vrom0201017
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 november 2002 De griffier van de Vaste Commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft mij per brief van 2 oktober 2002, kenmerk 52/VROM/2002 verzocht de Commissie te informeren over de stand van zaken en mijn beleidsvoornemens met betrekking tot de asbestproblematiek en de sanering van met asbest verontreinigde locaties. U ontvangt hierbij, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de gevraagde informatie. Tevens ga ik in op de brief aan mij van het lid Van Velzen (SP) van 30 september 2002 over het rapport Twente asbestvrij. Inleiding Aan de (meestal beroepsmatige) blootstelling aan asbest in het verleden overlijden in Nederland circa 700 mensen per jaar. Tussen het moment van blootstelling en het moment van optreden van een asbestziekte kunnen tientallen jaren verstrijken. Het beroepsmatig toepassen en hergebruiken van asbest is in Nederland op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit sinds 1 juli 1993 verboden, met enkele uitzonderingen. Asbest is in het verleden op zeer grote schaal toegepast. Het beleid is gericht op het zo veel mogelijk voorkomen van blootstelling van mens en milieu aan asbest. Dit betekent onder meer dat asbest selectief moet worden verwijderd en dat voorafgaand aan sloop een asbestinventarisatie moet plaatsvinden. De kosten van asbestinventarisatie en asbestverwijdering bedragen jaarlijks circa 200 miljoen euro, die in de regel moeten worden betaald door de eigenaar. Er is geen algemene verplichting asbest te verwijderen, omdat daarvoor uit risico-oogpunt geen noodzaak bestaat. Bovendien zou een eventuele versnelde verplichte verwijdering waarschijnlijk leiden tot een toename van illegale sloop en nog hogere kosten per jaar voor de maatschappij. Tevens zou een dergelijke verplichting niet handhaafbaar zijn. De Minister van VROM zond op 12 december 2001 een brief aan u met een overzicht van de stand van zaken en de planning van de totstandkoming van het Productenbesluit asbest, het Besluit asbestinventarisatie in niet-sloopsituaties en het herziene Asbestverwijderingsbesluit (TK, 2001–2002, 25 834, nr. 21). Hierbij ontvangt u recente informatie over deze besluiten. Voorts ga ik in op de stand van zaken en aanpak van asbestwegen, asbest in bodem en incidenten en handhaving. Productenbesluit asbest Naast het Arbeidsomstandighedenbesluit bevatten het Besluit asbestvrije frictiematerialen Wet milieugevaarlijke stoffen en het Warenwetbesluit asbest voorschriften met betrekking tot productie, toepassing en hergebruik van asbestbevattende producten en materialen. Tot 1999 was het op de markt brengen en het gebruik van witte asbest (chrysotiel), in tegenstelling tot in Nederland, nog niet door de Europese Unie verboden. Het asbestverbod dat de EU in 1999 heeft afgekondigd verplicht de Lid-Staten echter ook het verbod op het op de markt brengen en gebruik van witte asbest uiterlijk per 1 januari 2005 te hebben geïmplementeerd in nationale regelgeving. In samenwerking met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werk ik thans aan de implementatie van bovengenoemde EG-richtlijn in het Productenbesluit asbest. Daarmee zullen de asbestverbodsbepalingen in
1
het Arbeidsomstandighedenbesluit, het Besluit asbestvrije frictiematerialen Wet milieugevaarlijke stoffen en het Warenwetbesluit asbest komen te vervallen. Het ontwerp-Productenbesluit asbest op 17 april jl. is voorgepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2002, nr. 74). Thans worden de ontvangen reacties verwerkt. Daarna wordt het besluit voor advies aan de Raad van State gezonden. Inwerkingtreding zal waarschijnlijk in de loop van 2003 plaatsvinden. Besluit asbestinventarisatie in niet-sloopsituaties Bij brief d.d. 1 mei 2000 heeft de Minister van VROM, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Tweede Kamer toegezegd de invoering van een asbestinventarisatieplicht in niet-sloopsituaties voor circa 60 000 gebouwen waar het grootste risico op asbestblootstelling geldt, voor te bereiden. Doel van het besluit is blootstelling van gebruikers van deze gebouwen aan asbest te voorkomen. Daarbij gaat het zowel om blootstelling als gevolg van de aanwezigheid van niet afgeschermd losgebonden asbest als om blootstelling als gevolg van onderhoudswerkzaamheden aan asbestbevattende materialen die niet als zodanig herkend worden. De mogelijke gezondheidswinst van een dergelijke verplichting is echter zeer beperkt (0,05 tot 0,2 vermeden doden per jaar), terwijl bij de voorbereidingen is gebleken dat invoering hoge lasten voor de betreffende eigenaren van gebouwen tot gevolg heeft (ordegrootte € 1 miljard voor asbestinventarisatie en -verwijdering). Voorts veroorzaakt het besluit zeer hoge uitvoerings- en handhavingslasten bij de rijksoverheid en de gemeenten (ordegrootte 250 mensjaar). Daarom hebben mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik besloten geen asbestinventarisatieplicht in niet-sloopsituaties in te voeren. Verbetering van de naleving van bestaande asbestregelgeving met een hoger rendement heeft naar mijn mening een hogere prioriteit (zie ook onder kopje «Incidenten en handhaving»). Bovendien zal de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid binnenkort een nieuwe EU-verplichting inzake asbestinventarisatie implementeren. Deze verplichting is minder breed dan de beoogde asbestinventarisatieplicht in niet-sloopsituaties en in de uitwerking gericht op het tegengaan van beroepsmatige blootstelling aan asbest. Tevens heeft de Minister van VROM in zijn brief van 12 december 2001 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal reeds gemeld dat bij de herziening van het Asbestverwijderingsbesluit de vigerende asbestinventarisatieplicht voorafgaand aan sloop zal worden uitgebreid. Op deze wijze wordt beoogd de blootstelling van werknemers en bevolking aan asbest, mede door uitvoering van asbestinventarisaties, verder te beperken. Herziening Asbestverwijderingsbesluit Het Asbestverwijderingsbesluit bevat voorschriften voor het verwijderen van asbest uit bouwwerken en objecten en asbestinventarisatie voorafgaand daaraan. Het besluit wordt thans herzien. Een belangrijk onderdeel van de herziening van het besluit is de wijziging van de certificatiestructuur voor asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsbedrijven. De naleving van de voorschriften door deze bedrijven blijkt, zoals reeds gesteld in de brief van de Minister van VROM van 12 december 2001, onvoldoende te zijn. De herziening van het besluit heeft vertraging opgelopen vanwege het langdurige overleg met de maatschappelijke
2
partijen over de gerezen problematiek. Dit overleg was noodzakelijk om voldoende draagvlak voor een goede oplossing te verkrijgen. Bovendien moet de beoogde wijziging passen binnen het kabinetsstandpunt over normalisatie en certificatie, dat thans interdepartementaal wordt voorbereid. Daarbij gaat het met name om de vraag wanneer en onder welke voorwaarden certificatie als wettelijk verplicht instrument kan worden ingezet. Mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik zullen binnenkort een besluit nemen over de te kiezen oplossingsrichting. Inwerkingtreding van het herziene Asbestverwijderingsbesluit zal naar verwachting in 2004 plaatsvinden. Asbestwegen De voormalige asbestcementfabrieken in de gemeenten Hof van Twente en Harderwijk hebben in de periode na de Tweede Wereldoorlog tot eind zeventiger jaren asbestbevattend afval uitgedeeld aan omwonenden, die er op grote schaal wegen, paden en erven mee hebben verhard en de bodem met asbest hebben verontreinigd. In de afgelopen jaren zijn enkele omwonenden overleden aan de gevolgen van asbestmesothelioom (longen buikvlieskanker), mogelijk als gevolg van blootstelling aan asbest door het regelmatig gebruik van deze wegen. Ook elders in Nederland komen incidenteel asbestbevattende wegen voor, maar het betreft hier veelal wegen die zijn verhard met puin afkomstig van illegale of niet-selectieve sloop in het verleden. In de afgelopen jaren heeft de Minister van VROM geld ter beschikking gesteld voor de sanering van asbestbevattende wegen, paden en erven in Twente en rond Harderwijk die in eigendom zijn van bedrijven, instellingen en particulieren. De sanering van deze asbestwegen op grond van de Saneringsregeling asbestwegen Twente, de Saneringsregeling asbestwegen Haaksbergen en de Saneringsregeling overige asbestwegen onder regie van de provincies Overijssel en Gelderland bevindt zich in de afrondende fase. Binnenkort vindt publicatie van de Saneringsregeling asbestwegen tweede fase plaats. Op grond van deze saneringsregeling kunnen bedrijven, instellingen en particulieren die eigenaar zijn van een asbestbevattende weg in Twente of rond de gemeente Harderwijk en die geen gebruik hebben gemaakt van de eerdere saneringsregelingen, alsnog een subsidieaanvraag indienen. Voor de Saneringsregeling asbestwegen tweede fase hebben zich inmiddels ongeveer 200 belangstellenden gemeld. Ik zal binnenkort met de provincies Overijssel en Gelderland een bestuursovereenkomst over de uitvoering van de saneringsregeling sluiten. Op grond van deze saneringsregeling wordt het asfalteren van asbestwegen volledig vergoed, andere saneringsmaatregelen worden gedeeltelijk vergoed. Uit het oogpunt van rechtsgelijkheid is de inhoud van de Saneringsregeling asbestwegen tweede fase vergelijkbaar met die van de eerdere saneringsregelingen. Hoewel het volledig verwijderen van asbest de voorkeur verdient, acht ik het aanbrengen van asfalt, klinkers of beton op een asbestbevattende weg, mits dit geschiedt conform de regelgeving, een afdoende saneringsmaatregel. Wel geldt een verplichting voor de eigenaar om de toplaag van de weg zodanig te onderhouden dat geen asbest aan de oppervlakte kan komen. Bovendien worden op grond van de saneringsregelingen asbestbevattende bermen over een breedte van een halve meter afgegraven, waarna schone grond wordt aangebracht. Het Besluit asbestwegen Wms (Wet milieugevaarlijke stoffen) bevat een verbod op het voorhanden hebben van een niet-gesaneerde asbestbevattende weg. Het besluit wordt gehandhaafd door de VROM-inspectie. Gemeenten die eigenaar van een asbestbevattende weg zijn, hadden deze
3
op eigen kosten moeten saneren. Ik ben niet bereid gemeenten een financiële bijdrage voor het saneren van hun asbestwegen te geven. Daarmee zou namelijk het niet naleven van het Besluit asbestwegen Wms worden beloond. Bovendien acht ik gemeenten in staat deze kosten zelf te betalen. Daarom zie ik geen reden deze kosten door de rijksoverheid te laten voorschieten. Bovendien is het achteraf verhalen van deze kosten op de voormalige asbestfabrieken in Hof van Twente en Harderwijk geen optie, omdat civielrechtelijk kostenverhaal in deze gevallen vrijwel uitgesloten is. Voor zover mij bekend is, hebben de gemeenten in Twente, de gemeente Harderwijk en omliggende gemeenten de asbestbevattende wegen die zij in eigendom hebben inmiddels gesaneerd, met uitzondering van enkele wegen die thans gesaneerd worden. Het valt echter niet uit te sluiten dat enkele gemeentelijke asbestwegen nog niet gesaneerd worden. Zodra dergelijke gegevens bij de VROM-inspectie bekend zijn, treedt zij tegen overtredingen op. Asbest in bodem De provincies en enkele gemeenten zijn op grond van de Wet bodembescherming bevoegd gezag voor de sanering van met asbest verontreinigde bodem. Zij kunnen daartoe de door VROM aan hen ter beschikking gestelde Wbb- en Wsv-gelden inzetten, zo nodig door herprioritering, voor zover er sprake is van saneringsnoodzaak en -urgentie. Indien een bevoegd gezag kan aantonen dat dit tot onoverkomelijke financiële problemen zou leiden, ben ik uiteraard bereid met het betreffende bevoegde gezag in overleg te treden over mogelijke oplossingen. Het is op grond van de Wet bodembescherming de taak van het bevoegde gezag om bodemverontreiniging in kaart te brengen. Ik heb reeds met de provincie Overijssel afgesproken dat de provincie een inventarisatie zal maken van bodemverontreinigingen met asbest in Twente, alsmede een plan van aanpak voor de sanering daarvan. Zodra ik in overleg met mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een besluit heb genomen over aanpassing van de normstelling voor asbest in de bodem (zie verderop in deze brief), zal een inventarisatie worden gemaakt van de omvang van de bodemverontreiniging met asbest in Nederland. Deze inventarisatie dient ertoe om inzicht te krijgen in de aard en de omvang van het probleem in Nederland, om de grootste knelpunten in beeld te krijgen en tevens om de financiële consequenties ervan te bezien in het licht van de totale benodigde bodemsaneringgelden. Het bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming (in Twente en Harderwijk de provincie) heeft bij gevallen van ernstige bodemverontreiniging de bevoegdheid zo nodig tijdelijke beveiligingsmaatregelen te eisen; bijvoorbeeld om te voorkomen dat derden worden blootgesteld aan (met asbest) verontreinigde bodem. Daarbij merk ik op dat het actuele blootstellingsrisico als gevolg van met asbest verontreinigde bodem in de meeste gevallen zeer gering is. Ik ben geen voorstander van registratie van burgers die mogelijkerwijs in aanraking zijn gekomen met asbestbevattende grond. Op basis van de Arbowet geldt wel een registratieverplichting voor werkgevers die betrekking heeft op die werknemers, die een nagenoeg dagelijks hoog risico lopen op blootstelling aan asbest. Gesteund door recente inzichten, ben ik van mening dat de blootstellingsrisico’s van burgers, voor zover ze optreden, gering zijn en niet vergelijkbaar met de risico’s van werknemers. De baten van een blootstellingsregistratie voor burgers wegen naar mijn mening dan ook niet op tegen de nadelen daarvan.
4
Ik ben niet in staat in algemene zin een uitspraak te doen over de eventuele aansprakelijkheid van het bevoegde gezag indien burgers een asbestziekte zouden oplopen als gevolg van blootstelling aan asbestbevattende grond en er sprake zou zijn van een relatie met het handelen of nalaten van het bevoegde gezag. Deze situatie is geheel onvergelijkbaar met de aansprakelijkheid van werkgevers jegens werknemers bij mogelijke beroepsgebonden aandoeningen. De Arbowet richt zich tot de werkgever en de werknemer. De verantwoordelijkheidsverdeling voor goede arbeidsomstandigheden is tussen werkgever en werknemer geregeld. Mogelijke aansprakelijkheidskwesties spelen dan ook in de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer. Ten aanzien van de problematiek van asbest in bodem en grond doen zich diverse knelpunten voor. Een belangrijk knelpunt betreft de normstelling voor asbest in bodem en grond, die indertijd in overleg tussen de toenmalige bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn vastgesteld. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik werken daarom samen aan de totstandkoming van een beleidslijn voor asbest in bodem en grond. De beleidslijn zal in de loop van 2003 worden gepubliceerd. Vooruitlopend daarop zullen mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik binnenkort een brief aan de Tweede Kamer doen toekomen over aanpassing van de normstelling en de verpakkingseisen voor met asbest verontreinigde materialen, zoals grond en puingranulaat. Uitgangspunt daarbij is dat de streefwaarde voor asbest in de lucht niet wordt overschreden. Thans wordt een notitie over de normstelling en verpakking besproken met de maatschappelijke partijen. Incidenten en handhaving Bij de handhaving van de asbestregelgeving zijn veel handhavende instanties betrokken, en met name de Arbeidsinspectie, de VROM-inspectie, de Inspectie Verkeer en Waterstaat, de provincies en de gemeenten. In de eerder genoemde brief van de Minister van VROM van 12 december 2001 aan u staat dat de naleving van de asbestvoorschriften onvoldoende is en dat de handhaving door de gemeenten te wensen overlaat. Voorts werken de eerder genoemde handhavingsinstanties wel op projectbasis samen, maar is geen sprake van een structurele samenwerking bij de handhaving van de voorschriften in de asbestketen. Ik ben dan ook van mening dat de handhaving van de asbestketen structureel moet worden verbeterd. Om de gesignaleerde problemen op het gebied van toezicht en handhaving van de asbestregelgeving op te lossen, is ketenhandhaving een reële optie. Nader zal worden onderzocht welke oplossingsrichtingen voor ketenhandhaving mogelijk zijn. Over de resultaten van dit onderzoek wordt u nader geïnformeerd. In dit verband verwijs ik u ook naar de in 2001 uitgebrachte nota «Met recht verantwoordelijk» (Kamerstukken II, 2000/01, 27 664, nr. 2). Ten aanzien van asbest doen zich met enige regelmaat incidenten voor, zoals recentelijk met een asbestbevattende bouwval in de gemeente Rucphen en bodemverontreiniging met asbest en illegale grondtransporten in Twente en rond de gemeente Harderwijk. Deze incidenten hebben uiteenlopende oorzaken en zijn nooit helemaal te voorkomen. Door het aanpassen en verbeteren van de asbestregelgeving en de handhaving daarvan wordt getracht het aantal incidenten te verminderen. Betreffende de asbestbevattende bouwval in de gemeente Rucphen kan ik u het volgende mededelen. Mijn inspectie heeft op basis van artikel 40 van de Wms opdracht gegeven het asbest te laten saneren door een deskundig asbestverwijderingsbedrijf, omdat de eigenaar van de bouwval
5
hiertoe zelf geen opdracht heeft gegeven. Krachtens een uitspraak van de Raad van State is de sanering thans stilgelegd. Inmiddels verricht het RIVM aanvullend onderzoek naar de risico’s voor de gezondheid van de asbestbevattende bouwval en naar de mogelijkheden deze risico’s terug te dringen. Tevens vindt overleg met de eigenaar plaats over vrijwillige maatregelen om het gezondheidsrisico verder te beperken. Op basis van de resultaten van deze activiteiten zal ik mijn verdere lijn bepalen. U ontvangt separaat mijn antwoorden op de vragen van de leden Vietch en Schreijer-Pierik (CDA) over de asbestbevattende bouwval in de gemeente Rucphen (ingezonden 25 oktober 2002, nr. 2020302230). Het bevoegde gezag op grond van de Wet bodembescherming is eerstverantwoordelijk voor de aanpak van de incidenten met asbest in bodem en grond in Twente en de gemeente Harderwijk. Mijn inspectie oefent daarbij tweedelijnstoezicht uit en is nauw betrokken bij de aanpak van deze incidenten. In het algemeen geldt dat het desbetreffende bevoegde gezag, in de regel provincie of gemeente, zelf verantwoordelijk is voor de aanpak van asbestincidenten. Echter, indien er bij een incident sprake is van een actueel risico voor het milieu of de volksgezondheid, zal mijn inspectie zo nodig en indien mogelijk zelf maatregelen nemen om dit risico zo snel mogelijk te minimaliseren. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P. B. L. A. van Geel
6