7
TIJDSCHRIFT "BUSINESS MEDIA" september 2014 nr. Jaargang 19 Maandelijks Verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor Brussel X P309357
inhoud
aanvullend pensioen
aanvullend pensioen Werkgeversbijdrage betalen als opzeggingsvergoeding of storten in het pensioenplan? 1
Werkgeversbijdrage betalen als opzeggingsvergoeding of storten in het pensioenplan?
internationale fiscaliteit Geen FATCAverplichtingen voor Belgische pensioenfondsen4 nieuwe verzekeringswet Consument krijgt meer informatie over winstdeling6
Het komt regelmatig voor dat bij ontslag van een werknemer de werkgeversbijdrage uit de berekening van de opzeggingsvergoeding wordt gelicht en gestort / gevaloriseerd wordt in het pensioenplan. De arbeidsrechtbank van Brussel heeft onlangs geoordeeld dat bij de berekening van de opzeggingsvergoeding de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet niet zomaar opzij kunnen worden geschoven. Werkgevers die de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding alsnog in het pensioenplan van hun (ontslagen) werknemers wensen te valoriseren, gaan best voorzichtig te werk. Anders riskeren ze tweemaal te moeten betalen.
Artikel 39 van de Arbeidsovereenkomstenwet
Artikel 39 van de Arbeidsovereenkomstenwet bepaalt dat bij de berekening van de opzeggingsvergoeding rekening wordt gehouden met het ‘lopende loon’ van de werknemer, alsook met ‘alle voordelen verworven krachtens de arbeidsovereenkomst’.
LNB
.NN/Lnbnn/KL-NN01
Als de werkgeversbijdrage in een pensioenplan geïndividualiseerd of individualiseerbaar is, wat doorgaans het geval is, moet deze volgens vaste rechtspraak en rechtsleer in aanmerking worden genomen bij de berekening van de opzeggingsvergoeding. In de praktijk komt het regelmatig voor dat de werkgeversbijdrage uit de berekening van de opzeggingsvergoeding wordt gelicht en gestort / gevaloriseerd wordt in het pensioenplan. Als de opzeggingsvergoeding bijvoorbeeld gelijk is aan 6 maanden loon, stort de werkgever een – doorgaans eenmalige – werkgeversbijdrage in het pensioenplan die overeenstemt met 6 maanden pensioenopbouw en vermindert hij de opzeggingsvergoeding met dat identieke bedrag. Deze werkwijze kan aantrekkelijk zijn voor zowel de werknemer als de werkgever: de werknemer blijft voort pensioenrechten opbouwen gedurende de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding, terwijl de werkgever een gunstige fiscaliteit en parafiscaliteit kan genieten. De werkgeversbijdragen zijn niet alleen fiscaal aftrekbaar, maar zijn bovendien onderworpen aan lagere socialezekerheidsbijdragen dan deze die verschuldigd zijn op een opzeggingsvergoeding. Arbeidsrechtbank Brussel
Een recent vonnis van de arbeidsrechtbank te Brussel (14 oktober 2013), plaatst ernstige vraagtekens bij deze praktijk. De feiten waren de volgende. • Op het ogenblik van ontslag deelde de werkgever aan de ontslagen werkneemster het bedrag van de opzeggingsvergoeding mee. De werkgever
2 LIFE & BENEFITS
NR 7
SEPTEMBER 2014
KLUWER
lichtte de betrokken werkneemster daarnaast in van het feit dat een eenmalige premie zou worden gestort in zowel het pensioenplan, dat door de werkgever werd onderschreven onder de vorm van een groepsverzekering, als in het hospitalisatieplan. Dit zou de werkneemster toelaten om gedurende de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding nog actief rechten op te bouwen in het pensioenplan en verder gedekt te blijven door de hospitalisatieverzekering. De opzegginsvergoeding zou met eenzelfde bedrag worden verminderd. • De werkneemster ging niet akkoord met het bedrag van de opzeggingsvergoeding en eiste dat de bijdragen in de groeps- en hospitalisatieverzekering zouden worden opgenomen in de berekeningsbasis van de opzeggingsvergoeding. • De werkgever weigerde dit. Hij steunde zijn beslissing daarvoor in de eerste plaats op de bepalingen van het pensioenreglement die voorzagen dat de groepsverzekering gedurende de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding voortgezet werd en gefinancierd werd door middel van een eenmalige premie. Daarnaast argumenteerde hij dat de inhoud van het pensioenreglement tegenstelbaar was aan alle werknemers. De werkgever had echter geen bijzondere argumenten om de eenmalige premie in de hospitalisatiedekking te verantwoorden. • De werkneemster stelde dat het pensioenreglement haar niet tegenstelbaar was, gelet op het feit dat zij daarbij geen partij was. Volgens haar was het pensioenreglement strijdig met artikel 39 van de Arbeidsovereenkomstenwet. Dit betekende volgens haar dat de werkgeversbijdragen in aanmerking moesten worden genomen bij de berekening van de opzeggingsvergoeding, bovenop de storting van deze bijdragen in de groepsverzekering en de hospitalisatieverzekering. Zij meende bovendien dat zij nooit op geldige wijze afstand heeft kunnen doen van het recht op een opzeggingsvergoeding waarin ook de bijdragen in de groepsverzekering / hospitalisatieverzekering werden opgenomen en benadrukte dat zij op duidelijke wijze de verdere betaling van de bijdragen geweigerd had. • Omdat de werkgever een ‘dubbele betaling’ bleef weigeren, maakte de werkneemster de zaak aanhangig bij de arbeidsrechtbank te Brussel. De arbeidsrechtbank bevestigt in eerste instantie de rechtspraak dat werkgeversbijdragen in een pensioenplan in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de opzeggingsvergoeding. De arbeidsrechtbank verwijst vervolgens naar rechtspraak van het Hof van Cassatie die oordeelt dat artikel 39 van de Arbeidsovereenkomstenwet een bepaling van dwingend recht is waar niet zomaar kan van worden afgeweken ten nadele van de werknemer. Verzaken aan recht op opzeggingsvergoeding kan niet
Immers, het recht op een opzeggingsvergoeding ontstaat pas op het ogenblik van de opzegging. Daarvoor kan de werknemer er niet geldig afstand van doen. Er kan dus niet voorafgaandelijk vastgesteld worden dat de werkgeversbijdrage niet zal worden opgenomen in de opzeggingsvergoeding, maar rechtstreeks in het pensioenplan zal worden betaald. In de voorliggende zaak komt de arbeidsrechtbank dan ook tot het besluit dat de werkgever artikel 39 van de Arbeidsovereenkomstenwet miskend heeft door de werkgeversbijdragen rechtstreeks in het pensioenplan/hospitalisatieplan te storten, overeenkomstig het pensioenreglement en geen rekening te houden met de vraag van de werkneemster om het bedrag van de bijdragen op te nemen in de opzeggingsvergoeding. Dat hij daardoor tweemaal moet betalen, en de
KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 7
SEPTEMBER 2014 3
werkneemster bijgevolg tweemaal langs de kassa passeert, verandert daar voor de arbeidsrechtbank niets aan. De arbeidsrechtbank verwerpt het argument van de werkgever dat het pensioenreglement deel uitmaakt van de individuele arbeidsovereenkomst. De loutere verwijzing in die overeenkomst naar het bestaan van een groepsverzekering volstaat volgens de arbeidsrechtbank niet om te stellen dat de inhoud ervan integraal deel uitmaakt van de individuele arbeidsovereenkomst. Wat betreft het behoud van de hospitalisatieverzekering gedurende de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding merkt de arbeidsrechtbank op dat de werkgever geen enkel document voorlegt die een verdere storting van de bijdragen verantwoordt. De arbeidsrechtbank stelt ten slotte dat zelfs in de veronderstelling dat de inhoud van het pensioenreglement integraal deel uitmaakt van de individuele arbeidsovereenkomst, de werkgever zich daar niet op mocht beroepen om de werkgeversbijdragen niet mee op te nemen in de berekeningsbasis van de opzeggingsvergoeding. Gelet op het dwingend karakter van artikel 39 van de Arbeidsovereenkomstenwet kon de werkneemster pas op het ogenblik van haar ontslag een geldige beslissing nemen omtrent het al dan niet opnemen van de werkgeversbijdrage in de opzeggingsvergoeding en de valorisatie ervan in het pensioenplan. Hoe moet het nu verder?
Vooreerst dient te worden opgemerkt dat het vonnis van de arbeidsrechtbank te Brussel niet de meerderheidstrekking vormt binnen de rechtspraak. Andere rechtbanken en hoven hebben zich reeds in tegenstelde zin uitgesproken en deze praktijk erkend (pro: o.a. Arbh. Brussel, 8 november 2006, Arbrb. Ieper, 10 februari 2006; contra: Arbh. Antwerpen, 15 november 1991). Werkgevers die de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding in het pensioenplan van hun (ontslagen) werknemers wensen te valoriseren, moeten zich er echter wel bewust van zijn dat zij dit niet zonder risico zullen kunnen doen. Op basis van bovenvermelde rechtspraak valt niet uit te sluiten dat de ontslagen werknemer zal trachten om tweemaal de werkgeversbijdrage te ontvangen, eenmaal in de opzeggingsvergoeding en eenmaal in het pensioenplan.
Enkele aandachtspunten
Volgende aandachtspunten kunnen helpen om dit risico in te perken. 1. Eerst en vooral is het van belang dat de verdere pensioenopbouw tijdens de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding uitdrukkelijk voorzien is in het pensioenreglement. Zo niet, zijn de daartoe bestemde werkgeversbijdragen niet aftrekbaar als beroepskost. 2. Daarnaast moeten de clausules in het pensioenreglement zorgvuldig en duidelijk geformuleerd zijn. Het in aanmerking nemen van de werkgeversbijdrage in de opzeggingsvergoeding en het storten / valoriseren ervan in het pensioenplan, zouden als ‘communicerende vaten’ moeten werken: indien de bijdrage opgenomen wordt in de opzeggingsvergoeding, wordt deze niet meer gestort / gevaloriseerd in het pensioenplan en omgekeerd. 3. Bij de redactie van deze clausules moet enerzijds rekening worden gehouden met de dwingende bepalingen uit de Arbeidsovereenkomstenwet. Als de clausule in het pensioenreglement niet voorziet in waterdichte communicerende vaten tussen de opname van de werkgeversbijdrage in de opzeggingsvergoeding en de storting ervan in het aanvullend pensioenplan, zal de werknemer mogelijk geen dading willen ondertekenen en trachten tweemaal langs de kassa te passeren. Anderzijds mogen ook de risico’s die verbonden zijn aan een loutere keuzemogelijkheid voor de aangeslotene niet uit het oog worden verloren. De mogelijkheid voor de werknemer om al dan niet te
4 LIFE & BENEFITS
NR 7
SEPTEMBER 2014
KLUWER
opteren voor pensioenopbouw impliceert immers een risico op herkwalificatie als loon, zowel op fiscaal als op sociaalzekerheidsrechtelijk vlak. 4. Tot slot dient eraan te worden herinnerd dat werkgevers rekening moeten houden met de verplichte procedures inzake raadpleging en kennisgeving wanneer zij hun pensioenplan wensen te wijzigen.
■
Tip: Kijk na of uw pensioenreglement voorziet in communicerende vaten tussen het niet-opnemen van de werkgeversbijdrage in de opzeggingsvergoeding en de storting ervan in het aanvullend pensioenplan. Alexander Vandenbergen en Arwen Werniers – Advocaten Lydian
internationale fiscaliteit
Geen FATCA-verplichtingen voor Belgische pensioenfondsen Op 23 april 2014 tekenden België en de Verenigde Staten het intergouvernementeel akkoord (IGA) omtrent de implementatie van FATCA. Hiermee wordt een kader uitgewerkt voor de uitwisseling van financiële informatie tussen beide landen. Omwille van de ruime draagwijdte van het begrip van ‘financiële instelling’ werd gevreesd dat ook Belgische pensioenfondsen (IBP’s) onder deze identificatie- en rapporteringsverplichtingen zouden vallen. Maar zover komt het niet. Doel FATCA
De Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) is een Amerikaanse fiscale wet die sinds 1 januari 2013 gefaseerd in werking is getreden. Deze wet wil de strijd aanbinden tegen belastingontduiking door Amerikaanse belastingplichtigen, onder meer door middel van investeringen via niet-Amerikaanse financiële instellingen en offshore beleggingsvehikels. Om tegen te gaan dat Amerikaanse belastingplichtigen op die manier hun belastbaar inkomen aan het zicht van de Amerikaanse fiscus onttrekken, legt FATCA aan buitenlandse financiële instellingen de verplichting op om bepaalde gegevens te verstrekken aan de Amerikaanse belastingdienst (Internal Revenue Service - IRS). Bij nietnaleving hiervan, worden de buitenlandse financiële instellingen gesanctioneerd met een bronheffing van 30% op alle inkomensstromen vanuit de Verenigde Staten. Deze inhouding zal worden gedaan op rente en dividenden maar ook op de verkoop van vermogen dat dividenden of rente oplevert van Amerikaanse oorsprong.
Buitenlandse financiële instellingen
FATCA voert in eerste instantie een rapporteringssysteem in dat voorziet in een automatische uitwisseling van informatie tussen de Verenigde Staten en andere landen met betrekking tot belastingplichtigen van de respectievelijke landen die rekeningen aanhouden in het andere land. In concreto houdt dit in dat Belgische financiële instellingen klanten moeten identificeren die de Amerikaanse nationaliteit hebben of hun geboorteplaats en/of een adres in de Verenigde Staten hebben (natuurlijke personen), of waarvan de Verenigde Staten het land van oprichting of vestiging is en/of het huidig adres zich in de Verenigde Staten bevindt (rechtspersonen) én die bij hen rekeningen aanhouden. Zij
KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 7
SEPTEMBER 2014 5
moeten de nodige informatie inwinnen om te bepalen of dergelijke rekeningen moeten gerapporteerd worden aan de Amerikaanse belastingdienst IRS. Vervolgens moeten zij jaarlijks de gegevens van deze Amerikaanse cliënten rapporteren aan de IRS (rekeningsaldo per 31 december, financiële inkomsten, opbrengst van de verkoop van effecten, enz.). Ten slotte moeten Belgische financiële instellingen ook bijkomende informatie verstrekken omtrent deze rekeningen, indien de IRS dit vraagt. Alvorens te voldoen aan deze identificatieen rapporteringsverplichtingen, moet elke Belgische financiële instelling zich eenmalig registeren bij de IRS (toewijzing global intermediary identification number of G.I.I.N. nummer), waarna zij als deelnemende buitenlandse financiele instelling wordt beschouwd. Vervolgens zal zij ook periodiek moeten verklaren aan de verplichtingen onder FATCA te voldoen. Ruim begrip ‘buitenlandse financiële instelling’
De definitie van ‘buitenlandse financiële instelling’ onder FATCA is erg ruim en omvat een aantal entiteiten of instellingen die wij in België doorgaans niet beschouwen als financiële instellingen. Het begrip is namelijk niet beperkt tot banken, maar viseert alle instellingen die financiële diensten aanbieden en instellingen die voornamelijk actief zijn in investeringen. Bovendien worden geen drempels gehanteerd wat betreft het vermogen, de omzet of het aantal rekeninghouders/klanten. In de praktijk betekent dit dat niet alleen banken, maar onder meer ook verzekeringsondernemingen en pensioenfondsen (IBP’s) onder deze noemer vallen.
IGA zorgt voor vrijstelling IBP’s
Rekening houdend met deze ruime definitie werd bijgevolg gevreesd dat ook de Belgische IBP’s onderworpen zouden worden aan de FATCA identificatieen rapporteringsverplichtingen, waarvan de naleving zou resulteren in een verzwaring van de administratieve lasten en een verhoging van de IT-kosten. Net zoals de meeste andere Europese landen, heeft België een intergouvernementele overeenkomst of IGA afgesloten met de Verenigde Staten in het kader van de implementatie van FATCA waarvan de bepalingen in werking zijn getreden op 1 juli 2014. Op die manier wordt de FATCA wetgeving afdwingbaar in onze nationale wetgeving. Er werd een vereenvoudigde procedure afgesproken waarbij de Belgische financiële instellingen de informatie verstrekken aan de Belgische fiscus die vervolgens aan informatie-uitwisseling doet met de IRS. Deze regeling wordt vastgelegd in de IGA (opgemaakt volgens het Model 1). Er zal vervolgens een specifiek Belgisch wettelijk kader worden uitgewerkt voor deze geautomatiseerde uitwisseling van financiële inlichtingen. Een belangrijk onderdeel van deze IGA zijn de vrijstellingen opgenomen in de bijlage II ervan. Het gaat om instellingen of entiteiten, rekeningen en producten waarvan het weinig waarschijnlijk wordt geacht dat zij door Amerikaanse belastingplichtigen zouden worden gebruikt met het oog op belastingontduiking, waardoor ze worden uitgesloten van de werkingssfeer van de FATCAverplichtingen of worden geacht FATCA-compliant te zijn. Het gaat onder meer om de vrijstelling voor pensioenfondsen in de zin van het dubbelbelastingverdrag afgesloten tussen België en de Verenigde staten van 27 november 2006 (Treaty-Qualified Retirement Fund in de zin van de bijlage II aan de IGA, punt II A). Hiertoe moet het (voor België) gaan om een naar Belgisch recht opgerichte entiteit, gereguleerd door de FSMA, die zich voornamelijk bezighoudt met het beheren of het verschaffen van pensioenuitkeringen of het verwerven van inkomsten ten voordele hiervan. In de praktijk voldoen alle Belgische IBP’s die geen grensoverschrijdende activiteit uitoefenen (en dus geen pan-Europees pensioenfondsen zijn), in ieder geval aan deze voorwaarden. Op grond van deze vrijstelling zullen zij zich in het kader van FATCA dus
6 LIFE & BENEFITS
NR 7
SEPTEMBER 2014
KLUWER
niet moeten registreren bij de IRS en niet onderworpen zijn aan de identificatie- en informatieverplichtingen. In de meeste gevallen zullen ook de Belgische pan-Europese pensioenfondsen kwalificeren als Treaty-Qualified Retirement Funds en derhalve onder deze vrijstelling vallen. Als zij echter niet voldoen aan de bijkomende voorwaarde van in aanmerking te komen voor de belastingvoordelen op inkomsten afkomstig uit de Verenigde staten, zoals voorzien in het dubbelbelastingverdrag, zullen ze niet onder deze vrijstelling vallen. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn indien meer dan de helft van de aangeslotenen of begunstigden geen inwoner is van België of de Verenigde Staten. Pan-Europese pensioenfondsen die in het kader van hun grensoverschrijdende activiteiten meerdere buitenlandse pensioenplannen beheren, zouden zich in deze situatie kunnen bevinden. Dergelijke pan-Europese pensioenfondsen zullen o.i. wel kunnen terugvallen op een tweede vrijstelling voor pensioenfondsen, met name de vrijstelling voor Broad Participation Retirement Funds. Het gaat hier om fondsen die in België zijn opgericht met als doel te voorzien in pensioenvoordelen en/of voordelen in geval van overlijden of invaliditeit aan huidige of gewezen werknemers of hun begunstigden, op voorwaarde dat geen enkele van de aangeslotenen of begunstigden aanspraak maakt op meer dan 5% van het vermogen van het fonds, en het fonds onderworpen is aan overheidsreglementering en een rapporteringsplicht heeft tegenover de Belgische belastingautoriteiten. Daarenboven moet minstens één van de volgende vereisten zijn vervuld: (i) het fonds kent in de regel een belastingvrijstelling op investeringsinkomsten in België omwille van zijn status van pensioenfonds; (ii) het fonds ontvangt minstens 50% van zijn inkomsten van de bijdragende ondernemingen; (iii) de afkoop of uitbetaling van de voordelen zijn slechts mogelijk naar aanleiding van de pensionering, het overlijden of de invaliditeit en er gelden sancties in geval van een vervroegde afkoop of uitbetaling; en (iv) de werknemersbijdragen gestort in het fonds mogen de grens van 50.000 dollar (per jaar) niet overschrijden. Isabelle De Somviele
nieuwe verzekeringswet
Consument krijgt meer informatie over winstdeling De artikels 47 en volgende van de nieuwe verzekeringswet van 4 april 2014 voeren vanaf 1 november 2014 nieuwe basisregels in betreffende de winstdeling. Hierbij is het de bedoeling om de transparantie, informatie en publiciteit op een hoger niveau te tillen, en aldus de consument beter te beschermen. Enkel reclame over niet-discretionaire winstdeling
Vooreerst bepaalt de nieuwe verzekeringswet dat de winstdeling in ‘reclame en andere op commercialisering gerichte documenten’ enkel mag vermeld worden als de verzekeraar wettelijk of contractueel verplicht is om een deel van zijn winst te delen, en voor zover het recht op winstdeling van een individuele overeenkomst niet afhangt van de discretionaire beslissingsbevoegdheid van de verzekeraar. Of, met andere woorden, prognoses over toekomstige winstdelingen of vermeldingen over de in het verleden toegekende winstdelingspercentages mogen in
KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 7
SEPTEMBER 2014 7
reclame voor verzekeringen enkel nog gebruikt worden als er een minimaal recht op winstdeling omschreven is in een winstdelingsplan. Winstdelingsplan
In zo’n winstdelingsplan moeten de winstdelingspercentages of winstdelingsbedragen niet contractueel vastliggen, maar er moet wel contractueel gestipuleerd worden dat als bepaalde door de verzekeraar te bepalen parameters vervuld zijn, er een recht op winstdeling is. Dit winstdelingsplan moet volgende informatie bevatten: • de wijze waarop de totale uitkeerbare winst wordt berekend; • de wijze waarop wordt bepaald of en hoeveel van deze uitkeerbare winst zal
worden uitgekeerd of toegekend aan de aandeelhouders (dividend) of aan de collectiviteit van de winstdelende verzekeringsovereenkomsten; • de wijze waarop wordt bepaald welke verdeelsleutel zal worden gehanteerd
tussen de aandeelhouders en de collectiviteit van de verzekeringsovereenkomsten; • de criteria op basis waarvan de winstdeling zal worden toegekend aan de
afzonderlijke verzekeringsovereenkomsten en de voorwaarden waaronder dit zal gebeuren. Het winstdelingsplan moet aan de kandidaat-verzekeringnemer ter beschikking gesteld worden vooraleer de verzekeringsovereenkomst wordt afgesloten. En latere wijzigingen aan dat winstdelingsplan moeten schriftelijk meegedeeld worden aan de verzekeringnemers. Billijke winstverdeling
Bij de toekenning van de aan de collectiviteit van de verzekeringsovereenkomsten verdeelde winst tussen de afzonderlijke verzekeringsovereenkomsten, moet de billijkheid onder de verzekeringnemers worden geëerbiedigd. Dit billijkheidsprincipe geldt voor alle types van winstdelingen, dus ook de winstdeling waarover de verzekeraar discretionair beslist.
Pre-contractuele informatie
Vóór het sluiten van de verzekeringsovereenkomst moet de verzekeraar aan de kandidaat-verzekeringnemer op individuele wijze meedelen of en onder welke voorwaarden er een recht op winstdeling ten gunste van de verzekeringsovereenkomst is. De wijze van berekening en van toewijzing moet toegelicht worden. Dit geldt ook bij een discretionaire winstdeling, waarbij het recht op winstdeling dus in algemene bewoordingen zal moeten toegelicht worden.
Drie projecties
Wanneer een levensverzekeraar in het kader van een aanbod aan een potentiële klant projecties met betrekking tot de winstdeling verstrekt, moet de verzekeraar aan de verzekeringnemer een modelberekening voorleggen. In deze modelberekening moet dan de potentiële uitkering aan het eind van de looptijd worden vermeld op basis van een berekening met drie verschillende winstdelingspercentages. Deze verplichting geldt niet voor tijdelijke overlijdensverzekeringen, zo staat in de wet. Voor levenslange overlijdensverzekeringen (veel spaar- en beleggingsverzekeringen zijn van dit type) moeten, als er projecties worden gemaakt, dus ook telkens drie projecties worden gemaakt. Evenwel, bij zo’n levenslange overlijdensverzekering is er geen vaste einddatum bekend en nemen we aan dat het ook aanvaardbaar is om de drie projecties dan te berekenen op een relevante toekomstige projectiedatum. Men kan aannemen dat de eerste projectie best op basis van een ‘negatief scenario’ gemaakt wordt (bijvoorbeeld met een winstdelingspercentage van 0%). De tweede projectie zou dan kunnen gemaakt worden op basis van een ‘neutraal scenario’, dat het meest waarschijnlijk is. En de derde projectie zou dan op basis van een ‘positief scenario’ kunnen gemaakt worden.
8 LIFE & BENEFITS
NR 7
SEPTEMBER 2014
KLUWER
Hoewel dit niet duidelijk in de wet werd geformuleerd, menen we dat een levensverzekeraar in samenhang met een aanbod altijd drie winstdelingsprojecties mag maken, ook als de winstdeling een discretionair karakter heeft. Projectie van toekomstige interestvoeten?
Projecties van het eindkapitaal van een levensverzekering hangen niet alleen af van de winstdeling. Ook de contractuele interestvoet, de kostentoeslagen en de risicopremies beïnvloeden de potentiële uitkering op de einddatum. De contractuele interestvoet op toekomstige premies en op de toekomstige winstdelingsdotaties worden echter bij de meeste verzekeraars vandaag niet meer gewaarborgd. We menen dat het niet nodig is om inzake die toekomstige contractuele interestvoeten ook 3 verschillende interestvoeten te hanteren, maar dat het eerder aangewezen is om in dit verband de projecties uit te werken op basis van de actuele interestvoet (en op basis van de andere actuele tariefelementen).
Periodieke informatie
De verzekeringnemer moet ten minste eenmaal per jaar ingelicht worden over de situatie van de winstdeling. Indien de verzekeraar projecties met betrekking tot de winstdeling heeft verstrekt, dan moet hij de verzekeringnemer bovendien wijzen op eventuele afwijkingen tussen de feitelijke ontwikkeling en de aanvankelijke projectiegegevens. Het lijkt ons aangewezen om in dit geval periodiek (minstens één) geactualiseerde projectie te maken, waarbij dan vertrokken wordt van de ondertussen toegekende winstdeling.
Impact op 80%grens-berekening?
Inzake de 80%-grens is het momenteel gebruikelijk om, voor fiscale doeleinden, de toekomstige winstdeling forfaitair in te schatten op 20% van het contractuele pensioenkapitaal. Dit werd destijds toegestaan door de belastingadministratie omdat het blijkbaar toen nog niet zo eenvoudig was om de winstdeling meer exact te ramen. De vraag stelt zich of zo’n forfaitaire winstdelingsraming vanaf 1 november 2014 dan verboden is voor een nieuwe zaak, en sowieso moet vervangen worden door projecties op basis van drie winstdelingspercentages, waarbij we aannemen dat de meest neutrale projectie (en de latere actualisering hiervan) dan zal getoetst worden aan de 80%-grens. Overigens, vanaf 1 januari 2016 komt deze kwestie terug aan bod, omdat een andere wet vanaf dan het begrip ‘verwacht pensioenkapitaal’ introduceert (zie Life & Benefits 2014, nr. 4, p. 6). En hierbij moet ook een projectie van o.a. de winstdeling gemaakt worden. Het zou niet slecht zijn mocht hierover snel een officieel standpunt komen.
■
De vraag stelt zich hoe lang een forfaitaire projectie van de winstdeling aan 20% van het gewaarborgd eindkapitaal in de berekening van de 80%-grens nog kan stand houden.
Luc Vereycken
Redactiecomité: Isabelle De Somviele, Paul Roels, Paul Van Eesbeeck, Luc Vereycken. Hoofdredactie: Paul Van Eesbeeck -
[email protected]. Eindredactie: Anne Sterckx - Erik Roelants–
[email protected]. De nieuwsbrief Life & Benefits is een uitgave van Kluwer – www.kluwer.be. Verantwoordelijke uitgever: Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen. Kluwer klantenservice: tel. 0800 40 300 (gratis oproep) - +32 15 78 76 00 (vanuit het buitenland), fax 0800 17 529, e-mail:
[email protected]. © 2014 Wolters Kluwer Belgium NV. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.