TIJDSCH IFT VOOR LOGOPEDIE &
27"AUQl(1~(2,ÇJ~h~ Afgiftekantoor Gent X
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE Uitgave van de Opleidingen Logopedie en Audiologie Hogeschool Gent, departement Gezondheidszorg Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende,
Vesalius
departement Gezondheidszorg
Katholieke Hogeschool voor Gezondheidszorg
Oost-Vlaanderen,
campus Sint-Vincentius
Katholieke Vlaamse Hogeschool Antwerpen Licentie Logopedie en Audiologie, Katholieke Universiteit Leuven Licentie Logopedie en Audiologie, Universiteit Gent REDACTIE
WETENSCHAPPELIJKE
H. Chantrain, ass. Psychologie, gegr. Log.
P. Bastijns, prof. dr. Psychologie, lic. Logopedie
C. Cornette, lic. en gegr. Logopedie
W. Brans, gegr. Logopedie
P. Corthals, lic. en gegr. Logopedie
M. Claeys, lic. Orthopedagogiek
F. Debruyne, prof. dr. Otorinolaryngologie
L. Feenstra, prof. dr. Otorinolaryngologie
W. Decoster, lic. en gegr. Log. en Audiologie
E. Manders, dr. Logopedie
RAAD
C. Hylebos, gegr. Logopedie
S. Peeters, prof. dr., Burg. ir.
M. Laureyns, gegr. Logopedie
A.M. Schaerlaekens,
prof. dr. Germ. Fil., lic. Logopedie
M. Peleman, lic. en gegr. Logopedie
R. Stes, lic. en gegr. Logopedie
L. Simoens, gegr. Logopedie
E. Thiery, prof. dr. Neuropsychiatrie
J. Van Borsel, prof. dr. Neuroling., lic. Germ. Fil.
F. Van Besien, dr. Germ. Filologie
R. Vandevoorde,
gegr. Logopedie
B. Vinek, lic. en gegr. Logopedie en Audiologie
P. Van Cauwenberge,
prof. dr. Otorinolaryngologie
W. Wellens, dr. Neuropsychiatrie
REDACTIE. ADRES G. Van Maele, De Waterwilgen 9, 8310 Brugge (Sint-Kruis) (België) tel. (050) 35 24 12 Publicaties in drievoud aan dit adres in te zenden ABONNEMENTEN -
België: De abonnementsprijs
bedraagt 400 fr. per jaar (300 fr. voor studenten) te betalen op rekening 380-0800054-
69 van "Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie". -
Buitenland: De abonnementsprijs
bedraagt 600 B.fr., te betalen op rekening 380-0800054-69
van "Tijdschrift voor
Logopedie en Audiologie" (Bank Brussel Lambert), De Waterwilgen 9, B-8310 Brugge (Sint-Kruis) AANWIJZINGEN
(België).
VOOR AUTEURS
Het Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie publiceert artikels i.v.m. preventie, diagnose, therapie van en experimenten omtrent spraak-, taal-, stem- en gehoorproblemen
en aanverwante gebieden.
De teksten moeten getypt zijn met ruime spatie en kantlijnen, bij voorkeur op diskette. Verwijzingen publicatie.
in de tekst gebeuren door vermelding van de naam van de auteur(s), gevolgd door het jaar van
Bij elk artikel worden een Nederlandse (eventueel ook Engelse) samenvatting gevoegd, enkele trefwoorden, een alfabetisch gerangschikte
bibliografie, alsook het correspondentie-adres.
Beoordeling wordt door leden van het leescomité uitgevoerd. Bij publicatie ontvangt de eerste auteur gratis tien exemplaren. Overname van artikels wordt slechts toegestaan na schriftelijke overeenkomst met de redactie. De manuscripten moeten gezonden worden naar het redactie-adres. ISBN - 0304-4971
OVER DE AUTEURS EN HUN ARTIKEL
De eerste bijdrage luidt 'Enkele kwantitatieve aspec-
Voor details over de evaluatie verwijzen we naar het
ten van spraakafzien'. Ze beschrijft een techniek om
oorspronkelijke
werk.
spraakafzien te kwantificeren en onderzoekt het nut ervan in relatie tot de graad van gehoorverlies. onderzoek is uitgevoerd in de NKO-kliniek
Het
van het
Met de organisatoren
van de Stichting Logopedie
Fonds-Prijs werd overeengekomen
de inzendingen
Universitair Ziekenhuis te Gent, waar prof. dr. P. Van
van de Vlaamse opleidingen,
met allleenrecht voor
Cauwenberge
ons tijdschrift, te publiceren.
Wellicht is het onze
diensthoofd
is en co-auteurs
Vinck en Eddy De Vel werkzaam auteur, Paul Corthals, Gent (departement meer
bepaald
Bart
zijn. De eerste
is lector aan de Hogeschool
gezondheidszorg
in de opleiding
"Vesalius"),
Logopedie
en
Audiologie.
lezers bekend dat het gaat om waardevolle werken die door de logopedie-opleidingen
eind-
worden
ingestuurd. In dit nummer komt de inzending 1996 van de Katholieke Vlaamse Hogeschool Antwerpen. Het werk
'Persoonlijke
gehoorbeschermingsmid-
delen: inventarisatie en beoordeling vande effectiviteit
is
Het artikel 'Beschouwingen over de 'Speech Viewer
van de demping en het subjectief draagcomfort'
2' als hulpmiddel bij de behandeling
van de hand van Jo Fermie en Katrien Verbeeck.
spraakstoornissen',
van stem- en
is gebaseerd op een eindwerk
Omdat
lawaaislechthorendheid
bij 'werknemers
tot het behalen van het diploma van gegradueerde in
steeds meer voorkomt geven zij enkele mogelijkhe-
de logopedie (1996). In 1992 werd dit systeem door
den voorlawaaibestrijding
IBM voorgesteld
wetgeving
en de auteur,
heeft het aan de praktijk getoetst. een korte beschrijving, gebruiksmogelijkheden
Nathalie
Bonny,
Wij brengen hier
de doelstellingen
en de
alsook een beknopt besluit.
hierover
in de praktijk en gingen de
na. Daar de persoon
lawaaislechthorendheid
met
uiteindelijkbij de logopedist-
audioloog terecht komt, vinden ze hem geschikt om aan preventie te doen.
Als u van adres verandert, wilt u dan, samen meI uw nieuw adres, ook het nummer van het verzendetiket opsturen?
57
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 1997 (27)-2 ENKELE KWANTITATIEVE ASPECTEN VAN SPRAAKAFZIEN Paul Corthals Bart Vinek Eddy De Vel Paul Van Cauwenberge SAMENVATIING Door in een vergelijkbaar geruis de audiovisuele spraakverstaanbaarheidsdrempel af te trekken van de puur auditieve spraakverstaanbaarheidsdrempel bekomt men een index in dB die aangeeft in welke mate iemand de visuele aspecten van een gesproken boodschap exploiteert. Deze score voor spraakafzien werd bij 14 normaalhorenden en 56 bilateraal neurosensorieel gehoorgestoorden opgemeten en metde graad van gehoorverlies in verband gebracht. Hieru~ blijkt dat spraakafzien voor beide groepen, u~schieters niet te na gesproken, neerkomt op een verbetering van de signaal-tot-ruis-verhouding met eén min of meer vast bedrag van +5dB en dat ergeen verband bestaat tussen de ernst van het gehoorverlies en de score voor spraakafzien.
KEYWORD spraakafzien liplezen verstaanbaarheid
INLEIDING Het is een bekend psycholinguïstisch gegeven dat iedere luisteraar, de gehoorgestoorde luisteraar a fortiori, gebruik maakt van de visuele aspecten van een gesproken bobdschap bij de interpretatie ervan. Dit gebeurt des te meer in geval van ongustige luisteromstandigheden. In de wereld van de prothetische audiologie weet men dat rendementsmetingen van een hoortoestel bij ernstige gehoorverliezen best gebeuren door audiovisuele spraakaudiometrische proeven, waarbij de base line de spraakverstaanbaarheid zonder hoortoestel maar mét spraakafzien is. De kleinste visuele eenheid in doorlopende spraak is het viseem. Een viseem is een cluster van spraakklanken, die in visueel opzicht voldoende contrasteert met de fonetische context. Binnen deze cluster echter, tussen de spraakklanken in kwestie, is het moeilijk, zon iet onmogelijk een onderscheid te ma-
58
ken op puur visuele gronden. Een visemencluster kan natuurlijk wel op basis van (rest)gehoor gedisambigueerd worden. Er zijn visementaxonomieën ontworpen voor het Nederlands. De taxonomie van Corthals (1984) is gebaseerd op theoretische inzichten. De taxonomie van Van Son (1993) is gebaseerd op onderzoek met videobeelden van CV-, VC- , vev- en CVC-Iettergrepen, zonder klank . gepresenteerd aan zowel normaalhorenden als gehoorgestoorden. De resultaten van deze identijicatieproeven werden a.d.h.v. de zgn. INDSCALprocedure, een factoranalytisch procédé, herleid tot een visemenset (tabel 1). Een visementaxonomie geeft enkel een kwal~atief idee overde relatieve bijdrage van het geziene en het gehoorde in de u~eindelijke verstaanbaarheid. Er bestaat geen unijorme werkwijze voor het meten van de vaardigheid in het spraakafzien en er zijn weinig exacte gegevens bekend over de gemiddelde bijdrage ervan tot de verstaanbaarheid. Breeuwer (1986), die alledaagse Nederlandsezinnen aanbood aan normaalhorenden, meldt 16% tot 33% verstaanbaarheidop basis van spraakafzien alleen,afhankelijk van de mate van gewenning of training. In de' . praktijk van de rehabil~atieve audiologie, wordt de inbreng van het visuele gewoonlijk ingeschat door twee spraakverstaanbaarheidsdrempels of twee spraakaud iomet rische pe rformant ie- int ensiteitskrommen te vergelijken: die met en die zonder lipbeeld. Deze werkwijze kan voor individuele personen belangrijke indicaties opleveren. Ook hier zijn echter weinig veralgemeenbare onderzoeksgegevens over bekend. De doelstelling van dit onderzoek is de gemiddelde bijdrage van het spraakafzien tot de verstaanbaarheid te bepalen aan de hand van een nauwkeurige en realistische meting bij een groep gehoorgestoorden, met voldoende variatie qua graden van gehoorverlies. Vervolgens zal deze bijdrage in verband gebracht worden meI de ernst van hel verlies, u~gaande van de hypothese dat wie een groter gehoorverlies heeft, meer een beroep doet op spraakafzien. Bovendien zullen de scores voor spraakafzien van normaal-
TLA 1997 (27) - 2 Tabel 1 : De visamentaxonomie van Van Son (1993) (de onderstreepte lettertekens corresponderen met één viseem) consonanten
vocalen
bilabiale consonanten
Ra, Quur. ma
ongeronde (half)gesloten voorklinkers
eer, erg
labiodentale consonanten
fier,
y-uur
ongeronde (half)open klinkers
hjj, haar, h...k
niet labiale frontale fricatieven
2ok, zuur, maal
korte geronde achterklinkers
k~ kuur, hyn, kQt
overige niet labiale frontale consonanten
las, .das,net jas, Jees
lange geronde achterklinkers
dl!llr, kll.Qr
niet labiale dorsale consonanten
kat, &haos, lallll, huur, Lat (huig-r)
geronde slu~ende tweeklanken
g211d, hyjs
horenden en gehoorgestoorden vergeleken worden, uitgaande van de hypothese dat gehoorgestoorden op een efficiêntere manier aan spraakafzien doen.
PROEFPERSONEN, MATERIALEN, INSTRUMENTEN EN PROCEDURES
hi!!r, jk
betrokken. Zij waren tussen 18 en 24 jaar oud (gemiddelde leeftijd 21 jaar, standaard deviatie 1,58 jaar), hadden een gemiddelde gehoordrempel van (PTA, drie frequenties) van 3 dBHL (spreidingsbreedte van -3dBHL tot 1OdBHL, standaarddeviatie 3,65 dB). Materialen en instrumenten
Proefpersonen, materialen, instrumenten en procedures werden reeds elders beschreven (Corthais et al. 1996). Met het oog op d~ onderzoek zullen enkel de voor spraakafzien relevante gegevens aangehaald worden. Proefpersonen Het onderzoek is gebaseerd op data afkomstig van 29 vrouwelijke en 27 mannelijke gehoorgestoorden (n = 56), die zich voor een NKO-consultatie aanboden in het Univers~air Ziekenhuis te Gent. De tests werden doorgevoerd na de diagnostische procedures die standaard worden toegepast. Het ging om volwassen Nederlandstalige bilateraal neurosensorieel gehoorgestoorden met verscheidene etiologische achtergronden. Hun leeftijd situeerde zich tussen 16 en 87 jaar (gemiddeld 51 jaar, standaarddeviatie 17,55 jaar). Hun gemiddeld gehoorverlies (alle octaaffrequenties van 125Hz tot 8000Hz) bedroeg 37 dBHL in het beste of testoor (standaard deviatie 11,03 dB) en 47 dBHL in het slechtste oor (standaard deviatie 17,89 dB). Figuur 1 en 2 bieden een overzicht van de gehoordrempels in het sample. Met het oog op een real ear calibratiecontrole, maar tevens om data voor spraakafzien u~ een steekproef met normaalhorendente kunnen gebruiken, werden 14 normaalhorende proefpersonen bij het onderzoek
De gehoordrempels voor zuivere tonen op octaaffrequentiewaarden werden bilateraal opgemeten aan de hand van de zgn. Hughson-Westlake techniek en met behulp van een AC5 Interacoustics audiometer (calibratie ISO R389, 1975). Met het oog op spraakverstaanbaarheidsmetingen met en zonder lipbeeld werd op voorhand een video montage van de zinnen van Plomp & Mimpen (1979) klaargemaakt. De zinnen werden ingesproken door een mannelijke spreker u~ Vlaanderen, die met hoofd en schouders tegen een neutrale achtergrond in beeld kwam. In tegenstelling tot de originele audiotape van. Plomp en Mimpen, waarin de geluidssterkte van bepaalde zinnen gemanipuleerd is om de. verstaanbaarheidsgraad van de zinnen te egaliseren, werd in de hier gebruikte videomontage enkel de opnamesterlde voor alle zinnen zo vergelijkbaar mogelijk gehouden, door middel van een voortdurende controle met een Brüel&Kjrer 2209 precision sound level meter. Alle spraakverstaanbaarheidsmetingen werden gedaan aan de hand van een Madsen Electronics OB 822 audiometer, een SBR NICAM HIFI stereo VHS videotoestel en een GRUNDIG P37-060 kie urentelevisietoestel. Het audio-signaal op de videoband werd via een Euro-AV-koppeling naar de audiometer geleid en via de koptelefoon aan het beste oor van de proefperscon gepresenteerd. Omwille van bijkomende doelstellingen van d~ onder-
59
TLA 1997 (27) - 2 zoek werden immers enkel data van het beste oor gebruikt. Indien er zich geen opvallend interauraal verschil in gehoorscherpte voordeed kon de patiënt het testoor zelf kiezen. Allestatistische bewerkingen gebeurden aan de hand van het softwarepakket SPSS(PC+). Procedures De patiënten werden gevraagd aandachtig de zinnen te beluisteren en ze zo volledig en nauwkeurig mogelijk te herhalen. Ze werden ervan verwittigd dat er gedurende de test ook ruis en videobeelden zouden geïntroduceerd worden. Er werd telkens deze~de adaptieve meetprocedure gevolgd: de geluidssterkte van de zinnen werd opgedreven tot minstens één zin zonder fouten kon herhaald worden. Bij sommige patiënten was dit onmogelijk; zij kwamen dan ook niet verder in aanmerking voor het onderzoek. Vertrekkende van het eerste foutenvrije sterkteniveau, werd de geluidssterkte in 2 dB-stappen verminderd, totdat er fouten optraden bij het herhalen van de zinnen. Vervolgens werd de sterkte opnieuw opgedreven in 2 dB-stappen tot een nieuw en foutenvrij presentatieniveau bereikt werd. Deze dalende en klimmende presehtatiewijze werd minstens drie maal herhaald en de mediaan van alle presentatieniveaus werd beschouwd als een drempelwaarde voor spraakverstaanbaarheid, hieronderaangeduid met hetletterwoord SRT (Speech Reception Threshold). De presentatieniveaus voor de SRT-waarde lagen gemiddeld 4,9 dB utt elkaar. De volgende zinnen werden in een geruis (speech noise) met een sterkte van 10dB boven de SRT aangeboden , m.a.w. in een signaal-tot-ruis-verhouding van -10 dB. De dalende en klimmende drempelbepalingsprocedure in stappen van 2 dB werd opnieuw gevolgd en de mediaan van de nu toegepaste intensttettsniveaus werd beschouwd als een drempelwaarde voor spraakverstaanbaarheid in rumoer, hieronder aangeduid met het letterwoord SRTN. De presentatieniveaus voor de SRTN-waarde lagen gemiddeld 5 dB utt elkaar. Tenslotte werden de testzinnen met videobeelden aangevuld. De proefpersonen zaten recht voor het televisiescherm op een afstand die zij verkozen en, naargelang hun eigen beslissing, met of zonder bril. De adaptieve drempelbepalingsprocedure werd opnieuw gestart met de eerste zin op SRTNniveau. Door de extra visuele informatie verbeterde de verstaanbaarheidsdrempel in de meeste gevallen. De presentatieniveaus in deze derde en audiovisuele testconditie lagen gemiddeld 5 dB uit elkaar en leverden per persoon opnieuw een. mediaan op die als de audiovisuele spraakverstaanbaarheidsdrempel in rumoerige omstandigheden beschouwd kon worden (AVSRTN). Het verschil tussen SRTN en AVSRTN werd gebruikt als een indexin dB voorde bijdrage van de visuele dimensie van de spraak in alledaagse omstandigheden.
60
RESULTATEN Normaalhorenden De gemiddelde SRT-waarde bij de normaalhorenden bedroeg 11 dBHL (spreidingsbreedte 9 dBHL tot 13 dBHL, standaard deviatie 1,50 dB). Hun SRTN was gemiddeld 25 dBHL (spreidingsbreedte 21 dBHL tot 28 dBHL, standaard deviatie 1,98 dB). Hun AVSRTN was gemiddeld 20 dBHL (spreidingsbreedte 13 dBHL tot 23 dBHL, standaard deviatie 2,49 dB). De index voor de bijdrage in de totale verstaanbaarheid van de visuele dimensie bedroeg gemiddeld 5,5 dB (spreidingsbreedte 4 tot 1OdB, standaarddeviatie 1,65 dB). Spraakafzien is dus te vergelijken met een verbetering van de signaal-tot-ruis-verhouding van 5 à6dB. Gehoorgestoorden De gemiddelde SRT-waarde bij de gehoorgestoorden bedroeg 33,21 dB HL (spreidingsbreedte 14dBHLtot 71 dBHL, standaard deviatie 13,35 dB). Hun SRTN was gemiddeld 50,27 dBHL (spreidingsbreedte 31dBHL tot 92 dBHL, standaard deviatie 15,14 dB). Hun AVSRTN was gemiddeld 44,71 dBHL (spreidingsbreedte 25 dBHL tot 84 dBHL, standaard deviatie 14,49 dB). . De index voor de bijdrage in de totale verstaanbaarheid van de visuele dimensie bedroeg gemiddeld 5,6 dB (spreidingsbreedte ltot11 dB, standaarddeviatie 2,44 dB): Dtt betekent dat spraakafzien, Zowel voor de normaalhorenden als voorde gehoorgestoorden, voor een betere ontvangst van het signaal zorgt ter waarde van 5 à 6 dB. Een t-test voor onafhankelijke steekproeven met vergelijkbare varianties (een Ftest vooraf had uttgewezen dat de varianties niet significant verschilden) toonde aan utt dat de inbreng van het spraakafzien voor gehoorgestoorden niet significant verschilt van die voor gehoorgestoordenhorenden (t = 0.10, P > 0.05). De hypothese dat gehoorgestoorden als groep het spraakafzien beter exploiteren moet bijgevolg verworpen worden. De standaarddeviatie valt echter groter uit bij de gehoorgestoorden vergeleken bij de normaalhorenden, hetgeen erop wijst dat er bij de gehoorgestoorden meer uitschieters terug te vinden zijn. Figuur 3 en figuur 4 tonen meer details over de spreiding van de scores voor spraafafzien. Om de hypothese over het evenredige verband tussen de graad van gehoorverlies en de vaardigheid in hel spraakafzien te onderzoeken werd de determinatiecoëfficiënt R+ bepaald voor de lineaire regressie tussen de score voor spraakafzien enerzijds en het gehoorverlies anderzijds. De R+-waarde geeft aan in hoeverre de variantie in de scores voor spraakafzien toegeschreven mag worden aan de mate vangehoorverlies. Het gehoorverlies werd ofwel intermen van gemiddeld tonaal verlies (PTA voor
TLA 1997 (27) - 2
.. ,~. '"
Gehoordrempels in het beste oor ;!
,, • , • ~
0 20 ."
~
I
60 60
100
;!
Ó
"~
...~
N
Ó
Q
;!
~
!"
tliï ~"
I,~F
~
16
100%
u
lli
.. 1
12
~
., i
~,:
70%~
-~
_I Sll%.E
6
I =
:'~',
60%
"
• 10
•
lIO%
6
•
iu ~
2 0
'"
i,f
",;
..
...
Gehoordrempels in het slechtste oor
20
~ ~ v
."
60 8lI
•
2
i
Fig. 4: Distributie van de winst door spraakafzien in de gehoorgestoordengroep (staven: absoluut en gesorteerd, zie as links; lijn: cumulatief en procentueel, zie as rechts)
,
12
i;;
i
i?
.. .. ..
'"
•
R' = 0,0$<
• • •• •• • • • • •~•• • • • • • •• • .1.. . • • •• • • • •• •• • • ••
10
,,
0%
e
dB(S1R) wlnot
Fig, 1: Gehoordrempels van het beste oor (stroken: 1 standaarddeviatie onder en boven het gemiddelde) (lijnen: minimum tot maximum)
ij
10%
lt
N
~
3O'l(,
20%
"
',.
~
120
0
-
,e
i
40%
6 6
1.
f • 2
0 0
10
_
30
20
100
AA
60
<0
60
gemiddeld vertIes (PTA dm-a...
120
Fig, 2: Gehoordrempels van het slechtste oor (stroken: 1 standaarddeviatie onder en boven het gemiddelde) (lijnen: minimum tot maximum) 7
100% lIO%
6
80%
t. c
6
70% Sll%
50%
13 I
<0%
2
30% 20%
1' 0
10%
•
6
a
0% Meer
d8(S/R) wlntlt
Fig. 3: Distributie van de winst door spraakafzien in de normaalhorendengroep (staven: absoluut en gesorteerd, zie as links; ilïn: cumulatief en procentueel, zie as rechts)
Fig. 5: De relatie tussen gemiddeld gehooNerlies de winst door spraakafzien
12
,
R'.
10
i
iii
0,06<1
•
•
- ... •• • • • • •••• ••
.. ... . • • •
6 6
.. •
AA
,
••• •
2 0 0
,
..
•
• • • ..-
••
<0
20
(PTA) en
60
SRT voor 2.lnnen (dBHl)
Fig, 6: De relatie tussen gemiddeld spraakverstaanbaarheidsverlies (SRT voor zinnen) en de winst door spraakafzien.
BESPREKING drie frequenties) ofwel als SRTwerd uitgedrukt, Een scattergram met de regressielijnen is weergegeven in de figuren 5 en 6, De uitgebreidheid van de puntenwolk en de kleine R'-waarde (0,0594 en 0,0641 respectievelijk) wijzen er in de fwee gevallen op dat de graad van gehoorverlies niet als verklaring' kan doorgaan voor meer of minder toepassen spraakafzien,
Spraakafzien in cijfers De waarde van spraakafzien bij het verstaan van alledaagse gesproken boodschappen (zinnen, rumoer) bestaat hierin dat het signaal ''visueel versterkt" wordt. Spraakafzien is equivalent met een
61
TLA 1997 (27) - 2 verbetering van de signaal-tot-ruis-verhouding van 5 à 6 dB. Dit lijkt weinig op het eerste gezicht. Men moet echter bedenken dat dit voor de verstaanbaarheid een belangrijk verschil is. Doordat performantieintensiteitskrommen voor zinnen ( in een %-dB-diagram) relatief steil zijn, zelfs bij heel wat gehoorgestoorden, kan een verbetering van de signaal-totruis-verhouding ter waarde van slechts 1 dB reeds een verstaanbaarheidstoenamevan 5 % of meer met zich meebrengen. De relatie gehoorveriies-vaardigheid
in spraakafzien
De samenhang tussen de ernst van het gehoorverlies en de scores voor spraakafzien is bescheiden. De intuïtief nochtans plausibele hypothese dat wie een groter gehoorverlies heeft, het visuele beter exploiteert gaat niet op. Mogelijkerwijs kan dit verband wel teruggevonden worden als het spraakafzien anders beoordeeld wordt, met name door woordscores of lettergreepscores toe te kennen. In alledaagse omstandigheden wordt spraak echter naar alle waarschijnlijkheid in grotere gehelen verwerkt, al was het maar omdat de gesproken boodschap tegen een hoge snelheid binnenkomt. Dit houdt in dat woordscores of lettergreepscores misschien wel subtiele verschillen in prestatie bloot kunnen leggen, maar minder bij de realiteit aansluiten. Tillberg et al. (1996) vonden evenmin een significant verband tussen de ernst van het gehoorverlies en scores voor spraakafzien. Zij konden daarentegen wel aantonen dat hoe vroeger iemand gehoorverlies oploopt, des te beter hij of zij kan spraakafzien. Normaalhorenden
versus gehoorgestoorden
Voor de vergelijking tussen normaalhorenden en gehoorgestoorden werd een relatief kleine groep normaalhorenden ingeschakeld. Bovendien verschilden de normaal horenden qua leeftijd en opleidingsniveau met de gehoorgestoorden. Daartegenover staat dat de testzinnen uit alledaagse taal bestonden en dat het onderzoek inhoudelijk voor geen enkele deelnemer problemen opleverde. Wij beschikten ook niet over voldoende gegevens om de gehoorgestoorden onder te verdelen in getrainden en niet getrainden. Op basis daarvan was een genuanceerder vergelijking mogelijk geweest. Er werd geen significant verschil gevonden tussen normaalhorenden en gehoorgestoorden op het punt van vaardigheid in het exploiteren van de visuele aspecten van spraak. Men kan zich de vraag stellen of het grotere aantal uitschieters in positieve zin toch niet wijst op ex1ra training of grotere vaardigheid bij de gehoorgestoorden. Het is echter goed mogelijk dat in een grotere groep normaalhorenden evenveel ex1remen zouden opgetreden zijn. Ook het feit, dat de ernst van het gehoorverties nauwelijks in verband staat met de mate waarin iemand nut heeft bij spraak-
62
afzien, bevestigt onrechtstreeks de conclusie dat gehoorgestoorden en normaalhorenden evenveel informatie kunnen halen uit de visuele dimensie van een gesproken boodschap. Alleen: gehoorgestoorden zijn vaker verplicht dit ook effectief toe te passen, in tegenstelling tot normaalhorenden. Een en ander impliceert dat logopedischetherapie niet in de eerste plaats moet proberen om de puur visuele resolutie van gesproken boodschappen te verbeteren, maar veeleer het accent op de integratie van gehoor en gezicht moet leggen en het voortdurende gebruik van deze audiovisuele reflex moet trachten te bevorderen.
CONCLUSIES 1) In moeilijke luisteromstandigheden (rumoer enlof gehoorverlies) heeft spraakafzien hetzelfde effect als een verbetering van de signaal-tot-ruisverhouding met 5 a 6 dB. 2) Er bestaan interindividuele verschillen, maar als groep .halen normaal horenden en gehoorgestoorden ongeveer dezelfde hoeveelheid informatie uit de visuele aspecten van een gesproken boodschap. 3) De graad van gehoorverlies staat niet in verband met de mate waarin iemand op spraakafzien beroep doet.
REFERENTIES Breeuwer M. Spraakafzien aangevuld met auditieve informatie. Logopedie en Foniatrie 1986; 58:
4-9. Corthals P. Een eenvoudige visementaxonomie voor spraakafzien. Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie 1984; 14:126-134. Corthals P, Vinck B, De Vel E, Van Cauwenberge P. Audiovisual speech reception in noise and self-perceived hearing disability in sensorineural hearing 1055. Audiology (in press). Plomp R, Mimpen AM. Improving the reliability of testing the speech reception threshold for sentences. Audiology 1979; 18:43-52. Tillberg I, Rönnberg J, Svärd I, Ahler B. Audio-visual speech reading in a group of hearing aid users. The effects of onset age, handicap age, and degree of hearing 1055. Scandinavian Audiology 1996; 25: 267-272. Van Son JDMM. Speech processing strategies for the profoundly hearing impaired. Doctoraal proefschrift. Utrecht, 1993.
ADRES Paul Corthals, Vossenholstraat
12, 9890 Gavere.
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 1997 (27)-2 BESCHOUWINGEN OVER DE 'SPEECH VIEWER 2' ALS HULPMIDDEL BIJ DE BEHANDELING VAN STEM- EN SPRAAKSTOORNISSEN Nathalie Bonny
INLEIDING Dit artikel poogt logopedisten kennis te laten maken met het Speech Viewer 2-programma. De effectiviteit van het systeem werd in een eindwerk aan de praktijk getoetst en waar nodig theoretisch aangepast. In hettheoretische gedee~e worden de ontstaansgeschiedenis en een korte technische beschrijivng van het systeem gegeven. Daarna volgt een beschrijving van de doelstellingen en gebruiksmogelijkheden van de drie hoofdmodules en hun respectievelijke submodules. De voornoemde beschrijving is hoofdzakelijk gebaseerd op een door IBM uitgegeven handleiding en wordt in het praktijkgedee~e bekritiseerd, waar men eveneens de voor- en nadelen van alle modules kan terugvinden, alsook een evaluatie van een reeks behandelingen met de Speech Viewer bij een aantal patiënten met uiteenlopende problematiek en leeftijd. Samengevat: de door IBM gestelde effectiviteit van hel systeem werd aan de praktijk getoetst en indien nodig theoretisch aangepast. Dit artikel bevat slechts de meest relevante delen van het werk. Voor meer inlichtingen kan de auteur geraadpleegd worden.
De verbeteringen waren vooral gelegen in de programma's waanmee de spreektDOnhoogte kon worden getraind. Bovendien werd de spraaktrainer voor zover nodig aangepast voor gebruik in het Nederlandse taalgebied. Op basis van de eerste Speech Viewer versie is in 1991 opnieuw een evaluatieproject uitgevoerd waaraan instituten, scholen voor doven en slechthorenden, opleidingen logopedie en universiteiten deelnamen. Op basis van de resu~aten van dit project werd door IBM de tweede versie van Speech Viewer uitgebracht.
2. KORTE TECHNISCHE BESCHRIJVING VAN HET SYSTEEM Het PS/2 Speech Viewer systeem omvat de volgende onderdelen: A. Het Speech Viewer 2 programmapakket 1. Het Speech Viewer 2 programma (op vier 3,5 inch diskettes) 2. Het handboek voor de gebruiker 3. Een naslag kaart B. Het Speech Viewer 2 apparatuurpakket
1. DE ONTWIKKELING SPEECH VIEWER
VAN
In 1978 startte het 'IBM Scientific Cente~ te Parijs een tweetal projecten in het kader van het Jaar van de Gehandicapten: "Assistance to Speechtraining" en "Assistance to Lipreading". Deze projecten resulteerden in 1987 in de eerste PC versie van wat toen nog Spraaktrainer werd genoemd. In 1985 werd op voorstel van de Stichting VisueleSpraakinfonnatieComett (VISI-C) het Spraaktrainerproject in gang gezet om de gebruiksmogelijkheden van de Spraaktrainer te onderzoeken en suggesties voor verbetering te verkrijgen. In 1988 werd het project afgesloten. De ervaringen en suggesties leidden tot de eerste versievan Speech Viewer die in 1990 door IBM werd uitgebracht.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
IBM compatibel systeem. De Speech Viewer adapter Een handmicrofoon Een luidspreker Aansluitsnoeren Een versterker Twee hoofdmicrofonen.
De adapter zet de ingesproken uiting (het zogenaamde analoge signaal) om in een code voor de computer (het digitale signaal). De spraak wordt gefi~erd tot een kwaliteit die vergelijkbaar is met die van telefoonspraak. De luidspreker geeft op ieder gewenst moment auditieve feedback.
63
TLA 1997 (27) - 2
3. DE OPBOUW VAN HET PROGRAMMA 'SPEECH VIEWER 2' + DOELENSPRAAKKENMERKEN OMTRENT DE VERSCHILLENDE MODULES De programmatuurvoor Speech Viewer 2 bestaat uit 15 behandelingsmodules en 6 begeleidingsmodules. De behandelingsmodules zijn verdeeld over de volgende categorieën:
3.1. Kennismakingsmodules De kennismakingsmodules gebruiken eenvoudige schermen en passen de 'oorzaak-gevolg methode' toe bij het vestigen van de aandacht op een specrtiek spraakkenmerk. Als voorbeeld nemen we het spraakkenmerk 'ToonhOOgle': de fonatie op een bepaalde toonhoogte (oorzaak) zorgl ervoor dat het kwik in de thermometer op het scherm stijgt (gevolg). Deze modules zorgen ervoor dat de aandacht van de leerling wordt vastgehouden. Tegelijkertijd wordt op het scherm positieve feedback gegeven over volgende kenmerken van spraak (en hieraan verwante geluiden): - geluid; - luidheid; - toonhoogte; steminzet; - stemgeving.
3.2. Vaardigheidsmodules De schermen in de vaardigheidsmodules zijn complexer. Er wordt een 'doelgerichte' methodiek toegepast om beheersing van volgende spraakkenmerken te helpen ontwikkelen: - toonhoogte; - ademhaling; - stemgeving; - productie van aangehouden fonemen en spraaksegmenten. De modules in de categorie Vaardigheid zijn opgezet als spelletjes. Interactieve, kleurige afbeeldingen, doelgerichte bewegingen en pos~ieve feedback, bevorderen de motivatie van de leerling.
3.3. Imitatiemodules In de imitatiemodules wordt de spraak grafisch weergegeven. Dit levert technische, meetbare gegevens voor kritische analyse en vergelijkende gegevens over spraakpatronen op. Deze module maakt gebruikvan een 'imitatie' methodiek. Volgendespraakkenmerken kunnen geimiteerd worden:
64
-
toonhoogte; luidheid; stemgeving; golfvormen; spectrogrammen; spraakr~me; spectra.
4. BESCHRIJVING VAN DE MODULES (A), GEVEN VAN SUGGESTIES (B), BESPREKENVAN VOOR. EN NADELEN(C) 4.1. Kennismakingsmodules 4.1. 1. Module 'Geluid'
a. De therapeut steil de gewenste luidheidsdrempel in. Een afbeelding beweegt wanneer de fonatie boven deze drempel u~komt. Een tijdmeter geeft de duur van de fonatie aan. b. Deze module dient om kinderen bewust te maken van hun fonatie.Ze kan aangewend worden om vastte stellen hoe lang een leerling stemhebbende klanken bij een bepaald luidheidsniveau kan aanhouden. Ze kan als hulpmiddel dienen om verhoogde luidheid vast te stellen (door de drempelwaarde in te stellen op een relatief hoog luidheidspercentage). Deze module kan ook worden gebruikt om een leerling te helpen om het luidheidsniveau van z'n spraak te verlagen. c. Voordelen: Deze module is zowel voor kinderen als volwassenen geschikt. Ze kan gebruikt worden: - om de interesse te wekken. Slechthorende kinderen in de brabbelfase kunnen gestimuleerd worden tot het produceren van klanken. - om het geluidsbewustzijn te vergroten: de kennismakingsmodule 'Geluid' reageert niet alleen op spraak, maar op elk geluid. - als 'opwarmertje' voor andere modules. - als versterking voor andere taken: de module 'Geluid' kan eveneens gebruikt worden om de ademspan te verlengen door een leerling klan-
TLA 1997 (27) - 2 ken te laten aanhouden. Nadeel: Na de fonatie mag geen geluid meer gemaakt worden. Is dit toch het geval dan springt de klok onmiddellijk op nul en verdwijnt de zojuist opgemeten tijd.(Oit probleem is eenvoudig te verhelpen door de microfoon uit te zeilen met de Oelete-knop na de fonatie.) 4. 1.2 Module 'Luidheid'
grens van de bereikte toonhoogte wordt weergegeven. c. Voordelen: Het toonhoogtegebied waarin de patiënt spreekt worcll snel en duidelijk weergegeven. De visuele weergave is zowel voor kinderen (kwik in de thermometer) als voor volwassenen (weergave in Hertz) aangepast. - Het toonhoogtebereik is een indicatie voor de spreektoonhoogte van de patiënt. Deze module kan dus gebruikt worden wanneer we te maken hebben met beroepssprekers die boven hun natuurlijke toonhoogte spreken. 4.1.4. Module 'Steminzet'
a. De omvang van een spelfiguur op het scherm varieert in functie van de luidheid van het spraaksignaal. De therapeut kan een bepaald luidheidsdoel instellen. b. Wanneerdespelliguurde maximale omvang heeft bereikt barst ze niet u~ elkaar. Probeer daarom de figuur niet groter te maken door extra hard te spreken, aangezien dit een geforceerde stemgeving kan opleveren. Bij stemtherapie kan de therapeut de nadruk leggen op het verschil tussen hard en zacht spreken en op de verschillende luidheidsniveaus. c. Voordeel: De therapeut kan de spelliguur instellen op een bepaalde groolle die door de patiënt moet benaderd worden. De ingestelde groolle kan echter wel overschreden worden. 4.1.3. Module 'Toonhoogte'
a. Een spelfiguur beweegt telkens één plaats naar rechts bij elke steminzet (die boven de ingestelde drempel komt). b. Deze module kan gebruikt worden om een spreektempo aan te leren. Na experimenteren met de gevoeligheid kan de Speech Viewer de patiënt helpen bij het corrigeren van een harde steminzet dmv driemensionale weergave van de steminzet (zie module Spraakanalyse). c. Voordeel: - Deze module biedt de gelegenheid om patiënten met een te foutief spreektempo in lellergrepen te laten spreken. (cfr. Syllable-timed speech van Andrews en Harris) Nadelen: - De terminologie van deze module is enigszins misleidend. Een betere benaming voor deze module zou 'stemgeving' zijn. - De tijd die nodig is om met de spelfiguur het doel te bereiken worcll weergegeven in seconden. Dit is nogal abstract voor een kind en d~ kan ook verwarrend werken (zo weinig mogelijk seconden halen, terwijl het op school de bedoeling is zoveel mogelijk punten te halen).
a. Een spelliguur in een afbeelding stijgt en daall bij veranderingen intoonhoogte. De boven - en onder-
65
TLA 1997 (27) - 2 4.1.5. Module 'Stemgeving'
a. De leerling bewuster maken van stemgeving door het visualiseren van stemhebbende en stemloze klanken. b. Gebruik bij elkaar horende paren zoals Is! en Izi om het verschil duidelijk te tonen. Verbind geen klinkers met medeklinkers, aangezien klinkers altijd stemhebbend zijn. c. Voordelen: Kinderen die wat terughoudend zijn kunnen aangemoedigd worden om een praatje met de speijiguur (de clown) te maken. D~ stimuleert tot het spelen met de eigen stem. De vlinderdas van de spelfiguur richt de aandacht op de keel, de plaats waar stemhebbende klanken geproduceerd worden. De therapeut kan het kind hier nog eens op wijzen. Nadeel: - De kleurvan de spelfiguurverandert vlug door de grote gevoeligheid. Dit kan verwarring veroorzaken over wanneer een klank stemhebbend of stemloos is.
4_2. Vaardigheidsmodules 4.2. 1. Module 'Toonhoogte'
a. Het gaat hier om het doelgericht voortbewegen
66
van een spelfiguur waarbij obstakels vermeden en doelen geraakt moeten worden. Elk doel vertegenwoordigt een bepaalde toonhoogte. c. Voordelen: - Prosodie en intonatie kunnen met deze module behandeld worden. - Het is zeer goed mogelijk om de moeilijkheidsgraad van de oefening te variëren (doordat de therapeut zelf een bepaald toonhoogtepatroon kan samenstellen). Een beloning in de vorm van vuurwerk en speciale geluiden worclt gegeven nadat alle doelen bereikt werden zonder een obstakel te raken. Nadelen: - De mogelijkheid het ingesprokene terug te beluisteren (aud~ieve feedback) en de afgelegde weg te bekijken (visuele feedback) ontbreekt. - Van zodra een fout worclt gemaakt valt het volledige beloningssysteem weg. Dit kan demotiverend werken voor het kind. 4.2.2. Module 'Stemgeving'
a. In deze module wordt de aan- of afwezigheid van stemgeving op het scherm getoond wanneer een speijiguur over een door de therapeut ontworpen landschap vliegt. (Bij stemhebbende klanken stijgt de spelfiguur naar een bepaalde hoogte en gaat vliegen, terwijl hij bij stemloze klanken daalt.) b. Gebruikdeze module om de coördinatie ademhaIing-fonatie te verhogen (begin met eenvoudige afbeelding en maak het langzamerhand moeilijker). Deze module kan ook gebruikt worden voor het oefenen van de overgang tussen stemhebbende en stemloze fonatie. c. Voordeel: - De mogelijkheid om de afgelegde weg achteraf te bekijken bestaat. Nadelen: - De auditieve weergave van de uiting ontbreekt.
TLA 1997 (27) - 2 4.2.3. Module 'Foneemprecisie'
Kies foneemreeksen
die eenvoudige
woorden
vormen. Moedig de leerlingen aan om op een normaal luidheidsniveau te spreken. Bij het selecteren van foneemreeksen dient de therapeut rekening te houden met processen van co-articulatie en assimilatie. c. Voordelen: - Het oefenen van klanken is zowel op geïsoleerd niveau als op woordniveau mogelijk. De patiënt moet dan de klank in het woord lang aanhouden. - Variatie in de spelfiguren is mogelijk zonder dat de moeilijkheidsgraad verandert. a. Elk scherm heeft een diagonale schaal in de vorm van een tekening. Het doel van de oefening is een spe~iguur omhoog te bewegen. De top van de afbeelding komt overeen met een geslaagde uiting van een gekozen foneem. b. Laat de leerling om te beginnen een paar pogingen doen om het doe~oneem uit te spreken. De indicator 'Beste' (= beste poging) kan de therapeut helpen bij het instellen van de herkenningsdrempel voor het doe~oneem. De doeldrempel wordt best iets lager ingesteld dan de beste prestatie van de leerling, op deze manier is de oefening een uitdaging maar blijft daarnaast ook haalbaar. Bij leerlingen die fonologische stoornissen hebben wordt deze module gebruikt om foneemproducties te 'verkrijgen'. 4.2.4. Module 'Foneembundeling'
4.2.5. Module 'Discriminatie twee fonemen'
a. Op het oefenscherm van deze module wordt aangegeven wanneer de uitspraak van een oefenfoneem wordt herkend binnen de drempel van één of twee gekozen doelfonemen. b. Als de spelfiguur vastzit in de verkeerde richting, kan de therapeut ze d.m.v. de cursortoetsen bewegen. Gebruik korte fonaties die in normale spraak niet langer duren dan één seconde. De cijfers die naast de fonemen in de lijst verschijnen geven het gemak aan waarmee deze kunnen worden gedifferentieerd. Als het systeem de fonemen gemakkelijk moet herkennen dient de therapeut fonemen met een hoog getal te kiezen. c. Voordeel: - Deze module kan goed gebruikt worden om de differentiatie stemhebbend-stemloos te ver-
a. Op het oefenscherm wordt aangegeven wanneer de uitspraak van het eerste oefenfoneem wordt herkend binnen de drempel van een gekozen doelfoneem. b. Gebruikdeze module pas nadat m.b.v. de module Foneemprecisie de precisie in de uitspraak van fonemen is bepaald.
sterken.
67
TLA 1997 (27) - 2 4.2.6. Module 'Discriminatie vier fonemen'
4.3. Imitatiemodules 4.3. 1.Module 'Toonhoogte en Luidheid'
a. Een spe~iguur kan in vier mogelijke richtingen bewegen. Elke richting staat voor een gekozen doelfoneem. De patiënt probeert de spelfiguur zo vlug mogelijk naar de uitgang van het doolhof te loodsen door de correcte uitspraak van de doelfonemen. b. en C.: zie 4.2.5. 4.2.7. Module 'Precisie en discriminatie spraaksegmenten'
a. Hoedichter een bepaald spraaksegment de modeluiting benadert, des te dichter komt een bepaalde spelfiguur bij het midden van het doel op het scherm. b. Begin met één doel bij het oefenen met de module Precisie. Wanneer de leerling voor twee of meer spraaksegmenten een aanvaardbare precisie heeft bereikt, kunnen deze in de discriminatieoefeningen worden gebruikt. Benadruk hoe belangrijk het is om heel goed naar het model te luisteren en het zo goed mogelijk te imiteren. Let goed op de snelheid, de uitspraak en de stembuiging. Maak gebruik van de weergavefunctie (auditieve feedback).
68
a. Op het scherm worden de spraakkenmerken toonhoogte en luidheid weergegeven, op zichzelf staand of in combinatie en dit gedurende een bepaalde tijd. Elk spraakkenmerk wordt met een symbool aangegeven. b. - Bij beginnende leerlingen heeft de werkstand 'enkelbeeld' het meeste effect. - De werkstand 'doorlopend beeld' is geschikt om doorlopende fonaties te volgen. - Gebruik het gedeelde scherm als een fonatie heel precies met een model moet vergeleken worden. Het toont de kleinste verschillen die in een ongedeeld scherm niet zouden opvallen. - Zorg ervoor dat het toonhoogtebereik voor zowel de leerling als de therapeut optimaal zijn ingesteld. - Gebruikeerst de kennisrnakingsmodule Toonhoogte om het toonhoogtebereik te bepalen, maak daarna een passend leerlingprofiel. - Stel de tijdsduur van een fonatie in op 20 seconden om de prosodische aspecten van een doorlopende fonatie af te beelden. Stel de tijdsduur van een fonatie in op 2,5 seconden om de patronen van kleinerespraaksegmenten te accentueren. - De auditieve feedback kan gebruikt worden om de relatie in tijd weer te geven tussen de afbeelding en het spraaksignaal. c. Voordelen: - De spraakkenmerken toonhoogte en luidheid kunnen apart of in combinatie op het scherm gebracht worden. - Auditieve weergave van de poging van de patiënt is mogelijk. - Het toonhoogte- en luidheidsbereik kan voor iedere patiënt afzonderlijk ingesteld worden. Afhankelijk van de ingestelde waarden verandert de schaalverdeling op het scherm. - Stemhebbende klanken kunnen zonder twijfel van stemloze onderscheiden worden d.m.V.
TLA 1997 (27) - 2 kleuraanduiding (respectievelijk rood engroen). Er is keuze urt twee soorten schermen: het gedeeld scherm is geschikt om het voorbeeld van de therapeut te vergelijken met de poging van de patiënt. Onderlinge verschillen worden daardoor duidelijk zichtbaar gemaakt. Nadeel: - Wanneer men het doorlopend of enkel beeld gebruikt, verplaatst erzich een verticale streep van links naar rechts. De patiënt is hierdoor geneigd vluggerte gaan praten opdat de uiting binnen de tijd in de micro zou ingesproken worden.
4.3.3. Module 'Spectra'
-
4.3.2. Module 'Spraakanaiyse'
a. In deze module worden toonhoogte, luidheid, een spectrogram en de golfvorm van een afgebakende fonatie weergegeven. b. Maak opnamen van urteenlopende stemmen en laat golfvormen urtvergroten om de verschillen aan te tonen. Indien nodig kunnen de cursors gebruikt worden om een niet-vloeiend spraaksegment te vergroten en nader te bekijken. M.b.v. deze module kan een leerling de uitspraak verbeteren van woorden in zinsverband. Laat het verschil zien tussen woorden in zinsverband en losse woorden. c. Voordelen: - Audrtieve weergave van het spraakpatroon is mogelijk. - De visuele weergave van een intonatiepatroon is te gebruiken bij het bewustmaken en oefenen van intonatie op zinsniveau. Dit is bijvoorbeeld het geval bij allochtonen. - Met de cursortoets kunnen opnamen afgebakend worden met een duur van 200 milliseconden of minder. Drt ste~ de therapeut in staat lettergrepen, consonantovergangen en clusters te analyseren.
a. Op het scherm kunnen bewegende en 'bevroren' spectra van aangehouden fonemen worden weergegeven. c. Voordelen: - Met deze module kan de therapeut de patiënt bewust maken van het fert dat de spectra van verschillende klanken in mindere of meerdere mate van elkaar verschillen. - M.b.v. deze module kan de therapeut een leerling diftongen leren urtspreken. Eerst worden de spectra van het begin- en eindfoneem van de tweeklank bevroren. Daarna wordt het bewegende spectrum tijdens het uitspreken van de tweeklank gebruikt om de overgang van begin- naar eindspectra van het foneem te maken. Nadelen: - In de praktijk is deze module weinig bruikbaar aangezien ze te complex is en aangezien ze niet echt kan gebruikt worden om te oefenen. - Het is moeilijk om het voorbeeld van iemand anders te imiteren. Daarom moet iedere leerling zijn of haar eigen spectra maken (drt kan door de leerling te laten experimenteren met aanhouden van fonemen). Leg een acceptabel spectrum op het scherm vast door het te bevriezen.
5. BEGELEIDINGSMODULES Deze modules stellen de therapeut in staat een therapie op eenvoudige wijze aan de patiënt aan te passen. Ze kunnen gebruikt worden voor volgende doeleinden: - De opzet van leerlingprofielen: de therapeut kan parameterinstellingen (b.v. toonhoogtebereik) van elke leerling vastleggen en deze bij een Speech Viewer -therapie inschakelen. - De opzet van foneemmodellen: voor elke leerling kunnen voorbeeld bestanden met fonemen gemaakt worden.
69
TLA 1997 (27) - 2 -
De opzet van spraaksegmentmodellen: de therapeut maakt aan de leerling aangepaste lijsten van spraaksegmenten.
6. ALGEMEEN BESLUIT Op basis van gegevens uit de praktijk kunnen we beslu~en dat: - De Speech Viewer een zeer grote variatie aan oefenprogramma's biedt, dit zowel op gebied van stem als van spraak. - Bij het oefenen met de verschillende modules de computer zich goed laat aanpassen aan de patiënt. - De computer snel gegevens kan verwerken tot relevante informatie. De patiënt krijgt dus onmiddellijk informatie en feedback over z'n prestaties. - De Speech Viewer de capac~elt bez~ om veel gegevens te onthouden. Hierdoor wordt het mogelijk om nauwkeurig veranderingen in prestatieniveau te volgen. - ..Hetsysteem een u~stekende,visuele pre$entatie en feedback van spraaku~ingen en daaraan ver- . wante geluiden geeft. In bepaalde modules wordt deze visuele feedback nog aangevuld en versterkt door auditieve feedback. Niettegenstaande de bovengenoemde pluspunten willen we alle potentiële gebruikers van dit systeem erop wijzen dat de Speech Viewer slechts een HULPMIDDEL is en blijft. M.a.w.: de Speech Viewer biedt een gamma mogelijkheden dat niet altijd voorhanden is in een 'gewone therapie'. De logopedist(e) vormt echter de noodzakelijke basis van elke therapie en Speech Viewer 2 fungeert hier als een welgekomen aanvulling.
'I:3~ON'y,ERMELDING BOLLEN, T., MAES, C., Hetgebruikvan de computer in de logopedie bij leergestoorden (scriptie aangeboden tot het verwerven van het diploma van gegradueerde in de logopedie -
70
HIPB, Sint-Lievenspoortstraat (1990), pp. 20-45.
143, 9000Gent),
BONNY, N., Speech Viewer2:theoretische entherapeutische beschouwingen. Eindwerk tot het behalen van het diploma van gegradueerde in de logopedie. Hoger Technisch Instituut, Brugge, 1996. BONDER, L.J., Ontwikkeling, beschrijving en een toepassing IBM Speech Viewer, Logopedie en Foniatrie, 64 (1992), nr. 5, pp. 161-166. HE ERE, P.A., IBM Speech Viewer: gevalsbeschrijving bij kinderen, Logopedie en Foniatrie, 64 (1992), nr. 5, pp. 167-169. KOESEN, J., Cebrail kan zijn mooie 'u' goed zien (Computer maakt spreken zichtbaar - en makkelijker - voor dove kinderen), Vriend (De), 85 (1994), nr. 1, pp. 22-23. NEPPERT, J.M., Der IBM-SprechSpiegel II wurde auf der Ceb~ '92 vorgestellt: Was bringt die zukünftige Vers ion für die Sprech-ErziehungsPraxis?, Hörgeschädigtenpádagogik, 4 (1992), nr. 3, pp.164-172. PRAIT, SR, The Efficacy of Using the IBM Speech Viewer Vowel Accuracy Moduleto Treat Young Children W~h Hearing Impairment, Journalof Speech and Hearing Research, 36 (1993). nr. 5, pp. 1063-1074. VAN DUIVENVOORDE, M., Computerondersteunde logopedie middels Speech Viewer 11,een kennismaking, Van Horen Zeggen, 34 (1993), nr. 3, pp. 73-74. IBM Independence Series. Speech Viewer /I. Handboek voort de gebruiker. Brussel, 1992. ADRES: Nathalie Bonny, Dianadreef 4 8200 Brugge (Sint-Michiels)
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 1997 (27)-2 PERSOONLIJKE GEHOORBESCHERMINGSMIDDELEN: INVENTARISATIE EN BEOORDELING VAN DE EFFECTIVITEIT VAN DE DEMPING EN HET SUBJECTIEF DRAAGCOMFORT Jo Fermie Katrien Verbeeck 1. INLEIDING Lawaai is geluid dat ofwel hindert, stoort, oncomfortabel is ofwel schadelijk is voor de mens; ofwel beide gevolgen heeft. Het moet dus in alle gevallen worden bestreden omdat het een aantal risico's veroorzaakt voor de mens. (VEILIGHEID 1991,243) Het meest in het oog springende risico is de gehoorbeschadiging. (VEILIGHEID 1991, 449) Wanneer iemand te lang aan lawaai wordt blootgesteld, zal deze persoon daarna slechter horen. Dit blijkt ook uit een studie van HENSELMAN et al. (EAR AND HEARING 1995,382-391). Hierin wordt beschreven dat soldaten u~ hetU.S. Army die langer in dienst zijn een hogere gehoordrempel hebben dan soldaten die minder lang in dienst zijn. In sommige gevallen is het verlies tijdelijk, na wat rust herste~ het.gehoorzich (tijdelijke gehoordaling of Temporary, Treshold Shift). In andere gevallen is er onherstelbare schade toegebracht aan het gehoor (blijvende gehoordaling of Permanent Treshold Shift). Deze TIS of PTS onstaan omdat er geen of onvoldoende maatregelen getroffen werden om het lawaai te verminderen of om het gehoor te beschermen. Indien de PTS veroorzaakt wordt door lawaai in de werksituatie, spreekt men van beroepshardhorigheid of -doofheid. (VEILIGHEID 1991, 449) Voor het Fonds voor de Beroepsziekten is beroepshardhorigheid of -doofheid de blijvende (en dus in principe onomkeerbare) verhoging van de gehoordrempel als gevolg van een intens lawaai waaraan een persoon bij de uitoefening van zijn beroep werd blootgesteld. Het vergoedbaar minimum gehoorverlies werd vastgesteld op 50 dB. Dit is het rekenkundig gemiddelde voor de frequenties 1; 2 en 3 kHz. Voor de diagnose van beroepsdoofheid ste~ men een aantal criteria voorop: (1) De stoornis moet van louter neuro-sensoriële aard zijn.
(2) Aanvankelijk moet de frequentie 4kHz en de aangrenzende frequenties aangetast worden, terwijl de gehoorscherpte op de lage frequenties bewaard moet blijven. Daar de spraakfrequenties liggen tussen 128 en 3000 Hertz, zal een persoon met een beginnende professionele slecht ho' ..rendheid,.zich pas laatvan zijn stoomis bewust worden. Wanneerlaterde spraakfrequenties aangetast worden, zal hij de gevolgen van zijn slechthorendheid ondervinden. Dan is het echter te laat. (LAWAAI 1992, 10) (3) Het gehoorverlies moet bilateraal en ongeveer symmetrisch zijn, (4) Het verlies moet vergezeld gaan van recruitment. (5) Het verlies moet onomkeerbaar zijn. De TIS is omkeerbaar en komt dus niet in aanmerking voor terugbetaling. (CRITERIA 1995, 4-5) Naast de gehoorbeschadiging zijn er ook andere mogelijke gevolgen van lawaai, namelijk maagzweren, hoge bloeddruk, hart- en vaatziekten, hoofdpijn, ontsteking .van de dikke darm, versnelling van de _hartslag, verwijding van de oogpupil, hartkloppingen, reactie van skeletspieren en vaatvernauwing. Lawaai heeft ook indirect een negatieve invloed op de gezondheid, doordat het gevoelens van hinder, boosheid, gespannenheid en angst kan veroorzaken. Naast deze auditieve en extra-aud~ieve effecten van het lawaai, moet zeker ook aandacht besteed worden aan de negatieve effecten op het vlak van de spraakverstaanbaarheid, de werkprestatie, de veiligheid en het milieu, Volgens het milieurapport van staatssecretaris MIETSMET (CVP) u~1992 ondervindt 70 % van de Belgische bevolking een geluidshinder van gemiddeld meer dan 55 dB. Figuur 1 geeft een schatting van het percentage van de Vlaamse bevolking dat hinder ondervindt van diverse geluidsbronnen. Wij spreken in dit werk enkel over een onderdeel van de industrie, namelijkde lawaaihinder bij werknemers. (DEMETS 1995, 62)
71
TLA 1997 (27) - 2 70 60 50 40 30 20 10 0
Wegverkeer
Luchtverkeer
Industrie
lil
Aecrealie
percentage
Volgens het K.B. van 26 september 1991 (in het Belgisch Staatsl:ilad nr. 224van 14 november 1991) betreffende de arbeidsbeschemiing, nioet de werkgever een beleid voeren om gehoorvermindering of doofheid te voorkomen. Dit beleid bestaat uit drie delen: 1. Het sonometrisch of geluidsmetingsprogramma houdt in dat de dagelijkse persoonlijke blootstelling op de arbeidsplaats moet worden gemeten. Deze metingen moeten regelmatig (in principe jaarlijks) plaatsvinden. Telkens wanneer de werkomstandigheden veranderen worden ze herhaald. De wetgeving laat de keuze tussen directe en "indirecte metingen. De directe metingen kunnen uitgevoerd worden met behulp van een geluids(niveau)meter, een integrerende geluids(niveau)meter de persoonsgebonden geluidsdosis. meter. Naast de directe zijn er dan ook de indirecte metingen. Hierbij inventariseert men per werknemer of per groep werknemers,die aan hetzelfde lawaai zijn blootgesteld, tijdens een referentie periode (8 ofwel 40 uur) alle lawaaierige activiteiten. Men bepaalt zo nauwkeurig mogelijk het geluidsniveau en de duur van elke activiteit. Men berekent op basis van deze twee gegevens voor elke afzonderlijkeacliviteit het "partiële blootstellingsniveau" . Tenslotte bèpaalt men de dagelijkse persoonlijke blootstelling (of wekelijks gemiddelde van de dagelijkse waarden indien de referentieperiode 40 uren bedraag1) door optelling van de partiële blootstellingsniveaus. Deze optelling iseen "energetische" optelling omdat de dB-waarden logaritmisch zijn. Men telt met andere woorden de energiewaarden op die met . deze dB-waarden overeenkomen.
en
2. Hèt audiometrisch of gehoormetingsprogramma wordt uitgevoerd in het medisch cabinet door de arbeidsgeneesheer. Lawaaiblootgestelden zijn verplicht tot een medisch onderzoek. Dit houdt een algemeen klinisch onderzoek, otoscopie en een tonaal audiogram in. Het medisch onderzoek wordt herhaald na één jaar en vervolgens om de
72
Spoorwegen
Fig. 1: Schatting van het percentage van de Vlaamse bevolking dat hinder ondervindt van diverse geluidsbronnen. (OEMErS 1995,
62)
3 jaar indien de dagelijkse persoonlijke blootstelling tussen 85 en 90 dB(A).lig1. Het wordt jaarlijks herhaald indien de dagelijkse persoonlijke blootstelling aan continu geluid meer of gelijk is aan 90 dB(A) of blootstelling aan pulsgeluid van meer dan 130 dB(A). Men spreekt van dB(A) omdat het menselijk gehoor niet voor alle frequenties even gevoelig is. Met de toevoeging van de letter "A" geeft men aan dat bij de meting een speciale geluidsmeetfilter is gebruikt dat de frequentiegevoeligheid van het menselijk oor nabootst. De dB(A)- waarde geeft dus aan hoe hard een geluid voor een mens klinkt. (LAWAAI 1993, 5 en BRÜEL en KJAER s.d., 6) Het audiometrisch programma heeft twee doelstellingen, namelijk (1) de gehoordaling bij de werknemers vaststellen en (2) met de grootste nauwkeurigheid de (over)-gevoeligheid voor lawaai vaststellen. Zodoende kan men voorspellen wie na verloop van jaren sociaal gehandicapt, arbeidsongeschikt of zelfs invalide zal zijn als gevolg van zijn gehoorverlies, indien er geen maatregelen zouden getroffen worden. 3. De werkgever trekt gevolgen uit. de voorgaande fasen.en.treft concrete maatregelen indien nodig. Deze kunnen enerzijds betrekking hebben op de individuele blootgestelde werknemer: voorschrift en aansporing tot het dragen van geschikte gehoorbescherming en eventueel verwijdering uit het lawaaierigewerkmilieu. Anderzijds hebben zij betrekking op het werkmilieu: het treffen van technische en organisatorische maatregelen . De beide vormen van concrete maatregelen moeten volgens een hiërarchie uitgevoerd worden: (1) de lawaaibron elimineren of aanpassen zodat ze minder lawaai maakt, (2) de lawaaibron inkapselen, (3) collectieve maatregelen zoals geluidsisolerende en -absorberende plafond- en muurbekleding en tussenschotten; afbakening van lawaaizones; signalering,
TLA 1997 (27) - 2 (4) tenslotte: persoonlijke beschermingsmiddelen: oorproppen enoorkappen (COSTERMANS 1993,
1-5) In dit werk beperken wij ons tot deze persoonlijke beschermingsmiddelen. De persoonlijke gehoorbescherming vormt een aparte categorie. Ze moet beschouwd worden als laatste redmiddel, maar de omstandigheden maken het vaak noodzakelijk ze te gebruiken (VEILIGHEID 1991, 263). Hoe ongebruikelijk en lastig het ook moge wezen, toch blijft dit type van individuele bescherming noodzakelijk in alle gevallen waar de technische aanpassingen het lawaai niet onder de waarde van 85 dB(A) hebben kunnen terugbrengen. Alles staat en valt met het gebruik van de gehoorbescherming. Om dit te garanderen is een degelijke voorlichtingscampagne noodzakelijk om de gebruiker te informeren en te stimuleren. Een éénmalige campagne is zonde van tijd en geld, er moet blijvend gesensibiliseerd worden. Ook regelmatige controle is van belang. Er moet regelmatig' nagegaan worden of het materiaal beschikbaar is voor iedereen die het nodig heeft, of het geschikt is en geaccepteerd wordt door de gebruiker en of de beschermers regelmatig gedragen, worden. (RICHTLIJNEN s.d., 10-13) Aim deze voorlichting wordt in België helaas weinig aandacht besteed. De geluidshinder wordt nauwelijks onderzocht en de naleving van de reglementering wordt weinig gecontroleerd. De regelgeving op zich is echter wel serieus uitgebreid. (DEM ETS 1995,62-
70) In België moet er, in tegenstelling tot de buurlanden, nog veel aan gedaan worden (LÄRMBEKÄMPFUNG 1993, 1-7). De dienst Veiligheid, Gezondheid en Verfraaiing van de werkplaatsen en de arbeidsgene~skundige dienst zijn volgens VAN CAMPENHOUT(1) maar recentelijk opgericht bij het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De dienst VGV en de arbeidsgeneeskundige dienst zijn dit jaar gestart met de plaatsbezoeken in de gebouwen en aan de werkplaatsen.' . Met ons werk willen wij een bijdrage leveren tot het onderzoek naar lawaaibestrijding. Wij gaan uit van drie onderzoeksvragen: . Ten eerste stellen wij ons de vraag welke gehoorbeschermingsmiddelen er op de markt zijn. Na het maken van een algemene inventaris stellen wij ons dan de vraag wat de effectiviteit is van zestien van de gevonden beschermingsmiddelen, Maar niet enkel het beschermingsaspect, in casu de geluidsverzwakking, is van belang maar ook het (1) In9. Raymond Van Campenhout Diensthoofd VGV, antwoordbrief betreffende lawaaibestrijding en lawaaibeschermingsmiddelen.
draagcomfort, Hieruit groeit onze derde onderzoeksvraag namelijk: "Hoe comfortabel vinden de proefpersonen de onderzochte beschermingsmiddelen?"
2. METHODIEK 2.1. Methodiek van de eerste vraagstelling In het Provinciaal Veiligheidsinstituut van Antwerpen verkregen wij een lijst van de verdelers en'producenten van gehoorbeschermingsmiddelen" Al deze bedrijven hebben wij schriftelijk gecontacteerd met de vraag naar informatie overde p'roducten die zij verdelen of verVaardigen. Van de verdelers van de merken Bilsom, Silenta, Decidamp, EAR, Quies, Varifoon, Earfoon en Elacin kregen wij brochures over de bestaande soorten. Dit zijn de grootste verdelers met het meeste materiaal. Dat blijkt uit het grote àantàlverdelers van hetzelfde merk en het grote aantal brochures per merk. Van de kleine verdelers van de merken Pneumogard, Soundsentry, Commavbx, Nonoise, Comfit, Selectone, Adams, Peilor, American Optical, Intego, Optac, Pirelli, Willson, North, Sounstop, Hellberg en Wattson, kregen wij geen reactie. j'
.
2.2. Methodiek van de tweede vraagstelling 2.2.1. De proefgroep De proefgroep bestaat uit 10 personen (3 mannen en 7vrouwen). Alle proefpersonen hebben een kalenderleeftijd tussen 18;3 en 22;10 jaar. Ze werden persoonlijk gecontacteerd. Een goede gehoordrempel was een vereiste. Alle proefpersonen moesten op alle frequenties een drempel (in vrij veld) kleiner of gelijk aan 20 dB behalen. Dertien personen werden getest. Drie daarvan vielen af wegens een drempel hoger dan 20 dB op één van de frequenties.
2.2.2. Het materiaal Op het Provinciaal Veiligheidsinstituut van Antwerpen bekwamen we een lijst van de verdelers van gehoorbeschermingsmiddelen. Al deze verdelers werden schriftelijk gecontacteerd met de vraag naar materiaal in bruikleen. Van de firma Artelli in Wilrijk kregen wij het bericht dat we alle Bilsom - kappen bij hen konden lenen en de oordoppen konden krijgen. De oordoppen van EAR kregen wij in het hoorcentrum van de Medische Akoestiek. De Quiesbollen kochten wij zeff bij de apotheker, De producten van Silenta konden wij niet verkrijgen omdat zowel producent als verdeler van dit merk niet
73
TLA 1997 (27) - 2 het draagcomfort van het gedragen beschermingsmiddeI. Dit gebeurde aan de hand van een vijfpuntschaal. Deze ziet er als volgt uit:
bereid waren tot medewerking. Nochtans hebben wij meermaals telefonisch en schriftelijk contact met hen opgenomen. De audiometer en de geluidsarme kamer werden ons ter beschikking gesteld door het hoorcentrum van de Medische Akoestiek in Antwerpen. De audiometer is van het type Midimate 622. Deze werd op 25 januari 1996 geijkt (metingen begonnen op 26 januari 1996).
---2--3---~----5' 1: zeer slecht 2: slecht 3: voldoende 4: goed 5: zeer goed
2.2.3. Afnameprocedure Alle proefpersonen komen een eerste maal om de gehoordrempel te bepalen. Deze wordt, evenals de andere testafnames, in vrij veld afgenomen. We gebruiken de methode" five up, ten down ". Voor alle testafnames wordt met stapjes van 5 dB gewerkt tot dedrempel bereikt is. Dan wordt met stapjes van 1 dB nauwkeuriger de drempel bepaald op de frequenties 125,250,500,1000,2000,4000 en 8000 Hz. De tweede en derde maal komen de proefpersonen per twee. Zo kunnen we een beurtrol van 10 minuten 'afname.en 10 minuten rust inlassen. D~ doen we om de vermoeidheidsfactortegen te gaan. Per 10 minuten wordt telkens 1 test afgenomen.' Bij elke proefpersoon gebeuren de zestien afnames in een andere volgorde. Oordoppen en Oorkappen worden afgewisseld. De afname gebeurt in vrij veld omdat het onmogelijk is om over de oorkappen de hoofdtelefoon van de audiometer te plaatsen. Er wordt gebruik gemaakt van warble-tonen. D~ hebben wij gedaan omdat sinustonen in vrij veld staande golven veroorzaken en men dan bij de minste hoofdbeweging een aanzienlijk verschil in luidheid krijgt (J. KATZ 1978,89-90). De proefpersoon zit in de geluidsarme cabine voor een raam. De onderzoeker bevindt zich aan de andere kant van dit raam. De luidsprekers staan aan beide zijden van de proefpersoon op één metervan hetoór (J.'KATZ 1978, 89-90) . Wanneer de proefpersoon plaatsneemt in de geluidsarme kamer brengt de onderzoeker de oorkap of oordop aan. D~ gebeurt volgens de methode aangegeven door de producent. Dan krijgt hij volgende instructie van de onderzoeker: " U zal zo meteen tonen horen. Telkens u die tonen hoort, hoe zacht ook, drukt u op dit knopje. Zodra u niets meer hoort, laat u het knopje dadelijk los." . Om de subjectiviteit tegen te gaan werden op twee proefpersonen acht metingen ook in-situ gedaan. De resuhaten van deze controlemetingen bleken overeen te stemmen met de metingen in vrij veld.
2.3. Methodiek van de derde vraagstelling Na elke testmeting deden wij een opiniepeiling
74
naar
Onmiddellijk na de afname werd de proefpersoon gevraagd wat hij van het product vond aan de hand van de vijf-puntschaal. Hij moest dan het gepaste waarderingscijfer omcirkelen.
3. RESULTATEN
3.1. Inventaris Wij vroegen ons af welke gehoorbeschermingsmiddelen op de markt zijn. Op basis van de informatie, die wij in het Provinciaal Veiligheidsinstituut van Antwerpen verkregen, stelden wij een algemene inventaris van de bestaande individuele gehoorbeschermingsmiddelen op. Er zijn verschillende modellen die in vier typen kunnen ingedeeld worden. (VEILIGHEID 1991, 575) Wij geven hier een drastisch verkorte lijst weer van de volledige inventaris die u in het eindwerk kan vinden. 1. Type dat de .gehoorgang afsluit
a. Watten uit mineraalwol -
zelf te vormen:de oorwatte van Bilsom de voorgevormde proppen: Propp-O-Plast van Bilsom: voorzien vaneen ventilerende folie' - met plastieken overtrek en voorgevormd: Serie 200 van Bilsom (2 maten US) 100 % natuurwatten gehuld in PE-omhulsel, extra zacht. b. Kneedbare proppen uit geëxpandeerd polyurethaan of polyvinylchloride - Serie 300 van Bilsom (2 maten: S/L): oorpropjes u~ gesloten zachte schuimstof (PU) met glad oppervlak, reeds conisch voorgevormd, vrij van
PVC. -
Plugs for hearing protection van EAR: in kneedbare mousse, passen zich aan elke gehoorgang aan. - Quiesbollen: van kneedbare was. c. Plastieken proppen - Perflex Detecter(2 maten MIL) van Bilsom: 1 paar oordopjes met beugeltje, bewerkt met ijzerpoeder voor detectie door metaaldetectoren. - Perflex oordopjes van Bilsom (3 maten S/M/L): plooibare hoofdbeugel met twee oordopjes, ui-
TLA 1997 (27) - 2 terst licht en comfortabel.
dB(A) fungeert de uitrusting als een gewone oerkap. Dit type oorkap is vooral geschikt voor personen die aan sterk wisselende lawaainiveaus zijn bloetgesteld.
d. Individuele oorstukjes op maat -
Varifoon; EARfoon en Elacin.
2. Type dat de oorschelp
afsluit
De oorkappen die de oorschelp afsluiten bestaan uit twee soorten: a. De oorkappen zonder bijkomend communicatiesysteem - Bilsom 727 (het basismodel) - Bilsom737 Bilsom 797 Radio (met ingebouwde FM - stereoinstallatie) - Bilsom Pocket (opplooibaar) - Bilsom 717 - Bilsom2450 (de lichtgewicht-oorkap, afdichtringen gevuld met schuimrubber) - Bilsom Viking b. De oorkappen met communicatiemogelijkheden (enkel ontvanger of ontvanger met zender). - Bilsom Impact Stereo 2392 (met microfoen en versterker) 3. Type dat het gehele hoofd inkapselt De geluiddempende helm kapselI het hele hoefd in. Hierdoorwordt bovendien de geleiding van het geluid via de beenderen verminderd. 4. Type gehoorbeschermkap demping
met regelbare
De demping van een gewone oorkap is niet intensiteitsselectief. Bij lage geluidsintensiteiten gaat dit ten koste van de verstaanbaàrheid. Een nieuwe ontwikkeling iseen oerkap met een microfoenelement. Beneden 70 dB(A) is ergeen demping. Tussen 70 en 110 dB(A) werkt de lawaaibegrenzer en boven 110
~um ol Isauares
'>ource of variation
3.2. Effectiviteit van de demping Uit de inventaris kozen wij alle oorkappen en oordoppen van Bilsom die nog in het gamma zijn en de oordoppen van Quies en EAR. Van deze negen oorkappen gingen we de effectiviteit van hun demping na.
3.2. 1. Statistische analyse Hiervoor gebruikten we de ANOVA techniek. Dit is een statistische methode die toelaat om bij experimenten waar verschillende factoren tot de spreiding van de resullaten bijdragen, uit te maken welke van deze factoren effectief met een boven de meetfout uitstijgende significantie, van belang zijn. De ANOVA analyse is samengevat in tabel 1. Bij de verdere bespreking zullen wij de ANOVAmethode verder aanvullen met een andere techniek die toelaat om de oorsprong van een significant resultaat op te sporen. Deze grootheid wordt de Least Significant. Difference genoemd. Voer onze gegevens kwam de LSD uit op 4,26. Dit betekent dat telkens wanneer een verschil tussen twee waarnemingen van groter dan 4,26 gevonden wordt, dit verschil statistisch significant is. (BOX,.HUNTER and HUNTER 1978, 296-344) Uit tabel 1 blijkt dat al de waargenomen effecten tussen de factoren en interacties van factoren statistisch significant zijn:
Degrees of Freedom
Mean Snuare
Ratio
F99%
.
Retween Protectors Between Observers Retween Frenuencies nteractions Protectors x observers Protectors x Irenuencies -renuencies x observers Proteet. x observ. x trea. 'rotal
1788623 314932 6210401
15 9 6
119242 349 92 . 1035067
9980 72 13081 16 790343 11072 82
135 90 54 810
73,93 14535 14636 1367
125177 71
1119
.
.
...
1613 473 7072
2.19 2.56 3.04
541 1063 1071
1.32 1.16 1.83
Tabel 1: ANOVA-tabel
75
TLA 1997 (27) - 2 Het grootste effect is duidelijk de invloed van de meetfrequentie. Het beschermend vermogen van de gehoorbeschermingsmiddelen is duidelijk afhankelijk van de frequentie. - De interacties tussen frequenties en proefpersonen en tussen frequenties en type gehoorbeschermingsmiddel vallen groot uit, gedreven door de enorme invloed van de frequentie. In tabel 1 komt het aspect van de impact van de frequenties op de effectiviteit van de gehoorbeschermingsmiddelen aan bod. Hettweede belangrijkste effect is dat van het type gehoorbeschermingsmiddel. Dit onderzoek toont dus duidelijk aan dat er statistisch significante verschillen zijn in beschermend vermogen van deze producten. Een laatste hoofdeffect dat we moeten bespreken is het effect van de proefpersoon. Door de grote precisie van dit onderzoek is zeKs dit effect hier statistisch significant bevonden, maar van alle hoofdeffecten is het duidelijk het kleinste (slechts ruwweg 1/4 van het effect van de beschermingsmiddelen). We zien dat de interactie gehoorbeschermingsmiddel/ proefpersoon dan ook klein is. De algemene conclusie is dat de proefpersoon als dusdanig een zeer beperkte invloed heeft op de meting. 3.2.2. Bespreking
van de resultaten
A. Oordoppen: Detecter valt uit op alle frequenties en is de slechtst beschermende oordop. Perflex hangt samen met
EAR Serie 200 Serie 300 Perilex Detecter Oules P.O.P.
727 728 Vlklna Pocket
737 ~450 Impact
718 Radio 797
Detecter. Ze zijn van hetzeKdetype. Dit produkt heeft dan ook overal de op één na slechtste demping. Serie 300 heeft een zeer goede demping en wordt op de voet gevolgd door Ear en Quies. Serie 300 heeft ook op de belangrijke frequentie 4000Hz, waar de lawaaislechthorendheid begint, de beste demping. B. Oorkappen: De slechtst beschermende oorkap lijkt ons Impact. Deze kap heeft steeds de laagste demping, behalve op 2000 en 4000 Hz. Viking, 737 en 727 blijken de beste oorkappen te zijn. Voor arbeid in laag- en middenfrequent lawaai raden we oorkappen 737 en 727 aan. Voor arbeid in hoogfrequent lawaai is oorkap Viking de beste lawaaibeschermer. Viking heeft ook op de belangrijke frequentie 4000 Hz, waar de lawaaislechthorendheid begint, de beste demping. C. Vergelijking oorkappen - oordoppen: In werkomstandigheden met laagfrequent lawaai, raden we zeker de oordoppen aan. Bij midden- en hoogfrequent lawaai dragende oorkappen onze voorkeur, hoewel de oordoppen op BOOO Hz niet echt slechter dempen. 3.2.3. Subjectief comfortgevoel Voor de beste en de slechtste oordop en oorkap worden hier de resuitaten betreffende het comfort weergegeven. Voor de resultaten van alle beschermingsmiddelen, weergegeven in staafdiagrammen, verwijz!!n we naar ons eindwerk.
125
250
500 1000
15,8 13,3 12,2
16,6 12,7 17,1 9,8 6 14,4 11,7
15,5 11,5 18,6 8,8 5,3 9,3 9,2
21,4 15,9 22,9 13 7,3 18,3 13,5
26,3 21,3 '25,9 19,1 12,2 27,8
14,7 12,2 151 12,1 15,1 11,3 6,4 9,7
19,9 16,3 244 14,4 21,8 15,5 10 12,9 16,8
33,6 27,9
10,6
7,1 15 12,8 5,5 7 8,6 8,3 9,1 7,1 3,3 6,4 8,5
10,2
304
26 32,6 30,7 20,1
22,9 22,8
2000
4000 8000 28,3 26,3
37,9 29,2
30,7
40,1
20,2
15,4 12,5 27,7 24
23,6 14 31,8 27,4
26 28,5 254 28,2 30 25,6 22,3 26,7 21,3
23,7 22 356 32,5 23 29,9 27,6 21,2 28,2
31,6 32,3 381 37,5 30,9
36,5 27,2 30,4
33,7
Tabel 2: Gemiddelde demping in dB, van oordoppen en oorkappen, op de zeven verschillende
76
frequenties.
TLA 1997 (27) - 2
1. Oordoppen Detecter Zowel de demping als het comfort zijn slecht. Deze oordop wordt dus afgeraden. Serie 300 Deze oordop dempt het best. De scores voor het subjectief comfort gevoel liggen verspreid. Hier moet men dus voorzichtig zijn. Het is beter een oordop te hebben die men graag draagt maar wat minder dempt, dan een zelden gedragen oordop die perfect dempt. 2. Oor kappen Impact: Impact blijkt qua demping de slechtste te zijn. Comfort en demping zijn hier dus tegenstrijdig. Dit is gevaarlijk omdat deze oorkap misschien veel gedragen zal worden en dus niet goed dempt. Het zou kunnen dat mensen te snel naar Impact grijpen omwille van zijn comfort.
Viking: Viking is samen met 737 de best dempende oorkap. Voor Viking is er een verspreide mening over het comfort. Hier moet men dus wel voorzichtig zijn. Nogmaals,beter een minder goed dempende oorkap die wel gedragen wordt, dan een perfect dempende oorkap die maar amper opgezet wordt. Viking is daarom enkel aan te raden aan gebruikers waarbij naast de demping ook het draagcomfort goed is. Het zou interresant zijn, moest de gebruiker deze oorkap voor een proefperiode kunnen gebruiken. Zo kan hij het comfort nagaan.
737: Deze is ook samen met Viking de best dempende oorkap. Kwalite~ en comfort komen bij deze oorkap overeen. Oorkap 737 is daarom een kap die zeker aan te raden is (meer nog dan Viking).
4. DISCUSSIE Met dit onderzoek willen wij aantonen dat er veel aandacht moet besteed worden aan het kiezen van een gehoorbeschermingsmiddel. Uit onze inventaris, waarmee wij weergeven wat op de markt is, blijkt dat het gamma gehoorbeschermingsmiddelen zeer u~gebreid is. U~ ons onderzoek blijkt welk gehoorbeschermingsmiddel het best kan gedragen worden naargelang luidheid en frequentie van het lawaai op de arbeidsplaats. De significante verschillen tussen oordoppen en oorkappen duiden aan dat oordoppen beter beschermen in werkomstandigheden met laagfrequent lawaai (125 Hz). De oorkappen daarentegen beschermen het oor beter tegen midden- en hoogfrequent lawaai. Daar de spraakfrequenties liggen tussen 128 en 3000 Hz, worden deze eigenlijk beter beschermd door de oorkappen. Ook de belangrijke frequentie
4000 Hz, waar de lawaaislechthorendheid begint. wordt dus beter door de oorkappen beschermd. Een mogelijke verklaring voorde hogere dempingswaarde van de oorkappen, kan zijn dat deze de gehele oorschelp afsluiten. Bij de oordoppen daarentegen is dit niet het geval. De oorschelp kan het geluid nog opvangen. Er is in dat geval nog altijd een minimale versterking van het lawaai. Een tweede verklaring hiervoor zou de wijze van aanbrengen kunnen zijn. Bij het aanbrengen van de oorkap moet men ervoor zorgen dat de oorschelp helemaal in de schelp van de oorkap z~. Dit is niet zo moeilijk. Trouwens, wanneer een deel van de oorschelp nog u~ de oorkap komt, geeft d~ een onaangenaam gevoel bij het dragen van de kap. Dan beslist men automatisch zelf om de kap te verzetten. Bij oordoppen is het inbrengen minder gemakkelijk. Men kan veel minder controleren of er wel een volledige afslu~ing van de luchtstroom is. Oorkappen worden dus volgens ons gemakkelijkercorrect gebruikt. Nochtans geloven wij dat dit in ons onderzoek niet meegespeeld kan hebben. De oordoppen en oorkappen zijn steeds door ons op de correcte wijze aangebracht zoals die door de fabrikant aangegeven wordt. Een derde verklaring voor de minder goede demping van oordoppen zou kunnen zijn dat oordoppen tot in de gehoorgang worden gebracht. Omdat er individuele verschillen zijn in anatomie van de gehoorgang brengt dit ook mee dat er verschillen in afslu~ing en aldus in demping zijn. Wij vragen ons af of bij het ouder worden de anatomie van de gehoorgang nog verandert. Als d~ zo is, dan betekent d~, dat men bij het ouder worden een andere, beter passende oordop moet kiezen. De individuele anatomie van de gehoorgang is in ons onderzoek een ongecontroleerde factor. Het veranderen van de anatomie bij het ouder worden is in ons onderzoek niet aan bod gekomen aangezien wij enkel jongeren hebben getest. Wat ook een rol kan spelen is het materiaal waaruit de producten vervaardigd zijn en hun vorm. Nochtans zou dit volgens DAVIS en SILVERMAN (1970, 159) geen invloed hebben op de effectiviteit, behalve wanneer de gebruiker de producten om die reden lieverdraagt. De invloed van materiaal en vorm op de demping kan een onderwerp zijn voor verder onderzoek. Verder onderzoek kan eveneens gedaan worden naar: 1. Het al dan niet correct gebruiken van de gehoorbeschermingsmiddelen door de gebruiker. 2. De att~udes van de gebruiker en de omgeving tegenover de gehoorbescherming. 3. Het opzetten van gehoorbeschermingscampagnes en het in stand houden ervan.
77
TLA 1997 (27) - 2 horigheid door chronisch geluidstrauma. - 2de dr. - S.I.: Fonds voor beroepsziekten, 1995. 13 p.: ill.
4. Lawaaibestrijding in andere Europese landen. 5. Lawaaihinder op andere vlakken zoals wegverkeer, luchtverkeer, recreatie, spoorwegen en industrie. Ol het gehoorbeschermingsmiddel gedragen wordt is nog een andere vraag. De rol van de logopedist / audioloog kan hierin belangrijk zijn. De logopedist / audioloog kan een voorname rol spelen in de gehoorbeschermingscampagnes, in die mate dat een logopedist / audioloog praktischer gericht de gevolgen van een gehoorbeschadiging kan uitleggen en de werknemer voor het dragen van gehoorbeschermingsmiddelen kan motiveren. Het comfort is ook een bepalende factor in het al dan niet dragen van het beschermingsmiddel. Vooral de oorkappen moeten aan speciale voorwaarden inzake comfort voldoen. Bij de oorkappen bestaat er een goede correlatie tussen het subjectief comfortgevoel en de volgende meetbare parameters: de veerstijfheid van de beugel, de vervormbaarheid van de kussentjes die op de oorschelp zitten, de aandrukkracht op het hoofd en de druk op de oren. Er bestaat geen correlatie tussen het comfort en het gewicht van de oorkap. Iemand die bloot wordt gesteld aan lawaai is beter af met een comfortabele beschermer die hij steeds wil dragen, dan met een beschermer van hoge kwaliteit die hij geneigd is af te doen, De effectiv~e~ wordt door onvoldoende gebruik drastisch verminderd. (VEILIGHEID 1991; 576)
5 LITERATUURLIJST BOX, George, William HUNTER, and Stuart HUNTER (1978). Statistics for experimenters: an introduction to design, data analyses, and model bui/ding. - New Vork: John Wiley and Sons, 1978. - 653 p.: ill. BRÜEL, en KJAER (s.d.). Gemeente en geluid: geef de stille stad een kans - Brussel: Brüel en Kjaer Belgium N.V., s.d.: (Denemarken, K. Larsen en Sen). - 11 p.: ill. BRÜEL, en KJAER (s.d.). Het meten van omgevingslawaai. - Brussel: Brüel en Kjaer Belglum N.V., s.d.: (Denemarken, K. Larsen en Son). 20p.: iII. COSTERMANS, J. et al. (1993). Reglementering gehoorsdalingspreventie en lawaaibestrijding. - Antwerpen: Arbeidsgeneeskundige dienst, 1993. - 5 p. - Samenvattendetekst betreffende het K.B. 26 september 1991 CRITERIA (1995) voor de diagnose, de vergoeding en de verwijdering in geval van beroepshard-
78
DAVIS, Hallowel, and Richard SILVERMAN (eds.) (1970). Hearing and deafness - 3de dr. London: Holt, Rinehart and Winston, 1970. XXII, 522 p.: i11. DEMETS, Frank (1995). Het geluid van lawaai. Knack; 25 (1995) nr. 49, p. 62-70: iII. FORTON, Glen (1992). Praktische audiologie en audiometrie. - Leuven: Garant, 1992. -182 p.:
i11. HENSELMAN, Lynn et al. (1995). Effects of noise exposure, race, andyearsofserviceon hearing in U.S. army soldiers. Ears and hearing; 16 (1995) nr. 4, p. 382-391 KATZ,
Jack (ed.) (1978). Handbook of clinical audiology. - 2de dr. - Baltimore: Williams and Wilkins, 1978. - XVI, 623 p.: i11.
LÄRMBEKÄMPFUNG (1993)/ übers. von P. Becker und H. Lazarus, - 3. überarb. Aufl. - Dortmund: Bundesanstalt für Arbe~sschutz, 1993. - 194 p.: i11. - (Schriflenreihe der Bundesanstalt für Arbeitsschutz; 8). - Oorspr. til.: Bullerbekämpning - Principer och tillämpning (s.d.) LAWAAI (1992): De vervuiling van ons leefmilieu. 4de dr. - Brussel: CommissariÇ\at - generaal voor de bevordering van de arbeid, 1992. - 20 p.: ill. LAWAAI (1993) op het werk maakt doof: gevaarlijk geluid daar valt wat aan te doen - 's Gravenhage: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1993. - 15 p.: ill. MALCHAIRE, J. (1990). Lawaaibestrijding: aanbevolen maatregelen. - 5de herz. dr .. - Brussel: Commissariaat - generaal voor de bevordering van de arbeid, 1990. - 81 p.: 111. RICHTLIJNEN (s.d.) voor het opzetten van gehoorbeschermingscampagnes. - Dordrecht: Safimex, s.d. - 15 p.: iJl. VEILIGHEID (1991) en gezondheid bij de arbeid. 8ste herz. dr. - Antwerpen: Provinciaal Veiligheidsinstituut, 1991. - 758 p.: iJl. ADRES: J. Fermie, Boterlaarbaan 476, 2100 Deurne K. Verbeeck, Recognitiestraatll ,2160 Wommelgem
TLA 1997 (27) - 2
TER INFORMATIE
In deze rubriek worden verenigingen en organisaties voorgesteld, waarbij ook logopedisten en audiologen rechtstreeks of onrechtstreeks, betrokken zijn. De gepubliceerde tekst wordt opgenomen zoals zij ons bezorgd wordt en valt onder de verantwoordelijkheid van de organisatie. Publicatie betekent niet dat de redactie automatisch achter de tekst staat. Rep/ieken kunnen overigens door de lezers worden ingestuurd op het redactie-adres.
WAT IS INSTITUUT SINT MARIE? Instituut Sint Marie is een orthopedagogisch centrum in Eindhoven (Nederland). Het heeft een landelijke en regionale functie voor kinderen en jeugdigen van 2 Vm 25 jaar die hoorproblemen en/of ernstige problemen hebben in de spraakltaalontwikkeling als. mede voor autistische kinderen. Specifieke hulp is nodig omdat door de slechthorendheid en/of ernstige spraak/taalproblemen de communicatie ernstig geblokkeerd of geschaad wordt. De problematiek kan zich in veel vormen u~en zoals emotioneel onvermogen, leer- en concentratieproblemen, minderwaardigheidsgevoelens en gedragsproblemen. Het specifieke van Sint Marie is dat er uitgegaan wordt van de totale ontwikkeling van het kind en rekening wordt gehouden met het kind in zijn/haar leefmilieu. D~ wordt gedaan in goede samenwerking met 3 scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs: 'De Beemden', 'De Horst' en 'Ekkersbeek'. Op Sint Marie kunnen kinderen en jeugdigen worden aangemeld voor een adviesonderzoek. Er kunnen vragen gesteld worden over gehoór, spraak, taal en communicatie wat betreft diagnostiek als wel behandeling. Op Sint Marie wordt geprobeerd een op de vraag gericht behandelingsaanbod te realiseren. De communicatie wordt aangepast aan de mogelijkheden van het kind. Vele behandelingsmogelijkheden zijn mogelijk: dee~ijd-, dag- en 24 uurs-behandeling.
tiek bestaat uit een audioloog, KNO-arts, logopedist, kinderpsycholoog, orthopedagoog en ouderbegeleider. Indien nodig kan een kinderarts, kinderneuroloog, kinderpsychiater, kinderfysiotherapeut of orthodidacticus geconsulteerd worden. Een dergelijk onderzoek richt zich op alle vlakken van het gehoor en de gehoorontwikkeling en de gevolgen van een gehoorverlies op de communicatie- en persoonlijkheidsontwikkeling. Op basis van de diagnostische bevindingen brengt het onderzoeksteam in kaart welke behandeling mogelijk en nodig is om voor het kind optimale ontwikkelingsmogelijkheden te realiseren. Dit wordt vastgelegd in het handelingsplan. In het handelingsplan staat het bevorderen van de auditieve en communicatieve ontwikkeling centraal. Hierbij wordt rekening gehouden met de gehele persoon. De ouders spelen hierbij een essentiële rol. Deze hulp kan geboden worden in de vorm van specifieketrainingen, therapieën t.b.V. kinderen, jeugdigen en ouders.
KINDEREN EN JEUGDIGEN MET SPRAAK- EN TAALPROBLEMEN Kinderen met ernstige of complexe spraak/taalproblemen vormen een steeds grotere groep op Sint Marie. Het inst~uut heeft door de jaren heen veel ervaring opgedaan met deze problematiek, met name op het gebied van kinderen die niet of nauwelijks spreken, kinderen met emstige articulatiestoornissen en kinderen met ernstige taalontwikkelingsstoornissen. Veel van deze kinderen functioneren auditief zwak en hebben daarom ook visuele ondersteuning nodig. Ook kunnen kinderen hiernaast bijkomende problemen hebben zoals gedragsproblemen, sociaal/emotionele problemen, concentratieproblemen of een lichte verstandelijke handicap. Rond de doelgroep van kinderen met spraak- en taalproblemen is een vast team van deskundigen samengesteld, die verantwoordelijk is voor de diagnostiek. D~ team verricht onderzoek naar de aard en ernst van de problemen en geeft behandelingsadviezen. Uitgangspunt is dat het kind recht heeft op hulp dichtbij de thuissituatie. Daarom wordt in de eigen regio van het kind gezocht naar behandelaars die het kind kunnen begeleiden. Zijn dergelijke voorzieningen er niet of is de problematiek zo complex, dan is ook dag- of deeltijdbehandeling op Sint Marie mogelijk.
KINDEREN EN JEUGDIGEN MET HOORPROBLEMEN
DIAGNOSEGROEPEN
Kinderen/jeugdigen met hoorproblemen kunnen voor diagnostiek en behandeling aangemeld worden op Sint Marie. Het team dat kinderen en jeugdigen onderzoekt naar de aard en ernst van de problema-
Instituut Sint Marie beschikt al sinds jaren over diagnosegroepen. Deze groepen zijn er voor jonge kinderen met complexe ontwikkelingsvragen. Bij deze kinderen is a~ijd sprake van slechthorendheid of
79
TLA 1997 (27) - 2 ernstige communicatieproblemen, maar daarnaast spelen ook andere problemen mee, bijvoorbeeld op het gebied van de lichamelijke, cognitieve of emotioneleontwikkeling. Wat precies de rol is van deandere problemen is onduidelijk en heeft men elders niet kunnen vaststellen. In de diagnosegroepen worden deze kinderen intensief geobserveerd en worden behandelingen uitgeprobeerd. Dit gebeurt door de groepsleiding in nauwe samenwerking met een multidisciplinair team. De diagnostische periode kan variëren van een week tot circa zes maanden en mondt uit in een advies over de behandeling. Deze kan op Sint Marie plaatsvinden, maar ook in een andere setting als blijkt dat slechthorendheid of communicatiehandicaps geen primaire rol spelen. Blijft het kind in behandeling op Sint Marie, dan wordt een behandelingsplan 'op maat' samengesteld.
MIDDENGROEPEN Op Sint Marie bestaan zo'n tien groepen voor kinderen tussen de zes en de zestien jaar die kortweg met de tenm "middengroep" of '1ussengroep" worden aangeduid. Het woord suggereert het al: leefgroepen tussen twee uitersten in, namelijkdediagnosegroepen voorde allerjongsten en de fasehuizen voor jongeren op weg naar zelfstandigheid. Kinderen in de basisschoolleeftijd of puberteh maken in hun ontwikkeling veel mee: dat geldt uheraard ook voor de kinderen op Sint Marie. Normaal gesproken zie je dat kinderen in deze leeftijdsfase hun kennis van de wereld op tal van manieren vergroten. Ze leren lezen, schrijven en rekenen; ze verwerven inzicht in het verkeer, maar ook inzicht in menselijke relaties en inzicht in eigen (on)mogelijkheden. Hetzalduidelijkzijn dat kinderen met taal-spraakproblemen 'zich deze kennis slechts met veel inspanning en vaak fragmentarisch (beet jevoor-beetje) eigen maken. In deze leeftijdsfasewordt de handicap vaak nog meer zichtbaar. Bijvoorbeeld dat jongere broers of zusjes het kind dat op Sint Marie is opgenomen voorbijstreven. Dat is voor ouders maar ook voor het betrokken kind vaak een heel verdrietige en frustrerende ervaring. Een ander belangrijk thema in de ontwikkeling van basisschoolkind en puber is het toenemende contact met leeftijdsgenoten; het samen spelen, het zich meten met elkaar op tal van terreinen. Taal, beter gezegd communicatie, speen hierbij een belangrijke rol. Ook hier zijn "onze kinderen" in het nadeel. Lid worden van een sportclub of zomaar contact leggen met andere kinderen in de speeltuin vergt veel inspanning. Tot slot is er de emotionele ontwikkeling:
80
er is een
groeiend zelfinzicht, de eigen identiteh wordt opgebouwd, er is behoefte aan vriendschap, het gevoelsleven wordt steeds gevarieerder en genuanceerder. Een kind van acht is anders boos dan een peuter van twee en weet ook dat het thuis op een andere manier boos kan zijn dan midden in de supermarkt. Voor het leren omgaan met eigen en andermans gevoelens heb je echter wel weer taal nodig. Door middel van innerlijke taal kun je je eigen gevoelens reguleren, hoef je ze niet uitsluitend in gedrag te laten zien. Opnieuw betekent dit voor kinderen met spraakItaal problemen dat zeopdit gebied een extra inspanning moeten leveren. In de behandeling van kinderen inde middengroepen is een van de valkuilen dat we veel ontwikkelingsgebieden zien waarop de kinderen extra ondersteuning, training oftherapie nodig hebben. Bij de afzonderlijke ontwikkelingsgebieden moeten we de totale persoon niet uh het oog verliezen. Specifieke therapievormen zijn o.a.: - individuele - en groepslogopedie - fysiotherapie - spellherapie - sociale vaardigheidstrainingen. Samen met de'ouderbegeleiding wordt met de ouders regelmatig de ontwikkeling van hun zoon of dochter besproken met aandacht voor de reële mogelijkheden van het kind. Daarbij wordt alvast nagedacht over de verdere toekomst.
FASEHUIZEN VOOR JONGEREN Jeugdigen en jongvolwassenen 'met hoor-, spraaken/of taalproblemen welke nog niet in staat zijn zellstandig hun dag te vullen, vrije tijd te besteden en onvoldoende zellredzaam zijn om zelfstandig te wonen, krijgen een programma op maat aangeboden in de zogenaamde fasehuizen. In de fasehuizen wordt een optimale zellstandigheid gestimuleerd aan de hand van trainingsprogramma's. De jeugdigen worden begeleid door een gespecialiseerde groepsleider. Deze wordt ondersteund en geadviseerd door een orthopedagoog, logopedist en ouderbegeleider. Sint Marie heeft voor deze fasehuizen 4 éénpersoonsvoorzieningen op het terrein en verder 3 woningen die in de nabijheid van Sint Marie liggen en 4 appartementen in de stad Eindhoven.
AUTISTISCHE KINDEREN Een behandeling is mogelijk voor kinderen met een ernstige cognitieve ontwikkelingsproblematiek in de vorm van autisme of een aan autisme verwante
TLA 1997 (27) - 2 problematiek. Binnen de behandeling van deze kinderen op Sint Marie wordt de ernstige communicatieve problematiek als uitgangspunt genomen. Op Instituut Sint Marie worden autistische kinderen en jeugdigen opgenomen tussen de 4 en 14 jaar. Het nonverbale IQ van de kinderen moet groter zijn dan 70. Er mogen geen contra-indicaties zijn in de zin van een ernstige metabole en/of neurologische stoornis. De kinderen hebben een behandeling in een geïntegreerd leef- en leergebeuren nodig. In de behandeling wordt getracht de kinderen stap voor stap te leren wat van hen wordt verwacht binnen verschillende situaties. Dit wordt onder andere uitgevoerd door het nadrukkelijkaanpassen van de communicatie aande individuele mogelijkheden van het kind. Hierbij wordt gebruik gemaakt van alle mogelijke vormen van visuele communicatie: voorwerpen, foto's, plaatjes,
pictogrammen, geschreven taal en ondersteuning met gebaren. Na deze intensieve behandeling wordt er gewerkt aan een plaats binnen speciaal onderwijs. eventueel regulier onderwijs en thuissituatie.
Voor meer inlichtingen Instituut Sint Marie T.a.v. Mw. Drs. T.J.A.G.M. Raedts-Thomassen, directeur zorg Postbus 144 7; 5602 8 K Eind hoven Castiliëlaan 8; 5629 CH Eindhoven Telefoon 040-2413515 Fax 040,2412285
81
TLA 1997 (27) - 2
BOEKBESPREKINGEN
DYSLEXIA, SPEECH AND LANGUAGE: A PRACTITIONER'S HANDBOOK •
Snowling M., Stackhouse J., London, Whurr Publishers, 1996. 267 pp., ISBN 1-897635-48-6.
In zoverre dat bij onderzoek en behandeling van dyslexie veel taalspecifieke aspecten komen kijken, ligt het niet meteen voor de hand een boek over dyslexie voor het Engels aan te bevelen in ons taalgebied, zeker niet wanneer het dan nog om een zeer praktijkgericht boek gaat. Toch is d~ boek van Snowling en Stackhouse in velerlei opzichten ook voor Nederlandstaligen zeer interessant. Het boek bevat om te beginnen een paar zeer heldere inleidende theoretische hoofdstukken (hoofdstuk één tot drie) waarin vragen aan de orde zijn als "wat is dyslexie nu eigenlijk", ''welke kinderen moeten als risico kinderen beschouwd worden voor dyslexie en waarom" en ''welke factoren kunnen eventueel lees- en schrijfmoeilijkheden voorspellen". Dit deel biedt een mooi overzicht van de meest recente standpunten en onderzoeksresultaten ter zake. De volgende hoofdstukken zijn dan direct praktisch. In hoofdstukken vier tot en met zeven gaat het over het onderzoek, in hoofdstukken acht tot en met twaalf over de behandeling van dyslexie. Er wordt in deze hoofdstukken logischerwijze herhaaldelijk verwezen naar allerhande tests en materiaal voor het Engels, maar men krijgt er als lezer ook heel wat interessante illustraties van de gebruikte werkwijzen en de gevolgde principes. Sommige van deze werkwijzen en principes zijn herkenbaar en ook bij ons goed ingeburgerd, andere zijn minder gebruikelijk. De creatieve lezer zal hier in ieder geval af en toe inspiratie kunnen opdoen voor de eigen praktijk. Wat opvalt doorheen het hele boek is dat er niet alleen beschreven wordt hoe men te werkgaat, maar ook waarom men op deze of gene manier te werk gaat en daarbij regelmatig verwijst naar onderzoeksrestuttaten. En verder valt ook op dat dyslexie duidelijk als een taalstoornis gezien wordt, iets wat we alleen maar kunnen beamen en waar o.i. niet genoeg de nadruk kan op gelegd worden. Eén hoofdstuk zal voor lezers bij ons wellicht wat vreemd overkomen in een handboek over dyslexie, namelijk hoofdstuk 11 "developing handwriting skills", dat eigenlijkoverdysgrafie gaat en niet over dyslexie/ dysorthografie. Al bij een waardevolle publicatie die elkeen die met dyslexie te maken krijgt moet kunnen boeien. J.V.B.
82
DICTIONARY OF COMMUNICATION DISORDERS
•
London: Whurr Publishers, 1996 . Prijs 19.50 £ 257 blz. Derde editie. Appendices met tests (Engels), overzicht kindertaalontwikkeling (Engels), IPA-tekens, en uitgebreide bibliografie.
Hoe evalueer je nu een vakwoordenboek? Door het voldoende lang te gebruiken. Of door er in te grasduinen. Ik heb, onder tijdsdruk, de tweede methode gevolgd. Een verklarend woordenboek heeft iets van een draaikolk, die een lezer, die zich een beetje laat gaan, eindeloos van het ene begrip naar het andere meesleurt. Dat zulk een odyssee met dit boek mogelijk is, is een bemoedigende vaststelling. Dat betekent dat er voldoende "zieook"-verwijzingen in opgenomen zijn en dat de kwant~e~ aan lemmata groot genoeg is en de kwal~e~ van de omschrijvingen voldoende intrigerend. Alle opmerkingen die hieronder geformuleerd worden zijn dan 'ook ondergeschikt aan deze ene. Om te beginnen vatt het op dat besproken tests en apparaten (bijvoorbeeld uitde a.a.c./o.c.-sfeer) uit de Angelsaksische hoek komen en hier dikwijls niet bekend of misschien ze~s niet verkrijgbaar zullen zijn. Voorts vrees ik dat sommige lemmata stilletjesaan u~ de collectie gewied mogen worden, zoals deze u~ de informatica-sfeer (men definieert wel een daisywheelprinter maar nergens een laserprinter), waarbij men zich overigens zelfs kan afvragen of deze lemmata wel thuishoren in een werk over communicatiestoomissen. Sommige -definities deden ons ook af en toe opkijken. Somtijds gaat het waarschijnlijk om redactiefouten die de lezer spontaan weet recht te zeilen: bij het lemma "Iaryngeal nerve palsies" staat te lezen: "unilateral adductor paralysis is caused by a disorder in the arythenoids which bring the vocal folds together". In andere gevallen betreft het de defin~ie zelf die ontbreekt of de lezer op het verkeerde been zeI. Bij het lemma "mental handicap" vinden we, heel summier en laconiek "see learningdisabilily". De afwezigheid van een nadere omschrijving wekt de indruk dat het begrip mentale handicap een soort synoniem is van leerstoomis. Als men dan toch verwijzingen bij dit lemma wil gebruiken, waarom dan niet verwijzen naar "Down's syndrome"? Ik heb tevergeefs gezicht naar "j~ter" en "shimmer", twee zeer frequent gebruikte keywords vandaag de dag. Ook OAE., afgekort of volu~, ontbrak. Frustrerend wordt het, als voor het lemma "high frequency hearing loss" doorverwezen wordt naar "articu lat ion" , waaronder dan nog met geen woord gerept wordt over de akoestiek van de spraak. Tussen "hypemasal~" en "adenoids" wordt wèl een link gelegd, maar tussen "hypernasality" en velopharyngeal insufficiency" dan weer niet! Ik be-
TLA 1997 (27) - 2 sluit met de verheffende passus bij het lemma "statistics: a study which makes theories into real~ies. Psychology is often saidto be common sense, butthe use of science makes ~ into a science ... " Ik wed dat u het zo nog niet bekeken had!
P.C. COMMUNICATION DISABILITY AND THE PSYCHIATRY OF OlD AGE •
Bryan K., Maxim J. (Eds.) London,Whurr, 1996. 331 pp. (ISBN 1-897635-24-9)
Met de toenemende levensverwachting en daarmee ook vergrijzing van de bevolking gaat ook in de logopedie hoe langer hoe meer aandacht naar de communicatieproblemen van oudere personen. Dit boek van Bryan en Maxim is daar een duidelijk voorbeeld van. Het boek vindt zijn oorsprong in een workshop in 1993 die tot doel had na te gaan hoe het stond in Groot-Brittannië met de dienstverteningvoor personen met dementie en een cursus in datze~de jaar over research m.b.t. dementie en de voorzieningen voor personen met dementie. Het boek omvat in totaal 13 hoofdstukken. De eerste twee hoofdstl,lkken ("population, health care issues and the context of care" en "psychogeriatric assessment and management") bieden een algem.ene oriëntatie over het ouder worden en de mogehJkdaarmee gepaard gaande stoornissen. Men vindt er O.a. een definitie van dementie, allerhande cijfers over de ouderlingen populatie , een overzicht van de verschillende oorzaken en de kenmerken van de verschillende vormen van dementie, de differentiaaldiagnose met andere stoornissen enzovoort. H.~fdstuk drie gaat dan specifiek over de taal, cognitie en communicatie bij dementie en vormt logopedisch gezien één van de interessante delen van het hele boek. Logischerwijze gaat veel aandacht u~ naar de kenmerken bij de Ziekte van Alzheimer, de meestvoorkomendevonm van dementie. Maar ook minder frequentie aandoeningen zoals progressieve afasie en semantische dementie of aandoeningen die pas recentelijk beter bekend raakten zoals lewy body disease of dementie bij AIDS komen aanbod. Dezeaandoeningen worden daarom niet zeer uitvoerig besproken maar elk deeltje is voldoende voorzien van recente verwijzingen zodat de geïnteresseerde lezer verder kan. Hoofstukken 4 en 5 gaan respectievelijk over de voorzieningen voor demente patiënten vanu~ een management perspectief en over teamwork bij het werken met demente patiënten. Beide hoofdstukken zijn geschreven vanu~ het Britse standpunt. Daarop volgt een hoofdstukdat de voorzieningen voorouderlingen in de Verenigde Staten bespreekt met bijzondere aandacht voor het FOCUSED programma. Dit
laatste is een trainingsprogramma voor verzorgers bedoeld om de communicatie met Alzheimer patiënten te verbeteren. In hoofdstuk 7 en 8 is de Britse dienstverlening aan de orde. In het bijzonder wordt beschreven hoe de voorzieningen zich ontwikkelden in een psychiatrisch ziekenhuis en hoe te werk wordt gegaan in een verpleegtehuis en in een ziekenhuis gespecialiseerd in de verzorging van ouderlingen met meerdere medische problemen. Hoewel deze hoofdstukken 4 tot en met 8 meer dan enkel de logopedische begeleiding belichten, blijft de nadruk toch steeds op taal, communicatie en cognitie gericht. Hoofdstuk 9 gaat wel weer specifiek over taal, cognitie en communicatie en dan vooral over het onderzoek van deze aspecten bij ouderlingen met een psychogeriatrische aandoening. Besproken worden o.a. doel en focus van het onderzoek. mogelijkheden tot formeel onderzoek, valid~e~ en betrouwbaarheid, praktische haalbaarheid van het onderzoek en differentiaaldiagnose. Hoofdstuk 10 bespreekt de logopedische behandelingsmogelijkheden van één type van dementie in het bijzonder, de multi-infarct dementie. In tegenstelling tot andere vormen van dementie is muRi-infarct dementie niet noodzakelijk progressief. Deze aparte status verantwoordt de aparte behandeling van dit type dementie. In hoofdstuk 11 gaat het over de mogelijkheid om verzorgers van demente bejaarden in te schakelen in de logopedische behandeling. Het boek slu~ af met een hoofdstuk dat de huidige voorzieningen voor demente bejaarden analyseert en een hoofdstukje over de toekomst en de te ondernemen acties. Zoals blijkt, bevat d~ boek heel wat informatie vanuit nogal verschillende invalshoeken. Heel duidelijk en coherent is de structuur van het boek dan ook niet. Het is trouwens ook geen werk geschreven door één of twee acteurs. Dat bijna alle bijdragen geschreven werden door Britten geeft ook een bijzondere kijk. Hoe dan ook, d~ is zeker een interessant boek voor alle logopedisten die hetzij bij de diagnostiek hetzij bij de behandeling van demente bejaarden betrokken zijn. Vooral de rol die de logopedist kan spelen binnen het gehele team aan verzorgers van demente bejaarden en binnen het geheel aan voorzieningen voor deze personen wordt in verschillende hoofdstukken goed belicht.
J.v.B.
AFASIE. DIAGNOSTIEK EN THERAPIE. EEN LINGUïSTISCHE BENADERING. •
Links P., Feiken J., Bastiaanse R. HoutenlDiegem, Bohn Stafleu Van Loghum, 1996. 127 pp. (ISBN 90-313-2149-4).
83
TLA 1997 (27) - 2 Een afasietest die in ons taalgebied de laatste tijd opgang aan het maken is, is de PALPA. Deze oorspronkelijk Britse test (PALPA staat voor "Psycholinguistic Assessments of Language Processing in Aphasia") is sinds enige tijd ook in de Nederlandstalige versie van Bastiaanse, Bosje en Visch-Brink te verkrijgen. Wie de PALPA wil leren kennen of wie zich aangetrokken voe~ tot de cogn~ief neuropsychologische benadering van afasie zal in het boek van Links, Feiken en Bastiaanse een goede inleiding vinden. De t~el van d~ boek laat het niet meteen vermoeden, maar in feite gaat het grotendeels om een kennismaking met de PALPA en de daarop aansluitende therapeutische werkwijzen. In een inleidend hoofdstuk worden eerst een aantal aspecten van afasietherapie in het algemeen beschrèven en wordt het werken volgens taalverwerkingsmodellen bij behandeling en therapie geïntroduceerd. Hoofdstuktwee stelt dan het synthesemodel voordat Bastiaanse (1993) ontwikkelde op basis van de bestaande modellen van Ellis en Young (1988), Levelt (1989) en Black (et al. 1991). Haar model probeert te vatten hoe zowel gesproken en geschreven woorden als zinnen geproduceerd en begrepen worden. Zoals dat binnen de cogn~ieve neuropsychologie gebruikelijk is, is het een model opgebouwd uit modules en verbindingsroutes. In hoofdstuk 3 wordt, verwijzend naar bovenstaand model,'besprokim welke stoornissen er allemaal kunnen optreden naargelang bepaalde modules of verbindingsroUtes geheel of gedeeltelijk verstoord zijn. Hoofdstuk 4 geeft een kort overzicht van bestaand (Nederlandstalig) onderzoeks- en therapiemateriaal voor afasie maar vooral ook een beschrijving van de verschillende subtests van de PALPA. In hoofdstuk 5 tenslotte, wordt beschreven en geïllustreerd hoe onderzoek en behandeling met behulp van de PALPA en volgens het eerder beschreven taalverwerkingsmodel kan gebeuren. Met d~ boek, dat overigens zeer helder geschreven is en vlot leest, werd de mogelijkheid gecreëerd om tegemoet te komen aan de voorwaarde geformuleerd bij de PALPA dat gebruik van deze test inzicht vereist in de taalverwerkingsbenadering waarop de test gebaseerd is. Verder wordt ook de link naar de therapie heel expliciet gemaakt. Zowellioordegenen die al in het werkveld staan als voor studenten (logopedie, klinische linguïstiek, taalpathologie ... ) is d~ boek o.i. een waardevolle publicatie. J.V.B.
BEHAVIORAL COGNITIVE STUTIERING THERAPY •
84
Stanley A., Goldberg Ph. D., Uitgeverij: Intelli Group Publishing,
Suite 303, 450 Taraval - St.-Francisco. Het B.C.ST-programma wordt ondersteund door 4 therapeutische modellen. 1. Operante cond~ionering 2. Thecognitivetherapeutic approachdeveloped by Culatta (70) 3. Stimulus anticipatie 4. Het gebruik van vloeiendheidscontracten (Shanner and Florence (1980)). De combinatie van deze 4 resulteert in een therapieprogramma dat bedoeld is om vloeiend spreken te ontwikkelen. Naast een korte theoretische samenvatting van deze ondersteunende elementen, reikt het programma een stap voor stap model aan voor het klinisch onderzoek. van vloeiendheid. Als therapiemodel hanteert het programma een "Fluency shaping model" ondersteund door counseling en het aanreiken van hulpmiddelen die ertoe bijdragen de attitudes t.O.V. stotteren te veranderen. Tijdens de generalisatiefase van de therapie wordt sterk de nadruk gelegd op het afsluiten van "vloeiendheidscontracten", oplopend in moeilijkheidsgraad, met personen die bij het therapieproces betrokken zijn. . . Het programma omvat naast een demonstratie audio - cassette. een stap voor stap handleiding doorheen de verschillende stadia van de therapie. Naast een degelijke theoretische onderbouw is het programma duidelijk en overzichtelijk opgesteld en biedt het een bruikbaar hulpmiddel voor therapeuten die met fluency shaping technieken willen werken bij de behandeling van stotteren. H.C.
CURRICULUM HOORTRAINING, LEIDRAAD VOOR HOOROPVOEDING EN .REVALIDATIE VAN SLECHTHORENDEN EN DOVEN. •
Van Hedel-van Grinsven R., Coninx F., 1995, Sint-Michielsgestel, Instituut voor Doven (te bestellen bij: Instituut voor Doven, R&Drr, antwoordnummer 42, NL-5260 VG Sint-Michielsgestel).
Het curriculum hoortraining is volgens de auteurs gegroeid uit een concrete behoefte, ontstaan door de toenemende mate van hoorrevalidatie aan volwassenen en kinderen die een cochleair implantaat gekregen hadden. Het richt zich niet enkel tot begeleiders van kinderen waarvoor een hoortrainingsprogramma ontwikkeld wordt maar richt zich ook tot volwassenen voor wie hoortraining een meer zelfstandig pakket van oefeningen en activiteiten is. Het doel is niet geïsoleerde hoorvaardigheden te ontwik-
TLA 1997 (27) - 2 kelen maar het horen te integreren in de dagelijkse vaardigheden. Diverse aspecten (leeftijd van de leerling, sociale en communicatieve vaardigheden, bijkomende problemen e.d.) kunnen een invloed hebben op onder meer de ernst van het gehoorverlies, derhalve ook op de keuzen in het oefenplan en op het succes ervan. Deze aspecten werden niet expliciet aan oefeningen gekoppeld. Daardoor wordt - overigens volkomen terecht - voorkomen dat het curriculum als een receptenboek gehanteerd wordt. In het voorwoord stellen de auteurs dat voor de beginnende of minder begaafde kok een kookboek/curriculum de redding is maar dat de ervaren en begaafde kok het kookboek spoedig als een naslagwerk zal zien. Deel A bevat enkele hoofdstukken waarin basisinformatie in verband met horen en spraak gegeven wordt. Aangezien het curriculum zich ook richt tot de gehoorgestoorde zelf kan een deel van de doelgroep ("de volwassen leerling") hierin nuttige informatie vinden. Voor de logopedist/audioloog is het "parate kennis". Elk hoofdstuk geeft allereerst een begripsomschrijving, verderdoelstellingen, oefenwijzen met aandachtspunten en oefenstof. Hoofdstuk 1 gaat over geluid en geluidswaarneming en geeft beknopt en duidelijk uitleg in verband met enkele audiologische onderzoeksmethodes. Objectief audiometrisch onderzoek wordt niet voorgesteld. Het zou volgens ons de volledigheid ten goede komen. Hoofdstuk 2 behandelt de detectie van geluid en gaat in op werkwijzen om deze te verbeteren. Naast een definitie wordt aan de hand van voorbeelden aangegeven hoe de vaardigheid in het detecteren van geluid met formele en informele oefeningen kan verbeterd worden. Daarbij wordt, zoals ook in de volgende hoofdstukken, de oefenwijze voorgesteld (waaronderookoefeningen met technische hulpmiddelen zoals Language Master, cassetterecorder e.d.) en wordt er ingegaan op "Algemene uitgangspunten voor de didactiek" waarin dan mogelijke varianten en aanvullingen op de oefeningen voorgesteld worden. In een derde hoofdstuk komt geluidsdiscriminatie (m.i.v. auditief geheugen) aan bod: discrimineren van diverse, al of niet spraakgebonden geluiden. In deze en andere hoofdstukken (4. Identificatie; 5. Spraakherkennen / Spraakverstaan; 6 Herkennen van omgevingsgeluiden) wordt de informatie niet beperkt tot het voorstellen van oefening, maar kan "de leraar" - waarmee de auteurs ook de logopedist bedoelen - aan de hand van de gepresenteerde algemene oefenwijze en de didactische aandachtspunten zeK geïndividualiseerde oefeningen bedenken. Waar nodig wordt door de auteurs ookaangegeven welke meer specifieke kennis of vaardigheden er van de leraar verwacht wordt (zoals bijvoorbeeld inzicht in akoestische fonetiek voor het opstellen van oefeningen in het discrimineren van woorden op basis van suprasegmentele kenmerken).
Deel B Stappenplan. Met het stappenplan wordt een soort "routebeschrijving" voor het curriculum bedoeld. Het is gebaseerd op toetsen die uitsluitend gebruikt worden om na te gaan of er door het oefenen veralgemening van de oefenaspecten verwezenlijkt is. De resultaten geven inzicht in het behaalde niveau en kunnen leiden tot het bijsturen van het oefenprogramma. Voor de registratie is een aantal formulieren toegevoegd. Alle onderdelen uit deel A zijn daarbij aan de orde. Deel C Geluiden. In dit deel wordt ingegaan op de prosodische en segmentele kenmerken van geluid. Eerst worden spraakgeluiden voorgesteld en besproken. Verder is er een overzicht van cultuur- en natuurgeluiden en de spraakondersteunende bewegingen. Bij enkele voorgestelde geluiden zouden we toch enig voorbehoud maken, vooral op grond van het (niet) vertrouwd zijn van gehoorgestoorde kinderen met sommige "natuur"-geluiden (zoals het geluid van een passerende racewagen, matten kloppen, de misthoorn van een boot, het puffen van een stoomlocomotief, ende EE van "Sint geeft mij een chocoladeletter E", ... ). In hetzeKe deel zijn een reeks tabellen opgenomen waarmee de mate van akoestisch en visueel contrast tussen medeklinkers wordt aangegeven; Vervolgens worden reeksen brabbels en omgevingsgeluiden opgesomd. De omgevingsgeluiden werden in tabellen thematisch geordend en voorzien van een indicatie in verband met hun kenmerken (continu/discontinu, hard/zacht, kort/lang). De tabellen zijn bedoeld om het opstellen van een systematische oefengang te vereenvoudigen. In deel D1 wordt het aanwenden van volgende technische hulpmiddelen beschreven: cassetterecorder, Language Master, videoset, Interactief Spraakafzien en Gehoor, de Visuele Spraakafbeelder, de Geluiden identificatie Trainer, het computerprogramma Interactieve Hoortraining, de intonatiemeter. Deel D2 bevat lijsten met adressen van uitgeverijen van leermiddelen en de beschrijving van enkele bekende en minder bekende spelletjes die voor hoortraining kunnen toegepast worden. Deel E bevat woordenlijsten die als oefenstof kunnen gebruikt worden. Enkele reeksen woorden werden thematisch geordend. Het laatste deel bevat de literatuurlijst. Het curriculum is bestemd voor begeleiders die voor het opmaken van het onderdeel "hoortraining" in een behandelingsplan voor gehoorgestoorden creatief wensen en weten om te gaan met de aangeboden mogelijkheden. Ze zullen het bundel waarschijnlijk binnen handbereik houden. Het Curriculum Hoortraining is losbladig uitgegeven. Wie het zich aanschaft kan inschrijven voor de aanvullingen (3 jaar gratis). Eveneens verkrijgbaar is een mapje met kopieën uit diverse catalogi van een aantal uitgevers van materialen, bruikbaar voor hoortraining. L.S.
85
TLA 1997 (27) - 2
AUDIOLOGISTS' •
DESK REFERENCE
Volume1,OiagnosticAudiologyPrinciples, Procedures, and Practices James W. Hall, 111 & H. Gustav Mueller, lil, San Oiego & London, SingularPublishingGroup,lnc, 1997,904 p. ISBN 1-56593-269-2
Dit is niet nog maar eens een audiologie en audiometrie boek. Het grote voordeel van dit werk ten opzichte van "Katz :Handbook of c1inical audiology" is dat het heel samenhangend is, en een totaal nieuwe frisse aanpak heeft. Zowel Hall als Mueller zijn docent aan degereputeerde Vanderbilt University, Devision of Hearing and'Speech Sciences, School of Medicine en dat merk je ook. Wanneer je het boek openslaat moet je meteen den ken aan eencomputemandboek, zoals b.v. "Internet voor Dummies". Bij het eerste hoofdstuk kregen we meteen een heel ongewone maar amusante kijk op de anatomie van het middenoor: '~ccess to the middle ear space or the best way to escape from the middle ear space in the event that a serious fire breaks out. It you were visiting the middle Ear cavity (maybe checking out action in that incudostapedial joint, or seeing whether your promontory is reallyprominent), and suddenly a fire broke out, you could: Run toward the tympanie membrane and hit it l!s hard as passible. hoping to break through, but you'd :probably just bounce back frustrated on your gluteus maximus. 'Attempt an escape by erawling along the epitympanie recess and then through that posteriorsuperioropening called the aditus and into the mastoid antrum. In your panic, ho wever, you'd probably get lost forever in the mastoid air cells. Break oft a piece of your ossieles use it to puncture the round window, hoping to jump through to safety. Chances are you'd drown in perilymph instead. 'Grab your crura (one crus in each hand) and yank with all your might trying to break your stapes footplate loose to gain access through theoval window. You'd no doubt be overcome by smoke inhalation in the process. Or, if you'd been a serious student of middle ear anatomy, you let out a hearty "G eronimo" and dive feet or head first into the eustachian tube and slide to probable salvation. Just hope that a poorly timed swallow doesn't propel you down the esophagus." Al dit moois samen met een heel uitgebreide bron aan heel recente informatie over de volgende onderwerpen:
86
Principles of Auditory Science (76p) Pure Tone Audiometry (36p) Speech Audiometry (62p) Immittance Measurements (60p) Otoacoustic Emissions (54p) Electrocochleography (30p) Auditory Brainstem Response (70p) Cortical Auditory Evoked Responses (40p) Pediatric Audiology (34p) Infant Hearing Screening (22p) Central Auditory Processing Disorders (78p) Diagnostic Audiometry (52p) Electroneuronography (24p) Vestibular Assessment and Rehabilitation (48p) Diseases and Syndromes (38p) Diagnostic Medical Techniques and Surgical Procedures (52p) Drugs and Clinical Pharmacology (66p) References (14p) en wordt afgesloten met een volledige Index. Per onderwerp krijgen we een kort maar boeiend historisch overzicht van de test, voorstelling van de grondlegger van de test (mover and oscillator), normatieve gegevens, concept van de test, flowcharts, technische tips en ook de essentiële gegevens die je moet kennen (facts and features). Kortom dit werk is zowel een aanrader voor de beginner als voorde gevorderde audioloog. Indienje echter nog onderwerpen wenst, die je in dit werk niet terug kan vinden, is er geen nood. Binnenkort verschijnt deel2, dat hande~ over "Audiologic Management, Rehabilitation, and Terminology". Mark Lau reyns
INFANTS AND HEARING •
Oeborah Hayes & Jerry L. Northern, Singular Publishing Group Inc. San Oiego, London
Mu~idisciplinaire benadering van de problematiek van vroege detectie en diagnose van gehoorverlies. Medische, genetische en audiologische aspecten, van gehoorverlies bij neonati worden gerelateerd aan de impact ervan op spraak en taalontwikkeling. Het boek bestaat uit 3 delen: - Algemene benadering van vroegkinderlijk gehoorverlies. Vroegtijdige detectie en identificatie van gehoorverlies wordt beschreven, met inbegrip van een bruikbaar screeningsmodel. "Comprehensive Infant Hearing Program" C.I.H.P. Medische-, genetische. enontwikkelingsevaluatie en diagnose. Prothese aanpassing en gehoorsrevalidatie met inbegrip van het belang van ouderbegeleiding en counseling. -
Klinische aspecten van vroegkinderlijk gehoorverlies
TLA 1997 (27) - 2 Het genetisch aspect van gehoorverlies wordt uitvoerig besproken met inbegrip van de associatievan gehoorverlies met verschillende veel voorkomende syndromen. De prenatale ontwikkeling in het algemeen wordt beschreven met bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van het gehoor, aangezicht en verhemelte. Een apart hoofdstuk belicht de bijzondere zorg en aandacht die moet besteed worden aan de neonatale intensieve zorgeenheid. Alhoeweldeinhoudvandeelll vooral medisch sterk onderbouwd is; geeft het ook voor zorgverstrekkers in latere stadia een duidelijk en volledig overzicht. -
Revalidatie en management Voorstelling van screeningsmodellen en onderzoeksmethoden. Ook hier weer primeert de medische benadering. Het boek verwijst wel telkens naar de uitgesproken impact op opvoedkundige processen, maar gaat er nergens dieper op in. Prothese aanpassing en gehoorsrevalidatie worden slechts summier benaderd.
Voor logopedisten en studenten logopedie in opleiding is het éen bruikbaar, medisch geärienteerd naslagwerk dat herhaaldelijk verwijst naar multidisciplinaire aanpak van het probleem.
over het belang van goed omgaan met gevoelens, over verbanden tussen stotteren en emoties en tenslotte over emoties en cognities. In een tweede deel wordt het oefenpakket besproken. Bij de opbouw van het pakket hebben de auteurs zich gebaseerd op Van Riper: identificatie, discriminatie van gevoelens en het generaliseren ervan. Voor de kinderen aan generaliseren toe zijn wordt training in probleemoplossend denken voorzien. Hiermee wil men kinderen leren dat ze soms best ook zelf oplossingen voor problemen kunnen zoeken. Ik ga ervan uit dat ook de auteurs van dit werk de theoretische inleiding beschouwen als totaal ondergeschikt aan het oefenpakket. Als de potentiële koper zijn theoretische inzichten denkt te verruimen komt hij bedrogen uit. De informatie is bijzonder beknopt en bovendien opvallend algemeen gehouden. In feite moet de theoretische inleiding beschouwd worden als achtergrondinformatie of als een algemene inleiding bij het oefenpakket. Het verdient niet 'de status' van een 1ste deel. Het oefenpakket (deel 2) voorziet in een handleiding en knipvellen. Bij het identificeren van gevoelens worden twee activiteiten voorzien, elk met een vaste structuur.
H.C. BLIJ, BOOS, BANG, VERDRIETIG: SOCIALE VAARDIGHEDEN EN STOTTERTHERAPIE VOOR KINDEREN VAN 4 TOT 8 JAAR •
D. Spoelders & H. Ferman, Acco Leuven, 1996, ISBN 90-334-3706-6.
Blij, boos, bang, verdrietig is bedoeld als een oefenpakket om kinderen (ook stotterende kinderen) van 4 tot 8 jaar met vier basisgevoelens te leren omgaan. Bovendien wil het oefenpakket een betere probleemoplossende houding bijbrengen. Op die manier kunnen kinderen soepeler worden in het verwerken, verwoorden en leren omgaan met gevoelens en gedachten. Met dit werk richten de auteurs zich tot therapeuten, kleuterleidsters, ouders en anderen die nauw betrokken zijn in de begeleiding van kinderen. Ze beklemtonen dat hun oefenpakket een aanvulling is op therapie, reeds bestaande programma's of literatuur. Het boek bestaat uit twee delen: In een theoretische inleiding vinden we informatie
Activiteit 1: De pop. 1. Een inleidende activiteit. Bij elk gevoel wordt a.d. h. van een geknutselde pop en gerichte vragen de overeenkomstige gelaatsuitdrukking getekend. 2. De gelaatsuitdrukkingen worden bekeken in een spiegel. 3. De therapeut vraagt het kind of het de betreffende gevoelens meegemaakt heeft en waarom het zich dan blij, boos, bang of verdrietig voelt. Activiteit 2: Een spel. Het kind moet uitspraken beoordelen met waar of niet waar. Het te identificeren gevoel wordt aan een situatie ol een gebeurtenis gekoppeld. We merken op dat sommige uitspraken niet eenduidig zijn. Ze kunnen zowel waar als niet waar zijn. Andere uitspraken kunnen, naast het te identificeren gevoel, andere gevoelens die even sterk ol sterker zijn uitlokken. Dergelijke slordigheden mogen niet voorkomen in dergelijk oelenpakket. De eenduidigheid gaat helemaal de mist in bij de aanbreng van het gevoel 'verdrietig'. Het is de bedoeling dat het gevallen puzzelfiguurtje het gevoel 'verdrietig' ervaart. Ik maak me sterk dat er andere gebeurenissen te bedenken
87
TLA 1997 (27) - 2 zijn die eenduidig het betreffende gevoel oproepen bij eén kind.
den gestimuleerd om in te gaan op moeilijke situaties die het kind die dag heeft meegemaakt.
Bij het discrimineren worden de gevoelens in paren gekoppeld. Voor elk paar wordt één activiteit voorzien. De discriminatiefase wordt afgerond met een aantal activiteiten waarbij de 4 basisgevoelens door elkaar gediscrimineerd worden. Knipvellen zijn voorzien.
Het geheel had naar mijn gevoel langer moeten rijpen voor het naar de drukpers ging. Jammer. Ik mis o.a. thuisopdrachten bij elke fase van de training iJ.v. transfert en generalisatie. De variatie in de aankleding van de oefeningen is relatief beperkt. In de didactische opbouw worden wel de benodigdheden, de voorbereiding en het verloop vermeld, maar niet de doelstelling van de oefeningen. De kopieerfunctie van detekstverwerker werd menigmaal gebruikt, ze~s voor grotere stukken tekst. De tekeningen ontgoochelen. Ze zijn zeer amateuristisch en minder aantrekkelijk. Ze staan in fel contrast met het schitterende omslagontwerp van Danny Juchtmans.
Het onderdeel probleemoplossend denken omtrent de basisgevoelens voorziet in twee activiteiten per gevoel en een aantal oefeningen waarbij de 4 gevoelens samen aan bod komen. De auteurs maken gebruik van tekeningen en uitspraken. Bij elke uitspraak mag een oplossing gezocht worden. Sommige uitspraken lenen zich niet makkelijk tot het vinden van een 'aanvaardbare' oplossing. Opnieuw duikt ook hier het probleem van de eenduidigheid op. De laatste fase is de generalisatie. A.d.h, van een zeelfgemaakte kalender of een huisje wordt het kind in staat gesteld om thuis te vertellen over wat het die dag beleefd heeft. Het meest opvallende gevoel wordt gevisualiseerd. De ouders wor-
88
Dit neemt niet weg dat ik veel respect heb voor de genoemde auteurs. Zeker omdat er vanwege de werkdruk bij de logopedist vaak niet veel tijd meer resst om bijkomende initiatieven te nemen. Ze hebben een lovenswaardige poging gedaan om een bruikbaar pakket uit te bouwen. C.H.
TLA 1997 (27) - 2
MEDEDELINGEN
•
STICHTING LOGOPEDIE FONDS
Het symposium waarop de SLF-prijs zal uitgereikt worden, zal dit jaar plaats vinden op 29 november 1997in het Limburgs Univers~air Centrum te Diepenbeek. Ter informatie van onze lezers-studenten volgen hierna de richtlijnen van deze prijsvraag. Bijkomende inlichtingen zijn te verkrijgen bij de secretaris, dhr. J.J. Lambert, Heidestraat 47, 3590 Diepenbeek.
REGLEMENT STICHTING LOGOPEDIE FONDS PRIJS De Stichting Logopedie Fonds heeft de bedoeling jaarlijks een prijs in te richten ter bevordering van onderzoek op het terrein van de logopedie. Hiermee wil de Stichting uitvoering gevenaan één van haar statutaire doelstellingen t.w. personen of groepen van personen te stimuleren wetenschappelijk of toegepast onderzoek, op het terrein van de logopedie, te doen. De prijs wordt verleend aan één afgestudeerde (of meerdere afgestudeerden in geval van coproductie) van een Hogeschool of een Universiteit die zich verdienstelijk heeft (of hebben) gemaakt op het gebied van onderzoek binnen de discipline logopedie. Aan de onderscheiding is enerzijds voor de afgestudeerde(en) en anderzijds voor de opleiding die de prijswinnaar(s) heeft opgeleid een geldbedrag verbonden.
Reglement
van de SLF-PRIJS
Artikel 1. Stichting Logopedie Fonds Prijs a. De Stichting Logopedie Fonds kent de SLF-prijs toe voor een uitzonderlijk verdienstelijk onderzoek op het terrein van de logopedie. b. De SLF-prijs kan worden toegekend aan één of meerdere afgestudeerden van een Nederlandse of Vlaamse Hogeschool of Universiteit die in het kader van het afstuderen onderzoek heeft (hebben) gedaan en met dit onderzoek een bijdrage leveren aan de kwaliteitsbevordering van de logopedie in de ruimste zin des woords.
Artikel 2. Frequentie van toekenning De SLF-prijs wordt in de regel één maal per jaar toegekend, tenzij het bestuurtot het oordeel komt daarover anders te moeten beslissen. Artikel 3. Criteria voor toekenning De toekenning van de prijs geschiedt uitsluitend aan afgestudeerden die zijn (waren) ingeschreven aan een Hogeschool of Univers~eit in Nederland of Vlaanderen. Artikel 4. Procedure van mededinging a. Ten laatste op 15 juli van elk jaar dienen de Hogescholen of Universiteiten één in dat jaar uitgevoerd onderzoek in het kader van het afstuderen te nomineren voor de SLF-prijs. b. Elke inzending dient in vijfvoud te gebeuren. c. Inzendingen die naar het oordeel van het Bestuur niet voldoen aan artikel 1b, worden niet in behandeling genomen. d. De nominatie betekent dat door de auteur(s) toegezegd wordt de verkregen onderzoeksresultaten op een symposium in de vorm van een lezing te presenteren. e. Door de nominatie verplichten de opleiding en de auteur(s) zich ertoe, dat er vóór de datum van de uitreiking van de SLF-prijs, waarvoor het onderzoekwerd genomineerd, geen publicatie zal plaatsvinden van de inhoud of een gedeelte van de inhoud van het genomineerde onderzoek. f. De genomineerde auteur(s) levert (leveren) bij het inzenden van het onderzèek een tekst aan van maximaal 15 pagina's waarin het onderzoek (opzet, verloop en resultaten) wordt beschreven. Deze samenvatting zal tenminste omvatten: - een inleiding; . - een beschrijving van de gebruikte methode (o.a. gebruikt materiaal, proefpersonen en gevolgde procedure); - de verkregen resultaten; - discussie en conclusie; - eventueel verwijzing naar gewenst vervolgonderzoek; - een literatuurlijst (lijst van de gebruikte literatuur). . Daarnaast dient ook meegestuurd te worden een korte samenvatting van maximaal 100 woorden t.b.V. de symposiummap. De tekst wordt ingeleverd op diskette in WP of Word. De bedoeling is datop basis van de teksten van alle genomineerde onderzoeken een publicatie wordt gemaakt die bij de uitreiking van de SLFPrijs aangereikt zal worden aan de deelnemers van het symposium en later te koop zal worden aangeboden. Door het feit van het indienen van
89
TLA 1997 (27) - 2 deze tekst gaat (gaan) de auteur(s) ermee akkoord dat deze publicatie plaatsvindt. g. De auteur(s) verklaart (verklaren) het volledige auteursrecht op het genomineerde werk te bezitten. Deauteur(s) vrijwaart (vrijwaren) de Stichting Logopedie Fonds voor alle vorderingen van derden betrekking hebbend op de inhoud en de vorm van de publicatie.
ArtikelS. Procedure van toekenning a. Het Bestuur van de Stichting Logopedie Fonds stelt een jury samen die bestaat uit 4 docenten logopedie (2 u~ Nederland en 2 uit Vlaanderen) en wordt voorgezeten door een deskundige op het gebied van de logopedie, die het ene jaar u~ Vlaanderen en het andere jaar u~ Nederland komt. b. De inzendingen dienen betrekking te hebben op onderzoek (wetenschappelijk of toegepast) op het terrein van de logopedie en de resuhaten van het onderzoek dienen innoverend te zijn voor de logopedisch praktijk. Aan de hand van de volgende cr~eria zullen de juryleden de onderzoeken van de genomineerden beoordelen: - . de graad van relevantie voor de logopedische praktijk; - de bruikbaarheid van deonderzoeksresuhaten voor de logopedische praktijk; - het innovatieve karakter; - de bijdrage aan de kwal~eitsbevordering van de logopedie; - de eventuele bijdrage tot een verdere ontwikkeling van logopedische theorieën; - de toegankelijkheid (leesbaarheid) van het onderzoeksverslag; - de inzichtelijkheid (duidelijkheid) van de weergave van de resultaten van het onderzoek. c. Er zal een symposium worden georganiseerd waarop de genomineerden hun onderzoeksresuhaten presenteren. Op het einde van het symposium zal de voorzitter van de jury bekend maken wie de SLF-prijs heeft gewonnen. d. Als de jury van oordeel is dat geen van de ingezonden opdrachten van voldoende niveau is, kan het Bestuur van de Stichting beslissen tot het niet u~reiken van de prijs in het betreffende jaar of tot het verdelen van de prijs over meerdere ingezonden onderzoeken. Artikel 6. Aard van de SLF-Prijs a. De auteur(s) van het bekroonde onderzoek heeft (hebben) recht op een geldprijs. b. De opleiding waar de prijswinnaar heeft gestudeerd krijgt ook een geldprijs. c. De Bestuur van de Stichting stelt jaarlijks de hoogte van de geldprijzen vast.
90
Artikel? Bekendmaking Het Bestuur van de Stichting Logopedie Fonds geeft via de vaktijdschriften in Nederland en Vlaanderen bekendheid aan het oordeel van de jury. Artikel 8. Uitreiking van de onderscheiding De prijs wordt op het einde van een symposium dat georganiseerd zal worden op de laatste zaterdag van november aan de winnaar(s) u~gereikt.
•
STEM-, SPRAAK- EN TAALPATHOLOGIE Samenvattend verslag discussie lustrumbijeenkomst SSTP (29-11-1996)
In 1996 bestond het tijdschrift Stem-, Spraak- en Taalpathologie vijf jaar. D~ was reden om op vrijdagmiddag en -avond 29 november 1996 een bijeenkomst te organiseren met alle redactieadviseurs, kemredactieleden, medewerkers van de u~gever, en extern genodigden. Het programma bestond u~: - Kort overzicht geschiedenis SSTP (Herman Peters, Ben Maassen). - Lezing mevr. S. Bakker (medisch wetenschappelijk bibliothecaris en hoofd van de Medische Bibliotheek van het AMC) met als titel: "Automatisering medische literatuur in Nederland". - Lezing dhr. P. Wouters (verbonden aan de vakgroep Wetenschaps- en Technologiedynamica van de UvA) met als titel: "Cyberscience". Beide lezingen schetsten een verhelderend en prikkelend beeld van verleden, heden en toekomst van het wetenschappelijk publiceren en de consequenties daarvan voor het wetenschapsbedrijf: - Discussie over reviewprocedure en redactioneel beleid. D~ samenvattend verslag heeft betrekking op het kort overzicht van de geschiedenis van SSTP en de discussie over reviewprocedure en redactioneel beleid.
Geschiedenis SSTP en Lezers-enquête Was bij de start van SSTP in 1992 door de u~gever een proefperiode van 5 jaar gesteld - voorde redactie een riant krediet - de aanloopfase was met 850 abonnees in het eerste jaar boven verwachting goed verlopen. In de loop der jaren is het aantal abonnees met een kleine 30 % gedaald tot 620. Hoewel een
TLA 1997 (27) - 2 dergelijke daling te verwachten is in een periode waarin het tijdschrift een eigen karakter ontwikkelt, vormde deze daling tevens de belangrijkste aanleiding een lezersenquête te houden. De tweede aanleiding was het gegeven dat het tijdig beschikbaar krijgen van afgeronde manuscripten voortdurend aandacht bleef vragen van de kernredactie. De portefeuille van toegezegde manuscripten en manuscripten in voorbereiding is heel behoorlijk gevuld, maar nog is niet de ideale situatie bereikt, dat een aantal tijdschriftnummers klaar op de plank ligt. Gevolg hiervan is, dat de gelijkeverdeling van artikelen over pathologievelden of wetenschapsgebieden niet per nummer altijd lukt; een tweede gevolg is, dat het tijdschrift pas aan het einde van ieder kwartaal verschijnt. En en ander vormde de reden in 1995 een lezersenquête te houden. Van de niet-inst~utionele abonnees hebben 167 (40 %) de enquete ingevuld, ruim voldoende om de resultaten serieus te nemen. Ruim 80 % van de abonnees bestaat uit vrouwen, 65 % heeft een HBO-opleiding gevolgd, naar wij aan nemen het merendeel logopedie. Bij de interpretatie van de oordelen over SSTP valt op dat de afzonderlijke aspecten van het tijdschrift overwegend pos~ief worden gewaardeerd, terwijl toch de totale waardering maar mátig is. Als sterke punten worden genoemd het brede wetenschappelijke karakter, en de leesbaarheid van het tijdschrift. Ook de kwaliteit van de geboden informatie, de overzichtsartikelen, de algemene noemer van het blad, de verdeling tussen fundamenteel en klinisch gericht onderzoek, en de schrijfstijl, verzorging en opmaak scoren hoog. Daar tegenover staat, dat als één van de meest genoemde zwakke punten de lengte (te lang) en leesbaarheid (te moeilijk, teveel statistiek) worden gemeld. Kennelijk is er grote diversite~ in wat lezers verwachten. Een-zeer groot percentage lezers, iets meer dan 50 % vindt SSTP te weinig praktijkgericht: er is te weini~ sprake van therapeutische toepasbaarheid en er is te weinig aandacht voor behandelmethoden. De geringe mate van praktijkgerichtheid is voor veel lezers een bezwaar, en daarnaast het ontbreken van artikelen over therapie, casuistiek, en korte onderzoeksverslagen. De redactie heeft daarop in 1996 gereageerd met het instellen van een rubriek "Korte Onderzoeksverslagen", een rubriek "Klinisch Forum", en een aanpassing van de redactionele richtlijnen om aan praktische toepassingen en therapeutisch consequenties expliciet aandacht te schenken In het artIkel. De resultaten van de enquête en de redactionele wijzigingen werden in het voorwoord van nummer 1 van 1996 vermeld.
Discussie reviewprocedure redactioneel beleid
en
Eén van de eerste opmerkingen die werd gemaakt, was dat de redactionele wijzigingen van begin 1996 bij veel redactie-adviseurs niet bekend waren. Kennelijk is de berichtgeving onvoldoende geweest. Verder blijkt het aantal onderzoekers dat Zich met stem-, spraak- en taalpathologie bezighoudt in een fundamenteel dan wel meer toegepast kader In het Nederlandstalige gebied (Nederland en Vlaanderen) relatief beperkt te zijn, hetgeen een reden zou kunnen zijn waarom de aanvoer van kopij moeizaam verloopt. Veelal wordt een beroep gedaan op een relatief kleine groep onderzoekers/clinici. Er wordt een aantal voorstellen gedaan om meer kopij te ontlokken, met name ook bij degenen die in de klinische praktijk werkzaam zijn en de drempel na~r het tijdschrift als te hoog ervaren (wetenschappelijk nivo, gebruik van statistiek etc.). Deze voorstellen omvatten: - meer ruimte voor klinische casus-beschrijvingen! studies. - meer themanummers, met b.V. een hoofdartikel over een bepaald onderwerp (op u~nodiging) en de reacties daarop van een geselecteerd forum van wetenschappers.en clinici. (N.B. De in 1996 gestarte rubriek "Klinisch Forum".- eerste verschijning jaargang 5 nummer4,begm 1997 - komt aan deze wens tegemoet). - meer ruimte (expliciete uitnodiging) voor lezersreacties. . - meer informatie over praktische zaken (u~gekomen boeken op vakgebied, overzicht publicaties op vakgebied, u~gekomen hard- en softwa~e, websites, etc.), met daaraan gekoppeld een kritische bespreking van voor- en nadelen en kwaliteit. _ kernredactie uitbreiden, zodat speäieke taken als hierboven bedoeld, beter kunnen worden verdeeld. - handhaven en eventueel uitbreiden van korte onderzoeksverslagen, waarbij met name ook studenten gemotiveerd moeten worden om van hun afstudeerscriptie (WO + HBO) een kort onderzoeksverslag te maken en dit naar het tijdschrift op te sturen (waarbij in de persoon van de begeleider een zekere drempel moet worden ingebouwd om te voorkomen dat er een toevloed aan onbruikbaar materiaal binnenkomt). _ instituten uitnodigen informatie over lopend onderzoek op het eigen vakgebied in de vorm van een beknopt overzicht jaarlijks te presenteren (analoog aan jaarverslag). Ook kunnen .instituten gemotiveerd worden om interne publicaties m beknopte vorm aan het tijdschrift aan te bieden, zodat deze meer verspreiding krijgen.
91
TLA 1997 (27) - 2 -
regelmatig doen verschijnen van wetenschappelijk goed onderbouwde review- en experimentele artikelen over bepaalde onderzoekslijnen in het vakgebied; hierbij vah o.a. te denken aan aan bewerkingen van Engelstalige artikelen. Bij d~ alles moet in ieder geval voorkomen worden dat er teveel een overlap gaat ontstaan met een tijdschrift als Logopedie & Foniatrie. SSTP blijft een wetenschappelijk tijdschrift, dat vooral tot doel heeft om eenieder die werkzaaam is op het terrein van de stem-, spraak-, en taalpathologie, te inlormeren over het onderzoek dat er in Nederland en België plaatsvindt. Wel kan waar dit van toepassing is (korte onderzoeksverslagen, casusbeschrijvingen) de wetenschappelijke norm worden aangepast om voor d~ soort publicaties de drempel niet te hoog te maken. De bekendheid van het tijdschrift kan wellicht ook nog worden vergroot door een eigen homepage op Internet. Immers, zoals in de beide lezingen eerder op de middag was gebleken, zal het belang van digitalecommunicatie in de komende jaren explosiel toenemen. Ben Maassen
.. ICPLA INTERNATIONAL CUNICAL PHONETICS AND L1NGUISTICS ASSOCIATION
6th Annual Conference Nijmegen,
The Netherlands
October 13-15, 1997 After asucceslullustrum weare pleased toannounce the nex1; 6th Annual Conferance of the International Clinical Phonetics and Linguistics Association (ICPLA) which will take place in: Nijmegen, The Netherlands . October 13-15,1997 ICPLA-conferences cover all topics related to language, speech, and hearing disorders in both aduhs and children. Contributions Irom e~her a clinical, theoretical and/or methodological perspective are very welcome. This year's conlerence particularly asks your attention lor speech perception. Both oral and poster presentation are very welcome. Submission ol posters will be stimulated. Preliminary Dates Call for papers: March, Deadline lor submission of abstracts: May 31, Notification ol acceptance: June 30, Deadline lor preregistration: July 15, Organisation & Program Committee Medical Psychology I Child Neurology I ENT
92
1997 1997 1997 1997
Univers~y Hosp~al Nijmegen St.-Radboud Dept. ol Linguistics, Univers~y Groningen Chairman: Ben Maassen Secretariat IWTS, t.a.v. mrs. Yvonne Flokstra Wundtlaan 1, 6525 XD Nijmegen The Netherlands tel. ++31243615751 - Fax ++31 243617018 e-mail
[email protected] PRELIMINARY PROGRAM Sunday, October 12 Welcome at the Max Planck Inst~ute lor Psycholinguistics. Registration Monday, October 13 Keynote addresses: - prol. dr. W.J.M. Leveh (Max Planck Institute lor Psycholinguistics, Nijmegen) Where do spoken words come Irom? - prof. dr. N. Kraus (Northwestern University, Chicago) Speech sound perception: neurophysiology and plastic~y. Scientilic Program Reception by the C~ ol Nijmegen Tuesday,October14 Keynote addresses: - dr. S. Kohn (Rehabil~ation Research Institute , Philadephia) Thestatusol phonological representation influent aphasia. - dr. W.O. Renier (Child Neurology Center, University of Nijmegen) What the neurologist can contribute to speechlanguage diagnosis and therapy. Scientilic Program Social Dinner VVednesday, October 15 Keynote address: - dr. Y. Joanette (Univers~ë Montreal, Montreal) Semantic or semantics: Brain lateralization and the semantic processing ol words. Scientilic Program Ciosing Session To stimulate Iively interactions all presentations will be plenary and will be organized in thematic sessions. In between oral sessions there will be ample time lor Poster Sessions. Submission ol poster presentations will be stimulated bya special prizeawarded bythe ICPLA lorthe most inlormative and attractive poster.
o
TLA 1997 (27) - 2
OPLEIDING TOT CONDUCTlEVE PEDAGOGIE
Praktische inlichtingen Plaats en datum Zaterdag 24 mei 1997 UCL Woluwe - Pavillon des conférences: salie A
Mme A. Czetwertynski, Licenciée en Psychologie, Psychotérapeute, Centre "La Familie", Bruxelles. 14h35 - 15hOO: Les apprentissages scolaires et moteurs en Pédagogie Conductive Mme L. Van Helmont, Ortho-pédagogue, Viceprésidente de I'Association Beige de Pédagogie Conductive, Présidente de "Stap-voor-Stap", Leuven.
Inschrijvingen Bijgevoegd inschrijvingsformulier terug tè zenden naar Mevrouw Brigitte Duplat J. PasteurIaan 114 1180 Brussel ten laatste op 7 mei 1997 of vóór 20 april 1997 indien simultane vertaling gewenst.
Animateur Prof. M. Bonami, Unité de Psychologie du Travail et .. des Organisations, FORG, UCL.
Vertaling Een simultane vertaling naar het Nederlands is mogelijk indien er, vóór 20 april 1997, minstens 15 Nederlandstalige inschrijvingen zijn.
Participants Mr. A. Collinet, Inspecteur-coordinateur de I'Enseignement Spécial et de la Promotion Sociale de la Communauté Française
Prijs 500 BEF voor niet leden 250 BEF voor leden. Betaling op ol)s rekeningnummer BBL 310-1043564-27
Mr. Rovillard, Administrateur
13h45 -14h10: Formation à La Pédagogie Conductive: "aspects actuels" Mr. Y. Ba win, Licencié en. Psychologie et Kinésithérapie, "Conducteur" honoraire. Responsabie des formations à I'Association Beige de Pédagogie Conductive et au Céntre "La Familie", Bruxelles.
avec les parents
Pour qui? Comment?
Généralde I'A. W.IP.H.
Mr. M. Bouillot, Secrétaire permanent du Conseil supérieur de I'Enseignement de Promotion sociale
Voor nadere inlichtingen kunt u terecht, tijdens de kantooruren bij Mevrouw Michèle Marin . Tel. (02) 410 30 09 of Mevrouw Elisabeth Derème Tel. (071) 35 4734
14h10 -14h35: Le "partenariat" Conductive
15hOO - 16hOO: Table Ronde: . Quelle formation?
en Pédagogie
Prof. G. Magerotte, I'Université de Mons
Unité d'Orthopédagogie
de
Prof. C. Lepot-Froment, Service de Psycho-pédagogie de IVCL Prof. J.J. Detraux, Service de Psycho-pédagogie IVniversité de Liège
de
Mr. Ph. Meeus, Ergothérapeute, Enseignant à /'Institut Supérieur d'Ergothérapie et de Kinésithérapie, ISEK, Bruxelles Mr. Y. Ba win, Association Conductive
Beige de Pédagogie
16h15 - 17h15: Assemblée Générale Annuelle de l'Association Beige de Pédagogie Conductive
93
TLA '1997 (27) - 2
SYMPOSIUM
ONTWIKKELINGEN
LOGOPEDISTEN,
KEEL-,
NEUS-,
OORARTSEN
13-14
AMSTERDAM,
IN DE LARYNGOLOGIE
JUNI
EN FONIATERS
1997
ONDERWERPEN
Functionele en chirurgische behandeling van dysfonieën Nieuwe ontwikkelingen in de spraakrevalidatie na laryngectomie WORKSHOP
Gastro-oesofageale reflux Botuline Stembandaugmentatie Stemprotheses en nazorg SPREKERS
Prof. dr. P. Dejonckere, dr. P.P. Devriese, W. Grolman, Prof. dr. P.F. Schouwenburg, Prof. dr. G.J. Hordijk INTERNATIONALE SPREKERS
dr. M. Behlau, dr. H. Dedo, dr. K. Izdebsky, dr. R. Ward
SYMPOSIUM AND WORKSHOP
ON CONTEMPORARY TOPIcs
FOR SPEECH THERAPISTS,
ENT
AMSTERDAM
IN LARYNGOLOGY
SPECIALISTS AND PHONIATRICIANS
- THE NETHERLANDS
Ju NE 13 & 14, 1997 TOPICS
- Dutch and US approaches to functional and surgical treatment of dysphonias. - New trends in prosthetic voice rehabilitation after totallaryngectomy. WORKSHOP
Gastro-esophageal reflux in laryngology. Botox therapy. Vocal cord augmentalion in the paralyzed cord. Application of voice prostheses and accessories after totallaryngectomy. LoCAL
FACULTY
Prof. dr. P. Dejonckere, dr. P.P. Devriese, W. Grolman, Prof. dr. P.F. Schouwenburg, Prof. dr.G.J. Hordijk INTERNATIONAL FACULTY
dr. M. Behlau, dr. H. 0000, dr. K. Izdebsky, dr. R. Ward
94
TLA 1997 (27) - 2
DANAVOX Partners
in Hearing Care
elegant design & volautomatisch draagcomfort het kan allemaal met
DANASOUNO
.. DIIOI.,,"OI : DANASOUNO & DFS
Phonlik
: Pies Audio-ZOOm
RtSOund
in
Beter Horen
de nienwste technieken hoortoestellen van alle merken hoorhulpmiddelen een menselijke aanpak ..A d\.jes
RingleidinJ.,J(' n
T elefoonn.rstt'J'kel's
\\o'idn : MPSo
Phi
ONZE HOORCENTRA
DE MEDISCHE AKOESTIEK PilftnE."l'8
: Encore
AALST
Dendermondses~g.4
053118 5311
ANTWERPEN
Mechelsesleenweg
Landbouwstraal 88
0312481304 031238 6044
BRUGGE
Ezelstraat
050133 73 B2
BRUSSEL
Anspachlaan 125
GELUWE
Maagdenstraat
GENT
Kortrijksepoortstr
GENK
Neerzijstraat
HASSELT
Kol. Dusartpleln
LEUVEN
H. Hooverplein
MECHELEN
Hanswljckstraat
T elt\"isi{,,\'t"l'StN'ken
88
40
0215111985 05&512722
2 81
09/223 89 65 0891305813
71 35 21 35
011122 79 37
01&221592 015141 9678
W tk- en "' ilili'schu,,-ing>is)"tem('n
.
95
TLA 1997 (27) - 2
~,
VERANNEMAN
,"
<>
HOORAPPARATEN: WIDEX - SIEMENS - UNITRON
<>
BATTERIJEN - TOEBEHOREN
<> <>
AUDIOMETERS: MADSEN - SIEMENS IMPEDANTIEMETERS: MADSEN - SIEMENS
<> . ERA - BERA - ECOG: MADSEN - BIOLOGIC <> OP MAAT GEMAAKTE GELUIDSARME CABINES <>
GEHOORBESCHERMERS
<>
<>
RADIO- EN T.V.-VERSTERKERS VIBRERENDE WEKKERS
<>
HERSTELLINGEN
HOOFDZETEL: VERANNEMAN b.v.b.a. RAVENSTEIN GALERIJ 35-37 1000 BRUSSEL TEL. (02) 512 67 37 FAX (02) 512 0413 AGENTSCHAPPEN IN HEEL HET LAND
96
LFiPPERRE
_ HOORAPPARATEN __ _ AUDIOLOGIE _CHIRURGIE
DE WERELD KLINKT ZOVEEL MOOIER DOOR TWEE OREN.
* Uitgebreid
gamma hoorapparaten. Speciale apparatuur voor kinderen: Phonak, FM Phonic Ear systeem
* Specifieke
bijkomende hulpmiddelen voor slechthorenden: radio-, TV- en telefoonversterkers, wekkers voor slechthorenden, ringleidingen, conferentiemicrofoon, ...
* Grote
keuze van screening, semi-klinische en klinische audiometers; impedantiemeters en andere audiologische apparatuur.
* Reëducatie-apparaten
voor therapie bij spraak-
en taalgestoorden. STATIONSSTRAAT 22 1702 GROOT - BUGAARDEN Tel. (02) 466 91 90 Fax (02) 466 93 63
INHOUD
Over de auteurs en hun artikel
57
Enkele kwantitatieve aspecten van spraakafzien P. Corthals, B. Vinck, E. De Vel, P. Van Cauwenberge
58
Beschouwingen over de Speech Viewer 2 als hulpmiddel bij de behandeling van stem- en spraakstoornissen Nathalie Bonny
63
Persoonlijke gehoorbeschermingsmiddelen: inventarisatie en beoordeling van de effectiviteit van de demping en het subjectieve draagcomfort J. Fermie, K. Verbeeck
•
71
Ter informatie: Instituut Sint Marie
79
Boekbesprekingen
82
Mededelingen
89