de grootste kenners van naturaliën' genoemd en zijn verzameling was nauw verbonden met deze reputatie.31 Het spreekt voor zich dat de motivaties voor iedere verzamelaar variabel zijn geweest en dat het moeilijk is hierover generaliserende uitspraken te doen, maar de vraag naar het 'waarom' is blijkbaar toch te prangend om onbesproken te blijven. Jaap van der Veen concludeert naar aanleiding van zijn minutieuze onderzoek naar negentig Amsterdamse verzamelaars uit de 'lange' zeventiende eeuw, dat zelden één motief bepalend was, maar uiteindelijk plaatst hij wetenschappelijke nieuwsgierigheid en zintuiglijk genoegen boven de religieuze en financiële aspecten. 32 Tevens benadrukt hij dat het houden van een kabinet een belangrijke sociale factor met zich meedroeg. Het was één van de middelen om te voldoen
29
Langs deze lijn interpreteerde Rob Scheller in zijn baanbrekende artikel de verzameling van Rembrandt. Zie: Scheller 1969. 30 Zie hoofdstuk 2, pagina 26. 31 Von Uffenbach 1754, 668. Zie over Schijnvoets wetenschappelijke aspiratie hoofdstuk 4, pagina 110 e.v. 32 Van der Veen 1992, 258.
De geschikte natuur -
16
aan het ideaal van de honnête homme, de beschaafde en algemeen ontwikkelde man. Daarentegen uitte de wetenschapshistoricus Rob Visser een jaar later, in navolging van Olmi, zijn reserves ten aanzien van het motief van de wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Hij deed deze uitspraak naar aanleiding van een studie naar natuurhistorische musea. Hierin stelt hij dat, ook wanneer uitgegaan wordt van contemporaine maatstaven, het niet verantwoord lijkt 'om de drijfveren van de rariteitenverzamelaars zonder meer als wetenschappelijk aan te merken'. 33 Hij wijst daarbij, net als Daston, op de voorkeur voor het exotische en het bijzondere en de afwezigheid van alledaagse objecten. Klaas van Berkel komt naar aanleiding van zijn onderzoek naar Nederlandse naturaliënverzamelingen tot andere conclusies. Ook hij plaatst, vergelijkbaar met Findlen, het begrip 'wetenschap' centraal in de discussie. Hij merkt op dat zeventiende-eeuwse verzamelingen in de wetenschapshistorische literatuur vaak werden gezien als een aanloop naar de grote en - naar hedendaagse maatstaven - meer wetenschappelijke verzamelingen van de achttiende eeuw, maar waarschuwt er voor dat de rariteitenkabinetten niet minder wetenschappelijk genoemd moeten worden. Hij wijst erop dat in de zeventiende eeuw niet alleen de inhoud van de wetenschap veranderde, maar ook de opvattingen over wat wetenschap was en benadrukt dat de rariteitenkabinetten pas vanuit een later perspectief onsamenhangend zouden lijken. 34 Van Berkel hecht in vergelijking met voorgaande auteurs meer waarde aan de religieuze beweegredenen van de Nederlandse verzamelaar. De destijds populaire analogie tussen de bijbel en het 'boek der natuur' zou een belangrijke gedachte achter het verzamelen gevormd hebben. De natuur, Gods schepping, werd beschouwd als een tweede boek waarin men de Schepper kon leren kennen en men gebruikte losse fragmenten uit de natuur, net als bijbelcitaten, om stellingen te bewijzen. Volgens Van Berkel werd in de late zeventiende en vroege achttiende eeuw dit gebruik van citaten uit het boek der natuur gesystematiseerd: 'De natuur van losse citaten maakte plaats voor een natuur waarin wetten en structuren heersten'. 35 Van Berkels opmerkingen over het 'boek der natuur' zijn onlangs in detail uitgewerkt in het proefschrift van zijn promovendus Eric Jorink. 36 Van Berkels mening vindt geen bijval in de publicatie over ongetwijfeld de bekendste verzameling van Nederlandse bodem. In Rembrandts Schatkamer (1999) stellen Van Gelder en Van der Veen het zintuiglijk genoegen wederom boven de godsdienstige overwegingen en 33
Visser 1993, 261. Van Berkel 1992, 169-170. 35 Van Berkel 1992, 190-191. 34
De geschikte natuur -
17
typeren zij de uitspraken waarin de verzamelaars gewag maken van religieuze gevoelens ten aanzien van de objecten als 'gemeenplaatsen'. Hetzelfde beweren zij over de vergelijkingen tussen kunst en natuur die naar aanleiding van de gepresenteerde objecten veelvuldig werden opgeschreven:
Voor de meeste verzamelaars zullen de 'zinnelijke' overwegingen bij het aanleggen van hun collectie belangrijker zijn geweest dan de religieuze. (...) De vergelijking van de natuur met de kunst was een gemeenplaats. Men komt haar keer op keer tegen in lofdichten op collecties en in voorwoorden van catalogi. Datzelfde kan gezegd worden van het ontzag voor de Schepper, die immers al die planten, dieren en gesteenten geschapen had. 37
In wat volgt zal ik, met Schijnvoets kabinet als casus, aantonen dat bovenstaande uitspraak nuancering behoeft. Ik ga ervan uit dat de auteurs de term 'gemeenplaats' hier in de moderne zin van het woord gebruiken. In het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal staat het omschreven als een 'alledaags, veelvuldig gebruikt gezegde waarvan men de oorspronkelijke kracht niet of haast niet meer voelt (...)'. Vooral de laatste toevoeging - dat de oorspronkelijke kracht (haast) niet meer gevoeld werd - zal in het verband van de verzameling die in dit onderzoek centraal staat, en van veel contemporaine verzamelingen, onjuist blijken. Door meer aandacht te schenken aan de theoretische achtergronden waarbinnen de verzamelactiviteiten plaatsvonden zullen de vermeende gemeenplaatsen aan zeggingskracht winnen en zal blijken dat zij meer behelsden dan obligate frasen. In hoofdstuk 3 zal ik de religieuze uitspraken van verzamelaars in een juist perspectief plaatsen en in hoofdstuk 6 zal ik hetzelfde doen met de vergelijkingen tussen natuur en kunst.
Het onderscheiden van verschillende motieven, zoals Van Gelder dat doet, is een goed middel om meer greep te krijgen op het complexe onderzoeksterrein. Immers, om de historische fenomenen goed te analyseren moeten zij vertaald worden naar een hedendaags begrippenapparaat. Toch ontstaat hierbij ook meteen een probleem. Iedere historicus zal beamen dat omstreeks 1700 aspecten als status, investering, religie, esthetiek en wetenschap anders werden ingevuld dan tegenwoordig, maar zou men zich dan ook niet de vraag moeten 36
Jorink 2004, zie met name hoofdstuk 5 dat handelt over rariteitenverzamelingen.
De geschikte natuur -
18
stellen of een dusdanig onderscheid wel recht doet aan de beleving van de vroegmoderne verzamelaar. Uit historisch oogpunt is het zelfs moeilijk deze motieven exact te benoemen. Dit blijkt uit de veranderingen die Van Gelder een jaar na De wereld binnen handbereik zelf aanbracht in zijn bijdrage voor de bundel Verzamelen: van rariteitenkabinet tot kunstmuseum (1993). 38 Wederom behandelt hij de vijf motieven, maar vervangt de term 'esthetisch genoegen' door het historisch correctere 'zintuiglijk plezier' en spreekt hier niet meer van 'wetenschappelijke nieuwsgierigheid' maar van een allesomvattende nieuwsgierigheid of 'curiositas'. Deze aanpassingen zijn terecht omdat zij minder snel uitnodigen tot anachronistische benaderingen. Het 'esthetisch' genoegen zoals wij dat tegenwoordig kennen als een subjectieve en puur formele ervaring, kende de zeventiende- en vroege achttiende-eeuwer nog niet; althans, hij benoemde het niet zo. 39 Ook het achterwege laten van het woord 'wetenschappelijk' is te verantwoorden omdat, zoals inmiddels al duidelijk werd, men in de wetenschapsgeschiedenis zich steeds bewuster is gaan worden van de veranderende inhoud van dit begrip. Buiten het probleem dat de motieven moeilijk te benoemen zijn, doet zich nog een ander probleem voor bij het maken van een scheiding tussen verschillende motieven. Men loopt zo namelijk het gevaar dat een wezenlijk kenmerk van de verzameling, namelijk dat al deze aspecten in één vertrek samensmolten tot een integraal geheel, uit het oog verloren wordt. Door uit elkaar te halen wat bij elkaar hoorde, kan een vertekend beeld ontstaan. Dit geldt overigens niet alleen voor de motieven maar ook voor de afzonderlijke behandeling van de verschillende objectsoorten die in de verzamelingen te vinden waren. Ook hier doet zich het probleem voor dat men vanuit een modern gezichtspunt geneigd zal zijn zaken die voor de verzamelaar nog duidelijk in relatie tot elkaar stonden afzonderlijk te behandelen. Als voorbeeld hiervan kan de inhoudsopgave van de essaybundel De wereld binnen handbereik dienen. In deze publicatie is gekozen voor een aanpak waarbij steeds meerdere verzamelingen vanuit één thematische invalshoek werden bekeken. Specialisten uit verschillende vakgebieden bogen zich over diverse onderwerpen, zoals verzamelingen van oudheden, Italiaanse kunst en klassieke sculpturen, voorwerpen uit overzeese gebieden, natuurlijke objecten en schelpen. Andere onderwerpen die de aandacht kregen waren de toevoer van rariteiten naar de Republiek, rariteiten en kabinetten binnen het interieur, de bezoekers van de 37 38
Van Gelder & Van der Veen 1999, 31. Van Gelder 1993, 137-139.
De geschikte natuur -
19
kabinetten en de bibliotheken die vaak met de verzamelingen gepaard gingen. Het resultaat is dat de essays zo een rijk geschakeerd beeld geven van het verzamelen in al haar onderdelen en facetten, maar dat de achterliggende concepten van waaruit verzamelingen werden samengesteld onderbelicht blijven. 40 Krzysztof Pomian waarschuwde in zijn Collectionneurs, amateurs et curieux. Paris, Venise: XVIe-XVIIIe siècle (1987) er voor dat door het kunstmatig isoleren van aspecten van een phénomène pluridimensionnel, zoals het verzamelen, aan belangrijke zaken voorbij gegaan kan worden. 41 Ik denk dat deze waarschuwing terecht is. Vanzelfsprekend zal een onderzoeker nooit alle aspecten in één studie kunnen behandelen omdat daarvoor het onderzoeksobject te veelomvattend en te complex is. Bovendien zijn de diverse vakgebieden in het hedendaagse wetenschapsbedrijf zo uitgekristalliseerd, dat een allesomvattende benadering niet tot de mogelijkheden behoort. Ook zal iedere onderzoeker vanzelfsprekend keuzes maken in aandachtspunten en methoden. Ik meen echter wel dat hij of zij goed nota moet nemen van het gegeven dat een wezenskenmerk van de vroegmoderne verzamelingen juist is dat in deze vertrekken zeer uiteenlopende zaken in relatie tot elkaar gepresenteerd werden. Dat Schijnvoet zijn verzameling volgens de vier elementen had ingedeeld is hiervoor illustratief. Daarom stel ik voor in deze studie niet één of meerdere aspecten van de verzameling geïsoleerd te benaderen, maar juist op zoek te gaan naar die ideeën en gedachten die de verschillende elementen van de verzameling met elkaar verbonden. In deze studie zal ik dat op twee manieren proberen. Ten eerste zal ik mij beperken tot één verzameling. Door alle aandacht hierop te richten kan in detail kennis genomen worden van de veelheid en rijkdom van deze ene verzameling. Ten tweede zal ik vooral op zoek gaan naar de verbanden tussen verschillende aspecten en motieven van het verzamelen. Ook hierbij zullen keuzes gemaakt moeten worden. Naar mijn mening is er tot nog toe te weinig aandacht besteed aan het theoretische kader waarbinnen de activiteiten van de Nederlandse verzamelaar plaatsvonden. Het is goed mogelijk dat het beeld van de praktische, op geldelijk en maatschappelijk gewin beluste Hollander hier op de achtergrond nog een rol speelt. Toch
39
Deze problematiek wordt naar aanleiding van Schijnvoets schelpenkabinet in hoofdstuk 4 besproken. Zie met name pagina 106 e.v. 40 Bergvelt & Kistemaker 1992. Alleen de essays van Klaas van Berkel over de naturaliënkabinetten en Jan van der Waals over het onderzoek naar taal, geloof en tijd beogen een meer ideeënhistorische benadering. 41 Pomian 1987, 11: 'De même, il est parfaitement légitime d'étudier exclusivement les collections artistiques, ou les collections scientifiques, ou les collections historiques en fonction des besoins de l'histoire de l'art, de l'histoire des sciences ou de l'histoire de l'histoire. À condition, toutefois, de bien voir que, ce faisant, on saisit un phénomène pluridimensionnel sous un seul de ses aspects et que celui-ci est isolé, parfois artificiellement, en courant le risque de passer à côté de choses importantes.'
De geschikte natuur -
20
zullen de meer pragmatische motieven van de verzamelaar binnen een bepaald kader van denkbeelden en ideeën hebben plaatsgevonden, ook in de Republiek. Dit kader in kaart brengen vormt het hoofddoel van deze studie met als verwachting op deze manier beter zicht te krijgen op de verzameling als eenheid. Het leidmotief vormt de relatie tussen natuur en kunst, omdat dit complex het meest kenmerkend was voor de vroegmoderne verzameling.
INDELING VAN HET PROEFSCHRIFT
Het verslag van Von Uffenbach diende bij dit onderzoek als leidraad. Zijn aandacht ging in eerste instantie uit naar het schelpenkabinet, het mineralenkabinet en het kunstkabinet. 42 Ook staat hij vrij uitvoerig stil bij de wijze waarop Schijnvoet zijn verzameling ordende en zijn objecten in de laden samenstelde. Door naar aanleiding van zijn woorden verschillende wegen te bewandelen zullen de theoretische achtergronden en de verhouding tussen natuur en kunst, zoals deze in het kabinet van Schijnvoet gestalte kreeg, verkend worden. Voor een onderzoek naar de theoretische achtergronden van een verzameling is het eerst een vereiste dat kennis genomen wordt van de inhoudelijke en uiterlijke kenmerken van de collectie. Zoals bij de meeste burgerlijke verzamelingen uit de Republiek, is er weinig of niets van Schijnvoets verzameling bewaard gebleven. Door de beschikbaarheid van een groot aantal bronnen was het echter wel mogelijk een beeld van zijn kabinet te vormen. In hoofdstuk 2 zal de basis gelegd worden voor het verdere onderzoek door aan de hand van deze bronnen een gedetailleerde beschrijving te geven van de verzameling. Deze wordt voorafgegaan door een korte biografie van de verzamelaar. Hoofdstuk 3, 'Kabinetten der Openbaring', kan eveneens beschouwd worden als een voorbereidend hoofdstuk. Hier zal worden ingegaan op het 'geestelijk klimaat' van Schijnvoets omgeving. In dit hoofdstuk staan de debatten centraal die in deze periode op religieus, wetenschappelijk en filosofisch gebied gevoerd werden en wordt op basis daarvan stelling genomen tegen de typering van de religieuze uitspraken als gemeenplaatsen.
42
Het vierde kabinet met insecten had Schijnvoet net voor het bezoek verkocht. Zie hoofdstuk 2, pagina 49.
De geschikte natuur -
21
De laatste drie hoofdstukken vormen eigenlijk aparte deelstudies naar aanleiding van de door Von Uffenbach besproken kabinetten, waarbij telkens de relatie tussen natuur en kunst op een andere manier centraal staat. In elk van de hoofdstukken wordt aan de hand van deze kabinetten een aspect uit de verzameling belicht. In hoofdstuk 4, 'De geschakeerde natuur', geeft het schelpenkabinet aanleiding om dieper in te gaan op de verhouding tussen de sierlijke en systematische ordening van de verzameling. Door de kunsttheoretische, natuurwetenschappelijke en verzameltechnische achtergronden van de handelswijze van Schijnvoet te belichten zal duidelijk worden welke uitgangspunten een rol speelden bij deze ogenschijnlijk conflicterende ordeningstechnieken. In hoofdstuk 5, 'De schilderende natuur', staat een groep objecten centraal die een belangrijke plaats innam in Schijnvoets mineralenkabinet, namelijk de zogenaamde figuurstenen. Dit waren stenen waarvan men van oudsher aannam dat zij door de natuur zelf beschilderd waren. Als naturalia benaderden zij de grens met de artificialia en daarom vormen zij een interessante casus om de relatie tussen natuur en kunst verder te onderzoeken. In hoofdstuk 6, 'De geregelde natuur' vormt Schijnvoets kunstkabinet aanleiding om een aantal parallellen tussen het denken over kunst en het denken over natuur in de vroege achttiende eeuw bloot te leggen. Het zal blijken dat in de omgeving van Schijnvoet de producten van natuur en kunst in kunsttheorie en het natuuronderzoek nog steeds op elkaar betrokken werden. Het waren deze ideeën en gedachten die in het kabinet van Schijnvoet gestalte kregen.
De geschikte natuur -
22