Zit je nou alweer te twitteren? Een nieuwe manier om partikels in kaart te brengen Ton van der Wouden Op school is het u waarschijnlijk niet verteld, maar het Nederlands is een partikeltaal. Heel veel Nederlandse zinnen bevatten een of meer zogenoemde partikels: kleine woordjes met een moeilijk te omschrijven betekenis, zoals de cursieve woordjes in de onderstaande zinnen: Hè, gezellig dat je er bent Je wil zeker wel iets drinken, hè? Wil je nog een biertje? Als je soms chips wil... Moet je nu al weer weg? Nou, het was gezellig hoor! Partikels zijn meestal korte, onbeklemtoonde woordjes die heel veel worden gebruikt. Zonder dit soort woordjes klinkt het Nederlands gauw houterig en bot, en soms zelfs onbegrijpelijk. Dat blijkt vaak in het taalgebruik van buitenlanders, voor wie het gebruik van deze kleine woordjes heel moeilijk te leren is. Zij zeggen bijvoorbeeld: geef me een biertje, wat veel dwingender klinkt dan: geef mij maar een biertje. Voor het Nederlands kunnen we drie soorten partikels onderscheiden, op grond van hun betekenis en de manier waarop ze in een zin gebruikt worden. Ten eerste zijn er partikels die bij een ander zinsdeel horen, waarop ze de nadruk leggen. Zo hoort in de zin “Je kan zelfs je gordijnen d’r heel schoon mee krijgen” het partikel zelfs bij je gordijnen; zelfs zet dat zinsdeel op de voorgrond, en suggereert dat van alles wat je heel schoon zou kunnen krijgen, die gordijnen het minst waarschijnlijk is. In de zin “Ik moet alleen ’t kaartje van Marieke nog afmaken” hoort alleen bij ’t kaartje van Marieke en drukt het uit dat er verder niets meer afgemaakt hoeft te worden. Dan bestaan er partikels die buiten de eigenlijke zin staat en die de hoorder/lezer aanwijzingen geven hoe die de zin moet interpreteren, zoals in. Als je gaat verhuizen moet je heel wat regelen hè Hè verdorie. wat moet ik met al die kranten? Dankzij het werk van de Amerikaanse taalkundige Robert Kirsner weten we dat hè aan het einde van een zin gebruikt kan worden om onzekerheid uit te drukken of te suggereren, en om een instemmende reactie vraagt. Hè aan het begin van de zin daarentegen lijkt meestal een emotioneel geladen uiting aan te kondigen. De derde soort partikel staat midden in de zin en voegt er een, vaak moeilijk te omschrijven, betekenis of gevoelswaarde aan toe. Zo wordt het bevel “Ga maar zitten” dankzij het woordje maar tot een beleefde suggestie of verzoek, terwijl in Ik ga maar eens de combinatie maar eens suggereert dat de spreker gemakkelijk over te halen is om nog even te blijven. Binnen het Nederlandse taalgebied is er aanzienlijke variatie in betekenis en gebruiksmogelijkheden van partikels. Zo zegt men in het noordoosten van het taalgebied: “Het wordt ja niet slim. Daar ben ik te old veur.” Voskuil gebruikt dit zinnetje in Het Bureau om de spreker te karakteriseren als een eenvoudige provinciaal. In Nederlandssprekend België zegt men “Omdat ze mij weeral eens heeft verlaten voor een andere vent” en “Nu ligt er terug een dak op.” In Nederland zegt men daarentegen:”Omdat ze mij alweer heeft verlaten” en “nu ligt er weer/wederom een dak op”. Typisch Gronings is “Mag ik wel een heel bruin?” Toen mijn
zegsman, geboren en getogen in Groningen, in Delft ging studeren en dit aan een Delftse bakker vroeg, werd hij meewarig aangekeken. Tegenwoordig gebruikt hij in dit soort situaties misschien of alsjeblieft en krijgt hij zonder problemen zijn brood. Het meeste wat we weten over geografische variatie in partikelgebruik is anekdotisch van aard. Het viel tot voor kort namelijk helemaal niet mee om het gebruik van partikels in kaart te brengen. Maar nu is dat, in elk geval voor sommige partikels, wel mogelijk, dankzij een gelukkige combinatie van sociale media, snelle computers en handige computertaalkundigen. Collega dr. Erik Tjong Kim Sang heeft met subsidie van NWO een website gemaakt (twiqs.nl) waarmee je met heel veel computers tegelijk kan zoeken in honderden miljoenen twitterboodschappen (“tweets”). Omdat het twitter-programma informatie meestuurt over de plaats van verzending, kunnen de tweets gebruikt worden voor het in kaart brengen van taalgebruik. Kaartjes xxa en b maken gebruik van deze techniek. Ze laten zien dat alweer vooral in Nederland gebruikt wordt, en weeral vooral in België (de vlekken worden veroorzaakt door het feit dat in de grote bevolkingscentra veel meer getwitterd wordt dan op het platteland). Deze methode heeft als belangrijk voordeel dat hij snel is (twiqs doorzoekt honderden miljoenen tweets en tekent een kaartje in een paar minuten). Belangrijke nadelen heeft hij ook: woordjes als ja en wel hebben zo veel gebruiksmogelijkheden en betekenissen dat het onmogelijk is om alléén het gebruik als partikel in zinnen als “Het wordt ja niet slim” of “Mag ik wel een heel bruin?” in kaart te brengen. De enige mij bekende eerdere poging om partikelvariatie in kaart te brengen is alweer bijna 30 jaar oud. Van 1925 tot 1982 is de Reeks Nederlandse Dialektatlassen samengesteld. Hiervoor hebben taalkundigen 139 zinnetjes voorgelegd aan duizenden informanten in het gehele taalgebied, met het verzoek ze in hun dialect te vertalen; de taalkundige schreef dan zo goed mogelijk op, wat de informant precies zei. Opgavezin 122 van het onderzoek luidde (in de standaardtaalversie): “ Het hooi is nog groen. Het is nog maar pas gemaaid.” In 1985 hebben de Gentse taalkundigen Magda Devos en Willy Vandeweghe onderzocht hoe de partikelcombinatie nog maar pas in deze zin door de informanten is vertaald. Het resultaat is verbijsterend complex, zoals blijkt uit kaart xx. De kaart toont dat er heel veel variatie is: het verticale streepje (pas) en varianten daarvan (combinaties pas) komen weliswaar het meest voor, maar de randen van het taalgebied laten allerlei andere mogelijkheden zien: (nog) maar net domineert in Groningen maar ook het noorden van Limburg, (nog) maar krek is relatief populair in Friesland, en in België zijn nog veel meer alternatieven te vinden. Deze resultaten zijn natuurlijk prachtig, maar er zitten ook nogal wat nadelen aan deze methode. Het (nu al gecompliceerde beeld) is misschien nog wel veel ingewikkelder: informanten gaven in het algemeen maar één antwoord, maar sprekers kunnen heel goed verschillende varianten naast elkaar hebben (zelf zou ik in elk geval naast nog maar pas de informelere vorm nog maar net kunnen gebruiken, en als ik een formeel stuk schrijf zou ik ook nog wel durven kiezen voor nog maar juist of nog maar kort geleden of zelfs nog onlangs). Bovendien is de manier waarop het onderzoek gedaan is, tamelijk sturend: de opgavezin bevat het partikelcluster nog maar pas, bekend uit de standaardtaal die de meeste informanten wel zullen beheersen, en dan is het moeilijk om iets anders te bedenken. En tot slot is de gehanteerde methode zeer tijdrovend en dus kostbaar: taalkundige veldwerkers moeten voor elk partikel en elke partikelcombinatie een zinnetje voorleggen aan honderden proefpersonen in het gehele taalgebied. Het Nederlands heeft, afhankelijk van hoe je telt, misschien wel een paar honderd partikels (waarvan een stuk of twintig frequent), zeker duizenden partikelcombinaties met een eigen betekenis, miljoenen collocaties met partikels. Dat gaat lelijk in de papieren lopen.
Deze problemen bij elkaar maken het onwaarschijnlijk dat we ooit dit soort kaarten zullen kunnen maken voor alle partikels van het Nederlands. Daarom moeten we blij zijn dat we dankzij nieuwe technieken zoals twiqs.nl in elk geval sommige partikels in kaart kunnen brengen.
Lit Devos, M., W. Vandeweghe (red.) (1985). (Nog maar) pas. Twee semantische studies op historische en woordgeografische basis. Gent: R.U. Gent. Studia Germanica Gandensia 6 (nieuwe reeks). TJONG KIM SANG, ERIK. 2011. Het gebruik van twitter voor taalkundig onderzoek. TABU, Bulletin voor Taalwetenschap 39, 62–72. Ton van der Wouden (2006). Partikels: woordjes die het Nederlands markeren. In Wat iedereen van het NEDERLANDS moet weten en waarom, ed. by Nicoline van der Sijs, Jan Stroop, & Fred Weerman, 119–129. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.