De toekomst van ons sociale stelsel (3)
Zonder ingrepen niet genoeg rendement Aanpassingsplan kan sociale gevolgen verzachten
paul tang & rud y van zijp
36
De geluiden zijn onmiskenbaar. Europa lijkt links en rechts te worden ingehaald. Ten oosten van ons maken landen als China en India een snelle economische ontwikkeling door. Steeds meer westerse bedrijven verleggen hun activiteiten naar de Aziatische reuzen in spé. Het gaat daarbij niet louter meer om laaggeschoold werk: niet alleen plastic speelgoed komt er tegenwoordig vandaan, maar ook hoogwaardiger producten en diensten als computeronderdelen en software. De snelle groei in deze landen vloeit vooral voort uit de grote achterstand: de reuzen in spé maken een inhaalslag. Dat is in de geschiedenis overigens wel vaker gebeurd. Wel opvallend is het tempo: de groei in China en India heeft het afgelopen decennium een forse versnelling doorgemaakt. Maar China en India zijn niet de enige groeiers. Ook ten westen van ons, in de Verenigde Staten, heeft de (productiviteits)groei een versnelling laten zien, terwijl voor dat land juist de wet van de remmende voorsprong geldt. Het benutten van de nieuwe mogelijkheden van ict lijkt de basis voor deze versnelling van de groei te zijn. Over de auteurs Paul Tang & Rudy van Zijp zijn werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken (aep). Zij schrijven op persoonlijke titel. Noot zie pagina 43
De Europese economieën groeien daarentegen zuinig, kampen vaak met werkloosheid en inactiviteit onder de beroepsbevolking en zien ook nog eens de lasten van vergrijzing op zich afkomen. De top van het bedrijfsleven is daarom somber over de economische toekomst van Europa. Ben Verwaayen, topman bij British Telecom, wil nog wel eens het beeld oproepen dat Europa in de concurrentiestrijd ten onder dreigt te gaan. Maar ook Gerard Kleisterlee, topman van Philips, laat zich niet onbetuigd: ‘Europeanen hebben de afgelopen decennia hun traditionele economische voorsprong in de wereld laten versloffen door te veel vast te houden aan verworven rechten en risico’s te mijden.’ Mogelijk is het sombere beeld vanuit het internationale bedrijfsleven wat vertekend. Het uitzicht op verdere groei is nog steeds reëel: in de scenario’s van het Centraal Planbureau groeit het inkomen per capita tot 2040 in het slechtste geval in totaal met 30 procent en in het beste geval met 120 procent. Maar, in alle scenario’s is de welvaartsgroei lager dan dat deze sinds de Tweede Wereldoorlog was en groeien de Aziatische landen sneller dan Nederland. Bovendien weet Nederland slechts in één van de vier scenario’s gelijke tred te houden met het NoordAmerikaanse continent.1 Het is dus verre van
s & d 4 | 20 0 6
S&D4-2006.indd 36
07-04-2006 11:11:35
De toekomst van ons sociale stelsel Tang & Van Zijp Zonder ingrepen niet genoeg rendement denkbeeldig dat Azië Nederland inhaalt, en de Verenigde Staten ons land verder achter zich laat. Nu is het voorspellen van economische groei geen exacte wetenschap. Vandaar dat er ruimte is voor allerhande verhalen over de manier waarop de economische groei aangejaagd kan worden. Terwijl Joop Wijn de tarieven van de vennootschapsbelasting wil verlagen, pleit Wouter Bos juist om het ‘hoofdkantoordenken’ in te ruilen voor meer ruimte voor het middenen kleinbedrijf. Terwijl beiden toch hetzelfde doel nastreven: de economische groei verhogen. Anderen willen succesvolle landen navolgen. Maar ook dat biedt niet altijd soelaas. Op dit moment is het Scandinavische model in zwang, als sociaal alternatief voor het eveneens succesvolle Angelsaksische model, maar de eerste geluiden over mogelijke problemen met de Zweedse verzorgingsstaat klinken al door, overigens net als in de jaren ’80.
De ervaring leert dat het relatieve succes van een land of model vaak tijdelijk is Nederland is in de jaren ’90 ook zo’n model geweest, tot de conjuncturele neergang aan het begin van dit millennium. En de aandacht voor China is mogelijk vergelijkbaar met die voor Japan, voordat dat land in een economische depressie belandde. De ervaring leert dus dat het relatieve succes van een land of model vaak tijdelijk is. ‘Good policy or good luck?’ vroeg Wereldbank-econoom Easterly zich ooit af. Het is daarom van belang om feiten en fictie uit elkaar te houden. We zullen daarbij vooral kijken naar de arbeidsproductiviteit, omdat die vooral het inkomen per hoofd van de bevolking op langere termijn bepaalt. Het is daarbij van belang om een goed onderscheid te maken tussen het niveau en de groei van de arbeidsproductiviteit. Het niveau bepaalt onze huidige welvaartspositie. Het is de weerslag van het verleden. Voor
onze toekomstige welvaart moeten we echter kijken naar de groei van de arbeidsproductiviteit. In de volgende paragraaf bespreken we eerst het niveau en daarna de groei van de productiviteit. inkomen en productiviteit Een vluchtige blik op de cijfers roept een somber beeld van de Europese economieën op. Duidelijk is dat de Amerikanen gemiddeld rijker zijn dan de Europeanen. Het inkomen per capita verschilt in 2005 zo’n 30 procent ten opzichte van het Europese gemiddelde. Voor Nederland was dat ongeveer 20 procent (zie ggdc, 2006). Er kunnen verschillende redenen zijn voor dit verschil in welvaart. Het kan komen door: - verschillen in de productiviteit per uur; - het aantal gewerkte uren per werkende; - de participatiegraad: het aantal werkenden als fractie van de totale bevolking. Het is niet zo dat in de Verenigde Staten het inkomen relatief hoog is omdat de werknemers daar een relatief hoge productiviteit per uur hebben. Met name in enkele West-Europese landen ligt de productiviteit per uur op een vergelijkbaar niveau als in de Verenigde Staten. Verschillen in participatie vormen een belangrijkere verklaring, maar ook hier geldt dat vooral de Scandinavische landen en Nederland net zo goed presteren als de VS. Met deze landen moet dus nog wat anders aan de hand zijn. De belangrijkste factor achter het inkomensverschil tussen de VS aan de ene kant en de Nordics en Nederland aan de andere kant is het aantal gewerkte uren. Dat ligt in die landen beduidend lager dan in de Verenigde Staten. Met name in Nederland is het aantal gewerkte uren laag. In 2002 werd gemiddeld in de Verenigde Staten 1792 uur en in de eu-15 1596 uur gewerkt, en in Nederland 1354 uur (zie oeso, 2003). Het staat buiten kijf dat het aantal gewerkte uren per werkende een groot verschil maakt voor het inkomen. Minder duidelijk is hoe dit verschil te waarderen is. Hier bestaan twee tegenstrijdige zienswijzen over. Enerzijds wordt er gewezen op de overworked American. In dit perspectief weet
37
s & d 4 | 20 0 6
S&D4-2006.indd 37
07-04-2006 11:11:35
De toekomst van ons sociale stelsel Tang & Van Zijp Zonder ingrepen niet genoeg rendement de Europeaan te genieten van de vrije tijd en van het leven. Daar staat tegenover dat in Europa meer werken niet altijd loont. Zo zijn de tarieven van de inkomstenbelasting relatief hoog, en gaat dus een belangrijk deel van het extra loon naar de fiscus. Dit ontmoedigt mensen om te gaan werken. Onlangs hebben het Centraal Planbureau en het Sociaal en Cultureel Planbureau (2005) laten zien dat institutionele belem-
Groei is niet het hoogste doel in het leven, maar een extra inkomen van 10 procent is niet makkelijk af te slaan meringen gemiddeld ongeveer eenderde van het verschil in gewerkte uren kunnen verklaren. Voor Nederland kunnen deze belemmeringen een meer dan gemiddelde effect hebben: relatief weinig mensen werken voltijds. In Nederland domineert het patroon van de anderhalfverdieners: de man werkt (bijna) voltijds, terwijl de vrouw in deeltijd werkt en ook zorg draagt voor het huishouden en kinderen. Ruimere mogelijkheden voor kinderopvang kunnen het anderhalfverdienerspatroon mogelijk doorbreken en bijdragen aan participatie van vrouwen, in aantal personen én in aantal gewerkte uren. groei? 38
Een hoge arbeidsproductiviteit leidt op zichzelf dus nog niet tot hoge economische groei. Integendeel, hoe hoger het niveau, hoe moeilijker het is om hoge groei te realiseren. Europese economieën opereren ¬ net als de Amerikaanse ¬ op of nabij de technological frontier: hun technologisch kunnen is (bijna) zo goed als dat van de Verenigde Staten. Vanuit dit perspectief is er geen reden voor somberheid. Wat wel een reden is, zijn de prestaties van de Europese economieën in het afgelopen decennium. Er zijn twee feiten
die tezamen allerminst een wenkend perspectief voor Europa en Nederland doen vermoeden. Ten eerste vertraagt de arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland structureel. Eind jaren zeventig lag de groei nog ruim boven de 2 procent per jaar, maar aan het begin van het millennium bedroeg de groei nog maar iets meer dan 1 procent. Ten tweede is halverwege de jaren negentig de arbeidsproductiviteitsgroei in de Verenigde Staten versneld. De groei is ongeveer verdubbeld en bedraagt nu zo’n 2 procent per jaar. De cijfers suggereren grofweg dat Nederland de afgelopen 10 jaar zo’n 1 procent per jaar aan productiviteitsgroei niet heeft weten te realiseren, terwijl de Verenigde Staten daartoe wel in staat zijn geweest. Nu is groei niet het hoogste doel in het leven, maar een extra inkomen van zo’n 10 procent is niet makkelijk af te slaan: het betekent dat Nederland als geheel zo’n 50 miljard Euro meer te besteden heeft, en de overheid pak weg zo’n 20 miljard Euro. Dat geld kent vele leuke en nuttige aanwendingen. Europa en Nederland hebben weliswaar net een inhaalslag afgerond. Maar Ederveen, Horst en Tang (2005) laten zien dat de structurele vertraging in de productiviteitsgroei in Europese Unie van 15 lidstaten voor een belangrijk deel kan worden verklaard door het wegvallen van die inhaalslag, de catching-up. Juist daarom moeten wij op zoek naar andere bronnen van productiviteitsgroei. Welke lessen kunnen we leren? In de Verenigde Staten heeft wel een omslag plaatsgevonden. Na een lange periode van stabiele en relatief lage productiviteitsgroei, trad er een versnelling op. Dit is geen toeval: het verschil met andere landen zit in het hoge rendement en de grote omvang van investeringen in informatie- en communicatietechnologieën (ict). De Verenigde Staten zijn beter in staat geweest om de nieuwe mogelijkheden van ict te benutten. Vooral de toepassing van ict en dan vooral in enkele dienstensectoren: het bank- en verzekeringswezen en de detail- en groothandel, maakt het verschil. Juist deze sectoren, die relatief veel in ict investeren, hebben een grote sprong in productiviteit weten te maken. Het
s & d 4 | 20 0 6
S&D4-2006.indd 38
07-04-2006 11:11:36
De toekomst van ons sociale stelsel Tang & Van Zijp Zonder ingrepen niet genoeg rendement verschil in productiviteitsgroei tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie lijkt vooral op deze sectoren te herleiden. De Verenigde Staten blijken daar in staat eigenstandig de technologische grens te verleggen en de groei van de arbeidsproductiviteit te verhogen. rendement gevraagd De centrale vraag is waarom de landen van de Europese Unie deze omslag nog niet hebben weten te maken. Zeker Nederland, dat al vele jaren tot de koplopers in productiviteit behoort, mag zich deze vraag stellen. De Raad van Economische Adviseurs (2005) roept in zijn advies dat de investeringen in kennis te laag zijn. Dat zal misschien zo zijn, maar dat verschuift slechts de vraag. Waaróm blijven de investeringen in kennis dan achterwege? Het antwoord hierop zoeken wij in een onvoldoende (privaat) rendement van investeringen. Het rendement van die investeringen moet omhoog. Het is zaak om belemmeringen daarvoor weg te nemen. Voor een deel kunnen we dat op eigen houtje, binnen onze landsgrenzen. Er zijn hier nog veel institutionele en organisatorische belemmeringen die het rendement op investeringen onnodig laag houden. Veel binnenlandse markten zijn nog onvoldoende concurrerend, en bedrijven voelen op die markten nog onvoldoende druk van concurrenten om te vernieuwen. Maar de belemmeringen liggen ook buiten Nederland, en voor het verminderen daarvan zijn we sterk afhankelijk van wat de landen om ons heen doen. Nederland is geen eiland. Onze groeimogelijkheden worden mede bepaald door het functioneren van de Europese Unie en zijn lidstaten. En dat kan beter. Wij hebben nu twee feiten geconstateerd. Ten eerste, de toepassing van ict in sommige dienstensectoren maakt het verschil tussen de prestaties van de Verenigde Staten en de Europese Unie in de afgelopen 10 tot 15 jaar. Ten tweede, de markten voor diensten zijn nog steeds nationaal en gefragmenteerd. Er zijn tal van belemmeringen die de grensoverschrijdende handel
en investeringen in diensten in de Europese Unie nog in de weg staan. Voor een belangrijk deel komen deze voort uit verschillen in eisen die aan diensten of aan vestiging van aanbieders worden gesteld. De twee feiten suggereren een logische conclusie: het ontbreken van een interne markt voor diensten is een rem op groei. Zo kunnen in de Verenigde Staten bedrijven met een bewezen succesformule snel groeien door deze formule elders toe te passen. Voor Nederland blijkt juist daar het probleem te schuilen. Nederland kent relatief evenveel starters als de Verenigde Staten, maar succesvolle bedrijven weten minder te groeien omdat ze hun succesformule niet makkelijk elders in Europa kunnen toepassen. De voorgestelde Europese dienstenrichtlijn biedt daarbij soelaas. Deze richtlijn betekent in zijn vergaande versie een belangrijke impuls voor de handel en investeringen in diensten. Onderzoek van Kox, Lejour en Montizaan (2004, 2005) laat zien dat implementatie van de dienstenrichtlijn kan leiden tot een toename van de handel in diensten tussen eu-landen met zo’n 44 procent,
De best aangeschreven universiteiten staan in de Verenigde Staten, niet in de Europese Unie en tot een toename van de buitenlandse investeringen in diensten (vanuit andere eu-landen) met 26 procent. De interne markt voor diensten zou dan ook een grote bijdrage aan de economische groei in Nederland kunnen leveren. Helaas betekent de recente afzwakking van de richtlijn door het Europese Parlement dat Europa hier grote mogelijkheden voor productiviteitsgroei, en dus voor meer welvaart, laat liggen. De interne markt maakt dus een grotere verspreiding van succesvolle vernieuwingen mogelijk, mogelijkheden die Europa nog lang
39
s & d 4 | 20 0 6
S&D4-2006.indd 39
07-04-2006 11:11:36
De toekomst van ons sociale stelsel Tang & Van Zijp Zonder ingrepen niet genoeg rendement niet allemaal benut. Dat is trouwens een breder probleem. Ook als we kijken naar wetenschap en innovatie presteert Europa niet naar vermogen. De best aangeschreven universiteiten staan in de Verenigde Staten, niet in de Europese Unie. En veruit het meeste geld gaat in Europa naar inkomenssteun voor boeren en niet naar investeringen in kennis. Dat ligt echter niet alleen aan de Europese Unie, want haar initiatieven stuiten vaak op maatschappelijk en politiek verzet vanuit de lidstaten. Wie vertelt de boeren dat ze Brusselse steun kwijt raken? En wie vertelt de werknemer dat er meer concurrenten komt uit de nieuwe lidstaten? Terwijl de Europese Unie een belangrijke rol kan vervullen bij het aanjagen van economische groei, zetten gevestigde groepen als boeren en werknemers daar een forse rem op. Ook de PvdA-werkgroep over Europa heeft in het rapport Europa: vertrouwen herwinnen in lijn met de stemming in Nederland toch vooral de nationale
Bescherming van insiders gaat niet alleen ten koste van de outsiders op de arbeidsmarkt maar ook ten koste van veranderingen in het bedrijfsleven
40
competenties op het terrein van werkgelegenheid en sociale zekerheid verdedigd. Helaas heeft ze daarbij uit het oog verloren dat hierdoor de mogelijkheden van een belangrijke economische reorganisatie niet worden benut. Het ware beter geweest als de werkgroep een ‘sociaal plan’ had voorgesteld waarmee de reorganisatie wél doorgevoerd had kunnen worden, zodat het rendement op investeringen was verhoogd en verdere investeringen waren uitgelokt. De oplossing om de patstelling te doorbreken, is een ‘sociaal en tijdelijk aanpassingsplan’ (stap) waarmee we de gevestigde partijen de mogelijk-
heid geven om zich aan de voor groei noodzakelijke institutionele veranderingen aan te passen. Zo geven we boeren tegenwoordig geld om aan landschapsbeheer te doen. Daardoor hoeven we ze minder subsidie te geven om hun tegenvallende inkomen uit agrarische activiteiten aan te vullen. Boeren krijgen op die manier de mogelijkheid om zich geleidelijk in te stellen op een situatie waarin er van landbouwsubsidies geen sprake meer is. Een dergelijke benadering is ook op andere terreinen toepasbaar. Een stap is nodig om structurele veranderingen een sociaal gezicht te geven en op die manier sneller te verwezenlijken. flexibiliteit voor bedrijven Het is niet alleen het ontbreken van de Europese schaal dat bedrijven parten speelt en het rendement op investeringen drukt. De doorbraak van ict heeft ook gevolgen voor de organisatie van de productie. Om de nieuwe mogelijkheden volop te benutten moeten bedrijven zich anders organiseren. Uit de economische literatuur komt naar voren dat een organisatie meer decentraal en flexibel van opzet moet zijn (zie voor een vroeg overzichtsartikel Brynjolfsson en Hitt, 2000). Dat betekent zo veel mogelijk autonomie aan het laagste niveau van de organisatie toekennen en intermediaire lagen in de hiërarchie weghalen. Dit biedt onder meer flexibiliteit. Autonome onderdelen kunnen snel, want zonder overleg, reageren op veranderingen. Tegelijkertijd kunnen bedrijven sommige delen van de organisatie uitbesteden, en de coµrdinatie tussen de overblijvende delen juist versterken. Een klassiek tegenvoorbeeld van het laatste was het vroegere Philips. De onderzoekers konden technisch perfecte producten bedenken waarvoor echter geen markt was. Een modern voorbeeld is Apple. Het is een middenmoter in de besteding aan onderzoek en ontwikkeling maar weet toch steeds met vernieuwende producten de markt te veroveren. Dit onderstreept dat investeren in kennis alleen niet voldoende is. De organisatie van bedrijven
s & d 4 | 20 0 6
S&D4-2006.indd 40
07-04-2006 11:11:36
De toekomst van ons sociale stelsel Tang & Van Zijp Zonder ingrepen niet genoeg rendement moet zo zijn ingericht dat de afdelingen marketing en onderzoek gezamenlijk optrekken. Voor de samenhang tussen investeringen in ict en veranderingen in de organisatie bestaat duidelijk empirisch bewijs. Voor de Verenigde Staten hebben Breshanan, Brynjolfson en Hitt (2002) laten zien dat een duidelijke complementariteit tussen ict-investeringen en organisatie bestaat. Voor Nederland hebben Van der Wiel en van Leeuwen (2003) ook gevonden dat bedrijven die organisatorische veranderingen hebben doorgevoerd het meeste voordeel van technologische innovaties hebben gehad. De Raad van Economische Adviseurs heeft onlangs gepleit voor meer ruimte voor kleine ondernemingen, omdat die belangrijk zijn voor innovatie. Wouter Bos lijkt zich hierbij aan te sluiten door zich te keren tegen het ‘hoofdkantoordenken’. Toch lijkt dit maar het halve verhaal. Het onderscheid tussen klein en groot is vermoedelijk minder relevant dan het onderscheid tussen decentraal en centraal. Natuurlijk, een netwerk van bedrijven kent per definitie een decentrale opzet, maar ook grote bedrijven kunnen voor een decentrale en flexibele organisatie kiezen. De vraag is of grote bedrijven hun organisaties voldoende hebben aangepast om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die ict biedt. Afgemeten aan de productiviteitsgroei is dat niet het geval. Volgens ons spelen daarbij twee belangrijke factoren een rol: de bereidheid van werknemers om te veranderen, en hun mogelijkheden daartoe. Kortweg: ontslagrecht en scholing. Het veranderen van de bedrijfsorganisatie betekent niet meer of minder dan dat sommige delen van het bedrijf op afstand worden geplaatst of afgestoten, en andere delen worden samengevoegd. Dat is in Nederland verre van eenvoudig, althans als het bedrijf niet in hoge nood verkeert. De werknemers weten zich goed beschermd. De insiders kunnen daardoor veranderingen op z’n minst ernstig vertragen (en aldus de kosten van de reorganisatie vergroten). Ontslagbescherming werkt dan in het
nadeel. Ook op een andere manier ondervinden bedrijven hinder van arbeidsmarktregulering. Er zijn aanwijzingen dat in de Verenigde Staten bedrijven meer experimenteren dan in Europa, bijvoorbeeld door de introductie van nieuwe producten of het gebruik van nieuwe technologieën (zie bijvoorbeeld Haltiwanger, Jarmin en Schank, 2003, en Scarpetta, Hemmings, Tressel en Woo, 2002). Zo’n strategie is daar minder riskant dan hier; in het geval van een mislukt experiment kunnen Amerikaanse bedrijven gemak-
Nederland springt slordig om met zijn talent en mengt zich nauwelijks in de internationale strijd om talent kelijker hun werknemersbestand aanpassen dan Europese bedrijven. Hier is het risico van een mislukking relatief groot. Vanuit deze overwegingen is te begrijpen dat empirisch studies een negatieve samenhang tussen ict-investeringen en ontslagbescherming laten zien (zie bijvoorbeeld Bartelsman en Hinloopen, 2005) Kortom, de literatuur geeft Kleisterlee met zijn zorgen over de traditionele voorsprong van Europa op z’n minst een beetje gelijk: verworven rechten en risicomijdend gedrag verklaren deels een gebrekkig rendement op en daarmee een gebrek aan investeringen in nieuwe mogelijkheden. Bescherming van insiders gaat niet alleen ten koste van de outsiders op de arbeidsmarkt maar ook ten koste van veranderingen in het bedrijfsleven. Minder bescherming vraag wel meer aandacht voor employability. Dat is een andere manier om werknemers te beschermen tegen tegenslagen, waarmee sommige bedrijven en hun werknemers onvermijdelijk te maken krijgen. Meer aandacht kan in principe langs verschillende wegen tot stand komen: door een employabilitytoets in het ontslagrecht en/of
41
s & d 4 | 20 0 6
S&D4-2006.indd 41
07-04-2006 11:11:36
De toekomst van ons sociale stelsel Tang & Van Zijp Zonder ingrepen niet genoeg rendement door premiedifferentiatie, waarbij ww-premies voor bedrijven afhangen van het aantal langdurig werkloze ex-werknemers met een uitkering. De door de PvdA geïnitieerde projectgroep Verzorgingsstaat onder leiding van Han Noten ziet in beide wegen profijt. Vraagtekens rijzen echter wel bij de praktische haalbaarheid en de precieze vormgeving van beide instrumenten. Vooralsnog is employability moeilijk te meten, wat vooral de haalbaarheid van een employabilitytoets ernstig belemmert. Maar linksom of rechtsom, employability vraagt in ieder geval om meer investeringen in onderwijs en scholing van werknemers. onderwijs
42
Onderwijs en scholing zijn oude, bekende thema’s. Ze moeten er voor zorgen dat mensen goed beslagen de arbeidsmarkt betreden en dat ze een goede positie op die arbeidsmarkt behouden. Ze moeten er voor zorgen dat werknemers voldoende kennis hebben om de technologische grens te verschuiven en nieuwe mogelijkheden te bedenken. Dit is bekend, maar dat wil geenszins zeggen dat we dat in Nederland al goed hebben geregeld. Het hoger onderwijs is een goed voorbeeld van hoe we dingen beter zouden kunnen regelen, zonder meteen te praten over meer publiek geld erbij. De instroom van studenten in het hoger onderwijs blijft in Nederland relatief achter en tot overmaat van ramp haalt één op de drie studenten de eindstreep niet binnen 6 tot 7 jaar. De reden is niet dat de overgang van het vwo naar het hoger onderwijs slecht is. Er zijn andere redenen. Ten eerste is de instroom van allochtone jongeren tussen 19 en 24 jaar beduidend lager dan de instroom van autochtone jongeren, 14 procent versus 30 procent. Allochtone jongeren kiezen vaak voor het vmbo, zelfs als hun studieadvies hoger uitvalt. Ten tweede volgen nog weinig werkenden een opleiding in het hoger onderwijs. Nederland heeft relatief weinig kortdurende, beroepsgerichte hogere opleidingen, namelijk slechts 1 procent tegenover 30 procent
in de Verenigde Staten. Een leven lang leren is nog ver weg. Ten derde weten de hogescholen en universiteiten weinig buitenlandse studenten te trekken. De Verenigde Staten zijn er bij uitstek
Hervormingen moeten wel zó worden doorgevoerd, dat mensen de kans hebben om zich aan de veranderingen aan te passen in geslaagd om een voorsprong in the battle of brains te nemen. Ze hebben de beste universiteiten en de meeste Nobelprijswinnaars. Zowel de gebrekkige deelname van werkenden als die van buitenlandse studenten duiden op een slecht functioneren van de hogescholen en universiteiten. Enerzijds voelen zij niet de druk doordat vrije toetreding ontbreekt en concurrentie beperkt is. Hogescholen en universiteiten hebben sterke posities op deelmarkten; de studenten komen grotendeels uit de regio. Anderzijds hebben zij te maken met een woud van Haagse regels, zoals de macrodoelmatigheidstoets. Juist door de markt voor hoger onderwijs te openen voor nieuwe toetreders en aldus gevestigde posities ‘betwistbaar’ te maken, kan de deelname aan het hoger onderwijs omhoog. De hogescholen en universiteiten voelen dan de druk om zich van elkaar te onderscheiden. Daar staat tegenover dat ze ook meer mogelijkheden krijgen om te vernieuwen. Sommige zullen zich meer richten op werkenden en op buitenlandse studenten. Andere zullen proberen het topsegment van de markt, het toptalent dus, te bedienen. Zij zullen meer privaat geld weten aan te trekken, simpelweg omdat hun hogere kwaliteit ook een hoger rendement oplevert. Het rendement van investeringen in het hoger onderwijs kan zo verder omhoog. Daar zit het verschil tussen de Verenigde Staten en Nederland. De Verenigde Staten geven maar liefst 3,1 procent van het
s & d 4 | 20 0 6
S&D4-2006.indd 42
07-04-2006 11:11:36
De toekomst van ons sociale stelsel Tang & Van Zijp Zonder ingrepen niet genoeg rendement nationaal product aan hoger onderwijs uit. In Nederland is dat 1,6 procent. Het verschil is geheel toe te schrijven aan private bijdragen: 1,7 procent daar tegenover slechts 0,3 procent hier. geen weg terug We hebben goed nieuws en we hebben slecht nieuws. Het goede nieuws is dat Nederland bijna de hoogste arbeidsproductiviteit per uur in de wereld heeft. Dit duidt erop dat bedrijven op of in de buurt van de technological frontier zitten. Voor een verdere welvaartsgroei zijn ze dan ook in toenemende mate op onze eigen inventiviteit aangewezen. Nederland moet daartoe forse investeringen doen, in ict en in onderwijs en scholing. Het slechte nieuws is dat die investeringen onvoldoende renderen. En dat heeft Nederland deels aan zichzelf en deels aan Europa te wijten. Binnen Europa maken we het voor bedrijven in met name de dienstensector onmogelijk om de vruchten van hun succes ten volle te plukken. Bedrijven kunnen succesvolle innovaties slechts moeilijk naar andere Europese markten exporteren. Het afzwakken van de Dienstenrichtlijn helpt daarbij niet. In Nederland zelf belemmeren we bovendien bedrijven om zich snel aan te passen aan de veranderende eisen die de toepassing van ict stelt aan hun organi-
satiestructuur. Het ontslagrecht leidt tot onnodig hoge kosten van verandering. En Nederland springt erg slordig om met zijn talent en mengt zich nauwelijks in de internationale strijd om talent. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat we op eigen kracht de technological frontier zullen verschuiven. Natuurlijk kan er ook in Nederland een omslag plaatsvinden. Het doorvoeren van structurele hervormingen op diverse markten biedt soelaas. Maar die hervormingen moeten wel op zo’n manier worden doorgevoerd, dat mensen de kans hebben om zich aan de veranderingen aan te passen. Dat geldt ook voor veranderingen in de Europese Unie. Voor elke belangrijke hervorming is een stap nodig: een sociaal en tijdelijk aanpassingsplan dat mensen en bedrijven helpt om zich aan de hervormingen aan te passen. Maar het moet wel duidelijk zijn dat er geen weg terug is en dat er van uitstel of afstel van de hervormingen geen sprake kan zijn. Een stap biedt mensen en bedrijven de mogelijkheid om nieuwe perspectieven te vinden en vergroot daardoor het draagvlak voor de hervormingen die nodig zijn om de groei van onze welvaart ook in de toekomst mogelijk te maken. Het geeft aldus het economisch beleid, in Nederland en in de Europese Unie, een sterk en sociaal gezicht. Met dank aan Peter van Bergeijk
Noot 1 Zie De Mooij en Tang (2003) en Huizinga en Smid (2004)
43 Literatuur Askenazy, P., D. Thesmar en M. Thoenig (2006) On the relation between organisational practices and new technologies: the role of (time-based) competition, Economic Journal, 116, 128-154. Bartelsman, E. en J. Hinloopen
(2005) Unleashing Animal Spirits: Investment in ict and Economic Growth. In: L. Soete & B. ter Weel (red.) The Economics of the Digital Economy. Edward Elgar. Brynjolfsson, E., en L.M. Hitt (2000), Beyond computation: information technology, organizational transformation and
business performance, Journal of Economic Perspectives, 14, 4, 23-48. Breshanan, T.F., E. Brynjolfsson en L.M. Hitt (2002), Information technology, workplace organization and the demand for skilled labour: firm-level evidence, Quarterly Journal of Economics, 339-376. Breuss, F., en H. Badinger (2005)
s & d 4 | 20 0 6
S&D4-2006.indd 43
07-04-2006 11:11:36
De toekomst van ons sociaal stelsel Tang & Van Zijp Aanpassingsplan kan sociale gevolgen verzachten The European Single Market for services in the context of the Lisbon Agenda: macroeconomic effects, Europainstitut, Vienna University of Economics and Business, Wenen, in M. Losch (red.) (2005). Brynjolfson, E. , en L.M. Hitt (2000), Beyond computation: Information Technology, Organizational Transformation and Business performance, Journal of Economic Perspectives, 14 (4), 23-48. Ederveen, S., A. van der Horst, en P.J.G. Tang (2005), Is the European economy a patient, and the Union its doctor?, cpb Document 80. Felderer, B., N. Graf, I. Paterson, W. Polasek, W. Schwarzbauer en R. Sellner (2005), Productivity and employment in European services with high intensity of information and communications technology (ict), Institute of Advanced Studies, Wenen, in M. Losch (red.) (2005).
Groningen Growth and Development Centre (2006), Total economy database, Januari 2006, http://www.ggdc.net. Groot, H.L.F., R. Nahuis en P.J.G. Tang (2004), Is the American model Miss World? Choosing between the Anglo-Saxon model and a European-style alternative, cpb Discussion Paper 40. Haltiwanger, J., R. Jarmin en T. Schrank (2003), Productivity, investment in ict and market experimentation: micro-evidence from Germany and the us, ces Discussion Paper 03-06. Huizinga, F., en B. Smid (2004), Vier vergezichten, Centraal Planbureau, Den Haag. Kox, H., A. Lejour en R. Montizaan (2004, 2005), The free movement of services within the eu, cpb Documents 69. Losch, M. (red.) (2005) Deepening the Lisbon Agenda: studies on productivity, services and technologies, Austrian Federal
Ministry of Economics and Labour, Wenen. Mooij, R. de, en P.J.G. Tang (2003), Four Futures of Europe, Centraal Planbureau, Den Haag oeso (2003), Employment Outlook, Parijs. Oosterwijk, J.W. (2005), Naar een open economie, esb 13-1-2006, 4-7. Raad van Economische Adviseurs (2005), De onbetwistbare noodzaak van meer onderzoek, onderwijs en ondernemerschap, 2005/4. Scarpetta, S., P. Hemmings, T. Tressel en J. Woo (2002), The Role of Policy and Institutions for Productivity and Firm Dynamics: Evidence from Micro and Industry Data, oecd working paper 329. Wiel, H.P. van der, en G. van Leeuwen (2003) Op zoek naar productiviteitsgroei; Effecten van ict en innovaties op bedrijfsniveau in Nederland, cpb Document no. 41.
44
s & d 4 | 20 0 6
S&D4-2006.indd 44
07-04-2006 11:11:36