Inleiding Binnen module 10, partim psychomotorische assessment en interventies, krijgen de studenten 2 ba Ergotherapie, de volgende opdracht : “maak een syllabus omtrent de deelfacetten van de cursus. Dit werkinstrument toont aan dat de theorie volledig werd begrepen en dat de opgedane kennis praktisch kan worden toegepast.”. Het doel is de opmaak van een informatieboek in de vorm van een catalogus voor andere studenten en externen. Het informatieboek dient volgende onderdelen te bevatten: : • • • •
mogelijke testen per categorie + korte omschrijving, lijst van erkende methodes of methodieken, een forum van oefeningen met een gerichte zoekboom, een selectie en variatie, nuttige links en bronvermelding
In subgroepen wordt rond volgende categorieën gewerkt: • • • • • •
motoriek (grove en fijne motoriek) grafomotoriek en schrijfmotoriek lichaamsbesef visuele en auditieve perceptie ruimtelijke oriëntatie en – structuratie relaxatie.
De syllabus dient als leidraad voor wat een student in de opleiding Ergotherapie omtrent psychomotoriek moet kennen. Het wordt een naslagwerk voor diegenen die gedurende de opleiding kennis wil opdoen omtrent de mogelijkheden van psychomotoriek, voor het doorlopen van een stage binnen een MPI, een Revalidatiecentrum, een (kinder)psychiatrische dienst of voor wie binnen het werkveld informatie wenst op te halen omtrent mogelijke testen en specifieke oefeningen. De syllabus toont geen absoluut en volledig beeld over psychomotoriek, daar zijn andere informatiebronnen voor, maar wordt begrensd op basis van het handboek en de cursus die gedurende de opleiding worden gehanteerd. Elke categorie kan aangevuld worden met bijkomende en specifieke informatie en hiervoor kan de student beroep doen op het Z@B van de Hogeschool WestVlaanderen en het internet. De student dient een persoonlijke evaluatie op te maken, zowel naar product als naar proces toe. Hierdoor krijgt de student niet alleen meer inzicht in psychomotoriek, maar ook in de eerder verworven competenties uit de modules Ergotherapeutische Basisvaardigheden. De weerslag van die evaluaties zijn niet terug te vinden in de syllabus omwille van de persoonlijke inhoud. Veel leesplezier met deze bundel en wij zijn ervan overtuigd dat het een meerwaarde zal bieden in de opleiding en naar psychomotoriek toe.
Opdrachten in een vaste groep : Doel : Het maken van een gezamelijke catalogus, informatieboek voor de groep, komen tot een papieren versie + ingebonden, digitale versie afgeven. Inhoud : 1. 2. 3. 4. 5.
Mogelijke testen per categorie, korte omschrijving Forum van oefeningen, zoeken naar erkende methoden of methodieken Gerichte zoektocht van oefeningen : opbouw, selectie en variatie Links Bronvermelding
Samenwerking : Lijst met bijeenkomsten, wie aanwezig en wie welke rollen op zich nam Evaluatie toevoegen bij einde opdracht, hoe voelde elkeen van de groep de samenwerking aan Proces en productbegeleiding door mezelf Mogelijk tot werken op vrijdag 22/09 (inleiding + start 3 CU), woensdag 27/09 (2 CU), vrijdag 29/09 (5 CU) Vrijdag 06/10 dient versie afgegeven te worden en wordt deze opdracht afgerond in uur 3 en 4 Inhoud zal gekend moeten zijn voor het examen. Thema’s : •
Motoriek : grove en fijne motoriek
•
Grafomotoriek en schrijfmotoriek
•
Lichaamsbesef
•
Ruimtelijke oriëntatie en – structuratie
•
Visuele en auditieve perceptie
•
Relaxatie
Werkten mee aan de realisatie van deze bundel : Adam Elien, Allaert Julie, Braeckeveldt Elien, Callens Linda, De Munster Tine, De Pauw Annelies, Debrabandere Ilfy, Decuypere Tony, Dedeurwaerder Hanne, Deleu Emelie, Delodder Maita, Demonie Nils, Devlaeminck Stefanie, Dewyn Sophie, Dumortier Lorry, Fieuw Sophie, Glorieux Tamara, Lecointere Frederik, Loyson Debby, Maes Sharon, Rosé Melisa, Vanbavinckhove Melissa, Verbeke Mariëla, Verschatse Annelies
Onder supervisie van Dejonghe Frank
Inhoudstabel INLEIDING ..................................................................................................................1 INHOUDSTABEL........................................................................................................3 1
MOTORIEK..........................................................................................................7
1.1
Testen ........................................................................................................................................ 7
1.1.1
Grove motoriek....................................................................................................................... 7
1.1.2
Fijne motoriek....................................................................................................................... 10
1.1.3
Testen niet opgenomen in de cursus of in het handboek.................................................... 12
1.2
Therapieën bij gestoorde motoriek ...................................................................................... 13
1.2.1
Motorisch remedial teaching MRT, ...................................................................................... 13
1.2.2
Groepslessen ...................................................................................................................... 13
1.2.3
Sensomotorische therapie .................................................................................................. 14
1.2.4
Andere.................................................................................................................................. 15
1.3
Oefeningen rond motoriek .................................................................................................... 16
1.3.1
Grove motoriek..................................................................................................................... 16
1.3.2
Fijne motoriek ...................................................................................................................... 20
1.4
Enkele algemene tips............................................................................................................. 26
1.4.1 1.5
2
Tips & trucs met betrekking tot de grove en fijne motoriek. ................................................ 26 Overzicht interessante links.................................................................................................. 27
GRAFO- EN SCHRIJFMOTORIEK ...................................................................28
2.1
Inleiding................................................................................................................................... 28
2.2
Inleidende begrippen ............................................................................................................. 28
2.2.1
Wat is grafomotoriek? .......................................................................................................... 28
2.2.2
wat is schrijfmotoriek?.......................................................................................................... 28
2.2.3
Wat zijn schrijfpatronen?...................................................................................................... 28
2.2.4
Wat is schrijfdans? ............................................................................................................... 29
2.3
Ontwikkeling van de schrijfmotoriek ................................................................................... 29
2.3.1
De weg naar het schrijven .................................................................................................. 29
2.3.2
Schrijven volgens de proximo-distale wet ........................................................................... 30
2.3.3
De ontwikkeling van het tekenen ......................................................................................... 31
2.4
Wat houdt schrijven in? ........................................................................................................ 33
2.4.1
De 3 deelvaardigheden........................................................................................................ 33
2.4.2
De schrijfbeweging............................................................................................................... 33
2.4.3
De 3 componenten van de schrijfmotoriek .......................................................................... 34
2.5
Voorwaarden en tips ............................................................................................................. 34
2.5.1
Algemene schrijfvoorwaarden.............................................................................................. 34
2.5.2
Specifieke schrijfvoorwaarden ............................................................................................. 35
2.5.3
Tips om het schrijven goed te laten verlopen ...................................................................... 36
2.5.4
De moeilijkheden die kunnen ontstaan bij linkshandigheid ................................................. 38
2.6
De testen op gebied van schrijfmotoriek en grafo-motoriek ............................................ 39
2.6.1
De beoordelingsmethode voor de schrijfhouding en schrijfbeweging ................................. 39
2.6.2
De BHK: Beknopte beoordelingsmethode voor kinderhandschriften .................................. 40
2.6.3
GHB: Gasthuisberg.............................................................................................................. 41
2.7
Boek in verband met grafo- en schrijfoefeningen .............................................................. 46
2.7.1 2.8
Mijn kind leert schrijven - en hoe kan ik helpen .................................................................. 46 Oefeningen op grafomotoriek ............................................................................................... 47
2.8.1
Schrijfdans ........................................................................................................................... 47
2.8.2
Schrijfpatronen .................................................................................................................... 48
2.8.3
Kleurtekeningen ................................................................................................................... 48
2.8.4
Punttekeningen .................................................................................................................... 49
2.8.5
Experimenteren in functie van de grafomotoriek ................................................................. 49
2.9
Oefeningen op schrijfmotoriek ............................................................................................. 50
2.9.1
Werkbundels: ....................................................................................................................... 50
2.9.2
Leren schrijven op werkbladen: ........................................................................................... 51
2.9.3
Leren schrijven in spelvorm: ................................................................................................ 52
2.10
3
Overzicht interessante links.................................................................................................. 53
LICHAAMSBESEF ............................................................................................54
3.1
Theorie .................................................................................................................................... 54
3.1.1
Lichaamsplan (automatische bewegingen): ........................................................................ 54
3.1.2
Lichaamsidee (zelfbeeld): .................................................................................................... 54
3.1.3
Lichaamsbesef: .................................................................................................................... 54
3.2
Assessments ......................................................................................................................... 55
3.2.1
Piaget-Head of hand-oog-oorproef ...................................................................................... 55
3.2.2
Proef van Berges en Lezine................................................................................................. 57
3.2.3
Lichaamsbesefproef van Daurat-Hmeljak, Stambak en Berges.......................................... 59
3.2.4
Vingergnosieproef van Benton............................................................................................. 61
3.3
Oefeningen.............................................................................................................................. 62
3.3.1
Kennis van de lichaamsdelen en hun lokalisatie. ................................................................ 63
3.3.2
Bewustmaking en versteviging van de lateralisatie. ............................................................ 64
3.3.3
Oriëntatie vanuit het eigen lichaam: kennis van de begrippen boven, onder, voor, achter, links en rechts. ..................................................................................................................... 66
3.3.4
Bewustwording van de verschillende houdingen die het lichaam in de ruimte kan innemen.. ............................................................................................................................................. 66
3.3.5
Bewustwording van de onderlinge verhoudingen van de lichaamsdelen en hun bewegingsmogelijkheden in de verschillende houdingen.................................................... 67
3.3.6
De relaxatie .......................................................................................................................... 70
3.3.7
Ademhaling .......................................................................................................................... 71
3.3.8
Het evenwicht....................................................................................................................... 72
3.3.9
De economische werkwijze, differentiatie............................................................................ 73
3.3.10
De natuurlijke, correcte lichaamshouding ....................................................................... 74
3.4
Bronnen................................................................................................................................... 76
3.5
Links ........................................................................................................................................ 76
4
VISUELE EN AUDITIEVE PERCEPTIE.............................................................77
4.1
Visuele perceptie.................................................................................................................... 77
4.1.1
Verschillende testen:............................................................................................................ 77
4.1.2
Oefeningen voor visuele perceptie ...................................................................................... 84
4.2
Auditieve perceptie ................................................................................................................ 91
4.2.1
Test: De ritmeproeven van stambak .................................................................................... 91
4.2.2
Oefeningen voor auditieve perceptie .................................................................................. 92
4.3
Interessante sites en/of links .............................................................................................. 101
4.3.1
Interessante sites, links en/of boeken voor visuele perceptie ........................................... 101
4.3.2
Interessante sites, links en/of boeken voor auditieve perceptie ........................................ 101
4.4
Bronnen................................................................................................................................. 101
4.4.1
Bronnen bij visuele perceptie............................................................................................. 101
4.4.2
Bronnen bij auditieve perceptie.......................................................................................... 102
5
RUIMTELIJKE ORIËNTATIE EN STRUCTURERING.....................................103
5.1
Inleiding ................................................................................................................................ 104
5.2
Ruimtelijke oriëntatie en structurering ............................................................................. 104
5.2.1
Inleiding.............................................................................................................................. 104
5.2.2
Ruimtelijke oriëntatie.......................................................................................................... 105
5.3
Testen van spatialiteit ........................................................................................................ 110
5.3.1
Beery-buktenica ................................................................................................................. 110
5.3.2
Test van Bender................................................................................................................. 111
5.3.3
Figuren van Rey................................................................................................................. 112
5.3.4
Reversal – test ................................................................................................................... 113
5.3.5
Blokjes van Kohs ............................................................................................................... 114
5.3.6
Ayres – space –test ........................................................................................................... 114
5.4
Oefeningen............................................................................................................................ 116
5.5
Links ...................................................................................................................................... 121
5.5.1
Theorie: .............................................................................................................................. 121
5.5.2
Oefeningen:........................................................................................................................ 121
6
RELAXATIE.....................................................................................................122
6.1
Wat is relaxatie? .................................................................................................................. 122
6.2
Doel van relaxatie?............................................................................................................... 122
6.3
Voor wie is relaxatie bestemd? .......................................................................................... 122
6.4
Verschillende soorten relaxatie. ......................................................................................... 123
6.4.1
Yoga................................................................................................................................... 123
6.4.2
Aromatherapie ................................................................................................................... 125
6.4.3
Klankschalen ..................................................................................................................... 128
6.4.4
Massage ............................................................................................................................ 131
6.5
Testen ................................................................................................................................... 137
6.5.1
Relaxatie volgens Berges – Bounes.................................................................................. 137
6.5.2
Relaxatie volgens Wintrebert. ............................................................................................ 138
6.5.3
Autogene training voor kinderen volgens Kruse. ............................................................... 140
6.6
7
Bronnen................................................................................................................................. 141
FIGUURINDEX ................................................................................................142
7.1
Motoriek................................................................................................................................. 142
7.2
Grafo- en schrijfmotoriek .................................................................................................... 143
7.3
Lichaamsbesef ..................................................................................................................... 143
7.4
Visuele en auditieve perceptie ............................................................................................ 144
7.5
Ruimtelijke oriëntatie en structurering .............................................................................. 145
7.6
Relaxatie................................................................................................................................ 146
Motoriek
1
Motoriek
1.1
Testen1
1.1.1
Grove motoriek
1.1.1.1
Bruininks- Oseretsky test
Leeftijdsgroep: Van 4 jaar en 6 maanden tot 14 jaar en 6 maanden Duur: Er bestaat een lange vorm en een korte vorm. De lange vorm bestaat uit 46 items die gegroepeerd zijn in 8 subtests. Die duurt 60 minuten om af te nemen. De korte vorm omvat een selectie van 14 items uit de lange vorm. Deze duurt ongeveer 20 minuten. Deze 8 subtesten onderzoeken een factor van de motoriek. Ze zijn onderverdeeld in 3 groepen: grove motoriek, grove en fijne motoriek en fijne motoriek. •
Grove motoriek: - Subtest 1: loopsnelheid - Subtest 2: evenwicht - Subtest 3: bilaterale coördinatie - Subtest 4: kracht • Grove en fijne motoriek - Subtest 5: coördinatie van het bovenste lichaam • Fijne motoriek - Zie fijne motoriek (p. 6 van dit werkje) Quotering en normering: Voor elk item zet men de ruwe score om in een puntenscore volgens de aanwijzingen op het scoreblad. Men bepaalt de totale puntenscore per subtest. Die score zet men om in een leeftijdsequivalent en subtest-standaardscore. Die subteststandaardscore kan men omzetten in een percentielrang en stanine (komt van het Engelse standard nine, de normgroep wordt in 9 klassen verdeeld). Waarde van de proef: • Goed basisonderzoek • Overzichtelijk beeld van motoriek in haar verschillende aspecten • Hoge overeenkomst tussen motorische en de intellectuele ontwikkeling Objectieve quotering: Naargelang doel van test kan men zich beperken tot bepaalde subtests. Kritische beschouwingen: De positieve elementen overwegen t.o.v. de negatieve, waardoor het zeker te adviseren is deze test als basistest binnen grove motoriek te hanteren. 1
Bron: VALLAEY, M., VANDROEMME, G., Psychomotoriek bij kinderen, Acco, Leuven / Voorburg, 2004, p. 124 - 174
7
Motoriek 1.1.1.2
Körperkoordinationtest für kinder (KTK)
Leeftijdsgroep: Van 5 jaar tot 14 jaar en 11 maanden. Duur: 20 minuten Omschrijving van de test: De test bestaat uit 4 onderdelen: •
achterwaarts evenwicht over de balk
•
hinken met 1 been over schuimplasticblokken.
•
Zo snel mogelijk heen en weer springen over een smalle lat gedurende 15 seconden.
•
Zich zo snel mogelijk voortbewegen doormiddel van 2 kistjes gedurende 20 seconden.
Elk test onderdeel bestaat uit 3 fases: •
De instructiefase: hierin moet de proefleider al het nodige doen om te bekomen dat de opdracht door het kind volledig begrepen wordt.
•
De oefen-fase: deze fase moet steeds voorkomen en moet voor elk kind precies volgens de instruties verlopen. Er mag dus nooit extra-oefening gegeven worden.
•
De uitvoeringsfase: dit is de eigenlijke testfase, waarin de uitslagen van het ondergezochte kind verzamelt worden.
Quotering: Per subtest is er een aparte quotering (= ruwe uitslag). Deze uitslag kan dan vergeleken worden met de gemiddelde waarden van de leeftijdsgroep. De normen zijn uitgedrukt in motorisch quotiënt. Het totaal motorisch quotiënt wordt omgezet in een percentielrang. 1.1.1.3
Movement assessment battery for children (Movement ABC)
Leeftijdsgroep: Van 4 tot 12 jaar. Deze leeftijden worden in 4groepen onderverdeeld: • • • •
Groep 1: 4-6 jaar Groep 2: 7-8 jaar Groep 3: 9-10 jaar Groep 4: 11-12 jaar
8
Motoriek Omschrijving van de test: De test bevat 2 gedeelten: de eigenlijke test + de checklist. De test bestaat uit 32 items die per 8 gegroepeerd zijn in 4 leeftijdscategorieën. Deze 8 items zijn dan weer verdeeld in 3 factoren namelijk: • • •
handvaardigheid ( zie fijne motoriek) balvaardigheid en oog-handcoördinatie statische en dynamische evenwicht; behendigheid
De checklist: dit heeft een mindere professionele ervaring nodig en observeert het kind in zijn spontane motorisch gedrag. Het geeft voor elk van de 48 items een beoordeling in 4 mogelijk gradaties van 0 ( zeer goed ) tot 3 ( kan dit nog niet ). Deze test wordt meestal eerst afgenomen, bijvoorbeeld door een leerkracht, aan de hand van de resultaten kan men beslissen nog andere testen af te nemen. 1.1.1.4
Test voor algemene bewegingscoördinatie ( ABC-test)
Leeftijdsgroep: Van 6 tot 10 jaar Voorstelling van de test: Deze test is opgedeeld in 3 subtesten. Alleen subtest 2 is voor grove motoriek van belang. Subtest 2 test de algemene lichamelijke vaardigheid, deze bestaat uit 6 items: zich zijdelings verplaatsen met 2 kleine platforms (cf. met KTK), achterwaarts stappen op evenwichtsbalkjes van respectievelijk 6,4,2 cm breed (cf. KTK), vertesprong vanuit stand, zijdelings heen en weer springen (cf. KTK), sit-ups en hoogtesprong over een touw.
9
Motoriek
1.1.2
Fijne motoriek
1.1.2.1
Bruininks- Oseretsky test
Fijne motoriek:
Subtest 6: reactiesnelheid Subtest 7: visuomotorische controle Subtest 8: snelheid en handvaardigheid van het bovenste lidmaat
1.1.2.2
Movement assessment battery for children (movement ABC)
Zie grove motoriek Item: handvaardigheid 1.1.2.3
Stambak
Leeftijdsgroep: Van 6 jaar tot 14jaar. Duur: 1 minuut Omschrijving van de test: Zo vlug mogelijk gedurende 1 minuut met een potlood streepjes te trekken in vierkantjes van 1cm zijde. 1.1.2.4
Frostig
Deel 1: oog–handcoördinatie. Leeftijdsgroep: Vanaf 4 jaar tot 8 à 9 jaar Voorstelling van de proef: Frostig onderscheidt een vijftal factoren die deel uitmaken van de visuele perceptie: oog-handcoördinatie, figuur-achtergronddiscriminatie, vormconstantie, ruimtelijke plaatsing en ruimtelijke relaties. Alleen de oog-handcoördinatie is bij motoriek van toepassing. Oog-handcoördinatie: hierbij worden er lijnen getrokken , hetzij tussen 2 evenwijdige strepen, hetzij tussen 2 punten.
10
Motoriek
1.1.2.5
Vallaey
Leeftijdsgroep: Van 5 tot 8 jaar. Omschrijving van de test: Deze test bestaat uit 2 afzonderlijke delen, 1ste deel is voorkeur van hand, oog, oor en voet. Het 2de deel gaat de handvaardigheid na van iedere hand afzonderlijk. Het is dan ook dit 2de deel van de test die van toepassing zal zijn bij het testen van fijne motoriek. Het 2de deel kan aangewend worden om het ontwikkelingspeil na te gaan van de fijne vingercoördinatie bij kinderen. Er is een normering voorzien bij de handleiding. 1.1.2.6
Test voor algemene bewegingscoördinatie ( ABC-test Wiegersma)
Leeftijdsgroep: Van 6 tot 10 jaar Voorstelling van de test: De test is in 2 subtesten onderverdeeld. Subtest 1 gaat rond handvaardigheid en subtest 2 gaat rond algemene lichamelijke vaardigheid. Alleen subtest 1 is bij fijne motoriek van belang. Subtest 1 bestaat uit 4 items: ringen op staafjes plaatsen, een veter door een plank met gaatjes rijgen, stippen plaatsen in cirkels op voorgedrukte bladen en m et beide handen tegelijk kralen en lucifers in een doosje leggen. 1.1.2.7
Purdue-pegboard (PPB)
Voorstelling van de test: Er zijn 4 subtesten voor de fijne motoriek: • • • •
Subtest 1 voorkeurhand: het kind moet gedurende 30 seconden zoveel moglijk pinnetjes plaatsen in de kolom aan de kant van de voorkeurshand Subtest 2 niet-voorkeurhand: het kind moet gedurende 30 seconden zoveel mogelijk pinnetjes plaatsen in de andere kolom Subtest 3 beide handen: de pinnetjes worden gelijktijdig met de beide handen in de rechter- en linkerkolom geplaatst, gedurende 30 seconden. Subtest 4 combinatie: deze proef omvat een constructie van pinnetjes, kraagjes en ringetjes. Eerst wordt met de rechterhand een pinnetje geplaatst. gelijktijdig wordt met de andere hand een ringetje genomen en over het pinnetje gelegd. Terwijl de andere hand een kraagje (buisje) neemt. dat ook op het pinnetje wordt geplaatst. Tenslotte wordt er een tweede ringetje gelegd op het kraagje. Dit gebeurt gedurende 1 minuut. Per volledig blokje krijgt het kind 4 punten.
11
Motoriek
1.1.3
Testen niet opgenomen in de cursus of in het handboek
1.1.3.1
Maastrichtse motoriektest2
Wat:3 Deze test meet kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het bewegingspatroon van kleuters. Doelgroep: Kinderen van 5 tot 6 jaar die problemen hebben met hun motoriek. Voorstelling van de test: De test bestaat uit vier onderdelen: 1. Statische motoriek. 2. Dynamische motoriek. 3. Balvaardigheden. 4. Diadochokinese en penvaardigheden. Ieder onderdeel van de test wordt zowel kwalitatief als kwantitatief beoordeeld. De scoring gebeurt aan de hand van vaste formulieren. De kwaliteit van de bewegingen kan worden gescoord aan de hand van een bijgeleverde Cd-rom. De test is beschikbaar in een volledige (een half uur afname) en een korte (7 minuten afname) versie. De scores kunnen worden omgezet in percentielscores gebaseerd op resultaten uit de normgroep.
2
Bron: http://www.pits-online.nl/nl/MMT.html
3
Bron: http://www.pits-online.nl/nl/VVAMMTfolder.pdf (folder)
12
Motoriek
1.2
Therapieën bij gestoorde motoriek
1.2.1
Motorisch remedial teaching MRT4, 5
Wat: MRT is een methode waarbij een “bewegingsconsulent” bij scholen langsgaat om kinderen die bijzondere aandacht nodig hebben rond motoriek te helpen. Er wordt extra onderwijstijd besteedt aan deze kinderen. (De term bewegingsconsulent is afkomstig uit Nederland). Doelgroep: Kinderen met een bewegingsachterstand. Werkwijze: Doel van MRT: •
Het bevorderen van de beweging bij minimale bewegers.
•
Het behouden of verkrijgen van plezier in bewegen. - Groeps MRT: o In een kleine groep wordt een extra les bewegingsonderwijs gegeven. o Men verwijst zoveel mogelijk naar, thuis spelen, spelen in een sportverenigingen. - Individuele MRT: o Men doet een motorische test, stelt een diagnose en men maakt een handelingsplan op. o Er is bijna elke dag een extra bewegingsmoment.
1.2.2
Groepslessen 6
Wat: Het trainen en automatiseren van de kwaliteit van motorische vaardigheden. Doelgroep: Kinderen met aandachtsstoornissen, autistische kenmerken, ADHD of motorische coördinatiestoornissen. Deze kinderen hebben het vaak moeilijk met het volgen van reguliere sportprogramma’s. Werkwijze: Men wil de manier waarop een kind een beweging uitvoert, verbeteren. Er gaat vooral aandacht naar spierspanning, houding en coördinatie.
4
Bron: http://www.sportbedrijf-drachten.nl/mrt.htm
5
Bron: http://www.motoriek.nl/
6
Bron: http://www.ik-speel-goed.nl/groepslessen.php
13
Motoriek Folders rond kinderoefentherapie: http://www.kind-en-motoriek.nl/vallen.pdf http://www.kind-en-motoriek.nl/zwemmen.pdf http://www.kind-en-motoriek.nl/onhandig.pdf
1.2.3
Sensomotorische therapie 7
Wat: Spelenderwijs wordt het kind meer baas over zijn eigen lichaam, krijgt het meer vertrouwen in zichzelf. Doelgroep: Kinderen die vaak vallen, minder bewegen, onhandig zijn, … Werkwijze: Samen met een oefentherapeut gaat men werken aan bewegen. De kinderarts of dokter kan de kinderen doorverwijzen naar een oefentherapeut. De therapeut zal eerst het kind testen om te bepalen wat goed of minder goed gaat. Daarna wordt via spel getraind wat minder goed lukt.
Figuur 1: Samen spelen
7
Figuur 2: Materiaal fijne motoriek
Bron: http://www.cesar-therapie.nl/kinderen/sensomotorische_therapie.shtml
14
Motoriek
1.2.4
Andere
1.2.4.1
De zitbal8, 9
Wat: Zitten op een zitbal, zorgt voor “actief” zitten, de rompspieren worden gebruikt en getraind. Doelgroep: Deze methode kan voor iedereen worden gebruikt, het voorkomt ook vermoeidheid en rugklachten. Methode: Door het dynamisch zitten, worden de rompspieren gebruikt, men bouwt een natuurlijk spierkorset. Door de goede rompspanning kan men gemakkelijker het evenwicht bewaren en is het evenwicht veel beter. De zitbal wordt ook gehanteerd in scholen, ook in België. De zitballen zijn te verkrijgen in verschillende formaten, zodat iedereen optimaal kan zitten. Er zijn ook oefeningen mogelijk met de zitbal.
Figuur 3: een zitbal10
8
Bron: http://www.motoriek.nl/
9
Bron: http://www.ik-speel-goed.nl/
10
Bron: http://www.ik-speel-goed.nl/catalog/product_info.php?cPath=25&products_id=33&osCsid
=98f20b123ebbe5c91402de463f6bf336
15
Motoriek
1.3
Oefeningen rond motoriek
1.3.1
Grove motoriek11
Grove motoriek is een samenspel van bewegingen die je bewust maakt met het merendeel van je lichaam. Denk bijvoorbeeld aan lopen, rennen, kruipen, gaan zitten, dansen en fietsen. Voor al deze dingen heb je spierkracht nodig én de juiste coördinatie. Spierkracht ontwikkelt het kindje door veel te oefenen en gezond te eten. Coördinatie is wat complexer. De baby moet eerst weten wát hij wil doen, voordat het gaat proberen te doen. Als hij dan weet dat hij naar de ander kant van de kamer wil gaan, moet hij zijn beentjes zo aansturen dat hij daadwerkelijk opstaat en gaat lopen. En daarvoor heeft hij weer evenwicht nodig. Nu is dit nog allemaal erg moeilijk voor het kindje. Maar met een beetje oefening doet hij het weldra zonder er bij na te denken! Kernwoorden: spierkracht, evenwicht, coördinatie. 1.3.1.1
Bovenste lidmaat
De speelotheek Wat: Spelen is van groot belang voor de ontwikkeling van het kind. Spelenderwijs ervaart het kind zichzelf en zijn omgeving. Kinderen met een gestoorde motoriek komen slechts later of helemaal niet tot spelen. De speelotheek biedt aangepast spelmateriaal aan voor deze kinderen. Passend speelgoed nodigt kinderen toch uit tot bewegen. Ouders kunnen hulp krijgen bij het uitkiezen van de spelen. Ook mensen die beroepsmatig werken met deze kinderen kunnen hier materiaal uitlenen om te gebruiken binnen hun therapie. Ook andere doelgroepen kunnen in een speelotheek terecht. Bijvoorbeeld: volwassenen met een verstandelijke handicap, mensen die moeilijk leren, … Men kan er op zoek gaan naar materiaal die afgestemd is op het ontwikkelingsniveau. De speelotheek is voor iedereen toegankelijk, ouders, begeleiders, therapeuten,… Afhankelijk van de speelotheek moet men een bepaald bedrag lidgeld betalen, er moet ook leengeld betaald worden per stuk. Waar: • • •
De speelotheek van MPI spermalie. Deze speelotheek beschikt ook over een snoezelruimte.12 Speelotheek Pipo te Gent.13 Speelotheek De zevensprong in oudenaarde.14
11
Bron: http://www.meling.be/artikels/speelgoed/
12
Bron: http://www.ki-spermalie.be/mpiDiensten/speelotheek/speel-o-theek/ontlening.htm
13
Bron:
[email protected]
14
Bron:http://www.oudenaarde.be/oudenaarde/V2/welzijnmap/speelothmap/speelotheekdezevensprong.htm
16
Motoriek
Ballen en ballonnen 15 Softballen
Figuur 4: softbal
Figuur 5: soepele frisbees
Figuur 6: soft rugbybal
Speelbal
Figuur 7: speelbal
Zitbal
Figuur 8: zitbal
Andere • • •
15
Grote blokken stapelen Diabolo Tennis en badminton vooral statisch (het kind blijft stil staan en de begeleider gooit de bal naar het kind, het kind probeert de bal te raken).
Bron: http://www.cammaert.be/wesconl/4.htm
17
Motoriek
1.3.1.2
Onderste lidmaat
Spelen uit de speelotheek16 • • • • • •
Loopstoel: Loopfiets: Trampoline: Rollerbal: Kinderfietsje: Grote trapper:
stappen en ondersteunen bevorderen evenwicht bewaren, stuurvaardigheid aanleren oog – voetcoördinatie, gericht springen, evenwicht behouden wandelen, oog – voetcoördinatie leren fietsen, evenwicht, grove motoriek, vaardigheid stimuleren grove motoriek, evenwicht, coördinatie
Voetbal17
Figuur 9: voetbal
1.3.1.3
Met het ganse lichaam
Spelen uit de speelotheek18 • •
Ballenbad: Go – car:
leren ontspannen, bewegingsbevorderend, lichaam ervaren draaiende bewegingen met handen en voeten
Waterspelen19
Figuur 10: Ronde buizen
16 17 18 19
Figuur 11: schuimrubberen boeien
Bron: zie speelotheek Bron: http://www.cammaert.be/wesconl/4.htm Bron: zie speelotheek Bron: http://www.wesco.cammaert.be/wesconl/nlheader.htm
18
Motoriek
Balanco20 Dit spel oefent verschillende bewegingsfacetten. Het spel bestaat uit een basis waarin verschillende knikkerbanen kunnen worden bevestigd. Door de moeilijkheidsgraad van de knikkerbanen te veranderen kan het spel worden aangepast aan het niveau van elk kind. Dit spel bevordert het evenwicht en de totale lichaamscontrole.
Figuur 12: knikkerbaan Knikkerbaan, een vergelijkbare knikkerbaan kan men in het midden van de balanco plaatsen, er zijn knikkerbanen van verschillende moeilijkheidsgraad.
GymTop therapie21 Dit is een evenwichts – en trainingstoestel om de coördinatie en het reactievermogen te verbeteren. Dit toestel bevordert de gehele lichaamsmotoriek. De GymTop therapie is vergelijkbaar met de Balanco zonder de knikkerbanen.
Figuur 13: evenwichts- en trainingstoestel
20
Bron: www.k2-publisher.nl
21
Bron: www.k2-publisher.nl
19
Motoriek
1.3.2
Fijne motoriek 22
Onder fijne motoriek verstaan we bewegingen die je met een klein gedeelte van je lichaam maakt en die niet 'groots' zijn. Denk aan schrijven, iets kleins oppakken, knippen, je nagels lakken en een sleutel in het slot steken. Heel erg belangrijk hierbij is de oog-handcoördinatie. Je moet een hele precieze besturing over je vingers hebben. Eerst geven je hersenen een signaaltje door dat je ogen en handen vertelt dat ze iets moeten doen. Het is nu aan je vingers om zich zo precies om bijvoorbeeld de pen te vouwen dat de inkt over het papier kan vloeien. Je ogen houden in de gaten of je op de lijntjes blijft schrijven. Vergelijk je eigen manier van een pen vasthouden maar eens met die van een baby. Een wat oudere baby kan de pen vasthouden, maar doet dat met zijn hele vuist. Langzamerhand leert de baby om de pen op een verfijndere manier vast te houden. Hij ontwikkelt zijn fijne motoriek. Kernwoorden: kleine bewegingen, precisie, concentratie, coördinatie 1.3.2.1
Bovenste lidmaat
Quadrigo23 Dit is een driedimensionaal spel met 8 elementen bestaande uit aan elkaar gezette kubussen. Het kind maakt de afbeeldingen na vanuit het voorbeeldboek. Dit spel bevordert de oog – handcoördinatie en de fijne motoriek (ook ruimtelijk voorstellingsvermogen, ruimtelijk denken).
Figuur 14: quadrigo
Jakolino24 Dit spel bestaat uit gekleurde houten blokken en een boekje met voorbeeldafbeeldingen. De kinderen maken de figuren uit het boekje na met de blokjes. Dit spel bevordert niet alleen vorm – en kleurherkenning maar ook oog – hand – coördinatie en fijne motoriek.
Figuur 15: jakolino 22
Bron: http://www.meling.be/artikels/speelgoed/
23
Bron: www.k2-publisher.nl
24
Bron: www.k2-publisher.nl
20
Motoriek
Zandtafel25 De zandtafel is reeds te gebruiken voor jonge kinderen. Voor iets oudere kinderen stimuleert het op een speelse en creatieve manier de fijne motoriek, bewegingscoördinatie tussen linker en rechter hand, ook het concentratievermogen en de fantasie.
Figuur 16: zandtafel
Ritmische knikkers26 De knikkerbaan stelt kinderen in staat lichaamsbewegingen te coördineren tot een motorisch functioneel geheel. Dit spel stimuleert de fijne motoriek, de coördinatie en behendigheid.
Figuur 17: knikkerbaan
25
Bron: www.k2-publischer.nl
26
Bron: www.k2-publischer.nl
21
Motoriek
Schippersblokken27, 28 Doelgroep: Kinderen met zwakke fijnemotorische vaardigheden. De schipperblokken zijn zo ontwikkeld, dat zij • •
gemakkelijker stapelbaar zijn op verschillende manieren te stapelen zijn (Zie voorbeeldkaarten).
Centraal in de aangeboden oefeningen staan: • •
ontwikkelen van de pincetgreep hoewel er een groot beroep wordt gedaan op de samenwerking linker- en rechterhand van het kind, wordt de voorkeurshand gestimuleerd door de geboden oefeningen.
Werkwijze: Gebruiksklaar maken van de opdrachtkaarten: De reeksen genummerd van 1 t/m 6 hebben een opbouw in moeilijkheidsgraad. Deze wordt bepaald door de verscheidenheid aan blokken die gebruikt zijn binnen de motieven. Tevens is er een opklimming in moeilijkheidsgraad aangebracht binnen de reeks. Te adviseren is: •
de reeksen binnen het programma uit te printen in kleur.
•
De opdrachtkaarten los te knippen
•
De diverse kaarten op te plakken op karton. De losse opdrachtkaarten behorend bij een reeks zijn gecodeerd. Het gebruik van verschillende kleuren karton per reeks kan het gebruik vergemakkelijken.
•
De opdrachtkaarten te bewaren in steekhoezen zodat ze beschermd worden en meerdere keren kunnen gebruikt worden. Lamineren is ook een optie, dit komt de duurzaamheid van het materiaal ten goede.
De reeksen worden individueel of in kleine groepen aangeboden onder intensieve begeleiding van een remedial teacher of leerkracht die zorgleerlingen begeleidt. Materiaalomschrijving: De doos bestaat uit twee series schipperblokken. Serie 1: • 16 hele schipperblokken, dik met een rode voorkant en een gele achterkant • 8 halve schipperblokken, dik met een rode kant en een gele kant • 20 driehoeken, dik met een rode kant en een gele kant • 10 vierkanten, dik met een rode kant en een gele kant
27
Bron: http://www.zze.nl/schip.htm
28
Bron: http://www.zze.nl/download/Handleiding%20Schipperblokken.pdf#search=%22schipperblok%22
22
Motoriek Serie 2: • • • •
16 hele schipperblokken, dun met een rode kant en een gele kant 8 halve schipperblokken, dun met een rode kant en een gele kant 20 driehoeken, dun met een rode kant en een gele kant 10 vierkanten, dun met een rode kant en een gele kant
Figuur 18: schippersblokken 29
Spelen uit de speelotheek Super insteekmozaïk
Figuur 19: insteekmozaïk
Maxi kralen rijger
Figuur 20: maxi kralen rijger
29
Zie bronnen speelotheek
Bron: http://www.ik-speel-goed.nl/catalog/
23
Motoriek Cirkelkralenboog
Figuur 21: cirkelkralenboog
Activiteitenbord
Figuur 22: activiteitenbord
Klimwand muis Uitdagend spel waarbij je met je linker en je rechterhand moet proberen om zo samen te werken dat je met het muisje omhoog door de kaas loopt. De kogel mag niet door de gatenkaas vallen. Hoeveel punten pak jij?
Figuur 23: klimwand muis
Groot mikado Na het kleine mikado is er nu het grote mikado van 80 cm. hoog. Absoluut een aanrader voor ouders en basisscholen.
Figuur 24: mikado
24
Motoriek Paroli Superleuk behendigheidsspel voor 2 personen. Probeer door goed aan de touwtjes te trekken en met je vriendje samen te werken de houten ballen in het hart van het doolhof te krijgen. Op deze manier stimuleer je je oog-handcoordinatie, je fijne motoriek en het samenwerken.
Figuur 25: paroli 30
Rijgen
Figuur 26: Rijgen van een schoenveter
Figuur 27: rijgen
31
Geometrische schroeven en moeren
Figuur 28: Geometrische schroeven
1.3.2.2
Onderste lidmaat
Het beheerst neerzetten van de voeten, het gericht zacht of harder schoppen van een bal. Voorbeelden: • •
Balletpasjes met de voeten Schilderen met de voeten: - Met de tenen - Met penseel tussen tenen
30
Bron: http://www.wesco.cammaert.be/wesconl/nlheader.htm
31
Bron: http://www.wesco.cammaert.be/wesconl/nlheader.htm
25
Motoriek
1.4
Enkele algemene tips
1.4.1
Tips & trucs met betrekking tot de grove en fijne motoriek. 32
Bij het verbeteren van de grove motoriek is het belangrijk om uit te gaan van de interesse en het ontwikkelingsniveau van het kind. Tijdens het spel of de oefening moet de volwassene parallel meebewegen met het kind. Ook is het van belang naast het kind te gaan staan en niet er tegenover. Het spel of de oefening kan men stapsgewijs opbouwen, eerst voordoen, dan samen doen en tot slot alleen laten doen.
Naast liedjes waarbij bewegingen moeten worden gemaakt zijn bewegingsspelletjes heel geschikt om de grove motoriek te verbeteren: •
reiken naar een voorwerp door bijvoorbeeld een voorwerp op te hangen aan een koord op reikhoogte voor het kind.
•
rollen, gooien, vangen en schoppen met bijvoorbeeld een zachte bal van rubber of plastic.
•
werpen, naar een doel, bijvoorbeeld een bal in een mand werpen.
•
kruipen, bijvoorbeeld onder de tafel of stoel door.
•
stappen over of op kleine hindernissen, bijvoorbeeld over schoenen- en/of melkdozen, op een bankje of dikke boeken, waarbij men de woorden 'over' en 'op' kan zeggen/herhalen.
•
duwen of trekken, bijvoorbeeld met een kar of kruiwagen, of door touwtrekken.
•
oefenen van het evenwicht door bijvoorbeeld speelgoed van de vloer op te rapen, blokken te dragen of te stapelen, op één voet of op de tenen te staan.
•
springen (bijvoorbeeld een opgehangen opblaasbare bal aantikken), klimmen, rennen, (bijvoorbeeld slalom langs objecten), traplopen, fietsen, steppen en zwemmen.
De handelingen die steeds herhaald moeten worden, kan men in kleine stapjes uitbreiden. Men moet daarbij niet vergeten het kind regelmatig te belonen.
32
Bron: http://www.kind-en-motoriek.nl/tipsentrucs.htm
26
Motoriek Ook bij het verbeteren van de fijne motoriek speelt de interesse en het ontwikkelingsniveau van het kind een grote rol. Men kan de hand van het kind leiden bij (motorische) activiteiten waar het kind moeite mee heeft. Door bijvoorbeeld het kneden van klei, het scheuren van papier en het maken van puzzels met knopjes, kan het kind meer kracht in de handen krijgen. Om meer kracht in de voeten te ontwikkelen kan het kind bijvoorbeeld met een blote voet over een gladde stok rollen. Wanneer men een specifieke motorische vaardigheid met het kind wil oefenen, bijvoorbeeld het grijpen, kan men de volgende oefeningen doen: • •
•
• • • • • • • •
het grijpen van voorwerpen zonder deze te zien, bijvoorbeeld in een voeldoos met daarin een paar bekende voorwerpen. het grijpen van kleine voorwerpen, bijvoorbeeld door tien kleine voorwerpen te verspreiden op tafel en het kind deze met de pincetgreep (dat wil zeggen met duim en wijsvinger) één voor één in een kom te laten doen (chips, snoep en dergelijke) grijpen en loslaten (geven en nemen); ieder heeft een doos, de volwassene reikt het kind voorwerpen aan die op tafel liggen. Het kind pakt het voorwerp aan en doet dit in zijn doos, daarna andersom. Om het richten van de vinger naar een doel te verbeteren kan men gebruik maken van een drukbel, een speelgoedkassa en/of een muziekdoos. Door deksels los en vast te draaien, en bouten en moeren samen te voegen kan het kind spelenderwijs de draaibewegingen met de handen oefenen. Ideeën om de oog-handcoördinatie te bevorderen: stapelen van dozen, blokken en ringen leggen van blokken in een doos kralen rijgen of op een stokje doen schenken met een serviesje aankleden van een pop timmeren, prikken of borduren Ideeën om de oog-voetcoördinatie te bevorderen: schoenen uit en zittend een ring om de voet laten draaien zittend zonder handen te gebruiken een ring om de voet doen.
Verven en tekenen kunnen een positieve invloed hebben op de fijne motoriek (bijvoorbeeld vingerverven, verven met een kwast, het tekenen van lijnen, cirkels en vierkanten, etc.). Ook hier geldt dat men de handelingen veel moet herhalen en stapsgewijs moet uitbreiden.
1.5
Overzicht interessante links
•
www.kind-en-motoriek.nl
•
www.wesco-cammeart.be
•
www.ik-speel-goed.nl
•
www.motoriek.nl
•
www.k2-publischer.nl
27
Grafo- en schrijfmotoriek
2
Grafo- en schrijfmotoriek
2.1
Inleiding
Schrijven is een vaardigheid waarmee we met onszelf en met onze omgeving communiceren in grafische symbolen. Het is een complexe vaardigheid met cognitieve, psychomotorische en sociaal –culturele aspecten, een weergave van bepaalde vormen met een specifieke oriëntatie en grootte, en op een specifiek schrijfoppervlak.
2.2
Inleidende begrippen33
2.2.1
Wat is grafomotoriek?
De grafomotoriek wordt doorgaans gezien als een overgang naar de schrijfmotoriek. Men maakt hierbij gebruik van een reeks oefeningen waarbij de kennis van cijfers en letters niet vereist is. De bewegingen gaan van grof naar fijn wat eigenlijk een voorbereidend schrijven is.
2.2.2
wat is schrijfmotoriek?
Schrijfmotoriek is een reeks oefeningen waarbij de kennis van cijfers en letters wél vereist is en waarbij men enkel vinger- en polsbewegingen maakt.
2.2.3
Wat zijn schrijfpatronen?
Schrijfpatronen zijn verbonden halen, óf gebogen, óf recht, die leiden tot een regellange vormherhaling, bedoeld om het jonge kind voor te bereiden op het schrijven van letters.
Figuur 29: schrijfpatronen
33
Bronnen: http://www.famidoo.be/xml/doc__fr-IDC-340-IDD-5520-.html VALLAEY, M., VANDROEMME, G., Psychomotoriek bij kinderen, Acco, Leuven / Voorburg, 2004, p. 282-283
28
Grafo- en schrijfmotoriek
2.2.4
Wat is schrijfdans? De doelstelling van 'Schrijfdans' is om met behulp van muziek, rijmpjes, spelletjes en fantasietekeningen een vloeiend en gezond verbonden handschrift voor te bereiden door het combineren van grof-motorische en fijn-motorische bewegingen in de lucht en op papier. Er worden nog geen letters aangeleerd, maar de bewegingen die aan het methodisch schrijven vooraf gaan, waarbij de kinderen geleidelijk kunnen wennen aan de letters en met de basisvormen en verbindingen kunnen spelen.
Figuur 30: schrijfdans
Hier ziet u een voorbeeld van zo'n schrijfdans: Koor en trommels: Sta achter de tafel met het papier. De waskrijtjes in de handen. Zwaai en gooi de armen ongeveer 15 keer naar beneden (naar het lichaam toe, voorbij de heupen) op de maat van de trommels. De krijtjes maken nu een open driehoek: de vulkaan. Verwissel van kleur (links-rechts) en gooi de armen naar boven en naar buiten in grote bewegingen. Weg met de lava, de stenen, de spanningen en onplezierige gevoelens. We maken daardoor opwaartse streklijnen. Belangrijk is zeker ook dat de kinderen de oefeningen met heel veel plezier doen!
2.3
Ontwikkeling van de schrijfmotoriek
2.3.1
De weg naar het schrijven 34
De periodes waarin een kind bepaalde mogelijkheden ontwikkelt om te komen tot het schrijven zijn: • • •
34
3 – 4 jaar: Het motorisch functioneren op basis van links – rechtsantagonisme loopt ten einde. De armen gaan samen in dezelfde richting. Bewegingen met linker – en rechterhand uitgevoerd, vertonen weinig verschil. 4 jaar: Het kind begint een voorkeurhand te ontwikkelen. 4 – 5 jaar: Het kind is nog niet in staat de omtrek van een figuur systematisch met de ogen te volgen. De oogbewegingen verlopen schoksgewijs. Het tekent in dit stadium niet meer dan krabbels waarin men soms enige lettervormen kan herkennen.
Bronnen:
http://www.schriftontwikkeling.nl/visie.htm http://handschrift.eigenstart.nl/ http://www.opleiding-jgz.be/bestanden/psychomotorisch%20onderzoek%20G%20Dewitte.pdf #search=%22wat%20is%20grafomotoriek%3F%22 http://www.harcourt.be/downloads/%7B8C056D6A-0232-44E8-B52FCE8E0C06F5F3%7D_HTP_Psychomotoriek.pdf#search=%22wat%20is%20schrijfmotoriek%3F%22
29
Grafo- en schrijfmotoriek •
• • • • • •
4 – 6 jaar: De symmetrische motoriek wordt bewust gebruikt. Bij de symmetrische motoriek gaan de armen niet meer in dezelfde maar in spiegelbeeldige richting. De beweging van beide handen wordt als identiek beleefd. 5 jaar: Er ontstaat beginnend begrip voor de realiteit. 5 – 6 jaar: Meer oogbewegingen zijn mogelijk en dit stelt het kind in staat de omtrek van een vorm systematisch te volgen. Het kan een driehoek natekenen. Het kind kan enkele letters herkenbaar schrijven. 5 – 7 jaar: Ontwikkeling van het lateralisatieproces waarin de dominante hand representant wordt van beide handen. 6 – 7 jaar: Op deze leeftijd ontstaat de werkelijke éénhandigheid. De motoriek functioneert asymmetrisch. De linker – en rechterhand zijn niet meer van elkaar afhankelijk. 7 – 10 jaar: Verdere differentiatie van de voorkeurhand ontstaat via oefening. De snelheid van het schrijven wordt steeds groter. 11 – 12 jaar: De motorische onrijpheid in de schrijfbewegingen is verdwenen.
Uit de ontwikkeling van de schrijfmotoriek blijkt dat de ontwikkeling van de motoriek belangrijk is om goed te leren schrijven.
2.3.2
Schrijven volgens de proximo-distale wet 35
Figuur 31: proximo-distale wet
Bij het aanleren van schrijven, dien je ook rekening te houden met de proximo- distale wet van Gesell. Deze wet omschrijft het feit dat het kind zich ontwikkelt van binnen naar buiten toe. Eerst ontwikkelt de schouder zich: het kind kan nu grote bewegingen maken met zijn schouder en grote tekeningen maken. Hierbij merk je weinig tot geen soepelheid op in de elleboog en pols.
Daarna ontwikkelt de elleboog zich: vanaf nu tekent het kind vanuit zijn elleboog. De bewegingen zijn nog steeds grof, toch kan hij al kleinere tekeningen maken. Na de elleboog komt de pols: het kind tekent en schrijft nu vanuit zijn pols. Oefenen op een gewoon blad lukt nu makkelijk, want het kind heeft nu de mogelijkheid om kleinere tekeningen te maken. Na de pols ontwikkelen ook de vingers zich: het kind kan nu zijn vingers beter plooien en bewegen bij de schrijfbewegingen. De driepuntsgreep kan beter en juister uitgevoerd worden en het kind kan kleine fijne tekeningen maken.
35
Bron: SIMONS,J., Introductie tot psychomotoriek, Acco, pag. 278-283
30
Grafo- en schrijfmotoriek
2.3.3
De ontwikkeling van het tekenen
Omdat het belangrijk is dat het kind voldoende oefent en experimenteert met verschillende materialen is het ook handig om te weten hoe de ontwikkeling van het tekenen verloopt. Zo weet je wat je kan verwachten van een kind op het gebied van tekenen en wanneer het kind ongeveer rijp is om te starten met het maken van voorbereidende schrijfoefeningen. 2.3.3.1
Voor 2 jaar
Figuur 32: basiskrabbels
2.3.3.2 •
Basiskrabbels: het kind bevindt zich rond zijn tweede levensjaar in de krabbelstadium. Hierin gaat het kind experimenteren met het schrijfmateriaal en verschillende bewegingen. Hij zoekt het effect uit en onderzoekt de gevolgen van een bepaalde beweging met zijn stift of potlood.
Tussen 2 en 3 jaar:
Vlakverdelingen: het kind bevindt zich momenteel nog steeds in de kribbelkrabbelfase, maar hij slaagt er nu in om zijn krabbels in bepaalde vakken in te delen. Als je het kind de opdracht heeft om binnen een bepaald vlak te tekenen dan zal hij hier min of meer in slagen.
Figuur 33: vlakverdeling
2.3.3.3 •
Tussen 3 en 4 jaar:
Eenvoudige vormen: diagrammen: het kind heeft de overgang gemaakt van het krabbelstadium naar het vormstadium. Hierin ontdekt hij verschillende vormen. De vormen tekent het kind losstaand. Figuur 34: eenvoudige vormen
31
Grafo- en schrijfmotoriek •
2 vormen combineren: combinaties: eens het kind de verschillende vormen ontdekt heeft gaat het experimenteren met de verschillende vormen die hij kan tekenen. Hierdoor ontstaan combinaties van dezelfde of verschillende vormen. Het kind begeeft zich in het ontwerpstadium.
•
3 vormen of meer: aggregatie: Het kind begeeft zich nog steeds in het ontwerpstadium, maar nu gaat het kind met 3 of meer figuren ontwerpen.
Figuur 35: aggregatie
2.3.3.4 •
Tussen 4 en 6 jaar:
Figuratieve tekeningen: na het ontwerpstadium komt het kind in het pectorale stadium terecht. Hij gaat dingen tekenen die met enigszins linken krijgen met de realiteit. De kopvoeters zijn hier een duidelijk voorbeeld van. Uiteraard zijn de tekeningen alles behalve gedetailleerd. In het latere stadium komen meer details en worden de gelijkenissen met de realiteit steeds groter. (Voorbereidende) schrijfoefeningen lukken nu goed.
Figuur 36: figuratieve tekeningen
32
Grafo- en schrijfmotoriek
2.4
Wat houdt schrijven in? 36
2.4.1
De 3 deelvaardigheden
Schrijfvaardigheid bevat drie deelvaardigheden. •
De eerste deelvaardigheid is de opslag van de bewegingsinformatie van alle letters in ons motorisch geheugen.
•
De tweede betreft het ophalen van de juiste bewegingsinformatie in de juiste volgorde uit ons motorisch geheugen tijdens het schrijven zodat we een letterreeks toch vloeiend, en zonder onderbreking kunnen uitvoeren.
•
De derde deelvaardigheid is de echte bewegingsuitvoering waarbij de opgehaalde informatie uit het geheugen wordt vertaald in concrete spieracties.
Deze drie deelvaardigheden kunnen we oefenen bij het leren schrijven: 1. Opslag kan geleerd worden a.d.h.v. schrijfpatronen. 2. Ophalen kan geleerd worden a.d.h.v. door paren van letters te oefenen 3. Vertalen in spiercommando’s kan getraind worden door te variëren met schrijfsnelheid, schriftgrootte en schrifthelling
2.4.2
De schrijfbeweging
De schrijfbeweging vereist een gedoseerde spiercoördinatie. Het schrijven is immers een complex samenspel van verschillende deelbewegingen die vrijwel ongemerkt in elkaar overgaan. 1. De schrijfbeweging kan onderverdeeld worden in drie deelbewegingen: Het aanvoeren van de pols rondom een draaipunt in de polsbeweging pen bij een rechtshandige van linksonder naar rechtsboven en terug, bij linkshandige een beweging van rechtsonder naar linksboven en terug. 2. Het buigen en strekken van de vingers en duim die het potlood vasthouden, beweging pen van rechtsonder naar linksboven of net omgekeerd voor een linkshandige. 3. Het verplaatsen van de onderarm naar buiten of naar binnen waardoor een overstrekking van de pols of overdreven buiging ven de pols wordt voorkomen, beweging pen van links naar rechts over het blad
36
SIMONS,J., Introductie tot psychomotoriek, pag. 278-283 . Leuven: Acco
33
Grafo- en schrijfmotoriek
2.4.3 1.
De 3 componenten van de schrijfmotoriek
Inscriptie
Dit is de op- en neergaande beweging van de pen in het verlengde van de pols. Deze beweging vindt plaats door een gecombineerde werking van de duim, de wijsen de middelvinger in de zogenaamde ‘driepuntsgreep’. 2.
Polsbeweging
De polsbeweging vormt een boog met de pols als scharnierpunt met onbeweeglijke driepuntsgreep en onderarm. 3.
Grote progressie
Dit is de verplaatsing van de voorarm van links naar rechts over de breedte van het blad.
2.5
Voorwaarden en tips 37
2.5.1
Algemene schrijfvoorwaarden
Vooraleer je aan schrijven begint, is het belangrijk dat het kind eerst enkele andere competenties verworven heeft. Volgende aspecten zijn belangrijk vooraleer je start met het leren schrijven: •
taalbeheersing
•
motivatie
•
grove en fijne motoriek
•
oog- handcoördinatie
•
ruimtelijke oriëntatie
•
richtinggevoel
•
handvoorkeur
•
visueel analyseren
•
visuele voorstelling
•
visueel geheugen
37
Video: Houbraken Ria & Bosmans Ilse, Schrijfkriebels in close-up: een ergotherapeutische kijk op de schrijfhouding en de schrijfbeweging, Destelbergen: Vormingsdiens SIG
34
Grafo- en schrijfmotoriek
2.5.2
Specifieke schrijfvoorwaarden
•
De grove motoriek: deze moet goed ontwikkeld zijn, we moeten kunnen stilzitten, rechtop zitten, … We worden vertrouwd met ons eigen lichaam en vanuit dit bekende lichaam wordt ons automatisch bewegen gestuurd.
•
De fijne motoriek: het samenspel tussen zenuwen en handspiertjes zorgt voor soepele en gedifferentieerde bewegingen van hand en vingers.
•
Het lichaamsbesef: de informatie die een mens heeft via waarneming of zich kan verwerven via een voorstelling of herinneringsbeeld.
•
De ruimtelijke oriëntatie: het is zeer belangrijk dat het kind de begrippen zoals: boven, onder, voor, achter, links rechts, na,… goed kent, deze zijn namelijk ook belangrijk bij het schrijven
•
Vormonderscheidingsvermogen en kritische waarneming: het kind moet leren kritisch zijn en verschillen zien, hierdoor is men in staat om een d van een b te onderscheiden.
•
Oog –handcoördinatie: de afstemming van handelingen die men met de hand uitvoert, op wat men met de ogen waarneemt en omgekeerd.
•
Lateralisatie : een duidelijke voorkeurshand is belangrijk bij het schrijven
•
Gevoel voor ritme: het kind moet tijdig kunnen stoppen met de beweging die nodig is
•
Het automatiseren van bewegingen: kinderen die hun fijne motoriek en grote motoriek niet genoeg beheersen, hebben moeilijkheden met het automatiseren van bewegingen.
Het is dus logisch dat we als therapeut niet enkel op het effectieve schrijfprobleem gaan oefenen, het kan ook handig zijn om bvb eerst de grove motoriek wat te gaan verbeteren vooraleer we schrijfpatronen gaan oefenen… Wat is goed schrijven? Als we uitgaan van de drie evaluatiepunten van het schrijven dan kunnen we vanuit schrijfmotorisch standpunt het volgende als goed schrijven beschouwen: • • • • • • •
Goede leesbaarheid Vlotte schrijfbeweging Goede ruimteverdeling tussen de letters onderling en tussen woorden en zinnen Goede indeling van de ruimte binnen het formaat van het papier, dit is de bladspiegel Goede houding en beweging Correcte potloodgreep Behoorlijk tempo
35
Grafo- en schrijfmotoriek
2.5.3
Tips om het schrijven goed te laten verlopen
2.5.3.1
Schoolmeubilair
• •
• • • •
De hoogte van de zitting van de stoel en het tafelblad moeten goed zijn. Een te hoog tafelblad zou ervoor zorgen dat de schouders opgetrokken worden. Met te veel spierarbeid al gevolg, waardoor de arm en de hand waarmee geschreven wordt te veel gespannen is. Hierdoor verloopt het schrijven krampachtig. Een te laag tafelblad zorgt voor spanningen in de hals. Een verstelbare stoel en tafel is handig. Want het is belangrijk dat het kind dat in behandeling is met zijn beide voeten op de grond kan staan en dat zijn knieën zich in een hoek van 90° begeven. Een licht schuin tafelblad is handig omdat het kind hierdoor beter ziet wat hij schrijft. Een afgeronde stoel is bevorderend voor een goede bloedcirculatie.
2.5.3.2
Schrijfmateriaal
•
Laat het kind met zoveel mogelijk verschillende materialen werken en experimenteren.
•
Laat het kind zowel met zijn linkerhand en rechterhand werken met de verschillende materialen.
•
Zorg ervoor dat het materiaal waarmee je ze laat schrijven en tekenen voldoende dik is, hierdoor hebben ze er meer greep op.
•
Je laat het kind het best eerst met een potlood schrijven. Dit is voor beginnende schrijvers het best. Ga daarna over naar een vulpen, dit is beter dan een balpen. Met een balpen kan er wel vlot geschreven worden, maar doordat je een balpen rechtop moet houden en veel druk moet geven, gaat de beginnende schrijver krampachtig schrijven.
•
Het is belangrijk dat het kind over het goede materiaal beschikt om te leren schrijven, daarom bestaan er een aantal hulpmiddelen, die ervoor zorgen dat het kind zijn vingers juist plaatst om te schrijven.
•
Het is ook belangrijk dat het kind leert om zijn kracht te doseren. Zo kan er geoefend worden met krijtjes op het bord. Het kind moet er voor zorgen dat de krijtjes niet breken, door de kracht op het krijt te doseren. Verder kan er ook geoefend worden met verfborstels, waarbij het kind moet overgaan van een dikke lijn naar een fijne lijn.
36
Grafo- en schrijfmotoriek
Schrijfhulp om op een potlood of balpen te schuiven.
Balpenproducent STABILO bracht recent ook een balpen uit waar de schrijfhulp reeds in verwerkt zit. De balpen bestaat in een rechts- en linkshandige uitvoering
Figuur 37: schrijfhulp
Figuur 38: balpen met antislip
Met een speciale ergonomische anti-slip gripzone met uitsparingen voor dé perfecte schrijfhouding 2.5.3.3
Schrijfhouding
•
Let erop dat het kind zijn blad niet verplaatst als hij aan het schrijven is.
•
Laat het kind de juiste 3-puntsgreep uitvoeren.
•
Zorg ervoor dat het kind zijn vingers op een 2,5 -3cm van de punt van zijn potlood houdt. Hierdoor ziet hij duidelijk wat hij schrijft.
•
Zorg ervoor dat hij zijn schouders op een horizontale lijn houdt.
•
Let erop dat het kind zijn hoofd op een dertigtal centimeter van zijn blad houdt. (Bij de beginnende schrijver is het normaal dat hij zijn hoofd dichterbij houd.)
•
Let erop dat het kind zijn hand niet in flexie houdt.
•
Let erop dat het kind zijn blad recht houdt en niet schuin.
•
De onderarm van de arm waarmee het kind schrijft moet zich op tafel bevinden.
•
De arm waarmee hij niet schrijft bevind zich op ook op het tafelblad. Dit hand houdt het blad tegen en schuift het naar boven tijdens het schrijven.
•
Het blad moet naar rechts liggen van de middenlijn die vanuit het lichaam van het kind vertrekt. Dit houdt in dat het blad in een hoek van ongeveer 20 graden ligt met de onderste rand van de bank. Voor rechtshandige ligt het blad dus schuin naar links.
•
Zorg ervoor dat het kind dicht genoeg zit, de stoel moet goed aangeschoven zijn.
•
Het onderste deel van de rug moet steunen tegen de rugleuning.
•
Let erop dat synkinesieën (overtollige bewegingen die niet noodzakelijk zijn voor de schrijfmotoriek) rond de leeftijd van 10-11 jaar verdwijnen. Als deze wel nog vaak plaatsvinden kan dit wijzen op mogelijke motorische problemen. 37
Grafo- en schrijfmotoriek
2.5.4
De moeilijkheden die kunnen ontstaan bij linkshandigheid
Een linkshandig kind heeft vaak met extra moeilijkheden en schoonheidsfoutjes te maken. Wat zien we vaak bij linkshandigen? •
Gehoekte hand: dit wordt veroorzaakt door een foutieve bladligging
•
Krampachtig: door de foutieve bladligging moet men hand en vingers krampachtig in een houding wringen om toch nog te kunnen schrijven.
•
Problemen met letterhelling
•
Bewegen van rechts naar links: zullen bijvoorbeeld het streepje van de letter ‘t’ van rechts naar links zetten
•
Vegen met de hand door het geschrevene: de hand ligt regelmatig op of boven de schrijfregen en als hij zich over het papier beweegt, gebeurt het regelmatig dat er door de zojuist geschreven letters heen wordt geveegd.
•
Pijn in vingers en hand na enkele regels: dit door een foutieve pengreep, de krampachtige houden of de gehoekte pols.
•
Het geheel ziet er slordig uit: door een wisselende helling, hoekige lettervorming, vlekken en vegen denken sommigen dat linkshandigen slechter schrijven dan rechtshandigen.
•
Spiegelschrift
•
Traag schrijven
•
De ronde letters verkeerd draaien
•
Erg gespannen schrijven.
Dit alles kunnen we voorkomen door linkshandigen voldoende aandacht te geven en hen aan te leren van hun bladhelling anders te leggen, hun een andere helling aanleren.
38
Grafo- en schrijfmotoriek
2.6
De testen op gebied van schrijfmotoriek en grafomotoriek 38
2.6.1
De beoordelingsmethode voor de schrijfhouding en schrijfbeweging
Borysowichz en Blöte, 1984 Voor wie? Kinderen van 9 tot 12 jaar (ze moeten een aantal woorden kunnen schrijven) Wat houdt de test in? De (ergo)therapeut observeert een kind tijdens het overschrijven van een stuk tekst. Dit stukje test is qua spelling en grammatica zo eenvoudig, waardoor dit geen belemmering mag zijn voor het schrijfproces en het schrijfproduct. De test duurt een kleine 10 min., afhankelijk van de snelheid waarop de verschillende items geobserveerd kunnen worden door de (ergo)therapeut. De test bevat 2 delen die telkens drie aspecten bevatten. 1. beoordeling schrijfproces • • • • • •
beoordeling van de houding en de positie van de schrijfsegmenten beoordeling van de organisatie van de schrijfbeweging grote progressie polsbeweging inscriptie beoordeling van de spiertonus
2. beoordeling schrijfproduct (drukt afwijkingen uit) • • •
slechte organisatie van de bladzijde onhandigheid fouten in de verhoudingen.
•
Waarde van de test?
Het observeren van de vele items tijdens het schrijven vraagt heel wat tijd voordat men dit onder de knie heeft. De test geeft een duidelijk beeld van het schrijfproces en schrijfproduct.
38
Bronnen:
SIMONS,J., Introductie tot psychomotoriek, pag: 175 - 180. Leuven: Acco DEJONGHE, F., Cursus psychomotoriek
39
Grafo- en schrijfmotoriek
2.6.2
De BHK: Beknopte beoordelingsmethode voor kinderhandschriften
Hamstra-Bletz en Den Brinker, 1987 Voor wie? Kinderen van het 2e en 3e leerjaar. (Moeten reeds kunnen schrijven) Wat houdt de test in? Het schrijfproduct wordt geëvalueerd door het kind op een ongelijnd A4-blad gedurende 5 min. een standaardtekst te laten overschrijven. Gedurende deze 5 min. moet het kind minstens 7 zinnen schrijven. Indien het kind geen 7 zinnen schreef, wordt er op de plaats waar het kind was na 5 min. een teken geplaatst. Daarna kan het kind verder schrijven. De afname kan individueel gebeuren of in groep. Volgende aspecten worden gescoord en geobserveerd (kwantitatieve score): • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Te groot schrift Naar rechts verlopende marge Schommelend regelverloop Te smalle woordspaties Stotend schrift Onderbroken overgangen Botsende letters Onregelmatige lettergrootte Ontbrekend grootte verschil Vreemde lettervormen Onduidelijke lettervormen Bijgewerkte lettervormen Haperingen en bevingen Schrijfsnelheid Observatie Zithouding Pengreep Afstand oog-blad Niet schrijfhand Visuele oriëntatie
Waarde van de test? Door te chronometreren heeft men een idee over de snelheid waarmee geschreven wordt. (Laag tempo kan wijzen op overmatige spanningen) De beoordeling van de kenmerken in het handschrift zijn goed gestandaardiseerd, wat heel goed is voor de objectiviteit.
40
Grafo- en schrijfmotoriek
2.6.3
GHB: Gasthuisberg
Valère Vanderheyden Wat houdt de test in? De Gasthuisbergtest bestaat uit 4 kleine subtesten: 1.
Streepjesproef:
De eerste keer worden er zoveel mogelijk streepjes geplaatst, met de voorkeurshand, in de vierkantjes die elkaar opvolgen. Dit gebeurt in 40 seconden. De tweede keer worden er opnieuw zoveel mogelijk streepjes geplaatst, met de nietvoorkeurshand, in de vierkantjes die elkaar opvolgen. Dit gebeurt ook in 40 seconden Hoe groter het verschil tussen het resultaat van deze twee proeven, hoe duidelijker het verschil tussen voorkeurs- en niet-voorkeurshand. Figuur 39: streepjesproef
41
Grafo- en schrijfmotoriek 2.
Spiraalproef:
Het kind legt met zijn voorkeurshand de weg af in de spiraal. Hij mag met zijn potlood de rand van de spiraal en de balletjes niet raken. In deze proef zijn zowel het aantal fouten (raken van wand of balletjes) als de tijd waarin het kind de opdracht vervult van belang. De resultaten van deze test worden in de interpretatiegrafiek geplaatst, nadat je deze hebt vergelijkt met de percentages. Figuur 40: spiraalproef
42
Grafo- en schrijfmotoriek 3.
Kruisjesproef:
De eerste keer plaats het kind met zijn voorkeurshand, in 40 seconden zoveel mogelijk kruisjes in de vierkanten die elkaar opvolgen. De tweede keer plaatst het kind met zijn niet- voorkeurshand in 40 seconden zoveel mogelijk kruisjes in de vierkanten die elkaar opvolgen. Hoe groter het verschil in punten tussen deze twee afnamen, hoe duidelijker het verschil tussen voorkeurs- en niet-voorkeurshand. Figuur 41: kruisjesproef
43
Grafo- en schrijfmotoriek 4.
Doolhofproef:
Hier moet het kind met zijn voorkeurshand de weg in het doolhof afleggen. Hiervoor heeft hij 40 seconden de tijd. Het is belangrijk dat de weg volledig afgelegd word (geen hoeken afsnijden) en dat de rand hierbij niet geraakt wordt. De resultaten van deze test worden in de interpretatiegrafiek geplaatst, nadat je deze hebt vergeleken met de percentages. Deze percentages staan netjes ondergebracht in tabellen die bij de testbatterij horen Figuur 42: doolhofproef
44
Grafo- en schrijfmotoriek 5.
De interpretatiegrafiek: Figuur 43: interpretatiegrafiek
Waarde van deze test? Je krijgt een duidelijk beeld over de mogelijkheden van het kind op gebied van vaardigheid, wat van groot belang is voor het toekomstige schrijven. Je kan de proeven ook toepassen bij oudere kleuters. Heeft een duidelijk zicht op het voorkeurshand van het kind.
45
Grafo- en schrijfmotoriek
2.7
Boek in verband met grafo- en schrijfoefeningen
2.7.1
Mijn kind leert schrijven - en hoe kan ik helpen 39
Marc Litière Marc Litière is psychomotorisch systeemtherapeut (K.U. Leuven) en diagnosticeert en begeleidt kinderen met faalangst, schoolrijpheidsproblemen, ADHD en kinderen met motorische moeilijkheden en schrijfproblemen. Hij schreef eerder “Ik kan dat niet!” zegt mijn kind, Omgaan met faalangst bij kinderen en Mijn kind leert schrijven en hoe kan ik helpen? Hij schreef een strategie voor de manier waarop kinderen het schrijven wordt aangeleerd - en dan gaat het niet over de spelling, maar over het concrete krassen van potlood of pen over het papier tot leesbare woorden. Het boek richt zich zowel tot leraren als tot ouders en begeleiders. De auteur biedt "geen exacte methode, immers een methode dicteert nauwkeurig welke stappen achtereenvolgens moeten worden genomen." Hoewel het boek precies dat doet: uitleggen hoe je via achtereenvolgende stappen tot een goed resultaat komt. De auteur geeft regelmatig in zijn werk aan dat het contraproductief kan werken als ouders op een andere manier te werk gaan dan leraren, of als leraren binnen eenzelfde school andere wegen behandelen. Eigenlijk is het boek een pleidooi voor de invoering van een doordachte strategie voor het aanleren van schrijfvaardigheid, die een aanloop kent in de kleuterschool en consequent wordt gevolgd doorheen de lagere school. Bij voorkeur gaat dit gepaard met het instrueren van de ouders over de manier waarop ze dit onderwijs kunnen ondersteunen. De auteur stelt dat het boek is "bedoeld als een leesboek, een naslagwerk en een oefenboek". Je kan eraan toevoegen: en bovendien een handleiding voor remediëring. Je kan het lezen om inzicht te krijgen hoe een kind zich ontwikkelt tot een schrijver en welke problemen daarbij kunnen optreden. Je kan het als ouder en leraar gebruiken om uit te zoeken hoe je een kleuter of leerling van de lagere school best stimuleert en vooruit helpt. De lijst van meest gestelde vragen kan daarbij een richtsnoer zijn. Het boek bevat ook een ruime waaier aan bruikbaar materiaal. Er zijn 12 spreuken in versvorm die de basisprincipes samenvatten. Elke spreuk krijgt een pictogram mee om de inhoud te visualiseren zodat je hem bij schrijfoefeningen gemakkelijk kan oproepen. Bij het boek zitten vier bladen met zelfklevers voor de aanmoediging en begeleiding van het kind door de ouder. Daarop volgen een resem werkbladen die stapsgewijs de schrijfvaardigheid voorbereiden en opbouwen. Op de website: http://www.lannoo.be/downloads/, kun je 59 werkbladen40 met oefeningen downloaden - die uit het boek plus een aantal extra (267 Kb). Ook de schema's41 uit het boek kun je hier van het web plukken.
39
Bron: Litière,M., Mijn kind leert schrijven – en hoe kan ik helpen?
40
Informatiebronnen: Links naar websites: Nummer 1 (werkbladen met oefeningen)
41
Informatiebronnen: Links naar websites: Nummer 2 (schema’s uit het boek)
46
Grafo- en schrijfmotoriek
2.8
Oefeningen op grafomotoriek
2.8.1
Schrijfdans
Voorbeeld: Handleiding tot oefeningen schrijfdans42 Deel 1: "Van abstracte bewegingen tot concrete lijnen" vanaf 4 jaar Handleiding (90 pagina's), CD, DVD (video op aanvraag), poster, 21 schrijftekenkaarten
Figuur 44: schrijfdans
Mag ik deze Schrijfdans van jou? Schrijfdans is een methodiek en methode die kinderen (van regulier én speciaal onderwijs) alle basisbewegingen in het schrijfproces laat beleven en ervaren. Daardoor zijn deze leerlingen in staat zich een innerlijk bewegingsbeeld te vormen, hetgeen kan leiden tot een persoonlijk en soepel handschrift. Kort gezegd: vlot, vloeiend en veerkrachtig. Praktijk Deel 1: Schrijfdans Deel 1 leert de kinderen de grove basisbewegingen van Deel 1, in de lucht, op bord en papier . Daarom kunnen kinderen vanaf vier jaar en kinderen met een zwakke tot zeer zwakke motoriek al plezier hebben van Schrijfdans. Maar ook oudere leerlingen die in hun schrijfproces zijn vastgelopen moeten even terug naar de basis-bewegings-oefeningen. Deel 1 bestaat uit 9 muziekthema's. Deze kunnen zo vaak worden herhaald als wenselijk is. Ook ieder thema apart, afhankelijk van leeftijd en motorische vaardigheden van het kind. Muziekthema's kunnen per week, maand, termijn of schooljaar herhaald worden om de programmering van de hersenen te bevorderen. De muziekthema's vormen samen een geheel. De tegenstellingen in beweging, vorm en ruimte, spanning en ontspanning komen daar in balans.
42
Informatiebronnen: Links naar websites: Nummer 3 (Schrijfdans)
47
Grafo- en schrijfmotoriek
2.8.2
Schrijfpatronen 43
Figuur 45: schrijfpatronen
Schrijfpatronen kunststof 44 Tien schrijfpatronen, 5 mm diepgetrokken blauwe plastic tableaus van 1 mm dikte, waarvan een vijftal ook omgekeerd gebruikt kan worden. Het geheel leveren wij in een solide opbergkist.
Figuur 46: schrijfpatronen kunststof
2.8.3
Kleurtekeningen
Figuur 47: kleurtekeningen
43
Informatiebronnen: Links naar websites: Nummer 4 (Schrijfpatronen)
44
Informatiebronnen: Links naar websites: Nummer 5 (Schrijfpatronen kunststof)
48
Grafo- en schrijfmotoriek
2.8.4
Punttekeningen
Figuur 48: punttekeningen
2.8.5
Experimenteren in functie van de grafomotoriek
•
Zand uitstrooien en glad verdelen op een gladde, donkere ondergrond. Het kind kan er nu in tekenen. Wanneer het kind gedaan heeft, kan het zand terug glad worden gemaakt. Alternatief: Scheerschuim, choco, verf,…
•
Met stoepkrijt tekenen op de grond, waarbij er heel groot getekend kan worden.
•
Met krijt op een schoolbord tekenen
49
Grafo- en schrijfmotoriek
2.9
Oefeningen op schrijfmotoriek
2.9.1
Werkbundels:
Op de website van onderwijsplein.nl vind je volgende werkbundels (krakelingen en handigheid). Het is mogelijk om een demo te downloaden, maar deze zijn heel beperkt. Wil je de volledige bundel kunnen downloaden, dan zul je ervoor moeten betalen. 2.9.1.1
Krakelingen 45:
Letters en cijfers in de beweging leren schrijven. Bij het onderdeel Krakeling wordt van de speler gevraagd letters en cijfers in de beweging te leren schrijven. Allereerst traint de speler de basisbeweging in de krakeling totdat hij deze beweging soepel kan maken zonder er bij na te denken. Vooral het visueel voorstellingsvermogen wordt bij dit onderdeel getraind waardoor de speler een goed visueel woordbeeld zal kunnen ontwikkelen. Werkbladen met de letters A tm Z en de cijfers 0 tm 9. 2.9.1.2
Handigheid 46:
Oefeningen voor de schrijfmotoriek Bij het onderdeel Handigheid wordt van de speler gevraagd zich bewust te worden van: • • • • • • • • •
45 46
De functie van ontspannen polsen, die als schakel tussen hand en onderarm een belangrijke rol vervullen bij het schrijven. De samenwerking tussen duim en wijsvinger i.v.m het vasthouden van de pen. De juiste penligging tussen duim en wijsvinger. Het ontspannend samenspel van buigen en strekken tussen duim, wijsvinger en middelvinger(belangrijk voor de juiste pengreep) en de functie van de nietmeebewegende pols. Het op dezelfde plaats houden van het schrijfpunt en de controlerende functie van de ogen tijdens het schrijven. De juiste afstemming tussen voelen, denken en handelen en een verticale blikgeleiding. Het ritmische verloop tijdens een verticale en horizontale blikgeleiding. Een ontspannen vingerstand en een juiste pengreep d.m.v. een auditieve training. De eigen handbewegingen die, m.b.v. zijn auditief geheugen, in een bepaald tempo kunnen worden gestuurd.
Informatiebronnen: Links naar websites: Nummer 6 (Krakelingen) Informatiebronnen: Links naar websites: Nummer 7 (Handigheid)
50
Grafo- en schrijfmotoriek
2.9.2
Leren schrijven op werkbladen:
Op de website van HuiswerkWeb.nl vind je een aantal gratis werkbladen, maar voor een uitgebreider gamma moet je donateur worden. Dit kost je zo’n 2 euro. Voorbeeld van een werkblad47:
Figuur 49: schrijfbladen
47
Informatiebronnen: Links naar websites: Nummer 8 (Werkbladen HuiswerkWeb)
51
Grafo- en schrijfmotoriek
2.9.3
Leren schrijven in spelvorm:
Ik leer schrijven, JUMBO 48 Leren schrijven op afwasbare kaarten met schrijfoefeningen. Je begint met eenvoudige oefeningen die de fijne motoriek trainen en eindigt met het schrijven van de letters van het alfabet. Controleren doe je via de lichtbak die op batterijen werkt. De oefeningen zijn gevarieerd en afgestemd op kinderen vanaf 4 jaar. Winnaar speelgoed van het jaar 2001. Figuur 50: JUMBO
Kwinto Motokist 49 Spelend op weg naar een betere schrijfmotoriek. Prachtig speelleermateriaal is het, de Kwinto Motokist en het Kwinto Stereobord, spannend en stimulerend. Speciaal ontwikkeld om de motorische vaardigheden van kinderen te vergroten. Zodat ze allemaal beter voorbereidt aan het schrijven kunnen beginnen. Motokist, Stereobord en Schrijven zonder pen. De Motokist en het Stereo-tekenbord sluiten aan bij schrijven zonder pen. Figuur 51: Kwinto Mototkist
Pas als de fijne motoriek voldoende ontwikkeld is, kunnen kinderen overweg met een pen. Ze moeten, eenvoudig gezegd, handig genoeg zijn. De Motokist bevat allerlei spannende spelletjes om die handigheid te ontwikkelen. Daarmee krijgen ze spelenderwijs de fijn-motorische vaardigheden onder de knie. Het Kwinto Stereobord 50 Jonge kinderen "schrijven" met grote bewegingen. En als ze die bewegingen beheersen, kunnen ze geleidelijk overgaan naar kleinere. Ongedwongen en natuurlijk. Het Stereo-tekenbord geeft hen daarvoor de ruimte. Daarmee oefenen ze verschillende vaardigheden zoals ruimtelijke oriëntatie, ooghandcoördinatie en motoriek van hand en vingers Figuur 52: Kwinto stereobord
48
Informatiebronnen: Links naar websites: Nummer 9 (Spel: Ik leer schrijven, JUMBO)
49
Informatiebronnen: Links naar websites: Nummer 10 (Kwinto-motokist)
50
Informatiebronnen: Links naar websites: Nummer 11 (Schrijfpatronenbord)
52
Grafo- en schrijfmotoriek
2.10
Overzicht interessante links
• http://www.lannoo.com/media/extradownloads/9020948768_download_oefeninge n%20uit%20het%20boek%20+%20extra%20oefeningen.pdf • http://www.lannoo.com/media/extradownloads/9020948768_download_schema% 27s%20uit%20het%20boek.pdf • http://www.schrijfdans.nl • http://www.kleutergroep.nl/ • http://www.albertsnienhuis.com/level5.asp?PPL=140F1U0U • http://www.onderwijsplein.nl/product.php?pr_id=31 • http://www.onderwijsplein.nl/product.php?pr_id=17 • http://www.huiswerkweb.nl/leerling/groepschrijven.htm • http://www.jumbo.nl/servlet/nl/nl/product?id=37087 • http://www.albertsnienhuis.com/level5.asp?PPL=140F1U0K • http://www.albertsnienhuis.com/level5.asp?PPL=140F1U0P
53
Lichaamsbesef
3
Lichaamsbesef
3.1
Theorie 51
We moeten een onderscheid maken tussen: • • •
3.1.1
lichaamsplan lichaamsidee lichaamsbesef
Lichaamsplan (automatische bewegingen):
Alle bewegingen die we automatisch uitvoeren maken deel uit van ons lichaamsplan. Het is een synthese van in aanleg gegeven mogelijkheden, van de herinneringen en ervaringen, voorstellingen, gevoelens en potentiële mogelijkheden. Zo kunnen we in bepaalde situaties de juiste lichaamshouding aannemen of de juiste bewegingen uitvoeren zonder daarover na te denken. Voorbeelden: • •
3.1.2
Zonder erover na te denken hoe we het moeten doen gaan we op een stoel zitten Zonder kijken de versnellingspook hanteren tijdens het auto rijden.
Lichaamsidee (zelfbeeld):
Het lichaamsidee is het subjectief beeld dat men gaat vormen over zichzelf a.d.h.v. de ervaring en de kennis van de eigen lichamelijke en motorische mogelijkheden en beperkingen, plus de positieve of negatieve reacties die men daarop krijgt. Voorbeelden: • •
3.1.3
Je slecht voelen doordat je denkt dat je te dik bent. Denken dat je een topman bent in sport omdat je de beste van je klas bent.
Lichaamsbesef:
Het lichaamsbesef is het bewust zijn van het eigen lichaam. Het is de informatie die men heeft via waarneming, via een voorstelling, of via een herinneringsbeeld over: • • • • •
de stand van het lichaam in de ruimte het lichaam zelf de lichaamsdelen, de positie t.o.v. elkaar en t.o.v. de ruimte de bewegingen die hij uitvoert of wil uitvoeren de richting, intensiteit en uitslag van de bewegingen
51
Bron: VALLAEY, M., VANDROEMME, G., Psychomotoriek bij kinderen, Leuven / Voorburg, 2004, pag. 86-93
54
Lichaamsbesef Lichaamsbesef verwerft het kind via een bewustmakingsproces52. We laten het "nadenken" over de opbouw van zijn lichaam en over de bewegingen die het uitvoert en de houdingen die het aanneemt in de ruimte. Wat het al "voorbewust" kende, zal het nu bewust ervaren, kennen en begrijpen. Dit lichaamsbesef is voor het kind belangrijk, o.m. bij het vinden van zijn (geschiktste) schrijfhand, bij het bepalen van zijn afstootvoet en bij het leren van een nieuwe vaardigheid. Voorbeelden: • •
Het correct kunnen aanwijzen van de neus. Weten hoe ver je je arm moet uitsteken om aan de lichtschakelaar te kunnen.
3.2
Assessments 53
3.2.1
Piaget-Head of hand-oog-oorproef
Leeftijdsgroep: Vanaf 6 jaar Doel van het onderzoek Het kind wordt zich geleidelijk aan bewust van het bestaan van twee lichaamshelften. Vanaf 6 jaar kent het kind de noties links en rechts. Piaget: onderzoek van het logisch denken bij kinderen en of ze links en rechts kunnen onderscheiden. Head: Deze test gaat na in hoeverre het kind de noties links-rechts op zichzelf kan toepassen en op anderen, dit doet een beroep op een ruimtelijk voorstellingsvermogen (deze kennis is normaal verworven tussen 8 en 9 jaar). Benodigdheden Piaget: voor deze test is geen specifiek testmateriaal vereist. Enkel een testblad voor het noteren van de antwoorden van de kinderen en drie eenvoudige gebruiksvoorwerpen (zoals sleutel, uurwerk, balpen) Head: Enkel voor het derde deel is bijkomend materieel vereist, nl. 8 op karton gekleefde prentjes. Opbouw van de test: Piaget: Het kind zit tegenover de onderzoeker aan tafel. De proef bestaat uit 10 vragen, die men onder gestandaardiseerde voorwaarden aan het kind stelt. Het kind krijgt 1 poging.
52
Bron: http://www.gemeenschapsonderwijs.be/pbd/leerplannenbao/leerplannenbao/lager/lagerlo/051 VOORW.doc
53
Bron: VALLAEY, M., VANDROEMME, G., Psychomotoriek bij kinderen, Leuven / Voorburg, 2004, pag. 156-169
55
Lichaamsbesef Head: 1.
op mondeling bevel (vanaf 6 jaar):
Het kind zit tegenover de proefleider. Hij gaat na of het kind zijn linker- en rechterhand kent. Vervolgens geeft hij het bevel aan het kind om de linkerhand op het linkeroog te leggen en vervolgens terug op tafel te leggen. Er zijn 12 opgaven: LH – LOG, RH – ROR, RH – LOG enz. Het kind krijgt 2 kansen. Enkel na twee verkeerde uitvoeringen krijgt hij voor dat item een negatieve score. 2.
vis-à-vis-imitatie (vanaf 8 à 9 jaar)
De proefpersoon zit tegenover de proefleider. Hij geeft aan het kind de opdracht de voorgetoonde bewegingen te imiteren, echter niet in spiegelbeeld. Als de proefleider zijn rechterhand op zijn linkeroog plaatst, moet ook de proefpersoon zijn rechterhand op zijn linkeroog plaatsen en niet het omgekeerde uitvoeren. Om dit aan de proefpersoon duidelijk te maken vraagt men hem eerst de hand te noemen die de proefleider heft en vervolgens dezelfde hand te heffen. Pas als de opgave begrepen wordt, mag men met de uitvoering beginnen. Dezelfde items als bij proef 1 worden gebruikt, weer worden maximum 2 pogingen toegestaan. 3.
figuren (vanaf 10 jaar):
De proefpersoon moet de houdingen nabootsen die voorgetoond worden op prentjes. Normering en interpretatie De scores dienen samen geïnterpreteerd te worden, apart zijn ze te beperkt om betrouwbare gegevens te kunnen opleveren. Er kan evenwel een onderscheid gemaakt worden tussen de uitslagen van de visuele instructies (Head 1 en 3) en de uitslagen van de auditieve instructies (Piaget en Head 2). Als de score van een getest kind binnen het bereik van de leeftijd valt = leeftijdsadequate prestatie. Ligt de score onder of boven het gemiddelde = lage/hoge middenmaat Ligt de score niet binnen het bereik van de leeftijd = achterstand of voorsprong in de ontwikkeling van deze vaardigheid. Door te kijken met welk leeftijdsgemiddelde de behaalde score het best overeenstemt, kunnen we de grootte van de achterstand/voorsprong in een leeftijdsequivalent uitdrukken. Gebruikswaarde van de test: Deze test geeft het ontwikkelingspeil aan van het kind op het gebied van lichaamsbesef, meer bepaald de kennis links-rechts in verband met het eigen lichaam en ook in verband met het lichaam van andere personen en zaken die ons omringen. Als het kind zich nog niet goed kan oriënteren op zichzelf, bestaat er ook weinig kans dat het de volgende stap zal kunnen maken, nl. zich juist oriënteren in de ruimte. 56
Lichaamsbesef
3.2.2
Proef van Berges en Lezine
Imitatie van houdingen Leeftijdsgroep: van 3 tot 6 jaar Voorstelling van de proef: De test van Berges en Lezine gaat na of het kind in staat is bepaalde voorgetoonde houdingen te reproduceren. Er komen geen materiële hulpmiddelen aan te pas, al wat er nodig is, is het eigen lichaam. Er is weinig of geen verbaliteit vereist. De test bestaat uit 3 onderdelen: 1. imitatie van eenvoudige houdingen • •
houdingen van de handen (10 items) houdingen van de armen (10 items)
2. imitatie van complexe houdingen (16 items) 3. tegenovergestelden (10 items van de houdingen van de armen) Voorbeelden van items en wijze van afnemen: Het kind staat voor de onderzoeker. De onderzoeker neemt de eerste houding aan (volgens de gestandaardiseerde afbeeldingen) en geeft het kind het bevel die na te bootsen. Na de uitvoering van een opdracht moet het kind telkens de armen terug langs het lichaam brengen. Bij item 11 en 12 moet het kind de ogen sluiten terwijl de onderzoeker de houding aanneemt.
Figuur 53: imitatie van houdingen, proef van Berges en Lezine
57
Lichaamsbesef Indien het kind al de items van ‘imitatie van eenvoudige houdingen van de handen’ juist oplost, wordt het deeltje ‘imitatie van eenvoudige houdingen van de armen’ niet afgenomen. Bij het afnemen van het derde deel van de proef ‘tegenovergestelden’ zegt men dat het kind het tegenovergestelde moet doen van wat de proefleider doet (dus als de proefleider zijn rechterarm uitsteekt, moet het kind ook zijn rechterarm uitsteken – ze staan tegenover elkaar). Opmerkingen: •
Als het kind bij het afnemen van de eerste twee delen van de test de items tegenovergesteld reproduceert wordt dit als juist gequoteerd als het kind consequent is.
•
Als het kind eerder de proef van Piaget-Head heeft afgelegd dan moet hen worden uitgelegd dat ze nu het spiegelbeeld moeten reproduceren (bij de eerste 2 delen).
•
Soms wordt de proef gestart met het aanduiden van lichaamsdelen. Dit kan passief: de proefleider duidt zijn neus aan en het kind moet dit als neus benoemen, of actief: de proefleider vraagt het kind zijn neus aan te duiden.
Gebruikswaarde van de proef: Deze test veronderstelt bij het kind niet enkel een goede kennis van het eigen lichaam, maar ook van het lichaam van de persoon die de houding voortoont (lichaamsbesef). Hij moet in staat zijn om een voorgetoonde houding te reproduceren (lichaamsplan). De bekomen resultaten worden vergeleken met de uitslagen van de proefgroep. Zo kan worden nagegaan of de ontwikkeling van het lichaamsbesef bij het kind normaal verloopt, een voorsprong heeft genomen of achter blijft.
58
Lichaamsbesef
3.2.3
Lichaamsbesefproef van Daurat-Hmeljak, Stambak en Berges
Leeftijdsgroep: voor kinderen vanaf 4 jaar Voorstelling van de proef Deze test peilt naar de kennis omtrent de afzonderlijke lichaamsdelen (uitzicht, functie, enz. ) en hun positie tegenover elkaar De proef bestaat uit 2 delen: • •
vooraanzicht van lichaam en gezicht (deze is meest gebruikt bij 4-8j) profiel van lichaam en gezicht ( deze is het meest gebruikt bij 6-11j)
Bij elk deel worden er 4 stappen gevolgd: 1. tekening van het ventje 2. proef van het lichaam 3. proef van het gezicht 4. tekening van het ventje De stappen 2 en 3 hebben elk 3 onderdelen: 1. herkenning 2. constructie 3. reproductie Afname vooraanzicht van lichaam en gezicht: Tekening van het ventje: Het kind krijgt de tekening van het ventje te zien als deze volledig is en krijgt de nodige uitleg. Dit blad wordt weggenomen alvorens men begint met de proef. a. Herkenning: De proefleider neemt het werkblad en draait het plastieken rooster dat eraan vastgehecht is naar achteren. Het kind krijgt 1 stukje van het lichaam of het gezicht. Dit moet hij leggen op het werkblad waar enkel het hoofd op staat. Vooraleer het kind het stukje mag neer leggen moet hij het eerst benoemen, dan pas mag hij het neerleggen. De proefleider controleert dit dan met het tolerantierooster. Eens het gecontroleerd is, neemt men het stukje weg en geeft men een nieuw stukje. b. Constructie: Hierbij krijgt het kind alle stukjes op een hoopje naast het werkblad. Het kind moet nu het lichaam volledig maken. Hij moet dit opnieuw op een blad leggen waar enkel een hoofd opstaat. Eens het lichaamsdeel neergelegd is geweest, mag hij het niet meer verleggen. Opnieuw gaat men controleren met het tolerantierooster. c. Reproductie: Als men merkt dat de constructie niet zo goed lukt, mag het kind deze stap doen. Hierbij moet het kind hetzelfde doen als bij constructie maar hij mag het blad met de tekening van het ventje naast hem leggen zodat hij kan zien waar alles hoort. Niet elk getest kind moet reproductie doen, als er geen problemen waren bij constructie hoeft men geen reproductie te doen. 59
Lichaamsbesef Tolerantierooster: Dit is het rooster dat vast hangt aan het blad waarop het kind de lichaamsdelen moet leggen. Men kan het naar voor plooien zodat het op het blad ligt. Men kijkt dan aan de hand van het rooster of het juist of fout is. Op dit rooster staan hokjes en kruisjes die aanduiden hoe ver het kind maximaal en minimaal mag afwijken.
Figuur 54: tolerantierooster, proef van Daurat
Gebruikswaarde van de proef • • • • • • •
goed afneembaar bij kinderen waarbij vormgeving uiterst zwak is wordt in relatie gebracht met de WISC bruikbaar bij kinderen met ernstig motorische achterstand omdat de motorische handelingen beperkt blijven tot neerleggen of schuiven van de verschillende deeltjes gnostisch aspect en mentale representatie worden hiermee onderzocht door het gebruik van het rooster kan het antwoord van het kind precies en snel genoteerd worden, het maakt het ook gemakkelijker om de evolutie te zien bij de volgende afname soms quoteert men te streng het is een langdurige, moeilijke test
60
Lichaamsbesef
3.2.4
Vingergnosieproef van Benton
Leeftijdsgroep: Voor kinderen van 6 tot 14 jaar Voorstelling van de proef De vingergnosieproef van Benton is een test die de rijping van het lichaamsbesef nagaat, hij wordt gewoonlijk afgenomen als aanvulling van andere testen i.v.m. lichaamsbesef. De proef van Benton onderzoekt enkel of het kind in staat is druk op zijn vingers te lokaliseren, als het niet ziet waar er druk uitgeoefend wordt. Wijze van afnemen Men gebruikt twee kaarten, waar respectievelijk de linker- en de rechterhand op afgebeeld staan. Item 1 Het kind neemt plaats aan tafel, met de rechterhand op tafel, handpalm naar beneden. De proefleider zit aan de andere kant van de tafel. Naast de hand van het kind wordt de kaart met de afbeelding van de rechterhand gelegd. De proefleider vraagt het kind zijn hand op de tekening te leggen, zodat het ziet dat het hetzelfde is. Daarna legt hij uit dat als hij op een vinger van het kind drukt, het kind met zijn andere hand die vinger moet aanduiden op de tekening. Als het kind de opdracht gesnapt heeft, wordt er een speciaal kastje over de hand van het kind geplaatst, zodat het kind niet kan zien op welke vinger er gedrukt wordt. Achtereenvolgens drukt de proefleider licht en kort op verschillende vingers en duidt het kind op de kaart aan op welke vinger hij druk heeft gevoeld. De vingers worden genummerd van 1 (duim) tot 5 (pink). De volgorde waarop druk op de vingers geoefend wordt is 4/1/3/5/2/3/1/5/2/4. Item 2 Dit item wordt op dezelfde manier afgenomen, maar op de linkerhand, het kind duidt aan waar het druk voelt op de kaart van de linkerhand. Volgende items Er zijn allerlei variaties in de test opgenomen, zoals : • • •
twee vingers raken, de ene na de andere (links en rechts uitvoeren) ; twee vingers raken terzelfdertijd ; herhaling van het eerste item, maar naast de rechterhand wordt de afbeelding van de linkerhand gelegd…
61
Lichaamsbesef Gebruikswaarde van de proef : • • •
3.3
Om de normen uit de handleiding te kunnen toepassen, moet de test in zijn geheel worden afgenomen, en dat neemt heel wat tijd in beslag. Meestal neemt men slechts het eerste en tweede item af. Men kan door de resultaten van de test gemakkelijk onderscheidt maken tussen kinderen met een normale of licht vertraagde rijping en kinderen met een serieuze achterstand. Kinderen met leermoeilijkheden presteren op de overige lichaamsbesefproeven betrekkelijk goed en vergissen zich veelvuldig op de Benton-proef. Men weet niet waar men hiervoor de oorzaak moet zoeken: - onvoldoende lichaamsbesef? - onvoldoende herkenning van tactiele indrukken? - gebrekkige concentratie?
Oefeningen
Bij normaal begaafde vaardige kinderen verloopt het leerproces van motorische vaardigheden op een spontane manier. De ‘ingebouwde’ mogelijkheden die beschikbaar zijn door de neurologische rijping komen bij hen 'vanzelf’ tot ontplooiing.54 Minderbegaafden ‘kennen’ hun lichaam en de (on)mogelijkheden ervan niet zo goed. Ze denken minder na over hun motorisch gedrag, en leren daardoor minder uit eigen uitvoeringen, omdat ze niet aanvoelen of inzien wat er verkeerd aan is of verbeterd kan worden. Om het lichaamsbesef te verbeteren volgt men best een volledig programma dat oefeningen omvat betreffende: • • • • • • • • • •
kennis van de lichaamsdelen en hun lokalisatie; versteviging van de lateralisatie; oriëntatie vanuit het eigen lichaam: kennis van de begrippen boven, onder, voor, achter, links en rechts; bewustwording van de verschillende houdingen die het lichaam in de ruimte kan innemen; bewustwording van de onderlinge verhouding van de lichaamsdelen en hun bewegingsmogelijkheden in de verschillende houdingen; de relaxatie; de ademhaling; het evenwicht; de economische werkwijze; de natuurlijke, correcte lichaamshouding.
54
Bron: VALLAEY, M., VANDROEMME, G., Psychomotoriek bij kinderen, Leuven / Voorburg, 2004, pag. 257-258
62
Lichaamsbesef
3.3.1
Kennis van de lichaamsdelen en hun lokalisatie.
“Waar kietel ik je?” Neem een veer en een blinddoek en speel het spel ‘waar kietel ik je?’. Laat de kinderen benoemen waar je ze kietelt met een veer. Ik-tekening Laat de kinderen een tekening maken van zichzelf, zowel van de voorkant als van de achterkant. Laat ze daarna de naam van de lichaamsdelen erbij schrijven.
Figuur 55: Ik-tekening
Lichaamsdelen Noem een aantal lichaamsdelen en laat de kinderen de lichaamsdelen bij zichzelf aanduiden. Liedjes en versjes Leer de kinderen de verschillende lichaamsdelen kennen door gebruik te maken van liedjes en versjes. Enkele voorbeelden: ‘Pinkje op pinkje’, ‘Dit zijn mijn wangetjes’, ‘Hoofd, schouders, knie en teen’. Pinkje op pinkje Ringvinger op ringvinger Middelvinger op middelvinger Wijsvinger op wijsvinger Duimpje op duimpje Op mijn hoed een pluimpje Op mijn hoed een veertje, Dag meneertje! Schilderen Laat de kinderen een schilderij maken met voet- en handafdrukken.
Figuur 56: schilderen
63
Lichaamsbesef Puzzelen Geef het kind een puzzel van een persoon waarvan de puzzelstukken lichaamsdelen van die persoon voorstellen. Haal de puzzel uiteen en laat het kind de puzzel maken. Laat het eventueel achteraf of tijdens het maken van de puzzel de lichaamsdelen benoemen.
3.3.2
Bewustmaking en versteviging van de lateralisatie.
Wanneer een kind nog niet duidelijk gelateraliseerd is, voelt het bij een vaardigheid niet goed met welke hand of voet te beginnen. Dit bemoeilijkt de juiste uitvoering en de vaardigheid wordt niet ingeslepen. Bij dergelijke kinderen is het belangrijk hen langs oefeningen bewust te maken van hun dominante hand en voet en deze dominantie ook consequent te maken. Staande engelen Het doel van deze oefening is het kind zich de ruimtelijkheid bewust te laten worden in een staande positie. Rechts en links worden geoefend als begrippen die zowel richting in de ruimte vertegenwoordigen alsook de beide delen van het lichaam. Voorbeelden van opdrachten: • Zet met je rechterbeen een stap naar voor. • Spreid de rechterarm. • Breng je linkerarm naar omhoog. Combinatieoefening: •
Spreid de rechterarm, breng de linkerarm naar omhoog, zet het rechterbeen naar achter. Het stuiten met de bal Het stuiten met de bal houdt een tweezijdigheid in en het overschrijden van de middellijn door het gebruik van beide handen samen en afwisselend de linker- en rechterhand. Voorbeelden van opdrachten: • • • •
De bal 5 à 10 keer stuiten op handhoogte voor het lichaam. Oefen met beide handen tegelijk. De bal 5 à 10 keer stuiten aan de rechterkant/linkerkant van het lichaam. De bal 5 à 10 keer stuiten met je rechterhand/linkerhand. Lopen bij het stuiten met de bal, met wisselend handgebruik.
Figuur 57: stuiten met de bal
64
Lichaamsbesef Afgepast lopen In de oefening ‘afgepast lopen’ verkent het kind niet alleen de ruimte voor en achter, maar ook links en rechts van hem. Voorbeeld van een opdracht: • • • • •
Stap 1: Het kind staat rechtop met de armen gestrekt langs het lichaam en de benen tegen elkaar. Stap 2: Zet drie stappen naar rechts, begin met je rechtervoet. Stap 3: Zet vier stappen naar links, begin met je linkervoet. Stap 4: Zet zes stappen naar links, begin met je linkervoet. Stap 5: Zet vijf stappen naar rechts, begin met je rechtervoet.
De X-sprong De X-sprong is een oefening waarin gebruik wordt gemaakt van de ruimtelijke begrippen voor, achter, links en rechts. De oefening bestaat uit drie delen: • • •
Het springen met beide benen op één plaats Hinken met één been op één plaats Gelijktijdig springen met beide benen, op verschillende plaatsen.
Het kind beweegt zich door de ruimte op beide voeten en afwisselend op de rechteren linkervoet. Voorbeeld van een opdracht: • • • • •
Stap 1: Het kind staat op het snijpunt van de X. Stap 2: ‘Spring voorwaarts’. Even stilstaan en daarna terug op het snijpunt van de X gaan staan. Stap 3: Spring achterwaarts en keer terug naar beginpositie. Stap 4: Spring naar rechts, sta even stil en keer terug naar het snijpunt van de X. Stap 5: Spring naar links, sta even stil en keer terug naar het snijpunt van de X.
De 9-sprong 9 hoepels worden in 3 rijen van 3 op de grond gelegd (of er worden 9 kringen of vierkanten getekend op de grond), genummerd van 1 tot 9. Het kind wordt gepositioneerd in nr. 5 en wordt gevraagd: • • •
Zich 1 hoepel naar rechts te verplaatsen Zich 1 hoepel naar links en dan 1 naar voor te verplaatsen. Enz.
Variant: Als het kind gevraagd wordt zich 1 hoepel naar voor, 1 naar links, 2 naar achter te verplaatsen, moet het zich dat eerst mentaal voorstellen en zeggen op welk nummer hij dan zal staan.
65
Lichaamsbesef
3.3.3
Oriëntatie vanuit het eigen lichaam: kennis van de begrippen boven, onder, voor, achter, links en rechts.
Onder spelvorm worden de begrippen boven-onder en voor-achter gemakkelijk ingeoefend. Sorteren Één kind de groep kinderen laten sorteren op grootte of op de grootte van handen of voeten. Liedjes De begrippen boven, onder, voor, achter, links en rechts aanleren door middel van het liedje ‘van voor naar achter, van links naar rechts’.
3.3.4
Bewustwording van de verschillende houdingen die het lichaam in de ruimte kan innemen.
Tekening Het kind omtrekken op groot papier en lichaamsonderdelen erbij schrijven. Kind dan zichzelf laten inkleuren, schilderen, stempelen, … Draaien in de richting van de muur De vier muren van de klas/gymzaal/kamer dienen als vaste punten voor de kinderen wanneer ze de ruimte rond hun lichaam onderzoeken. Het doel van deze oefening is om het kind te leren zijn richtingsgevoel te gebruiken. Voorbeeld van een opdracht: • • •
Stap 1: De kinderen staan klaar om een rechtse draai naar de muur te maken. De armen zijn naast het lichaam en de voeten naast elkaar. Stap 2: Draai je rechtervoet een kwartslag naar rechts. Je armen blijven langs het lichaam. Stap 3: Draai je linkervoet een kwartslag zodat hij naast je rechtervoet komt te staan.
Bewegingsspelletjes • • • • • • •
Lopen als een kangoeroe Lopen als een spin Hippen als een vogeltje Springen als een konijn Springen als een kikker Lopen als een krab Lopen als een kreeft
Sherborne De Sherborne-methode is gebaseerd op het uitgangspunt dat ieder kind lekker in zijn of haar vel zou moeten zitten. En dat het niet slechts in staat is om adequate contacten met anderen (volwassenen en kinderen) aan te gaan, maar dat het ook lukt om deze te onderhouden. 66
Lichaamsbesef Voorbeeld van een oefening: Samen bewegen: Per twee zitten met de voeten tegen elkaar. Samen bewegingen maken met de voeten. Om beurten de benen strekken.
Figuur 58: sherborne
3.3.5
Bewustwording van de onderlinge verhoudingen van de lichaamsdelen en hun bewegingsmogelijkheden in de verschillende houdingen.
De differentiatie van de kennis van de lichaamsdelen wordt verder doorgevoerd. Het kind zal alle bewegingsmogelijkheden van het betrokken lichaam moeten (onder)zoeken. Om de bewustwording te stimuleren wordt veel met gesloten ogen geoefend, pas nadat het kind het bewegingsverloop met de ogen open gecontroleerd heeft. Spiegel Laat de kinderen kijken in een spiegel en laat hen benoemen wat ze zien.
Figuur 59: spiegelen
67
Lichaamsbesef ‘Van kop tot teen’ (boek) -
Ik ben een zeehond en ik klap in mijn handen. Kan jij dat ook?
-
Ik ben een giraf en ik buig mijn nek. Kan jij dat ook?
-
Ik ben een bizon en ik trek mijn schouders op. Kan jij dat ook?
-
Ik ben een ezel en ik schop met mijn benen. Kan jij dat ook?
Figuur 60: Boek: ‘Van kop tot teen’
Engelen in de sneeuw De oefening bevat het bewegen van de armen in 8 genummerde posities, de benen in 8 genummerde posities en daarna armen en benen samen in 8 genummerde posities. Voorbeeld van een opdracht: Uitgangspositie: Het kind ligt op de rug op de vloer met het gezicht naar omhoog, de armen langs het lichaam en de benen tegen elkaar. Stap 1: Bij de tel ‘een’ worden de armen in een halve hoek geplaatst, midden tussen de schouders en de zijden van het lichaam. De handpalmen moeten op de grond blijven. Stap 2: Bij ‘twee’ worden de armen ter hoogte van de schouders gebracht, met de handpalmen omhoog. Stap 3: Bij ‘drie’ worden de armen in een halve hoek, midden tussen schouders en hoofd geplaatst. Stap 4: Bij ‘vier’ worden de handen boven het hoofd tegen elkaar geslagen en daar gehouden. Stap 5: Bij ‘vijf’ worden de handen weer in stap 3 positie gebracht met de palmen omhoog. Stap 6: Bij ‘zes’ worden de handen weer in stap 1 positie gebracht, met de palmen naar beneden. Stap 7: Bij ‘zeven’ worden de handen weer in stap 1 positie gebracht, met de palmen naar beneden. Stap 8: Bij ‘acht’ worden de handen weer langs het lichaam gebracht, terwijl de palmen de zijden van het lichaam raken.
68
Lichaamsbesef Slootjesspringen Deze oefening leent zich uitstekend om het kind een besef van diepte-waarneming bij te brengen, een punt waarop veel jonge kinderen te kort schieten. Zij leren de afstand schatten en te beoordelen hoeveel energie er nodig is om de sprong over de sloot uit te voeren. Ze leren hun lichaamsgewicht verplaatsen en leren correct neerkomen op de muis van de voet. De ervaring die zij opgedaan hebben met het verkeerd neerkomen, heeft hen geleerd de knieën iets te buigen bij het springen, zodat zij niet meer op de platte voet terechtkomen. Bewegingsspelletjes • • • • • •
Kruipen Rondtollende beweging Galopperen Schuivend zijdelings bewegen Hinken Huppelen
Figuur 61: bewegingsspelletjes
Bewegingsverhaal De therapeut vertelt een verhaal en de kinderen beelden zich in dat ze in het verhaal meespelen. Ze voeren de handelingen die het verhaal gebeuren uit. Voorbeeld van een verhaal: Klein duimpje In het bos woont ‘klein duimpje’ met zijn vader, moeder en zijn broers. Klein duimpje is héél klein, zo klein … als een duimpje (kleuters steken duim omhoog). Soms zou hij best wel groter willen zijn (kleuters staan op de tenen, armen omhoog). De vader van Klein Duimpje is houthakker, elke morgen sprint Klein Duimpje uit bed (kleuters springen op twee voeten – voorwaarts/ zijwaarts..) om papa te helpen (kleuters ‘hakken hout’). Klein Duimpje heeft soms weinig te eten, er is niet veel geld om eten te kopen.. Op een nacht ligt Klein Duimpje in zijn bed diep na te denken (kleuters liggen neer, ademhalingsopdracht). Hoe moet het nu verder? Hij staat op en sluipt het huis uit (kleuters sluipen voorwaarts/ zijwaarts…). Klein Duimpje huppelt naar de beek (kleuters huppelen in verschillende richtingen) en stopt zijn zakken vol met steentjes (kleuters hurken), hij gaat op zoek naar eten in het bos. Door het spoor van steentjes kan hij straks makkelijk de weg terug naar huis vinden ( een grillige krijtlijn of touw volgen, ook zijwaarts). Maar plots zijn alle steentjes opgebruikt. Hij heeft gelukkig nog broodkruimels in zijn zak en gebruikt die nu (kleuters voelen in zakken en ‘werpen broodkruimels’). Hij huppelt verder door het bos (kleuters huppelen). Maar als hij naar huis wil terugkeren, merkt hij dat alle broodkruimels verdwenen zijn! De vogels hebben de broodkruimels opgegeten. Wat nu…? Klein Duimpje dwaalt verder en hij klimt in een grote boom (kleuters maken klimbewegingen) en daar in de verte ziet Klein Duimpje een lichtje! Hij stapt verder (kleuters stappen) en 69
Lichaamsbesef komt aan een grote deur. Een vriendelijke mevrouw opent de deur. Klein Duimpje vraagt of hij mag blijven slapen. De mevrouw zegt dat het mag, maar hij moet zich verstoppen omdat de reus hem niet mag ontdekken! Klein Duimpje kruipt onder het grote bed van de reus (kleuters kruipen en gaan liggen op de rug). Plots hoort hij hele zware stappen, daar is de reus! Klein Duimpje is bang en rilt van de schrik (kleuters bibberen). Hij besluit om toch maar stilletjes naar buiten te sluipen (kleuters stappen op de tenen) om de weg naar huis te vinden. Plots ontwaakt de reus en hij ziet natuurlijk Klein Duimpje staan! Klein Duimpje holt heel hard door het bos (kleuters lopen met kleine pas in diverse richtingen), maar de reus heeft zijn zevenmijlslaarzen al aangetrokken. Met die grote laarzen kan hij heel grote stappen zetten, zelfs de grond trilt ervan. Klein Duimpje verstopt zich achter een rots (kleuters maken zich klein). De reus wordt zo moe van het zoeken, hij zoekt een plaatse uit en valt in een diepe slaap. Heel stil trekt Klein Duimpje de zevenmijlslaarzen van de reus uit en trekt ze zelf aan (kleuters trekken denkbeeldig de laarzen aan). Klein Duimpje zet grote stappen met de grote laarzen ‘kleuters nemen grote passen), daar ziet hij zijn huisje al in de verte! Mama en papa staan op de uitkijk. Die waren zeer ongerust. Ze zijn blij dat Klein Duimpje terug veilig in huis is. En Klein Duimpje stapt nog vaak rond met de grote laarzen. De reus heeft hij nooit meer gezien… Bestaande sprookjes kun je verwerken tot een dergelijk verhaal.
3.3.6
De relaxatie
Shantala massage Shantala massage richt zich op het lichaamsbesef van de cliënt. Massage is vooral belangrijk als het erom gaat de kinderen te helpen passende en liefdevolle aanrakingen te laten ervaren.
Figuur 62: relaxatie
Snoezelen De naam ‘snoezelen’ is samengesteld uit de woorden ‘snuffelen’ en ‘doezelen’. Snoezelen is het bewust aanbieden van zintuiglijke prikkels waardoor de waarneming en beweging geactiveerd worden en er een gevoel van rust en ontspanning ontstaat.
Figuur 63: snoezelen
70
Lichaamsbesef
3.3.7
Ademhaling
De buikademhaling Adem in en uit door de neus zonder enig geluid in de neus. De neusvleugels mogen niet bewegen. Adem zó langzaam en zó subtiel dat een pluisje dat men onder je neus zou houden amper of niet beweegt. Stel je ondertussen de beweging van het middenrif voor. Het middenrif of diafragma is de spier die de borstholte van de buikholte scheidt. Het staat lichtjes koepelvormig. Als de buik welft, wordt het afgevlakt en komt de lucht in de longen. Als de buik wordt ingetrokken, gaat het naar boven en wordt de lucht uitgedreven. Voel de beweging van de buik onder je hand: terwijl je inademt, duwt de buik je hand opwaarts; terwijl je uitademt, zakt de hand. Voel hoe het onderste gedeelte van de longen wordt geledigd en gevuld. Probeer langer uit te ademen dan in te ademen. Afstand voor-achter voelen55 Ga ruggelings op de grond liggen, liefst op een vrij harde onderlaag. Richt de aandacht op het contact dat het lichaam met de grond maakt. Het lichaam rust op de grond, maar niet overal gelijk. Let op de steunpunten waar de meeste druk merkbaar is. Laat de zwaarte en het gewicht van het lichaam even goed doordringen. Merk nu op dat het hele lichaam in een kleine, ritmische beweging op de ademhaling meegaat. Probeer de adembeweging overal te voelen. Let op een afwisseling in druk in de rug. Voel dat de rug breder wordt. Het steunvlak van het lichaam wordt groter bij inademen en smaller bij uitademen. Let nu ook op de bovenkant van het lichaam. De buik bolt in zijn geheel iets uit. Ook de maag en het borstbeen komen vanzelf iets naar boven. Blijf je bewust van de beweging van je ademhaling.
Figuur 64: ademhaling
55
Bron: BALFOORT, B., DIXHOORN, J., Ademen wij vanzelf?, pag. 74
71
Lichaamsbesef Blazen De kinderen zeepbellen laten blazen.
Figuur 65: blazen
Blaasoefeningen • • • •
Blaas door een rietje een watje weg (dit is als spelletje ook heel goed te doen) Zuig limonade op Zuig water op en blaas dit weer uit (als buitenspel bijvoorbeeld). Blaas scheerschuim weg
Opletten: • •
3.3.8
Let op dat het blazen geen spugen wordt Het is meestal noodzakelijk om vooraf of tussendoor enkele oefeningen te doen i.v.m. speekselbeheersing en slikken.
Het evenwicht
Bij het oefenen van het evenwicht als onderdeel van het lichaamsbesef gaat men niet op dezelfde manier te werk als bij het oefenen van het evenwicht als onderdeel van het lichaamsplan. Hier is het vooral van belang het kind bewust te maken van de eventuele foutieve manier waarop het momenteel zijn evenwicht probeert te bewaren, en van de manier waarop dit eigenlijk het best zou gebeuren, zowel statisch als dynamisch. Evenwicht behouden Op een verhoog gaan staan die telkens wat smaller gemaakt wordt. Het evenwicht zolang mogelijk proberen te bewaren. Evenwichtsparcours. In gymzaal of therapieruimte een evenwichtsparcours maken met verschillende oefeningen. Je kan bijvoorbeeld gebruikmaken van zweedse banken. Het kind moet proberen zo ver mogelijk te raken in het parcours. Figuur 66: evenwicht
72
Lichaamsbesef Balanceeroefeningen • Ga staan met je ogen dicht • Ga staan op één voet, eerst met de ogen open, dan met de ogen dicht • Kruis de benen • Loop op een evenwichtsbalk • Hink • Loop op een lijn • Ga even op één been staan op de evenwichtsbalk … Balanceren op 1 been.56 Ga op één been staan. Breng dan het andere been gestrekt naar achteren en laat de romp naar voren komen. De armen zijwaarts gespreid als de vleugels van een vogel. Adem rustig in en uit met de buik. Probeer niet stokstijf te blijven staan, maar zwaai rustig wat heen en weer om de balans te vinden. Om het evenwicht te bewaren in deze houding te bewaren moeten de voornaamste spiergroepen rond het bekken in wisselende actie zijn. Spieren die in rechtopstaande houding verstijven, kunnen nu los komen.
3.3.9
De economische werkwijze, differentiatie
De ontwikkeling gebeurt van globale naar gedifferentieerde bewegingen, steeds kleinere lichaamsdelen kunnen afzonderlijk werken. Bij heel wat kinderen zien we dat het uitlokken van een bewuste beweging tonusstijging en krampachtigheid in de rest van het lichaam teweeg brengt. De economische werkwijze berust op het principe dat men met zo weinig mogelijk krachtinspanning een zo groot mogelijk rendement bereikt. In de praktijk betekent dit dat men bij de uitvoering van een beweging slechts die spiergroepen doet werken die voor de uitvoering van die beweging noodzakelijk zijn, de andere spiergroepen blijven ontspannen. Enkel als het kind zich voldoende kan ontspannen en als het zijn lichaamsplan voldoende heeft ontwikkeld, is het in staat tot economisch bewegen. Handoefeningen Deze oefeningen dienen eerst met beide handen gedaan te worden, daarna met de rechter- en linkerhand afzonderlijk. • • •
Strek een hand naar voren, open en sluit hem. Breng de handpalmen naar elkaar. Volg met de hand de bewegingen van de leider.
Vingeroefeningen • • • • 56
Breng de duim naar elke vinger Tik met de wijsvinger op tafel Laat de wijsvinger aanwijzen: elkaar, neus, oren, mond, elleboog, knie, enzovoort. Breng hand naar voren, doe de wijsvinger omhoog
Bron: BALFOORT, B., DIXHOORN, J., Ademen wij vanzelf?, pag 43
73
Lichaamsbesef Oefeningen voor de pols • • •
Hou de armen gestrekt naar voren, draai met je pols zodat je afwisselend de palm en de rug van de hand boven houdt. Draai, met de ellebogen tegen de zij geklemd, de handen rechtsom en linksom in cirkelbeweging, eerst beide handen, dan elke hand afzonderlijk Hou de armen gestrekt naar voren, de handen alleen op en neer bewegen. Eerst met de palm, dan met de rug van de hand naar boven.
Elleboogoefeningen • • • •
Breng de handen naar de schouders, hand voor hand en tegelijk Strek de armen boven het hoofd en terug Leg de handen op de schouders en beschrijf met de ellebogen cirkels Strek de armen naar voren, maak een vuist en buig de armen
Schouderoefeningen • • • •
Laat de armen slap hangen, trek de schouders op en weer terug Beschrijf cirkels met de armen voor het lichaam (armen daarbij strekken) Doe allerlei vormen van armzwaaien: armen opzij en terug slap hangen, zwaaien van achter naar voor, zwaaien boven het hoofd en opzij, zwaaien van links naar rechts langs voor. Breng de armen zijwaarts, buig de armen met handen op borsthoogte, nu de ellebogen naar achter bewegen, hierbij rechtop staan.
Ruglig In ruglig op de mat, afwisselend bewegingen uitvoeren met één lidmaat (voorbeeld: buigen en strekken), met bewust ontspannen houden van de andere ledematen. De therapeut kan dit laatste ondersteunen en nagaan door een passieve mobilisatie uit te voeren. Voor de spiegel In stand voor de spiegel gelokaliseerde oefeningen uitvoeren van armen en handen. Visueel controleren of de andere lichaamsdelen daarbij ontspannen blijven.
3.3.10
De natuurlijke, correcte lichaamshouding
Oefeningen betreffende het lichaamsbesef resulteren automatisch in het aannemen van een correcte, gemakkelijke en natuurlijke houding. Een goed uitgebouwde kennis van het lichaamsbesef voorkomt afwijkingen zoals kyfosen, lordosen en scoliosen, omdat men geleerd heeft zijn lichaam zonder inspanning in een correcte houding te bewaren en iedere afwijking daarvan als ongewoon ervaart. De correcte houding wordt gekenmerkt door: • • • • • •
gelijke verdeling van het gewicht over beide voeten; de voeten licht gespreid en min of meer gelijklopend; het bekken in het verlengde van de romp; de romp recht; het hoofd in evenwicht, de blik horizontaal; schouders en armen volledig ontspannen. 74
Lichaamsbesef Met het ganse lichaam We geven de cliënt achtereenvolgens een aantal opdrachten waarmee hem wordt gevraagd zijn plaats te bepalen ten opzichte van bijvoorbeeld een stoel of een persoon. • • • • • • • • • • •
Ga voor de stoel staan Ga achter de stoel staan Ga op de stoel staan Loop vooruit Stap op de bank Stap over de bank Maak een rij naast elkaar Maak een rij achter elkaar Ga in de doos zitten Kom uit de doos …
Tai chi Qi Gong Door de oefeningen wordt men zich bewust van de lichaamshouding en de wijze waarop het lichaam op (in)spanning reageert. Qigong oefeningen bestaan uit langzame, gracieuze en ritmische bewegingen.
Figuur 67: Tai Chi Qi Gong
Experiment met weegschaal Er zijn groepjes van 4 kinderen. Elk groepje krijgt twee weegschalen. Één leerling zet op elke weegschaal een voet en kijkt naar voor (niet naar de wijzers). De correcte houding is wanneer we ons gewicht gelijk verdelen over onze twee voeten, zoniet moeten de groepsleden de houding verbeteren.
75
Lichaamsbesef
3.4
Bronnen
•
Psychomotoriek bij kinderen. M. Vallaey en G. Vandroemme
•
http://www.gemeenschapsonderwijs.be/pbd/leerplannenbao/leerplannenbao/la ger/lagerlo/051VOORW.doc
•
Leren ontspannen. Handleiding voor de therapeutische beroepen. D.A. Bernstein/ Th. D. Borkovec.
•
Training van het lichaamsschema door beweging-taal-concentratie. Maryl en Alex Bannatyne.
•
Denken en bewegen, een handboek voor coördinatie en evenwicht. Elizabeth Langford.
•
Mogelijkheden voor verstandelijk gehandicapten. Dorothea Timmers-Huigens.
•
Ademen wij vanzelf? Bram Balfoort en Jan van Dixhoorn.
•
VTV – kidstennis congres 18 december 2005
•
Sporta-federatie Nieuwsbrief februari 2006 – nr.1
•
Sint Jozefsziekenhuis Izegem – afdeling ergotherapie (psychomotoriek)
3.5
Links
•
http://www.prinsvanhaarlem.nl/hoe_werken_we_sherborne_methodiek.html
•
http://users.pandora.be/yoga.vedanta.aalst/ons_praktijk_22.html
•
http://www.jufsanne.com/lichaam.htm
•
http://www.jufsanne.com/lichaamsversjes.htm
•
http://jufeefje.nl/ditbenik.htm
•
http://www.rett.nl/info/therapie.html
•
http://www.pszdikkiedik.nl/beleidsplan/PedgBLPmei2000.htm
•
http://www.lucrette.nl/van_voor_naar_achter_van_links_naar_rechts.htm
•
http://www.adlib.hva.nl/scripties/fysio/ruim_orientatie.pdf
•
http://www.ece.hva.nl/trefpunt/16-nld.pdf
•
http://www.revaccent.be/testenpsychomotoriek.pdf
76
Visuele en auditieve perceptie
4
Visuele en auditieve perceptie
4.1
Visuele perceptie
4.1.1
Verschillende testen:
• • • •
Frostig test Test for visual motor integration (Beery VMI) TVPS (test of visual perception skills) Andere testen
4.1.1.1
Frostig Test
De leeftijdsgroep van deze test omvat kinderen tussen de 4 en de 8 à 9 jaar. Een zwakke visuele perceptie heeft meestal leermoeilijkheden tot gevolg. Deze leermoeilijkheden omvatten schrijfmotorische moeilijkheden, leesmoeilijkheden en zelfs dyslexie en dysorthografie. Frostig onderscheidt een vijftal factoren die volgens haar deel uitmaken van de visuele perceptie, namelijk: •
oog-handcoördinatie: Hierbij worden lijnen getrokken, hetzij tussen twee evenwijdige strepen, hetzij tussen twee punten.
•
figuur-achtergronddiscriminatie: Aan het kind wordt de opdracht gegeven bepaalde figuren op te sporen die verborgen zitten in een verwarrende achtergrond.
•
vormconstantie: Een cirkel moet steeds herkend worden als een cirkel en een vierkant als een vierkant. Dit niettegenstaande een gewijzigde stand of opname in een misleidende achtergrond, of de nabijheid van min of meer gelijke figuren zoals een ovaal en een rechthoek.
•
ruimtelijke plaatsing: De figuren die qua ruimtelijke plaatsing niet overeenstemmen met de andere figuren, moeten worden doorgestreept.
•
ruimtelijke relaties: De voorgetekende figuren moeten worden gekopieerd, waarbij de ruimtelijke verhoudingen van de verschillende onderdelen van belang zijn.
Waarde van de proef Belangrijk bij deze test is niet enkel dat men een globaal perceptiequotiënt bekomt, maar dat men ook voor iedere onderzochte factor het ontwikkelingspeil kan vaststellen. Op die wijze is het mogelijk precies na te gaan waarom het kind op school systematisch bepaalde fouten maakt, of kan met een betrekkelijke grote graad van zekerheid voorspeld worden dat er leermoeilijkheden te verwachten vallen. Het is ook een oudere test en daardoor wordt deze niet zoveel meer gebruikt. 77
Visuele en auditieve perceptie Moeilijkheden bij de verschillende factoren:57 • Moeilijkheden bij hand-oogcoordinatie : - geschrift is niet mooi - handwerkopgaven verlopen niet vlot - kind doet niet mee aan vaardigheidsspelletjes •
Moeilijkheden met de figuur-achtergronddiscriminatie : - leesmoeilijkheden (verspringen van regel, regel overslaan, ander woord lezen…) - volgen met de vinger of met een leeskaartje
•
Moeilijkheden met de vormconstantie: - verwarring met gelijkvormige letters zoals C en G, M en N …
•
Moeilijkheden met plaatsing in de ruimte : - onvoldoende vestiging van de richtingsconstantie
•
Moeilijkheden met de ruimtelijke relaties : - het kind is onrijp om schooltaken aan te kunnen - zoals rekenen : zien van verhoudingen, tientallen, juist onder elkaar schrijven van eenheden … - bladindeling bij het schrijven - juiste volgorde van letters in een woord schrijven …
Signalen en symptomen bij problemen met de visuele perceptie58 Signalen: De leerling ... • • • • •
leest met de neus in het boek (slechts 10 à 20 cm afstand) . houdt bij het lezen het hoofd opvallend schuin. bedekt één oog tijdens het lezen . neemt een slechte werkhouding aan tijdens nabijwerk . beweegt mee met het hoofd tijdens het lezen .
Symptomen : Deze symptomen kunnen wijzen op bijziendheid, problemen met het samenwerken van beide ogen, gebrekkige oogbeweging. • • • • •
kan zich moeilijk langere tijd concentreren . is opvallend moe na een langere poos nabijwerk of na een schooldag . doet langer dan verwacht over huistaken waarbij gelezen moet worden. ziet soms of voortdurend wazig of dubbel tijdens nabijwerk . ziet wazig of dubbel wanneer het hard aan het werk is.
57
Bron: http://www.klasse.be/archieven/archieven.taf?actie=detail&nr=12104
58
Bron: http://www.klasse.be/archieven/archieven.taf?actie=detail&nr=12104
78
Visuele en auditieve perceptie Deze symptomen kunnen wijzen op problemen met scherp stellen met als gevolg visuele vermoeidheid of op problemen met het samenwerken van beide ogen. • • •
herleest woorden of regels of slaat ze over zonder er erg in te hebben . slaat geregeld kleine woordjes over . wijst tijdens het lezen bij met de vinger.
Deze symptomen kunnen wijzen op problemen met oogbeweging. • • • • • •
verwart p, d en b met elkaar bij het lezen. keert letters of woorden om. herkent hetzelfde woord niet in een volgende zin . kan een rijtje getallen niet goed onder elkaar zetten . is vaak de plaats in boek of schrift kwijt na opkijken naar het bord . kan moeilijk op de schrijflijn blijven en laat onregelmatige afstand tussen woorden .
Deze symptomen kunnen wijzen op problemen met visuele perceptie, ooghandcoördinatie en visuele lateralisatie (= onderscheid tussen links en rechts): • • •
heeft hoofdpijn na lezen, tekenen of schrijven . krijgt branderige of prikkende ogen van nabijwerk . wrijft in de ogen of knippert veel tijdens het lezen .
Deze symptomen wijzen op visuele vermoeidheid die op zijn beurt terug te brengen is op een visuele stoornis: • • •
begrijpt tijdens het lezen steeds minder wat er gelezen wordt . kan zich niet voorstellen wat gelezen werd . kan niet navertellen wat gelezen werd.
4.1.1.2
Test for visual motor integration (Beery VMI)59
•
Dit is een test voor visueel motorische integratie, die uit 3 delen bestaat: het bekijken van de visueel-motorische integratie d.m.v. het natekenen van figuren.
•
het visuele perceptiedeel, waarbij uit een aantal plaatjes het goede gekozen moet worden.
•
het motorische deel, waarbij lijnen door doolhoffiguren getekend moeten worden.
59
Bron: VALLAEY, M., VANDROEMME, G., Psychomotoriek bij kinderen(hoofdstuk spatialiteit), Acco, Leuven / Voorburg, 2004, p. 182
79
Visuele en auditieve perceptie
4.1.1.3
TVPS (Test of Visual Perception Skills)
Leeftijdsgroep: Van 4 tot 12 jaar en 11 maanden. Voorstelling: De TVPS test de visuele perceptie van kinderen zonder tussenkomst van de motoriek. Het kind moet figuren aanduiden (match to sample), de figuren zijn zoveel mogelijk cultuurvrij en taalvrij te houden. Dit is een recente test en wordt om deze reden ook meer gebruikt. Er zijn 7 subschalen: •
discriminatie: voorbeeldfiguur zoeken tussen gelijkaardige figuren
•
geheugen: voorafgeziene figuur terugvinden tussen andere figuren
•
ruimtelijke relaties: afwijkende figuur tussen overige terugvinden (vooral plaats en oriëntatie van figuuronderdelen)
•
vormconstantie: voorbeeldfiguur terugvinden tussen andere, ook al is ze vergroot, verkleind, donkerder, bleker, gedraaid, ondersteboven, …
•
sequentieel geheugen: identieke kopie van een rij figuren terugvinden tussen andere rijen van figuren. (gradatie: rij van 2 tot 9 figuren)
•
figuur – achtergrond: voorbeeldfiguur terugvinden die verborgen zit in een aantal andere figuren
•
vervolledigen: een voorbeeldfiguur herkennen in een rij van gelijkaardige maar incomplete figuren.
Wijze van afnemen: •
antwoorden door aanwijzen
•
scoren op die wijze dat het kind niet kan uitmaken of het gegeven antwoord goed of fout is
•
geen tijdsdruk (meestal tussen 7 en 15 minuten)
•
beëindigen van de test wanneer het kind ofwel drie van vier opeenvolgende items met vier keuzemogelijkheden ofwel vier van de vijf items met vijf keuzemogelijkheden fout oplost.
•
Plaats op scoreblad om bijkomende aantekeningen, omtrent het taakgedrag van het kind, te maken
Gebruikswaarde: De score kan gegeven worden zowel per subtest (ruwe score, standaardscore = schaalscore, standaarddeviatie, perceptueel quotiënt, percentielrang) als voor de volledige test (schaalscore, perceptueel quotiënt, percentielrang). Er wordt geen methode van remediëring voorgeschreven.
80
Visuele en auditieve perceptie
4.1.1.4
andere testen
Klap-tik-test (KTT): Hier wordt bekeken of het kind een volgorde van auditief-visuele prikkels kan onderscheiden en de benodigde handelingen uitvoeren. Het kind moet bepaalde klap-tik ritmes nadoen. De WISC RN test: Subtest 1: Informatie Dit onderdeel bestaat uit vragen naar algemene kennis. Veelal feiten of informatie die het kind in zijn omgeving heeft opgedaan. Subtest 2: Onvolledige tekeningen Dit zijn tekeningen waaraan iets ontbreekt. Het kind moet zeggen of aanwijzen wat ontbreekt. Deze subtest zegt iets over de waarneming. Kijkt het kind slechts globaal of ook naar details. Subtest 3: Overeenkomsten De tester laat een aantal woordparen horen. Het kind moet telkens de overeenkomst aangeven tussen de twee woorden. Deze subtest zegt iets over het logisch redeneren. Subtest 4: Plaatjes ordenen Er wordt een serie plaatjes door elkaar geschud. Het kind moet de plaatjes in de goede volgorde leggen zodat ze een verhaaltje vormen. Deze subtest zegt iets over het visueel organiseren en het logisch redeneren. Subtest 5: Rekenopgave Aan de hand van verhaal-sommen moet het kind de antwoorden uit het hoofd uitrekenen. Deze subtest zegt iets over de rekenvaardigheid. Subtest 6: Blokpatronen Met blokken moet het kind patronen naleggen. Deze subtest zegt iets over het ruimtelijk inzicht. Subtest 7: Woordenschat Het kind moet de betekenis van allerlei woorden geven. Subtest 8: Figuur leggen Het kind moet puzzels maken met ongekleurde puzzelstukjes. Deze subtest zegt iets over de vaardigheid om van delen een geheel te maken. Subtest 9: Begrijpen Over sociale situaties worden vragen gesteld en het kind moet deze beantwoorden. Deze subtest zegt iets over het vermogen om sociale situaties te begrijpen. Subtest 10: Substitutie Het kind krijgt een vel papier met een heleboel cijfers erop. Bij elk cijfer hoort een bepaald teken. Het kind moet de tekens zo snel mogelijk achter de cijfers invullen. Deze subtest zegt iets over het visuele korte-termijn geheugen. 81
Visuele en auditieve perceptie Subtest 11: Cijferreeksen Cijferreeksen moeten worden nagezegd. Naarmate de test vordert worden deze reeksen langer. Deze subtest zegt iets over het auditieve geheugen van het kind. Subtest 12: Doolhoven Het kind moet met een potlood de weg naar buiten tekenen bij doolhoven. Deze subtest zegt iets over het vermogen om te plannen en te organiseren. De Visuele Associatie Test Deze studie zal zich in eerste instantie op de Visuele Associatie Taak richten (VAT). Deze taak bestaat uit zes associatiekaarten waarop twee niet-bij-elkaar passende interacterende objecten zijn afgebeeld, bijvoorbeeld een egel op een stoel. Het kind krijgt deze kaarten één voor één te zien. Om zeker te zijn dat de plaatjes aandachtig bekeken worden, wordt aan het kind gevraagd om de objecten die ze zien te benoemen. Vervolgens krijgt het kind de plaatjes opnieuw voorgelegd, maar nu is er telkens één object weggelaten en moeten ze het weggelaten object benoemen (Lindeboom, Schmand, Tulner, Walstra & Jonker, 2002). Doelgroep: Personen bij wie sprake is van ernstige geheugentekorten en/of bij wie dementie vermoed wordt, maar toch kan het gebruikt worden bij kinderen op vlak van visuele perceptie. Test of Visual-Peceptual Skills 360 Een test die bruikbaar is bij alle leeftijden die vroeger getest werden met de twee vormen TVPS-R en TVPS-UL-R. Ronald P. Colarusso / Donald D. Hammill
Figuur 68: Test of visual perceptual skills
• • • •
Visuele perceptie van 4 tot 70 jaar Individuele administratie (score) gestandaardiseerde test
Test of Visual-Motor Skills - Upper Level61 De TVMS (UL) kan een andere test zijn om de diagnose “mogelijke neurosensorische integratie disfunctie” te stellen. Morrison F. Gardner •
van 12 tot 40 jaar
Figuur 69: TVMS
60
Bron: http://www.annarbor.co.uk/acatalog/testing.html
61
Bron: http://www.annarbor.co.uk/acatalog/testing.html
82
Visuele en auditieve perceptie Developmental Test of Visual Motor Integration 62 De VMI-5 blijft de meest toegejuichte maatstaf van visueel – motorische vaardigheden. Keith Beery / Norman Buktenica/Natasha Beery • • • Figuur 70: VMI- 5
perceptuele motoriek (apart en geïntegreerd) van 2 tot 18 jaar korte en lange versie beschikbaar, duur tests:10 à 15 per test supplementair visuele perceptie en motorische coördinatie tests (duur 5 min/test) punten worden toegekend door de proefleider
• •
Motor-Free Visual Perception Test 3 63 De MVPT-3 is een grote herwerking van de MVPT-R, gebruik makende van beide originele platen en nieuwe testplaten die extra uitdagingen met zich meebrengen voor personen boven 11 jaar. Figuur 71: MVPT-3
Ronald P. Colarusso / Donald D. Hammill • • • •
visuele perceptie van 4 tot 70 jaar individuele administratie (score) gestandaardiseerd
62
Bron: http://www.annarbor.co.uk/acatalog/testing.html
63
Bron: http://www.annarbor.co.uk/acatalog/testing.html
83
Visuele en auditieve perceptie
4.1.2
Oefeningen voor visuele perceptie
Associatie – symbolen 64 Collectief spel voor 1 - 2 kinderen. Dit volledige spel houdt met verschillende veranderlijkheden rekening. De kinderen dienen het goede huis te identificeren en dit te associëren met het silhouet op het bord. Staat het links of rechts, komt er rook uit de schouw of niet, ruimtelijke plaats van de boom, enz. (124 102 070 het geheel 23,92 € ATKI).
Figuur 72: associatie
Visuele opsporing, geometrische figuren (Voor 2 tot 4 kinderen.)65 Ingewikkelde geometrische vormen. Tabellen met 2 ingangen. Met gebruik van de door de dobbelsteen aangewezen vorm verplaatst het kind zijn pion over de vakken naar het vakje start/einde daar schuin tegenover. Het kind leert over geometrische vormen, over kleuren en over het zich oriënteren in de ruimte. • Bestaat uit: 1 speelbord, 4 pionnen en 2 dobbelstenen met symbolen. • Afm.bord: Zijde 37,5 cm - Dikte 1 cm. • Vervaardigd van HOUT • De pionnen en dobbelstenen worden geleverd in een stoffen zak. (36,48€ ATKI)
Figuur 73: geometrische vormen
PUZZELS “Groenten en fruit” 66 Voor 1 tot 10 kinderen De kinderen moeten groenten en fruit combineren met de planten of bomen waaraan zij groeien. Bestaat uit 20 puzzels van 2 stukken Afmetingen 1 puzzel: Lengte 11,5 cm - Breedte 6,8 cm - Dikte 0,2 cm. Vervaardigd van KARTON. (124 131 032 set van 20 puzzels 6,01€ ATKI)
64
Bron: www.wesco.cammaert.be
65
Bron: www.wesco.cammaert.be
66
Bron: www.wesco.cammaert.be
Figuur 74: puzzels
84
Visuele en auditieve perceptie Het versterkt kasteel, collectief spel voor 1 - 2 kinderen 67 Deze puzzels met verschillende niveaus ontwikkelen de herkenning van de vormen, helpen het kind codes te analyseren, en symbolen te vergelijken. De fiches stellen het kind in de mogelijkheid kastelen te reproduceren vertrekkend eerst van een tekening en daarna van de symbolen.
Figuur 75: puzzels met niveaus
Bestaat uit: • • • • •
70 bedrukte stukken 20 oefen fiches. 1 bedrukt houten bord Lgte 29,5 cm - Brdte 29,5 cm. 1 technische geheugen fiche. 1 boekje met spelregels.
Geleverd in een valiesje van plastic. (124 102 992 het geheel 44,34€ ATKI 36,64€) Maxi – doolhofpuzzel 68 Individueel spel. Het kind moet hetgeen op de kaart voorgesteld wordt reproduceren of zijn verbeelding de vrije loop laten. Bestaande uit : • 1 steun • 10 rangschikkingsmodellen Afm. van de steun : Breedte 35 cm - Hoogte 43 cm Vervaardigd van hout. (124 105 945 het geheel 85,85 €ATKI)
Figuur 76: maxidoolhofpuzzel
67
Bron: www.wesco.cammaert.be
68
Bron: www.wesco.cammaert.be
85
Visuele en auditieve perceptie Bubble shooter Digitaal spel op pc i.v.m. kleurherkenning (op site: www.speelmee.be/spel-1466bubble_shooter-game.html). Het kind moet zoveel mogelijk ballen van eenzelfde kleur schieten en associaties maken zoals: als ik deze rij schiet, zal de andere rij beschikbaar worden en kan ik deze ook schieten enz…
Figuur 77: bubble shooter
Tangram Een klassieke Tangram bestaat uit 7 eenvoudige geometrische vormen, waarmee men quasi oneindig veel figuren kan samenstellen. Deze Tangram wordt geleverd met een voorbeeldboek met 200 verkleinde figuren. Afmeting: 15 x 15 cm
Figuur 78: tangram
Legspel, domino en memory in één. Kan als gezelschapsspel of als opdracht in therapie gebruikt worden.48 houten driehoeken van 8 cm, een beukenhouten kader, spelvoorbeelden en patronen.
Figuur 79: legspel, domino en memory in 1, gezelschapsspel
86
Visuele en auditieve perceptie 6 platen laten kinderen zien in hun dagelijkse omgeving: in de keuken, de badkamer, de slaapkamer, de speelzaal, de verfhoek, tijdens een picknick. De kinderen moeten in de taferelen gefotografeerde voorwerpen terugvinden en herkennen op de 36 kleine kaarten en deze op de grondplaat leggen. Bij elke fotoplaat horen 6 kleinere kaarten waarop voorwerpen uit hun verband zijn afgebeeld. Inhoud van de doos: 12 platen (6 fotoplaten en 6 grondplaten: 32 x 22 cm), 36 kleine kaarten van sterk, geplastificeerd karton (10 x 10 cm), 1 pedagogische handleiding.
Figuur 80: fotoplaat
Zoek de 7 fouten Dit spel spreekt voor zich, zoek de fouten op 2 bijna identieke tekeningen… Dit is een leuk spel voor kinderen dat qua visuele perceptie hoog scoort…
Figuur 81: zoek de fout
Mahjong: twee dezelfde figuren aanklikken zodat ze verdwijnen
Figuur 82: mahjong
87
Visuele en auditieve perceptie Inlegpuzzel
Figuur 83: inlegpuzzel
Waar is Wally? (figuur terugvinden tussen een heleboel figuren)
Figuur 84: boek: ‘Waar is Wally?’
Memory Opdracht: •
Zoek 2 dezelfde tekeningen.
Werkwijze: • •
Neem een aantal kaartjes met een afbeelding erop, zorg ervoor dat je de afbeelding in 2-voud hebt. Schud de kaartjes door elkaar en leg ze dan 1 voor 1 op tafel
Vb.
88
Visuele en auditieve perceptie Neem om de beurt 2 kaartjes, wanneer je 2 dezelfde hebt omgedraaid, mag je nog eens.
Het is dus de truc, wanneer je een kaartje hebt omgedraaid, dit te onthouden tot dat je het andere juiste kaartje hebt gevonden. Wie de meeste kaartjes heeft is gewonnen. Zoek het juiste voorwerp Een voorwerp tonen, het voorwerp tussen een aantal gelijkaardige, maar niet gelijke voorwerpen leggen en vragen om het voorwerp er van tussen te halen. (zoek de tennisbal)
Twister
Figuur 85: spel: twister
89
Visuele en auditieve perceptie Wie is het?
Figuur 86: spel: ‘wie is het?’
Stickerboek Figuur staat afgebeeld in het klein, de juiste sticker er op kleven. Hoeveel cirkels / vierkanten?
Stipfiguren
Figuur 87: stipfiguren
Onder welk potje zit het balletje?
90
Visuele en auditieve perceptie
4.2
Auditieve perceptie
4.2.1
Test: De ritmeproeven van stambak
Leeftijdsgroep: Van 6 jaar tot 15 jaar Voorstelling van de proef: De test zelf bestaat uit drie onderdelen: spontaan tempo, reproductie van ritmische structuren en ten slotte begrijpen van symbolen •
Persoonlijk tempo Het kind wordt de opdracht gegeven met een potlood op tafel te kloppen, zo snel als het wil, maar altijd gelijk. Het aantal seconden dat nodig is om 21 slagen te geven, wordt opgenomen. Er wordt gelet op eventuele versnellingen, vertragingen en onregelmatigheden, hetzij in het tempo, hetzij in de geluidssterkte. Ritmische structuren: 1. ●●● 2. ●● ●● 3. ● ●● 4. ● ● ● 5.●●●● 6. …
•
Reproductie van ritmische structuren De proefleider klopt ongemerkt een ritmische structuur voor die de proefpersoon moet nakloppen.
•
Begrijpen van symbolen en de reproductie ervan vanaf 6 jaar kunnen de ritmische structuren ( symbolen) begrepen worden.
91
Visuele en auditieve perceptie
4.2.2
Oefeningen voor auditieve perceptie 69
4.2.2.1
Didactisch materiaal
De mini instrumenten Bestaande uit 9 instrumenten: 3 mini regenbomen, 3 klokken, 3 mini maracas. Afm. van een regenboom : Ø 5,5 cm - Hoogte 8,5 cm. Vervaardigd van PLASTIC. Figuur 88: mini instrumenten
124 111 569 Set van 9 41,07€ ATKI
Initiatiekit nr. 3 Bestaande uit 2 instrumenten : zeetamboerijn, 1 kroko’metallofoon.
1
Afm. van de kroko’metallofoon : Lengte 28 cm - Breedte 16,5 cm - Dikte 7 cm. Vervaardigd van PLASTIC. Geleverd met 2 trommelstokjes. Figuur 89: initiatiekit
124 111 568 set van 2 32,66€ ATKI Multivlies trommel Collectief voor 1 à 4 kinderen
Deze harmonische, luid klinkende trommel met een hoge toon bestaat uit drie vliezen van synthetisch vel. Diameter 21 cm, 25 cm en 27 cm. De uitzonderlijke afmetingen van dit instrument maken dat het op vele manieren in groepsverband gebruikt kan worden. Afm. : Ø 79 cm - Hgte 62 cm. Geleverd met 4 vilten trommelstokken. 124 102 863 het geheel 342,95€ ATKI 283,43€ ZBTW Figuur 90: multivlies trommel
69
Bron: www.wesco-cammaert.be
92
Visuele en auditieve perceptie Arpeggio Dit instrument bestaat uit 18 gekleurde buizen, uit lichtmetaallegering. Kan alleen of op de houten, geverniste steun gebruikt worden. Geleverd met 1 metalen trommelstok. Lgte 30 cm - Brdte 22 cm - Hgte 32 cm. 124 102 884 per stuk 52,97€ ATKI
Figuur 91: apreggio
10 Geluidsblokken Collectief spel voor 1-10 kinderen. Dit lot bestaat uit 10 aluminium plaatjes op een resonantieblok, die een diatonische gamma van 10 tonen maken. Van Do tot Mi en 2 bijkomende plaatjes Fa# en Sib. Afm. grootste blok : Figuur 92: geluidsblokken
Lgte. 21,5 cm - Brdte. 3,5 cm - Hgte. 4,8 cm - Gewicht ong. 214 g. Geleverd met 10 trommelstokjes. 124 101 835 het geheel 106,92€ ATKI
Muzikaal Domino-spel Collectief spel voor 2 kinderen. Met dit spel ontwikkelen en oefenen de kinderen hun gehoorsvermogen (geheugen, scherpte,gevoeligheid, herkenning) en hun concentratievermogen om de noten 2 per 2 te herkennen en te verbinden. Samengesteld uit :15 dubbele noten, 2 houten trommelstokjes. Afm. van de noten : Lgte 16 cm - Brdte 3 cm - Dikte 3,5 cm. Afm. Vervaardigd van staal (latten) en plastic. 124 101 376 het geheel 72,96€ ATKI
Figuur 93: muzikaal domino-spel
93
Visuele en auditieve perceptie
Ritmische Muziekkit Collectief spel voor 1 à 23 kinderen. Een set van 43 instrumenten, geleverd in een stevige geplastificeerde zak om gemakkelijk op te bergen en te transporteren. Samengesteld uit 43 elementen : • 10 toonstaven (Lgte 20 cm - Brdte 1,8 cm), - 4 guiros, • 3 wood-blocks met stelen, • 3 triangels van 10 cm, • 2 triangels van 15 cm, • 1 kleine weergalmende tube met 2 tonen, • 1 grote weerhalmende tube met 2 tonen, • 2 paar cimbalen (Ø 15 cm), • 2 tambourijnen van 18 cm met natuurlijk vel • 2 trommelstokken met vilten toppen, • 8 houten trommelstokken (Lgte 25 cm), • 5 metalen trommelstokken. Geleverd in een koffer / voor een gemakkelijk transport 124 101 832 het geheel:282,88 €ATKI Figuur 94: ritmische muziekkit
Mobielen DE ZINGENDE BLOEM Afm. : Ø 20 cm. Vervaardigd van FLUWEEL. 124 106 261 per stuk 25,36€ ATKI “de sterren” Afm. : Lngte 36 cm - Brdte 29 cm - Hgte 60 cm. Uitgevoerd in VELOURS en PLASTIC. Figuurtjes wasbaar in de machine op 30° C. 124 111 031 Per spel 47,07€ ATKI
Figuur 95: mobielen
94
Visuele en auditieve perceptie
Activity table
Figuur 96: acitvity table
Diertjes met geluid
Figuur 97: Robbie de rups speelt en praat
Figuur 99: Tummy sleep
Figuur 98: Diertje met geluiden
Figuur 100: Beertje met geluid
Beer met baarmoedergeluid 40EUR
95
Visuele en auditieve perceptie Disney Baby’s radio muziek en trein met geluid.
Figuur 101: disney baby’s met geluiden
Furby
Figuur 102: furby
Carrousel
Figuur 103: carrousel
Chicco boerderij
Figuur 104: chicco boerderij
96
Visuele en auditieve perceptie
VTECH spelcomputer "Sprekend Muisvriendje"
Figuur 105: VTECH spelcomputer
Geluidskubussen 6 paar dobbelstenen van 4 cm die per 2 een gelijke kleur hebben en eenzelfde geluid geven bij het schudden.
Figuur 106: geluidsblokken
Geluidspoppetjes De poppetjes maken geluid bij het schudden. Er zijn steeds 2 gelijke geluiden, horend bij een jongetje (blauwe hoed) of meisje (rode hoed). Bruikbaar in therapie-opdrachten, ook als memory, als instrument. Gemaakt in beuk, ± 9 cm. Geleverd in een doos van 2 x 5 poppetjes.
Figuur 107: geluidspoppetjes
97
Visuele en auditieve perceptie Bijtring/rammelaar
Figuur 108: bijtring/rammelaar
Muziekpiano
Figuur 109: muziekpiano
Muzikale Ernie telefoon
Figuur 110: muzikale Ernie Telefoon
Activity in hout Met spiegeltje, trekblokjes en derde speeltje.
Figuur 111: activity in hout
98
Visuele en auditieve perceptie Alfabetstad Maak een reis door Alfabet stad en ontdek letters, spelling, klokkijken en nog veel meer! • • • • • • • •
Druk op de lichtgevende letterstoetsen, draai aan de wijzer van de klok en beweeg de auto om activiteiten te spelen Je kunt 8 verschillende activiteiten spelen Luister naar de vrolijke melodietjes en het gezongen liedje Het handvat zorgt ervoor dat je Alfabet stad overal mee naar toe kunt nemen Leeftijd vanaf 3 jaar Afmetingen van de verpakking: L40.4 x B5.8 x H32.8 cm. Gewicht: ca. 1326 gram. Webshopprijs € 29,95 Figuur 112: alfabetstad
Babyradio Swingen en zingen met je eigen radio! Deze vrolijke radio zorgt voor veel muziek plezier! • • • • • • •
Draai aan de schijven en druk op de muziektoets om cijfers, letters en dierengeluiden te leren De radio laat vrolijke zinnetjes horen en het lichtje knippert met het geluid mee De muziek-toets met vele melodietjes en een gezongen liedje vergroten het speel- en swingplezier Leeftijd vanaf 6 maanden Afmetingen van de verpakking: L20,3 x B7,2 x H19 cm. Gewicht: ca. 416 gram. Webshopprijs € 9,95
4.2.2.2
Figuur 113: babyradio
Oefeningen
Dirigentje Ga met zijn allen in een kring zitten.1 Iemand begint bijv. met het klappen in de handen en iedereen doet mee. Dan mag iemand het overnemen en een andere beweging doen vb. met de handen op de knieën slaan, ook dan volgt iedereen deze persoon of de dirigent enz… Muziekles Iedereen neemt een muziekinstrument. Wanneer de juf nu zegt: “de trommel”, moet het kindje met de trommel geluid maken door er met een stok op te slaan. Zegt ze de triangel, moet het kindje met de triangel geluid maken enz.… 99
Visuele en auditieve perceptie Het doorzeggingsspel Ga met zijn allen in een cirkel staan. De juf toont een zinnetje dat op papier staat aan 1 iemand van de groep. Deze persoon verteld het aan zijn buur links of rechts van hem, deze verteld het dan ook door enz.. tot dat het het laatste kindje heeft bereikt. Deze zegt dan wat hij heeft gehoord aan de juf en zij kijkt dan op haar papiertje of het klopt. Nabootsen van geluiden uit de omgeving en deze op een creatieve manier verwerken In groep liedjes zingen. •
A-B-C-D-E-F-G A-B-C-D-E-F-G Meester, de jongens nemen knikkers van me mee. Stoute jongen, je mag niet klikken, Anders krijg je zeven tikken. Meester, ga gerust uw gang, ´k Ben voor een tik zo gauw niet bang.
•
Sinterklaas kapoentje Sinterklaas, kapoentje, Gooi wat in mijn schoentje, Gooi wat in mijn laarsje, Dank u, Sinterklaasje.
•
Zakdoekje leggen Zakdoekje leggen, Niemand zeggen, Ik heb de hele nacht gewaakt. Twee paar schoenen heb ik afgemaakt: Een van stof en een van leer, Hier leg ik mijn zakdoekje neer.
•
Liedje op dierengeluiden De klas wordt in enkele groepen verdeeld. Er wordt een eenvoudig liedje gekozen. Iedere groep bedenkt een dierengeluid en oefent vervolgens het liedje met het betreffende geluid. Een "dirigent"wijst tijdens het zingen naar steeds verschillende groepen. De snelle wisseling van geluiden geeft een grappig effect.
Het geluidenvierkant De leerkracht tekent op het bord een groot vierkant. Dit wordt vervolgens in een aantal hokjes verdeeld. In samenspraak met de kinderen verschijnt in ieder hokje een tekening van iets dat geluik maakt.(Bv. hond, auto, wind, enz..) Als de tekeningen worden aangewezen maken de kinderen het geluid met hun mond. Imitatiespel Twee groepen kinderen zitten in een rij met de rug naar elkaar toe.Iedere groep heeft dezelfde instrumenten. De leerkracht laat,onzichtbaar voor de andere groep, een kind uit de ene groep op het instrument spelen. Het kind uit de andere groep met hetzelfde instrument moet op dit geluid antwoorden. 100
Visuele en auditieve perceptie
4.3
Interessante sites en/of links
4.3.1
Interessante sites, links en/of boeken voor visuele perceptie
•
http://www.annarbor.co.uk/acatalog/testing.html
•
www.kleurplaten.nl
•
http://www.pinkelotje.nl/kleurplaten.html
•
Werkboek voor de begeleiding van kinderen met visuele perceptiestoornissen (CVI) - Auteurs: Leo Delaet, Katrien Van Maele, Tiene Vanreybrouck, Greet Vissenaekens - uitgever: acco leuven/ Leusden - aantal pg: 103
•
Didactische map voor kinderen met ruimtelijke visuele problemen - auteurs: Kaat Timmerman en Dominique Van Der Schoot - uitgever: acco leuven/ Leusden - aantal pg.: 167
4.3.2
Interessante sites, links en/of boeken voor auditieve perceptie
•
http://www.leukeleerzameliedjes.nl/
•
http://www.deenhet.nl/zoek.php?q=Kinderliedjes
•
http://www.digischool.nl/po/ds/dbs/jufmees/lesbrieven/lesbrief/muziek/spel1.ht m
4.4
Bronnen
4.4.1
Bronnen bij visuele perceptie
•
http://doks.khk.be/eindwerk/do/files/FiSe413ebf17fb06726200fb06bb108a12bf /eindwerk2004023.doc;jsessionid=29140E62122BC3D809E1CC62C752DED A?recordId=SKHK413ebf17fb06726200fb06bb108912be
•
http://www.klim-op.com/01c1a9949a0f73001/index.html
•
http://64.233.183.104/search?q=cache:DZIb_Csk_pIJ:www.psynip.nl/NDC/reg tests.asp%3FtopmenuID%3D4%26submenuID%3D5%26details%3Dja%26reg testID%3D51+visuele+perceptie+testen&hl=nl&ct=clnk&cd=34
•
http://www.pdd-nos.nl/contents/intelligentie.html
•
http://www.np.unimaas.nl/students/scripties/149152_AW.pdf#search=%22test en%20visuele%20perceptie%22
•
http://www.wesco.cammaert.be/wesconl/nlheader.htm
•
http://www.advys.be/index.php?id=134&subid=18544
•
http://www.msf.be/meteor/nl/jeux.htm#
•
http://www.pits-online.nl/nl/catalogus20056.pdf#search=%22visuele%20associatie%20test%2C%20doelgroep%3F%22
•
http://www.klasse.be/archieven/archieven.taf?actie=detail&nr=12104 101
Visuele en auditieve perceptie •
psychomotoriek bij kinderen (handboek)
•
http://www.annarbor.co.uk/acatalog/testing.html
•
www.pluizuit.be (waar is wally?)
•
www.leerkrachtig.nl/puzzel_pagina.htm
•
www.kleutergroep.nl; www.reisnieuws.nl → google: punten verbinden
•
figuren: google
4.4.2
Bronnen bij auditieve perceptie
•
http://www.wesco.cammaert.be
•
www.marktplaats.nl
•
http://www.babybox.nl/artikel.php?artikel=88
•
www.advys.be
•
www.yezzz.be
•
www.bartsmit.be
•
www.ebay.be
•
http://pedago.rago.be/pbddoc/lrplso/0506/2005081.pdf#search=%22opdrachten%20ivm%20auditieve%20perceptie%20%22
•
http://www.voorbeginners.info/kinderliedjes/
•
http://www.digischool.nl/po/ds/dbs/jufmees/lesbrieven/lesbrief/muziek/spel1.ht m
102
Ruimtelijke oriëntatie en structurering
5
Ruimtelijke oriëntatie en structurering
Wat als je denkt dat een olifant in je broekzak past? Ruimtelijke oriëntatie, structurering en beleving bij kinderen.
103
Ruimtelijke oriëntatie en structurering
5.1
Inleiding 70
Zoals bij het lichaamsbesef is het niet mogelijk om de ruimtelijke oriëntatie en structurering (de spatialiteit) met één test te onderzoeken. De spatialiteit is immers te complex van opbouw. Zo onderscheiden we: • perceptie van ruimte en ruimtelijke vormen ; • constructieve praxie. De meeste tests over de spatialiteit zijn bedoeld om de constructieve praxie te onderzoeken of althans een onderdeel ervan. Het kind krijgt bijvoorbeeld de opdracht iets te organiseren binnen het ruimtelijke. De moeilijkheidsgraad, de wijze van afnemen en het gebruikte materiaal kunnen van test tot test nogal verschillen. (zie 1.4 testen) Sommige opdrachten maken gebruik van tweedimensionaal materiaal, andere van driedimensionaal materiaal, terwijl nog andere het lichaam van de proefpersoon als instrument aanwenden. Ook het ruimtelijk voorstellingsvermogen kan min of meer centraal staan in die verschillende proeven, maar toch is het uiteindelijk vooral de moeilijkheidsgraad waarin de tests zich van elkaar onderscheiden. Gestandaardiseerde proeven (zie 1.4 testen) Er bestaan weinig gestandaardiseerde psychomotorische proeven betreffende de spatialiteit waarbij met het materiaal gemanipuleerd kan worden en die bij kinderen afneembaar zijn. De meeste behoren tot de zogenoemde papier-en potloodtests.
5.2
Ruimtelijke oriëntatie en structurering 71
5.2.1
Inleiding
Waarom is het nodig om vroegtijdig bij kinderen problemen op te sporen met betrekking tot de ruimtelijke oriëntatie? Bij kinderen is de ruimtelijke oriëntatie om twee redenen van belang. In de eerste plaats is het noodzakelijk dat ze zich in het dagelijks leven thuis en op school kunnen oriënteren zodat ze relaties kunnen leggen tussen verschillende situaties. Bijvoorbeeld het kunnen schatten van de grootte van objecten en het kunnen bepalen van de onderlinge afstand tussen objecten, kortom dat ze greep krijgen op hun omgeving. Ruimtelijke oriëntatie is echter ook in een ander opzicht van belang. Het is een basisvaardigheid voor het leren op school. Ruimtelijke oriëntatie hebben ze nodig bij het spelen met speelgoed, bij het werken met ontwikkelingsmateriaal, bij het leren rekenen, schrijven en lezen en niet te vergeten bij wereldoriëntatie 72, dat zijn begin vindt in de ruimtelijke oriëntatie.
70
Bron: VALLAEY, M., VANDEROEMME, G., psychomotoriek bij kinderen Bron: http://www.adlib.hva.nl/scripties/fysio/ruim_orientatie.pdf#search=%22Ruimte%20%2B%20spatialiteit %22 72 Het kind moet zich eerst kunnen oriënteren in een lokaal, dan pas in een gebouw, dan in vb een gemeente, dan een provincie, een land, een werelddeel, en dan in de volledige wereld. Hij zal zich niet in de wereld kunnen oriënteren als hij zich nog niet ruimtelijk in een lokaal of tegenover anderen kan oriënteren. 71
104
Ruimtelijke oriëntatie en structurering
5.2.2
Ruimtelijke oriëntatie
Ruimtelijke oriëntatie is een plaatsbepaling door het kind van zichzelf in de ruimte en het onthouden van die plaatsbepaling en richting. Ruimtelijke oriëntatie is deels erfelijk bepaald en deels aan te leren. Hierdoor kunnen zij zich van hun plaats in de ruimte bewust zijn en deze bepalen. Ruimtelijke oriëntatie is een psychologische functie en het resultaat van de samenwerking van een aantal deelfuncties zoals: • • • • • • • • • •
het kunnen schatten van de afstand het kunnen schatten van de grootte van objecten het kunnen bepalen van de onderlinge afstand tussen objecten het constant kunnen onthouden van de vorm van objecten, ondanks hun verplaatsing in de ruimte het kunnen integreren van visuele beelden bij het verplaatsen van zichzelf in de ruimte het kunnen integreren van tactiele en kinesthetische indrukken met visueel en motorisch sensorische indrukken, die tesamen het richtingsgevoel uitmaken
5.2.2.1
Een voorwaarde voor ruimtelijke oriëntatie
De oriëntatie in de ruimte ontwikkelt zich bij ieder kind vanuit het eigen lichaam. De eerste ruimtelijke handeling die het kind uitvoert is nog geheel binnen het eigen lichaam, namelijk het steken van de vingers in de mond. Dit is geen geleerde handeling, maar een onbewuste primaire beweging. Langzamerhand gaat het kind ontdekken dat het slechts een deel van de wereld is en begint het zich vanuit het eigen lichaam op de wereld te oriënteren. Kennis van het eigen lichaam (lichaamsoriëntatie) wordt beschouwd als een voorwaarde voor ruimtelijke oriëntatie. Het eigen lichaam is het referentiepunt van waaruit relaties worden gelegd: "Ik sta voor de kast". Dit worden subject-object relaties genoemd. Daarna leert het kind dat relaties niet alleen vanuit het eigen lichaam gelegd kunnen worden, maar dat er ook andere referentiepunten zijn, bijvoorbeeld andere objecten: "de kast staat naast de tafel". Dit worden object-object relaties genoemd. Ook is er een ontwikkeling van oriëntatie in concrete ruimtes en verkleinde ruimtes. Vanuit drie-dimensionale ruimtes naar afbeeldingen van ruimtes en daarbinnen weer van concrete afbeeldingen naar abstracte afbeeldingen, zoals bijvoorbeeld een plattegrond. Wanneer je de ruimtelijke oriëntatie wilt stimuleren of verbeteren, moet je allereerst aandacht besteden aan het lichaamsschema (lichaamsoriëntatie). Het is daarbij belangrijk dat je weet in hoeverre het lichaamsschema aanwezig is.
105
Ruimtelijke oriëntatie en structurering 5.2.2.2
Lichaamsschema
Voor de ontwikkeling van de ruimtelijke oriëntatie is de aanwezigheid van het lichaamsschema van groot belang. Wil een kind namelijk de relaties tussen zichzelf en de ruimte kunnen waarnemen, dan is een zekere kennis van het eigen lichaam vereist. Kennis van het eigen lichaam heeft te maken met het beeld en de beleving van het eigen lichaam tijdens stilstand en in beweging. Het gaat om het lichaam in zijn totaliteit en de lichaamsdelen apart. Kennis krijgen van het eigen lichaam gebeurt zeer geleidelijk en mag als volledig ontwikkeld beschouwd worden tussen de leeftijd van zes en zeven jaar. Alle aanduidingen van ruimtelijke relaties en posities komen terug op het lichaamsschema. Zoals bij het aangeven van de weg of een plaats verwijzen we er vaak expliciet naar, bijvoorbeeld; "als je van die kant de stad binnenkomt, aan je rechterhand" of "als je in de kamer met je gezicht naar het raam staat, in de hoek links". Rond het zesde jaar doet het kind de belangrijke ontdekking dat ruimtelijke begrippen relatief zijn en ‘veranderen’ naarmate het zichzelf verplaatst in de ruimte. Om in die veranderingen vastheid of constantie te kunnen blijven houden, dient het lichaamsschema als psychologisch bewustzijn van houding, beweging, posities en relaties in de ruimte volledig ontwikkeld te zijn. Stoornissen bij het tot stand komen van het lichaamsschema kunnen doorwerken op de hogere functies, zoals taalverwerving, visuele waarneming en ruimtelijke oriëntatie en kunnen invloed hebben op de schoolvaardigheden. Training van het lichaamsschema is mogelijk door middel van een therapie waar zowel in het platte vlak (tweedimensionaal) als in de ruimte (drie-dimensionaal) worden geoefend. 5.2.2.3
Het lichaamsschema kunnen we onderverdelen in lichaamsidee, lichaamsbesef en lichaamsplan (Kugel, 1973).
Ruimtelijke structurering 73 De ontwikkeling van de ruimtelijke structurering komt tot stand door de interactie van het kind met de omgeving. De opbouw en het verwerven van de tijdruimtelijke schema’s zijn zeer verwant met het ontstaan en de ontwikkeling van het lichaamsschema. Elke handeling gaat uit van een subject, waarbij het eigen lichaam het noodzakelijk referentiepunt vormt voor de oriëntatie in de ruimte. Elke beweging speelt zich af in een ruimtelijk veld. Aanvankelijk is deze ruimte primitief en ongeorganiseerd, maar geleidelijk zal zij overgaan in een georiënteerde en vervolgens tot een gestructureerde ruimte. De opbouw van de ruimtelijke verhouding wordt pas mogelijk wanneer het kind zich apart van de hem omringende wereld kan zien, ‘weet heeft van de ruimte’ en zichzelf kan plaatsen tegenover de objecten. Uitsluitend door vertaling van beweging in de ruimte heeft het kind een indruk van de afstand tot dit object.
73
Bron: http://www.adlib.hva.nl/scripties/fysio/ruim_orientatie.pdf#search=%22Ruimte%20%2B%20spatialiteit %22
106
Ruimtelijke oriëntatie en structurering Via lichaamsbesef en lichaamsplan leert het kind zich ook te oriënteren in de ruimte. Dit maakt het voor het kind mogelijk om, vanuit het eigen lichaam als oriëntatiepunt, zijn positie te kunnen bepalen en zich te lokaliseren in de ruimte die hem omringt. Het kind moet zich vanuit zijn lichaam bewust worden van de ruimte voor zich, achter zich, boven zich, onder zich en links en rechts van zich. Het kind beweegt volgens drie assen: een horizontale (links-rechts), een verticale (boven-onder) en een diepte as (voor - achter). Dit noemt men het euclidische systeem 74. Een kind met een normale ontwikkeling gaat, steeds met het eigen lichaam als uitgangspunt, de wereld verdelen in voor-achter, boven-onder, hoog-laag, linksrechts. Dit proces komt voort uit de natuurlijke bewegingen van het zich keren en draaien, voor en achter zich kijken, zitten en opstaan, afwisselend op de buik en op de rug gaan liggen, enzovoorts. Een kind met problemen met de ruimtelijke structurering ziet niet de verhoudingen tussen links-rechts, op-neer, voor-achter, enzovoort. Om te kunnen omspringen met onze symbolische materialen (bijvoorbeeld het lezen) heeft het kind een stabiele ruimtelijke wereld nodig. Deze kan alleen worden opgebouwd door de ontwikkeling van de ruimtelijke verhoudingen die eerst worden geleerd in de motorische activiteiten en later geprojecteerd naar perceptuele gegevens. Verschillende moeilijkheden op school zijn het gevolg van een onvoldoende ontwikkeld vermogen tot ruimtelijk structureren. Dit komt onder meer tot uiting tijdens het lezen en het schrijven. Ook het rekenen steunt op een normale spatiale (het vermogen tot het zien van grootheden en groeperingen, enzovoorts) ontwikkeling. Geschiedenis 75 Vallaey en Vandroemme (1995) noemen het kennen van het eigen lichaam en het kunnen aannemen van de juiste lichaamshouding of de juiste beweging kunnen uitvoeren, het lichaamsplan. Dit lichaamsplan zorgt voor de uitvoering van alle dagelijkse, vaak geautomatiseerde, bewegingen. Een kind van wie het lichaamsplan voldoende opgebouwd is, kan moeiteloos in een klimrek naar boven klimmen. Zijn er moeilijkheden op het gebied van het lichaamsplan, dan zal het bijvoorbeeld boven of naast de bal trappen, omdat de organisatie van bewegingen niet correct verloopt. Het kennen van het eigen lichaam en het hebben van een goed ontwikkeld lichaamsplan is van groot belang voor de ontwikkeling van ruimtelijke oriëntatie. De eerste ruimtelijke handeling die het kind uitvoert is nog geheel binnen het eigen lichaam: het kind stopt, reflexmatig, een vinger in de mond. Binnen korte tijd, zal het kind een relatie ontwikkelen met zichzelf en voorwerpen in zijn omgeving. Het reikt naar voorwerpen, pakt ze vast en zal vervolgens een ruimtelijke handeling verrichten door het voorwerp in zijn mond te stoppen.
74
‘Euclidisch’ heeft te maken met de meetkunde.
75
Bron: http://www.harcourt.be/downloads/%7B8C056D6A-0232-44E8-B52F-CE8E0C06F5F3%7D_HTP _Psychomotoriek.pdf
107
Ruimtelijke oriëntatie en structurering Steeds vaker wordt er een relatie gelegd tussen het kind zelf en de vele verschillende voorwerpen in zijn omgeving. In eerste instantie zal deze relatie gelegd worden volgens 'gissen en missen', waarbij het kind bij toeval een voorwerp aanraakt. Vervolgens zal het kind volgens een plan naar het voorwerp reiken, om het uiteindelijk vast te pakken. Een kind van tien maanden vormt zijn hand, voordat hij het voorwerp aanraakt. Hiermee past hij zich aan aan de grootte en de vorm van het voorwerp. Een derde stap is dat het kind relaties gaat leggen tussen voorwerpen. Wanneer het kind een blokje pakt, stopt hij het niet alleen meer in zijn eigen mond, maar ook in een kopje (Van Kuyk, 1983). Een bekend voorbeeld is de blokkenstoof. Het kind moet een blokje in de juiste vorm stoppen. In eerste instantie zal het kind met het blokje op de stoof slaan, waarbij er duidelijk nog geen plan aanwezig is. Vervolgens zal het kind zich beter gaan oriënteren. Het brengt het blokje voor het gat, maar ziet nog niet welk gat het juiste is. Hij probeert alle gaten, totdat hij de juiste gevonden heeft. Het kind heeft echter nog niet door dat hij het blokje zal moeten draaien in zijn hand, om het in een gat te kunnen steken. In de volgende fase worden de handelingen geheel van tevoren gepland: het kind bekijkt het blokje en zoekt vervolgens het juiste gat. Ook kan het kind het blokje op de juiste manier in het gat steken, omdat hij de juiste relatie heeft gelegd tussen het blokje en het gat. Geconcludeerd kan worden dat het kind eerst een relatie zal leggen tussen zichzelf en zijn omgeving en daarna pas de relatie tussen de elementen ten opzichte van elkaar in die omgeving. Het leggen van relaties tussen de objecten is moeilijker dan het leggen van relaties tussen het kind zelf en de objecten (Van Kuyk, 1983). Ontwikkeling 76 Ruimtelijke oriëntatie is deels een vermogen, deels een vaardigheid, dat wil zeggen: deels spontaan ontwikkelend, maar ook voor een deel het resultaat van inoefenen, training. Aanvankelijk is alle ruimtelijke kennis van het kind egocentrisch, gebonden aan de subjectieve ervaring van zijn lichaam, aan het groeiende lichaamsbesef. Die kennis aan het eigen lichaam wordt beschouwd als een voorwaarde voor ruimtelijke oriëntatie. Het wordt vanuit zijn eigen lichaam bewust van de ruimte voor zich, achter zich, boven zich, onder zich, links en rechts van zich. Een zwak ruimtelijk oriëntatievermogen gaat dan ook vaak samen met een zwak lichaamsbesef. Een stap verder is als het kind relaties leert leggen tussen voorwerpen onderling, bijvoorbeeld: het ontdekt dat het ene blokje op het andere past. Het experimenteert na een tijdje ook doelbewust. Het is echter niet zo dat het kind gedurende een periode eerst uitsluitend egocentrische relaties leert en daarna pas tussen objecten onderling. Deze twee zaken lopen al snel door elkaar. Nog een stap verder in de ontwikkeling is als het kind zich op bevel in de ruimte kan verplaatsen en begrijpt dat de naam van de richtingen verandert bij wijziging van opstelling in de ruimte. Begrippenkennis speelt een erg belangrijke rol bij het verwerven van ruimtelijke vaardigheid.
76
Bron: http://www.harcourt.be/downloads/%7B8C056D6A-0232-44E8-B52F-CE8E0C06F5F3%7D_HTP_ Psychomotoriek.pdf
108
Ruimtelijke oriëntatie en structurering Ruimtelijke oriëntatie en structurering ontwikkelen zich niet bij alle mensen even ver: sommigen kunnen op voorstellingsvermogen hoogst ingewikkelde ruimtelijke denkhandelingen verrichten, terwijl andere mensen al problemen hebben om iemand de weg te wijzen, of iets op te bouwen vanuit een handleiding. 5.2.2.4
Belang van een goede ontwikkeling van de spatialiteit
Zowel tijdens de schoolse opleiding als in het beroepsleven is een goede ontwikkeling van de ruimtelijke vaardigheden onmisbaar. Het is duidelijk dat kennis van ruimtelijke oriëntatie en structurering erg belangrijke componenten zijn in de visuele perceptie. Kinderen met een zwak ruimtelijk oriëntatievermogen ‘kunnen zich niet oriënteren’, en krijgen daardoor ook geen greep op de omgeving. Wanneer we ons kunnen oriënteren in onze omgeving, wordt die immers ordelijk en bevattelijk. Ze snappen niet goed dat verandering van het eigen standpunt ten opzichte van objecten ook verandering teweegbrengt in de relaties ten opzichte van die objecten. Een goede kennis van ruimtelijke oriëntatie en structurering is een aspect dat in ruimere zin aan de basis van rekenen ligt. Ook bij het lezen, vooral in de beginfase dan, speelt visueel-ruimtelijke perceptie een belangrijke rol. Een bijkomend probleem is dat bij het omgaan met en spreken over ruimtelijke oriëntatie en structurering erg veel een beroep wordt gedaan op het voorstellingsvermogen en dat schept niet alleen voor kinderen, maar ook voor veel volwassenen een probleem. Het kind in de ruimte Het gaat om het leggen van relaties tussen het kind en de elementen van de ruimte. Het leert ruimtelijke begrippen kennen als onder, naast, tussen en achter. Het kind zal in deze fase deze begrippen actief leren gebruiken ten opzichte van zichzelf. Het gaat hier om de werkelijke ruimte. Relaties in de ruimte Het kind leert relaties leggen tussen de elementen van de ruimte, zowel in de werkelijke ruimte als in de verkleinde ruimte. Het kind leert in deze ruimten de ruimtelijke begrippen kennen. Het platte vlak Ook hier wordt er aandacht besteed aan de relaties tussen de elementen van de ruimte, nu echter in de tweedimensionale ruimte: de afgebeelde en de abstracte ruimte.
109
Ruimtelijke oriëntatie en structurering Het ontstaan van stoornissen in de ruimtelijke oriëntatie 77 Gebrek aan onder andere ervaring van zelfstandig bewegen in de ruimte en visuele perceptie zouden ontwikkelingsstoornissen tot gevolg kunnen hebben. Door de bewegingsbeperking ontstaat een ontwikkelingsachterstand en zijn er perceptiestoornissen (stoornissen in de integratie en interpretatie van sensorische informatie) te verwachten. Tevens is er een verminderd lichaamsschema doordat het kind weinig motorische ervaringen heeft en daarnaast moeilijkheden heeft lichaamsdelen statisch of bewegend te zien. Dit heeft negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van de ruimtelijke oriëntatie.
5.3
Testen van spatialiteit
5.3.1
Beery-buktenica
78
Leeftijdsgroep: Van 3 tot 18 jaar Voorstelling van de test: Deze test bestaat uit drie delen. Het belangrijkste deel is de test voor visuomotorische integratie (VMI). Hier kopieert de proefpersoon een reeks van 27 figuren die gerangschikt zijn in stijgende moeilijkheidsgraad. Het tweede deel test de visuele perceptie (VP). De proefpersoon kiest uit enkele mogelijkheden de figuur die precies hetzelfde is als het voorbeeld door deze aan te wijzen. Gedurende 3 minuten worden zoveel mogelijk figuren afgewerkt.De motorische component is minimaal, de proefpersoon moet enkel aanwijzen. In het derde deel wordt de motorische coördinatie (MC)getest. Hier moet men vormen kopiëren door een streep te trekken door dubbele geleidingslijnen met behulp van start- en eindpunten. Bij dit deel van de test is het wel de motorische component die op de voorgrond treedt. Wijze van afname: De test kan zowel individueel als in groep worden afgenomen. Het testboekje ligt met de laatste pagina voor de proefpersoon. Het kopiëren gebeurt telkens onder het voorbeeld. Gummen en het blad draaien zijn verboden. De proefpersoon krijgt slechts één poging.
77
Bron: http://www.harcourt.be/downloads/%7B8C056D6A-0232-44E8-B52F-CE8E0C06F5F3%7D_HTP_ Psychomotoriek.pdf 78
Bron: Vallaey, M., Vandroemme, G., Psychomotoriek bij kinderen, Leuven / Voorburg, 2004,
110
Ruimtelijke oriëntatie en structurering Gebruikswaarde: De test dient vooral als onderzoek naar integratie van visuele perceptie en motorische coördinatie. Zowel de kwaliteit van de motoriek, de waarneming van vorm en ruimtelijke relaties als concentratie bepalen de uitslag. Bij elke figuur staat een aantal criteria vermeld waaraan de kopie moet voldoen om ze objectief als juist te kunnen quoteren. Bij elke figuur wordt de evolutie van de figuur doorheen de ontwikkeling van het kind besproken. Zo is het mogelijk foute kopieën bij een bepaalde ontwikkelingsperiode onder te brengen. Per juiste kopie krijgt men 1 punt. Vanaf 3 foute kopieën quoteert men niet verder. Totaal aantal punten is de ruwe score en kan worden omgezet in standaardscore, percentielenrang en een leeftijdsequivalent. Men dient de volgorde te respecteren: eerst VMI, dan VP en dan pas MC. Voorbeeld van oefening:
5.3.2
Test van Bender
Leeftijdsgroep: Vanaf 4 à 6 jaar Voorstelling van de test: Bij deze test wordt aan de proefpersoon gevraagd een reeks figuren te kopiëren. Hierbij zijn zowel de visuele perceptie als de nauwkeurige reproductie belangrijk. Deze proef is een constructieve praxieproef met een relatief kleine moeilijkheidsgraad. Gebruikswaarde: Door deze test is het mogelijk om het ontwikkelingspeil van het kind vast te stellen op het gebied van visuele reproductie van eenvoudige spatiale structuren. Voorbeelden van oefeningen:
Figuur 114: test van Bender
Uitwerking door kinderen van 9 en van 11 jaar:
111
Ruimtelijke oriëntatie en structurering
5.3.3
Figuren van Rey
Leeftijdsgroep: Van 4 tot 6 jaar (vorm B) Van 6 tot 13 jaar (vorm A) Voorstelling van de test: Deze papier-en potloodtest maakt veelal deel uit van schoolrijpheidsonderzoeken. Het kind moet zo correct mogelijk de figuur natekenen. Aan de figuur mag niet worden geraakt. Naargelang de leeftijd wordt vorm A of B gebruikt. Wijze van afname: Het kind krijgt de opdracht om de figuur kopiëren met een rood-blauw potlood. Het kind begint de tekening te kopiëren met de rode kant van het potlood. Na een tijdje laat men het verder tekenen met de blauwe kant. Op deze manier kan men achteraf beter het ruimtelijk inzicht en de werkwijze beoordelen. Sommigen zien een gestructureerd geheel en beginnen met de hoofdlijnen. Anderen beginnen met details en raken na een tijd verward. Na drie minuten laat men het kind opnieuw de figuur tekenen, dit maal uit het hoofd. Gebruikwaarde: Deze test gaat na of het kind in staat is min of meer complexe ruimtelijke structuren te kopiëren. Er kunnen stoornissen worden opgespoord op vlak van waarneming van vorm en ruimtelijke relaties, van analyse en van ruimtelijke structurering. De proef controleert constructieve praxie reeds op hoger niveau. De concentratie is hier ook erg belangrijk. Voorbeeld van oefening:
Figuur 115: Figuren van Rey
112
Ruimtelijke oriëntatie en structurering Er bestaan ook variaties op de figuren van Rey, o.a. Figuur van Lambelin Deze test bestaat uit het natekenen van een complexe figuur. De figuur is afhankelijk van de leeftijd van het kind: • • • •
de druppel: voor kinderen uit het eerste leerjaar; de Antenne: voor kinderen uit het tweede leerjaar; het anker: voor kinderen uit het derde leerjaar; de boog: voor kinderen uit het vierde leerjaar.
De kwaliteit van de tekening wordt beoordeeld aan de hand van vastgelegde criteria.
5.3.4
Reversal – test
Leeftijdsgroep: Vanaf 5 jaar Voorstelling van de proef: De richtingsconstantie moet gevestigd zijn, wil het kind zonder inversie tot vlot lezen, schrijven en rekenen komen. Je kan ook deel 4 van de Frostig-test gebruiken (zie deel visuele perceptie). Bij diepgaander onderzoek neemt men veelal de Reveral test af. Deze geeft een nauwkeurige weergave over hoe ver de richtingsconstantie reeds gevestigd is. Wijze van afname: De test omvat 84 figuren die paarsgewijs worden aangeboden. Een deel daarvan verschilt door omkering link-rechts, boven-onder of door lichte lengteafwijkingen van bepaalde onderdelen. Het kind moet de niet-gelijke figuurtjes doorstrepen. Waarde van de proef Het is een waardevol onderdeel van een schoolrijpheidsonderzoek. Door de bekomen uitkomst kan men veelal een prognose maken omtrent het te verwachten succes of falen bij het leren lezen. De test verklaart ook de hardnekkige inversies die bij sommige kinderen blijft bestaan. Voorbeeld van oefening:
Figuur 116: Reversal-test
113
Ruimtelijke oriëntatie en structurering
5.3.5
Blokjes van Kohs
Leeftijdsgroep: Vanaf 5 jaar Voorstelling van de proef: Deze test wordt zelden alleen gebruikt. Hij maakt veelal deel uit van psychologische proeven en wordt best door psychologisch geschoolden afgenomen. Het materiaal bestaat uit houten kubusjes waarvan de zijden verschillende kleuren vertonen en kaartjes waarop modellen afgebeeld staan. Het kind moet het getoonde voorbeeld in delen kunnen analyseren en vervolgens de gegeven blokjes zo kunnen structureren en synthetiseren dat ze met het model overeen komen. Dit alles moet binnen een aantal seconden gebeuren. Bijkomende moeilijkheidsgraad is dat de voorbeelden 2D zijn, en de blokjes 3D. Wijze van afname: De opgaven hebben een stijgende moeilijkheidsgraad. Als de eerste reeks proeven met 4 blokjes geen fouten oplevert, wordt verder gewerkt met meer blokjes. Gebruikswaarde: Met behulp van deze test wordt de mogelijkheid nagegaan tot het analyseren, structureren en synthetiseren van een ruimtelijk gegeven. Deze factoren zijn belangrijk bij lezen, schrijven en rekenen.Ze kunnen ook specifieke leermoeilijkheden nagaan. Door de stijgende moeilijkheidsgraad is de test een belangrijk onderdeel bij een volledige IQ-onderzoek. Voorbeeld van oefening:
Figuur 117: blokjes van Kohs
5.3.6
Ayres – space –test
Leeftijdsgroep: Van 3 tot 10 jaar. Voorstelling van de proef: De test bevat concreet materiaal, namelijk twee vormen en 8 blokken. In de ene vorm is een halfverzonken eivormige opening aangebracht, in de andere een ruitvormige. Bij het materiaal hoort ook een pennetje dat op verschillende plaatsen in de vorm kan worden geklemd. In de bijpassende blokken steekt telkens op een verschillende plaats een gaatje. Een blok past slechts in de vorm als de locatie van het gat in het blokje overeenstemt met de locatie van het pennetje in de vorm. 114
Ruimtelijke oriëntatie en structurering Wijze van afname: De proefpersoon en de proefleider zitten naast elkaar. De proefpersoon krijgt een vorm met een pinnetje op een bepaalde plaats. De proefleider legt gelijktijdig twee figuren voor de proefpersoon.(welke figuren dit moeten zijn staat vermeld op het protocolblad). De opdracht bestaat erin het juiste blokje te kiezen en het vervolgens in de vorm te plaatsen. De chronometer wordt gestart wanneer de proefleider de blokjes op tafel legt. Van zodra de proefpersoon aangeeft welk figuur hij zal kiezen wordt de tijd gestopt. Daarna mag de poefpersoon controleren door het blokje in de vorm te plaatsen. Gebruikswaarde: De test is aantrekkelijk voor kinderen door het concrete materiaal. Er is geen nadeel voor motorisch gestoorden. De tijd heeft geen invloed op het quoteren. Men kan met deze test het ontwikkelingspeil van het ruimtelijk voorstellingsvermogen vaststellen. Voorbeeld van oefening:
Figuur 118: Ayres-space-test
115
Ruimtelijke oriëntatie en structurering
5.4
Oefeningen
Legoblokken: Figuur 119: legblokken
Legoblokken geven de kinderen de mogelijkheid om constructies na te bootsen en zelf te creëren. Het voordeel bij het gebruik van legoblokken is ook dat er een leeftijdsadequaat aan verbonden is. We hebben Duplo, Lego, Lego technics en Clickx
Puzzels / inlegpuzzels:
Figuur 120: inlegpuzzels
De vele verschillende soorten puzzels helpen bij het verwerven van inzicht in onderdelen van een geheel. Blokkenstoof: Dit is goed oefenmateriaal bij het leren van relaties leggen tussen de verschillende vormen en bijpassende openingen.
Figuur 121: blokkenstoof
116
Ruimtelijke oriëntatie en structurering Motoriekbord: Op deze manier leert men visuele voorbeelden nabootsen, rekening houdend met de verschillende kleuren.
Figuur 122: motoriekbord
Tangram: Deze oefening kan worden gebruikt om te leren hoe men met verschillende figuren het voorgetoonde geheel kan vormen.
Bouwdozen: Met behulp van bouwdozen kan men opgelegde constructies nabouwen of eigen creaties maken.
Figuur 123: bouwdozen
117
Ruimtelijke oriëntatie en structurering Memory: Figuur 124: memory
Bij dit spel krijgt het kind de opdracht om identieke paren uit een reeks figuren te zoeken en te onthouden. Om deze opdracht tot een goed einde te brengen moet men ruimtelijke relaties kunnen inzien. Het kind moet kunnen inzien dat de ene hond langs de rechterkant van het geheel lag en dat de andere hond vb links onder de koe lag.
Een 2-dimensioneel patroon 3-dimensioneel nabouwen: Er wordt aan het kind gevraagd om een voorgelegd patroon 3D na te bouwen.
Figuur 125: 3-dimensioneel nabouwen
Gesell:
Figuur 126: Gesell
Het kind imiteert een verticale lijn en een cirkel die het zag voortekenen door de proefleider. 118
Ruimtelijke oriëntatie en structurering Motorische Oriëntatie:
Figuur 127: motorische oriëntatie
Met deze oefening is het de bedoeling dat het kind de instructies volgt die het krijgt van de therapeut. Op deze manier leert het kind zijn eigen lichaam en ruimte rondom hem te ontdekken. Links – Rechts oriëntatie: Bij het onderdeel ‘speur links – rechts’ wordt van de Figuur 128: links-rechts speler gevraagd een spel te spelen waarin sterk oriëntatie beroep wordt gedaan op zijn links - rechts oriëntatie. Het is de bedoeling dat de speler de bijbehorende werkbladen gaat uitvoeren.
Blok per hoop: Trainen van het visuele voorstellingsvermogen. Bij het onderdeel ‘blok per hoop’ wordt van de speler gevraagd om aan te geven hoeveel blokken hij nodig heeft voor de aangegeven bouwwerken. Daarna wordt van de speler gevraagd het bouwwerk na te bouwen.
Figuur 129: ‘blok per hoop’
119
Ruimtelijke oriëntatie en structurering Puntweg: Een patroon nalopen Bij het onderdeel ‘puntweg’ wordt van de speler gevraagd om op een negenveld of zestienveld een opgegeven patroon na te lopen. Op het negenveld wordt de route ondersteund door letters, bij het zestienveld door getallen.
Figuur 130: puntweg
Prent voor prent: Figuren exact na tekenen. Bij het onderdeel ‘prent voor prent’ wordt van de speler gevraagd een aangeboden figuur exact na te tekenen en dit een aantal keren te herhalen.
Associatietest: Lottospel ter bevordering van de ruimtelijke oriëntatie, de visuele discriminatie en de geestelijke argumentatie. Het gaat erom om de logische betrekkingen tussen de spelplaten en de speelstenen te ontdekken. Inhoud: 8 spelplaten, 40 speelstenen met verschillende tekens in een houten kist (formaat 27 x 17,5 x 9 cm). Figuur 131: associatietest
120
Ruimtelijke oriëntatie en structurering
5.5
Links
5.5.1
Theorie:
Ruimtelijke oriëntatie, -structurering en -beleving bij kinderen van zes tot twaalf jaar • http://www.adlib.hva.nl/scripties/fysio/ruim_orientatie.pdf#search=%22Ruimte %20%2B%20spatialiteit%22 • Lectuur: “Psychomotoriek bij kinderen” – M. Valley en G. Vandroemme.
5.5.2
Oefeningen:
Oefeningen omtrent ruimtelijke oriëntatie, oog-handcoördinatie en schrijfmotoriek: • http://www.lannoo.com/media/extradownloads/9020948768_download_oefeni ngen%20uit%20het%20boek%20+%20extra%20oefeningen.pdf#search=%22r uimtelijke%20ori%C3%ABntatie%20%22 Oefening ruimtelijke oriëntatie in klas: • http://www.leerkrachtig.nl/de%20nieuwe%20stad.htm Oefeningen over kinderoefentherapie: • http://images.google.be/imgres?imgurl=http://www.cesartherapiedrachten.nl/i mages/uploads/44350_nl_editor%2520photo8.jpg&imgrefurl=http://www.cesar therapiedrachten.nl/pages/default.asp%3Farticleid%3D49748%26token%3D3 8291563fbOeePbKfdPa&h=308&w=231&sz=13&hl=nl&start=3&tbnid=E05kxYl leg6H4M:&tbnh=117&tbnw=88&prev=/images%3Fq%3DRuimtelijke%2Bori%2 5C3%25ABntatie%26svnum%3D10%26hl%3Dnl%26lr%3D Oefeningen over ruimtelijke oriëntatie en aangrenzende onderwerpen: • http://images.google.be/imgres?imgurl=http://www.onderwijsplein.nl/images/pr od_1131698424_thumb.jpg&imgrefurl=http://www.onderwijsplein.nl/products.p hp%3Fki_id%3D1&h=50&w=50&sz=2&hl=nl&start=8&tbnid=kHJ3qVCxYNfUv M:&tbnh=50&tbnw=50&prev=/images%3Fq%3DRuimtelijke%2Bori%25C3%25 ABntatie%26svnum%3D10%26hl%3Dnl%26lr%3D
121
Relaxatie
6
Relaxatie.
6.1
Wat is relaxatie? 79
Relaxatie wordt als onderdeel van psychotherapie( richt zich op de verandering van het psychische welbevinden of psychische symptomen) of kinesitherapie toegepast bij personen met een overdreven spanning. Die overdreven spanning kan zich op verschillende manieren uiten: • • • •
Lichamelijk: vb: hoofdpijn. Emotioneel: vb: nerveus, onrustig zijn. Verstandelijk: vb: concentratiestoornissen. Gedragsmatig: vb: meer alcohol en medicatie gebruik.
Die spanningsklachten zijn een alarmteken, een waarschuwing van het lichaam, dat men het rustiger aan moet doen.
6.2
Doel van relaxatie?
Komen tot innerlijke rust en werken aan een juist evenwicht tussen spanning en ontspanning.
6.3
Voor wie is relaxatie bestemd? 80
Voor iedereen die liever wil voorkomen dan genezen! Voor iedereen met klachten zoals: • • • • • • • • •
Chronische pijn; Vermoeidheid; Nerveuze hartklachten; Maagstoornissen; Slaapstoornissen; Rugklachten; Duizeligheid; Astma; …
Voor iedereen die kan accepteren dat gezondheid niet het gevolg is van vb: een ingreep, of een kuur, maar alleen door eigen inbreng in stand blijft. Voor wie niet in stilte kan genieten van ‘niets hoeven – niets moeten’, omdat de rust al snel verstoord wordt door een opgejaagd gevoel of activiteitsdrang.
79
Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Relaxatie_%28therapie%29
80
Bron: http://www.relaxatie-training.nl/mainframe.htm
122
Relaxatie
6.4
Verschillende soorten relaxatie.
6.4.1
Yoga.
Wat is yoga? Het woord yoga betekent samenbrengen of verenigen en verwijst naar de eenheid van de persoon met het absolute. Yoga beschrijft de eenheid van lichaam, geest en ziel. Het is een geheel van oefeningen en technieken die tot doel hebben het lichaam soepel en gezond te maken en te houden en de lichaamsenergie te balanceren. Mits een juiste en regelmatige beoefening krijg je een betere bloedcirculatie en de functie van het zenuwstelsel wordt bevorderd. Je krijgt meer zelfvertrouwen en je wordt rustiger. Voordelen van yoga. Er zijn verschillende voordelen aan verbonden. •
Het lichaam krijgt meer kracht, soepelheid en uithoudingsvermogen;
•
Yoga reinigt de inwendige organen en bevordert de lichaamsprocessen zoals bv: de spijsvertering;
•
Door de ademhalingsoefeningen zal je beter kunnen ademen, je beter concentreren en ook beter slapen;
•
Yoga kan bepaalde kwalen zoals stress, hoofdpijn … genezen;
•
Het kan zowel door mannen, vrouwen als kinderen worden beoefend.
Hoe doe je aan yoga? Om echt te weten te komen en aan te voelen wat yoga is en wat het voor je kan betekenen moet je het gewoon doen. Het is niet de bedoeling een houding zo mooi of zo perfect mogelijk uit te voeren. Je moet rekening houden met de grenzen van je eigen lichaam. Je moet proberen bij elke houding te zoeken naar hoe ver je kan gaan, zonder je te forceren. Voorbeeld van een yogaoefening: de zonnegroet. De zonnegroet is een serie van 12 houdingen die in een soepele beweging worden uitgevoerd.
Handen tegen elkaar voor de borst.
123
Relaxatie
Duimen ineengestrengeld, de rug rekken
Hoofd naar de knieën.
Hoofd omhoog geheven, rechterknie vooruit.
Buik intrekken, hielen tegen de vloer, blik naar de navel. Plat op de buik, handen plat op de vloer.
Terug naar de beginstand via deze beweging.
Deze houding is al eens ingenomen en wordt herhaald onderweg naar de beginstand.
Deze oefening ook, maar met de linkerknie vooruit.
Deze houding herkent men uit de vorige bewegingen.
idem
124
Relaxatie
Terug in beginstand om de houdingen opnieuw uit te voeren in een snel tempo.
Figuur 132: De zonnegroet.
6.4.2
Aromatherapie 81.
Wat is aromatherapie? Aromatherapie kan gedefinieerd worden als het gebruik van etherische oliën met als doelstelling het welbevinden, het zich goed voelen te optimaliseren. Letterlijk betekent aromatherapie: “het aanwenden van de geurstoffen of etherische oliën voor therapeutische doeleinden,” d.w.z. het in balans brengen van lichaam, geest en emotie. Het is een onderdeel van de fytotherapie (kruidengeneeskunde), die op een therapeutische wijze gebruik maakt van zeer vluchtige stoffen, afkomstig uit verschillende planten. Deze stoffen noemt men etherische oliën. Wat zijn etherische oliën? Binnen de aromatherapie wordt gebruik gemaakt van etherische oliën. Synoniemen hiervoor zijn vluchtige oliën, essences, aromatische oliën, … Dit zijn natuurlijke vloeistoffen die onttrokken worden uit de bast, wortels, stengels, bladeren, bloemen, vruchten, zaden of hars van bomen, struiken, bloemen en planten uit alle delen van de wereld m.a.w. het is het natuurlijke extract van aromatische planten, bekomen door o.a. stoomdistillatie en persing. De vele oliën hebben een verschillende therapeutische werking. Afhankelijk van de gebruikte planten, werken de etherische oliën kalmerend of ontspannend of juist stimulerend en activerend.
81
Bronnen:
LAWLESS, J., De complete gezondheidsgids Aromatherapie, tweede druk, Uitgeverij Könemann, Keulen, 1999, blz. 16-17. WALTERS, C., Aromatherapie, een geïllustreerde gids, tweede druk, Uitgeverij Könemann, Keulen, 1999, blz. 8-9. ROGGE, P., Introductiecursus ‘Aromatherapie’, Cultureel Centrum, Ieper, 14-21-28 november 2002, deel 1: blz. 2. ROGGE, P., o.c., deel 1: blz. 2. VERDULT, R., Contact in nabijheid, eerste druk, Uitgeverij Acco, Leuven, 1997, blz. 135. Ibidem, deel 1: blz. 2 t.e.m. 4. VERDULT, R., o.c., blz. 136-137. Stock H., Eindwerk, ‘Geraakt door geuren: aromatherapie bij kinderen met gedragsproblemen’,2004
125
Relaxatie Eigenschappen van etherische oliën. De volgende vier eigenschappen zijn bij de meeste etherische oliën terug te vinden: • • • • 1.
De desinfecterende werking; De zuiverende en regulerende werking; Het stimuleren van de celvorming; De werking op het zenuwstelsel. De desinfecterende werking.
Vele etherische oliën hebben een ontsmettende werking zowel op ons lichaam als op onze omgeving, bijvoorbeeld lavendel, eucalyptus, tea tree, pompelmoes ... 2.
De zuiverende en regulerende werking.
Etherische oliën helpen ook om de bloedbaan te zuiveren. De etherische oliën worden door de huid opgenomen of geïnhaleerd. Deeltjes ervan komen snel in de bloedbaan vrij en worden zo naar alle delen van het lichaam getransporteerd. Een aantal etherische oliën beïnvloedt ons transportsysteem positief. Zo kan rozemarijn, door zijn stimulerende werking, een lage bloeddruk corrigeren en de bloedstroom van extra zuurstof voorzien. 3.
Oliën die de celvorming stimuleren.
Etherische oliën hebben een revitaliserend en regenererend effect op de huid. Wonden genezen sneller en laten minder littekens na als ze behandeld zijn met bv. geranium, lavendel, strobloem of salie. 4.
Etherische oliën hebben een werking op het zenuwstelsel.
Geuren kunnen een invloed uitoefenen op bepaalde vitale functies zoals ademhaling, spijsvertering of hartslag. Dergelijke oliën, zoals bv. marjolein, kunnen de ademhaling vertragen of verdiepen, de hartslag regelen. Op die manier is er een invloed via het centrale zenuwstelsel waardoor de etherische oliën in staat zijn om wie zenuwachtig is te kalmeren en wie depressief is te stimuleren. Hoe kan men nu etherische oliën in de atmosfeer brengen? Er bestaan heel wat verschillende manieren om etherische oliën in de atmosfeer te verstuiven of te verdampen. Enkele mogelijkheden zijn: • • • • • • 1.
droge verstuiving; het aromalampje; de aromastone; de aromastream; de whisper; het stoombadje. Droge verstuiving.
De eenvoudigste manier om etherische oliën te verstuiven is gewoon enkele druppeltjes op een zakdoek of op de kledij te doen. Zo kan je de geur gedurende een lange tijd inhaleren.
126
Relaxatie 2.
Het aromalampje.
Aromalampjes kunnen als sfeerbrenger gebruikt worden om zo een aangename geur in de leefruimte te verspreiden. Men gaat als volgt te werk: In het schaaltje aan de bovenkant van het lampje wordt een beetje water gegoten, samen met zo’n vijftal druppels etherische olie. Daarna zal het kaarsje onderaan het lampje het water verhitten zodat de etherische olie verdampt en in de atmosfeer terechtkomt.
Figuur 133: De aromalamp.
3.
De aromastone.
Deze verdamper is uit geglazuurd keramiek vervaardigd en werkt met een ingebouwd elektrisch verwarmingselement. Hoe gaat men nu te werk? Doe zo’n drietal druppels zuivere etherische olie op de steen.
Figuur 134: De aromastone.
4.
De aromastream.
Dit is één van de meest geschikte toestellen voor therapeutisch gebruik. De stream bestaat uit een ventilator waar onderaan een cartouche wordt bevestigd. Hoe gaat men nu te werk? Doe 1 à 3 druppels zuivere etherische olie op de cartouche. Steek de cartouche terug in het apparaat en plaats deze op een oppervlak zodanig dat de luchttoevoer aan de onderkant niet wordt belemmerd. De ventilator zuigt lucht aan van beneden en verspreidt zo het aroma in de ruimte.
Figuur 135 : De aromastream.
127
Relaxatie 5.
De whisper.
Het grootste therapeutische effect bij de verspreiding van etherische oliën in de lucht wordt bereikt d.m.v. een aromatische vernevelaar. Deze bestaat uit een verstuivingglas en een luchtpomp. Hoe gaat men te werk? De etherische olie wordt zuiver in het glas gegoten. Door de luchtpomp wordt lucht aangezogen, waardoor de olie in heel fijne druppeltjes in de atmosfeer wordt verstoven. Men krijgt als het ware een nevel van zuivere etherische oliën.
Figuur 136: De whisper.
6.
Een stoombadje.
Hier neem je gewoon een kom en vult deze voor drie kwart met lauw water. Daarna doe je er een tweetal druppels zuivere etherische olie bij. Vervolgens hou je het hoofd gedurende enkele minuten boven het badje en adem je diep in en uit. Om te vermijden dat er teveel damp verloren gaat, leg je een handdoek over het hoofd. Op die manier is de werking maximaal! Deze manier is geschikt om aandoeningen aan de luchtwegen te verhelpen.
6.4.3
Klankschalen 82
Wat zijn klankschalen? Klankschalen zijn ronde metalen schalen met een diameter variërend van 8 tot 40 cm. Ze zijn gemaakt uit een legering van 7 verschillende metalen. Hierdoor ontstaat een veelvoud aan frequenties en ontstaan er veelkleurige klanken. Deze natuurtonen bevatten een grote rijkdom aan boventonen. Klankschalen geven een ruimtelijke, zwevende klank en produceren alfagolven. Klankschalen worden ook wel ‘zingende schalen’ genoemd.
Figuur 137: klankschalen
82
Bronnen: http://home.hetnet.nl/~apofyliet/klankschalen.htm http://www.librabis.be/klankschalen.htm
128
Relaxatie Metalen. Klankschalen worden gemaakt van en legering van 7 verschillende metalen, die corresponderen met de 7 hemellichamen van ons zonnestelsel, namelijk; • • • • • • •
Goud voor de Zon; Zilver voor de Maan; Kwikzilver voor Mercurius; Koper voor Venus; IJzer voor Mars; Tin voor Jupiter; Lood voor Saturnus.
Klankschalen worden tegenwoordig ook van andere verschillende materialen gemaakt. De materialen die gebruikt worden hebben uiteraard invloed op de klank die de klankschaal produceert. Voorbeelden van ander materiaal: schalen van keramiek (van oorsprong door de indianen), van hout (in Afrika gemaakt van 2 kalebassen), porseleinen kommen (India), soort gong die lijkt op klankschaal (Java), kwartskristal, de Japanse tempelbel, etc. Tegenwoordig worden metalen klankschalen ook machinaal gefabriceerd. De schalen kunnen erg verschillen van uiterlijk. Dit is mede afhankelijk van de materialen waarmee ze gemaakt zijn. Maar zelfs onder de metalen klankschalen zijn verschillen. Sommigen glimmen meer of minder, sommigen zijn voorzien van symbolen of inscripties, verschillen in kleur (door de verhouding van de legeringen) ... Oorspronkelijk gebruik. Klankschalen werden oorspronkelijk gebruikt bij verschillende rituelen om bijvoorbeeld; ruimte te geven aan nieuwe positieve invloeden, genezing, offers, meditatieve doeleinden ... Werking. Klankschalen hebben invloed op lichaam, ziel en geest. Klankschalen kunnen je meer in balans brengen met jezelf en het leren beleven van je omgeving. Ze kunnen je nieuwe inzichten geven in jezelf, gedrag, omgang, etc. met je nieuw verworven inzichten kun je je op een andere manier richten op deze zaken. Met behulp van klankschalen leer je om vanuit verschillende visies naar jezelf te kijken. De klanken (en trilling) werken helend en ontspannend. Met klank kun je een soort klankbad laten ontstaan, vooral op die plaatsen waar zich vaak spanning ophoopt, zoals in de gewrichten. De trilling kan hier meer ontspanning in brengen. Door te werken met deze klanken kun je verder werken aan je spirituele ontwikkeling.
129
Relaxatie Kort gezegd kunnen klankschalen o.a. invloed uitoefenen m.b.t.: •
Ontspanning;
•
Bijdrage leveren aan healing, ascensionprocessen en spirituele groei;
•
Innerlijke visie ontwikkelen;
•
Beter leren voelen;
•
Het levert een veranderd bewustzijn op;
•
Het helpt tot het komen van harmonie;
•
Bewustwording van emoties en gevoelens, als ook niet alledaagse werkelijkheden;
•
Het kan genezend werken wanneer traumatische ervaringen uit het verleden en hiermee verweven pijnpatronen in het hier en nu gebracht kan worden om het alsnog te verwerken;
•
Klankschalen werken op het fysieke lichaam, de emoties, het mentale, het spirituele, Persoonlijk Zelf, Hoger Zelf en hogere Lichtdelen;
•
Ze zorgen voor een verhoogde trilling en lossen blokkades op die zich op verschillende niveaus kunnen bevinden.
Je kunt op verschillende methodes met klankschalen werken: •
Klankschalen aanslaan en luisteren/ ervaren van de klanken die door ‘de ruimte’ zweven;
•
Tijdens een klankmassage kun je werken aan healing m.b.v. de klankschalen op het lichaam te zetten en aan te slaan;
•
De klankschalen aanslaan terwijl je ze voor het lichaam houdt en/of hier langzaam voorbij beweegt;
•
Meditatieve oefeningen met klankschalen.
130
Relaxatie
6.4.4
Massage 83.
Er bestaan zeer veel verschillende soorten massages, zoals: sportmassage, Hot stone massage, Thaise massage, stoelmassage, lymfedrainage, voetreflexologie ... Hiervan bespreken we enkel volgende drie: stoelmassage, voetreflexologie en Hot stone massage. En dit vooral omdat men tijdens stoelmassage en voetreflexologie de kleren mag aanhouden (enkel schoenen moeten uit bij voetreflexologie), wat voor veel mensen de drempel naar massage toe doet verminderen. Hot stone massage sprak ons dan weer aan omdat er met natuurlijke materialen en warmte wordt gewerkt tijdens de massage. Ook hier is er een verminderde drempel doordat er niet echt lichamelijk contact is, men masseert namelijk met behulp van stenen. 6.4.4.1
Stoelmassage.
Figuur 138: stoelmassage.
Wat? Drukpuntmassage terwijl u op een ergonomische stoel zit, met uw kleren aan. De stoel ondersteunt al uw lichaamsdelen zodat het lichaam zich totaal kan ontspannen. De techniek is gebaseerd op oude Japanse acupressuurtechnieken en wordt meer en meer op straat en in bedrijven gepropageerd. Wie? Iedereen, steeds meer bedrijven en instellingen zien stoelmassage als een krachtig middel om hun medewerkers ontspannen en alert te houden. Een massage van slechts een kwartier verkwikt en laat de energie weer stromen. Voor mensen die de hele dag achter de computer zitten, veelal in een verkrampte houding, is een stoelmassage een ware verademing. Zij die medicatie nemen, doen er misschien beter aan zich te onthouden. Ook bij zwangerschap kijkt men beter uit naar een andere methode om zich te ontspannen. 83
Bronnen: http://www.femistyle.be/nl/beaute/stoelmassage.shtml http://www.anand.nl/touchpro/ http://www.musculi.nl/ http://www.hulporganisaties.be/pages/details.asp?lng=NL&Id=2013 http://www.massage.luna.nl/stoelmassage.htm
131
Relaxatie Waar? De massage gebeurt op het hoofd, de rug, nek en schouders, heupen, armen en handen. De stoel wordt geplaatst waar u zich bevindt, thuis of op het werk. Waarom? Stoelmassage kan tussen de bedrijven door gegeven worden, op locatie, terwijl u zit. U bespaart dus op tijd, energie en geld. U gaat er vermoeidheid en spanning mee te lijf waardoor uw doorbloeding gestimuleerd wordt en uw immuunsysteem verbeterd. De kwaliteit van uw werk en leven verbetert evenredig met uw conditie. Na de behandeling op de massagestoel voelt men zich ontspannen en verfrist, doordat de bloedsomloop wordt gestimuleerd en de aanvoer van voedingsstoffen en zuurstof naar de hersenen toenemen. Bij de stoelmassage gaat het om drukpuntmassage ter bevordering van de lichamelijke conditie en ter voorkoming van aan het werk gerelateerde ziekten, zoals RSI84 en de symptomen van stress. Stoelmassage is tevens een zeer effectieve manier om de bloedsomloop te bevorderen, de energiebanen beter te laten stromen en het lichaam in balans te brengen. Het resultaat is dat men zich ontspannen en verfrist voelt. Duur. Een standaardbehandeling duurt 15 à 20 minuten. Werkwijze. U gaat als het ware achterstevoren op de stoel zitten. U legt uw hoofd op het bovenste deel van de stoel. De bekleding biedt een opening voor uw neus, mond en ogen. Uw armen legt u op twee plankjes onder de hoofdsteun, de rest van het lichaam steunt op het onderste gedeelte van de stoel. Nu ‘hangt’ uw lichaam letterlijk over de massagestoel. De masseur zal met drukpuntmassage de plaatsen masseren die er het meeste nood aan hebben. U houdt uw kleren aan. De massage gaat door de kleren heen. De stoel ondersteunt alle lichaamsdelen zodat het lichaam zich totaal kan ontspannen. Voordelen. • • • • • •
Stoelmassage kan over de kleding heen worden gegeven, men hoeft zich dus niet uit te kleden; Men voelt zich zittend op een massagestoel vaak comfortabeler dan liggend; Een kortere stoelmassage maakt het financieel voordeliger, namelijk amper ongeveer 15 euro per massagebeurt; Er komt geen olie aan te pas, dus geen plakkerig gevoel na een stoelmassage. Men kan direct weer over tot de orde van de dag; Vitaliserend effect; Stoelmassage is een zeer effectieve manier om ziekteverzuim door werkstress te voorkomen. Uit onderzoek blijkt, dat men zich na enkele behandelingen fitter en energieker voelt en het ziekteverzuim door stressklachten aanzienlijk daalt.
84
RSI is een verzamelnaam voor klachten, symptomen en syndromen die voorkomen in bovenrug, nek- en schoudergebied, armen, ellebogen, polsen, handen en vingers.
132
Relaxatie 6.4.4.2
Voetreflexologie 85.
Figuur 139: voetreflexologie.
Wat? Reflexologie is een soort massage, een druktechniek. Deze druktechniek herstelt en/of onderhoudt dus een onbelemmerde energiestroming in gans het lichaam. Deze energiestroming is de basis van onze gezondheid. Ziekte is het gevolg van energieblokkeringen. Alle organen en lichaamsdelen staan in verbinding met plaatsen op de voeten, de handen en de oren. Die plaatsen worden reflexzones genoemd. Massage van deze zones kan energieblokkeringen opheffen en aldus de gezondheid herstellen. Voetreflexologie is geen geneeswijze op zich, maar het relaxeert en harmoniseert het lichaam en verhoogd het zelfgenezend vermogen en de immuniteit. Zo kunnen bepaalde klachten verminderen en zelfs geheel verdwijnen. Het is een ideale behandeling al of niet in combinatie met andere geneeswijzen, zowel klassieke als aanvullende. Wat is het niet? Laat mij je onmiddellijk van het idee afbrengen dat voetreflextherapie een wondermiddel zou zijn, dat alle problemen van de baan helpt. De voetreflexoloog stelt geen diagnose. Vaststelling van pijn in een reflexzone, betekent niet automatisch dat het betreffende orgaan niet goed werkt. De therapie op zich geneest ook niet, doch beperkt zich tot het op gang brengen, door het lichaam zelf, van een genezingsproces. De therapie is een aanvulling op de klassieke geneeskunde, en zeker in vele gevallen een aan te raden alternatief. Dit betekent niet dat bij problemen een raadpleging en/of samenspraak met de arts kan gepasseerd worden.
85
Bronnen: http://www.femistyle.be/nl/beaute/voetreflexologie.shtml http://www.rsi-vereniging.nl/overrsi/index.php?pagina=/overrsi/watisrsi.html http://www.voetreflexologienationaal.be/index.htm http://home.tiscali.be/marijkevervalle/voor.htm
133
Relaxatie Reflexzones. We spreken van “zones” omdat de plaats van persoon tot persoon kan verschillen. Het vergt dus enige ervaring om de zone precies te onderkennen.
Figuur 140: reflexzones
Wie? In principe kan iedereen een voetmassage laten uitvoeren. Enkel bij zwangerschap is er specifiek aandacht nodig. Een deskundige weet welke plaatsen op de enkel en de zool dienen vermeden te worden. Voetreflexologie helpt vooral bij personen met: • • • • • • •
hoofdpijn, nek- en schouderklachten spijsvertering slaapstoornissen bloedsomloop spieren, gewrichten urinewegen, geslachtsorganen depressie en onevenwichtigheid
Waar? De voet. De hele zool, inclusief het gebied rond de enkel, de wreef, en de tenen. Ook het onderbeen wordt er, zij het in beperkte mate, bij betrokken. Waarom? Voetmassage is aangewezen ter ontspanning, ter verwenning, als antistress-middel, om een kwaal te genezen of de blokkade van een functie op te heffen. Onze voeten dragen ons lichaam, maar verdragen vooral ons (vaak ronduit ongezond) schoeisel, onze transpiratie, onze slechte lichaamshouding. Onze voeten zijn onze fundamenten. Duur. Eén behandeling duurt 30 tot 50 minuten en pakt beide voeten aan. De eerste behandeling neemt meer dan één uur in beslag. De deskundige zal allerlei vragen stellen, uw voeten onder de loupe nemen en vervolgens eerst enkele ontspanningsoefeningen uitvoeren alvorens aan het masseren te gaan. 134
Relaxatie Werkwijze. De druktechniek hangt af van het effect dat men ontspanningstechniek verschilt van een stimulatietechniek.
wil
bereiken.
Een
Risico's. Enkel zwangere vrouwen moeten de deskundige op de hoogte brengen. Hij kent de plekken die dan onaangeroerd moeten blijven. Het kan wel zijn dat u nà de behandeling onmiddellijk in slaap valt of u tijdelijk wat slechter voelt. Zorg ervoor dat u erna niet moet autorijden. U kruipt bij voorkeur onmiddellijk onder de wol. Charter uw naaste en laat u brengen en halen! 6.4.4.3
Hot stone massage86.
Figuur 141: Hot Stones.
Figuur 142: Hot Stone massage.
Wat? Met een Hot Stone massage wordt bedoeld een massage met warme stenen. De temperatuur van de stenen ligt rond de 45 graden. Om de stenen op te warmen en op temperatuur te houden wordt een heater gebruikt, de stenen liggen daarbij in het water. De Hot Stone massage wordt over het algemeen gegeven met afgeronde balaststenen, dit zijn vulkanische stenen die door invloed van water en zand door de jaren heen glad gepolijst zijn. Deze stenen bevatten een hoog percentage aan ijzer en magnesium waardoor ze de warmte lang vasthouden. De grootte van de stenen varieert van 2 centimeter tot 12 centimeter.
86
Bronnen: http://www.hotstonemassage.be/ http://www.brasschaattravel.be/index.php?page=wellness http://www.massage.luna.nl/hotstone%20massage.htm http://www.gezondheid.be/index.cfm?fuseaction=art&art_id=362
135
Relaxatie Wie? Deze massagetechniek wordt vooral gebruikt bij personen met: • • • • • • •
Spanningen; Stress; Spierproblemen; Fibromyalgie 87, hoewel hier een therapeutische behandeling aangeraden is; Gewrichtsproblemen zoals reuma en artrose, mits niet ontstoken; Spijsverteringsproblemen, hoewel hier een therapeutische behandeling aangeraden is; Slechte doorbloeding.
Waarom? Een Hot Stone massage draagt hiermee bij aan een positief zelfherstel van het lichaam, het helpt afvalstoffen af te voeren, draagt bij aan het ontgiften van het lichaam, stimuleert de organen en kan het lichaam meer in balans brengen. Duur. Een gemiddelde massage duurt anderhalf uur, waarin een kwartier tijd vrijgemaakt wordt voor de binnenkomst en het rustig afronden van de sessie. Werkwijze. Doordat er diverse werkwijzen zijn zal elke masseur of schoonheidsspecialist zijn eigen techniek gebruiken voor de Hot stone massage. Zo is het een mooie combinatie bij bijvoorbeeld Shiatsu, lymfedrainage, sportmassage en vele andere massagevormen. Toch gaat de meest gebruikte techniek als volgt: Eerst worden er een aantal stenen op en naast u neergelegd. Deze stenen laten het lichaam wennen aan de warmte en geven ontspanning. Vervolgens wordt het lichaam ingemasseerd met olie om de stenen goed te laten glijden over de huid. De massage bestaat voornamelijk uit lange rustige en cirkelvormige strijkingen. Door de combinatie van warmte en beweging (thermodynamica) kan de masseur dieper in het spierweefsel komen wat de massage of behandeling veel effectiever maakt. Enkele speciale technieken zijn: Een steen neerleggen en ronddraaien, trommelen op een steen, tikken met een steen op een andere, op de steen met de vingertoppen bewegingen maken zoals cirkels of tekenen op het lichaam met een warme steen.
87
Fibromyalgie is een ziektetoestand die zich manifesteert in het bewegingsapparaat (spieren en pezen), en die gekenmerkt wordt door chronische, verspreid voorkomende pijnen en spierstijfheid over het hele lichaam, maar vooral in de nek- en schoudergordel, lage rug en bekkengordel en de ledematen.
136
Relaxatie
6.5
Testen 88
6.5.1
Relaxatie volgens Berges – Bounes.
Karakteristiek van de methode. Het typische van de Berges – Bounes – methode is dat de therapeut de ontspanning van het betreffende lidmaat of segment begunstigt door het te palperen 89 en door terzelfder tijd de onderdelen ervan te benoemen. Gevolgde werkwijze. In iedere behandeling of zitting komen er steeds drie onderdelen terug: • • •
Concentratie op een rustbeeld; Ontspanning van een bepaald segment, gevolgd door passieve mobilisatie; Hervatten van de activiteit van de gerelaxeerde spieren.
Ontspanningsduur. Aanvankelijk wordt aan de relaxatie niet meer dan een zevental minuten besteed. Geleidelijk wordt de duur verhoogd. Overzicht van de verschillende stadia. Ontspanning van: •
De dominante arm;
•
De dominante en de niet-dominante arm;
•
Beide armen en aanvang van de ontspanning in het dominante been;
•
Het dominante been;
•
Beide armen en het dominante been;
•
Het niet –dominante been;
•
De glutaei 90 (maximum twee behandelingen);
•
De rug;
- als geheel - de gewrichten van de rug • De nek; - generalisatiefase - met ademhaling - met warmtegevoel • Het aangezicht; •
Het voorhoofd.
88
Bron: VALLAEY, M., VANDROEMME, G., Psychomotoriek bij kinderen, Acco, Leuven / Voorburg, 2004, p. 237 - 251
89
Voelen, betasten.
90
Mm. Gluteus maximus, medius en minimus.
137
Relaxatie
6.5.2
Relaxatie volgens Wintrebert.
In tegenstelling met de bovenvernoemde methoden, die oorspronkelijk opgesteld waren voor normaal begaafde kinderen en daarna werden aangepast aan minderbegaafden, is de Wintrebert – methode onderworpen voor licht en matig mentaal begaafde personen. Karakteristiek van de methode. Het kenmerkende aan de Wintrebert – methode wordt bepaald door de regelmatige, gecadanceerde, passieve bewegingen en de schuddingen die met de lichaamssegmenten uitgevoerd worden, met de bedoeling ze op die wijze te relaxeren. Gevolgde werkwijze. Iedere behandeling omvat twee grote onderdelen, gescheiden door een tussenfase: • • •
Fase van passieve bewegingen en schuddingen; Tussenfase: immobiliteit van het kind en palpatie door de therapeut; Globale relaxatie na de inspanning.
Overzicht van de verschillende stadia. Bewegingen van: • • • • • • • •
De hand; De voorarm; De arm; De schouder; Het hoofd, het aangezicht en de hals; De voet; De knie; De valbeweging van het onderste lidmaat.
Voorbeelden van oefeningen of toepassing van de relaxatie. We veronderstellen dat het kind reeds in de relaxatie werd ingeleid. Het ligt neer met de ogen gesloten. De ledematen rusten volledig op de mat. Verschillende fasen 1.
Fase van passieve bewegingen en schuddingen.
Het is aangeraden om steeds te beginnen met de meest hypotonische zijde en pas wanneer de relaxatie daarvan verkregen is, over te gaan naar de hypertonische zijde. a.
Bewegingen van de hand.
De pols en de elleboog van het kind worden gefixeerd. De pols wordt lichtjes van de mat verheven. Vervolgens voert de therapeut een twaalftal schuddingen van de hand uit, die zo in een verticaal vlak op en neer beweegt. De schuddingen worden uitgevoerd aan een ritme van één schudding per seconde. Na een korte rustpauze worden opnieuw een twaalftal schuddingen uitgevoerd. De oefening wordt herhaald, zo vaak als nodig is om een gerelaxeerde hand te bekomen.
138
Relaxatie Opheffen en laten neervallen van de hand: De therapeut fixeert met de ene hand de pols van het kind op de mat, met de andere hand heft hij de vingers. Het kind krijgt de opdracht de hand niet op te houden maar te laten vallen zodra de steun wegvalt. Ook deze oefening wordt in reeksen van twaalf bewegingen uitgevoerd. Horizontale schuddingen van de hand: De bovenarm van het kind ligt op de mat, de onderarm wordt verticaal omhoog gehouden. De hand is in flexie, de vingers zijn ontspannen. De therapeut fixeert de pols en voert door de pols snel lateraal heen en weer te bewegen schuddingen uit met de hand in een horizontaal vlak. Het ritme bedraagt één heen - en – weergaande beweging per halve seconde en vervolgens hetzelfde in één seconde. Een reeks schuddingen omvat tien à twintig bewegingen. b.
Bewegingen van de voorarm.
Pronatie- en supinatiebeweging: De arm van het kind ligt op de mat. De therapeut ondersteunt met de ene hand de elleboog en fixeert met de ander hand de pols. Vervolgens voert hij met de pols de pronatie – supinatiebeweging uit. De bewegingen worden van elkaar gescheiden door een tussenfase die even lang is als de tijd die nodig is om de beweging uit te voeren, namelijk één seconde. De volledige beweging duurt drie seconden. De reeks omvat tien à twintig bewegingen. Flexie en extensie van de elleboog: Met de ene hand fixeert de therapeut de arm van het kind boven de elleboog, met de ander hand omvat hij de pols. De onderarm wordt geheven tot een hoek van ongeveer 45° bekomen wordt. Daarna laat de therapeut de voorarm los, zodat hij terug op de mat valt. Om de drie seconden wordt een beweging uitgevoerd. 2.
Tussenfase: immobiliteit van het kind en palpatie door de therapeut.
Nadat de overige oefeningen of een gedeelte ervan werden uitgevoerd, blijft het kind onbeweeglijk liggen met gesloten ogen. De therapeut palpeert de verschillende lichaamssegmenten en vraagt het kind aan deze segmenten te denken. Eventueel begeleidt hij de palpatie met verbale stimuli, zoals “denk aan je hand die ontspannen is, je voorarm is los …” 3.
Fase van globale relaxatie na de inspanning.
Hier moeten we twee delen onderscheiden: Als eerste reeks oefeningen biedt men het kind dezelfde bewegingen aan die vermeld werden onder de fase van passieve bewegingen en schuddingen. In tegenstelling met de eerste fase evenwel komt de therapeut nu niet meer tussen bij de uitvoering van de beweging, maar moet het kind zelf de ledematen heffen, om ze daarna ontspannen te laten neervallen. De tweede reeks oefeningen bestaat uit een aantal houdingen die door het kind worden aangenomen, gevolgd door een globale relaxatie. Bijvoorbeeld: vanuit ruglig worden de benen gebogen tot de knieën bijna de oren raken; na een korte wachttijd worden de rug en de benen terug in de uitgangspositie gebracht tot een volledig ontspannen houding.
139
Relaxatie
6.5.3
Autogene training voor kinderen volgens Kruse.
De autogene training van Schultz werden voor kinderen bewerkt door dr. Waltraut Kruse. Deze bewerking is qua opzet bijna identiek aan deze van Schultz. Het is vooral de manier van benaderen die vele meer kindgericht is. Voorafgaande opmerkingen. Volgens Kruse is deze methode zonder grote problemen toepasbaar bij kinderen vanaf 8 jaar. Het gaat dan wel om kinderen met een normale intelligentie. Bij consequent oefenen bereikt men volgens haar meestal snel: •
Een grotere bekwaamheid om zich te concentreren;
•
Een ontspannende slaap;
•
Een groter prestatievermogen;
•
Het wegnemen van een gespannen houding bij het gestoorde kind;
•
Een positieve beïnvloeding van diverse klachten zoals: maagpijn, hooikoorts, vegetatieve storingen, moeilijkheden in de omgang.
Ze drukt erop dat regelmatig oefenen, tot driemaal per dag, nodig is om het gewenste effect te bereiken. De aanbevolen momenten om te oefenen zijn: • • •
’s morgens bij het opstaan om op school beter te kunnen opletten; bij het begin van het huiswerk; ’s avonds voor het slapen gaan.
De aanbevolen houding is natuurlijk ruglig, maar ook een gemakkelijke zithouding, bijvoorbeeld in een leunstoel, is geschikt. Wanneer ook dit niet mogelijk is, kan het kind de koetsiershouding aannemen. De atmosfeer waarin geoefend wordt, moet begunstigd werken: een halfduistere kamer zonder lawaai en middelmatig verwarmd, een zachte onderlaag, en geen knellende kledij. De therapeut waarmee het kind oefent, moet zelf ontspannen zijn en met een kalme stem de instructies geven. Volgorde van de oefeningen. Steeds wordt dezelfde volgorde gerespecteerd: •
Voorafgaande oefening: “ ik ben helemaal rustig”.
•
Eerste oefening: zwaartegevoel.
•
Tweede oefening: warmtegevoel.
•
Derde oefening: hartslag.
•
Vierde oefening: ademhalingscontrole.
•
Vijfde oefening: ontspannen van de zonnevlecht.
•
Zesde oefening: koelte van het voorhoofd. 140
Relaxatie
6.6
Bronnen.
•
LAWLESS, J., De complete gezondheidsgids Aromatherapie, tweede druk, Uitgeverij Könemann, Keulen, 1999, blz. 16-17.
•
WALTERS, C., Aromatherapie, een geïllustreerde gids, tweede druk, Uitgeverij Könemann, Keulen, 1999, blz. 8-9.
•
ROGGE, P., Introductiecursus ‘Aromatherapie’, Cultureel Centrum, Ieper, 1421-28 november 2002, deel 1: blz. 2.
•
ROGGE, P., o.c., deel 1: blz. 2.
•
VERDULT, R., Contact in nabijheid, eerste druk, Uitgeverij Acco, Leuven, 1997, blz. 135.
•
Ibidem, deel 1: blz. 2 t.e.m. 4.
•
VERDULT, R., o.c., blz. 136-137.
•
Psychomotoriek bij kinderen; M. Vallaey en G. Vandroemme. p 237-251.
•
http://nl.wikipedia.org/wiki/Relaxatie_%28therapie%29
•
http://www.relaxatie-training.nl/mainframe.htm
•
http://home.hetnet.nl/~apofyliet/klankschalen.htm
•
http://www.librabis.be/klankschalen.htm
•
http://www.femistyle.be/nl/beaute/stoelmassage.shtml
•
http://www.anand.nl/touchpro/
•
http://www.musculi.nl/
•
http://www.hulporganisaties.be/pages/details.asp?lng=NL&Id=2013
•
http://www.massage.luna.nl/stoelmassage.htm
•
http://www.femistyle.be/nl/beaute/voetreflexologie.shtml
•
http://www.voetreflexologienationaal.be/index.htm
•
http://home.tiscali.be/marijkevervalle/voor.htm
•
http://www.hotstonemassage.be/
•
http://www.brasschaattravel.be/index.php?page=wellness
•
http://www.massage.luna.nl/hotstone%20massage.htm
141
Figuurindex
7
Figuurindex
7.1
Motoriek
Figuur 1: Samen spelen…… .....................................................................................14 Figuur 2: Materiaal fijne motoriek ..............................................................................14 Figuur 3: een zitbal ....................................................................................................15 Figuur 4: softbal
.....................................................................................................17
Figuur 5: soepele frisbees .........................................................................................17 Figuur 6: soft rugbybal...............................................................................................17 Figuur 7: speelbal ......................................................................................................17 Figuur 8: zitbal ...........................................................................................................17 Figuur 9: voetbal........................................................................................................18 Figuur 10: Ronde buizen
........................................................................................19
Figuur 11: schuimrubberen boeien ............................................................................18 Figuur 12: knikkerbaan ..............................................................................................19 Figuur 13: evenwichts- en trainingstoestel.................................................................19 Figuur 14: quadrigo ...................................................................................................20 Figuur 15: jakolino .....................................................................................................20 Figuur 16: zandtafel...................................................................................................21 Figuur 17: knikkerbaan ..............................................................................................21 Figuur 18: schippersblokken......................................................................................23 Figuur 19: insteekmozaïk...........................................................................................23 Figuur 20: maxi kralen rijger ......................................................................................23 Figuur 21: cirkelkralenboog .......................................................................................24 Figuur 22: activiteitenbord .........................................................................................24 Figuur 23: klimwand muis ..........................................................................................24 Figuur 24: mikado......................................................................................................24 Figuur 25: paroli.........................................................................................................25 Figuur 26: Rijgen van een schoenveter
.................................................................26
Figuur 27: rijgen
.................................................................25
Figuur 28: Geometrische schroeven..........................................................................25
142
Figuurindex
7.2
Grafo- en schrijfmotoriek
Figuur 29: schrijfpatronen ..........................................................................................28 Figuur 30: schrijfdans ................................................................................................29 Figuur 31: proximo-distale wet...................................................................................30 Figuur 32: basiskrabbels ...........................................................................................31 Figuur 33: vlakverdeling ............................................................................................31 Figuur 34: eenvoudige vormen ..................................................................................31 Figuur 35: aggregatie ................................................................................................32 Figuur 36: figuratieve tekeningen ..............................................................................32 Figuur 37: schrijfhulp .................................................................................................37 Figuur 38: balpen met antislip....................................................................................37 Figuur 39: streepjesproef...........................................................................................41 Figuur 40: spiraalproef...............................................................................................42 Figuur 41: kruisjesproef .............................................................................................43 Figuur 42: doolhofproef .............................................................................................44 Figuur 43: interpretatiegrafiek....................................................................................45 Figuur 44: schrijfdans ................................................................................................47 Figuur 45: schrijfpatronen ..........................................................................................48 Figuur 46: schrijfpatronen kunststof...........................................................................48 Figuur 47: kleurtekeningen ........................................................................................48 Figuur 48: punttekeningen .........................................................................................49 Figuur 49: schrijfbladen .............................................................................................51 Figuur 50: JUMBO.....................................................................................................52 Figuur 51: Kwinto Mototkist .......................................................................................52 Figuur 52: Kwinto stereobord.....................................................................................52
7.3
Lichaamsbesef
Figuur 53: imitatie van houdingen, proef van Berges en Lezine ................................57 Figuur 54: tolerantierooster, proef van Daurat ...........................................................60 Figuur 55: Ik-tekening................................................................................................63 Figuur 56: schilderen .................................................................................................63 Figuur 57: stuiten met de bal .....................................................................................64 Figuur 58: sherborne .................................................................................................67 Figuur 59: spiegelen ..................................................................................................67 Figuur 60: Boek: ‘Van kop tot teen’............................................................................68 143
Figuurindex Figuur 61: bewegingsspelletjes .................................................................................69 Figuur 62: relaxatie....................................................................................................70 Figuur 63: snoezelen .................................................................................................70 Figuur 64: ademhaling...............................................................................................71 Figuur 65: blazen.......................................................................................................72 Figuur 66: evenwicht .................................................................................................72 Figuur 67: Tai Chi Qi Gong........................................................................................75
7.4
Visuele en auditieve perceptie
Figuur 68: Test of visual perceptual skills ..................................................................82 Figuur 69: TVMS .......................................................................................................82 Figuur 70: VMI- 5.......................................................................................................83 Figuur 71: MVPT-3 ....................................................................................................83 Figuur 72: associatie .................................................................................................84 Figuur 73: geometrische vormen ...............................................................................84 Figuur 74: puzzels .....................................................................................................84 Figuur 75: puzzels met niveaus .................................................................................85 Figuur 76: maxi-doolhofpuzzel...................................................................................85 Figuur 77: bubble shooter..........................................................................................86 Figuur 78: tangram ....................................................................................................86 Figuur 79: legspel, domino en memory in 1, gezelschapsspel ..................................86 Figuur 80: fotoplaat....................................................................................................87 Figuur 81: zoek de fout ..............................................................................................87 Figuur 82: mahjong....................................................................................................87 Figuur 83: inlegpuzzel ...............................................................................................88 Figuur 84: boek: ‘Waar is Wally?’ ..............................................................................88 Figuur 85: spel: twister ..............................................................................................89 Figuur 86: spel: ‘wie is het?’ ......................................................................................90 Figuur 87: stipfiguren.................................................................................................90 Figuur 88: mini instrumenten .....................................................................................92 Figuur 89: initiatiekit...................................................................................................92 Figuur 90: multivlies trommel.....................................................................................92 Figuur 91: apreggio ...................................................................................................93 Figuur 92: geluidsblokken..........................................................................................93 Figuur 93: muzikaal domino-spel...............................................................................93 144
Figuurindex Figuur 94: ritmische muziekkit ...................................................................................94 Figuur 95: mobielen...................................................................................................94 Figuur 96: acitvity table..............................................................................................95 Figuur 97: Robbie de rups speelt en praat
.............................................................96
Figuur 98: Diertje met geluiden
.............................................................95
Figuur 99: Tummy sleep
........................................................................................96
Figuur 100: Beertje met geluid...................................................................................95 Figuur 101: disney baby’s met geluiden ....................................................................96 Figuur 102: furby .......................................................................................................96 Figuur 103: carrousel.................................................................................................96 Figuur 104: chicco boerderij ......................................................................................96 Figuur 105: VTECH spelcomputer.............................................................................97 Figuur 106: geluidsblokken........................................................................................97 Figuur 107: geluidspoppetjes.....................................................................................97 Figuur 108: bijtring/rammelaar...................................................................................98 Figuur 109: muziekpiano ...........................................................................................98 Figuur 110: muzikale Ernie Telefoon .........................................................................98 Figuur 111: activity in hout.........................................................................................98 Figuur 112: alfabetstad..............................................................................................99 Figuur 113: babyradio................................................................................................99
7.5
Ruimtelijke oriëntatie en structurering
Figuur 114: test van Bender ....................................................................................111 Figuur 115: Figuren van Rey ...................................................................................112 Figuur 116: Reversal-test ........................................................................................113 Figuur 117: blokjes van Kohs ..................................................................................114 Figuur 118: Ayres-space-test...................................................................................115 Figuur 119: legblokken ............................................................................................116 Figuur 120: inlegpuzzels..........................................................................................116 Figuur 121: blokkenstoof .........................................................................................116 Figuur 122: motoriekbord ........................................................................................117 Figuur 123: bouwdozen ...........................................................................................117 Figuur 124: memory ................................................................................................118 Figuur 125: 3-dimensioneel nabouwen....................................................................118 Figuur 126: Gesell ...................................................................................................118 145
Figuurindex Figuur 127: motorische oriëntatie ............................................................................119 Figuur 128: links-rechts oriëntatie............................................................................119 Figuur 130: puntweg................................................................................................120 Figuur 131: associatietest........................................................................................120
7.6
Relaxatie
Figuur 132: De zonnegroet. .....................................................................................125 Figuur 133: De aromalamp. .....................................................................................127 Figuur 134: De aromastone. ....................................................................................127 Figuur 135 : De aromastream..................................................................................127 Figuur 136: De whisper. ..........................................................................................128 Figuur 137: klankschalen.........................................................................................128 Figuur 138: stoelmassage. ......................................................................................131 Figuur 139: voetreflexologie. ...................................................................................133 Figuur 140: reflexzones ...........................................................................................134 Figuur 141: Hot Stones
.......................................................................................136
Figuur 142: Hot Stone massage. .............................................................................135
146