Flankerend onderwijs
Jaar 1
periode 2
Werkboek
LESVOORBEREIDING
Samenstelling Fontys lerarenopleiding Tilburg
2007 - 2008
Voorwoord Flankerend onderwijs staat in periode 2 in het teken van het voorbereiden van lesactiviteiten. Aan de orde komen − de manier waarop je lesactiviteiten voorbereidt − het gebruiken van een formulier als hulpmiddel bij het voorbereiden. − de verschillende onderdelen van een lesactiviteit, zoals: de doelen die bereikt worden, de start en het motiveren van de leerlingen, te gebruiken werkvormen en leermiddelen, huiswerk. Het zal je meevallen hoeveel je al weet over deze onderwerpen. Je hebt tijdens je middelbare schooltijd lessen meegemaakt en daar bewust of onbewust de genoemde elementen ervaren. Ook heb je tijdens minilessen 1 onderdelen van lesactiviteiten bekeken. Bij het bespreken van de verschillende onderwerpen zal gebruik gemaakt worden van jullie ervaring. De elementen van lesvoorbereiding ga je in periode 2 toepassen en oefenen tijdens de minilessen 2. Daarna ga je dit toepassen in de schoolstage. Opbouw van het werkboek. Na de inhoudsopgave, vind je de moduulschets en daarna Hoofdonderdeel I met informatie en opdrachten over alle onderwerpen die met lesvoorbereiding te maken hebben. Hoofdonderdeel II met alle informatie voor minilessen 2. De bijeenkomsten zijn voor drie lesuren geroosterd. De docent bepaalt hoe voor jullie groep de beschikbare tijd verdeeld wordt. Succes!
2
Inhoudopgave -
Voorwoord
-
Programmaschets -
-
Hoofdonderdeel I Voorbereiding lesactiviteit - Onderwerp 1 Eigen ervaringen -
-
blz. 4
Algemene informatie Lesvoorbereiding geplaatst binnen het onderwijsprogramma Doelstellingen Overzicht van periode 2 Bronnen Evaluatie / afronding
Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6 Onderwerp 7
Lesdoelen Werkvormen Lesopzet / lesformulier Leermiddelen Activerende start Huiswerk
Hoofdonderdeel II Minilessen -
blz. 28
Onderwerp 1 Algemene opzet Onderwerp 2 Werkvormen Bijlage:
blz. 7
Lesformulier
3
Programmaschets 1. Algemene informatie. Naam van het programma: Cursuscode: Studiebelasting: Uitvoering:
Voorbereiding lesactiviteiten (zie progress, is per opleiding verschillend) 2 studiepunten cursusjaar 2007 – 2008, periode 2 - studiejaar 1
Docent:
2. Programma voorbereiding lesactiviteiten geplaatst binnen het onderwijsprogramma In het programma Lesvoorbereiding wordt gewerkt aan de volgende competenties: -
Interpersoonlijk competent Pedagogisch competent Vakinhoudelijk en vakdidactisch competent Organisatorisch competent Competent in samenwerking met collega’s Competent in reflectie en ontwikkeling
Het programma voorbereiding lesactiviteiten bestaat uit de thema’s ‘opzet van de activiteit’, ‘lesdoelen’, ‘werkvormen’ en ‘leermiddelen’ en de vaardigheid ‘minilessen-2’. Deze thema’s vinden hun toepassing binnen minilessen-2. Tijdens de bijeenkomsten wordt gewerkt met observaties en ervaringen uit de blokstage. Veronderstelde voorkennis: Voor minilessen-2 wordt er vanuit gegaan dat in periode 1: minilessen-1 actief gevolgd is het observeren en reflecteren geoefend is.
3. Doelstellingen algemeen: De student kan - Het ‘formulier lesvoorbereiding’ bij de voorbereiding van lesactiviteiten. - Uitleggen wat de bedoeling is van de diverse aspecten van ‘voorbereiding lesactiviteiten’ - Aangeven waarom het belangrijk is om duidelijke doelen op te stellen voor lesactiviteiten. - Concrete doelen formuleren - Werkvormen en leermiddelen kiezen. - Een relatie leggen tussen doelstellingen en aspecten van een lesactiviteit (beginsituatie, leerstof, werkvorm en huiswerk).
4
4. Overzicht periode 2
Periode 2 Onderwerp Week 46 1. Terugblik onderwijs 1 2. Lesdoelen
Terugblik op de blokstage en verkennen van de structuur van een les. formuleren van lesdoelen en toetsen dat en hoe de lesdoelen gehaald zijn.
3. Werkvormen
Soorten werkvormen, het gebruiken van werkvormen
Minilessen
Introductie
Inleiding werkvorm Doceren
Literatuur Werkboek fo1 p2, blz. 8 en 28 Werkboek fo1 p2 blz. 9 - 12 Geerligs/van der Veen: § 7.6 en 7.9 (blz. 221) Werkboek fo1 p2, blz. 13 - 14 Geerligs/van der Veen: schema en § 8.1 en 8.2 (blz. 228 tm 235) Werkboek fo1 p2 blz. 30 - 38 Werkboek fo1 p1, blz 16: reflecteren Werkboek fo1 p2, blz. 39 - 40 Geerligs/van der Veen: §8.3 (blz. 236-240)
Week 47 onderwijs 2 Week 48 onderwijs 3
Week 49 onderwijs 4
Week 50 onderwijs 5 Week 51 onderwijs 6 Week 2 onderwijs 7 Week 3 onderwijs 8
5. Bronnen In -
deze cursus maak je gebruik van: Dit werkboek www.fontys.nl/lerarenopleiding/tilburg/fo/magazijn https://portal.fontys.nl/instituten/lerarenopleidingtilburg/opl_algemeen/stagejaar1/d efault.aspx - Het boek: Lesgeven en zelfstandig leren door Titus Geerligs en Tjipke van der Veen Uitgever: Van Gorcum, Assen ISBN: 90-232-3129-5 - Video opnames van minilessen - Ervaringen uit de stage 5
6. Evaluatie / Afronding In verband met de opbouw van het programma en de noodzakelijke samenwerking met anderen wordt 100 % aanwezigheid verondersteld. Afwezigheid wordt, indien mogelijk vooraf, gemeld bij het secretariaat én bij de docent. De student neemt het initiatief om zich via medestudenten op de hoogte te stellen van de inhoud van en gemaakte afspraken tijdens de gemiste bijeenkomst. Op basis daarvan formuleert de student een voorstel voor een vervangende opdracht. De student komt zo snel mogelijk met dit voorstel bij de docent. Deze opdrachten horen bij de toetsing/ het portfolio te worden ingeleverd. Twee of meer keer afwezig betekent in principe een onvoldoende voor het programma voorbereiding lesactiviteiten en het opnieuw volgen in een volgend studiejaar; een en ander in overleg met de examencommissie. De toetsing bestaat uit drie onderdelen: a. Performance 1: de miniles Zie reader blz. 32 t/m 34 b. Performance 2: Actief participeren tijdens het geven van feedback aan je medestudent naar aanleiding van de miniles. Zie reader blz. 33 (onder de alinea: uitvoering) c. Portfolio: alles wat de student doet in het kader van deze module neemt hij op in zijn Portfolio. Zie reader blz 7 t/m 8. -
Portfolio: Een voldoende beoordeling voor het eigen portfolio. Een voldoende beoordeling krijgt de student bij een compleet uitgewerkt portfolio, met eigen tekst en opgave van literatuur. Tevens zijn de voorbereidingen op de werkveldstage en de opdrachten en uitwerkingen uit de bijeenkomsten herkenbaar verwerkt. Een uitgebreide beschrijving van de criteria waaraan het portfolio moet voldoen is in de reader opgenomen op blz. 7 en 8. . Het dossier wordt ingeleverd in week 9 van periode 2.
Herkansing Bij voldoende aanwezigheid, maar een onvoldoende voor het dossier:
•
op aanwijzingen van de docent wordt het dossier aangepast en uiterlijk in week 9 van periode 3 ingeleverd.
Bij voldoende aanwezigheid, maar geen presentatie van een miniles:
•
de student komt uiterlijk in week 2 van periode 3 met een realistisch voorstel bij de docent om in de loop van periode 3 te voldoen aan de presentatie minilessen-2.
Bij onvoldoende aanwezigheid:
•
de cursus moet in een volgend jaar nogmaals gevolgd worden.
6
Je Portfolio: Het portfolio bestaat uit 4 onderdelen.: 1.
De student schrijft in deel 1 van het portfolio een inleidende verantwoording, waarin hij aangeeft hoe hij zich voorbereid op de stage in periode 3. De student maakt als voorbereiding op de stage tevens vier opdrachten. Deze opdrachten worden als bewijsgevende bijlagen in deel 3 van het porfolio opgenomen. In schema ziet dit er als volgt uit: deel 1 Beschrijving huidige situatie een inleidende Wat is mijn motivatie voor het onderwijs? verantwoording Wat verwacht ik van de stage? Wat wil ik leren tijdens mijn stage? (Vier leervragen ) Wat moet ik doen om dit te bereiken? (voorstel voor een plan van aanpak) Vier opdrachten. (Deze worden opgenomen in deel 3)
2.
De student schrijft in deel 2 van het portfolio een inhoudelijke verantwoording, waarin hij aangeeft hoe al zijn activiteiten in deze module hebben bijgedragen aan het verwerven van competenties. De student legt dus zelf het verband tussen activiteiten in het kader van de module en zijn competentiegroei. Behalve competentie 6 (omgeving) zijn alle competenties aan de orde. De student verwijst naar de bewijsgevende bijlagen in deel 3. Een voorbeeld van een structuur om dit te beschrijven: i. Hoe was het met deze competentie bij mij vóór deze module ii. Hoe heb ik eraan gewerkt in de module iii. Hoe heb ik eraan gewerkt buiten de module om iv. Welke vooruitgang heb ik geboekt bij deze competentie v. Hoe wil ik eraan verder werken In deze verantwoordende tekst kan bij vb. door middel van noten verwezen worden naar bewijsgevende bijlagen in deel 3.
In schema ziet dit er als volgt uit: deel 2: een inhoudelijke verantwoording
Hoe was het met deze competentie bij mij vóór deze module? Hoe heb ik eraan gewerkt in de module? Hoe heb ik eraan gewerkt buiten de module om? Welke vooruitgang heb ik geboekt bij deze competentie? Hoe wil ik eraan verder werken?
7
3.
De student voegt in deel 3 van het portfolio zijn bijlagen waarnaar verwezen wordt in deel 1 en in deel 2. In schema ziet dit er als volgt uit: deel 3: Alle opdrachten die bijlagen je gemaakt hebt in het kader van de lessen Flankerend Onderwijs
• Opdrachten uit de reader Het deel minilessen bevat tenminste: - over de eigen verzorgde miniles: • de voorbereiding op de les a.d.h.v. het lesformulier. • een analyse èn beoordeling van deze miniles, waarin de student het proces van voorbereiden, de ervaringen tijdens de uitvoering en de reflectie op de uitvoering beschrijft. Voor deze reflectie is gebruik gemaakt van de feedback door de groep, de videoopname en de eigen evaluatie. • Reflectieverslagen over alle minilessen. • Verslag van een schoolbezoek aan je eigen middelbare school. (je nodigt een collega uit mee te gaan.) • drie competentie-opdrachten (zie portal)
Vier opdrachten ten behoeve van de stagevoorbereiding
4.
De student schrijft in deel 4 van het portfolio zijn conclusie(s). Dit is een beknopte samenvatting (maximaal een half A4-tje) van de doorgemaakte ontwikkeling van de competenties in deze periode. In schema ziet dit er als volgt uit: deel 4: • Een beschrijving van maximaal een half A4-tje waarin de een belangrijkste leerervaringen van afgelopen periode kort samenvatting beschreven worden. • Een korte beschrijving van maximaal een half A4-tje waarin de leervragen beschreven die dit weer oproept kort beschreven worden.
8
Hoofddeel I
Voorbereiding lesactiviteiten
Inhoud -
Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6 Onderwerp 7
Eigen ervaringen Lesdoelen Werkvormen Lesopzet / formulier voor de voorbereiding van lesactiviteiten Leermiddelen Activerende start Huiswerk
Bijlage:
Observeren van lesactiviteiten
9
Onderwerp 1: Eigen ervaringen Doel. Na deze bijeenkomst ben je in staat om de bedoeling van de diverse aspecten van de voorbereiding van lesactiviteiten uit te leggen
Tijdens minilessen 2 en het Werken in de School pas je deze vaardigheid toe. Literatuur: Werkboek fo1 p2, blz. 28
Oriënteren / Voorbereiden Tijdens je schooltijd tot nu toe heb je ervaren, hoe docenten van wie je les kreeg zich voorbereid hadden. Deze ervaring ga je gebruiken om er achter te komen hoe de docent lesgeeft, hoe een lesactiviteit opgezet is en hoe hij/zij zich daarvoor voorbereidt.
Uitvoeren Opdracht 1. A. Vorm een groepje van twee á vier personen. -
-
Vergelijk in je groep de ervaringen van ieder op de volgende punten: - Hoe begint een docent de les? - Hoe was de overgang naar de kern (het belangrijkste deel) van de les? - Hoe sloot de docent de les af? - Welke leermiddelen gebruikte de docent? - Kwamen de lesdoelen duidelijk naar voren? Nabespreking met de hele groep.
10
Onderwerp 2: Lesdoelen Doel Na deze bijeenkomst ben je in staat om: • te verantwoorden waarom het belangrijk is duidelijke doelen te formuleren voor je lespraktijk. • concrete doelen voor je lesactiviteit te schrijven • doelen op verschillende wijzen in te delen en voorbeelden te geven uit je vakgebied. • van een kerndoel concrete lesdoelen af te leiden • een relatie te leggen tussen doelstellingen en aspecten van een lesactiviteit. Deze aspecten zijn: beginsituatie, leerstof, werkvorm en huiswerk. Tijdens minilessen 2 en het Werken in de School pas je deze vaardigheden toe. Literatuur T. Geerligs en T. van der Veen: Lesgeven en zelfstandig leren: hoofdstuk 7, § 7.6 en 7.9
Oriënteren / Voorbereiden Praktijkvoorbeeld. Stel je de volgende situatie eens voor: Een student Nederlands geeft in de brugklas een les in creatief schrijven. De les loopt als een trein. Het is heel leuk: de leerlingen krijgen enkele gekopieerde bladzijden uit een populair stripboek, waarvan de teksten zijn weggelaten. In de zo ontstane lege ballonnetjes moeten ze nu zelf teksten schrijven die passen bij de tekeningen. Dit vinden de leerlingen heel leuk om te doen. Wie eerder klaar is dan de rest, mag zelf nog wat bedenken, zodat het al met al nog rustig blijft ook. Na de les werd aan de student gevraagd wat hij nu eigenlijk met deze activiteiten wilde, m.a.w.: wat wilde hij dat de kinderen leerden, hoe stelde hij vast of zijn les geslaagd was. Dit vond hij een lastige vraag en bleef het antwoord schuldig. “Welke doelen beoog ik met mijn les?” is een heel belangrijke vraag als je een lesactiviteit gaat voorbereiden. Per slot van rekening is een groep leerlingen 50 minuten, of misschien nog langer, bezig met een bepaalde activiteit en dan moet jou duidelijk zijn wat je daarmee beoogt en wat jij verwacht dat de leerlingen aan het eind kennen en kunnen. Waarom lesdoelen formuleren? - Duidelijke doelen zijn een hulp bij het zoeken naar geschikte werkvormen en media. - Duidelijke doelen zijn een hulp bij het maken van een toets. - Duidelijke doelen zijn goede leeraanwijzingen voor leerlingen. - Duidelijke doelen kunnen motiverend werken. (Als leerlingen weten wat er van hen verlangd wordt, hebben ze eerder de neiging om daaraan te 11
voldoen)
12
Basiselementen voor het formuleren van concrete doelen. Voor het formuleren van concrete doelen gelden de volgende twee richtlijnen: 1. In de formulering moet een werkwoord aangeven welke waarneembare en controleerbare activiteit of verrichting de leerling kan uitvoeren. 2. In de formulering moet concreet worden aangeduid om welke inhoud (leerstof) het gaat. Voorbeeld: Twee doelen over dezelfde inhoud (leerstof): 1. De leerling kent de belangrijkste literaire stromingen van de twintigste eeuw. 2. De leerling kan twee belangrijke literaire stromingen van de twintigste eeuw opnoemen. Toelichting: In de doelen 1 en 2 is de inhoud concreet aangegeven. Het gaat om “de belangrijkste literaire stromingen van de twintigste eeuw”. De activiteit die de leerling uitvoert is in doel 2 duidelijker verwoord dan in doel 1. Doel 2 geeft gedrag aan dat goed waarneembaar is. Dat geldt niet voor doel 1. “Kennen” is innerlijk gedrag en dat kun je niet waarnemen of controleren.
Bij het beschrijven van je lesdoelen zul je werkwoorden gebruiken, die waarneembaar gedrag aangeven. Zoals: -
(be) Schrijven (op) Zeggen Aankruisen Rangschikken Invullen Onderstrepen Uitleggen
-
Samenvatten Aanwijzen Uitleggen Sorteren Noemen Vertellen Onderscheiden
-
Oplossen Toepassen ….. ….. …..
Misschien kun je zelf nog enkele werkwoorden bedenken. Veel minder concreet waarneembaar zijn gedragingen als: weten, begrijpen, waarderen, inzicht hebben in, denken, beheersen van, enz. Basisindeling doelen. De lesdoelen kunnen onderscheiden worden in cognitieve, sociaal/ affectieve en (psycho-) motorische doelen. Cognitieve doelen omvatten de activiteiten die te maken hebben met het geheugen en het denken. Affectieve doelen betreffen gevoelens, interesses en attitudes die in het onderwijs worden nagestreefd. Sociale doelen liggen op het terrein van het omgaan met medemensen, bijvoorbeeld zich tolerant opstellen of kunnen samenwerken. Sociale en affectieve doelen zijn nauw met elkaar verbonden. Daarom spreken we vaak van “sociaal/ affectieve doelen”.
13
(Psycho-)motorische doelen hebben betrekking op beweging en bewegingspatronen, bijvoorbeeld met een elektrische boor een keurig gaatje kunnen boren of de bovenhandse opslag bij het volleyballen kunnen uitvoeren. [zie, Geerligs/van der Veen, § 7.6, blz. 211]
Uitvoeren Opdracht 2.1 Hoe duidelijker de lesdoelen geformuleerd zijn, hoe beter ze als richtlijn kunnen dienen voor de lespraktijk. Het formuleren van waarneembare en controleerbare activiteit en een duidelijke inhoud in het lesdoel is bedoeld om zo precies mogelijk aan te geven, waarop je les gericht moet zijn. A. Formeer een groep van drie à vier personen. Uit de rij doelen in onderstaand kader kiest ieder twee à drie doelen, zodanig dat elk lid van de groep andere doelen heeft. Je begint individueel: - je beoordeelt ‘jouw’ doelen, - waar nodig, herschrijf je ze. Daarna bespreek je de resultaten met de groep. B. Neem in je dossier op: de gegeven en de veranderde leerdoelen en de reden(en) om het lesdoel wel/niet te veranderen; gebruik hiervoor onderstaand schema. LESDOEL De leerling kan een brief schrijven. De leerling kan feiten en meningen herkennen. De leerling begrijpt de persoonsvorm. De leerling heeft inzicht in de tekst. De leerling weet wanneer we te maken hebben met gezonde voeding. De leerling kan zich schriftelijk uitdrukken. De leerling kan communiceren met een medeleerling. De leerling kan een dialoog schrijven. De leerling kent alle hoofdsteden. De leerling kan discussiëren met een medeleerling.
VERANDERD LESDOEL
14
REDEN
15
Opdracht 2.2 Werk twee aan twee samen A. Bedenk een lessituatie voor je eigen vak waarin sociaal / affectieve doelen worden nagestreefd en formuleer daar twee sociaal / affectieve doelen bij, waarin je de basiselementen voor concrete doelen verwerkt hebt. B. Neem in je dossier op: - De korte beschrijving van deze lessituatie. - De twee sociaal / affectieve doelen, die je bij deze lessituatie geformuleerd hebt. Opdracht 2.3 Werk twee aan twee samen A. Bedenk een lessituatie voor je eigen vak waarin psychomotorische doelen worden nagestreefd en formuleer daar twee psychomotorische doelen bij, waarin je de basiselementen voor concrete doelen verwerkt hebt. B. Neem in je dossier op: - De korte beschrijving van deze lessituatie. - De twee (psycho-)motorische doelen, die je bij deze lessituatie geformuleerd hebt.
16
Onderwerp 3. Werkvormen Doel Na deze bijeenkomst ben je in staat om: • soorten werkvormen te benoemen en te herkennen in de lespraktijk • werkvormen in te zetten in de voorbereiding lesactiviteiten • te verwoorden met welk doel werkvormen gebruikt worden tijdens de les en waarom een docent streeft naar een verscheidenheid van werkvormen tijdens de les Tijdens minilessen-2 en het Werken in de School pas je deze vaardigheden toe. Literatuur T. Geerligs en T. van der Veen: Les geven en zelfstandig leren: hoofdstuk 8, schema + § 8.1 en 8.2
Oriënteren / Voorbereiden In iedere les worden door de docent werkvormen gehanteerd. Een voorbeeld van een didactische werkvorm is doceren, maar er zijn er meer. Werkvormen zijn activiteiten die de docent uitvoert tijdens de onderwijsleersituatie om bij leerlingen leeractiviteiten te ontlokken. Niet iedere werkvorm past bij iedere leersituatie. Het is dus van belang vooraf goed te weten wat de lesdoelen zijn en hoe je die op de beste manier kunt verwezenlijken met behulp van bepaalde werkvormen. Voor leerlingen is het prettig als er verschillende werkvormen gehanteerd worden. Leerlingen blijven hierdoor actiever bezig met de lesstof. Hieronder staan een aantal criteria voor het hanteren van werkvormen: - De werkvorm biedt gelegenheid tot actieve verwerking van de leerstof. - De werkvorm past bij de lessituatie. - De werkvorm geeft feedback over de vorderingen van de leerling. - De werkvorm houdt rekening met de verschillen in voorkennis van de leerling. - De werkvorm biedt medeleerlingen de gelegenheid om elkaar te ondersteunen. - De werkvorm draagt bij in het bereiken van de lesdoelen. - De werkvorm is praktisch uitvoerbaar. In het boek van Geerligs en van der Veen zijn de volgende werkvormen onderscheiden: Doceren Vragen stellen Discussievormen Opdrachtsvormen Spelvormen Individuele begeleiding
17
In minilessen-2 komen een aantal van deze werkvormen aan de orde. Ook het gebruik van media is in minilessen-2 opgenomen.
18
Uitvoeren Opdracht 3 Je werkt in tweetallen aan deze opdracht.. A. Bekijk het overzicht van de werkvormen en lees over de doelstellingen die bij de werkvormen nagestreefd worden. (Zie, Geerligs en van Veen, blz. 232 t/m 235) - Neem een onderwerp uit je eigen vakgebied. - Geef aan welke werkvorm(en) jullie bij dit onderwerp willen gebruiken . - Beschrijf hoe jullie deze werkvorm(en) inzetten. - Geef aan welke doelstellingen jullie nastreven bij het gebruik van deze werkvormen. B. Vertel in het kort jullie werkwijze aan de groep. C. In je dossier neem je de uitwerking van deze opdracht op.
19
Onderwerp 4 Lesopzet Doel Na deze bijeenkomst ben je: • in staat om lessen voor te bereiden, • bereid om daarbij het voorbereidingsformulier te gebruiken. Tijdens minilessen-2 en het Werken in de School pas je deze vaardigheden toe. Literatuur T. Geerligs en T. van der Veen: Les geven en zelfstandig leren: hoofdstuk 2, § 2.4 en 2.5
Oriënteren / Voorbereiden Voorbereiding van lesactiviteiten is meer dan het op een rijtje zetten welke lesinhoud je aan de orde wilt laten komen. In hoofdstuk 2 van Geerligs lees je wat er allemaal bij komt kijken. Om bij het voorbereiden van je les overal aan te denken zijn er formulieren ontwikkeld waarin alle elementen opgenomen zijn. Aan dit onderwerp zijn twee ingevulde formulieren toegevoegd. Deze dienen als voorbeeld en om te gebruiken bij het werken aan de opdracht. Als bijlage bij dit hoofdonderdeel vind je een blanco voorbereidingsformulier om zelf te gebruiken bij iedere voorbereiding van lesactiviteiten, dus bij de voorbereiding van de minilessen en als je lesgeeft in je schoolstage. Van dit formulier kun je ook een digitale versie vinden op de website van FLOT onder het kopje ‘stage’ en op de stage CD-rom.
Uitvoering Opdracht 4.1 Tijdens de blokstage heb je lessen van een docent geobserveerd. In de vorige bijeenkomst heb je de lesopzet die de docent gebruikte herkend. Bekijk ook de twee ingevulde lesformulieren. A. Vergelijk de twee voorbereidingen van lesactiviteiten die als voorbeeld in dit werkboek gegeven zijn. Welke overeenkomsten en verschillen merk je op? B. Neem in je dossier deze vergelijking op en de conclusie die je eruit trekt. Opdracht 4.2 A. Gebruik voor de voorbereiding van je miniles het voorbereidingsformulier zoals opgenomen in dit werkboek. B. Dit ingevulde formulier geef je voor de start van je miniles aan de docent. Ook neem je het op in je dossier.
20
Lesvoorbereidingsformulier Student:
School: Groep + aantal: SchoolPracticumdocent : Opleidingsdocent / FCD: Datum:
Inschrijfnummer: Collegejaar:
Aan welke persoonlijke leerdoelen (competenties) wil ik deze les werken? vooruitgang is geboekt? - Het spreiden van beurten. - Aandacht geven aan stille leerlingen. Deze persoonlijke leerdoel(en) sluiten aan bij compententie: A1.2; A1.3 ; A3.1
Uitvoerdatum: Lokaal:
Hoe ga ik dat concreet doen?
Lesonderwerp: Steel-bladdiagram
Lesdoelstellingen: 1. De naam steel-bladdiagram kennen, een steelbladdiagram herkennen 2. Een steelbladdiagram kunnen lezen 3. De gegevens uit een steel-bladdiagram kunnen gebruiken om vragen te beantwoorden
Verwachte of aangenomen beginsituatie: 1. Getallen kunnen splitsen 2. Van een aantal getallen de modus kunnen bepalen
21
Hoe bepaal ik of er
Fase
Tijd
Leerdoel met Inhouden, leerstof
Activiteit leraar [werkvormen]
Activiteit leerlingen
Leermiddelen Hulpmiddelen
Controle Is het leerdoel van de fase bereikt?
Start
10 min
Naam Steelbladdiagram
Gesprek over vertrekstaat Naam steelbladdiagram op bord
Luisteren, vragen beantwoorden
Kern
10 min
Gegevens uit een steelbladdiagram aflezen
Opdracht geven: maak 36 tm 39
Vragen beantwoorden
10 min
Gegeven antwoorden Vragen stellen, beurten geven , zo Luisteren, vragen beantwoorden, motiveren, vergelijken, zo nodig doorvragen, controleren van de antwoorden verbeteren nodig verbeteren antwoorden
Bord, boek, schrift
Antwoorden op de vragen/ in schrift kijken
5 min
Aflezen van steelbladdiagram
Bord, boek
Wie weet nog wat de modus is
10 min
Oefenen in aflezen gegevens steelbladdiagram
Toelichten 40 tm 42 Luisteren, vragen beantwoorden Wat staat er nu in het diagram ? Een paar gegevens laten noemen Modus toelichten Zorgen dat leerlingen werken. Maken van opgaven Controleren of fouten verbeterd zijn, individuele vragen beantwoorden
Boek,schrift
Schriftcontrole
5min
Huiswerk overnemen
Korte terugblik, kijk eens bij de bushalte huiswerk op bord: 40 tm 42 Wie weet wat een tachograaf is
bord
Afsluitin g
evaluatie: SPD: Zelfevaluatie
22
Huiswerk in agenda schrijven
Bord/boek Vertrekstaat bij de bushalte
Lesvoorbereidingsformulier Student:
School: Groep + aantal: K3 VMBO, sector Zorg SchoolPracticumdocent en Welzijn : Opleidingsdocent / FCD: Datum:
Inschrijfnummer: Collegejaar:
Aan welke persoonlijke leerdoelen (competenties) wil ik deze les werken? vooruitgang is geboekt? - Duidelijke structuur aanhouden en letten op de tijd. - Afsluiten van de les
Uitvoerdatum: Lokaal:
Hoe ga ik dat concreet doen?
Hoe bepaal ik of er
Deze persoonlijke leerdoel(en) sluiten aan bij compententie: A3 Lesonderwerp: Het kunnen gebruiken van de eenschijfsmachine voor diverse schoonmaakwerkzaamheden. Lesdoelstellingen: De kandidaat kan: schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden in het gebouw uitvoeren. (ontleend aan de eindtermen) De leerling kan - Zelfstandig, op de juiste wijze en veilig omgaan met de eenschijfmachine. - De eenschijfsmachine bedrijfsklaar maken voor diverse schoonmaak werkzaamheden, deze uitvoeren en de machine weer opruimen. - Vertellen voor welke werkzaamheden de eenschijfsmachine gebruikt kan worden en er de juiste hulpstukken bij noemen. - De ruimte geschikt maken voor werken met de eenschijfsmachine - Het werk gedaan met de eenschijfsmachine controleren op resultaat. Verwachte of aangenomen beginsituatie: De leerlingen hebben niet eerder gewerkt met de eenschijfsmachine. 23
24
Fase
Tijd
Start
10 min.
Kern
10 min.
20 min.
15 min.
10 min.
Afsluitin g
10 min.
Leerdoel met Inhouden, leerstof
Activiteit leraar [werkvormen]
Leerling maakt kennis met een werkende eenschijfsmachine. De leerling ontdekt de onderdelen en hulpmiddelen van de eenschijfsmachine. De leerling ziet hoe met de eenschijfsmachine gewerkt wordt.
Werken met de eenschijfsmachine (of video)
Observeren
Video of demonstratie
Begeleiden
Lezen Noteren
Gebruiksaanwijzing Opdrachtenblad
Observeren Noteren
Eenschijfsmachine met hulpmiddelen
De belangrijkste punten door een leerling laten herhalen. Groep beoordeelt.
Observeren Noteren
Eenschijfsmachine met hulpmiddelen
Werken aan opdrachtblad
Opdrachtblad
De belangrijkste punten door een leerling laten herhalen. Groep beoordeelt. Antwoordblad
Demonstratie, aandachtspunten: - Bedrijfsklaar maken: - Bevestigen en losmaken borstel - Moment van aansluiten elektriciteit - Werkhouding - Bediening contactknoppen - Sturen via bewegen van de steel Opruimen van de Demonstratie, aandachtspunten: eenschijfsmachine - Schoonmaken - Onderdelen loskoppelen - Veiligheid Klaarmaken van de ruimte Begeleiding om met de eenschijfsmachine het te kunnen werken. Belangrijke leerpunten Klassengesprek noemen. Op bord noteren
Activiteit leerlingen
Leermiddelen Hulpmiddelen
Noemen
Naschrift: Het oefenen met de eenschijfsmachine is onderwerp van training tijdens roulerend practicum of WPS na deze les. Evaluatie:
25
Controle Is het leerdoel van de fase bereikt? Bespreken van aandachtspunten uit de observatie Korte quiz (wat is wat en waar dient het voor)
Bord
SPD: Zelfevaluatie
26
Onderwerp 5. Activerende start (of motiveren van de leerling) Doel Na deze bijeenkomst ben je in staat om: • een activerende start voor een lesactiviteit te ontwerpen • het belang van een activerende start voor de motivatie van leerlingen aan te geven. Tijdens minilessen 2 en het Werken in de School pas je deze vaardigheden toe. Literatuur Werkboek fo1 p2: blz 38 Geerligs: §5.10.4, blz. 137
Oriënteren / voorbereiden Om iets te leren moet de leerling ook iets willen leren. Uiteindelijk moet de leerling het proces van leren zelf doen. Leerlingen zijn niet voor ieder vak even gemotiveerd. De leraar kan de leerling helpen het leren wat aantrekkelijker te maken door: - Ervoor te zorgen dat er in een plezierige sfeer gewerkt kan worden. - Het belang van wat er geleerd moet worden te laten zien. - Rekening te houden met de problemen die leerlingen met de leerstof kunnen hebben. - Leerlingen te laten merken dat ze succes kunnen hebben. Maar ook door: - Te zorgen voor variatie. - Het gebruik van plaatjes en materiaal (visualiseren). - De leerlingen zoveel mogelijk zelfstandig te laten werken. - De leerlingen samen te laten werken. - Andere mogelijkheden: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........ Niet iedere leerling is op dezelfde wijze gemotiveerd. De éne leerling zoekt het liever zelf uit, terwijl een andere leerling veel behoefte heeft aan steun van de leraar.
Uitvoeren Opdracht 5.1 Was je als leerling of ben je nu als student zelf altijd gemotiveerd aanwezig in lesbijeenkomsten? A. Individueel: Beschrijf en geef voorbeelden, hoe de docent de motivatie van de leerlingen voor de les en de lesinhoud hielp te activeren. - Bij het begin van de les - Tijdens de les Op het eind van de les
27
B. Zoek twee medestudenten die op een zelfde schooltype geweest zijn. Wissel ervaringen uit; bespreek wat je goede voorbeelden vindt en wat je minder goed vindt. C. Neem in je dossier op: - Jouw beschrijving: hoe activeerde de docent de motivatie van leerlingen voor de leerstof én geef de concrete voorbeelden aan van zijn of haar actie. - Uit het gesprek met medestudenten: goede voorbeelden om de leerlingen met hun motivatie te helpen en voorbeelden die je minder aanspreken. Geef de reden hierbij aan.
Huiswerkopdracht Opdracht 5.2 A. Bedenk drie manieren om een les activerend te starten. Geef concreet aan wat je tijdens deze activerende start doet. B. Neem de uitwerking van het A-gedeelte op in je dossier.
28
Onderwerp 6 Leermiddelen Doelen Na deze bijeenkomst ben je in staat om: • soorten leermiddelen te benoemen en aan te geven welke specifiek zijn voor het eigen vak. • diverse soorten leermiddelen te gebruiken bij de lesactviteit en op te nemen in de voorbereiding, • het belang van het gebruik van leermiddelen aan te geven • het verband uit te leggen tussen leerstof, gekozen werkvorm en in te zetten leermiddelen Tijdens minilessen-2 en het Werken in de School pas je deze vaardigheden toe. Literatuur T.Geerligs en T. van der Veen: Les geven en zelfstandig leren: hoofdstuk 9, blz. 280 tm 304
Oriënteren / Voorbereiden Als resultaat van het onderwerp “leermiddelen” laat je in je dossier zien dat je je hebt verdiept in leermiddelen in algemene zin en in soorten leermiddelen specifiek voor jouw vakgebied. Je hebt onderzoek gedaan naar de voor jouw vak te gebruiken leermiddelen. Daarbij heb je zowel traditionele leermiddelen (lesmethodes, etc.) als nieuwe vormen ( Cd-rom’s, Internet, software, etc.) nader bekeken. In beperkte mate heb je de opgedane kennis over leermiddelen toegepast. De in deze syllabus opgenomen opdrachten kun je alleen uitvoeren of met een medestudent.
Uitvoeren Opdracht 6.1 A. Lees hoofdstuk 9 uit het boek van Geerligs/van der Veen (blz. 280 –304). Beoordeel het werkboek van Flankerend Onderwijs, waar je nu in periode 2 mee werkt (“Voorbereiding lesactiviteiten”), met behulp van de vijf genoemde criteria op blz. 285. Motiveer kort je antwoorden! B. Neem de motivatie op in je dossier. De volgende twee opdrachten voer je uit als je ter voorbereiding van je schoolstage een school bezoekt. Opdracht 6.2 A. Onderzoek op deze school de volgende vragen met betrekking tot de leermiddelen voor jouw vak .
29
-
Welke verschillende leermiddelen zijn voor jouw vak op deze school aanwezig? (verschillende soorten, dus niet 3 maal video). - Welke leermiddelen gebruikt de docent en wanneer? - Noem argumenten voor het gebruiken van deze leermiddelen en geef de fase in de les aan waar het leermiddel ingezet wordt. B. Neem een kort verslag van dit onderzoek op in je dossier. Opdracht 6.3 A. Bekijk de methode, die dit studiejaar gebruikt wordt op deze school. Beoordeel dit leermiddel aan de hand van de vijf criteria genoemd op blz. 285 van het boek van Geerligs en van Veen. Motiveer kort je antwoord. B. Neem je beoordeling en motivatie op in je dossier. Denk er ook aan om de gegevens van de lesmethode te vermelden.
Van de drie volgende opdrachten werk je er naar keuze een uit. Je werkt eraan in het Mollergebouw of thuis. Opdracht 6.4.1 A. Onderzoeken van “leermiddelenplein”. Formuleer voor jezelf een vraag over leermiddelen, die relevant kan zijn voor je stage. Bijvoorbeeld: - Ik zoek aanvullende leermiddelen voor luistervaardigheid bij de methode “Grandes Lignes”, of - Welke methode maatschappijleer is geschikt voor mijn vmbo-school? Bezoek de portal www.leermiddelenplein.nl Ga na of je op deze site snel een antwoord kunt vinden op die vraag. Beschrijf de stappen die je daartoe doet. Vind je voldoende bruikbare informatie? Lijkt dit een bruikbare site te zijn voor je schoolstage (nu of in de komende jaren)? Zie je gebruiksmogelijkheden voor deze site straks als je leraar bent? Waarom wel of waarom niet? B. Neem een kort verslag van je onderzoek op in je dossier en verwerk daarin de aangegeven punten. Opdracht 6.4.2 A. Onderzoeken van “kennisnet”. Bezoek de portal www.kennisnet.nl - Klik door naar het vaklokaal voor je eigen vak in de basisvorming - Geef een samenvatting van wat je daar vindt. - Lijkt dit een bruikbare site te zijn voor je schoolstage (nu of in de komende jaren)? Zie je gebruiksmogelijkheden voor deze site als je straks leraar bent? Waarom wel of waarom niet? B. Neem een kort verslag van je onderzoek op in je dossier en verwerk daarin de aangegeven punten. Opdracht 6.4.3 A. Onderzoeken van “webquest” of “webkwestie”. 30
Bezoek de portal http://webquest.sdsu.edu of http://webkwestie.sdsu.edu Zoek een “webquest” voor je eigen vak. Bekijk deze en geef je mening over dit leermiddel. Lijkt dit een bruikbare site te zijn voor je schoolstage (nu of in de komende jaren)? Zie je gebruiksmogelijkheden voor deze site als je straks leraar bent? Motiveer je antwoord. Zou je zo’n opdracht zelf willen / kunnen ontwikkelen? Waarom wel of waarom niet? B. Neem een kort verslag van je onderzoek op in je dossier en verwerk daarin de aangegeven punten.
Opdracht 6.5 Let op: Deze opdracht presenteer je in week 7, individueel. A. “De hele wereld een leermiddel”. Je leert het meest van de wereld om je heen, van je eigen ervaringen. Vaak ook heb je voor je lessen behoefte aan concreet en aanschouwelijk materiaal uit het alledaagse leven. - Zoek uit je dagelijkse omgeving een voorwerp of iets anders, dat je kunt gebruiken als “leermiddel” in je les. - Breng dat mee in week 7, laat in een korte presentatie (hooguit vijf minuten) jouw voorwerp zien en vertel of demonstreer hoe je dit voorwerp als start van de lesactiviteit en/of als leermiddel in je les zou gebruiken. N.B. Als je de opdracht samen met een medestudent voorbereidt en uitvoert dan zoeken jullie twee voorwerpen.
B. Neem van deze presentatie een kort verslag in je dossier op. Daarin verwerk je wat jij liet zien en hoe dat als start van de lesactiviteit en/of als leermiddel gebruikt kan worden en de reactie van de groep op jouw idee. In de reflectie op deze bijeenkomst verwerk je wat je leerde uit de presentaties van je medestudenten.
31
Onderwerp 7. Huiswerk Doelen Na deze bijeenkomst ben je in staat om: • het doel van huiswerk en de functie van huiswerk in de lesactiviteit aan te geven • te verwoorden welke docent- en leerlingactiviteiten samenhangen met huiswerk opgeven, huiswerk maken en huiswerk controleren • de opzet en het waarom van een huiswerkmethodiek te verantwoorden • de verschillende hoofdonderdelen te benoemen en te concretiseren • uit de verschillende didactische aandachtpunten een keuze te maken voor een eigen hanteerbare huiswerkmethodiek, aangepast aan de stage/schoolsituatie. Tijdens minilessen-2 en het Werken in de School pas je deze vaardigheden toe. Literatuur T.Geerligs en T. van der Veen: Les geven en zelfstandig leren: hoofdstuk 8, § 8.6.4 (blz. 254 - 259) Werkboek fo1 p2, blz. 25 – 27
Oriënteren /voorbereiden Informatie over huiswerkmethodiek. Huiswerk opgeven • • •
docentactiviteit Uitleggen Structureren Motiveren
• • •
leerlingactiviteit: Begrijpen Noteren Gemotiveerd zijn om huiswerk te maken
.
Huiswerk maken •
docentactiviteit Voorwaarden scheppen
leerlingactiviteit: Huiswerk maken
•
Huiswerk controleren • • • •
docentactiviteit Controleren Corrigeren Feedback geven Integreren
• • •
leerlingactiviteit: Resultaten toetsen Feedback verwerken Informatie verwerken
Uitvoeren De bedoeling is dat je door deze opdrachten: • inzicht krijgt in de concrete didactische aandachtspunten die een rol kunnen spelen bij het opgeven en controleren van huiswerk; 32
inzicht krijgt in de betekenis van het inzetten van huiswerk voor de leerling en voor de docent; • een keuze leert maken voor je eigen huiswerkmethodiek Opdracht 7 A. Hieronder staat het schema: “Didactische aandachtspunten en afspraken bij huiswerkmethodiek”. - Individueel. Vul, vanuit je ervaringen uit je schoolcarrière en je observaties tijdens de blokstage, de vragen in onder de kopjes “huiswerk opgeven”, “huiswerk maken” en “huiswerk controleren”. Doe dit met ‘ja’ of ‘nee’ en waar dat gevraagd wordt met een korte beschrijving. - Vorm een groep, bestaande uit drie studenten. Vergelijk in deze groep jullie antwoorden. - Trek voor jezelf conclusies, hoe jij bij het lesgeven zou willen omgaan met huiswerk. B. Noteer in je dossier de aspecten die voor jou van belang zijn. •
Didactische aandachtspunten en afspraken bij huiswerkmethodiek Huiswerk opgeven. Aandachtspunten:
Heb je dit tijdens de blokstage herkend?
Ja / Nee
Heb je dit tijdens je eigen middelbare schooltijd meegemaakt?
Ja / Nee 1. De docent noemt voor het huiswerk concreet aanwijsbare stof en geeft daarbij de belangrijke en minder belangrijke onderdelen aan. Hij/zij schrijft dit bijvoorkeur op het bord. 2. De docent maakt samen met de leerlingen een plan hoe het huiswerk het beste kan worden aangepakt en waar eventuele moeilijkheden zitten. 3. De docent kiest de oefenstof zo gevarieerd mogelijk. 4. De docent geeft aan of het huiswerk overhoord wordt en op welke manier. 5. De docent geeft aan (als dat aan de orde is) wat de verzorgingseisen zijn waaraan het huiswerk moet voldoen. 6. ....... (ruimte voor eigen aandachtpunt)
33
Vind je het belangrijk als de docent dit doet?
Ja / Nee
34
Huiswerk maken. Heb je dit tijdens de blokstage herkend?
Aandachtspunten:
Ja / Nee
Heb je dit tijdens je eigen middel-bare schooltijd meegemaakt? Ja / Nee
Vind je het belangrijk als de docent dit doet? Ja / Nee
1. De docent voorkomt dat leerlingen onnodig veel tijd aan huiswerk besteden.. Hoe deed de docent dat of hoe zou hij/zij het hebben kunnen doen?
2. De docent biedt mogelijkheden om huiswerk op school te maken. Hoe deed de docent dat en welk effect had het op de huiswerktijd thuis?
3. ...... (ruimte voor eigen aandachtspunt)
Huiswerk controleren. Aandachtspunten:
Heb je dit tijdens de blokstage herkend? Ja / Nee
Heb je dit tijdens je eigen middel-bare schooltijd meegemaakt? Ja / Nee
Vind je het belangrijk als de docent dit doet? Ja / Nee
1. De docent doet in de volgende les altijd iets met het huiswerk. Beschrijf kort hoe jij gezien en ervaren hebt dat huiswerkbespreking of huiswerkcontrole gebeurt.
2. De docent varieert in de manier waarop het huiswerk besproken of gecontroleerd wordt. 3. De docent zorgt ervoor dat leerlingen altijd iets doen met de correcties en de gegeven informatie. 4.Geef uit je observatie of ervaring een korte beschrijving van de maatregelen of actie van de docent als de leerling het huiswerk niet of maar gedeeltelijk maakte.
5. De docent maakt duidelijk welke aspecten later in het proefwerk aan bod 35
zullen komen. 6. ...... eigen aandachtspunt
36
Hoofdonderdeel II Minilessen-2 Inhoud Onderwerp 1
Algemene opzet Inleiding Het portfolio: 1. Reflectie op elke bijeenkomst 2. Uitwerking van je eigen presentatie: − Voorbereiding − Uitvoering − Reflectie De voorbereiding van een les Observeren van een presentatie (algemene punten) Presenteren Activerende start Boeiend begin Mogelijkheden om interesse te wekken en vast te houden
Onderwerp 2
Werkvormen Werkvorm DOCEREN Aanwijzingen Observatieformulier bij de werkvorm ‘doceren’ Werkvorm VRAGEN STELLEN Aanwijzingen Voorbeelden van doorvragen Observatieformulier bij de werkvorm ‘vragen stellen’ Werkvorm ONDERWIJSLEERGESPREK - KLASSENGESPREK Aanwijzingen Observatieformulier bij de werkvorm ‘onderwijsleergesprek’ Observatieformulier bij de werkvorm ‘klassengesprek’ Werkvorm SAMENWERKEND LEREN / GROEPSWERK Aanwijzingen Observatieformulier 1:bij de werkvorm ‘samenwerkend leren’ Observatieformulier 2: bij de werkvorm ‘samenwerkend leren’ Werkvorm MEDIAGEBRUIK / (laten) werken met OPDRACHTEN Aanwijzingen Observatieformulier bij ‘mediagebruik’ Observatieformulier bij ‘(laten) werken met opdrachten’
37
Bijlage
Voorbereidingsformulier
In dit deel van het werkboek tref je kleine stukjes theorie aan en verwijzingen naar tekstdelen uit “Lesgeven en zelfstandig leren” van T. Geerligs & T. van der Veen. In het vervolg wordt dit boek in deze tekst aangeduid met “Geerligs”
38
Onderwerp 1 Algemene opzet Inleiding De bedoeling van deze cursus is dat je, als voorbereiding op de schoolstage, korte lesactiviteiten verzorgd voor een groep. Het gaat daarbij om het opdoen van ervaringen als ‘leraar’ en het samen opbouwen van kennis rond het lesgeven. Tot zover sluit dit direct aan op Minilessen- 1. In Minilessen-2 is de moeilijkheidsgraad opgevoerd: het onderwerp is niet meer vrij, maar moet verband hebben met je vak, en je oefent met een vijftal werkvormen die in het Voorgezet Onderwijs in ruime mate gehanteerd worden. De werkvorm is dus ook niet meer vrij maar wordt voorgeschreven. Achtereenvolgens staan minilesssen centraal met de nadruk op de werkvorm: ≈ Doceren ≈ Vragen stellen ≈ Onderwijsleergesprek/ klassengesprek ≈ Samenwerkend leren ≈ Gebruik van opdrachten ≈ Mediagebruik De leerervaringen in deze cursus worden verder uitgebouwd in de stage.
Inhoud Tijdens zeven bijeenkomsten worden de presentaties van minilessen-2 gehouden, namelijk van bijeenkomst 2 tm bijeenkomst 8. Tijdens bijeenkomst 1 vindt de introductie op minilessen-2 plaats. Bij ieder van deze bijeenkomsten geven enkele studenten een miniles van 15 minuten. Zij hanteren daarbij de werkvorm die op die dag aan de orde is. Hierbij zijn drie zaken van belang: a. Er moet iets aan de groep worden overgebracht en/of geleerd. Hierbij kan het gaan om kennis, maar ook om een bepaalde vaardigheid. b. Er moet in ieder geval een zekere wisselwerking met de groep zijn (dus geen monoloog of spreekbeurt van 15 minuten). c. De werkvorm die aan de orde is moet worden toegepast volgens de aanwijzingen bij de opdracht. Het totaal van je presentatie heeft de volgende drie belangrijke punten: voorbereiding, uitvoering reflectie. Alle drie de punten moeten goed uitgewerkt worden. De inhoud van de miniles sluit aan bij het programma van jouw vak. De bedoeling is dat de wijze van voorbereiding, observeren en reflecteren zich ontwikkelt in de loop van de cursus en de leerervaringen van de voorgaande weken terug te vinden zijn in de voorbereiding en uitvoering van de andere studenten in de weken erna. In dit werkboek worden, passend bij de verschillende werkvormen die in Minilessen-2 aan de orde komen, een aantal observatieformulieren gegeven die hierbij behulpzaam kunnen zijn.
39
De presentaties worden op video opgenomen. Deze video-opnamen komen niet in de bijeenkomsten terug maar zijn door de student zélf te gebruiken voor de eigen analyse van de uitvoering, de evaluatie en de reflectie.
40
Het Portfolio Het deel minilessen bevat tenminste: • over de eigen verzorgde miniles: o de voorbereiding op lesformulier met bijlagen o een analyse van deze miniles, waarin de student het proces van voorbereiden, de ervaringen tijdens de uitvoering en de reflectie op de uitvoering beschrijft. Voor deze reflectie is gebruik gemaakt van de feedback door de groep, de videoopname en de eigen evaluatie. • reflectieverslagen over alle minilessen.
Reflectie op elke bijeenkomst Na iedere bijeenkomst reflecteer je op je leerervaringen. Hiervoor kun je gebruik maken van de twee hier onder vermelde punten. Je doet dit in ieder geval op dezelfde dag als de bijeenkomst, als alles nog fris in je geheugen zit (belangrijk!). Bij elke bijeenkomst een reflectie op de miniles(sen) van medestudenten. Ga in je reflectie in op: welke inzichten, nieuwe leerdoelen, vragen, aandachtspunten ten aanzien van jouw eigen lesgeven heeft de les van de medestudent jou opgeleverd. De vragen van het analyseschema of het ABCD’tje kunnen je hierbij helpen. Het analyseschema Wat heb ik ervan geleerd? 1. Wat is er belangrijk voor mij geworden? 2. Welke nieuwe gezichtspunten waren er voor mij? 3. Welke vragen zijn voor mij nog onbeantwoord? 4. Welke overeenkomsten en verschillen tussen mijn groepsgenoten waren in de nabespreking van de les voor mij opvallend? 5. Welke mogelijkheden zie ik om het besprokene zelf toe te passen? Het ABCD’tje: Beantwoord de volgende vier vragen (het ABCD’tje) naar aanleiding van de bijeenkomst: a) Wat was er Aan de orde? b) Wat was Belangrijk voor mij? c) Welke Conclusies trek ik daaruit voor de komende tijd? d) Waar wil ik op langere termijn mee Doorgaan; hoe wil ik dat aanpakken?
Uitwerking van je eigen presentatie Je gaat een korte lesactiviteit ontwerpen en geven, waarbij een bepaalde werkvorm gebruikt moet worden. Welke dat is, is afhankelijk van de datum waarop je presenteert. Het doel is om ervaring op te doen in het lesgeven, om aspecten van het lesgeven voor de groep concreet en bespreekbaar te maken en de ervaringen samen uit te verdiepen. Om de oefening zo realistisch mogelijk te maken gaat het om een les van 15 minuten voor je medestudenten. Ze zijn zichzelf en spelen geen klas in het voortgezet onderwijs. Het is handig als je een onderwerp uit je vakgebied uitkiest waar je al wat vertrouwd mee bent en waar je misschien ook al eens wat ervaring mee hebt opgedaan. a. Voorbereiding: 41
Bereid een miniles voor van 15 minuten. De aanwijzingen hiervoor vind je onder het hoofdstuk “Werkvormen”.Het gaat daarbij om drie aspecten: je moet een bepaalde werkvorm toepassen, je wilt “iets overbrengen / leren aan de groep” en je doet dat in interactie met de groep. Je mag zelf het onderwerp invullen als het maar te maken heeft met het programma van je vak. Het kan het overbrengen van een praktische of theoretische vaardigheid zijn of de uitleg van een stukje theorie. Je moet in ieder geval iets aan je groep ‘leren’. Het onderwerp en het doel van je miniles moeten ook nauw aansluiten bij de verplichte werkvorm van die dag. Daarnaast moet je contact hebben met je groep, (dus geen monoloog houden). Probeer je ‘leerlingen’ actief bij je miniles te betrekken. Je bent verder vrij in de wijze waarop je de miniles verder invult, als je je maar houdt aan de aanwijzingen die bij elke werkvorm gegeven zijn. Je bereidt je miniles voor, zoals je dat in bijeenkomst 2 geleerd hebt en je gebruikt voor de uitwerking het voorbereidingsformulier. Deze voorbereiding neem je mee naar de bijeenkomst en geef je vooraf aan de docent. Je neemt ook een videoband mee. b. Uitvoering: Je voert de door jou voorbereide miniles uit. Als klas fungeren je medestudenten. Tevens krijg je van je klasgenoten feedback op je miniles. De miniles wordt op video opgenomen. Na de miniles volgt een nabespreking, waarbij vooral ingegaan wordt op: Wat gebeurde er precies? Wat kunnen we van je les zeggen op basis van het specifieke observatieformulier behorend bij de werkvorm van deze dag? Wat ging er goed (en: minder goed)? Welke concrete leraarvaardigheden zijn zichtbaar geworden? c. Reflectie: Bekijk de videoband van je miniles zo snel mogelijk en neem er de tijd voor om hem te analyseren. De momenten die problemen opleverden zullen je gemakkelijk opvallen, maar kijk ook goed naar de dingen die je goed deed. Maak een verslag van je analyse. Hierin verwerk je ook het commentaar van de observanten, je groepsgenoten en je begeleider. Als leidraad dienen de volgende deelvragen, die je uitgebreid en concreet moet beantwoorden: Wat gebeurde er? wat wilde je met deze presentatie bereiken (eigen leerdoel en leerdoel leerlingen) verliep de presentatie volgens plan hebben de anderen dat ook zo ervaren heb je je lesdoel(en) bereikt hoe was de sfeer hoe voelde je je -
Wat kan je zeggen n.a.v. de specifieke observatiepunten, behorend bij de werkvorm die in deze les gebruikt werd? (gebruik het betreffende observatieformulier hierbij)
Wat ging er goed? welke doelen heb je bereikt bij welke activiteiten voelde je je het best en welke aspecten wil je de volgende keer weer gebruiken 42
klopte je optreden didactisch (had je goed contact met de groep? was je uitleg duidelijk? wat vonden de anderen daarvan? Wat ging er niet zo goed? kun je een doel noemen dat je niet bereikt hebt bij welke activiteiten voelde je je niet zo goed functioneren wat vonden anderen daarvan
-
-
Wat ga je de volgende keer handhaven en veranderen? noem een aspect van je presentatie die je een volgende keer weer gaat gebruiken noem een aspect dat je zou willen veranderen / verder uitbouwen bij een volgende presentatie en geef aan hoe je daaraan wilt gaan werken.
Bij het maken van je reflectieverslag (opdracht 3c) maak je gebruik van: bovenstaande reflectievragen. de feedback die je gekregen hebt tijdens de les van de observanten/groepsleden en je begeleider. je eigen observatie van je videoband. Benoem het een en ander zo concreet mogelijk en geef concreet uitgewerkte voorbeelden aan de hand van je video-opname.
43
De voorbereiding van een lesactiviteit. (Hier staan een aantal algemene punten genoemd; voor de specifieke aanwijzingen: zie bij de werkvormen)
Als je zelf een lesactiviteit verzorgt of miniles geeft, is het goed om van tevoren rustig na te denken over hoe je die zou willen laten verlopen. Het verzorgen van een lesactiviteit of miniles is een inspannende gebeurtenis die al je aandacht vraagt. Aan een goede voorbereiding heb je dan veel steun. De uitvoering van de lesactiviteit of miniles doe je samen met de leerlingen. Dan kom je nog genoeg situaties tegen waar je van tevoren niet aan gedacht hebt. Soms is het zo dat je daarom het toch anders gaat doen dan je eerst van plan was. Toch is het goed dat je voor jezelf duidelijk voor ogen hebt hoe je lesactiviteit of miniles zou moeten verlopen. Hoe meer ervaring je krijgt, hoe beter je kunt inschatten wat in de voorbereiding belangrijk is. Voordelen van een goede voorbereiding: - Voorbereiding geeft zekerheid - Voorbereiding geeft structuur aan wat je gaat doen. Je moet je afvragen wat belangrijk is, waar het omgaat en wat de bijzaken zijn. - Voorbereiding heeft te maken met zorgvuldig werken Je schat zo goed mogelijk in wat je leerlingen zullen vragen, wat ze al kunnen, wat ze interessant vinden, waar ze moeilijkheden mee hebben.
Bij het voorbereiden ben je heel erg bezig met de vraag wat jij als docent gaat doen. Maar….het belangrijkste is wat wil je dat de leerlingen doen.
Denk eerst na over het onderwerp, dat je wilt gaan doen en wat je de groep wilt ‘leren’. -
Weet je er zelf voldoende van, kun je het zelf? Is het onderwerp geschikt voor de werkvorm van de uitvoeringsdag? (zie: daglijnen) Denk je dat het voor je medestudenten aantrekkelijk is? Wat weten / kunnen je medestudenten er al van? Perk je onderwerp en doel af (begin eenvoudig!).
Om structuur aan je voorbereiding te geven kun je je zelf de volgende sleutelvragen stellen: Wat wil ik bereiken met de leerlingen? Formuleer leerdoelen zoals je dat geleerd hebt. Pas de criteria toe. Formuleer: doelen in gedragstermen, inhouden/ leerstof, voorwaarden/ middelen, minimumprestatie. Waar moet ik rekening mee houden? Waar kan ik van uit gaan? Bijvoorbeeld: wat weten de leerlingen al van dit onderwerp? Hoe ga ik het doen? Wat laat ik de leerlingen doen? Welke (leer)middelen en materialen heb ik daarbij nodig? Hoe zorg ik ervoor dat de leerlingen actief meewerken? Welke voorwaarden moet ik daartoe zelf scheppen: Wat betreft sfeer? Wat betreft motivatie? Wat betreft orde? Heb ik bereikt wat ik wilde bereiken? Hoe en wanneer ga ik na of de leerlingen iets begrepen hebben van de lesactiviteit? 44
45
Daarnaast moet je rekening houden met de tijd die je beschikbaar hebt. Vaak lukt het je niet om alles wat je wilt zeggen of doen klaar te krijgen binnen de tijd Maak duidelijk verschil tussen wat essentieel is, wat belangrijk is en wat nuttig is (aardig erbij). Doe het ‘essentiële’, probeer het ‘belangrijke’ ook klaar te krijgen en vergeet bij tijdgebrek het ‘nuttige’. Durf al doende een keuze te maken om bepaalde delen alsnog weg te laten indien nodig. Stel je doel(en) vast: Wat wil je bereikt hebben aan het eind van je lesaciviteit? Wat wil je dat je leerlingen aan het eind weten/kunnen? Plan niet de hele tijd vol, hou wat ruimte in de tijd: Het kost tijd om te starten Vragen kosten altijd meer tijd dan je denkt. Een echte afsluiting is belangrijk Maak gebruik van een schema en niet van een volledig uitgewerkte tekst. Het gevaar is dat je anders: te vast aan je tekst zit; je zaken gaat oplezen en je het contact met de groep verliest. Opbouw van een lesactiiteit: Je kunt hiervoor het schema “inleiding-kern-slot” gebruiken. Inleiding: neuzen dezelfde kant uit informatie geven: wat wordt er straks van de leerling verwacht aandacht trekken Doe, om aandacht te trekken, eens wat anders dan het voorspelbare bij de start van een les: “Goedendag, vandaag ga ik het hebben over…” Start in plaats hiervan eens met: Het stellen van een vraag. Het stellen van een provocerende vraag. Het vertellen van een anekdote. Het aanhalen van een recente gebeurtenis en vertel hoe die te maken heeft met het te behandelen onderwerp. -
Kern: uitwerking van de verschillende stappen, zoals beschreven in dit werkboek bij “Werkvormen”. zorg voor het materiaal dat je nodig hebt tijdens de uitvoering
-
Afsluiting Veel sprekers praten gewoon door tot de tijd op is (de bel gaat). Doe dat eens anders en zorg voor een duidelijk eind aan je les door: een tijdsplanning, waarin je rekening houdt met de beschikbare tijd tijd te reserveren voor vragen van leerlingen de laatste minuten te besteden aan een samenvatting, het stellen van evaluatieve vragen aan je leerlingen of een pakkende 'uitswinger'
46
Het observeren van een lesactiviteit (algemene punten) In je feedback richt je je op: -
Het geven van persoonlijke feedback, toegespitst op wat er concreet tijdens deze les gebeurde.
-
Wat werkt? Wat kunnen we leren/toevoegen op het gebied van onderwijsvaardigheden? Gebruik hiervoor tijdens de feedback de volgende zin(nen), die je vanuit de situatie aanvult: Wat bij mij als leerling of toehoorder prima werkte, was … Wat ik kenmerkend aan jouw stijl vind … Wat je wat mij betreft, vooral moet blijven doen … Een ding wat je doet, wat je vaker zou kunnen doen … Als deelnemer bij jou in de groep voel ik mij …
-
Per bijeenkomst spreek je met de begeleider af op welke specifieke aspecten je tijdens de presentatie ook nog gaat letten. Bijvoorbeeld: non-verbaal gedrag, contact met de groep, start van de presentatie, tempo, …
47
Presenteren Wees jezelf (of je beste zelf) Mensen zijn verschillend, de een is formeel, de ander joviaal weer een ander druk. Maak gebruik van je eigen eigenschappen; probeer niet iemand te zijn die je helemaal niet ben. Maak gebruik van je eigen sterke kanten.
Zorg voor afwisseling Afwisseling in activiteiten (vertellen – vragen – dingen doen) Afwisseling in presentatie ( beweeg door de klas – afwisseling in stemgebruik) Maak (functioneel) gebruik van gebaren
Houd oogcontact met je groep Richt je niet alleen op een paar leerlingen (vooraan), maar Kijk regelmatig de klas rond Als direct oogcontact je nog afleidt, probeer dan net over het hoofd van een leerling heen te kijken (zij zien vaak het verschil niet).
Activeer de groep waar mogelijk. Betrek je publiek bij je presentatie / les Iets doen is vaak interessanter dan alleen maar luisteren (motivatie) Actieve leerlingen leren meer
48
Activerende start
Boeiend begin: Bij het beginnen van een leerstofonderwerp gaat het erom leerlingen ‘wakker’ te maken en nieuwsgierigheid op te roepen. Hierbij kun je gebruik maken van: - Een start met een kort verhaal - Een start met anekdote… - Een start met een (gefingeerde) eigen anekdote: “wat mij vanmorgen overkwam..” - Een start met een citaat van een bekend of beroemd iemand - Een start de les met een voorwerp te laten zien/ op je lessenaar te leggen… - Het laten zien van beeldmateriaal, zoals: tekeningen, foto’s, zet een boek overeind op je lessenaar - Een start met het voorlezen van een stukje uit een boek, artikel, krant - Een start met het lezen van een gedicht - Een start met het aanhaken bij iets uit de actualiteit - Een start met een spelletje - Een start met het introduceren van een (leuk/intrigerend) probleem (bv op het bord) - Een start met een proefje of een demonstratie - Een start met het draaien van een stukje muziek / tekst - Een start met een brainstorm /spinnen over … - Iets onverwachts - Het opschrijven van een vraag op het bord en die er tijdens de les op laten staan zonder een definitief antwoord te geven. Vragen waardoor mensen eerst op het verkeerde been gezet worden (en een verkeerd antwoord geven) kunnen ook heel uitnodigend werken.
Maak je verhaal, anekdote, probleem: grappig en/of spannend en/of intrigerend Vindplaatsen voor verhalen en anekdotes zijn geschiedenisboeken, ‘filosofie’-boeken, boeken met anekdotes, maar ook de krant, de televisie uitzendingen, (jongerentijdschriften.
Wanneer is iets interessant en/of spannend of grappig? -
-
zorg voor een speelse situatie/losse sfeer zorg voor de plotselinge wending, het onverwachte wek verwachtingen van iets spannends of grappigs. Laat iets demonstratief kort, half zichtbaar, quasi terloops zien (bijvoorbeeld aan de leerling voor in de klas). Iets tonen en vervolgens snel verbergen kan razend nieuwsgierig maken. Er is geen betere manier om iemand nieuwsgierig te maken dan te zeggen: “Ik heb iets gehoord van die-en-die, maar ik vertel het je liever niet, want ik weet niet of je het wel leuk vindt.” sluit aan bij de interesse wereld van de leerlingen doe het eens anders dan normaal, bijvoorbeeld: in plaats van te spreken een geschreven opdracht op het bord zorg voor contrast / een tegenstelling
49
Onderwerp 2 Werkvormen Werkvorm
DOCEREN
Literatuur Geerligs en van Veen Twee documenten in dit werkboek
§8.3 (blz. 236-240)
-
-
aanwijzingen voor de miniles observatieformulier bij de werkvorm doceren.
Aanwijzingen voor de miniles Bereid een miniles van 15 minuten voor, waarin je de werkvorm doceren toepast en hoofdzakelijk informatie geeft.
De volgende instructies zijn bedoeld om je te helpen bij het voorbereiden van deze werkvorm. 1.
Bestudeer Geerligs: 8.3, werkvorm Doceren pag. 236-240. Bekijk het observatieformulier van deze werkvorm. 2. De lesgever bereidt de les zorgvuldig voor. Het onderwerp van de les kies je zelf; het heeft te maken met je vak. 3. Formuleer (een) lesdoelstelling(en), zoals je dat geleerd hebt tijdens bijeenkomst 1. Pas de criteria toe. Formuleer de doelen in gedragstermen, inhouden/ leerstof, voorwaarden/ middelen, minimumprestatie. 4. Ga na of doceren de beste werkvorm is om de door jou geformuleerde lesdoelstelling(en) te bereiken. Als dat niet het geval is dan formuleer je een ander doel, dat wel met de werkvorm ‘doceren’ bereikt kan worden. De bedoeling van deze miniles is immers: de werkvorm doceren. 5. Zoek de leerstofinhoud die bij doelstelling en werkvorm past. 6. Ga na hoe je in je lesopbouw de “leerlingen” bij het leerproces kunt betrekken.. 7. Ga na, hoe je in je lesopbouw ordening en structuur kunt aanbrengen en hoe je die aan de “leerlingen” kunt aanbieden. Denk ook aan zaken als: inleiding- kern- afsluiting, boomdiagram, aanpak vanuit een [Zie hiervoor Geerligs, pag. 236- 237] probleemstelling en verhaalvorm. 8. Ga na op welke punten de les geobserveerd wordt en houd hier zo goed mogelijk rekening mee bij de voorbereiding. 9. Leg de voorbereiding lesactiviteiten vast in het lesformulier en neem dit schema met eventuele bijlagen (zoals sheets, een oefening etc.) op in je logboek 10. Denk bij het maken van het lesformulier ook om de volgende zaken: Wat is het onderwerp van je les? Op welke wijze denk je je medestudenten voor deze les te motiveren? Hoe leid je de les in? Probeer een pakkende inleiding te bedenken en schrijf die in het kort op Wat zijn de hoofdbegrippen uit je les en met welke voorbeelden ga je deze verduidelijken? Welke hulpmiddelen/ media gebruik je? (bord, voorwerpen, illustraties, CD, transparanten, etc) Van welke andere werkvorm(en) als doceren denk je gebruik te maken om de medestudenten te activeren? (vragen stellen, opdrachten tussendoor, of een andere manier)
50
-
Hoe denk je bij je medestudenten na te gaan of ze begrepen hebben wat je hebt verteld (toetsing)?
51
Observatieformulier bij de werkvorm DOCEREN Legenda, bij de kolommen hoe de leraaractiviteiten gerealiseerd zijn: + = goed - = minder goed + = redelijk 0 = niet van toepassing Leraaractiviteiten bij de werkvorm “doceren”
Gerealiseerd +
Begint pas als de leerlingen stil zijn Zet de leerdoelen uiteen en belicht het belang ervan Brengt een duidelijke geleding in het betoog aan: inleiding, kern, afsluiting Legt verband met relevante voorkennis en activeert deze Maakt onderscheid in hoofd- en bijzaken Verduidelijkt met voorbeelden/ vergelijkingen/ audiovisueel materiaal Brengt waar mogelijk tegenstellingen en toepassingen ter sprake Geeft een samenvatting (terugblijk) na ieder hoofdpunt Geeft vooruitzicht op volgende hoofdpunten Nodigt uit tot het stellen van vragen Beantwoordt vragen adequaat Handelt niet ter zake doende vragen vriendelijk maar snel af Zorgt voor samenvatting van de kernpunten Formuleert helder Heeft juiste spreeksnelheid Wisselt stemgebruik af Pauzeert regelmatig even Kijkt regelmatig de klas in Maakt ondersteunende gebaren Is enthousiast Controleert of de informatie begrepen is
52
+
-
0
Werkvorm
VRAGEN STELLEN
Literatuur Geerligs en van Veen Drie documenten in dit werkboek
§8.4, blz. 24 - 241
-
aanwijzingen voor de miniles lijst met voorbeeldvragen te gebruiken bij het toepassen van ‘doorvragen’ observatieformulier bij de werkvorm Vragen stellen
Aanwijzingen voor de miniles Bereid een miniles van 15 minuten voor, waarin je hoofdzakelijk gericht bent op het stellen van vragen.
De volgende instructies zijn bedoeld om je te helpen bij het voorbereiden van deze werkvorm. 1. 2. 3. 4.
5. 6.
7. 8. 9.
Bereid de les zorgvuldig voor. Bestudeer Geerligs over de werkvorm “vragen stellen”, pag.: 240- 242 en lees de voorbeeldvragen door voor het toepassen van ‘doorvragen’. Het is de bedoeling dat je een les geeft waarin je de medestudenten door het stellen van vragen aanzet tot denken en het geven van eigen ideeën of meningen. Kies een onderwerp dat aansluit bij de kennis en belangstelling van je medestudenten. Als onderwerp kun je kiezen voor een actueel of een controversieel thema. (Een controversieel thema is een thema dat diverse standpunten kan oproepen). Het vraaggesprek kan ook gehouden worden aan de hand van een tekst. Formuleer (een) lesdoelstelling(en), zoals je dat geleerd hebt tijdens bijeenkomst 1. Let op de criteria. Maak het voornemen om tijdens de miniles te oefenen met het volgende: pauzeer even na een vraag; herhaal de vraag niet onnodig; richt je tot alle medestudenten; eerst de vraag stellen, dan de “leerling” aanwijzen; speel vragen waar mogelijk door; vraag door; stel bij vragen die kennelijk te moeilijk worden gevonden een vraag van lager niveau; moedig deelname van medestudenten aan. vermijd vragen, die zijn te beantwoorden met één woord Oefen je in het formuleren en stellen van vragen en denk hierbij aan de gegeven suggesties. Ga in het observatieformulier na op welke punten de les geobserveerd wordt en houd hier rekening mee bij je voorbereiding. Leg de voorbereiding lesactiviteiten vast in het lesformulier en neem dit schema met eventuele bijlagen (zoals sheets, een oefening etc.) op in je logboek
53
Lijst met voorbeeldvragen te gebruiken bij het toepassen van ‘doorvragen’. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22.
Hoe belangrijk is dat voor jou? Wat doet je dat? Wat betekent dat voor jou? Welke andere mogelijkheden zie je? Wanneer denk je dat vooral? Als je het zelf voor het zeggen had, hoe zou die situatie er dan uit zien? Van wie moet je dat? Wat zou je willen doen met die ideeën? Kun je een voorbeeld noemen? Wat bedoel je precies met ......................? Wanneer voel je dat vooral? Wat zouden de gevolgen kunnen zijn? Wat zou je op zo'n moment liever doen? Wat weerhoudt je om dat te doen? Welke risico's zijn daar voor jou aan verbonden? Wat zou je doen? Wat zijn voor jou de voordelen van zo'n reactie? Wie vindt dat eigenlijk? Welk beeld heb je daarvan? Wanneer doe je dat vooral? Welk belang heb je daarbij? Wat voor effect had dat op jou?
54
Observatieformulier werkvorm VRAGEN STELLEN Legenda, bij de kolommen hoe de leraaractiviteiten gerealiseerd zijn: + = goed - = minder goed + = redelijk 0 = niet van toepassing Leraaractiviteiten bij de werkvorm “vragen stellen”
Gerealiseerd + + 0
Pauzeert even na een vraag Herhaalt de vraag niet onnodig Richt zich tot alle medestudenten Stelt eerst de vraag, wijst dan de “leerling” aan Speelt vragen waar mogelijk door Vraagt door Stelt bij vragen die kennelijk te moeilijk worden gevonden een vraag van lager niveau Moedigt deelname van medestudenten aan Vermijdt vragen, die zijn te beantwoorden met één woord Vermijdt onduidelijke vragen Vermijdt suggestieve vragen Vermijdt onnodig gecompliceerde vragen Stelt niet te veel vragen in korte tijd Stelt meer divergente en evaluatieve vragen dan convergente en reproductieve vragen
Op welke wijze reageert degene die het vraaggesprek leidt op vragen van “leerlingen”? Accepteert de vraag niet (met welk argument ?) Hanteert de vraag om het denken van de vragensteller en/ of medestudenten te activeren (door de vraag door te spelen/ terug te spelen/ door te vragen) Beantwoordt de vraag zelf
55
Werkvorm
ONDERWIJSLEERGESPREK KLASSENGESPREK
Literatuur Geerligs en van Veen Drie documenten in dit werkboek
§8.5 (blz. 242 – 244)
-
aanwijzingen voor de miniles observatieformulier bij de werkvorm onderwijsleergesprek observatieformulier bij de werkvorm klassengesprek
Aanwijzingen voor de miniles. Bereid een miniles van 15 minuten voor, waarin je een onderwijsleergesprek en/of klassengesprek houdt.
De volgende instructies zijn bedoeld om je te helpen bij het voorbereiden van deze werkvorm. 1. 2. 3.
Bereid de les zorgvuldig voor. Bestudeer uit Geerligs de pagina’s 243/ 244 Formuleer (een) lesdoelstelling(en), zoals je dat hebt geleerd tijdens bijeenkomst 1. Let op de criteria. 4. Houd rekening met de volgende punten: een onderwijsleergesprek is een gestructureerd gesprek, een dialoogvorm waarbij je de leerlingen stapsgewijs en geleidelijk tot bepaalde kennis en inzicht brengt het onderwijsleergeprek wordt wel gebruikt om kennis, inzichten en vaardigheden van leerlingen t.a.v. een onderwerp te peilen, maar ook in andere situaties voorwaarde is wel, dat leerlingen zelf iets over het onderwerp kunnen inbrengen de docent is gespreksleider de docent introduceert het onderwerp de docent geeft waar nodig informatie, “denkstootjes” etc. de docent stuurt het verloop en de inhoud van het gesprek via een stapsgewijze opbouw de docent probeert vragenderwijs alle leerlingen te betrekken bij het onderwerp de docent maakt gebruik van vaardigheden als toespitsen en doorvragen de docent vat de belangrijkste resultaten samen en legt deze vast 5. Ga in het observatieformulier na op welke punten de les geobserveerd wordt en houd hier rekening mee bij de voorbereiding. 6. Denk bij de voorbereiding lesactiviteiten aan: Keuze van het lesonderwerp. Wat is het onderwerp van je les/ welk informatiegebied moet worden doorgewerkt/ welk probleem wil je behandelen? Activerende start. Vanuit welk bekend punt voor de leerlingen wil je starten? Hoe leid je de les in? Probeer een pakkende inleiding te bedenken en schrijf die in het kort op (Introduceer het onderwerp vanuit aanwezige kennis bij de leerlingen of vanuit hun ervaringswereld. Kern van de les. Verdeel het informatiegebied (of het probleem) in deelgebieden (deelproblemen) die logisch op elkaar volgen. Formuleer vragen bij elk van de deelgebieden (problemen) die je in het onderwijsleergesprek gaat stellen
56
Afsluiting van de les Formuleer vragen om te toetsen of het doel van het onderwijsleergesprek bereikt is. Of bedenk hiervoor een andere vorm. Leg de voorbereiding lesactiviteiten vast in het lesformulier en neem dit schema met eventuele bijlagen (zoals sheets, een oefening etc.) op in je logboek -
7.
Observatieformulier 1: werkvorm ONDERWIJSLEERGESPREK Legenda, bij de kolommen hoe de leraaractiviteiten gerealiseerd zijn: + = goed - = minder goed + = redelijk 0 = niet van toepassing
Leraaractiviteiten bij de werkvorm “onderwijsleergesprek”
Gerealiseerd +
+
-
0
Geeft het onderwerp aan dat besproken zal worden Deelt het doel van het onderwijsleergesprek mee Stelt vragen aan de gehele groep, laat leerlingen voldoende tijd om na te denken en wijst vervolgens de beantwoorder aan Distribueert vragen gelijkmatig over de hele groep Vraagt waar nodig door of speelt vragen door aan leerlingen Activeert alle leerlingen door na een gegeven antwoord te vragen: “Wie had hetzelfde antwoord? Wie had het anders?” Brengt afwisseling aan in de beheersingsvorm van de vragen Biedt ondersteuning door de leerlingen te herinneren aan geleerde leerinhouden en buitenschoolse ervaringen die in relatie tot het onderwerp staan Geeft tussentijdse samenvattingen Legt de geleverde bijdrage (antwoorden, opmerkingen) vast door ze op het bord te (laten) schrijven Laat het gespreksresultaat samenvatten en vastleggen Evalueert met vragen of het gespreksdoel is bereikt
Observatieformulier 2: werkvorm KLASSENGESPREK Legenda, bij de kolommen hoe de leraaractiviteiten gerealiseerd zijn: + = goed - = minder goed + = redelijk 0 = niet van toepassing
Leraaractiviteiten bij de werkvorm klassengesprek + Laat het gespreksonderwerp formuleren Stelt in overleg met de klas gespreksregels vast Nodigt leerlingen uit hun belevenissen en ideeën te ventileren, hun meningen te geven of voorstellen te doen Draagt de gespreksleiding over aan een leerling Wijst corrigerend op het doel van het klassengesprek (“Ik geloof, dat we het doel enigszins uit het oog verliezen, want….”)
57
Gerealiseerd + 0
Geeft eventueel structurerende aanwijzingen (“Ik constateer een tegenstelling tussen datgene, wat…..”)
Wijst waar nodig op de afgesproken gespreksregels Laat het eindresultaat samenvatten
58
Werkvorm
SAMENWERKEND LEREN - GROEPSWERK
Literatuur Geerligs en van Veen Drie documenten in dit werkboek
Geerligs/van der Veen: §8.6.1 (bl. 248 - 250) en §3.6 (blz.57 – 62)
-
aanwijzingen voor de miniles observatieformulier bij de werkvorm samenwerkend leren observatieformulier bij de werkvorm groepswerk
Aanwijzingen voor de miniles Bereid een miniles van 15 minuten voor, waarin je de werkvorm groepswerk toepast.
De volgende instructies zijn bedoeld om je te helpen bij het voorbereiden van deze werkvorm. 1. 2. 3.
Bereid de les zorgvuldig voor. Bestudeer uit Geerligs de pagina’s 248/250 Formuleer (een) lesdoelstelling(en), zoals je dat geleerd hebt tijdens bijeenkomst 1. Pas de criteria hierbij toe 4. Houd bij de voorbereiding rekening met de volgende punten: is groepswerk hier geschikt/ past het bij je doelen? welke soort groepswerk wil je toepassen (parallel, arbeidsverdelend of een combinatie)? formuleer duidelijke opdrachten/ taken voor de leerlingen bepaal de grootte en de samenstelling van de groepen bepaal hoe je wilt laten rapporteren bepaal de voor de taken beschikbare tijd bepaal welke leermiddelen je evt. wilt gebruiken organiseer de instructie van de leerlingen: groepen samenstellen rapporteurs aanwijzen taak uitleggen te gebruiken leermiddelen noemen beschikbare tijd vermelden iets zeggen over de wijze van verslaggeving begin met het groepswerk als de instructie duidelijk is voor de leerlingen controleer dat de uitvoering: bedenk hoe je de leerlingen wilt begeleiden/ stimuleren/ corrigeren de rapportage van de resultaten: bedenk wat jouw bijdrage daaraan kan zijn (verduidelijken, systematiseren, verbanden leggen) de evaluatie van product en proces: bedenk hoe je dit wilt aanpakken 5. Ga in het observatieformulier na op welke punten de les geobserveerd wordt en houd hier rekening mee. 6. Leg de voorbereiding lesactiviteiten vast in het lesformulier en neem dit schema met eventuele bijlagen (zoals sheets, een oefening etc.) op in je logboek
59
Observatieformulier 1: werkvorm SAMENWERKEND LEREN / GROEPSWERK Legenda, bij de kolommen hoe de leraaractiviteiten gerealiseerd zijn: + = goed - = minder goed + = redelijk 0 = niet van toepassing
Leraaractiviteiten bij de werkvorm “docentgestuurd groepswerk”
Gerealiseerd +
Geeft de doelen van de les aan Motiveert waarom voor de werkvorm groepswerk is gekozen Licht de opdrachten/ taken toe Nodigt de leerlingen uit tot het maken van ter zake doende opmerkingen over de opdrachten Gaat na of er nog inhoudelijke vragen zijn Stelt de groep samen of laat de groepen zelf spontaan formeren Formuleert of laat groeps-/ gespreksregels formuleren Kiest of laat de groepsleiders kiezen Kiest of laat de rapporteurs kiezen Attendeert op de te gebruiken hulpmiddelen Geeft de beschikbare tijdsduur aan Deelt de groepsopdrachten uit Evalueert of de organisatie begrepen is Houdt contact met alle groepen Stimuleert de groepen door het geven van denkstootjes en het geven van feedback op tussentijdse resultaten Stelt evaluerende vragen betreffende de tussentijdse resultaten Stelt evaluerende vragen betreffende de groepsprocessen Lost moeilijkheden in de groep op of laat ze door de leerlingen met zijn hulp oplossen Treedt corrigerend op, indien een groep van haar opdrachten afdwaalt Geeft regelmatig de nog beschikbare tijd aan Vangt verschillen in tempo op Laat de rapporteurs mondeling of schriftelijk (op het bord of op flaps) verslag uitbrengen Laat groepsleden eventuele noodzakelijke toelichtingen geven Brengt de groepsresultaten in klassikale bespreking Verduidelijkt en vat waar nodig informatie samen Laat per opdracht een eindresultaat formuleren Geeft de leerlingen gelegenheid het eindresultaat schriftelijk vast te leggen Evalueert de groepsprocessen
60
+
-
0
Observatieformulier 2: werkvorm SAMENWERKEND LEREN / GROEPSWERK Ogenschijnlijk lijkt groepswerk een gemakkelijke werkvorm. Vergis je niet, het is een werkvorm die een gedegen voorbereiding en de nodige ervaring van de lesgever vraagt. Veel studenten en beginnende docenten zullen bij deze werkvorm de nodige moeilijkheden tegenkomen. Tijdens het observeren van groepswerk kun je je richten op de knelpunten die zich voordoen en de oplossingen die daarvoor gevonden worden. Doel daarvan is om ideeën op te doen als je zelf deze werkvorm gaat toepassen. Dit observatieformulier biedt daar een schema voor. -
Observeer de uitvoering van groepswerk bij je medestudent. Inventariseer voor onderstaande fasen de problemen en moeilijkheden waarvoor hij/ zij geplaatst werd en geef vervolgens aan hoe deze opgelost werden. Geef in de nabespreking van de les eventueel alternatieve oplossingen voor de gesignaleerde moeilijkheden.
Knelpunten
Oplossingen
Instructiefase
Uitvoeringsfas e
Rapportagefas e
Evaluatiefase
61
Alternatieven
Het gebruik van MEDIA / het (laten) werken met OPDRACHTEN Literatuur Geerligs en van Veen Drie documenten in dit werkboek
Media: §9.2, 9.3, 9.7 (vanaf blz. 279); laten werken met opdrachten §8.6 (blz. 246 – 248)
-
aanwijzingen voor de miniles een observatieformulier bij mediagebruik (video) een observatieformulier bij het (laten) werken met opdrachten.
Aanwijzingen voor de miniles Bereid een miniles van 15 minuten voor waarin je de leerlingen naar aanleiding van een videofragment een opdracht laat uitvoeren.
De volgende instructies zijn bedoeld om je te helpen bij het voorbereiden van deze werkvorm. 1. 2. 3.
4.
5.
6. 7.
Bereid de les zorgvuldig voor. Bestudeer Hoofdstuk. 9 “Leermiddelen” uit Geerligs Formuleer (een) lesdoelstelling(en), zoals je dat geleerd hebt bij bijeenkomst 1. Pas de criteria hierbij toe: doelen in gedragstermen, inhouden/ leerstof, voorwaarden/ middelen, minimumprestatie Houd rekening met de volgende punten bij de voorbereiding van de miniles: het onderwerp van de video is vrij beoordeel de video volgens de lijst “beoordeling van een videofilm” (Geerligs pag. 289); neem de schriftelijke beoordeling op in je logboek. maak een opdracht voor leerlingen bij de video en zet die puntsgewijs op een transparant; houd rekening met “De voornaamste richtlijnen voor het opstellen van een transparant” (Geerligs pag. 294) Houd rekening met de volgende punten bij de uitvoering van de miniles: de punten genoemd op het observatieformulier bij mediagebruik (video) de punten genoemd op het observatieformulier bij het (laten) werken met opdrachten Leg de voorbereiding lesactiviteiten vast in het lesformulier en neem dit schema met bijlagen (zoals sheets, leerlingopdracht, verantwoording etc.) op in je logboek Verwerk het volgende bij je voorbereiding lesactiviteiten en neem de verantwoordingen of motivaties op in een bijlage bij het voorbereiding lesactiviteitensformulier: Het onderwerp van de video Waarom een videoband met een begeleidende opdracht geschikt is en past bij je doelen. Het fragment van de video dat je wilt gebruiken in de miniles en waarom je kiest voor dat fragment. Je beoordeling van de video, waarbij je de punten hanteert uit “beoordeling van een videofilm” Geerligs blz. 289. De duidelijk geformuleerde opdrachten/ taken voor de leerlingen, op overheadsheet. De manier waarop je de leerlingen wilt laten rapporteren. De beschikbare tijd voor de taken.
62
-
De punten waar je tijdens de uitvoering van de miniles speciaal op wilt letten, gebruik hiervoor: een observatieformulier bij mediagebruik (video) een observatieformulier bij het (laten) werken met opdrachten
63
Observatieformulier werkvorm MEDIAGEBRUIK Legenda, bij de kolommen hoe de leraaractiviteiten gerealiseerd zijn: + = goed - = minder goed + = redelijk 0 = niet van toepassing Leraaractiviteiten bij het gebruik van een video in de les + Licht de gang van zaken in de “videoles” toe Legt relaties tussen de inhoud van de video en voorafgaande of komende lessen Plaatst een aantal opmerkingen over de inhoud, opdat de leerlingen de video op een juiste wijze kunnen volgen Voorkomt dat door de voorafgaande opmerkingen een zekere spanning wordt weggenomen (de leerlingen moeten nieuwsgierig kunnen blijven) Verstrekt een aantal kijkopdrachten Wacht met het starten van de video, totdat er een zekere rust in de klas heerst Nodigt uit tot het maken van aantekeningen tijdens het vertonen van de video Beperkt zich tijdens het vertonen van de video tot aandachtrichtende opmerkingen Nodigt na afloop van de video de leerlingen uit tot het maken van opmerkingen over de video Nodigt uit tot het stellen van vragen over de video Laat aan de hand van de waarnemingen en de gemaakte aantekeningen de essentie van de video formuleren Vraagt individuele leerlingen naar een aantal detailzaken uit de video Nodigt de leerlingen uit tot een eventuele stellingname ten aanzien van de inhoud van de video Laat ter verduidelijking bepaalde stukken van de video opnieuw zien Geeft ter afsluiting een verwerkingsopdracht
64
Gerealiseerd 0
Observatieformulier bij het (laten) WERKEN MET OPDRACHTEN Legenda, bij de kolommen hoe de leraaractiviteiten gerealiseerd zijn: + = goed - = minder goed + = redelijk 0 = niet van toepassing Leraaractiviteiten bij het (laten) werken met opdrachten + Zorgt ervoor dat hij/ zij de aandacht heeft van de gehele klas Formuleert de opdracht op een eenduidige manier Geeft het doel van de opdracht aan Verwijst naar bronnen die relevant zijn voor/ gebruikt dienen te worden voor de uitvoering van de opdracht, bij voorbeeld tekst en pagina in het leerboek Activeert, indien van toepassing, voorkennis Verwijst naar te gebruiken hulpmiddelen, zoals rekenmachine, woordenboek, atlas enz. Geeft de toegestane uitvoeringstijd aan Geeft aan hoe rapportage en evaluatie van de resultaten zal plaatsvinden Controleert of de opdracht door ieder begrepen is Treedt tijdens de uitvoering begeleidend op: geeft aanwijzingen, corrigeert, maant tot spoed
65
Gerealiseerd + 0
Bijlage
Student:
School: Groep + aantal: SchoolPracticumdocent : Opleidingsdocent / FCD: Datum:
Inschrijfnummer: Collegejaar:
Uitvoerdatum: Lokaal:
Aan welke persoonlijke leerdoelen (competenties) wil ik deze les werken? Hoe ga ik dat concreet doen? is geboekt?
Deze persoonlijke leerdoel(en) sluiten aan bij compententie: Lesonderwerp: Lesdoelstellingen:
Verwachte of aangenomen beginsituatie:
66
Hoe bepaal ik of er vooruitgang
Fase
Tijd
Leerdoel met inhouden, leerstof
Activiteit leraar [werkvormen]
Start
Kern
Afsluitin g
.
Het volgende lesmateriaal is als bijlage toegevoegd: ……………. (denk aan zelf ontwikkelde opdracht(en), overheadsheet, uitgewerkt bordschema, ed)
evaluatie: SPD: Zelfevaluatie
67
Activiteit leerlingen
Leermiddelen Hulpmiddelen
Controle Is het leerdoel van de fase bereikt?