Windmolenparken in zee
Essay in het kader van het vak Water en Infrastructuur Jeroen Langenbach 3526135
Inleiding
Het is een terugkerend thema in de actualiteit: de (voorgenomen) bouw van grootschalige windmolenparken, zowel op land als in zee. Inmiddels zijn er een aantal windmolenparken gerealiseerd, maar als het aan het kabinet ligt zal het daar zeker niet bij blijven. Dit is onder meer het gevolg van de richtlijn tot bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen1, waarin is bepaald dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in Nederland in 2020 gelijk dient te zijn aan 14%. Als gevolg van deze opgelegde duurzaamheidsdoelstelling heeft het kabinet in een eerder stadium al het ‘Energieakkoord voor Duurzame Groei’2 gesloten met verschillende partijen. In dit akkoord werd afgesproken dat het kabinet zorg zou dragen voor een sterk wettelijk kader om de realisatie van windmolenparken in zee mogelijk te maken. Het wetsvoorstel windenergie op zee is een van de uitwerkingen van dit akkoord. Het kabinet claimt dat met invoering van deze wet een eind wordt gemaakt aan een aantal tekortkomingen, zoals het ontbreken van een koppeling tussen het verlenen van toestemming en het verlenen van subsidie, en onvoldoende sturingsmogelijkheden op de uitgifte van locaties. Daarnaast wordt gesteld dat de toets die vereist is op basis van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn geïntegreerd wordt in het kavelbesluit. Ook wil het kabinet het aantal beslismomenten verminderen, om te voorkomen dat procedures van bezwaar en beroep tot lange doorlooptijden zullen leiden. De centrale vraag van dit essay luidt dan ook: zal de nieuwe wet windenergie op zee leiden tot het behalen van de opgelegde duurzaamheidsdoelstellingen, een oplossing bieden voor problemen wat betreft sturingsinstrumenten van het Rijk en wordt er voldoende rekening gehouden met de natuurbelangen en beroepsmogelijkheden van belanghebbenden? Om tot een gedegen beantwoording van de centrale vraag te komen, zullen de volgende onderwerpen aan bod komen. Eerst zal ik het huidige stelsel wat betreft subsidieverlening bespreken, waarna ik in zal gaan op hoe de wet windenergie op zee dit stelsel poogt te veranderen. Vervolgens ga ik in op de vraag hoe er met de natuurbelangen wordt omgesprongen, zowel in het huidige als het toekomstige bestel. Daarna zal ik iets vertellen over de mogelijkheden tot het maken van bezwaar en het instellen van beroep door belanghebbenden en burgers en tot slot bespreek ik de verhouding tussen de Waterwet en het wetsvoorstel windenergie op zee. Ik zal afsluiten met de conclusie, waarin ik de centrale zal beantwoorden en mijn visie op de materie zal presenteren.
1 2
Richtlijn 2009/28/EG. Kamerstukken II, 2012/2013, 30 196, nr. 202.
Deelvraag 1: Hoe werkt het huidige systeem van subsidieverlening, werkt dit systeem wel optimaal en op welke manier kan het eventueel aangepast worden?
Vooropgesteld dient te worden dat op dit moment de bouw van een windmolenpark niet zonder toekenning van subsidie plaats kan vinden. De vergunningverlening dient dus op een bepaalde manier gekoppeld te zijn aan de toekenning van subsidie. Het huidige systeem is op de volgende manier ontworpen. Voordat de initiatiefnemer kan starten met de bouw van het windmolenpark, dient er een vergunning op grond van de Waterwet verleend te worden3 (hierover later meer). Nadat de vergunning verkregen is, kan de initiatiefnemer een subsidieaanvraag indienen op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, ook wel bekend als het ‘SDE’. Daarnaast zijn de regeling Windenergie op zee 2009 en de regeling tot aanwijzing van de algemene uitvoeringsregeling SDE van belang.4 Nadat de vergunningen verleend zijn, kunnen de verschillende initiatiefnemers deelnemen aan een soort aanbesteding, ook wel bekend onder de naam subsidietender. De minister van Economische Zaken bepaalt vervolgens welke partij voor subsidie in aanmerking komt. Deze partij is vervolgens gebonden aan zowel een SDEbeschikking als een SDE-uitvoeringsovereenkomst.5 De beschikking en de uitvoeringsovereenkomst hebben veel raakvlakken, maar in bepaalde elementen zijn toch verschillen te herkennen. Zo zijn in de beschikking een financiële garantie en een bedreiging met substantiële boetes opgenomen wanneer de uitvoering van de bouw achterblijft bij hetgeen de initiatiefnemer heeft afgesproken. Derhalve kan gesproken worden van een ‘dwangsubsidie’. Andere bepalingen van de SDE-beschikking zijn onder meer de projectgegevens, de subsidieperiode en het subsidietarief.6 In de overeenkomst wordt vastgelegd wanneer de bouw van het project moet beginnen, wat de hoogte van de financiële garantie is en wat de boetes inhouden wanneer er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de SDE-beschikking. In het systeem zoals dat vanaf 31 december 2004 tot 1 april 2008 gold, was het nog gemakkelijker een vergunning aan te vragen of te verkrijgen. Eenieder kon een vergunning voor het realiseren van een windmolenpark op zee aanvragen, waarna de vergunning alleen geweigerd kon worden op grond van de bescherming van waterstaatsbelangen en het belang van de bescherming van de natuur.
3
Op grond van artikel 6.5 aanhef en onder c. G. van der Feltz & M. van Harten, ‘Windenergie op zee, het Nederlandse publiekrechtelijke regime’, BR 2013/33. 5 Op grond van artikel 6 Regeling windenergie op zee 2009 jo. art. 61 lid 3 Besluit SDE jo. art. 4:36 lid 2 Awb. 6 G. van der Feltz & M. van Harten, ‘Windenergie op zee, het Nederlandse publiekrechtelijke regime’, BR 2013/33. 4
Bij de vergunningverlening werd slechts rekening gehouden met een doelmatig en veilig gebruik van de Noordzee en er werden voorschriften wat betreft de bescherming van het milieu aan de vergunning verbonden. Het belangrijkste punt was echter dat vergunningen niet geweigerd werden op grond van de vraag of het windmolenpark financieel gezien daadwerkelijk gerealiseerd zou gaan worden, een element dat niet geheel logisch genoemd kan worden. De toepassing van de Beleidsregels inzake toepassing Wet beheer rijkswaterstaatswerken op installaties in de exclusieve economische zone, leidde tot in totaal 79 initiatieven en 19 vergunningaanvragen, waarna twaalf vergunningen daadwerkelijk zijn verleend.7 Aangezien er niet voldoende subsidie beschikbaar is voor twaalf nieuwe windparken, worden slechts drie van de twaalf vergunningen daadwerkelijk gerealiseerd. Hiermee wordt het totaal aantal windmolenparken op vijf gebracht, na de eerdere realisatie van het windpark Egmond aan Zee (2007) en het Prinses Amalia Windpark (2008). In de ogen van het kabinet werkt het hierboven beschreven systeem niet optimaal. Wat zijn de redenen die ze hiertoe aanvoeren? De belangrijkste reden die wordt aangevoerd is dat er geen koppeling bestaat tussen het verlenen van de vergunning om het windmolenpark te gaan bouwen en het toekennen van subsidie voor de exploitatie van het park. Windmolenparken kunnen de komende tijd echter niet zonder subsidie gerealiseerd worden. Daarnaast wordt gesteld dat er onvoldoende mogelijkheden zijn tot het uitgeven van nieuwe locaties. Ook vindt het kabinet dat de periode tussen het aanvragen van de vergunning en het daadwerkelijk realiseren van het windmolenpark te lang. Dit laatste met de kanttekening dat Nederland gebonden is aan Europese doelstellingen waarin een bepaalde prestatieplicht is afgesproken. Hoe denkt het kabinet de bovenstaande pijnpunten op te lossen? Ten eerste zijn er momenteel negen vergunningen verleend waar geen subsidie aan is toegekend. Het bevoegd gezag gaat uiterlijk in 2020 over tot het intrekken van de vergunning indien deze niet is gebruikt. De bevoegdheid hiertoe is gelegen in de Beleidsregels intrekken watervergunningen windparken in de exclusieve economische zone. Ten tweede heeft het kabinet in de Beleidsnota Noordzee8 aangegeven dat er in de toekomst een nieuw stelsel voor vergunningverlening zal worden ontworpen, waarin het verlenen van de vergunning en de toekenning van de SDE-subsidie aan elkaar gekoppeld zullen worden. Dit komt andere terug in paragraaf 3.2.1 van het wetsvoorstel. Daarnaast zal er binnen de windgebieden ook efficiënt worden omgegaan met het ruimtegebruik, om te voorkomen dat er onnodige claims op de ruimte worden gelegd. Dit alles is vastgelegd in het Integraal Beheerplan Noordzee 2015.9
7
Zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Wet windenergie op zee, te raadplegen via www.internetconsultatie.nl/wetwindenergieopzee. 8 Kamerstukken II, 2009/2010, 31 710, nr. 12, 9 Staatscourant 2011, nr. 20771.
Deelvraag 2: Op welke manier worden de natuurbelangen op dit moment beschermd en hoe springt de wet windenergie op zee hier mee om?
In het wetsvoorstel voor de wet windenergie op zee wordt gesteld dat de toetsen die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn benodigd zijn, geïntegreerd zullen worden in het kavelbesluit. Het kavelbesluit is, volgens artikel 1 van het wetsvoorstel, een besluit waarin een kavel en een tracé voor een aansluitverbinding zijn aangewezen. Welke toetsen zijn benodigd en wat houden deze toetsen precies in? De Habitatrichtlijn vereist een specifieke toets vooraf ten aanzien van projecten en plannen die niet direct verband houden met, of nodig zijn voor het beheer van het gebied.10 Het kernpunt van de toets is het ‘significante gevolg’. Een plan of project moet een passende beoordeling ondergaan wanneer het risico bestaat dat er significante gevolgen zullen optreden voor het betrokken gebied.11 Wanneer gevolgen als significant bestempeld kunnen worden is vrij casuïstisch en ligt aan de omstandigheden van het geval. Gevolgen zijn in ieder geval significant te noemen als deze de natuurlijke kenmerken van het gebied aantasten en de instandhoudingsdoelstellingen in de weg staan.12 Wanneer het bevoegd gezag uit het onderzoek concludeert dat er met de uitvoering van het plan of project geen significante gevolgen of andere schadelijke gevolgen zullen optreden, kan het toestemming geven. Het criterium dat gehanteerd wordt is dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zullen optreden. Wanneer er een kans bestaat dat er toch significante gevolgen zullen optreden, dient de zware habitattoets te worden uitgevoerd.13 Dit houdt in dat er alternatieven moeten worden onderzocht of compenserende maatregelen dienen te worden getroffen. Ook kan er sprake zijn van dwingende redenen van openbaar belang. De Vogelrichtlijn kent geen dergelijke toets als de Habitatrichtlijn, maar kent wel degelijk een strikt beschermingsregime. Zo wordt in artikel 4 van de richtlijn voorgeschreven dat lidstaten speciale beschermingsmaatregelen dienen te treffen welke gekoppeld zijn aan speciale beschermingszones. Deze zones moeten worden aangewezen voor kwetsbare vogelsoorten en geregeld voorkomende trekvogels. Daarnaast dienen de lidstaten ook een algemeen beschermingsregime in te stellen voor de natuurlijk in het wild levende vogels en andere diersoorten. Dit regime geldt ook buiten de Natura 2000-gebieden. De basis hiervoor is gelegen in artikel 5 en artikel 12 van de Vogelrichtlijn. Echter, het systeem is niet zo strikt als het lijkt: er zijn wel degelijk mogelijkheden om van het systeem af te wijken, zeker wanneer er sprake is van een deugdelijke motivering. 10
Op grond van artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn. Op grond van artikel 19g van de Natuurbeschermingswet 1998. 12 M.M. Kaajan & E.M.N. Noordover, ‘Windparken en leefomgeving: een toelichting op enkele angels uit de besluitvorming’, BR 2013/134. 13 Op grond van artikel 19g lid 2 jo. 19h lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998. 11
Al met al kan gesteld worden dat de ontwikkelaar van een windpark op zee rekening moet houden met de effecten van de bouw en exploitatie van het windpark op de dieren die in het plangebied voorkomen. De gevolgen van windparken blijken vooral te bestaan uit geluidsoverlast voor zeezoogdieren en vissen tijdens de bouw, en aanvaringskansen voor kustbroedvogels en trekvogels na het operationeel worden van het park. 14 Geconcludeerd kan worden dat voor de meeste projecten of plannen een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet benodigd is. De vergunning of ontheffing is benodigd vanwege de hierboven genoemde effecten van de werkzaamheden voor de natuurwaarden in en rond het projectgebied. Sinds 1 januari 2014 gelden beide wetten in de exclusieve economische zone15, hiervoor golden slechts de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in dit gebied. Artikel 1 lid 2 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone bepaalt dat de exclusieve economische zone van het Koninkrijk het gebied is buiten en grenzend aan de territoriale zee van het Koninkrijk dat zich niet verder uitstrekt dan tweehonderd zeemijlen vanaf de basislijnen, vanaf welke de breedte van de territoriale zee wordt gemeten. Ook is het zo dat sinds 1 januari 2014 de initiatiefnemer van het project dient beoordelen of een vergunning of ontheffing nodig is.16 Wat zal er veranderen wat betreft de natuurbelangen met de komst van de wet windenergie op zee? Het is zinvol een onderscheid te maken tussen de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming) en de Floraen Faunawet (soortenbescherming). Zoals eerder al gesteld, gaat de zogenaamde passende beoordeling deel uitmaken van het kavelbesluit. Er hoeft dus geen afzonderlijke vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet meer te worden verleend voor windparken op zee. Wel kunnen er in het kavelbesluit regels worden opgenomen wat betreft de bouw en exploitatie van het windpark. Deze regels zijn het resultaat van voorafgaand onderzoek en betreffen vooral technische details. Bovendien wordt de passende beoordeling nu niet meer uitgevoerd door de initiatiefnemer, maar door de minister van Economische zaken, in samenwerking met de minister van Infrastructuur en Milieu. Wanneer uit de passende beoordeling volgt dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat er geen schadelijke gevolgen zullen optreden, kan de minister het kavelbesluit toch vaststellen. Er moeten in dat geval geen alternatieven voor handen zijn. Bevordering van windenergie is een zaak van dwingend openbaar belang, waardoor het kavelbesluit vrijwel altijd vastgesteld kan worden.
14
Zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Wet windenergie op zee, te raadplegen via www.internetconsultatie.nl/wetwindenergieopzee. 15 Staatsblad 2013, nr. 412. 16 Zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Wet windenergie op zee, te raadplegen via www.internetconsultatie.nl/wetwindenergieopzee.
Wat betreft de soortenbescherming, gaat ook de afweging omtrent bescherming van in het wild levende soorten deel uitmaken van het wettelijk kader voor de bouw en exploitatie van windparken op zee. In principe wordt uitgegaan van reguliere beleidsuitgangspunten 17, zoals deze zijn opgenomen in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Dit heeft tot gevolg dat verboden van de Flora- en Faunawet buiten toepassing worden verklaard voor zover zij een beter resultaat beogen dan vastgelegd in de Europese kaders.18 Het gaat in dezen om het verbod op handelingen die leiden tot het niet-opzettelijk doden, verwonden of vangen van dieren, welke behoren tot de beschermde soorten. Het moet wel gaan om handelingen welke aantoonbaar in verband staan met het kavelbesluit dan wel het windpark. Al met al kan gesteld worden dat er inhoudelijk niet veel verandert aan het beschermingsniveau van zowel de gebieden als de soorten, maar dat er wel een verschuiving wat betreft de toetsing plaats zal gaan vinden van de initiatiefnemer naar de overheid. Wat hier de concrete gevolgen van zullen zijn zal verder in de conclusie worden besproken.
Deelvraag 3: Wat zijn de beroepsmogelijkheden van belanghebbenden inzake de bouw van windmolenparken en verandert de rechtspositie van deze personen met de invoering van de wet windenergie op zee?
Het kabinet ziet windmolenparken als een goede optie om te voldoen aan de opgelegde duurzaamheidsdoelstellingen, maar niet iedere burger deelt dit enthousiasme. Er wordt dan ook in grote mate bezwaar en beroep ingesteld tegen besluiten om windparken te bouwen en te exploiteren. Hoewel het in dergelijke zaken voornamelijk windparken op het land betreft, kan er wel degelijk lering worden getrokken uit de criteria die in deze zaken worden gehanteerd, zeker ook met het oog op de toekomst. De eerste stap van een omwonende om tot een geslaagd beroep te komen, is de belanghebbendheid zoals bedoeld in art. 1:2 van de Awb. Naast het letterlijke begrip dat in het wetsartikel wordt beschreven, kan uit de jurisprudentie worden afgeleid dat er drie belangrijke aspecten zijn: het zicht op de turbines, de afstand tussen de woning en de turbine en de ruimtelijke uitstraling van de turbines.19 Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat een belanghebbende weinig kans maakt op een geslaagd beroep wanneer hij of zij geen of nauwelijks zicht heeft op de turbines en/of op meer dan 1500 meter van het beoogde park woont.
17
Kamerstukken II, 2011/2012, 33 348, nr. 1 Aldus artikel 7 van het wetsvoorstel windenergie op zee. 19 Zo blijkt uit ABRvS 17 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL7758. 18
Ook het relativiteitsvereiste speelt hierin een rol. Slechts in bijzondere omstandigheden wordt van deze richtlijnen afgeweken.20 Uit het bovenstaande volgt dat burgers en belanghebbenden bij windparken op zee vrijwel geen beroepsmogelijkheden kennen, aangezien het zijn van een belanghebbende de ‘toegangspoort’ tot een geslaagd beroep vormt. Wanneer men geen belanghebbende is, blijft deze poort gesloten. Wellicht komt in het bovenstaande verandering wanneer het Rijk bijvoorbeeld beslist om windparken in de Waddenzee te gaan bouwen. In dat geval gaan andere argumenten ook een rol spelen, zoals hinder, een veelgehoorde klacht bij windparken op het land. Hinder is een ruim begrip en kan dan ook worden onderverdeeld in drie verschillende groepen: geluidshinder, visuele hinder en hinder door slagschaduw. Geluidshinder komt voornamelijk aan bod in de milieuprocedure, niet zozeer in de planologische procedure. 21 Visuele hinder maakt wel onderdeel uit van de planologische procedure. Belanghebbenden klagen vaak over horizonvervuiling en aantasting van het landschap. Er wordt echter beweerd dat dergelijke klachten gemakkelijk voorkomen kunnen worden, aangezien het bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een belangenafweging te maken tussen horizonvervuiling enerzijds en het belang van het opwekken van duurzame energie anderzijds.22 Wanneer het bestuursorgaan dit goed motiveert, wordt er marginaal getoetst door de Afdeling en kunnen deze klachten eenvoudig ongegrond worden verklaard. Er kan geconcludeerd worden dat er een schifting gemaakt moet worden tussen windparken op land en windparken op zee. Tegen de bouw van windparken op land lijken voldoende beroepsmogelijkheden open te staan, tegen de bouw van windparken op zee een stuk minder. De vraag is echter of dit ook wel nodig is. Voorlopig worden de windparken op zulke afstanden gebouwd, dat de burger hier geen last van heeft. Mocht er in de toekomst echter besloten worden tot het bouwen van een windpark in bijvoorbeeld de Waddenzee, dan verandert dit standpunt. De wet windenergie op zee verandert weinig aan de beroepsmogelijkheden van burgers en andere belanghebbenden, het enige dat de wet poogt te verminderen is het aantal beslismomenten, met als doel het voorkomen van stapeling van bezwaar en beroep.
20
J.J. Peelen & A. Creutzberg, ‘De betrokkenheid van omwonenden bij de realisatie van windparken op land; enkele tips om geslaagde beroepen te voorkomen’, Gst. 2013/20. 21 Slechts wanneer er ‘ernstig moet worden betwijfeld of kan worden voldaan aan in de milieuwetgeving opgenomen normen’, zo blijkt onder andere uit ABRvS 14 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7929. 22 J.J. Peelen & A. Creutzberg, ‘De betrokkenheid van omwonenden bij de realisatie van windparken op land; enkele tips om geslaagde beroepen te voorkomen’, Gst. 2013/20.
Deelvraag 4: Hoe verhoudt het wetsvoorstel windenergie op zee zich tot de huidige bepalingen uit de Waterwet?
Met de inwerkingtreding van de Waterwet in 2009 werden een flink aantal wetten samengevoegd. Met de aankondiging tot invoering van de Omgevingswet zijn er al veranderingen op komst, maar treden deze veranderingen ook al op met de komst van de wet windenergie op zee? De Waterwet regelt allerlei zaken die met water van doen hebben, zo worden ook gebieden op de Noordzee aangewezen die geschikt zijn voor het realiseren van windparken op zee. 23 De Waterwet is namelijk ook van toepassing in de Nederlandse exclusieve economische zone.24 Daarnaast regelt de Waterwet ook de vergunningverlening wat betreft het oprichten en in stand houden van windturbines in waterstaatswerken (zoals reeds eerder besproken). Aangezien het kabinet de vergunningverlening en subsidieverlening aan elkaar wenst te koppelen, zal met de komst van de wet windenergie op zee de vergunningverlening op grond van de Waterwet komen te vervallen. Net als de natuuraspecten zal ook de vergunningverlening voor de bouw en exploitatie van windparken op zee deel uit gaan maken van het kavelbesluit. Ook de te beschermen belangen en de regels en voorschriften die aan de vergunning verbonden kunnen worden wat betreft de locatie van het windpark, zullen deel uit gaan maken van het kavelbesluit. Betekent dit dat de Waterwet dan helemaal niet van toepassing is wat betreft het onderwerp van windenergie? Nee, dit is zeker niet het geval. Zo blijft de bevoegdheid bestaan om algemene regels te stellen wat betreft windparken op zee, vastgelegd in artikel 6.6 van de Waterwet. Een voorbeeld van een dergelijke regel is dat de initiatiefnemer kan worden verplicht om voldoende financiële middelen beschikbaar te houden om het windpark na zijn economische levensduur op een duurzame manier weer af te breken.25 Een ander voorbeeld van een bevoegdheid die op grond van de Waterwet blijft bestaan, is het instellen van een veiligheidszone rondom een windpark. Artikel 6.10 van de Waterwet bepaalt dat een dergelijke zone kan worden ingesteld. Al met al kan worden gesteld dat met de komst van de wet windenergie op zee de bevoegdheden die uit deze wet volgen drastisch worden ingeperkt, en dat deze bevoegdheden voornamelijk worden overgeheveld naar het kavelbesluit. Een aantal minder belangrijke bevoegdheden blijven in dezen echter wel van toepassing.
23
Deze gebieden zijn aangewezen op grond van het Nationaal Waterplan (art. 4.1 Wtw). Het plan is te vinden via: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2009/12/01/nationaal-waterplan2009-2015%5B2%5D.html. 24 Op grond van artikel 1.4 van de Waterwet. 25 Zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Wet windenergie op zee, te raadplegen via www.internetconsultatie.nl/wetwindenergieopzee.
Conclusie
In de inleiding is de centrale vraag geformuleerd, welke ik aan de hand van de bovenstaande deelvragen heb geprobeerd te beantwoorden. Nu zal ik deze vraag als geheel beantwoorden, waarbij ik ook mijn eigen kijk op de materie zal presenteren. Voor de duidelijkheid, de centrale vraag luidt: zal de nieuwe wet windenergie op zee leiden tot het behalen van de opgelegde duurzaamheidsdoelstellingen, een oplossing bieden voor problemen wat betreft sturingsinstrumenten van het Rijk en wordt er voldoende rekening gehouden met de natuurbelangen en beroepsmogelijkheden van belanghebbenden? Duurzaamheidsdoelstellingen Zoals reeds eerder gesteld, dient het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het jaar 2020 gelijk te zijn aan 14%. Nederland denkt dit percentage voornamelijk te gaan halen door het bouwen en exploiteren van windparken op zee. Er komt dan ook een flink bedrag aan subsidie beschikbaar voor het bouwen van windparken. Echter, het huidige wettelijk kader kent een aantal tekortkomingen, welke het kabinet met invoering van de wet windenergie op zee hoopt op te lossen. Wanneer deze knelpunten opgelost worden, is het gemakkelijker en sneller mogelijk om vergunningen en subsidie te verlenen voor initiatieven om windparken te realiseren. Wat betreft dit deel van de centrale vraag kan gesteld worden dat de wet windenergie op zee leidt tot het eerder behalen van de duurzaamheidsdoelstellingen, aangezien de regie volledig in de handen van het Rijk komt te liggen. Het is echter niet gezegd dat de doelstellingen niet gehaald zouden worden als de nieuwe wet niet ingevoerd zou worden. Sturingsinstrumenten De problematiek van de sturingsinstrumenten ligt eigenlijk in het verlengde van wat onder het kopje duurzaamheidsdoelstellingen is besproken. Er ontbreekt een koppeling tussen vergunningverlening en subsidieverlening, het kabinet vind dat er onvoldoende sturingsmogelijkheden zijn wat betreft de uitgifte van locaties voor nieuwe windparken en de termijn tussen vergunningaanvraag en daadwerkelijke realisatie van het windpark is te lang. Ik denk dat het een goede ontwikkeling is dat met het wetsvoorstel deze knelpunten worden opgelost. Nederland heeft verplichtingen richting de Europese Unie waar aan voldaan dient te worden. Wanneer dit niet gebeurt, kan dit gevolgen hebben. Daarnaast is het voor initiatiefnemers ook gemakkelijk, aangezien zij op het financiële gedeelte na vrijwel alles uit handen kunnen geven. De overheid verzorgt de voorbereiding, de initiatiefnemer verzorgt het technische en financiële gedeelte. In mijn ogen een goede deal.
Natuuraspecten & Beroepsmogelijkheden De natuuraspecten en beroepsmogelijkheden zijn aan bod gekomen in de tweede en derde deelvraag. Wat betreft de natuuraspecten kwam ik tot de conclusie dat er inhoudelijk weinig veranderd, maar dat er een verschuiving plaatsvindt van initiatiefnemer naar bevoegd gezag in de zin dat de laatste de toets zal gaan uitvoeren. De overheid voert de toetsen uit, de initiatiefnemer krijgt de kosten hiervan op zijn bord. Bovendien denk ik dat de overheid meer zicht heeft op wat wensbaar is in bepaalde gebieden, dus wat dat betreft is het centraal uitvoeren van deze toetsen een goed initiatief. Wat betreft de beroepsmogelijkheden is er voor burgers weinig eer te behalen. Dit heeft voornamelijk met het begrip van belanghebbendheid te maken. Er kan niet snel gesproken worden van een belanghebbende, in verband met de afstand tot de turbines en het zicht op de turbines. Wellicht kan dit in de toekomst veranderen, met het oog op bijvoorbeeld windparken in de Waddenzee. Daarnaast wordt getracht het aantal beslismomenten te verminderen, in verband met de stapeling van bezwaar en beroep. Al met al kan gesteld worden dat er met de komst van de wet windenergie op zee goede randvoorwaarden worden gecreëerd om te voldoen aan de opgelegde duurzaamheidsdoelstellingen. Doordat de meeste instrumenten in handen komen van de overheid, kunnen toetsen snel en grondig uitgevoerd worden, wat ten goede zal komen aan het behalen van de gestelde doelen. Naar mijn mening wordt er ook voldoende rekening gehouden met de natuurbelangen en beroepsmogelijkheden van belanghebbenden.
Literatuurlijst
Bij het schrijven van dit essay heb ik van de volgende literatuur gebruik gemaakt:
* G. van der Feltz & M. van Harten, ‘Windenergie op zee, het Nederlandse publiekrechtelijke regime’, BR 2013/33.
* J.J. Peelen & A. Creutzberg, ‘De betrokkenheid van omwonenden bij de realisatie van windparken op land; enkele tips om geslaagde beroepen te voorkomen’, Gst. 2013/20.
* M.M. Kaajan & E.M.N. Noordover, ‘Windparken en leefomgeving: een toelichting op enkele angels uit de besluitvorming’, BR 2013/134.
* B.A. Beijen e.a., ‘Hoofdlijnen milieubestuursrecht’, Den Haag: Bju 2012.
* P.J.J. van Buuren, A.A.J. de Gier, A.G.A. Nijmeijer en J. Robbe, ‘Hoofdlijnen ruimtelijk bestuursrecht’, Deventer: Kluwer 2010.