Add.12
Groten der aarde, levend voor uw glorie, Hebt gij geglimlacht in uw majesteit Als gij het nijver volk van de historie Zich rond u bukken zaagt naar feit op feit? Zij zamelden, dacht gij, de requisieten Voor de gestalte die u was bedeeld Als dit aards spel, ontstegen tot een mythe, In eeuwigheid zou worden voortgespeeld? A i , wees voorzichtig met hun te gerieven, Want 't beeld dat de historie van u maakt Rijst op uit snippers van verscheurde brieven En woorden die gij in uw dromen spraakt. Ja, gij zult spelen, maar als een janklaassen, Een harlekijn om wie het marktvolk lacht, Omdat tot hun vermaak, gedoemde dwazen, Gij het geheimste veil gaaft dat gij dacht . . . Voor al wie glorie zochten in dit leven Is de historie een perfied genoot, Tenzij zij alles wat hen heeft omgeven Meenemen in een glorieuze dood, Een brandstapel van knetterende stammen Waarom het nageslacht verwonderd staat, En die hun slechts van wapperende vlammen De blinkende extaze overlaat . . . Ik die dit alles weet, moet ik niet vrezen V a n voort te gaan? Want wie gedichten schrijft. Moet ook de tijd zien die ze stuk zal lezen, Zodat niet één woord op het ander blijft,
De tijd die alles wat zijn hart vervulde, De huivering van het verruktst moment, Het langstvergetene, het diepstverhulde, Maakt tot de kluchtstof voor een kermistent. „Wie verzen schreef, begroef geheime daden," Fluistert de tijd, „wacht tot ik heb verhaald In welke vore hij zich heeft verraden, Hoe hij gewild heeft, hoe hij heeft gefaald. A l wat hij levenslang heeft doodgezwegen, Zal mijn bezwering wekken uit het graf, Tot het als graanhalmen komt opgestegen E n zijn geheim aan alle winden gaf" . . . Of mag ik hopen dat, historieschrijver, Zoals een avond over d' aarde neigt, Ook eens een eind zal komen aan uw ijver, Omdat wie gans 't geheim verstaan heeft, zwijgt? Dat gij eens naast mij staan zult zonder vragen E n het laat stil zijn tussen mij en u, Omdat om ons de lijnen gaan vervagen E n er één glimlach komt voor mij en u? . . . Hoe menig eeuw is d' avond hier geduisterd Over een toendra of een veenmoeras, Heeft hier een rendier naar de wind geluisterd Of streek een reiger wiekend langs de plas! Hun spiegelbeeld vervloeide op het water, Hun silhouet verschimde in de lucht, Het roepen van hun bronst, hun ver gesnater Werden onvatbaar als het windgerucht.
Ja zo volkomen zijn zij ons ontvloden, Dat hij die graven gaat op deze plek Slechts op een aardlaag stoot, een nieuwe zode, Een wisseling van vegetatiedek . . . En toen de mens kwam die met houw en spade De vogels opjoeg uit het wilgenbos, Een blokhut bouwde, sloten groef en kaden E n sneed het moer in rechte kavels los? W è l mocht die mens zijn ogen laten glijden Over zijn werk, een glimlach om de mond, Toen voor het eerst het lichte groen der weiden Verwonderd waasde langs de nieuwe grond, Maar ook hij zonk toen met het kroos der sloten . Zegt gij: dit leven bleef toch tè bekend E n ligt niet veilig in de grond gesloten Voor een historie die de graven schendt? Zie dan deez' avond aan, waar de verwantschap V a n alles wat hier groeide en verging Gaat blinken in de luchten en het landschap Met één mysterieuze schittering. Want d'avond zegt tot ieder die wil richten: Sta stil voor 't land dat u gedragen heeft. Laat het geheim u in de ogen lichten V a n een verleden dat gij niet beschreeft . . . Barmhartige aarde, gun mij uw vergeten Doe mij genadig in uw schoot vergaan, Dat geen mij meer als mummie na kan meten, In geen museum ik te kijk zal staan.
Barmhartige zee, wil mij in u ontbinden, Doe zo uw golven ruisen door mij heen, Dat geen in zijn herinnering kan hervinden De dwaasheid van mijn woord — dan God alleen . Ja, Gij alleen mijn God, kunt het ontvangen, A l wat van mij in donker heeft geleefd, Omdat slechts Gij mijn armoe en verlangen Nimmer vergeet en ze mij toch vergeeft. A l wat mijn handen en mijn tong misdeden, Sta onverborgen voor üw aangezicht, En al 't verledene word' eeuwig heden, Als het mag opstaan in uw gpdlijk licht! Als Gij, de wereld in uw glans begravend, Glimlachend van uw arbeid rusten zult, Weten wij: het was morgen, het werd avond E n de historie is in U vervuld!
Dit onuitgegeven gedicht werd gedrukt en verlucht door H . N . Werkman in Augustus 1944 in een oplage van 50 ex., die niet in den handel komen, voor de vrienden van De Blauwe Schuit.