TRAINING = WINNEN
VOORWOORD Tijdens de diverse lesonderdelen van de cursus Trainer A BLOSO / Toptrainer KBKB welke ik het afgelopen half jaar volgde kwam geregeld aan de orde het belang van het wedstrijdelement in de trainingen. In (top)sport gaat het nu eenmaal over sporters die in de wedstrijdsituatie een topsportprestatie willen leveren. De coach (trainer) biedt daarbij hulp. Het gaat hierbij om planmatige hulp. Deze steun van de coach, het coachen, heeft betrekking op het selecteren van spelers, het trainen (onderwijzen van presteren) en het begeleiden direct voor, tijdens en na de wedstrijd. Coachen is dus hulp bieden bij het (leren) presteren door de spelers. Om het voor de coach duidelijk te kunnen maken en te begrijpen wat voor soort hulp hij de spelers kan bieden en hoe die geboden kan worden, is het voor hem zaak om het presteren in de wedstrijdsituaties te analyseren. Daarbij zou het natuurlijk fout zijn enkel rekening te houden met de (kompetitie)wedstrijden. Dan gaat het uiteindelijk om het winnen. WEDSTRIJD = WINNEN Om het voor de coach makkelijker te maken om de juiste beslissingen te kunnen nemen, de juiste analyses te maken, en anderzijds de spelers bewust te maken van en mentaal voorbereid zijn op het (moeten) presteren(=winnen) is het gebruik van de wedstrijdvorm in de trainingen erg belangrijk. Het wordt dan erg eenvoudig om de term : « wedstrijd » te vervangen door « training » . Zo kom ik dan ook bij de titel van mijn eindwerk : TRAINING = WINNEN
Het is bij dit stuk zeker niet de bedoeling om « de oplossing » te gaan verkondigen maar vooral een hulpmiddel om 4 van makkelijk tot moeilijk wedstrijdvormen(= winnen), in te gaan passen in de trainingen. En aangezien 100 een mooi getal is ben ik daarbij uiteindelijk tot 100 oefeningen gekomen die een bijdrage kunnen leveren om van trainingen wedstrijden te maken waarbij « V;~N » steeds centraal staat. Karel Bastiaensen
OEFENVORMEN In de trainingsleer neemt het begrip methodiek een centrale plaats in. Methodiek is in dit verband het logisch ordenen van oefenstof met als doel een voor de ploeg zo goed mogelijk resultaat te bereiken. Er bestaan dus voor het samenstellen van trainingen een aantal methodes waarin oefenstof kan worden aangeboden. Kijkende naar het korfballen komen we tot vier verschillende manieren die gebruikt worden. 1 . De spelvorm De oefeningen zijn algemeen, niet altijd specifiek op korfbal gericht, waarbij verschillende fysieke en technische vaardigheden worden geoefend. Deze vorm is vooral geschikt bij jeugd : - als inleiding of afsluiting van de training - om loop- en springtechnieken te oefenen - om vangen en werpen te oefenen 2. De gebonden oefenvorm Deze oefeningen hebben geen ruimte voor eigen inbreng van de spelers. De trainer legt uit wat hij wil zien en duldt geen afwijking. Meestal demonstreert hij eerst met een voorbeeld. De spelers moeten dit voorbeeld nadoen en correcties nauwgezet uitvoeren. Alle concentratie gaat hierbij naar het « hoe ». Deze vorm is wel geschikt voor het aanleren en automatiseren van technische basisfuncties. Oefeningen voor het aanleren van een technische vaardigheid, in een logisch opgebouwde rij oefeningen, gebeuren best in een gebonden vorm. 3. De vrije oefenvorm Bij deze oefenvorm legt de trainer uit wat hij wil bereiken en geeft enkele aanwijzingen hoe dat zou kunnen. Binnen bepaalde grenzen wordt de uitvoering van de oefening vrijgelaten. Het voorbeeld hoe een en ander het beste kan of moet volgt pas tijdens de oefening wanneer dat nodig mocht zijn. Door ruimte te laten voor de eigen inbreng van de spelers is deze vorm vooral geschikt voor tactische vorming . 4. De wedstrijdvorm De trainer geeft hierbij oefeningen waarbij hij een telling of meting wil laten plaatsvinden, meestal uitgedrukt in tijd of (doel)punten . Winnen staat daarbij centraal. Meer hierover verder in het stuk.
Er zijn natuurlijk vooral oefeningen die kenmerken vertonen van meerdere van de genoemde vormen. Daarbij zijn spel- en wedstrijdvorm elkaars tegenpool, en zo ook de gebonden en vrije oefenvorm. Na een keuze voor een trainingsthema ( bijvoorbeeld het verbeteren van de doorloopbal) kan de trainer de oefenstof op verschillende manieren gaan invullen, afhankelijk van datgene waarop hij het accent wil leggen ( bijvoorbeeld de schijnbeweging vooraf, de afrondingsfase, het aangeven, de timing, het spelpatroon waarbij de doorloopbal voorkomt ) . Afhankelijk van het gekozen thema en accent gaat de trainer een reeks oefeningen en bepaalde vorm vastleggen.
Bij de spelvorm staat het bezig zijn voorop, bij de wedstrijdvorm staat het resultaat (=winnen) voorop . Bij de gebonden oefenvorm wordt uitgegaan van de ervaring van de trainer, bij de vrije oefenvorm wordt vooral uitgegaan van de ervaring van de spelers. Uiteindelijk mogen we wel stellen dat hoe meer eigen inbreng er van de spelers is hoe groter hun medeverantwoordelijkheidsgevoel is voor het gespeelde spel (tactiek). Bij de jeugd is duidelijk meer behoefte en zeker ook noodzaak aan leiding op het tactische gebied. Daardoor zijn gebonden oefenvormen in eerste instantie meestal beter. Praten we over de betere A-jeugd en ervaren spelers dan gaat de voorkeur meestal naar open oefenvormen. Zij willen meedenken en mede vorm geven aan het spel. Bij deze vrije oefenvormen gaat het meestal over de invulling van « het waarom », « het wanneer » en « het waar ». De open oefenvorm bevordert bijgevolg het vermogen om spelsituaties te herkennen, hierbij beslissingen te nemen en voor de juiste timing te kiezen. Via de gebonden oefenvorm heeft men in de voorafgaande periode geleerd hoe men een bepaalde vorm moet spelen. De trainer heeft bij de open oefenvorm de belangrijke taak om te waken voor uniformiteit. Spelsituaties herkennen, beslissingen nemen en juiste timing moeten wel bij alle spelers uniform gebeuren. Verschillende spelers van een ploeg zien tegelijkertijd een situatie ontstaan, kiezen voor dezelfde oplossing en voeren deze op hetzelfde moment samen uit. In de voortdurende beweging tussen gebonden en vrije oefenvormen neemt de wedstrijdvorm een belangrijke plaats in. Ik wil in het bijzonder deze vorm in het vervolg van dit stuk nader onder de loep nemen. Ik wil de kenmerken, functies en praktische toepassingsmogelijkheden toelichten. Daarbij wil ik niet « de oplossing » prediken en alomvattend zijn. Naast de Beperkingen die ik mezelf zeker wil opleggen, is oefenstof nog steeds een stukje maatwerk waarbij de creativiteit van iedere trainer de belangrijkste rol speelt.
KENMERKEN EN FUNCTIES VAN DE « WEDSTRIJDVORM » De wedstrijdvorm kenmerkt zich voornamelijk door een meting of telling waar een concreet resultaat uit voort komt. De trainer kan zich met behulp van de wedstrijdvorm ergens een cijfermatig beeld vormen van iedere speler. Men kan op die manier de onderlinge verschillen gaan meten, maar het is zeker ook een vorm om aan het begin en einde van een leerproces de stand van zaken na te gaan. De vergelijking geeft in dat laatste geval een indruk van het effect van het leerproces. De eindsituatie van het ene leerproces kan dan tevens als beginpunt van een nieuw leerproces gelden. De wedstrijdvorm kan dus : a) de onderlinge verschillen duidelijk maken b) het trainingseffect duidelijk maken Voor het duidelijk maken van het trainingseffect dienen begin- en eindoefening zoal niet aan elkaar gelijk dan toch minstens vergelijkbaar te zijn. De eerste vraag die men zich eigenlijk moet stellen is: Wat wil ik meten ? Naar aanleiding van een wedstrijdanalyse heeft men als trainer een bepaald thema gekozen. Wanneer de wedstrijdanalyse niet cijfermatig is onderbouwd dan is het zelfs aan te raden om op het gebied van het gekozen thema alsnog een meting te laten verrichten. Bijvoorbeeld: « De afronding van de doorloopbal is de laatste weken erg matig » Zijn de volgende 2 oefeningen geschikt om een meting te doen ? , 1. de trainer laat iedere speler éénmaal een doorloopbal nemen na een sprint van 40 meter . Resultaat : 5 doelpunten uit 10 pogingen. 2. de trainer laat 2 vakken een kwartier tegen elkaar spelen. We tellen 6 korven uit 17 pogingen. Slechts 2 pogingen waren een doorloopbal met als resultaat 0 doelpunten. Neen is het antwoord. Waarom vind ik de gekozen oefeningen minder geschikt voor een meting? - In beide gevallen zijn er te weinig herhalingen voor de doorloopbal. Er zouden toch minimaal een 20-tal doorloopballen per persoon genomen dienen te worden om een redelijk beeld te vormen. - In oefening 2 komen zeker niet alle spelers aan bod voor een meting. - In oefening 1 is er geen sprake van een wedstrijdsituatie. - In oefening 1 is er ook geen sprake van wedstrijddruk . Er is geen concrete tegenstander in de oefening. Wanneer er dus geen cijfermatige wedstrijdanalyse aanwezig is dient een beginoefening in ieder geval aan de volgende normen te voldoen: 1 2 3 4
gelijkmatige deelname door alle spelers voldoende herhalingen per speler de organisatie dient de wedstrijdsituatie zoveel mogelijk te benaderen er dient een duidelijk competitie-element te worden gecreëerd.
Wanneer bij de eindoefening geen noemenswaardige verbetering is opgetreden dient de trainer wel de oorzaak hiervan te onderzoeken. Deze kan liggen bij de meetoefening die niet voldeed, de gekozen oefenstof die niet gericht was, de uitleg van de trainer zelf, maar ook aan de inzet van de spelers zelf Bij dit laatste punt ligt eveneens een enorm hulpmiddel door het gebruik maken van wedstrijdvormen tijdens de trainingen. Trainen moet winnen worden. Dus naast de belangrijke meetfunctie van wedstrijdvormen zijn er dus ook nog een 5-tal andere belangrijke functies te onderkennen die voornamelijk de persoonlijke inzet (voldoening) van de speler aangaan. 1) Het inschatten en ontwikkelen van de prestatie-gerichtheid van de spelers. Men kan nagaan of de spelers wel de juiste trainingsingesteldheid hebben om doelgericht hun wedstrijdprestaties te verbeteren. Men kan de onderlinge rivaliteit gebruiken om de prestatiegerichtheid te bevorderen. 2) Het inschatten en ontwikkelen van de stressbestendigheid van de spelers. Hoe belangrijker de doelkans hoe groter de druk op de schutter. Tot op bepaalde hoogte is het succesvol omgaan met die druk trainbaar via de wedstrijdvorm . 3) Het simuleren van bepaalde wedstrijdsituaties waardoor de tactische vorming ontwikkeld wordt. Spelers hebben soms moeite zich in te leven in bepaalde wedstrijdsituaties. Dit wordt vergemakkelijkt door de wedstrijdvorm. 4) Het als trainer leiden van de spelers naar gewenst gedrag door daaraan een concrete beloning te verbinden (bv. extra aanval). Door bepaald gedrag (bv. Sterke verdediging) extra te waarderen zijn spelers vaak bereid om dit gedrag te gaan vertonen. 5) Door gebruik te maken van de wedstrijdvorm in de trainingen wordt automatisch de vaak door spelers gewenste variatie in de trainingen aangebracht.
ORGANISATIE WEDSTRIJDVORMEN Een korfbalwedstrijd is een in cijfers uitgedrukte krachtsvergelijking tussen 2 ploegen. Men kan vergelijken: - met eerdere prestaties van dezelfde persoon / groep - met (eerdere) prestaties van andere personen / groepen Men kan daarbij een aantal aspecten onderwerp van meting maken. bijvoorbeeld : - de benodigde tijdsduur voor het behalen van een vastgesteld aantal doelpunten - het aantal gescoorde doelpunten binnen een vastgestelde tijdsduur - het aantal benodigde doelpogingen voor het behalen van een vastgesteld aantal doelpunten - het aantal behaalde doelpunten bij een vastgesteld aantal doelpogingen Wanneer men een wedstrijdvorm gebruikt dienen toch wel een aantal regels in acht te worden genomen
het meetbare feit dient strak omlijnd duidelijk te worden gemaakt. Het antwoord op de vraag 'wanneer heb ik een punt ? mag niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Eventueel voordoen ! de omstandigheden moeten zoveel mogelijk gelijk zijn. Verschil kan ontstaan in weersomstandigheden en materiaal Van belang is in dit verband ook het moment in de betreffende training. Als men iets eerst in oefenvorm laat doen en dan in wedstrijdvorm zijn de prestaties vaak hoger. Een wedstrijdvorm na een zware conditieoefening zorgt vaak voor lagere resultaten en andere verhoudingen. Er moet uniformiteit zijn in de uitvoering. Geef dus duidelijke informatie naar afstand, tijdsduur, loopweg, roulatie e.d. Achteraf de resultaten inventariseren en verzamelen. Indien mogelijk direct een conclusie trekken. Wanneer er met tegenstand gewerkt wordt zijn de resultaten meestal slechts relatief en niet absoluut vergelijkbaar. Wanneer partijen niet gelijk zijn of de resultaten verbeteren, kan men een handicap inbouwen. -minder tijd beschikbaar stellen - minde doelpogingen beschikbaar. Iedereen moet de kans hebben te kunne winnen ! ! !
Bedenk verder : spelers zijn tijdens de wedstrijdoefening primair gericht op het resultaat (=winnen) en minder op de wijze van uitvoering. Verwijt hen dit niet. Iedereen moet kunnen winnen. Althans een haalbaar doel gesteld krijgen. Trainen in wedstrijdvormen in groepsverband geeft de trainer inzicht in teamgeest en egoïsme. Sommigen hebben meteen commentaar op een gemiste poging van een medespeler. Anderen daarentegen proberen dan te stimuleren en op te peppen.
DE PRAKTIJK Na de theorie en de organisatie tijd voor de invulling van de praktische kant. Hoe kunnen oefeningen in wedstrijdvorm er concreet uitzien ? Kijkende naar het hedendaagse korfbalspel waarbij wij Belgen achterlopen bij Nederland als het op tactiek en scorend vermogen aan komt wil ik mij vooral toespitsen op : 1 afronding van doelkansen in wedstrijdvormen 2 tactische vorming door wedstrijdvormen Het gaat hierbij wel nadrukkelijk om een reeks voorbeelden. De volgorde is willekeurig. De indeling die ik gemaakt heb moet leiden tot duidelijkheid en overzichtelijkheid, maar is niet principieel. HET BOVENHANDSE SCHOT
Hoewel de oefeningen qua organisatie nauwelijks verschillen kan men door te spelen met begrippen als tijd, doelpogingen en minimumscore het accent verleggen. Dit zal ook blijken uit de resultaten. Bij de ene oefening zijn er meer drukfactoren als bij de andere. Wanneer je kiest voor meerdere oefeningen in wedstrijdvorm achter elkaar zorg dan voor een climax door gaandeweg de druk op de spelers op te voeren. Men kan het concentratievermogen en de stressbestendigheid zodoende goed inschatten. Belangrijk vind ik bij het schot het werken in tweetallen. De trainingsintensiviteit kan dan maximaal zijn. Oefening 1. Tweetallen.
Een schutter, een afvanger/aangever
De schutter doelt gedurende 3 minuten vanaf 6- 8 meter vóór de korf. Eén doelpunt is een punt. Na 3 minuten wisselen van functie. Individueel tellen. Oefening 2. Idem als 1, maar nu: wie heeft het eerst 5 x gescoord ? dan gezamenlijk van functie wisselen. Oefening 3. Idem als 1, maar nu : de schutter beweegt rond de korf. Per rondje doelt hij viermaal - ieder 3 minuten - individueel tellen Oefening 4. Idem als 1, maar nu: elke halve minuut moet je minstens éénmaal scoren (trainer geeft na elke halve minuut een fluitsignaal) - scoor je dan blijf je schutter, scoor je niet dan wissel je van functie - tijdsduur 5 minuten - individueel aantal korven tellen.
Oefening 5 Idem als 1, maar nu: hoeveel tijd heb je nodig om 5 X te scoren ? - maximale tijdsduur 3 minuten. Oefening 6 Idem als 1, maar nu: hoeveel doelpogingen heb je nodig om 5 X te scoren ? - maximale tijdsduur 3 minuten. Oefening 7 Idem als 1, maar nu : Hoeveel korven scoor je uit 25 doelpogingen ? Oefening 8 Idem als 1, maar nu: 25 doelpogingen en per 5 doelpogingen minstens 1 X scoren. Dus: 5 - minstens 1 treffer, 10 - 2, 15 - 3, 20 - 4, 25 - 5. Wie komt het verste ? Oefening 9 Idem als 1, maar nu: na afloop zoveel strafworpen nemen als dat je van afstand gescoord hebt. Het aantal benutte strafworpen is het puntenaantal.
Tellingen kunnen ook per tweetallen plaatsvinden: Oefening 10. Idem als 1, maar nu: wisselen van functie om de minuut. Duur oefening: 6 minuten. Welk tweetal scoort de meeste korven ? Oefening 11. Idem als 10, maar nu wisselen van functie na elk doelpunt. Duur oefening: 6 minuten. Welk tweetal scoort de meeste korven ? Oefening 12. Idem als 11, maar nu: welk tweetal heeft het eerst 10x gescoord ? Oefening 13. Idem als 3, schutter beweegt rondom de korf, maar nu: wisselen van functie na elke ronde van 4 schoten (wissel ook eens de looprichting) - Duur oefening: 6 minuten
Wisselen van functie niet aan tijd, maar aan het scoren van een punt is een verder drukopvoerend aspect. Een ander drukverhogend aspect kan zijn als er een bonus bestaat voor het scoren van meerdere doelpunten op rij of in een serie van doelpogingen. Oefening 14. Idem als 1, maar nu, elk doelpunt volgend op een eerder doelpunt is 1 punt meer waard. Als je scoort na een misser: 1 punt, scoor je meteen weer : 2 punten erbij ; is het daaropvolgend schot ook raak : 3 punten erbij enz...... - wisselen van functie na 3 minuten. Oefening 15. Idem als 10, maar nu: wisselen van functie na 5 doelpogingen. Scoor je in een serie van 5éénmaal: 1 punt , tweemaal: 3 punten, driemaal: 6 punten, viermaal: 10 punten, vijfmaal: 15 punten. Duur oefening 6 minuten - tellen kan individueel of per tweetal. Oefening 16. Idem als 1, maar nu: wie het eerst 3 doelpunten op rij scoort is de winnaar. Oefening 17. Idem als 1, maar nu: als je 3 maal op rij mist moet je weer bij nul beginnen. Wat is het hoogste aantal datje gehaald hebt.
Natuurlijk kan men al deze oefeningen variëren. Dit kan men doen door de afstand en de positie te veranderen. Men kan natuurlijk in plaats van stilstaand het schot laten volgen na een beweging en/of een samenspel Een verdere vorm met een drukverhogend aspect is het zogenaamde ‘streepjesdoelen’ Oefening 18. Tweetal. 1 schutter - 1 afvanger/aangever. Beginafstand is 3 meter. Als de schutter scoort mag hij naar 4 meter. Telkens bij een doelpunt een meter verder, tot en met 8 meter (= 6 treffers) Men kan op verschillende aspecten de nadruk leggen: - hoeveel bedraagt de benodigde tijd ? - hoeveel doelpogingen heeft de schutter nodig ? - wie is het eerste klaar ? Oefening 19. Idem als 18, maar nu: 4 x scoren van op 3 meter, 3 x scoren van op 4 meter, 2 x scoren van op 5 meter, 1 x scoren van op 6 meter.
Oefening 20. Idem als 18, maar nu : 1 x scoren van op 9 meter, 2 x van op 8 meter, 3 x van op 7 meter en 4 x van op 6 meter. Oefening 21. Idem als 18, 19 of 20, maar nu: hoe ver kom je in 25 doelpogingen ?
Dit 'streepjesdoelen' kan ook in groepsverband - bijvoorbeeld in twee- of drietallen : Oefening 22. Idem als 18, 19 of 20, maar nu: Pas als alle groepsleden vanaf de bepaalde afstand gescoord hebben mag men naar de volgende. Al deze oefeningen kan men ook variëren door een verdediger bij de schutter te zetten. De verdediger heeft dan als taak het licht hinderen van de schutter; zodat deze zich in de wedstrijdsituatie waant. De doelpoging moet in elk geval worden toegelaten. Wanneer het verdedigen op verschillende wijze gebeurt beïnvloed dit wel de vergelijkbaarheid van de resultaten.
DE DOORLOOPBAL
Aangezien dit een afrondingsvorm is die tijdens het lopen plaatsvindt, is het tempo van de doorloopbal wel altijd belangrijk. Het is daarom aan te bevelen altijd een bepaald tijdselement in de oefeningen in te brengen Oefening 23. Tweetallen: één schutter, één aangever/afvanger. Gedurende 3 minuten doorloopballen nemen van op 6 meter voor en achter de korf Na 3 minuten wisselen van functie - individueel tellen. Oefening 24. Idem als 23, maar nu: 3 op rij gescoorde korven leveren 2 bonuspunten op. 1 misser kost een strafpunt. Oefening 25. Idem als 23, maar nu: wisselen van functie om de 2 doelpunten - welk tweetal scoort na 6 minuten de meeste korven.
Oefening 26. Drie- of viertallen: in roulatie doorloopballen nemen. Wie heeft het eerst 25 doelpunten ? Oefening 27. Drie- of viertallen: wie scoort de meeste doelpunten in 5 minuten tijd ? Oefening 28. Drie- of viertallen: als er 2 opeenvolgende doorloopballen worden gemist moet de groep terug naar nul. Wordt er éénmaal gemist en vervolgens weer gescoord dan mag men gewoon doortellen. Duur 5 minuten. Wat is het hoogst aantal dat elke groep heeft bereikt ? Oefening 29. Idem als 2 8, maar nu: 2 missers op rij is één punt aftrekken. Oefening 30. Idem als 2 8, maar nu : wie het eerst 1 0 doorloopballen op rij scoort is winnaar.
Ook bij de doorloopbal zijn verschillende bewegingsvormen mogelijk, vooral bruikbaar bij rouleren in groepen van 3 personen of meer.
STRAFWORP
De strafworp kent niet onmiddellijk een tijdselement. Het hoeft dus meestal ook niet ingebouwd te worden. Oefening 9 kende al een strafworpaspect. Oefening 31. Neem 10 strafworpen. Hoeveel doelpunten scoor je ? Oefening 32. Neem 25 strafworpen. Bij 5 missers ben je af. Wat is de score ? Oefening 33. Om de 20 seconden geeft de trainer een fluitsignaal, 10x achter elkaar. Wie een strafworp mist moet 10 meter heen en terug lopen sprinten naar een kegeltje. Wat is de score ?
Oefening 34. Wanneer je een strafworp mist opnieuw beginnen tellen. Duur van de oefening : 5 minuten. Wat was de langste serie oefeningen ? Oefening 35. Scoor 20 strafworpen. Noteer de benodigde tijd. Voor elke misser worden 10 strafseconden bijgeteld. Oefening 36. Neem 2 strafworpen. Voor elke misser een ronde van 100 meter lopen.
SNELDOELEN
Ook het scoren van dicht onder de korf kan in wedstrijdvorm worden geoefend. Meestal gebeurt dit onder hoge tijddruk : vandaar sneldoelen . Oefening 37. Tweetallen Gedurende één minuut zoveel mogelijk doelpunten scoren. Lopen met de bal is niet toegelaten en om de beurt gooien. Bij meertallen tijdsduur verlengen. Oefening 38. Idem als 37, maar nu: welk tweetal heeft het eerst 25 doelpunten ? Oefening 39. Idem als 37, (twee- of drietallen) maar nu: een speler blijft doelen tot hij 3 maal heeft gescoord. Dan is de volgende aan de beurt. Welke groep scoort na 2 minuten het hoogst ? Oefening 40. Idem als 37, maar nu: 2 missers op rij is één punt eraf Oefening 41. Idem als 37, maar nu: 2 missers op rij is terug naar nul. Wat is de hoogste score die werd bereikt ? Oefening 42. Idem als 37, maar nu: 2 opeenvolgende doelpunten zijn één punt. Een misser is één punt eraf
CIRCUITS
En aantal van de hiervoor gegeven oefeningen zijn te combineren in een circuit: dit is een wedstrijd die bestaat uit meerdere kleine wedstrijdoefeningen. Er zijn verschillende mogelijkheden: 1) De resultaten van alle oefeningen worden bij elkaar opgeteld. Voorbeeld: Tweetallen. Noteer na elke oefening de individuele score. Na elke oefening materiaal wisselen. a) Elke speler schiet van 6 meter vóór de korf Duur 2 minuten. b) Elke speler neemt 2 minuten lang van 6 meter vóór en achter de korf doorloopballen. c) Elke speler gaat gedurende 1 minuut sneldoelen. d) Idem a, maar nu van op 5 meter achter de korf. e) Idem b, maar nu vanaf de zijkanten. f) Idem a, maar nu van op 9 meter vóór de korf. g) Elke speler neemt 15 strafworpen. Men kan natuurlijk aan eik doelpunt in elke oefening één punt toekennen. Men kan echter ook proberen alle onderdelen qua belangrijkheid gelijk te trekken. Bijvoorbeeld : bij oefening @ is elke korf 3 punten; bij oefening a) en d) is elke korf 2 punten; bij de andere oefeningen is elke korf 1 punt. 2) Er zijn per oefening een vast aantal punten te verdienen. Voorbeeld: Tweetallen. Wie als eerste klaar is krijgt 5 punten. De tweede krijgt 3 punten, de derde 2 en de vierde 1 punt. a) Idem la, functiewissel bij een doelpunt. Wie heeft het eerste 6 korven ? b) Idem I b, functiewissel om de 2 doelpunten. Wie heeft het eerst 20 korven ? c) Sneldoelen. Om de beurt een doelpoging. Wie heeft het eerst 30 korven ? d) Idem a), maar nu van op 5 meter achter de korf. Wie heeft het eerst 6 korven ? e) Idem b), maar nu van de zijkanten. Wie heeft het eerst 20 korven ? f) Idem a), maar nu van op 9 meter voor de korf. Wie heeft het eerst 4 korven ? g) Elke speler neemt 10 strafworpen. Wie scoort de meeste korven ? 3) De benodigde tijden worden genoteerd en opgeteld. Voorbeeld : Tweetallen - tijden van alle oefeningen bij elkaar tellen. a) Bovenhands schot van op 6 meter vóór de korf. Functiewissel bij een doelpunt. Scoor 6 korven. Noteer de tijd. b) Doorloopballen voor en achter de korf 6 meter. Functiewissel om de 2 doelpunten. Scoor 20 korven. Noteer de tijd. c) Sneldoelen. Om de beurt een doelpoging. Scoor 30 korven. Noteer de tijd. d) Idem a) maar nu van op 5 meter achter de korf e) Idem b) maar nu van de zijkanten. t) Idem a) maar nu van op 9 meter voor de korf. Scoor 4 korven. Noteer de tijd. g) Elke speler scoort 10 strafworpen om de beurt een poging. Noteer de tijd.
4) De tweetallen voeren circuit 3 aaneengesloten uit. Noteer de totale circuittijd. Ten aanzien van de circuits nog enkele organisatorische opmerkingen: - Laat de groepen zoveel mogelijk na elke oefening van materiaal wisselen (doorschuiven) i.v.m. gelijke omstandigheden. - Zorg voor scoreformulieren en pennen. - Laat een circuit enkele malen per seizoen terugkomen om ontwikkelingen te meten. - Wanneer een circuit eenmaal bekend is bij de groep hoeft de trainer niet meer veel uitleg te geven of organisatie te verzorgen. Dit kan overgelaten worden aan de hulptrainer. Ondertussen kan de trainer zich intensief bezighouden met een ander gedeelte van de groep. Als bijvoorbeeld de ene helft van de groep het circuit af heeft, wordt er gewisseld. Belangrijk is wel dat de trainer duidelijk de resultaten inziet en commentaar geeft. TUSSEN 2 PALEN
Oefening 43. Een ander bijzondere wedstrijdvorm met betrekking tot scoren, is het zogenaamde 'tussen 2 palen'. Simpelweg gezegd : 2 korven tegenover elkaar zetten en over en weer doelen door 2 partijen. In de organisatie dienen de volgende punten geregeld te zijn: - afstand tussen de korven - wisseling van korf - zijn doorloopballen toegelaten ? - bepaalde tijdsduur of een bepaalde score - aantal ballen 'Tussen 2 palen' kan in k.o.- systeem en competitievorm. 1) k.o. - systeem voorbeeld : maak 4 teams. Twee voorwedstrijden, dan winnaars tegen elkaar, verliezers tegen elkaar ( kan ook met meerdere teams) 2) tornooivorm voorbeeld: Maak 6 teams. Iedereen speelt éénmaal tegen elkaar. Organisatie: één team start steeds bij dezelfde korf De andere 5 teams schuiven met de wijzer van de klok mee. Oefening 44. Idem als 43, maar nu: bij een doelpunt van afstand mag de schutter als bonus een strafworp nemen voor een extra punt . Oefening 45. Idem als 44, maar nu : je krijgt pas een punt als de strafworp ook raak is.
Oefening 46. Idem als 44, maar nu: bij elk doelpunt een bonusschot van afstand. Oefening 47. Drietallen : per drietal 1 verdediger en 2 schutters De verdediger mag hinderen en de bal onderscheppen, maar niet vanuit de rebound. Er is een middenlijn die niet overschreden mag worden. De schutters mogen combineren. Na ieder doelpunt worden de verdedigers gewisseld. Welk team heeft het eerst 10 korven gescoord ?
Oefening 48. Tweetallen. Er is een schutter en een afvanger in elk tweetal. De afvanger gaat staan bij de schutter van de tegenpartij. Als de afvanger het schot van zijn teamgenoot afvangt mag hij deze de bal teruggeven voor een bonusschot. Na dit bonusschot is de bal voor de tegenpartij. Bij een doelpunt is er functiewissel en geen bonusschot. Welk tweetal heeft het eerst 10 korven. Tip: verdeel op lengte Oefening 49. Maak 3 partijen. Stel 3 korven op in driehoek. Als je scoort 1 punt. Wordt er op jou korf gescoord dan gaat er 1 punt af. Welk team heeft het eerst 3 punten ? Je kiest zelf de korf waar je wilt scoren. Als je de score van de 3 partijen optelt moet je steeds precies op 0 uitkomen. ALLERLEI
Naast de eerdere specifieke oefeningen ook nog enkel aanvullende oefeningen : Oefening 50. Maak 2 groepen van bijvoorbeeld 6 personen. Eén groep gaat op één korf in roulatie van 6 meter vóór de korf 50 doorloopballen scoren. Ondertussen gaat de andere groep in twee drietallen op 2 korven van 6 meter afstand doelen totdat de ene groep klaar is met haar doorloopballen. Het aantal van afstand gescoorde doelpunten is de score van de groep. Dan van functie wisselen. Welke groep heeft de meeste afstandsdoelpunten gescoord ? Oefening 51. Idem als 50, maar nu i.p.v. doorloopballen strafworpen en i.p.v. afstandschieten sneldoelen.
Oefening 52. Tweetallen. Eén schutter en één aangever/afvanger. De schutter schiet van op 7 meter voor de korf De afvanger vangt af vanaf 4 meter achter de korf. De afvanger kan een punt scoren als hij het schot dat geen doel treft vangt voordat het de grond raakt. De schutter mag blijven schieten tot de afvanger 10 punten heeft. Tel het aantal gescoorde afstandsschoten. De schutter moet wachten met schieten tot de afvanger is opgesteld. Als de afvanger 10 punten heeft functiewissel. Wie heeft aan het einde meeste doelpunten ? Oefening 53. Idem als 52, maar nu krijgt de afvanger pas een punt als hij het gemiste schot zonder aanraking van de grond afvangt en zelf daaruit een doelpunt scoort. Nu functiewissel bij 5 punten. Oefening 54. Maak 3 of 4 groepen. Van elke groep start telkens een persoon richting korf om 3 X te scoren. Daarna rent hij terug om de volgende loper aan te tikken. Het team dat het eerste 36 X scoort, heeft gewonnen.
Oefening 55. Er zijn 4 aangevers, elk met een bal. Er zijn twee teams van 3 of 4 spelers. Eén speler van beide ploegen maakt een ronde van 4 doorloopballen en tikt dan de volgende loper aan. Duur oefening: 3 minuten. Als een loper van de ene groep een loper van de andere groep heeft ingehaald is de oefening meteen afgelopen. Welke ploeg heeft op dat moment de meeste doelpunten gescoord ? Indien de ene ploeg de andere ploeg inhaalt krijgt deze 5 bonuspunten.
Oefening 56. Er zijn 4 verdedigers, bij elke korf één. De rest van de groep wordt opgedeeld in tweetallen. Per tweetal één korf. De tweetallen combineren richting korf. De verdediger mag verdedigen en hinderen. Wanneer hij de bal onderschept zijn de aanvallers af. Als de aanvallers een doelkans krijgen mogen ze maximaal eenmaal doelen. De aanvallers gaan rond totdat ze 12 aanvallen hebben uitgevoerd. (3 rondjes) Noteer het aantal doelpunten per tweetal. Na 12 aanvallen wisselen van functie met de verdedigers.
TAKTISCHE VORMING Na het eerste gedeelte van de praktijk van hoofdzakelijk technische aard kom ik nu toe aan het tweede gedeelte, dat tactische vorming door wedstrijdvormen als onderwerp heeft. Daarbij is de typering in methodische begrippen minder belangrijk dan de effectiviteit van de oefenstof In willekeurige volgorde zullen de volgende thema's aan bod komen: a) de 1-1 situatie b) de vrije worp c) aanval en verdediging in 4-4 situaties d) de partijvorm e) tactische vormgeving. DE 1 – 1 SITUATIE
Het duel van 'man tegen man’ of 'vrouw tegen vrouw' wordt naast technische en fysieke vaardigheden ook beheerst door de tactiek, de zogenaamde individuele tactiek. Dit bevat naast aanvallende evenzoveel verdedigende aspecten. Belangrijk is de 'actiereactie' regel. Hiermee bedoel ik, datje tactisch overwicht hebt als je op iedere handeling van een tegenstander een antwoord hebt. Oefening 57. Viertal: 2 dames en 2 heren.
Gedurende 1 minuut valt 1 heer aan en verdedigt een andere heer. De dames zijn aangevers en afvangers die dus de aanvaller ondersteunen. Na 1 minuut gaan de heren ondersteunen. Vervolgens wisselen de heren en dames weer van functie. Nu gaat de andere heer aanvallen. Tel de doelpunten in het onderlinge duel. Oefening 58. Idem als 57, maar nu : iedere speler valt in totaal 4 maal een halve minuut aan. Oefening 59. Idem als 57, maar nu krijgt de verdediger 1 punt voor iedere keer dat hij de bal onderschept. Onderscheppen is volledig balbezit verkrijgen. Wie scoort de meeste korven ? Wie onderschept de meeste ballen ? Wat is het resultaat van het onderlinge duel ? Oefening 60. Idem als 57, maar nu krijgt de verdediger 3 punten voor iedere onderschepping uit afvang. Eén punt is er voor onderschepping tijdens het samenspel. Wie scoort de meeste korven ? Wie behaalt de meeste verdedigende punten ? Wat is het resultaat van het onderlinge duel ? Oefening 61. Idem als 60. maar nu is de puntentelling net andersom. 1 punt bij rebound, 3 punten bij onderscheppen bij samenspel. Oefening 62. Idem als 57, maar nu: een doelpunt van afstand is 3 punten, een doelpunt uit doorloopbal of van dichtbij de korf is 1 punt. Het is de bedoeling dat de spelers zelf de accentverschuivingen inzien. Van afstandschot naar doorloopbal of van man-to-man verdediging naar achterverdedigen. Wanneer de situatie dat vereist moet men zijn spel kunnen aanpassen. Dit kunnen we tactische flexibiliteit noemen. Het is wel belangrijk dat er na afloop de nodige individuele correcties plaatsvinden. Oefening 63. Viertal : 2 dames en 2 heren. Twee heren gaan schieten van op afstand : één voor en één achter de korf. De dames gaan in de afvangpositie als aanvaller en verdediger. Wanneer de heer met de bal op de aanvaller onder de korf kan spelen is dit al een punt. De verdediger moet dus voorverdedigen. Wanneer een schot geen doel treft krijgt degene die afvangt 1 punt. Na 20 schoten wisselen van functie. Wie heeft uiteindelijk de meeste punten ? ( oefening kan ook in wedstrijdvorm) Oefening 64.
Idem als 63, maar nu : de aanvalster mag vanuit de afvang doelen als daartoe de kans bestaat. Puntentelling : Afvang 1 punt, afvang + doelpoging 2 punten, afvang + doelpunt 3 punten. Oefening 65. Idem als 64, maar nu: de schutters mogen de aanvallende afvangster rechtstreeks aanspelen wanneer zij wegstart van de korf Aanvullende puntentelling : doelpoging 1 punt, doelpunt 3 punten. Oefening 66. Viertal: 2 heren en 2 dames De heren gaan doorloopballen nemen. De dames gaan aangeven: 1 aanvalster, 1 verdedigster. De verdedigster blijft achter de aanvalster, die aangeeft. Aanvalster krijgt 1 punt als ze goed aangeeft ; verdedigster krijgt 1 punt als ze de bal kan wegtikken zonder een fout te maken. Na 20 doorloopballen wisselen van functie. Wie scoort de meeste punten ? Men kan de beoordeling wie een punt krijgt leggen bij de doorloopbalnemers. Oefening 67. Idem als 66, maar nu mag de aangeefster een omdraaibal maken. Puntentelling : aangeven op omdraaibal is 1 punt, doelpunt uit omdraaibal is 3 punten. Wegtikken blijft 1 punt. DE VRIJE WORP
Oefening 68. Viertallen: 2 heren en 2 dames. Een bepaalde ingeoefende vrije worp wordt 20 maal herhaald. Om de 15 seconden geeft de trainer een fluitsignaal. Voer telkens de geoefende vrije worp uit. Wissel onderling van functies. Hoe vaak wordt er daadwerkelijk gescoord ? Oefening 69. Twee viertallen tegen elkaar als aanval en verdediging. Na het inoefenen van een bepaalde vrije worp met enkele varianten volgt nu de proef op de som. Neem 10 vrije worpen. Komt er uit de vrije worp een doelpoging: 1 punt ; is de doelpoging raak : 5 punten ; wordt een gemist schot afgevangen door de aanval : nog 1 punt extra. Na 10 vrije worpen wisselen van functie. Welk viertal scoort het grootst aantal punten ? Oefening 70. Idem als 69, maar nu: een doelpoging van de nemer van de vrije worp levert niet 1 maar 3 punten op. Specifiek voor de verdediging om een gevaarlijke schutter uit te leren schakelen.
AANVAL EN VERDEDIGING IN DE 4 – 4 SITUATIE
Oefening 71. Speel 4 tegen 4. Een aanvaller wordt benoemd tot hoofdaanvaller. Als deze scoort is dat 5 punten. Als een andere aanvaller scoort is dat 2 punten. Elk vak mag 2 x 2 minuten aanvallen. Oefening 72. Idem als 71, maar als de hoofdaanvaller doelt, maar mist is dat ook 1 punt. Zowel aanvallend als verdedigend is het van belang te oefenen met hoofdaanvallers. Dit betekent dat de aanvallers en verdedigers onderling verschillende manieren van verdedigen hanteren, verschillende aanvallende functies vervullen om tot een gezamenlijke tactiek te komen. Collectieve tactiek kan alleen het gevolg zijn van intensieve training. Oefening 73. Idem als 72, maar nu mag de aanval zolang doorgaan tot de verdediging 10 maal de bal heeft onderschept. Dan functiewissel. Oefening 74. Vier tegen vier : aanval tegen verdediging . Aanval valt 2 x 2 minuten aan. Als de verdediging de bal tijdens het samenspel onderschept levert dat 1 punt op. Als de aanval scoort levert dat 3 punten op. Onderscheppen uit afvang levert geen punten op. Wie heeft na afloop de meeste punten. (tactisch aspect : verdediging gaat meer op onderscheppen spelen; aanval moet extra opletten op secuur afspelen en goed vrijlopen) Oefening 75. Idem als 74, maar de verdedigende partij krijgt nu ook 1 punt bij onderscheppen door afvang van een doelpoging. Oefening 76. Idem als 75, maar nu : als een aanvaller de bal langer dan 5 seconden in bezit heeft krijgt de verdediging een punt. Anticiperen en timing worden voor de aanval heel belangrijk. Het afschermen en onder druk zetten van de mogelijke afspeelpunten(ballijnen - looplijnen) door de verdediging wordt bevorderd.
Bij dit soort oefeningen is het verstandig om halverwege enkele opmerkingen te maken om het tweede gedeelte beter te laten verlopen. Oefening 77. Vier tegen vier. : aanval tegen verdediging. Iedere fysieke overtreding wordt bestraft met een strafworp. Elk team mag 2 X 2 minuten aanvallen. Wie scoort de meeste doelpunten ? Bij deze oefening gaat het vooral om de zelfbeheersing in bepaalde fases van de wedstrijd. Anderzijds kunnen de aanvallers leren de strafworp te forceren. Oefening 78. Vier tegen vier: aanval tegen verdediging: 2 x 2 minuten aanval per team. Een doelpunt uit een afstandschot is 3 punten. Alle andere doelpunten: 1 punt. De verdediging mag niet onderscheppen. Oefening 79. Idem als 78, maar nu de puntentelling omgekeerd. Oefening 80. Vier tegen vier : aanval tegen verdediging : 2 X 2 minuten aanval per team. Een doelpunt van een dame is 3 punten, een doelpunt van een heer is 1 punt. De verdediging mag niet onderscheppen. Oefening 81. Idem als 80, maar nu: een doelpunt gescoord vanuit het achterveld is 3 punten, vanuit het voorveld is 1 punt. Oefening 82. Vier tegen vier : aanval tegen verdediging : 2 X 2 minuten aanval per team. Iedere twee keer dat de aanval de bal op de paalpositie kan spelen krijgt de aanval een strafworp. Gewone puntentelling. Wie scoort de meeste doelpunten ? (Niet voorverdedigen wordt bestraft) Oefening 83. Idem als 82, maar nu : een extra strafworp voor de aanval als de aanval 2x op rij een doelpoging afvangt. Gewone puntentelling. (achterverdedigen of afgeschoten worden ?) Oefening 84. Vier tegen vier : aanval tegen verdediging : 2 x 2 minuten aanval per team.
Doelpunt: 3 punten; 15 seconden onafgebroken balbezit is één bonuspunt ( 30 sec is 2 bonuspunten enz.... ) (In bepaalde fases van de wedstrijd moet de aanval langer en voorzichtiger spelen) Oefening 85. De verdediging neemt de bal uit achter de achterlijn recht achter de kort Zij moet de bal opbrengen naar het aanvalsvak. Het succesvol opbrengen levert 1 punt op. Als de bal wordt onderschept door de aanval is dat 1 punt voor de aanval. Elk vak doet 10 pogingen om de bal op te brengen. Wie scoort de meeste punten ? In het aanvalsvak staat 1 aanvaller met 1 verdediger om de bal aan te nemen. Oefening 86. Idem als 85, maar nu krijgt de aanval bij onderschepping enkele seconden de tijd tot maximaal 1 doelpoging te komen. Onderscheppen en doelpunt is 3 punten.
DE PARTIJ VORM
Het zogenaamde partijtje is de wedstrijdvorm bij uitstek. Hoewel het vaak gebruikt wordt als speelse afsluiting van de training is het zeker zo geschikt als controleoefening of om iets nieuws te oefenen. Ik maak duidelijk onderscheid tussen de 4-4 situatie (vaktraining) en het partijtje. Er is sprake van een partij(wedstrijd)vorm wanneer 2 of meer teams naar eigen inzicht gestalte mogen geven aan hun spel en alle teams zowel aanvallende als verdedigende kunkteis moeten vervullen. Oefening 87. Monokorfbal Dit éénvakskorfbal kan in tornooivorm (elk team l x tegen elkaar) . Bij een oneven aantal teams kan het team dat overblijft een andere opdracht krijgen, bijvoorbeeld het nemen van uitwijkballen. De ploeg die aan het einde de meeste doelpunten heeft gemaakt krijgt of een extra korf of wedstrijdpunt. Oefening 88. Monokorfbal met 3 teams op 3 korven. Elk team mag op de beide korven aanvallen: duur 10 tot 12 minuten. Korven opstellen in gelijkzijdige driehoek opstellen. (geschikt voor het spelen, afronden en verdedigen van diepe ballen)
Oefening 89. Overtal-wedstrijd.
In beide vakken is een verdediger minder dan dat er aanvallers zijn. Eén aanvaller mag niet doelen. De overige spelen met een persoonlijke tegenstander. Na een poosje verdedigers wisselen. Oefening 90. Idem als 89, maar nu mogen alle aanvallers doelen en moge ze door alle verdedigers daarbij worden verdedigd, ongeacht het geslacht. Oefening 91. 4-korven partijtje. (in ieder vak staan 2 korven) De aanval mag op 2 korven doelen. De verdediging moet op 2 korven verdedigen. (bevordert het spelen van diepe ballen en ook de aanvallende schijnbewegingen) Oefening 92. Gewone wedstrijd, maar nu met de korven achterstevoren. Oefening 93. Een aanvalsvak wordt in 2 verdeeld.
Er zijn verschillende varianten : a) vanuit 1 en 2 mag niet naar het andere vak worden gespeeld bij het opbrengen van de bal. b) vanuit 1 en 2 moet de bal naar het andere vak worden gespeeld bij het opbrengen van de bal. c) Vanuit 1 mag de bal niet naar 2 worden (en omgekeerd) gespeeld bij het opbrengen van de bal. d) Vanuit 1 moet de bal naar 2 worden gespeeld bij het opbrengen van de bal en omgekeerd. e) In 1 en 2 mag de bal zowel niet worden ontvangen uit het andere vak als ook niet worden opgebracht naar het andere vak. Bij deze partijvormen gaan verschillende zaken spelen. Zowel het voorverdedigen in het voorveld als het gooien van diepe ballen als ook intensief vrijlopen wordt ontwikkeld. Oefening 94.
Gewone vorm. Er wordt één nieuwe spelregel ingevoerd : iedereen mag de bal uit de handen tikken of pakken bij een tegenstander. Oefening 95. Gewone vorm. Maar nu mag iedere ploeg slechts maximaal 15 seconden in balbezit zijn. Dan volgt een vrije worp voor de tegenstander. Oefening 96. Idem als 95 ; maar nu mag iedere ploeg maar telkens 10 balcontacten achter elkaar hebben. Oefening 97. Gewone wedstrijdvorm : maar als een speler de bal niet goed vangt en deze op de grond komt moet hij de bal afgeven. Oefening 98. Gewone wedstrijdvorm: als je bij een doelpoging de korf raakt krijg je 1 punt ; bij een doelpunt krijg je 5 punten. De ploeg die gescoord heeft blijft in balbezit. Oefening 99. 3 vakkenwedstrijd. Telkens bij balverlies van de aanval steekt de verdediging over naar de andere korf en gaat daar aanvallen. Wanneer de aanval scoort is zij het die mag oversteken. Er is dus telkens een partij in rust die de gelegenheid heeft te overleggen. TACTISCHE VORMGEVING
In een aantal takken van de sport worden de prestaties van de sporters gewaardeerd door mensen. Bi sporten als boksen, turnen, en schansspringen wordt de winnaar aangewezen doordat scheidsrechters punten toekennen aan de technische uitvoering. Korfbal heeft een 'objectieve' waardering. Beslissend is hoe vaak de bal door de korf gaat. Dit belemmerd vaak de aandacht voor de technische cq tactische uitvoering bij sommige spelers. De vormgeving is op zich namelijk geen doel maar slechts een middel. Een veel voorkomend verschijnsel bij dit soort spelers is dat wanneer zij eerst vlijtig hebben geoefend op bepaalde thema's zij vervolgens in de wedstrijdvorm alle oefenstof overboord zetten en heel instinctief de kortste weg naar het doel kiezen. De trainer moet in zo'n situatie er toe overgaan een aantal punten te geven als waardering mijnerzijds voor de kwaliteit van de uitvoering. Oefening 100. Gewone wedstrijdvorm. Punten bijvoorbeeld gegeven worden voor :
- na een misverstand tussen 2 aanvallers wordt er snel balverlies geleden: 1 strafpunt voor de aanval. De aanval wordt opgezet conform geoefende afspraken wat leidde tot enkele kansen die helaas wel gemist : 2 bonuspunten voor de aanval. - Na een rommelige aanval wordt toch gescoord : 1 punt . - Een voortreffelijk opgezette aanval leidt bij de eerste doelpoging tot een korf: 3 punten. -
Deze partijvorm kan 10 minuten duren. De assistent-trainer houdt de score bij. De trainer geeft telkens aan hoeveel punten er gescoord worden. Ondanks deze subjectieve grondslag is er wel sprake van een wedstrijdvorm. Men kan op deze wijze ook de verdedigende uitvoering waarderen. TOT SLOT Tijdens deze 100 geselecteerde oefeningen heb ik geprobeerd de wedstrijdvorm en zijn functies en mogelijkheden toe te lichten. Ik ben van mening dat in de trainingsopbouw regelmatig tot vaak de wedstrijdvorm moet worden gebruikt. « TRAINEN MOET WINNEN WORDEN » Echter hoewel de meeste oefeningen in telegramstijl zijn weergegeven blijft het aan de trainer om de definitieve praktische invulling voor zijn team te verzorgen. Na analyse en vanuit ervaringen moet de trainer met eigen creativiteit komen tot de bij het gekozen thema en voor zijn team passende oefenstof. Ik hoop dat de in mijn ogen noodzakelijke beperkingen die ik mij heb opgelegd geen grote gaten in mijn verhaal hebben veroorzaakt en dit werkstuk voor iedere trainer een hulpmiddel kan zijn. Karel Bastiaensen