Collegevoorstel
Openbaar Onderwerp
Vragen ex artikel 39 van GroenLinks over Individuele Studietoeslag Programma
BW-nummer
Inkomen & Armoedebestrijding
-
Portefeuillehouder
T. Tankir Samenvatting
Directie/afdeling, ambtenaar, telefoonnr.
De fractie van GroenLinks heeft vragen ex artikel 39 gesteld over de Individuele Studietoeslag. Met dit collegevoorstel beantwoorden wij deze vragen.
MO10, Golshid Al Eshaq, 3338 Datum ambtelijk voorstel
8 september 2015 Registratienummer
15.0009023
Ter besluitvorming door het college
Brief aan de fractie van de GroenLinks met het antwoord op de artikel 39-vragen over de Individuele Studietoeslag vast te stellen.
Paraaf akkoord
Datum
Paraaf akkoord
Datum
Steller Golshid Al Eshaq
Alleen ter besluitvorming door het College Besluit B&W d.d. 29 september 2015
Conform advies Aanhouden Anders, nl.
nummer: 3.6
Bestuursagenda
Portefeuillehouder
CVS vragen GroenLinks Indiv Studietoeslag
Collegevoorstel
1
Probleemstelling
Met bijgaande brief geven wij antwoord op de vragen ex artikel 39 van de fractie van GroenLinks over de Individuele Studietoeslag die in het kader van bijzondere bijstand wordt verleend. 2
Juridische aspecten
De Individuele Studietoeslag is een vorm van bijzondere bijstand. Het wettelijk kader wordt gevormd door de Participatiewet die per 1 januari 2015 in werking is getreden. 3
Doelstelling
Doel van dit collegevoorstel is de beantwoording van de vragen van de fractie van GroenLinks. 4
Argumenten
In bijgaande brief staan de antwoorden op de vragen van GroenLinks inclusief onderbouwing en argumenten. 5
Financiën
Dit voorstel heeft geen financiële consequenties. 6
Participatie en Communicatie
De regeling is reeds via diverse kanalen onder de aandacht gebracht bij de doelgroep. Aanvullend zullen we een gerichte voorlichtingsactie naar de universiteit en Hogeschool gaan uitvoeren. 7
Uitvoering en evaluatie
Aan dit voorstel zijn geen uitvoeringsaspecten verbonden. 8
Risico
Aan dit voorstel zijn geen risico’s verbonden.
Bijlage(n):
Antwoord op vragen GroenLinks over Individuele Studietoeslag Verordening Individuele Studietoeslag en beleidsregels Inkomensondersteuning
Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling
Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Telefoon 14024 Telefax (024) 323 59 92 E-mail
[email protected]
Aan de fractie van GroenLinks T.a.v. mevrouw L. Westerveld p/a fractiesecretariaat GroenLinks Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen
Datum
Postbus 9105 6500 HG Nijmegen
Ons kenmerk
Contactpersoon
MO10/15.0009030
Golshid Al Eshaq
Onderwerp
Datum uw brief
Doorkiesnummer
Individuele Studietoeslag
15-9-2015
(024) 3293338
29 september 2015
Geachte mevrouw Westerveld,
Met deze brief geven wij antwoord op de vragen ex artikel 39 die u heeft gesteld over de Individuele Studietoeslag. 1. Waar is het bedrag van 150 euro per maand, dat de gemeente Nijmegen uittrekt voor de individuele studietoeslag, op gebaseerd? Het bedrag van 150 euro is gebaseerd op de situatie van een student die gemiddeld 30 uur per maand werkt voor het wettelijk minimumloon van een 19-jarige (5 euro). De 30 uur is een indicatie van wat studenten gemiddeld per maand qua tijd kunnen spenderen aan een bijbaantje in combinatie met hun studie. Daarnaast heeft ook het beschikbare budget een rol gespeeld bij het bepalen van de hoogte van het bedrag. 2. Hoe wordt beoordeeld of het bedrag volstaat? Is bekend of studenten door de vermindering van het bedrag in de problemen zijn gekomen? De Individuele Studietoeslag (hierna IST) heeft als doel mensen met een arbeidshandicap inkomensondersteuning te bieden gedurende de studietijd zodat voor hen de drempel om te studeren lager wordt. Door deze toeslag wordt een financiële compensatie gegeven aan hen die niet in staat zijn een studie te combineren met een bijbaan in verband met een arbeidshandicap. Of de hoogte van het bedrag in de praktijk voor iedereen volstaat is voor ieder individuele situatie anders en is niet te meten.
www.nijmegen.nl
Brief antwoord vragen GroenLinks IST (2)
Gemeente Nijmegen Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling
Vervolgvel
1
Wat betreft de tweede vraag: dit is ons niet bekend. Hierbij moet in ogenschouw genomen worden dat mensen die al een Wajong ontvingen, het recht op de studieregeling behouden. Voor hen is geen sprake van een vermindering van het bedrag. 3. Hoeveel studenten hebben vanaf de inwerkstelling van de regeling een aanvraag ingediend? Hoeveel van de aanvragen zijn gehonoreerd? Indien niet allemaal, op basis van welke criteria zijn aanvragen afgewezen? Tot nu toe hebben in totaal 25 mensen een aanvraag ingediend waarvan 23 reeds zijn afgehandeld. Van deze 23 zijn er 12 aanvragen toegekend en zijn er 5 buiten behandeling gezet wegens het niet aanleveren van gegevens. De overige 6 zijn om diverse redenen afgewezen. Zo voldeed een aantal niet aan de leeftijdscriteria en hadden een paar mensen een Wajong uitkering waardoor ze gebruik kunnen maken van de studieregeling uit de Wajong. De start van de regeling was 1 januari 2015 en dus midden in een studiejaar. De verwachting is dat met de start van het nieuwe schooljaar er meer aanvragen gedaan gaan worden. 4. Hoe bepaalt de gemeente of een aanvrager voldoet aan de criteria “u bent door een arbeidshandicap niet in staat om naast uw studie het wettelijk minimumloon te verdienen.” En “u heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.” Bij voorkeur stellen we het recht vast aan de hand van documenten waarover de aanvrager in de praktijk meestal beschikt, zoals: - een actueel besluit van DUO dat de aanvrager op medische gronden recht heeft op verlenging van de studiefinanciering en /of - een verklaring van een arts of onderwijsinstelling dat de er sprake is van een medisch objectief vaststelbare structurele functionele beperking. Als de aanvrager een verklaring van de onderwijsinstelling overlegt, kunnen we bij twijfel een verklaring van een arts verlangen. Indien nodig wordt aanvullend een arbeidsdeskundige ingeschakeld. Dit is tot op heden nog niet nodig gebleken. 5. Wat was het aantal studenten dat in 2013 en 2014 gebruik maakte van de toen geldende regeling (onder de nieuwe wajong)? Van de jaarlijkse instroom in de nieuwe Wajong maakten in 2013 en 2014 in Nijmegen 60 tot 80 1 mensen gebruik van de studieregeling. Dit is gebaseerd op basis van het volgende: landelijk maakte 37% van de instroom in de nieuwe Wajong gebruik van de studieregeling (Kerngegevens Wajong, www.uwv.nl). Het aantal 1
Het exacte aantal voor Nijmegen kon op korte termijn niet door de UWV geleverd worden.
www.nijmegen.nl
Brief antwoord vragen GroenLinks IST (2)
Gemeente Nijmegen Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling
Vervolgvel
2
instromers in de nieuwe Wajong in Nijmegen lag tussen de 200 en 250 (Atlas Sociale Verzekeringen 2013, www.uwv.nl). 6. Via welke kanalen is de regeling onder de aandacht gebracht bij de doelgroep en bij belanghebbenden zoals studentendecanen? De regeling is via diverse kanalen onder de aandacht gebracht bij de doelgroep. Allereerst is het Klantgroepenoverleg (KGO), waarin ook de Adviescommissie Jeugd, Maatschappelijke opvang en Gehandicaptenbeleid (JMG) is vertegenwoordigd, ingelicht over de regeling. Verder hebben we bij de inwerkingstelling van de regeling meegewerkt aan een artikel op de “Meedoen” pagina in de BRUG. In de BRUG van 30 september wordt er wederom aandacht aan de regeling geschonken. Tevens hebben we een artikel geplaatst in de nieuwsbrief van de afdeling Zorg & Inkomen. Deze informatie wordt in de nieuwsbrief van eind september herhaald. Verder bestaat er een scholennetwerk waar de VSO scholen en PRO college bij zijn aangesloten. We hebben op al deze scholen een contactpersoon waarbij casussen worden gesproken en vervolgtrajecten worden ingezet van jongeren die uitstromen bij deze school. Deze scholen zijn op de hoogte van de IST. Daarnaast zijn we bij het ROC aangehaakt bij Passend Onderwijs. Hier worden ook casussen besproken, dus als iemand in aanmerking zou komen voor de IST, dan komt dit in dit casusoverleg naar voren. Tot slot is het jongerenteam van het Werkbedrijf (voorheen het Jongerenloket) ook op de hoogte van de IST en brengt jongeren indien nodig op de hoogte. 7. Wordt er samengewerkt met de onderwijsinstellingen (Radboud Universiteit, Hogeschool Arnhem-Nijmegen en het ROC) inzake de ondersteuning van studenten met een beperking? Zie antwoord op vraag 6. Aanvullend zullen we een gerichte voorlichtingsactie naar de universiteit en Hogeschool gaan uitvoeren. Hoogachtend, college van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Gemeentesecretaris,
drs. H.M.F. Bruls
drs. B. van der Ploeg
Aantal Bijlagen: Verordening Individuele Studietoeslag en beleidsregels Inkomensondersteuning
www.nijmegen.nl
Brief antwoord vragen GroenLinks IST (2)
reg.nr.: procesverantw.: INGTKOMEN 2 5 AUG. 2015 Nijmegen, 24 augustus 2015
GEMEENTE NIJMEGEN
CHOECJ_ - .. NIJMEGEN.
class.nr.: Aan het College van B&W van de gemeente Wan: Van Lisa Westerveld (Groen Links) Schriftelijke vragen ex art. 39 van het Reglement van Orde Nijmegen Betreft: Individuele studietoeslag
Geacht College, In februari 2015 stelde de Nijmeegse gemeenteraad de 'Verordening Individuele studietoeslag Participatiewet' vast. In deze verordening wordt geregeld dat studenten die door hun handicap geen bijbaan hebben, een tegemoetkoming krijgen in de onkosten. De individuele studietoeslag vervangt de studieregeling in de oude Wajong. Uit een inventarisatie van NRC Handelsblad' blijkt dat de hoogte van deze studietoeslag behoorlijk verschilt per stad. Met een maandelijks bedrag van 150 euro zit Nijmegen tussen de uitersten in. Dit bedrag is echter flink lager dan de 340 euro die voor invoering van de participatiewet het landelijk uniforme bedrag was. GroenLinks vindt het van groot belang dat jongeren met een beperking de gelegenheid krijgen een studie te volgen en (financiële) drempels hen niet laten tegenhouden. Graags stellen wij u een aantal vragen: 1) Waar is het bedrag van 150 euro per maand, dat de gemeente Nijmegen uittrekt voor de individuele studietoeslag, op gebaseerd? Hoe wordt beoordeeld of het bedrag volstaat? Is bekend of studenten door de 2) vermindering van het bedrag in problemen zijn gekomen? 3) Hoeveel studenten hebben vanaf de inwerkingstelling van de regeling een aanvraag ingediend? Hoeveel van die aanvragen zijn gehonoreerd? Indien niet allemaal, op basis van welke criteria zijn aanvragen afgewezen? 4) Hoe bepaalt de gemeente of een aanvrager voldoet aan de criteria "u bent door een arbeidshandicap niet in staat om naast uw studie het wettelijk minimumloon te verdienen." en "u heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie."2 5) Wat was het aantal studenten dat in 2013 en 2014 gebruikt maakte van de toen geldende regeling (onder de nieuwe wajong)? 6) Via welke kanalen is de regeling onder de aandacht gebracht bij de doelgroep en bij belanghebbenden zoals studentendecanen? 7) Wordt er samengewerkt met de onderwijsinstellingen (Radboud Universiteit, Hogeschool Arnhem-Nijmegen en het ROC) inzake de ondersteuning van studenten met een beperking? Wij zien uw antwoorden met belangstelling tegemoet. Met vriendelijke groet,
r/6
Lisa Westerveld
1 http://www.nrc.nl/nieuws/2015/07/01/studietoeslag-fors-lager-voor-gehandicapten/ 2
Document 'individuele toeslag aanvragen'
http://www.nijmegen.nl/gns/index/forms/static/Aanvraag_Individuele_studietoeslag_l 506-2015.pdf
ir. 14943
ymegen
20 februari 2015 Officiële uitgave van gemeente Nijmegen.
Verordening Individuele studietoeslag Participatiewet Nijmegen 2015
De raad van de gemeente Nijmegen bijeen in zijn openbare vergadering van 11 februari 2015; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 januari 2015 nr.14.0013683; gelet op artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet; besluit vast te stellen de volgende Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Nijmegen 2015. Artikel 1. Begrippen In deze verordening wordt verstaan onder: doelgroep: personen als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet; a. studiejaar: de jaarlijkse periode van 1 september tot en met 31 augustus, zoals gedefinieerd door b. de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO); belanghebbende: persoon die aanspraak doet op individuele studietoeslag. c. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 2. Indienen verzoek Een verzoek als bedoeld in artikel 36h, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier. Dit verzoek kan voor het betreffende studiejaar doorlopend worden ingediend. Artikel 3. Doelgroep Het college beoordeelt of een persoon behoort tot de doelgroep. Het college kan hiervoor zo nodig een advies van een arbeidsdeskundige vragen. Artikel 4. Toekenning en verstrekking individuele studietoeslag Een individuele studietoeslag wordt, indien een persoon tot de doelgroep behoort, toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden of het aantal maanden dat voor het betreffende studiejaar nog resteert. De eerste maand van toekenning is de eerste volledige maand volgend op de datum van aanvraag. De individuele studietoeslag kan tot maximaal 3 maanden met terugwerkende kracht worden toegekend. De individuele studietoeslag kan, naar oordeel van het college, voor aanvang van het volgende studiejaar verlengd worden. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent toekenning en verstrekking van de individuele studietoeslag. Artikel 5. Beëindiging individuele studietoeslag De individuele studietoeslag wordt beëindigd zodra de studie wordt gestaakt of betrokkene niet langer voldoet aan het gestelde in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. De belanghebbende moet onverwijld wijzigingen die het recht op individuele studietoeslag kunnen beïnvloeden doorgeven. Bij verzuim wordt het teveel ontvangen bedrag teruggevorderd. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent beëindiging van de individuele studietoeslag. Artikel 6. Hoogte individuele studietoeslag Een individuele studietoeslag bedraagt per maand 150 euro. Dit bedrag wordt elke maand volgend op de maand waarop de uitkering betrekking heeft uitgekeerd. Het college kan voorafgaande aan het studiejaar de hoogte van de maandelijkse vergoeding wijzigen. Artikel 7. Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid. Artikel 8. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. Artikel 9. Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Nijmegen 2015. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeente Nijmegen van 11 februari 2015.
1
Gemeenteblad 2015 nr. 14943 20 februari 2015
De raadsgriffier, Drs. M.M.V. Mientjes
De voorzitter, Drs. H.M.F. Bruis
Gemeenteblad 2015 nr. 14943 20 februari 2015
GEMEENTEBLAD
Nr. 14943 20 februari 2015
Officiële uitgave van gemeente Nijmegen.
Verordening Individuele studietoeslag Participatiewet Nijmegen 2015
De raad van de gemeente Nijmegen bijeen in zijn openbare vergadering van 11 februari 2015; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 januari 2015 nr.14.0013683; gelet op artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet; besluit vast te stellen de volgende Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Nijmegen 2015.
Artikel 1. Begrippen In deze verordening wordt verstaan onder: doelgroep: personen als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet; a. studiejaar: de jaarlijkse periode van 1 september tot en met 31 augustus, zoals gedefinieerd door b. de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO); belanghebbende: persoon die aanspraak doet op individuele studietoeslag. c. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2. Indienen verzoek Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier. Dit verzoek kan voor het betreffende studiejaar doorlopend worden ingediend.
Artikel 3. Doelgroep Het college beoordeelt of een persoon behoort tot de doelgroep. Het college kan hiervoor zo nodig een advies van een arbeidsdeskundige vragen.
Artikel 4. Toekenning en verstrekking individuele studietoeslag Een individuele studietoeslag wordt, indien een persoon tot de doelgroep behoort, toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden of het aantal maanden dat voor het betreffende studiejaar nog resteert. De eerste maand van toekenning is de eerste volledige maand volgend op de datum van aanvraag. De individuele studietoeslag kan tot maximaal 3 maanden met terugwerkende kracht worden toegekend. De individuele studietoeslag kan, naar oordeel van het college, voor aanvang van het volgende studiejaar verlengd worden. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent toekenning en verstrekking van de individuele studietoeslag.
Artikel 5. Beëindiging individuele studietoeslag De individuele studietoeslag wordt beëindigd zodra de studie wordt gestaakt of betrokkene niet langer voldoet aan het gestelde in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. De belanghebbende moet onverwijld wijzigingen die het recht op individuele studietoeslag kunnen beïnvloeden doorgeven. Bij verzuim wordt het teveel ontvangen bedrag teruggevorderd. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent beëindiging van de individuele studietoeslag.
Artikel 6. Hoogte individuele studietoeslag Een individuele studietoeslag bedraagt per maand 150 euro. Dit bedrag wordt elke maand volgend op de maand waarop de uitkering betrekking heeft uitgekeerd. Het college kan voorafgaande aan het studiejaar de hoogte van de maandelijkse vergoeding wijzigen.
Artikel 7. Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.
Artikel 8. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
Artikel 9. Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Nijmegen 2015. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeente Nijmegen van 11 februari 2015.
1
Gemeenteblad 2015 nr. 14943
20 februari 2015
De raadsgriffier, Drs. M.M.V. Mientjes
De voorzitter, Drs. H.M.F. Bruls
2
Gemeenteblad 2015 nr. 14943
20 februari 2015
Beleidsregels inkomensondersteuning Participatiewet 2015 Algemeen Ten aanzien van de in deze beleidsregels opgenomen regelingen waarbij percentages van de bijstandsnormen gelden, hanteert het college de volgende ,naar boven afgeronde inkomensgrenzen: 100% 105% 110% 120% Alleenstaande € 950,€ 1.000,€ 1.045,€ 1.140,Alleenstaande ouder € 1.220,€ 1.285,€ 1.345,€ 1.465,Gehuwden € 1.360,€ 1.430,€ 1.495,€ 1.630,Voor personen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd gelden de volgende bedragen
130% € 1.235,€ 1.590,€ 1.765,-
100% 105% 110% Alleenstaande € 1,045,€ 1.095,€ 1.150,Alleenstaande ouder € 1.315,€ 1.380,€ 1.445,Gehuwden € 1.435,€ 1.510,€ 1.580,Voor personen die in een inrichting verblijven met een zak- en kleedgeldnorm
120% € 1.250,€ 1.575,€ 1.725,-
130% € 1.355,€ 1.705,€ 1.865,-
120% € 400,€ 675,€ 640,-
130% € 430,€ 585,€ 695,-
Alleenstaande Alleenstaande ouder Gehuwden
100% € 330,€ 450,€ 530,-
105% € 350,€ 470,€ 560,-
110% € 365,€ 495,€ 590,-
(Alle bedragen zijn netto per maand, exclusief vakantiegeld) De bedragen van de inkomensgrenzen gelden per 1 januari 2015 en worden jaarlijks per 1 januari aangepast.
A. Bijzondere bijstandsverlening Participatiewet 1. Gemeentelijke lijst met noodzakelijke kosten Artikel 35 van de Participatiewet bepaalt dat een belanghebbende recht heeft op bijzondere bijstand voor zover hij niet beschikt over middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijk kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm en de individuele studietoeslag. Het college hanteert als het gaat om noodzakelijke kosten de volgende regel: * Het college heeft een lijst samengesteld met daarop kosten welke in ieder geval als noodzakelijke kosten kunnen worden beschouwd. Voor genoemde kosten geldt een maximale vergoeding. De vergoedingen van deze artikelen zijn nu volledig gebaseerd op de Prijzengids uitgegeven door het NIBUD. Voor complete woninginrichtingspakketten worden Nijmeegse prijzen aangehouden. Jaarlijks worden de (NIBUD)prijzen aangepast met het zogenaamde consumentenprijsindexcijfer van het CBS. Bij de vervanging van duurzame gebruiksgoederen wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten: - Bij een levensduur van 0 tot en met 2 jaar is een fabrieksgarantie van toepassing en bestaat en geen recht op bijstand; - Bij een levensduur van 2 tot en met 8 jaar is de vraag of reparatie mogelijk is. Als deze mogelijk is en aan alle overige voorwaarden voor bijstand verstrekking is voldaan, kan voor de reparatie bijzondere bijstand worden aangevraagd. Als reparatie niet mogelijk is en ook aan alle overige voorwaarden voor bijstand verstrekking is voldaan is bijzondere bijstand mogelijk, tenzij er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; - Bij een levensduur van 8 jaar of meer geldt dat er een recht op bijzondere bijstand bestaat als aan alle andere voorwaarden voor bijstand is voldaan.
1
2. Drempelbedrag Artikel 35 lid 2 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid bijzondere bijstand te weigeren indien de kosten op jaarbasis een bepaald “drempelbedrag” niet te boven gaan. Het college hanteert geen drempelbedrag als bedoeld in artikel 35 lid 2. 3. Draagkracht Artikel 35 lid 1 geeft het college de bevoegdheid te bepalen in hoeverre het inkomen dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. We spreken over draagkracht. Het college hanteert de volgende draagkrachtregels: * Van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 Participatiewet) om de vermogensvrijlating van artikel 34 lid 2 Participatiewet en de inkomstenvrijlating van artikel 31 lid 2 Participatiewet niet van toepassing te verklaren bij het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand wordt door het college geen gebruik gemaakt. * Van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 Participatiewet) om de individuele inkomenstoeslag ex artikel 36 Participatiewet als een voorliggende voorziening te zien bij bijzondere bijstandsverlening wordt door het college geen gebruik gemaakt. * Van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 Participatiewet) om de individuele studietoeslag ex artikel 36b Participatiewet als een voorliggende voorziening te zien bij bijzondere bijstandsverlening wordt door het college geen gebruik gemaakt. * Draagkrachtpercentages - Het draagkrachtpercentage bedraagt 100% bij de bijzondere bijstand voor de volgende toeslagen/kosten: woonkostentoeslag; toeslag voor voormalig alleenstaande ouders; bijzondere bijstand voor 18- tot 21-jarigen voor zover die de algemene bijstandsnorm ex artikel 20 lid 1 onder a en lid 2 onder a Participatiewet te boven gaat; bijstand voor kosten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen; - Het draagkrachtpercentage bedraagt 30% wanneer het gaat om bijzondere bijstand voor alle andere kosten. * Draagkracht na periode op minimumniveau Voor personen die uitgestroomd zijn uit de bijstand geldt voor een periode van maximaal drie jaar, te rekenen vanaf datum uitstroom, een draagkrachtloos inkomen van 120% van de toepasselijke inkomensgrens, onder de voorwaarde dat men vóór de datum van uitstroom drie jaar of langer aangewezen is geweest op een inkomen op minimumniveau. * Draagkracht gezinnen met kinderen Voor alleenstaande ouders en gezinnen met één ten laste komend kind wordt het draagkrachtloos inkomen gesteld op de inkomensgrens van 110% met dien verstande dat als men in de hierboven beschreven periode van drie jaar zit, geldt gedurende deze periode een draagkrachtloos inkomen van de inkomensgrens van 120% Voor alleenstaande ouders en gezinnen met twee of meer ten laste komende kinderen wordt het draagkrachtloos inkomen gesteld op 120% van de toepasselijke inkomensgrens. Draagkracht verlagende kosten voor gezinnen met kinderen. Voor zover belanghebbenden met kinderen, kosten voor peuterarrangementen en/of kinderopvang hebben, die voor eigen rekening komen, worden deze kosten bij de draagkrachtberekening in mindering gebracht. * Draagkracht ouderen - Bij personen die de pensioengerechtigde leeftijd of ouder hebben bereikt, met een inkomen naast de AOW, wordt het draagkrachtloos inkomen gesteld op de inkomensgrens van 120%.
2
- Van het inkomen boven de inkomensgrens van 120%, wordt 50% van het meerdere als draagkracht beschouwd. - Bij het vaststellen van het inkomen wordt de pensioenvrijlating ex artikel 33 lid 5 Participatiewet meegeteld. - De 120%-draagkrachtregel geldt niet bij een aanvraag woonkostentoeslag. - Voordat het inkomen dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm als draagkracht in aanmerking genomen wordt, wordt er een forfaitair bedrag voor kleinere medische kosten voor een alleenstaande en een bedrag voor gehuwden in mindering gebracht. Het bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. * Draagkracht chronisch zieken en gehandicapten - Bij chronisch zieken en gehandicapten wordt het draagkrachtloos inkomen gesteld op de inkomensgrens van 120% Van het inkomen boven de inkomensgrens van 120% wordt 30% van het meerdere als draagkracht beschouwd. - De 120%-draagkrachtregel geldt niet bij een aanvraag woonkostentoeslag. - Tot de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten behoren de in ieder geval de volgende personen: Belanghebbenden van 18 jaar of ouder die een voorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning hebben Belanghebbenden die een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO-, WIA- (WGA- en IVA), Wajong- of WAZ-uitkering) ontvangen Belanghebbenden die kunnen aantonen chronisch ziek of gehandicapt te zijn. In ieder geval wordt dit aangetoond indien men een tegemoetkoming ingevolge de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten of een tegemoetkoming regeling chronisch zieken ontvingen. 4. Reserveringscapaciteit pensioengerechtigde leeftijd Voor de kosten van aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen geldt dat een belanghebbende geacht wordt te reserveren van het inkomen dat men heeft. Onder inkomen wordt ook verstaan een bijstandsuitkering. Op deze hoofdregel maakt het college de volgende uitzondering: Belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd of ouder hebben bereikt worden geacht geen reserveringscapaciteit te hebben. 5. Duurzame gebruiksgoederen en fraudeschuld Bij de beoordeling of een belanghebbende voor de kosten van aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen geacht wordt te hebben kunnen reserveren van de toepasselijke inkomensgrens hanteert het college de volgende regel: *
Bij een aanvraag voor bijstand voor duurzame gebruiksgoederen speelt de aanwezigheid van fraudeschulden een rol. Is er sprake geweest van verzwegen inkomsten of woonfraude, dan heeft men extra inkomsten genoten. Men had dan kunnen reserveren voor de kosten waarvoor men bijstand vraagt. Het feit dat de ten onrechte verstrekte bijstand wordt teruggevorderd, doet hier niets aan af. Wil de fraudeschuld een rol spelen in de beoordeling moet aan het volgende criteria voldaan zijn: De fraude moet zijn gepleegd in de drie jaar direct voorafgaand aan de datum van aanvraag voor bijzondere bijstand. De fraude is minimaal voor een bedrag van €1500,00 geweest 6. Bijzondere bijstand voor volledige woninginrichting Bij de beoordeling van de noodzaak tot bijstandsverlening voor de kosten van een volledige woninginrichting hanteert het college de volgende regels: * Voor kosten van de (volledige) inrichting van een woning door mensen die (voor het eerst) zelfstandige woonruimte betrekken, wordt geen bijstand verstrekt. De eerste inrichting van zelfstandige woonruimte komt voor eigen rekening. Ook een verhuizing vanuit een studentenflat of -kamer wordt als een eerste inrichting aangemerkt. Voor meerderjarige (bij ouders) inwonende kinderen geldt dat er geen sprake is van eerste inrichting. Een aanvraag wordt dan beschouwd als een aanvraag om bijstand voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Bij verstrekking van bijzondere bijstand aan gehuwden of samenwonenden geldt dat beide partners in gelijke mate aanspraak hebben op de bijstand voor het duurzame gebruiksgoed.
3
* Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt voor de ex- Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (ex-AMA’s). Deze jongeren moeten bij het bereiken van de achttienjarige leeftijd zelfstandig gaan wonen. Daarvoor ontvangen ze via de voogdijinstelling Stichting Nidos een bedrag. Voor een inrichting van een kamer wordt dit bedrag voldoende geacht. Krijgt de ex-AMA een HAT-woning toegewezen, dan is het redelijk aanvullend daarop een zelfde bedrag aan bijstand voor inrichtingskosten te verstrekken. Voor andere asielzoekers geldt dat zij recht hebben op een complete woninginrichting. Voor hen geldt dat de GKB een voorliggende voorligging is. Indien de GKB een borgstelling vereist dan kan deze borgstelling worden afgegeven. Ter aanvulling op een te verstrekken GKB lening kan leenbijstand tot aan het maximale richtprijs bedrag van een woninginrichting worden verstrekt. Deze geldlening komt voor kwijtschelding in aanmerking wanneer de klant aan de volledige aflossingsverplichting aan de GKB heeft voldaan. * Inrichting na echtscheiding of verlating Bij een aanvraag voor bijstand voor inrichtingskosten na een scheiding wordt uitgegaan van de aanwezigheid van een halve inboedel of de waarde daarvan. Er moet wel sprake zijn van een juridische aanspraak op de inboedel of er moeten bewijsstukken zijn van gezamenlijke aankopen. Met afwijkende afspraken die eventueel zijn gemaakt, wordt geen rekening gehouden. Staat de noodzaak van bijstandsverlening vast, dan wordt uitgegaan van maximaal de helft van de richtprijs voor een volledige inrichting. Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt als de samenwoning of het huwelijk korter dan 6 maanden heeft geduurd en de partner die bijstand vraagt voordat de samenwoning begon niet over enige inboedel beschikte. 7. Toeslagen voormalige alleenstaande ouder .Als het laatste kind niet langer ten laste van een alleenstaande ouder komt, vervalt het recht op een kind gebonden budget. Ter compensatie van een terugval in het gezamenlijke inkomen hanteert het college de volgende regel: Er wordt, als er sprake is van een terugval in het gezamenlijke inkomen van de ouder en het kind, ter compensatie, een garantietoeslag toegekend. Voorwaarde hierbij is dat het kind en de ouder hun hoofdverblijf in dezelfde woning houden. De garantietoeslag bedraagt het verschil tussen het gezamenlijk inkomen van ouder en kind (inclusief de vakantietoeslag) en de toepasselijke bijstandsnorm voor gehuwden (inclusief vakantietoeslag) ex artikel 21 Participatiewet respectievelijk de van toepassing zijnde kostendelersnorm ex artikel 22 a. Participatiewet.
8. Bijzondere bijstand voor legeskosten verblijfsvergunning en naturalisatie Vreemdelingen die een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd hebben en die op enig moment verlengd moet worden, moeten hoge legeskosten betalen. Dit geldt ook voor aanvraag verblijfsvergunning voor hier te lande geboren kinderen uit niet Nederlandse ouders. Voor bijstandsverlening voor legeskosten hanteert het college de volgende regels: Bijzondere bijstand voor legeskosten voor verblijfsvergunningen is mogelijk voor: 1. Legeskosten voor verlengingen van vergunningen voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd en wijzigingen in verblijfsdoelen. 2. Legeskosten voor hier te lande geboren kinderen uit niet Nederlandse ouders 3. Legeskosten voor naturalisatie voor zover de aanvraag tot naturalisatie als kansrijk wordt beoordeeld, vanwege een positief advies van de gemeente. Bij een negatief advies van de gemeente worden de legeskosten niet vergoed omdat de kosten dan als niet noodzakelijk worden gezien. Voor de vergoeding van de legeskosten komt de belanghebbende slecht éénmalig in aanmerking.. 9. Bijzondere bijstand voor woonkosten Woonkosten behoren tot de noodzakelijke kosten van bestaan. Uitgangspunt is dat de algemene bijstand in combinatie met huurtoeslag voorziet in de woonkosten. Het college hanteert op dit uitgangspunt de navolgende aanvullende regel: * Indien (nog) geen of onvoldoende aanspraak op huurtoeslag bestaat, kan via de bijzondere bijstand een tijdelijke woonkostentoeslag worden verstrekt. Het betreft de volgende situaties:
4
- Wegens een huur boven de maximale huur ingevolge de Wet op de huurtoeslag bestaat er geen recht op huurtoeslag. - Door een wijziging in het huishouden wordt een te lage huurtoeslag ontvangen. - Er is sprake van een koopwoning waardoor de Wet op de huurtoeslag niet geldt. * Voor de bepaling van de hoogte van de woonkostentoeslag wordt aangesloten bij de systematiek van de Wet op de huurtoeslag. * Als er sprake is van een koopwoning wordt voor de berekening van de woonkostentoeslag rekening gehouden met de volgende netto woonlasten: - bruto hypotheekrente per maand - rioolrecht per maand - eigenaarsgedeelte onroerend zaakbelasting per maand - opstal/brandverzekering per maand - waterschapslasten per maand
10 Bijzondere bijstand voor tandartskosten. De gemeente Nijmegen biedt voor belanghebbenden met een inkomen van maximaal 130% van de toepasselijke inkomensgrens een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (CAZ) aan. Het pakket is gebaseerd op de standaard aanvullende verzekeringen van VGZ en CZ. De CAZ geeft een vergoeding voor tandartskosten tot een maximum van € 570,- per kalenderjaar. Als aanvulling op deze vergoeding hanteert het college de volgende regel: - Via de bijzondere bijstand kan voor tandartskosten maximaal € 570,00 per 12 maanden worden vergoed. 11 Bijzondere bijstand voor reiskosten Reiskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten welke uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. Als uitzondering op deze hoofdregel hanteert het college de volgende regel: Voor vergoeding van reiskosten via de bijzondere bijstand komen in aanmerking de belanghebbenden die: * bezoek brengen aan gedetineerden in Nederland. De gedetineerde moet een partner of een eerste- of tweedegraads bloedverwant zijn. De vergoeding is maximaal 2 maal per maand en voor maximaal 2 personen. * bezoek brengen aan partner, of een eerste- of tweedegraads bloedverwant die buiten Nijmegen is opgenomen in een ziekenhuis of verpleeginrichting. De vergoeding is maximaal 2 maal per maand en voor maximaal 2 personen. * bezoek brengen aan een kind dat door Jeugdzorg in het kader van een OTS buiten Nijmegen uit huis is geplaatst. De vergoeding is maximaal 2 maal per maand en voor maximaal 2 personen. Incidenteel komen extra bezoeken in verband met gesprekken op de instelling, waar het kind verblijft, ook voor vergoeding in aanmerking. * een ten laste komend kind heeft, dat onderwijs volgt buiten Nijmegen en dat kind, gelet op de leeftijd, nog niet kan beschikken over een OV jaarkaart. Voorwaarde is wel dat dit onderwijs niet in Nijmegen te volgen is. Vergoeding vindt plaats op basis van het openbaar vervoer. 12 Bijzondere bijstand dienstverleningskosten Woonzorgcentra (ADO's) De kosten voortvloeiend uit een Algemene Dienstenovereenkomst (ADO), die bewoners van Woonzorgcentra met hun zorgaanbieders afsluiten, zijn aan te merken als noodzakelijke kosten. Voor deze kosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt. 13 Bijzondere bijstand voor computer en printer Een computer met een printer worden door het college als noodzakelijk duurzame gebruiksgoederen gezien voor gezinnen waartoe kinderen behoren. Bij het ontbreken van een computer in het huishouden of als er een computer is die ouder is dan vijf jaar, wordt vanaf het moment dat een kind, dat tot het huishouden behoort, voor het eerst naar groep 6 van het basisonderwijs gaat, bijzondere bijstand voor een computer verstrekt. De bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste aanschaf van een computer is een verstrekking om niet. Dit geldt ook als het de eerste verstrekking als vervanging van een computer van vijf jaar of ouder betreft. De kosten van het gebruik van de computer komen voor eigen rekening en worden dus niet vergoed.
5
14 Bijzondere bijstand chronisch zieken en gehandicapten Met ingang van 1 januari 2015 is de mogelijkheid om categoriaal bijzondere bijstand te verlenen aan chronisch zieken en gehandicapten komen te vervallen. Deze categoriale verstrekking was een tegemoetkoming in een aantal meerkosten die deze groep belanghebbenden kan hebben vanwege hun ziekte of handicap. Het college beschouwd de aantoonbare meerkosten die deze groep belanghebbende kan hebben in het kader van bijzondere bijstandsverlening als noodzakelijke kosten. Het betreft dan onder andere mogelijke meerkosten van kledingslijtage, bewassing, stookkosten.
15. Kosten deskundigheidsverklaring transgenders. Het college vindt het gewenst dat transgenders door het leven kunnen gaan met een door hen gewenste identiteit. Daarom stelt het college dat de kosten die gepaard gaan met een wijziging van de identiteit in hun geboorteakte en in de Basisregistratie Personen in het kader van bijzondere bijstandsverlening als noodzakelijk kosten aan te merken zijn. Het betreft dan de kosten van een deskundigheidsverklaring, zowel als de kosten ter verkrijging van deze verklaring en de kosten voor de wijzing van de geboorteakte en identiteitswijziging in de Basisregistratie Personen.
6
B. Beleidsregels omtrent als geldlening verstrekte bijzondere bijstand 1. Geldlening of bijstand om niet Artikel 51 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een geldlening of borgtocht te verlenen. Het college hanteert bij de beoordeling de volgende regel: * Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt als uitgangspunt verstrekt in de vorm van een geldlening, maar kan onder omstandigheden ook om niet verstrekt worden. * Bijstand wordt om niet verleend als belanghebbende direct voorafgaand aan de aanvraag bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen reeds tenminste 3 jaar is aangewezen op een inkomen op bijstandsniveau én de aanvraag niet rechtstreeks het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. 2. Aflossing van als geldlening verstrekte bijstand Ter aflossing van als geldlening verstrekte bijstand hanteert het college de volgende regels: * Ingaande de eerste maand na de maand van verstrekking van bijstand in de vorm van een geldlening wordt de lening in termijnen afgelost. * Uitzonderingen zijn als: - er al een aflossing loopt op een als geldlening verstrekte bijstand; - er al een aflossing loopt op een lening van bureau Schuldhulpverlening (GKB) voor noodzakelijke kosten waarbij de noodzaak van de GKB lening per geval beoordeeld wordt; - er al een verrekening plaats vindt van een openstaande vordering. In deze gevallen vindt aflossing plaats na aflossing van eerdergenoemde lening(en )of vorderingen. * De aflossingscapaciteit bedraagt 5% van de bijstandsnorm inclusief vakantiegeld. Bij personen met een inkomen boven de bijstandsnorm vanwege werkaanvaarding blijft de aflossingscapaciteit 5% van de bijstandsnorm. * Een voorschot wordt afgelost door inhouding op de eerstvolgende uitkering. Voor aflossing van de met toepassing van artikel 50 van de Participatiewet verstrekte bijstand in de vorm van een geldlening gelden apart regels. 3. Kwijtscheldingsregels geldlening duurzame gebruiksgoederen Als kwijtscheldingsregels van als geldlening verstrekte bijstand voor duurzame gebruiksgoederen hanteert het college de volgende regel: Voor een belanghebbende die uitstroomt naar arbeid in loondienst of als zelfstandige in zijn bestaan is gaan voorzien en die nog een lening moet terugbetalen, geldt het volgende: * Na 12 termijnen van aflossing naar draagkracht vanaf datum uitstroom wordt de lening omgezet in een verstrekking om niet. Voorwaarde is dat het inkomen van de belanghebbende niet hoger is dan 130% van de relevante inkomensgrens en de belanghebbende gedurende de periode van de 12 aflossingstermijnen geen beroep meer op bijstand voor levensonderhoud heeft gedaan. * Is het inkomen hoger dan 130% van de relevante inkomensgrens, dan wordt de helft van de openstaande lening na 12 aflossingstermijnen omgezet in een verstrekking om niet. Na een periode van 24 aflossingstermijnen wordt een eventueel openstaand saldo van de lening omgezet in een verstrekking om niet. Onder de voorwaarde dat de belanghebbende gedurende de periode van de aflossingstermijnen geen beroep meer op bijstand voor levensonderhoud heeft gedaan. * Een (eventueel restant van) als geldlening verstrekte bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt na 36 maanden omgezet in een verstrekking om niet in het geval: - de belanghebbende gedurende die 36 maanden volledig, naar de voor hem geldende aflossingscapaciteit de lening heeft afgelost of,
7
- de lening gedurende die 36 maanden niet heeft kunnen aflossen vanwege een aflossing van een andere aangegane lening voor noodzakelijke kosten. Deze kwijtscheldingsregeling geldt niet voor leningen die vanwege een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid zijn verstrekt.
8
C. Individuele Studietoeslag Participatiewet (IST)
1. Ondertekening aanvraag. Indien de partner van een belanghebbende een aanvraag indient dan moeten zowel de belanghebbende als ook de partner tekenen voor de aanvraag.
2. Doelgroep Ten aanzien van het vereiste dat de belanghebbende moet zijn ‘een persoon van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft’ geldt het volgende. De bewijslast hieromtrent ligt primair bij de belanghebbende. De belanghebbende kan op de volgende manieren aantonen dat hij aan dit vereiste voldoet: - In de eerste plaats kan de belanghebbende een actueel besluit van DUO overleggen dat hij op medische gronden recht heeft op verlenging van de studiefinanciering. - In de tweede plaats kan de belanghebbende een verklaring overleggen van een arts of onderwijsinstelling dat de belanghebbende een medisch objectief vaststelbare structurele functionele beperking heeft. Als de belanghebbende een verklaring van de onderwijsinstelling overlegt, kan het college bij twijfel een verklaring van een arts verlangen. Eventuele kosten, verbonden aan het verkrijgen van de voornoemde verklaringen, blijven voor rekening van belanghebbende. Mocht het college daartoe aanleiding zien, dan kan het college zelf een arbeidsdeskundig of medisch onderzoek starten. Dit onderzoek komt voor rekening van het college.
3. Gegevens De belanghebbende overhandigt desgevraagd de bewijsstukken die nodig zijn voor het beoordelen van het recht op de studietoeslag. In ieder geval zijn relevante bewijsstukken: Identiteitsbewijs met persoonsgegevens (zoals naam, geboortedatum, adres); Bewijs van recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de WTOS; Verklaring of bewijsstuk als bedoeld onder 2; Actuele bankafschriften over een periode van 6 maanden voorafgaand aan dedag van aanvraag; Gegevens met betrekking tot vermogen op de dag waarop de aanvraag betrekking heeft. Verificatie kan achterwege blijven als de (relevante) gegevens van de belanghebbende bij het college bekend zijn.
4.
Ingangsdatum aanvraag De ingangsdatum is de eerste van de maand volgend op de datum van aanvraag. Bij de eerste keer dat de belanghebbende een aanvraag doet kan er met terugwerkende kracht worden toegekend voor een periode van hoogstens 3 maanden indien de belanghebbende in die periode voldeed aan de voorwaarden voor IST.
5.
Betaling van de bijstand Uitbetaling van de individuele studietoeslag vindt altijd plaats in de eerste maand volgend op de maand waarop de uitkering betrekking heeft. Ter illustratie, de uitkering van de maand april zal in de maand mei uitgekeerd worden (behalve als deze de dagstempel 1 april heeft). Voor uitkering dient de belanghebbende gedurende de gehele maand recht te hebben gehad op IST.
9
D individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 De individuele inkomenstoeslag is een inkomensondersteunende maatregel voor personen die langdurig een laag inkomen hebben en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). In de Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 zijn de regels vastgesteld over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast wordt in de verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald. Het college hanteert voor de hoogte van het inkomen van 105% van de toepasselijke bijstandsnorm de inkomensgrens zoals is opgenomen in het algemeen gedeelte van deze beleidsregels. Uitzicht op inkomensverbetering In deze beleidsregels wordt aangegeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' houdt het college rekening met de omstandigheden van de persoon. Tot die omstandigheden worden in ieder geval gerekend: - de krachten en bekwaamheden van de persoon, en - de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Er is in ieder geval sprake van 'uitzicht op inkomensverbetering' als het gaat om een belanghebbende die een studie volgt met recht op een toelage op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Ook kan daarvan sprake zijn indien een belanghebbende parttime inkomsten heeft en in staat is om meer uren te gaan werken maar bewust besluit om dat niet te doen. Bij het bepalen van het recht op individuele inkomenstoeslag wordt geen rekening gehouden met opgelegde maatregelen. Met opgelegde boetes wordt rekening gehouden voor zover deze hoger waren dan € 150,-. Hiermee wordt de laagste categorie boetes uitgezonderd. Op deze manier wordt bereikt dat het plegen van fraude niet “lonend” wordt gemaakt door in dergelijke gevallen geen individuele inkomenstoeslag toe te kennen. De kleinere schendingen van de inlichtingenplicht, waarop een boete staat van € 150,-, worden hiervan uitgezonderd. Tenslotte heeft in ieder geval geen uitzicht op inkomensverbetering de belanghebbende die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Vaststelling hoogte inkomen Wanneer de belanghebbende 36 maanden of langer voorafgaande aan de peildatum een bijstandsuitkering heeft ontvangen, hoeft hij geen bewijsstukken aan te leveren. Het inkomen kan worden vastgesteld op grond van de gegevens van de belanghebbende die aanwezig zijn bij de gemeente. In andere gevallen moet het inkomen van de belanghebbende gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld. Dat wordt als volgt gedaan: a. aan de hand van bewijsstukken van netto-inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum, zoals afschriften bankrekening, loonstroken etc, en: b. aan de hand van jaaropgaven of andere jaaroverzichten van inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum. Hierop zijn de volgende uitzonderingen mogelijk: - Wanneer de belanghebbende de hiervoor genoemde bewijsstukken niet of niet geheel kan leveren, worden bewijsstukken gevraagd die voldoende inzicht geven in het inkomen van de belanghebbende gedurende 36 maanden voorafgaande aan de peildatum. - Wanneer aan de belanghebbende in de voorgaande jaren een individuele inkomenstoeslag of langdurigheidstoeslag is toegekend, hoeft de belanghebbende alleen bewijsstukken van inkomsten en vermogen aan te leveren van het jaar voorafgaande aan de peildatum (voor peildatum vermogen: zie onder peildatum vermogenstoets).
10
De noodzaak tot het opvragen van aanvullende of andere gegevens zal per aanvraag verschillen. Als de belanghebbende gedurende de referteperiode heeft gewerkt bij dezelfde werkgever, kan worden nagegaan of de aangeleverde gegevens overeenkomen met de gegevens op Suwinet. Bij iemand met wisselende inkomsten bij verschillende werkgevers of bij een zelfstandige, is dat moeilijker. Het blijft mogelijk om in individuele gevallen op een alternatieve manier de inkomsten te verifiëren. De bewijslast ligt echter bij belanghebbende. Die moet aannemelijk maken dat hij gedurende de 36 maanden voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een inkomen onder de voor hem of haar geldende inkomensgrens. Kan belanghebbende dat niet, dan wordt de aanvraag afgewezen. Ook wordt opgemerkt, dat net als bij bijzondere bijstand, inkomsten pas in aanmerking mogen worden genomen als de belanghebbende daarover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Rekening moet worden gehouden met executoriaal beslag, WSNP en minnelijke schuldregelingen. Peildatum vermogenstoets Met het oog op de vermogenstoets wordt het vermogen in aanmerking genomen waarover de belanghebbende op de peildatum beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Zo hoeft niet te worden nagegaan of een belanghebbende op geen enkel moment tijdens de referteperiode over vermogen heeft beschikt boven de vermogensgrens. Gehuwden/gezamenlijke huishouding Uitgangspunt is, dat het recht op individuele inkomenstoeslag gehuwden gezamenlijk toekomt. Indien belanghebbenden op de peildatum voor de Participatiewet als gehuwd/gezamenlijke huishouding worden aangemerkt, moeten beide belanghebbenden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 Participatiewet. - Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner is uitgesloten van het recht op bijstand, dan kan de andere partner wel recht hebben op de individuele inkomenstoeslag van een alleenstaande (ouder). Omdat belanghebbende wel beschouwd dient te worden als gehuwde, dient het gezinsinkomen te worden getoetst aan de norm van artikel 21 onderdeel b Participatiewet. Ook het inkomen en vermogen van de niet rechthebbende echtgenoot zal aan de eisen van wet en verordening moeten voldoen. - Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner niet voldoet aan de voorwaarden van wet en verordening, hebben beide partners geen recht. - Indien de belanghebbende in de referteperiode meerdere partners heeft gehad, dienen de inkomsten en het vermogen van die partners te worden meegenomen in de inkomenstoets. Verblijf in het buitenland Indien de periode van 36 maanden door een kort verblijf in het buitenland wordt onderbroken, staat dat toekenning van individuele inkomenstoeslag niet in de weg. Wanneer het verblijf in het buitenland de gebruikelijke vakantieduur overschrijdt en korter duurt dan 13 weken is dit geen reden, om de aanvraag voor individuele inkomenstoeslag af te wijzen. Wel geldt de inkomenstoets.
11