Waarom daarom Hans Andreus
bron Hans Andreus, Waarom daarom. Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem 1967
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/andr007waar01_01/colofon.htm
© 2004 dbnl / erven Hans Andreus
5
Waarom daarom (of het klemtoonliedje) Wil ik weten waaròm, zoek ik Wáárom Dáárom op. Hij heeft een harde houten kop, maar hij is echt niet dom. Vraag ik hem waaròm, dan zegt-ie: ‘Wáárom? Wáárom? Dáárom! Dáárom! Dáárom! En voor de rest: daaròm!’ Zeg ik dan ontevreden: ‘Maar dáárom is geen reden, zegt Wáárom Dáárom: ‘Doe niet zo stom, daar gaat daaròm niet om!’ ‘Waar gaat waaròm dan om?’ vraag ik dan weer. Maar hij: ‘Wáárom? Dáárom! - zoals ik al zei. En daar blijf ik bij!’
Hans Andreus, Waarom daarom
6
Drie rode hobbelpaardjes Drie rode hobbelpaardjes, die sloegen aan het hobbelen, aan 't hobbelen om het hardst. Ze hobbelden door straten, ze hobbelden door stegen, ze hobbelden over pleinen en hobbelige wegen. Ze hobbelden over hobbeltjes, ze hobbelden over bobbeltjes, ze hobbelden over knobbeltjes, ze hobbelden over wei en strand, ze hobbelden door het hele land. Naar Utrecht en naar Sappemeer, naar Valkenburg en Winterswijk, naar Vlissingen en Wormerveer en Broek op Langendijk. En overal waar ze hobbelden, daar stonden de mensen langs de kant en riepen: ‘Hup, hup, hup!’ en zwaaiden met vlaggetjes in hun hand. Maar toen begon het te regenen, te regenen om het hardst. De paardjes zeiden: ‘Wat is dit?’ en werden van rood verschrikkelijk wit en werden tot in hun manen nat, zodat ze riepen: ‘Wat is dat?’
Hans Andreus, Waarom daarom
7
En alle mensen liepen heen. Toen zijn de paardjes doodalleen maar weer naar huis gehobbeld. Daar stonden ze dan in hun stal, hun oude hobbelpaardenstal en zuchtten: ‘Het is al te mal, waar zijn we aan begonnen en wie heeft nou gewonnen?’
Hans Andreus, Waarom daarom
8
Ik wil ook vakantie, zei de ijsbeer Een ijsbeer zei: ‘Ik gaap en geeuw van alle dagen ijs en sneeuw. Ik raak zelfs lelijk van de wijs van alle dagen sneeuw en ijs. 'k Wil best eens naar het Zuiden, want het schijnt dat daar de zon zo brandt. Zodat je in die warme streek fijn bruin wordt - ìk zie veel te bleek. Dus lees je eenmaal in de krant: IJsbeer Gezien Op Zuidelijk Strand, denk dan niet: Raar, hoor, voor zo'n beer. Wees blij dat ik me amuseer!’
Hans Andreus, Waarom daarom
9
De magere meneer Er was een keer, er was een keer een hele magere meneer, zo mager als een blad papier: hij kon zelfs door de kleinste kier. Maar op een morgen - tot zijn schrik ontdekte hij: Hé, ik word dik! Hij at niet meer en dronk niet meer, maar toch werd hij een dikke heer. Zodat hij zei: ‘Dan blijf ik thuis en ga fijn rollen door mijn huis, want dat is óók leuk en dat kunnen die ànderen niet eens, die dunnen!’
Hans Andreus, Waarom daarom
10
De toren Een hele hoge toren, vijfhonderd jaren oud, die stond maar oud en hoog te zijn, daar midden op het marrektplein. Bim, bam, bom, nooit viel die toren om.
De klokken van die toren, vijfhonderd jaren oud, die hadden al zo vaak gespeeld; de toren raakte hoogst verveeld. Bim, bam, bom, toen zei die toren: Kom ...
Kom, zei die toren, laat ik nu eens uit wandlen gaan. Ik sta hier nu al eeuwen stil, zodat ik best wat anders wil. Bim, bam, bom, ik ga een straatje om. Toen liep die hoge toren dwars door de hele stad. En ieder schreeuwde: Pas toch op! Straks val je nog op onze kop! Bim, bam, bom, wat doet die toren stom!
Hans Andreus, Waarom daarom
11
En honderdvijf agenten, die riepen: Sta of 'k schiet! Van schrik sprong hij toen in de lucht en sloeg vervolgens op de vlucht. Bim, bam, bom, die toren keek niet om! Nu woont die hoge toren in een geweldig bos. Daar wandelt hij wat rustig rond en zegt: De lucht is hier gezond. Bim, bam, bom, nooit kom ik meer weerom.
Hans Andreus, Waarom daarom
Bim, bam, bom, nooit kom ik meer weerom.
Hans Andreus, Waarom daarom
12
De regenworm Een reuzelange regenworm, die sprak: ‘Ik ben vandaag uit vorm, want waar ik kruip of sta of zit, ik merk dat ik vol knopen zit, hetgeen mijn kronkelen vermindert en mijn bewegingsvrijheid hindert. Ik weet de reden daar wel van: 't wil maar niet regenen! - en dan verliest een regenworm de hoop en raakt al piekerend in de knoop ... Maar nauwlijks had hij dit verzucht of het werd donker in de lucht
Hans Andreus, Waarom daarom
13 en 't regende opeens enorm, het was een echte regenstorm! ‘Hèhè’, zei toen de regenworm, ‘ik kom waarempel weer in vorm, hetgeen bewijst (en 'k schaam me dat ikzelf de moed verloren had): al zit je nog zo in de knopen, blijf steeds op de ontknoping hopen!’
Hans Andreus, Waarom daarom
14
De goochelaar Er was een keer een goochelaar, die goochelde van alles, van alles wat maar mal is, de malste dingen bij elkaar. Abakadabra Kalebas Hokus Pokus Pilatus Pas. Hij goochelde, die goochelaar, een pimpelpaars konijntje, een rose everzwijntje, een puntmuts en een rammelaar. Abakadabra Kalebas Hokus Pokus Pilatus Pas.
Hans Andreus, Waarom daarom
15 Hij goochelde een ouwe schoen, drie sokken aan een lijntje, een stippeltjesgordijntje en 'n schattig juffertje in 't groen. Abakadabra Kalebas Hokus Pokus Pilatus Pas. Toen zwaaide hij z'n stokje vlug en wipte op z'n tenen en was opeens verdwenen en nooit en nooit meer kwam hij t'rug. Abakadabra Kalebas Hokus Pokus Pilatus Pas.
Hans Andreus, Waarom daarom
16
De huismus Een grote dikke huismus zei: ‘Al dat gefladder is niks voor mij en dat hippen en kwetteren langs de straat is iets dat onfatsoenlijk staat. Dus houd ik het bij mijn luie stoel, krant bij de hand (pardon, ik bedoel bij de poot), pijpje aan, kopje thee, de radio zacht en 's avonds t.v. En noemen de andere mussen mij een dooie huismus, ik blijf er bij: nergens gezelliger dan thuis, dus: lang leve (wat heb ik een slááp) de huismus
Hans Andreus, Waarom daarom
17
De sneltrein Amsterdam-Parijs
De sneltrein Amsterdam-Parijs, die was een keer zo van de wijs, dat hij rechtsaf bij Brussel reed en later de Noordzee in gleed. De passagiers aan 't roepen: ‘Hé! Dit is de bodem van de zee!’ De conducteur zei echter: ‘Och, dit is Parijs wel niet, maar toch: een onderzeereisje per trein is óók iets dat heel mooi kan zijn. Dus maak je niet zo overstuur. Denk liever: leve 't avontuur!’
Hans Andreus, Waarom daarom
18
De zeven mannetjes Op het pleintje van het dorp, daar zitten op een bank van steen zeven ouwe mannetjes en die praten voor zich heen met een stem vol krakerigheid van die goeie ouwe tijd. Toen, toen, toen, toen waren de koeien vetter, toen was de jeugd veel netter, toen had je geen geschetter van radio en televisie (dat mocht niet van de pliesie), je hoorde geen brommotoren knalpotteren aan je oren, toen waren de mensen deftig en deden nooit haastig of heftig, toen was de wereld nog rustig en goed en als er een bruiloft was, dan droeg je een hoge zijen hoed.
Hans Andreus, Waarom daarom
19
Zo zitten ze de hele dag, die zeven ouwe mannetjes, daar op die bank van steen en klagen steen en been en zeggen met een stem vol spijt: Waar blijft de tijd? Waar blijft de tijd? Ja, toen, toen, toen ... Maar wat kan je d'r aan doen?
Hans Andreus, Waarom daarom
20
Het lied van de zwarte kater
Ik ben de kat Hieronymus of eigenlijk de kater. Ik ben geen zachte lieve poes, geen dot, geen schat, geen lieve snoes, ik ben een mensenhater. Mauw, maaauw, máááuw! Wanneer je me soms aaien wil, bedenk je dan maar tijdig. Mijn snorren staan steeds recht omhoog en toegeknepen is mijn oog, want ik ben altijd nijdig. Mauw, maaauw, máááuw! Helaas, de tijd waarin ik leef, dat is voor mij een slechte. Wanneer ik vroeger had bestaan, was ik in dienst bij 'n heks gegaan,
Hans Andreus, Waarom daarom
een onvervalste echte! Mauw, maaauw, máááuw!
Hans Andreus, Waarom daarom
21
De mopperpot Er was er eens een oude pot die sprak: ‘Ik ben een mopperpot. Wat ik ook doe, wat ik ook laat, steeds ben ik mopperig en kwaad. Dus sta ik altijd in een hoek en krijg ook nooit een keer bezoek. Dat doet me niks, dat laat me koud, daar 'k tòch alleen van mopperen houd. Ik mopper en ik mopper maar en zo word ik wel duizend jaar, want àndere potten gaan kapot, maar niet zo'n oude mopperpot.’
Hans Andreus, Waarom daarom
22
De springende keukenstoel Er was een keer een keukenstoel, die sprak: ‘Ik heb zo'n raar gevoel, want al mijn poten, alle vier, die willen springen van plezier. Waarom? Dat weet ik niet. Misschien omdat de zon zich weer laat zien en ik de hele morgen door het kwetteren van de vogels hoor.’ En daar begon die keukenstoel te springen met een heleboel prachtige sprongetjes; hij was precies een krekel in het gras. Maar daar stond plots de keukenmeid, die riep: ‘Wel heb ik van mijn tijd! Doe niet zo jolig, stoel! Sta stil als iemand op je zitten wil!’
Hans Andreus, Waarom daarom
23
Het kiele kiele kereltje Het Kiele Kiele Kereltje dat niemand hoort of ziet, dat Kiele Kiele Kereltje kan niet tegen verdriet. Kiele, kiele, kiele, kiele ... Het Kiele Kiele Kereltje doet alle kinderen lachen, al zeggen boze mensen ook: Dat lachen most niet magge! Kiele, kiele, kiele, kiele ... Dus als je zomaar op een keer verschrikkelijk lachen moet, dan weet je: 't is dat kereltje dat kiele kiele doet.
Hans Andreus, Waarom daarom
Kiele, kiele, kiele, kiele, hahaha!
Hans Andreus, Waarom daarom
24
Uilenwijsheid Een dikke wijze uil die zei: ‘Die wijsheid dat is niks voor mij! Want daar een uil voor wijs doorgaat, vraagt iedereen me maar om raad. Zodat ik altijd denken moet en altijd denken is niet goed. Je wordt er dun van en boosaardig en ik blijf liever dik en aardig. Dus neem ik nu een wijs besluit: het is met al mijn wijsheid uit. Vraagt iemand mij nu weer om raad, dan hoort hij niets dan mallepraat!’
Hans Andreus, Waarom daarom
25
Het bootje Er was eens een bootje dat voer heel alleen naar alle landen van de wereld heen. Het had geen matrozen, geen stuurman, geen kapitein, het wilde al varend op z'n eentje zijn. Toen stormde 't een keer op de Stille Oceaan en daar is dat bootje bijna vergaan. Het kwam in een haven, half lek en heel moe, en zuchtte: ‘Nu kom ik er toch wel aan toe: ik wil 1 matroos, 1 stuurman, 1 kaptein, want hoezeer het me spijt, je kunt niet altijd, nee, je kùnt niet altijd in je eentje zijn!’
Hans Andreus, Waarom daarom
26
De mooie schelp Op 't strand daar lag een grote schelp, een hele hele mooie, een geelwitroserooie. Die schelp riep steeds maar hulp en help, ik lig hier tot mijn ongeluk, straks trappen ze me stuk! Maar 't was nog lang geen zomer, het weer was guur en naar. Er liepen wel wat jutters en een snelwandelaar en ook een juffrouw uit de stad, die liep hier voor een uur of wat, dat hield haar weer een jaar gezond. Zij was het die de schelp daar vond. De schelp riep help en hulp, straks trapt ze me tot pulp!
Hans Andreus, Waarom daarom
27
Maar nee, ze deed hem in haar tas en nam hem mee naar huis. Daar hield ze'm aan haar oor en zei: Je hóórt het zee-geruis. Ze legde 'm op een kastje en verfde met een kwastje toen letters op z'n bastje, heel sierlijke en ronde: Zeldzaam Mooie Zeeschelp, Aan Zee Gevonden. Toen zei de schelp: Ik dank U zeer. Ik ben geroerd en ik waardeer dat in een wereld vol gewoonheid U zoveel oog heeft voor mijn schoonheid.
Hans Andreus, Waarom daarom
28
De papegaai Er was een keer een papegaai, die sprak zo mooi en wijs en fraai als zelfs de knapste professoren en dus liet hij zijn stem steeds horen: ‘Dames en Heren, hum, hum, ik wil maar beweren, hum, hum, zoals ik al zei, hum, hum, ja, ja, enzovoort en etcetera!’ Die papegaai ging vaak op reis en sprak dan mooi en fraai en wijs in stadje, dorpje of gehuchtje overal hoorde je z'n kuchje: ‘Dames en Heren, uch, uch, ik wil maar beweren, kuch, kuch, zoals ik al zei, hum, hum, ja ja, enzovoort en etcetera!’
Hans Andreus, Waarom daarom
29 Maar plotseling, op een goeie keer, toen wou die papegaai niet meer. Hij sprak: 't Is leuk, dat vele praten, maar wijs is hij die 't na kan laten ... Dames en Heren, hum, hum, ik wil maar beweren, hum, hum, dat wie te veel praat, zelfs wijs en fraai, die lijkt, hum, hum, op een papegaai!’ Hum, hum! Jaja!
Hans Andreus, Waarom daarom
30
Het magere varkentje Er waren eens vier varkentjes, drie hele mooie dikke en eentje dat zo mager was dat je d'r van zou schrikken. Die dikke aten - knorknorknor hun buiken steeds maar ronder en riepen: ‘Kijk hoe dik ik wor! Eten is toch gezonder!’ Maar 't magere varkentje zei: ‘Da's helemaal niks voor mij. 'k Ben bang dat ik mij overeet. Ik blijf maar liever op dieet.’ Toen zeiden die drie varkentjes: ‘Jij doet je veel te fijn voor, jij voelt je veel te trots om echt een varkentje te zijn, hoor! Wanneer je bijna nooit iets eet, dan ben je niet in orde. En je verhongert voor je 't weet als je niet dik wilt worden.’
Hans Andreus, Waarom daarom
31
Maar 't magere varkentje zei: ‘Da's helemaal niks voor mij. Mag ik nog steeds bedanken? Ik hou me aan het slanke.’
Toen kwam er op een kwaje dag een hele grote slager, die zei: ‘Die drie zijn lekker vet, maar die is veel te mager! Dacht zo'n scharminkeltje nou heus dat ik hem uit zou pikken? Een slager heeft een betere keus: ik pik alleen die dikke.’ En 't magere varkentje zei: ‘'t Is treurig maar ik ben blij dat 'k mager ben gebleven, dan blijf je langer leven!’
Hans Andreus, Waarom daarom
Hans Andreus, Waarom daarom
32
De zwabber Er stond een keer een zwabber, een zwabber in een hoek, die zei ‘Als dit zo doorgaat, raakt mijn verstand nog zoek. Wanneer ik heel de dag de kamers heb gezwabberd, dan voel ik me echt ziek, dan voel ik me belabberd. Ik ben hier altijd bezig: dit is een stoffig huis en ieder stofje, pluisje, wordt hier meteen een pluis. Stofnesten in elk hoekje en wáár je ook maar kijkt; soms denk ik dat dit huis net één grote stofwolk lijkt. Door altijd dat gezwabber voel ik me suf en dof maar één ding is het ergste: ik kan niet tegen stof! Steeds moet ik bijna niezen en dat is erg hoor, heus! Want 'k kan - ik kàn niet niezen: een zwabber heeft geen neus!’
Hans Andreus, Waarom daarom
33
Hans Andreus, Waarom daarom
34
Liedje van de luie week
Maandag is Kalmpjes-aan-dag. Dinsdag is Kom-ik-begin-' -dag. Woensdag is Zou-ik-het-wel-doen-dag. Donderdag is Dit-is-een-bijzondere-dag, want Vrijdag is Morgen-weer-vrij-dag en Zaterdag is 's Avonds-wordt-het-later-dag en Zondag is Eet-je-buikje-rond-dag,
Hans Andreus, Waarom daarom
dus Maandag, tja Maandag, dat is weer Kalmpjes-aan-dag.
Hans Andreus, Waarom daarom
35
Zestienhuizen In 't dorpje Zestienhuizen a/d Waal, daar stonden zestien huizen, allemaal mooi in een kringetje, een cirkel rond het oude dorpsplein waar het kerkje stond. Maar toen moest onverwacht en onverhoopt het alleralleroudste huis gesloopt. De Burgemeester riep de Raad te saam en sprak: ‘Ons dorp vraagt om een nieuwe naam! Want Zestienhuizen, da's niet meer in orde, het zal nu Vijftienhuizen moeten worden!’ Toen zei de Raad: ‘Daar denken wij niet aan! Voor 't oude huis, daar moet een nieuw huis staan!’ En Zestienhuizen heeft een nieuwe flat daar waar dat oude huis stond neergezet. En 't dorp zei: ‘Lélijk, dat beton en glas, maar alles blijft in naam zoals het was!’
Hans Andreus, Waarom daarom
36
De pendule Tik, tik, tak, zegt de pendule, 'k voel me zwak, zegt de pendule, ik ben bijna van echt goud, maar ook zoveel eeuwen oud. Ik ben oud en ziek geworden en dus echt antiek geworden. Ik loop uren achter, maar niemand kijkt daar werklijk naar. Vroeger zag ik kaarslicht glanzen, mooie dames deftig dansen met een generaal of vorst tien medailles op hun borst.
Hans Andreus, Waarom daarom
37
Vroeger tikte ik de uren van een maaltijd die kon duren - vol muziek en praal en pracht van de middag tot de nacht. Maar nu sta ik hier maar zo in een luxe bungalow naast een klok die nooit eens slaat omdat hij electrisch gaat. En ik zucht: tiktik, taktak, en ik voel me ziek en zwak en zelfs dubbel zwak en ziek als men zegt: ‘Die 's ècht antiek!’
Hans Andreus, Waarom daarom
38
De luie mier
Een luie mier zei: ‘Het lijkt spijtig: als mier heb je de naam van vlijtig de hele dag maar door te werken, maar dat kan niemand aan mij merken. Ik bèn nu eenmaal niet zo vlug; ik lig veel liever op mijn rug en spartel zachtjes met mijn pootjes en knabbel aan wat mierenbroodjes. Vooral wanneer de zon schijnt, doe ik liever niks, maak me niet moe zoals de meeste andere mieren, maar dat zijn dan ook nijvere dieren. Ben ik daarom een slechte mier? Welnee. Zo vind ik mijn plezier, wat al die mieren toch moet sterken die heel de dag maar blijven werken. Want zelfs al heb ik niets verricht, dan zien ze toch mijn blij gezicht en wordt hun werk daardoor verlicht. Dus doe 'k als luie mier mijn plicht!’
Hans Andreus, Waarom daarom
39
Hans Andreus, Waarom daarom
40
Het meisje dat op haar gevoel zong Er was eens een meisje, dat zong een liedje, een heel mooi liedje, een heel mooi wijsje, een liedje met bloemetjes d'r in, een liedje met zon in de lucht, een liedje als een blauwe zee en als een zeemeeuw in z'n vlucht. En ieder die het hoorde, die wist niet wat hij hoorde en zei: ‘Zeg, hoor me dat eens aan, ik voel me werkelijk aangedaan.’
Hans Andreus, Waarom daarom
41
Er was eens een meisje, dat zong een liedje, een heel raar liedje, een heel boos wijsje, een liedje met een toverkol en met bandieten in een hol en met een griezel van een reus, een grote druppel aan z'n neus. En iedereen die luisterde, die werd heel bang en fluisterde: ‘Wanneer scheidt nou dat meisje uit, ik voel de rillingen langs m'n huid!’ Maar 't meisje zei: ‘Soms ben ik blij, maar soms ook niet, dan klinkt mijn lied een beetje raar, een beetje naar, maar dat is ook de bedoeling, omdat ik altijd weer alleen op mijn gevoel zing.’
Hans Andreus, Waarom daarom
42
De oude rieten stoel Een oude rieten stoel die sprak: ‘Men zat op mij toch met gemak. Dus waarom blijf ik nu al jaren in 't rommelschuurtje stof vergaren? Ik doe 't niet langer! Ik verdwijn naar waar een stoel een stoel kan zijn!’ De stoel zwierf door het halve land, tot ergens, aan de waterkant een visser riep: ‘Hé! U daar! Stoel! Mag 'k op U zitten? Ik bedoel, het gras is hier zo dikwijls nat 'k zou droog zijn als ik op U zat!’ De stoel zei: ‘Neemt U plaats. Het mag.’ En voortaan zat daar elke dag die visser op die stoel te vissen en zou zijn stoel niet willen missen.
Hans Andreus, Waarom daarom
43
De zwarte panter De Barones van Voort tot Enzovoort loopt met een zwarte panter aan een koord wanneer ze zo wat wandelt over straat of in de binnenstad uit winkelen gaat. Ze ving het dier in Zuid-Amerika of eigenlijk: het liep haar achterna en bleek zo aan de Barones gehecht dat zij: ‘Blijf dan maar bij me’ heeft gezegd. De panter laat haar nu ook nooit alleen en wáár ze ook heen wil, wil de panter heen. ‘Ontroerend’, zegt de Barones. ‘Maar vreemd dat ieder die ons ziet de benen neemt en 't winkelpersoneel een service heeft, nu, om het zacht te zeggen: onbeleefd! En toch is het zo'n schat, zo'n dot van 'n dier! Maar kent men dan geen dierenliefde hier?’
Hans Andreus, Waarom daarom
44
De zonnebril Moet je Sjaantje nou zien zitten met haar nieuwe zonnebril. Urenlang zit ze te zitten, urenlang zit ze maar stil. Hé, Sjaantje, hé, speel je niet meer mee? Zijn we jou opeens te min? Zie je alles donker in? Moet je Sjaantje nou zien lopen met haar mooie zonnebril. Is het duur zoiets te kopen? Niet da'k zo'n ding hebben wil! Hé, Sjaantje, hé, doe je niet meer mee? Heb je weer een keer geen zin? Zie je alles donker in? Moet je Sjaantje daar zien bukken pats! die bril was echt van glas! Al dat glas in duizend stukken! Zonde dat 't geen plastic was. Hé Sjaantje, hé, speel nou maar weer mee en hou op met dat gegrien; d'r was tòch geen zon te zien.
Hans Andreus, Waarom daarom
45
Hans Andreus, Waarom daarom
46
De hoge hoed
Er was een mooie hoge hoed die pralend riep: ‘Wat sta ik goed hier op dit burgemeestershoofd! Ze hebben dikwijls niet geloofd dat ik het zo ver brengen zou, maar als je knap bent, lukt dat gauw!’ De burgemeester die zei niets, omdat hij bezig was met iets: hij knipte juist een lintje door, want daar zijn burgemeesters voor. Maar toen kwam er een windvlaag: hoei! en met een grote boog, daar woei die hoge hoed in de rivier en dobberde van daar naar hier en hier naar daar - en dreef toen mee tot in de grote koude zee. Dus leer maar van die hoge hoed dat je wat minder bluffen moet.
Hans Andreus, Waarom daarom
47
Hans Andreus, Waarom daarom
48
Het olifantje Hoog op een schoorsteenmantel stond een olifantje van ivoor. Maar op een goeie morgen ging dat olifantje er vandoor. Het sprong pardoes omlaag en sprak, trompetterend door z'n kleine slurf: ‘Ik ga op reis naar 't oerwoud toe! Wie durft beweren dat ik niet durf?’ Het olifantje liep naar zee en bleef daar wachten langs de kant tot er een schip aankwam waarmee het wegvoer naar het tropenland.
Hans Andreus, Waarom daarom
49
Het stapte na een lange reis in 't grote oerwoud aan de wal. Daar zag het apen, tijgers en ook olifanten, overal! Het olifantje riep: ‘Hoera! Hier ga ik nimmermeer vandaan! Ik blijf hier bij mijn grote broers, die nooit op schoorsteenmantels staan!’
Hans Andreus, Waarom daarom
50
Een grote Indiaan Er was een grote Indiaan, die wou een bleekgezicht verslaan. Maar hij bemerkte tot zijn spijt: zoiets is echt wel uit de tijd. Daar bleekgezichten, zelfs de slechte, niet meer met Indianen vechten. Alleen op 't televisiescherm wordt soms een Indianenzwerm
Hans Andreus, Waarom daarom
51 door bleekgezichten overwonnen. ‘Maar daar is 't mij niet om begonnen’, zo zei die grote Indiaan, ‘ik wil een bleekgezicht verslaan en niet hij mij - da's mijn ambisie, en dan niet op de televisie!’ Maar toen geen bleekgezicht echt wou, ging hij weer naar zijn tent en squaw en zei: ‘Ik kom hier maar terug. Die bleke bleekgezichten ... Ugh!’
Hans Andreus, Waarom daarom
52
Tumtum Helemaal bovenop een berg zit Tumtum - Tumtum de dwerg en die kijkt van boven graag naar dat wereldje daar omlaag en dan zegt hij: ‘Kijk eens aan, kijk me dat speelgoed daar eens staan, huisjes, boompjes, boerderijtjes, mensjes, koetjes in de weitjes, o, wat is me dat wereldje klein en daar mag ik blij om zijn, want als Tumtum 't zo klein ziet, dan wordt Tumtum daar groter van!’
Hans Andreus, Waarom daarom
53
Jantje Mooiweer en Donderwolkje Jantje Mooiweer houdt niet van regen, Jantje Mooiweer houdt van mooi weer. Storm en wind, daar kan hij niet tegen, Jantje Mooiweer houdt van mooi weer. Jantje z'n zusje, Donderwolkje die is juist dol op lelijk weer; als het hard regent, roept ze: ‘Régen, regen nog maar een beetje meer!’ Als je dus Jantje rond ziet lopen, kun je wel zó de straat op gaan. Zie je z'n zusje Donderwolkje, trek dàn je regenjas maar aan.
Hans Andreus, Waarom daarom
54
De woonboot Drie kikkers in de Kagerplas, die hadden van wat stukjes hout een bootje tussen 't riet gebouwd dat net een echte woonboot was. Van buiten stralend rood geverfd met hier en daar een witte stip en wit de naam: ‘Het Kikkerschip’ van voren in de boeg gekerfd. Van binnen zag hij 'r óók mooi uit: vier slaapplaatsen, slim ingepast (dus eentje extra - voor een gast), een keuken en een woonkajuit.
Hans Andreus, Waarom daarom
55 Maar op een dag verging de boot het waaide hard; hij zonk meteen. De kikkers kwaakten: ‘Da's gemeen!’ en zwommen veilig naar een sloot.
Daar zaten ze en kwaakten dat zo'n woonboot best iets aardigs had, maar dat je wel zo rustig zat fijn op een waterlelieblad!
Hans Andreus, Waarom daarom
56
Een malle krekel Er was eens een krekel, die had een hekel aan een andere krekel, omdat die krekel nummer twee altijd alles veel beter dee. Die kon veel hoger springen, die kon veel mooier zingen, die was veel rapper, die was veel knapper in alle soorten dingen. Wat deed toen krekel nummer één? Die is toen boos en heel alleen naar een onbewoond eiland gegaan, waar geen krekel ooit had bestaan. En daar zong hij en sprong hij en was bar in zijn schik, want hij zei: ‘Ik ben hier het enige dier, dus de knapste krekel ben IK!’
Hans Andreus, Waarom daarom
57
Een land niet ver van hier In een land niet ver van hier, lijkt elk mens precies een dier: juffrouw Zus is net een schaap, meneer Zo een slingeraap, mevrouw XYZ heeft veel van een dromerige kameel, terwijl jonkheer A tot Z weer meer weg heeft van een fret. Kortom, elk lijkt in dat land op een uil, een olifant, op een slang, een wolf, een beer, en nog zóveel dieren meer. - Wat? Je vindt dat ook wel hier vaak een mens lijkt op een dier? Niks hoor! 't Is voorbij de grens! Hier lijkt elk mens op een mens!
Hans Andreus, Waarom daarom
Hans Andreus, Waarom daarom
58
De kat krabt de krullen van de trap We hebben een kat, wat die ons nou toch heeft gelapt! Alle krullen, àlle krullen heeft ze van de trap gekrabt! Hebben wij 'r daarom gevraagd? Nee! 't Is iets wat ze zomaar dee, iets wat haar blijkbaar heeft behaagd om onbegrijpelijke redenen.
Hans Andreus, Waarom daarom
59
Maar wij, wij zitten er mee: alle traptreden en zelfs boven bij de overloop en beneden bij het portaal, de héle trap zit nu helemaal zonder krullen of zelfs maar twee, drie, vier kleine krulletjes. Een raar gezicht, hoor! Zo kaal. Maar als ik straks nieuwe krullen koop, dan is het welletjes: dan krìjgt ze als ik haar nog eens snap! Want wat ìs dat ook voor een misselijke grap: de kat krabt de krullen van de trap!
Hans Andreus, Waarom daarom
60
Het land zonder lawaai Ver weg, ver weg, daar ligt een land, dat heet het Land Zonder Lawaai. Want drukte, herrie, trammelant, dat vindt men daar bepaald niet fraai. Daar loopt men op z'n tenen rond en legt de vinger op de mond: Sssst, sssst, sssst. Geen bromfiets maakt er boos gerucht, geen radio en geen tévé. Soms fluit een vogel in de lucht, maar niemand, niemand fluit er mee.
Hans Andreus, Waarom daarom
61
Daar loopt men op z'n tenen rond met steeds die vinger op de mond: Sssst, sssst, sssst. En alle kindren van dat land, die zien zo bleek, die doen zo stil. Het lijkt wel of ze ziek zijn want nooit geeft er één een flinke gil. 't Is voor die kindren ongezond: altijd die vinger op de mond: Sssst, sssst, sssst.
Hans Andreus, Waarom daarom
62
De Wirrewarre De Wirrewarre is een dier, dat vind je echt zo gauw niet hier. En ook niet ergens anders want hij houdt zich schuil in ieder land. Hoe ziet dat dier er dan wel uit? De Wirrewarre heeft een snuit die 't meest lijkt op de vatenkwast waar Moeder thuis de vaat mee wast. Zijn oren wapperen als vlaggen, terwijl zijn ogen altijd lachen (alleen: ze kijken soms wat scheel) zijn vel is van rood ribfluweel. En ja, dan heeft hij ook een staart, die is het aankijken wel waard, want o wat krult die staart zich prachtig in 't cijfer 1888.
Hans Andreus, Waarom daarom
63
Je vìndt zo'n Wirrewarre niet, maar als je 'm tòch toevallig ziet, laat hem met rust, maak hem niet bang: hij brengt geluk, je leven lang.
Hans Andreus, Waarom daarom