Vlaams plattelandsbeleidsplan Actieprogramma 2013 -2015
Leidraad voor plattelandsaccenten in het beleid van de Vlaamse Regering en de lokale besturen op korte en middellange termijn
Voorwoord Vlaanderen heeft een bruisend platteland. Een platteland dat gekoesterd wordt door zijn bewoners en gebruikers. Een platteland dat van streek tot streek een ander gelaat, een andere identiteit heeft. Een platteland dat voedsel produceert, een typische fauna en flora herbergt, hechte dorpsgemeenschappen en rijke tradities kent, en een aangename omgeving is om in te wandelen, te fietsen, om kortom, in te ontspannen. Maar dat Vlaamse platteland is onderhevig aan heel wat transformaties en uitdagingen. Vaak houden die verband met de oprukkende verstedelijking in Vlaanderen. Verstedelijking zet niet alleen de open ruimte onder druk door een toename van bebouwing en verharde oppervlakte, maar zorgt ook voor het ontstaan van nieuwe functies en nieuwe leefwijzen op het platteland. De Vlaamse overheid speelt via het sectorale beleid in op de verschillende uitdagingen op het Vlaamse platteland. Met de uitbouw van het Vlaams plattelandsbeleid wil ik inspelen op complexe plattelandsthema’s en het lokaal en provinciaal beleid aanvullen. Ik heb het genoegen om u het eerste Vlaams plattelandsbeleidsplan met bijbehorend actieprogramma voor te stellen. Dit actieprogramma focust op de periode 2013-2015 en omvat naast acties vanuit het Plattelandsbeleid ook acties uit andere Vlaamse beleidsvelden en -domeinen. Het is een duidelijk engagement van de hele Vlaamse overheid. Een kwalitatief Vlaams plattelandsbeleid realiseren, kunnen we niet alleen. Daarvoor is een nauwe samenwerking met de Vlaamse provincies en gemeenten vereist. Met hen bouwen we de komende jaren verder aan een sterk partnerschap. Ik wil iedereen die aan dit plan meewerkte, van harte bedanken. En ik nodig iedereen uit om samen onze engagementen te realiseren en zo bij te dragen aan een veerkrachtig en vitaal Vlaams platteland.
Kris Peeters Minister-president van de Vlaamse Regering Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
1
Inhoudsopgave INLEIDING
5
DEEL I – SITUERING VAN HET VLAAMSE PLATTELANDSBELEID
9
I.1 Een brede kijk op het Vlaamse platteland. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 I.2 Hoe het Vlaamse platteland omschrijven? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 I.3 Actoren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
I.4 Instrumenten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 I.5 Financiering. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
DEEL II – DOELSTELLINGEN EN ACTIES
21
II.1 PROCESMATIGE DOELSTELLINGEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 A. Een beleidskader aanreiken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 B. Werken aan de omgevingskwaliteit op maat van een gebied. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26 C. De bestuurskracht van plattelandsgemeenten verhogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30 D. Doelen voor stad en platteland afstemmen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32 E. De ontwikkelingen op het platteland opvolgen en erover rapporteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34 F. Zichtbaar maken van en communiceren over een (h)erkenbaar platteland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
II.2 THEMATISCHE DOELSTELLINGEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
G. De open ruimte vrijwaren en ontwikkelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38 H. Naar een functioneel wegennet op het platteland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43 I. Ondersteunen van kwaliteitsvol ondernemerschap in het landelijk gebied . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46 J. Beleving op het platteland kansen geven met respect voor de streekidentiteit. . . . . . . . . . . . . . . . . 50 K. Aandacht voor kwetsbare groepen op het platteland. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53 L. Leefbare dorpen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
DEEL III – PARTNERS VAN HET VLAAMSE PLATTELANDSBELEID
61
III.1 Provincies als partner van het Vlaamse plattelandsbeleid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62 III.2 Gemeenten als partner van het Vlaamse plattelandsbeleid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
DEEL IV - OPVOLGING EN EVALUATIE 71 Bijlage 1 Betrokkenen in proces. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73 Bijlage 2 Toepassingsvelden omschrijving platteland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74 Bijlage 3 Europese programma’s voor gebiedsgerichte werking. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75 Bijlage 4 Lijst van afkortingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
Inleiding Een beleidsplan of een actieprogramma? In 2005 startte de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) het project ‘Plattelandsbeleid, een gezamenlijk innovatieproces’. Dat project bestond o.a. uit een literatuuronderzoek over de trends en ontwikkelingen op het platteland, een inventaris van de initiatieven en projecten van het bestaande Vlaamse plattelandsbeleid en een evaluatie van het gevoerde plattelandsbeleid in de periode 2004–2007. Dit resulteerde in 2008 in een discussietekst die aan verschillende plattelandsactoren werd voorgelegd. De finale tekst, ‘Naar een Vlaams plattelandsbeleidsplan – visie en aanzet tot actie’, werd in 2009 als visietekst en aanzet tot actieprogramma aan de Vlaamse Regering overhandigd. In zijn beleidsnota 2009–2014 engageert minister van Plattelandsbeleid Kris Peeters zich om dit document te concretiseren en te starten met de uitvoering ervan. Het resultaat hiervan ligt vandaag voor u: een geactualiseerd en uitgediept actieprogramma voor de periode 2013–2015. Beide documenten samen kunnen we beschouwen als het beleidsplan, maar dit document afzonderlijk is het actieprogramma met concrete, nieuwe acties waarvoor verschillende entiteiten binnen de Vlaamse overheid zich engageren, in partnerschap met de lokale overheden.
Welke acties werden opgenomen in dit actieprogramma? Dit actieprogramma bestaat aan de ene kant uit acties die geïnitieerd worden vanuit het beleidsveld Plattelandsbeleid, en aan de andere kant uit acties van andere Vlaamse beleidsvelden en -domeinen die qua impact en uitvoering het sectorale overstijgen. Zo komt een horizontaal actieprogramma tot stand dat de structuren en instellingen binnen de Vlaamse overheid overschrijdt. Het plattelandsbeleidsplan ambieert dus niet het volledige Vlaamse reguliere beleid dat invloed heeft op het platteland te vatten. De doelstellingen in dit programma zijn ambitieus en worden in hoofdzaak door het sectorale beleid van de bevoegde beleidsdomeinen gerealiseerd. Dit plattelandsbeleidsplan wil echter inzetten op complexe plattelandsthema’s en/ of plattelandsspecifieke lacunes binnen het reguliere beleid waarbij samenwerking tussen de beleidsdomeinen en met de verschillende plattelandsactoren centraal staat. Dit actieprogramma is dus aanvullend op het reguliere beleid en de bestaande projecten voor en op het platteland van de Vlaamse overheid, provincies en gemeenten. Voor de samenwerking tussen de verschillende plattelandsactoren vormt het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO) een belangrijk forum waar verschillende beleidsdomeinen, bestuursniveaus, middenveldorganisaties en academici met elkaar in dialoog kunnen gaan en kunnen samenwerken. Het Vlaams plattelandsbeleid heeft niet alleen een horizontaal, beleidsdomeinoverschrijdend karakter, maar evenzeer een verticaal karakter waarbij een wederzijdse versterking van bestuursniveaus wordt nagestreefd. Daarom komen ook de provincies en gemeenten in dit plan uitdrukkelijk in beeld. Maar net zo min als dit plan het volledige Vlaamse beleid met impact op het platteland weergeeft, geeft dit document een volledige beschrijving van het plattelandsbeleid op lokaal niveau. Wel geeft dit document aan hoe provincies en gemeenten kunnen inhaken op doelstellingen en acties vanuit het horizontale Vlaamse plattelandsbeleid. Zij vinden in dit beleidsplan de Vlaamse doelstellingen en specifieke Vlaamse instrumenten en acties voor de periode 2013–2015 op het vlak van plattelandsbeleid waarop zij zich kunnen inspireren om een eigen, gebiedsgericht beleid voor de komende zes jaar (2013–2018) te ontwikkelen.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
5
Afgelegde weg 6
Opbouw van het document Om te komen tot een dergelijk horizontaal actieprogramma van het Vlaams plattelandsbeleid werden in 2011 en 2012 een vijftiental Vlaamse beleidsvelden een aantal keer bilateraal en via het Vlaams overleg bevraagd. Het opzetten en onderhouden van de contacten met de verschillende Vlaamse beleidsdomeinen en -velden is voor het Vlaamse plattelandsbeleid een continu proces waarop de komende jaren blijvend zal worden ingezet. Om af te stemmen met de bepalingen in het nieuwe Planlastendecreet en de verwachtingen van de lokale overheden, organiseerde de VLM in 2012 eveneens aftoetsingen en overlegmomenten met de gemeenten en provincies. In bijlage 1 vindt u een overzicht van de instanties die tijdens het tot stand komen van dit plattelandsbeleidsplan werden bevraagd.
In deel I van dit actieprogramma wordt het plattelandsbeleid kort toegelicht: hoe kijken we naar platteland in Vlaanderen, welke actoren zijn van belang, over welke instrumenten beschikt het plattelandsbeleid en welk budget wordt er vanuit plattelandsbeleid ingezet?
In december 2012 werd de tekst ter advies voorgelegd aan de relevante Vlaamse strategische adviesraden, nl. de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken (VLABEST), de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (Minaraad), de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij (SALV), de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening– Onroerend Erfgoed (SARO) en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). De adviezen benadrukken het belang van een ambitieus plattelandsbeleid in Vlaanderen en vermelden daartoe op een constructieve toon verschillende suggesties en opmerkingen. VLM verwerkte waar mogelijk de suggesties in de tekst en beargumenteerde waarom dit wel of niet kon in haar antwoord aan de Strategische Adviesraden1.
Deel III is gericht aan provincies en gemeenten. Het biedt een overzicht van Vlaamse plattelandsspecifieke acties en initiatieven waarmee provincies en gemeenten aan de slag kunnen.
Deel II is het feitelijke Vlaamse actieprogramma opgebouwd rond verschillende procesmatige en thematische doelstellingen. De doelstellingen in dit programma zijn ambitieus en worden in hoofdzaak door het sectorale beleid van de bevoegde beleidsdomeinen gerealiseerd. Dit plattelandsbeleidsplan wil echter inzetten op complexe plattelandsthema’s en/of plattelandsspecifieke lacunes binnen het reguliere beleid waarbij samenwerking tussen de beleidsdomeinen en met de verschillende plattelandsactoren centraal staat. Die werden concreet uitgewerkt in de acties die per doelstelling werden geformuleerd.
Deel IV, ten slotte, gaat in op de opvolging en evaluatie van het plattelandsbeleidsplan.
Op 17 april 2013 werd de aangepaste tekst geagendeerd op het Bestuurlijk Overleg van het IPO. Daar werd de politieke steun voor de tekst bevestigd. De leden van het Bestuurlijk Overleg vroegen wel aandacht voor voldoende financiële middelen om het actieplan behoorlijk te kunnen uitvoeren. Deze tekst werd daarna overgemaakt als mededeling aan de Vlaamse Regering. Het plattelandsbeleid is een jong beleidsveld en zet volop in op de uitbreiding van zijn knowhow en netwerk. In 2015 wordt in een update van het actieprogramma voorzien en willen we het actieprogramma uitbreiden en nog meer Vlaamse entiteiten actief betrekken bij het plattelandsbeleid.
1
Meer info over de adviezen: www.ipo-online.be
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
7
9
DEEL I SITUERING VAN HET VLAAMSE PLATTELANDSBELEID
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
I.1 Een brede kijk op het Vlaamse platteland 10
I.2 Hoe het Vlaamse platteland omschrijven?
Het platteland vervult vandaag heel wat functies op een beperkte ruimte: sociaal-culturele, ecologische en economische. Mensen wonen, werken en consumeren op het platteland. Ze besteden er hun vrije tijd en gaan er op zoek naar meerwaarde. Door de oprukkende verstedelijking staat de open ruimte onder druk en is ook de leefwijze op het platteland ingrijpend veranderd. De individualisering en privatisering zijn ook op het platteland doorgedrongen.
Het platteland is echter een belangrijke bondgenoot om maatschappelijke uitdagingen van morgen te beantwoorden: energievoorziening verduurzamen, in ruimte voor waterberging voorzien en waterbevoorrading vrijwaren, tegengaan van en aanpassen aan klimaatopwarming, een duurzame voedselproductie garanderen, het verlies aan biodiversiteit ombuigen, de milieukwaliteit verhogen, enzovoort. Het platteland bezit een aanzienlijk ecologisch kapitaal dat gevrijwaard en versterkt moet worden. Het platteland is fundamenteel voor het welzijn van de mens door het leveren van ecosysteemdiensten zoals natuurlijke waterzuivering, klimaatregulering… Maar de ruimte om op die uitdagingen in te spelen is beperkt en wordt vanuit meerdere hoeken geclaimd. Enkel slim samenwerken en kiezen voor win-win kan daarop een antwoord bieden. Een horizontaal plattelandsbeleid houdt de vinger aan de pols van maatschappelijke evoluties en stuurt naar een duurzaam evenwicht tussen de verschillende functies, zowel bestaande als nieuwe functies. Het is geen of-ofmaar een en-enverhaal. Het plattelandsbeleid houdt een verhoging van de omgevingskwaliteit voor ogen, waarbij omgevingskwaliteit in de ruime zin wordt ingevuld. Niet alleen ruimtelijke en ecologische, maar ook sociaalculturele en economische aspecten maken deel uit van omgevingskwaliteit. Het Vlaamse platteland wordt gekenmerkt door een grote diversiteit en is onmogelijk onder één noemer te vatten. Die verscheidenheid gaat verder dan een verschil in verstedelijkingsgraad, maar uit zich ook in een verschil in identiteit. De plaatselijke identiteit wordt bepaald door een combinatie van verschillende factoren: de lokale cultuur en bewoners, het cultuurlandschap en kwaliteiten zoals rust en stilte, ruimte en authenticiteit. Beleidsmatig vraagt dat om een gebiedsgerichte aanpak, wat het mogelijk maakt in te spelen op gebiedsgebonden kansen en knelpunten. Zeker in Vlaanderen kan het platteland niet los van de stad worden beschouwd. De verwevenheid tussen platteland en stad is zowel geografisch, functioneel als cultureel zeer groot. In die zin kijkt het Vlaamse plattelandsbeleid over de grenzen van het platteland heen en heeft ruimschoots oog voor de wisselwerking tussen stad en platteland.
Het platteland, het landelijk gebied, de open ruimte, het buitengebied... Er zijn tal van definities en criteria om het Vlaamse platteland te vatten. Het platteland zal voor iedereen een andere invulling krijgen naargelang het platteland wordt bekeken als een plaats om te wonen, te werken of te ontspannen. Het platteland is meer dan een louter geografische afbakening: het is een geheel van fysieke, sociale, economische en culturele functies, die sterk met elkaar verweven zijn. Bovendien kan in een verstedelijkt Vlaanderen het platteland niet los van de stad beschouwd worden. De verwevenheid tussen platteland en stad is zeer groot. Volgens internationale en Europese definities voor platteland zou Vlaanderen bijna geen plattelandsgebieden hebben. De internationaal gebruikte definities zijn allemaal ontwikkeld in functie van analyse en beleid binnen hun specifieke context. De Vlaamse context is historisch gezien dermate specifiek dat ze hier weinig bruikbaar zijn. Vlaanderen kampt bijvoorbeeld met een grote verstedelijkingsdruk op het platteland terwijl de ontvolking van het platteland internationaal een belangrijk aandachtspunt is. Tot op vandaag gebruikte Vlaanderen voor elk afzonderlijk plattelandsbeleidsinitiatief, onder andere voor het Vlaamse programma voor plattelandsontwikkeling (PDPO) in uitvoering van het Europese plattelandsbeleid, een op maat gemaakte plattelandsomschrijving op basis van bestaande data of eerder gemaakte afbakeningen. Het mag duidelijk zijn dat men afhankelijk van de invalshoek of de beleidscontext tot een andere omschrijving van het platteland komt. Een vergelijkende studie toont aan dat, naargelang de gebruikte criteria, het percentage van Vlaanderen dat tot het platteland behoort, varieert van maar liefst 9 tot 93%. Er wordt telkens opnieuw gebotst tegen de onduidelijke grenzen van het platteland. Het Vlaamse platteland is zo divers dat het niet onder één hoed te vangen is. Wil het plattelandsbeleid hout snijden, dan moet het zich op die verscheidenheid toespitsen. Een wetenschappelijke methodiek, ontwikkeld door de Universiteit Gent2, benadert het platteland niet meer vanuit geografische grenzen, maar wel vanuit de actuele thema’s die er aan de orde zijn: open ruimte, infrastructuur, het aanbod van diensten, lokale economie... De nieuwe methodiek laat toe het platteland dynamisch te omschrijven. Door indicatoren aan thema’s te koppelen, kan in kaart gebracht worden waar bepaalde thema’s spelen, zodat het beleid daarop kan worden afgestemd. Per beleidsthema worden verschillende (beschikbare) indicatoren gecombineerd in een overzichtskaart voor Vlaanderen. Om de methodiek in te zetten als een volwaardig instrument, is continue actualisatie van de indicatoren nodig, rekening houdend met het gewenste toepassingsveld. De informatie die deze methodiek aanreikt, kan worden gebruikt om middelen gerichter in te zetten, als criterium bij de afweging van projecten of om trends en ontwikkelingen ruimtelijk gedifferentieerd op te volgen. Voor meer informatie zie bijlage 2.
2
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
UGent – Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning, Onderzoek omschrijving platteland, 2011
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
11
12
Hieronder illustreren we de toepassing van de methodiek aan de hand van het beleidsthema ‘aanleg, onderhoud en beheer van lokale infrastructuren’. Voor dat beleidsthema werden vijf indicatoren gecombineerd en weergegeven op kaart: lokale wegen (m/inw), bermbeheer aan lokale wegen (m/inw), gemeentelijke waterlopen (m/inw), fietsknooppuntennetwerk (m/inw), kosten watersanering (€/inw). Het uitzetten van de indicator ‘lokale wegen’ geeft het volgende resultaat. De donkerste kleur toont waar de indicator de hoogste waarden bereikt, of waar het voor het beleid het meest relevant is om aandacht aan te besteden.
I.3 Actoren Tal van actoren zijn bij het Vlaamse plattelandsbeleid betrokken. Het bundelen en versterken van de verschillende initiatieven die daaruit voortkomen, is een noodzakelijke voorwaarde voor een eenduidig en krachtig beleid. Samenwerken betekent het plattelandsbeleid samen uitbouwen en samen verantwoordelijkheid nemen. Middenveldorganisaties en plattelandsbewoners worden nauw betrokken bij het uitwerken en uitvoeren van het Vlaamse plattelandsbeleid. Hun bottom-up ontwikkelde initiatieven kunnen rekenen op de steun van het Vlaamse plattelandsbeleid.
Gemeentebesturen ontwikkelen een geïntegreerd beleid dat inspeelt op lokale uitdagingen en knelpunten. Zij staan dicht bij de burger en voeren een beleid op maat. Dat gebeurt in nauwe samenwerking met de Vlaamse en provinciale overheden. Provincies ontwikkelen als streekbestuur een visie met eigen beleidsaccenten, die past binnen het Vlaamse kader. Die visie geven ze vorm op het terrein als regisseurs van het gebiedsgericht plattelandsbeleid, met uitzondering van de gebiedsgerichte projecten van de Vlaamse Landmaatschappij.
Indicator: Lokale wegen per fusiegemeente m/inw 2,38 - 7,19
7,19 - 9,85 9,85 - 13,41 13,41 - 41,04
Alle relevante Vlaamse overheidsinstanties engageren zich om op een geïntegreerde manier mee te werken en bij te dragen aan de doelstellingen van het Vlaamse plattelandsbeleid.
indeling in kwartielen Bron: Mercatordatabank ‘Straten_2006’. 2006
De combinatie van de vijf indicatoren voor het beleidsthema ‘Aanleg, onderhoud en beheer van lokale infrastructuren’ gecombineerd tot één synthesekaart, geeft het volgende resultaat. De donkerste kleur toont waar de combinatie van de indicatoren de hoogste waarden bereikt of welke lokale overheden de grootste inspanningen moeten leveren om hun infrastructuren aan te leggen en te onderhouden. Voor elk specifiek beleidsvraagstuk kan een unieke cluster van indicatoren uitgewerkt worden, onderstaande synthesekaart vormt dan ook slechts een illustratie van de methodiek.
In 2005 werd de afdeling Platteland3 opgericht binnen de Vlaamse Landmaatschappij (VLM). De VLM heeft een beleidsvoorbereidende rol en coördineert het Interbestuurlijke Plattelandsoverleg (IPO). In het IPO zijn de Vlaamse overheidsinstanties, de lokale besturen, de middenveldorganisaties en experts vertegenwoordigd. De VLM coördineert daarnaast het Platform voor Plattelandsonderzoek en beheert het Plattelandsfonds. De VLM heeft ook een uitvoerende rol via projecten, programma’s en verschillende instrumenten en ondersteunt haar partners bij het realiseren van het Vlaamse plattelandsbeleid. Plattelandsontwikkeling is de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). De Europese Unie stelt de strategische doelstellingen vast en reikt instrumenten aan via de Europese plattelandsverordening die de lidstaten en regio’s omzetten in hun eigen strategieplannen en programma’s. Ook via de Europese structuurfondsen, het Europese natuur- en milieubeleid… wordt er geïnvesteerd in het platteland. De academische wereld vervult een onafhankelijke rol in de vormgeving van het Vlaamse plattelandsbeleid. De academische wereld kan de verschillende beleidsinitiatieven en projecten steunen en voeden vanuit relevant wetenschappelijk onderzoek.
Combinatie indicatoren per fusiegemeente eerste kwartiel
tweede kwartiel derde kwartiel vierde kwartiel kwartielscore op basis van 4 indicatoren in plaats van 5, geen waarde beschikbaar voor indicator ‘kosten watersanering’
3
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
In 2012 werd de afdeling Platteland hervormd tot de afdeling Platteland en Mestbeleid.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
13
14
I.4 Instrumenten
Het Vlaams plattelandsbeleid werkt op drie sporen. Het eerste spoor is een beleidsmatig spoor waarbij het Vlaams plattelandsbeleid plattelandsthema’s en hiaten in het beleid signaleert en bespreekbaar maakt. Het tweede en derde spoor zijn projectmatig, waarbij het ene spoor focust op initiatieven op Vlaams niveau en het andere op gebiedsgerichte projecten.
Door de focus op samenwerking te leggen, is het IPO een belangrijk instrument voor de uitvoering van het plattelandsbeleidsplan en de realisatie van verschillende procesmatige en thematische doelstellingen. Het IPO zoekt in zijn werking via integraal overleg naar draagvlak en naar trekkers om bepaalde beleidsmatige kwesties aan te pakken en oplossingen te formuleren.
Spoor 1: Signaleren en bespreekbaar maken van plattelandsthema’s en hiaten in het beleid Het Vlaams plattelandsbeleid wil de thema’s van het platteland en de tekortkomingen in het beleid zichtbaar en bespreekbaar maken om ze in nauwe samenwerking met andere beleidsdomeinen, bestuursniveaus en actoren aan te pakken. Het plattelandsbeleid heeft een wervende en een signaalfunctie voor alle denkbare plattelandsthema’s en -problematieken. Maar het plattelandsbeleid – gebiedsgericht en geïntegreerd – is ook gericht op het bundelen, vereenvoudigen en concreet vertalen van bestaande beleidskaders en -processen naar de specifieke context en dynamiek van het platteland. • INTERBESTUURLIJK PLATTELANDSOVERLEG De Vlaamse Regering richtte in 2005 het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO) op. Het IPO is een uniek forum waar verschillende beleidsdomeinen, bestuursniveaus en middenveld samen aan tafel zitten rond plattelandsspecifieke knelpunten. Het IPO formuleert beleidsaanbevelingen en adviezen. Waar nodig verricht het IPO voorbereidend onderzoek, organiseert het studiedagen of zoekt het via een projectoproep naar vernieuwende praktijkvoorbeelden. Thematische werkgroepen bereiden de beleidsaanbevelingen en adviezen voor en het Bestuurlijk Overleg (met vertegenwoordigers van alle Vlaamse ministers, vijf provinciale gedeputeerden en vijf plattelandsburgemeesters) valideert ze. De thematische werkgroepen worden samengesteld uit leden van de IPO-raad. De IPO-raad bestaat uit organisaties en administraties werkzaam op het platteland. De VLM staat in voor de inhoudelijke ondersteuning en het secretariaat van het IPO. Elk lid van de IPO-raad kan een knelpunt of thema aanbrengen dat vraagt om een beleidsdomeinoverschrijdende en interbestuurlijke aanpak.
• VLAAMS PLATFORM PLATTELANDSONDERZOEK Het Platform voor plattelandsonderzoek brengt de Vlaamse overheid, de universiteiten, de onderzoeksinstellingen, de hogescholen en de praktijkcentra rond de tafel om nauwer samen te werken rond plattelandsonderzoek. Die samenwerking moet bijdragen aan een goede doorstroming van kennis en kunde tussen onderzoek, praktijk en de verschillende sectoren op het platteland. Het Platform voor plattelandsonderzoek heeft als doel de lange termijn onderzoeksthema’s te bepalen, de samenwerking en kennisuitwisseling tussen de verschillende onderzoeksinstellingen, de overheid en de betrokkenen te stimuleren, advies te geven over de uitbouw van onderzoekscentra en internationale samenwerking aan te moedigen.
Het IPO leverde al adviezen af over verscheidene thema’s: ‘Kwaliteit en bereikbaarheid van voorzieningen’ (subthema’s: Gezondheid, Welzijn en gezin en Dagelijkse behoeften), ‘Lokaal woonbeleid’, ‘Logiesbedrijven’, ‘Provinciale kwaliteitskamers’, ‘Stilte en rust als collectieve waarde’, ‘Oneigenlijk gebruik van lokale wegen’, ‘Lokale bestuurskracht’… De afgeronde en lopende thema’s zijn steeds te vinden op de IPO-website (www.ipoonline.be).
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
15
16
Spoor 2: Opzetten van initiatieven op Vlaams niveau
Spoor 3: Ondersteunen en uitvoeren van gebiedsgerichte projecten
Het Vlaams plattelandsbeleid werkt een kader uit voor horizontale projectinitiatieven door projectoproepen te lanceren op Vlaams niveau. Op die manier ondersteunt het de ideeën die lokaal leven en stimuleert het de bottomup aanpak van het plattelandsbeleid. Lokale actoren die zich voor een projectoproep inschrijven en geselecteerd worden, nemen die projecten op.
• GEBIEDSGERICHTE WERKING EUROPEES PROGRAMMA VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING Provincies, gemeenten en andere lokale actoren nemen de gebiedsgerichte invulling van het plattelandsbeleid voor hun rekening. De gebiedsgerichte werking van het PDPO, de Vlaamse invulling van het Europese plattelandsbeleid5, is daarvoor een belangrijk instrument. Het schept een kader voor de ondersteuning van bottom-up projecten die bijdragen aan plattelandsontwikkeling. Het PDPO II (2007–2013) is opgebouwd uit maatregelen die in vier assen gegroepeerd zijn. De gebiedsgerichte werking van as 3 gebeurt via projectoproepen in het buitengebied, die het bevorderen van de leefkwaliteit op het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie als doelstelling hebben. As 4 is volledig gewijd aan de LEADER-methodiek. Dit is een gebiedsgerichte, bottom-up benadering waarmee burgers, organisaties en gemeenten samenwerken aan de ontwikkeling van hun plattelandsgebied. De totale overheidssteun in het kader van het PDPO II bedraagt 667 miljoen euro voor de programmaperiode van 2007 tot en met 2013. Daarvan is 72 miljoen euro bestemd voor de gebiedsgerichte werking. Naast de Vlaamse overheid zijn de provincies een belangrijke partner in de financiering van het plattelandsontwikkelingsbeleid.
• VLAAMS PLATTELANDSFONDS Plattelandsgemeenten hebben hun takenpakket de voorbije jaren sterk zien aangroeien, maar dat ging niet altijd gepaard met een evenredige groei van de financiering. Veel gemeenten met typische plattelandskenmerken worstelen met financiële en bestuurlijke problemen. De typische kenmerken van die gemeenten liggen daaraan ten grondslag. Het gemiddelde inkomen en de waarde van het onroerend goed liggen lager op het platteland in vergelijking met de steden. Bovendien hebben plattelandsgemeenten vaak weinig economische activiteiten waaruit ze voldoende inkomsten kunnen putten. Die structurele minderinkomsten resulteren in een lage fiscale draagkracht. Daarmee samenhangend spelen de uitgestrektheid, de lage bevolkingsdichtheid, de verspreide bewoning en de open ruimte eveneens een rol. De geringe financiële en bestuurlijke draagkracht plaatst een kwaliteitsvol en dynamisch woon- en leefklimaat op de helling, en zet ook de identiteit van het platteland onder druk. Vanaf 2013 zal het Plattelandsfonds het onevenwicht tussen de taken en de financiële middelen van die typische plattelandsgemeenten helpen bijsturen. • BESTUURSKRACHTMETING Plattelandsgemeenten kennen een relatief groter spanningsveld tussen capaciteit en opdracht. De bestuurskrachtproblematiek in plattelandsgemeenten is in wezen niet anders in vergelijking met andere gemeenten, maar uit zich wel scherper. In de schoot van de IPO-themagroep ‘bestuurskracht van landelijke gemeenten’ werd in 2009 het piloottraject bestuurskrachtmeting4 opgezet met veertien gemeenten. Voor de betrokken gemeenten is de gehanteerde methodiek een gewaardeerde en nuttige oefening in zelfreflectie gebleken op basis waarvan ze zelf gericht initiatieven kunnen nemen om hun bestuurskracht te optimaliseren. In 2013, na het aantreden van de nieuwe lokale besturen, is het vervolgtraject gestart vanuit een oproep aan een uitgebreide groep van gemeenten. • PILOOTPROJECTEN INTERBESTUURLIJK PLATTELANDSOVERLEG In het kader van verscheidene IPO-themagroepen werden, via een projectoproep, pilootprojecten opgestart. Pilootprojecten zijn nuttige instrumenten om werkmethoden uit te testen op het terrein. Vanuit het thema ‘Voorzieningen voor welzijn en gezin’ zijn zo bijvoorbeeld in 2011 zes projecten gesubsidieerd waarin gemeentebesturen of OCMW’s via een ‘Dorpsnetwerk voor zorg’ mensen in armoede proberen te bereiken en te ondersteunen. In 2013 lanceert de minister van Plattelandsbeleid nieuwe projectoproepen rond armoedebestrijding en buurtwinkels op het platteland. • PLATTELANDSINITIATIEVEN Projecten met een belangrijk hefboomeffect, projecten voor een specifieke regio en projecten voor een bepaalde plattelandssector komen in aanmerking voor financiële steun van de minister voor Plattelandsbeleid. Hierbij dienen de projecten te worden afgestemd op relevante initiatieven op lokaal niveau. Zo krijgt o.a. het Vlaams Paardenloket financiële steun als advies- en informatieloket voor de Vlaamse paardenwereld en de verschillende overheden. Vlaamse gemeenten worden dan weer via projectsubsidies ondersteund voor het duurzaam aanleggen en inrichten van volkstuinen, en via een rollend fonds dat in prefinanciering voorziet voor de aankoop van gronden voor volkstuinen. In het verleden ontvingen ook ‘Dorp in Zicht’ (een methodiek voor de participatie van dorpsbewoners), ‘Dorp met Toekomst’ (het ondersteunen van een wervend dorpsinitiatief), en andere initiatieven (zoals hoppeteelt, bushokjes, behoeftebepaling Vlaamse volkstuinen, ‘regional branding’…) financiële steun. 4
Uitwerking en begeleiding eerste fase bestuurskrachtmeting plattelandsgemeenten, KU Leuven i.s.m. UA
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
De opvolger van PDPO II wordt het PDPO III dat voor de periode 2014–2020 zal worden ingezet. De strategische langetermijndoelstellingen en de zes EU-prioriteiten van PDPO III zijn al bekend. Die vindt u met meer achtergrondinfo in bijlage 3. De voorbereidingen van het PDPO III worden gecoördineerd door de beheersautoriteit, het Departement Landbouw en Visserij, en volgt een traject afgestemd op de Europese richtlijnen. • GEÏNTEGREERDE, GEBIEDSGERICHTE PROJECTEN VLAAMSE OVERHEID De Vlaamse overheid ondersteunt, stemt af met een aangepast instrumentarium en is voortrekker om, in een aantal gebieden, actief geïntegreerde en gebiedsgerichte projecten op te starten. Dat gebeurt in nauwe samenwerking met andere actoren en met respect voor lokale initiatieven. Zo lanceert de Vlaamse overheid gebiedsgerichte projecten op vraag en realiseert die op het terrein. De Vlaamse overheid neemt ook het voortouw bij de uitwerking van geïntegreerde randstedelijke projecten waar plattelandsfuncties en open ruimte onder druk staan. Dit gebiedsgerichte beleid moet een antwoord bieden op zowel de sociale, de economische, de culturele als de milieu- en ruimtelijke uitdagingen in de plattelandsgebieden en in de randstedelijke gebieden. Concreet werkt men in gebiedsgerichte projecten aan een integrale basisvisie die als kapstok dient voor de uitwerking van initiatieven en ambities in het gebied. De projecten beogen de omgevingskwaliteit te verhogen, in te zetten op de regionale potenties en de samenwerking tussen een diverse betrokkenen in de streek te versterken. Binnen die projecten komt een waaier van thema’s aan bod, zoals waterbeheersing, natuur- en landschapsbeheer, infrastructuur, toerisme, recreatie, verkeer en vervoer, wonen, bedrijfsvestigingen en landbouw... Door te werken met een brede groep betrokken partijen kan een beroep worden gedaan op een zo compleet mogelijke inzet van expertise en instrumenten. De Vlaamse overheid is momenteel aan het werk in verschillende gebiedsgerichte projecten, onder meer de Wijers6, de Vlaamse rand rond Brussel… De Vlaamse overheid zet bij die gebiedsgerichte projecten, naast reguliere Vlaamse middelen (zoals bv. Landinrichting), waar mogelijk ook middelen uit Europese programma’s in (PDPO, EFRO doelstelling 2, INTERREG, LIFE+…)7. Daarom is het belangrijk dat er ook in de toekomst voldoende aandacht uitgaat naar specifieke plattelandsthema’s in de Europese programma’s.
Het Europees plattelandsbeleid is de tweede pijler van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. De Wijers is gesitueerd in het centrum van de provincie Limburg. In het noorden begrensd door de Limburgse Kempen, in het Zuiden door Haspengouw. Het is de regio van het vijvergebied Midden-Limburg en strekt zich uit over zeven gemeenten: Diepenbeek, Genk, Hasselt, Heusden-Zolder, Houthalen-Helchteren, Lummen en Zonhoven. 7 Meer informatie over de Europese programma’s: zie bijlage 3 5 6
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
17
18
• QUICK-WINS VLM Om de betrokkenheid van lokale actoren te verhogen en snel tot zichtbare resultaten te komen, maakt VLM in het kader van haar plattelandsprojecten eveneens gebruik van zogenaamde ‘quick-wins’. Quick–wins zijn kleinschalige projecten die een onderdeel vormen van de integrale aanpak binnen een plattelandsproject van VLM (de Merode8, Scheldelandschapspark9…).
I.5 Financiering Het Vlaams plattelandsbeleid is een horizontaal beleidsveld. Het strekt zich uit over verschillende beleidsdomeinen en verschillende bestuursniveaus. Dat heeft als gevolg dat ook de middelen die bijdragen tot de ontwikkeling van het platteland uit verschillende hoeken komen. Een volledig overzicht geven van alle middelen, zoals de subsidies en initiatieven vanuit de Vlaamse overheid, (boven) lokale projecten, de Europese structuurfondsen (EFRO, ESF…)10, alternatieve financieringsinitiatieven (zie ook doelstelling B.2)… is haast onmogelijk. Bovendien dragen heel wat projecten onrechtstreeks en/of gedeeltelijk bij tot de ontwikkeling van het platteland, wat zich moeilijk in cijfers laat vatten. Daarom beperken we ons tot een overzicht van het beschikbare budget van de minister van Plattelandsbeleid in 2013.
Quick-wins genereren niet alleen resultaten op relatief korte termijn (na ongeveer één jaar) door partners te mobiliseren die anders moeilijker of later zouden worden bereikt, maar zorgen ook voor effecten op langere termijn, zoals een verhoogde samenwerking tussen plaatselijke actoren, en een groter draagvlak voor het project. Quick-wins kunnen passen binnen verschillende doelstellingen, o.a. met betrekking tot kleine infrastructurele werken, economische ontwikkeling, sociaal-culturele activiteiten, ontsluiting van het platteland… Er wordt afgestemd met andere projectoproepen (bv. PDPO- of LEADER-projectoproepen) in hetzelfde gebied.
Budget minister van Plattelandsbeleid Spoor 1 – Onderzoeken en bespreekbaar maken van plattelandsthema’s en hiaten in het beleid
Budget 2013
% budget 2013
146.000 EUR
1,1%
Spoor 2 – Opzetten van initiatieven op Vlaams niveau
8.730.000 EUR
65,3%
Spoor 3 – Ondersteunen en uitvoeren van gebiedsgerichte projecten
4.500.000 EUR
33,6%
13.376.000 EUR
100%
TOTAAL
Tabel I.5.1 Overzicht van het beschikbare budget van de minister van Plattelandsbeleid voor de beleidsinstrumenten (volgens de drie sporen van I.4) voor 2013.
De middelen voor de instrumenten van spoor 1 bestaan uit een jaarlijks werkingsbudget voor het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg. Dit bedraagt voor 2013 1,1% van de middelen. Het Platform Plattelandsonderzoek is in eerste instantie opgestart zonder werkingsbudget. De minister investeert onder spoor 2 in 2013 in heel wat plattelandsinitiatieven (financiering paardenloket, projectoproep volkstuinen, projectoproep buitengewone buurten…). Vanaf 2013 wordt vanuit spoor 2 ook het Vlaams Plattelandsfonds ingezet om een beperkte groep van typische plattelandsgemeenten te helpen de noden waarmee ze geconfronteerd worden, beter aan te pakken, en dat op een manier dat de eigenheid en het landelijk karakter van deze gemeenten kan blijven bewaard. Voor 2013 wordt een budget van 8.010.000 euro uitgetrokken. Ook zal een nieuwe groep plattelandsgemeenten een traject met de bestuurskrachtmonitor doorlopen om na te gaan hoe ze hun bestuurskracht kunnen vergroten. Dat traject zal worden gefinancierd door de minister van Plattelandsbeleid. De middelen onder spoor 2 maken in 2013 het grootste deel van het budget uit (65,3%). Spoor 3 is goed voor het 33,6% van de middelen. Het jaarlijkse bedrag van 3.775.000 euro voor PDPO II bevat, naast de projectsubsidies, 75.000 euro aan technische bijstand voor de provincies. De totale Vlaamse overheidssteun in het kader van het PDPO II bedraagt 667 miljoen euro voor de programmaperiode van 2007 tot en met 2013. Daarvan is 72 miljoen euro bestemd voor de gebiedsgerichte werking. Naast de Vlaamse overheid zijn de provincies een belangrijke partner in de financiering van het plattelandsontwikkelingsbeleid. De opvolger van PDPO II wordt het PDPO III, dat momenteel in voorbereiding is. Naast de middelen voor PDPO II valt ook het budget voor de quick-wins (725.000 euro in 2013) onder spoor 3. Quickwins zijn kleinschalige projecten die een onderdeel vormen van de integrale aanpak binnen een plattelandsproject van VLM (de Merode, de Wijers, Schelde-Leie, Scheldelandschapspark en de Vlaamse Rand). 8
9
De Merode bestrijkt een oppervlakte van bijna 1500 ha, op het kruispunt van de provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant, op het grondgebied van de gemeenten Geel, Herselt, Laakdal, Scherpenheuvel-Zichem, Tessenderlo en Westerlo De acht Antwerpse gemeenten die verenigd zijn in het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Schelde–Landschapspark zijn Bornem, Puurs, Sint–Amands, Hemiksem, Schelle, Niel, Zwijndrecht en Brasschaat. Zij hebben allen een band met de Schelde en de Rupel.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
10
Meer informatie en cijfers over het cohesiebeleid in relatie tot het plattelandsbeleid in Van Zeebroeck M. (2011) Cohesiebeleid in relatie tot plattelandsbeleid, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
19
21
DEEL II DOELSTELLINGEN EN ACTIES
22
De VLM startte in 2010 met het actualiseren en concretiseren van het document ‘Naar een Vlaams plattelandsbeleidsplan – visie en aanzet tot actie’ dat op het einde van de vorige legislatuur als mededeling aan het Vlaams Parlement werd overgemaakt. De tekst, die een aanzet was tot het voorliggende actieprogramma, werd geactualiseerd, maar de grote lijnen zijn behouden. Zo maakt het actieprogramma nog steeds een onderscheid tussen algemene (procesmatige) en thematische doelstellingen. De zes procesmatige doelstellingen (A–F) geven aan hoe het Vlaams plattelandsbeleid zich als beleidsveld verder moet ontwikkelen (beleidskader, opvolgen en rapporteren, communiceren), benadrukken een aantal methodieken die kenmerkend zijn voor het Vlaams plattelandsbeleid (werken aan de omgevingskwaliteit op maat van een gebied, afstemming stad-platteland) en helpen lokale besturen de beschikbare middelen optimaal in te zetten om een volwaardig plattelandsbeleid te kunnen voeren (bestuurskracht verhogen). De zes thematische doelstellingen (G–L) focussen op drie luiken: sociaal-maatschappelijk (aandacht voor kwetsbare groepen op het platteland, leefbare dorpen), ruimtelijk-ecologisch (de open ruimte vrijwaren en ontwikkelen) en economisch (ondersteunen van kwaliteitsvol ondernemerschap op het platteland). De doelstellingen ‘Naar een functioneel wegennet op het platteland’ en ‘Beleving op het platteland kansen geven met respect voor de streekidentiteit’ hebben linken met verschillende luiken tegelijkertijd. Alle thematische doelstellingen hebben echter gemeen dat ze geïntegreerd en gebiedsgericht zijn opgevat. De tekst is als volgt opgebouwd: elke doelstelling wordt toegelicht aan de hand van vier vaste onderdelen in de tekst: • Situatieschets Hier vindt u de achtergrondinformatie over actuele tendensen en problematieken, wat er op beleidsmatig vlak al werd geïnitieerd… zodat het duidelijk is waarom de doelstelling op deze manier is uitgewerkt in het plattelandsbeleidsplan. • Doelstellingen op korte en middellange termijn De algemene doelstelling bovenaan de pagina kan worden opgesplitst in verschillende subdoelstellingen op korte en middellange termijn. Met korte termijn bedoelen we de doelstellingen die voor het einde van de legislatuur in 2014 kunnen worden afgewerkt. Middellange termijn verwijst naar de doelstellingen die legislatuuroverschrijdend zijn en waar minder gemakkelijk een richtdatum op kan worden geplakt.
II.1 PROCESMATIGE DOELSTELLINGEN 23
A.
Een beleidskader aanreiken
SITUATIESCHETS Het Vlaams plattelandsbeleid is een jong beleidsveld. In 2004 stelde de Vlaamse Regering voor het eerst een minister van Plattelandsbeleid aan. Tijdens die eerste legislatuur werden de fundamenten gelegd van het Vlaams plattelandsbeleid: het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO) werd opgericht om interbestuurlijke en beleidsdomeinoverschrijdende kansen en knelpunten aan te pakken en bij de Vlaamse Landmaatschappij werd de Afdeling Platteland11 als bevoegde administratie opgericht. De VLM startte daarop een innovatietraject dat de basis heeft gelegd voor de opmaak van een Vlaams plattelandsbeleidsplan. Dat resulteerde in de visienota ‘Naar een Vlaams plattelandsbeleidsplan – visie en aanzet tot actie’ die door het Bestuurlijk Overleg van het IPO werd goedgekeurd en werd meegedeeld aan de Vlaamse Regering. In 2009 besliste de nieuwe Vlaamse Regering op hetzelfde elan verder te gaan. De minister van Plattelandsbeleid engageerde zich in zijn beleidsnota voor de verdere uitwerking van het Vlaams plattelandsbeleidsplan. Ook de uitwerking van een dynamische omschrijving van het platteland, de oprichting van een Platform voor plattelandsonderzoek en een decretaal ondersteund plattelandsfonds noemde hij als ambities om de basis van het plattelandsbeleid uit te bouwen. Als jong beleidsveld staat het Vlaams plattelandsbeleid voor vele uitdagingen. Naast het versterken en optimaliseren van bestaande instrumenten (IPO, gebiedsgerichte werking PDPO, horizontale projectoproepen, quick-wins…), moet worden ingezet op de uitbouw van een volwaardige beleidscyclus en de toepassing van nieuwe instrumenten zoals een dynamische omschrijving van het platteland, het Platform voor plattelandsonderzoek en het plattelandsfonds. Het Vlaamse plattelandsbeleid is een horizontaal beleidsveld dat verschillende beleidsdomeinen en bestuursniveaus met elkaar verbindt. De Vlaamse Landmaatschappij zet, als bevoegde administratie, dan ook sterk in op samenwerking over bestuursniveaus en sectoren heen. Het beleid voor het Vlaamse platteland wordt immers door verschillende actoren samen bepaald.
DOELSTELLINGEN OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN A.1
• Interactie met ander(e) beleid(sniveaus) Puntsgewijze opsomming van plannen en initiatieven die bestaan binnen de Vlaamse overheid of op de andere bestuursniveaus, die sterk verbonden zijn met de specifieke doelstelling in het plattelandsbeleidsplan. Dit onderdeel geeft een indicatie van de verschillende relaties die er bestaan tussen de verschillende openbare besturen in Vlaanderen op het vlak van plattelandsbeleid. Het is louter indicatief en is per definitie nooit volledig.
EEN VOLWAARDIGE BELEIDSCYCLUS PLATTELANDSBELEID Momenteel wordt de beleidscyclus bepaald door de beleidsnota en de beleidsbrieven aan het begin en tijdens een legislatuur van de Vlaamse Regering. Met dit eerste plattelandsbeleidsplan wordt een nieuwe dimensie, een nieuw kader, toegevoegd aan deze beleidscyclus, die daardoor meer diepgang en transparantie krijgt. De opvolging, evaluatie en actualisatie van het beleidsplan worden vastgelegd op vaste tijdstippen in de legislatuur. In de geest van het Planlastendecreet wordt ook een kader voor plattelandsbeleid op lokaal niveau aangeboden dat de gemeenten en provincies dan verder kunnen invullen in hun strategisch meerjarenplan/ provinciaal plattelandsbeleidsplan.
• Acties Hier vindt u per doelstelling op korte en/of middellange termijn enkele concrete engagementen van Vlaamse overheidsinstanties en eventueel betrokken partners. Die acties dragen bij tot de realisatie van de doelstellingen aanvullend op het reguliere beleid van de bevoegde beleidsdomeinen. De voortgang van die acties zal door de minister van Plattelandsbeleid worden opgevolgd. De Vlaamse overheidsinstanties zijn natuurlijk vrij om steeds nieuwe acties te initiëren die uitvoering geven aan de doelstellingen van dit plattelandsbeleidsplan. 11
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
In 2012 werd de afdeling Platteland hervormd tot de afdeling Platteland en Mestbeleid.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
24
A.2
A.3
EEN UNIFORME WERKWIJZE OM HET VLAAMSE PLATTELAND TE OMSCHRIJVEN In 2011 liet de VLM een methode opmaken om op dynamische wijze het Vlaamse platteland te omschrijven. De methodiek, die gebruik maakt van een dynamische indicatorenset per beleidsthema, moet vervolgens worden geïmplementeerd voor beleidsdoelstellingen en projectoproepen waarbij de afbakening van het platteland kan variëren. Om de methodiek in te zetten als een volwaardig instrument, is continue actualisatie van de indicatoren nodig, rekening houdend met het gewenste toepassingsveld12. BELEIDSADVIEZEN EN WETGEVENDE INITIATIEVEN OM IN DE VERSCHILLENDE BELEIDSKADERS AANDACHT TE HEBBEN VOOR DE EIGENHEID VAN HET PLATTELAND Het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO) bestaat sinds 2005 uit werkgroepen van experten die zich buigen over actuele problemen of kansen die zich voordoen op het Vlaamse platteland. Zij bereiden beleidsadviezen voor die, eens bekrachtigd door het Bestuurlijk Overleg, overgemaakt worden aan de Vlaamse Regering. Daarnaast verzorgt de VLM inhoudelijke input omtrent het platteland in beleidskaders van andere beleidsdomeinen of bestuursniveaus (beleidsplannen, actieplannen…), zoals bij het Beleidsplan Ruimte, het Vlaams actieplan Armoedebestrijding met inbegrip van het actieprogramma kinderarmoede...
A.4
OPTIMALE WISSELWERKING TUSSEN PLATTELANDSBELEID EN PROJECTWERKING De kruisbestuiving tussen beleid en projecten is vandaag al aanwezig maar kan, door er extra aandacht aan te schenken, nog worden versterkt. Zo borrelen er vele ideeën op vanuit het IPO die in projecten kunnen worden uitgetest of, omgekeerd, kunnen pilootprojecten input leveren aan het beleid.
A.5
EEN WERKINGSKADER VOOR DE IMPLEMENTATIE VAN EUROPESE PROGRAMMA’S EN COMMUNICATIE VAN VLAAMSE NODEN NAAR HET EUROPESE NIVEAU De tweede pijler van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid schept een kader en zorgt voor middelen voor plattelandsontwikkeling in de lidstaten. Elke lidstaat krijgt aan het begin van een nieuwe Europese programmaperiode de kans om een programma te schrijven op maat van de eigen kansen en knelpunten op het platteland. Dit proces wordt in Vlaanderen door de Vlaamse overheid gestuurd en inhoudelijk gevoed. De opmaak van PDPO III wordt voorbereid door het Departement Landbouw en Visserij in samenwerking met de betrokken beheersdiensten13. Ook het Europees cohesiebeleid (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en Europees Sociaal Fonds (ESF)) bieden kansen voor plattelandsontwikkelingsinitiatieven in Vlaanderen. Daarnaast dient de Vlaamse overheid via bestaande kanalen haar gebiedsspecifieke aandachtspunten in het beleid door te geven aan het Europese niveau. Dat kan via de adequate, formele kanalen (bv. via bevragingen van de Europese Commissie) of via Europese netwerken zoals PURPLE (Peri Urban Regions Platform Europe), AEIAR (Association Européenne des Institutions d’Aménagement Rural)…
ACTIES A.1 EEN VOLWAARDIGE BELEIDSCYCLUS PLATTELANDSBELEID A.1.1 De VLM bereidt één jaar na het aantreden van een nieuwe Vlaamse Regering een actualisatie van het plattelandsbeleidsplan voor. A.1.2 De relevante Strategische Adviesraden van de Vlaamse Regering adviseren het IPO over het geactualiseerde beleidsplan. A.1.3 Het Bestuurlijk Overleg van het IPO volgt de voortgang van het actieprogramma van het plattelandsbeleidsplan op via een jaarlijkse bespreking van de stand van zaken. A.1.4 De VLM bereidt op het einde van de legislatuur van de Vlaamse Regering een evaluatie van het Vlaamse plattelandsbeleidsplan voor. Dat materiaal wordt aan het begin van de nieuwe legislatuur aangewend door het IPO om een actualisatie van het plattelandsbeleidsplan uit te voeren.
A.2 EEN UNIFORME WERKWIJZE OM HET VLAAMSE PLATTELAND TE OMSCHRIJVEN A.2.1 De VLM onderzoekt de mogelijkheid om i.s.m. de provincies een vervolgstudie uit te voeren voor de verdere toepassing van de ontwikkelde methodiek om het platteland te omschrijven. A.2.2 De VLM bekijkt samen met de studiedienst Vlaamse Regering en het AGIV hoe de resultaten van de studie ‘Onderzoek omschrijving platteland’ op middellange termijn kunnen worden uitgewerkt tot een dynamische GIS-applicatie. Daarbij worden mogelijk ook beschikbare data van bestaande monitors (zoals de Ruimtemonitor Vlaanderen) verwerkt. A.3
BELEIDSADVIEZEN EN WETGEVENDE INITIATIEVEN OM IN DE VERSCHILLENDE BELEIDSKADERS AANDACHT TE HEBBEN VOOR DE EIGENHEID VAN HET PLATTELAND A.3.1 Het IPO werkt per jaar gemiddeld twee beleidsadviezen uit over interbestuurlijke en beleidsdomeinoverschrijdende knelpunten of kansen op het platteland. A.4 OPTIMALE WISSELWERKING TUSSEN PLATTELANDSBELEID EN PROJECTWERKING A.4.1 De leden van de IPO-raad dragen potentiële nieuwe IPO-thema’s voor aan het Bestuurlijk Overleg. A.4.2 Het IPO versterkt de projectmatige vertaling van zijn beleidsadviezen. Dit gebeurt o.a. door aandacht te hebben voor IPO-thema’s in projectwerking van Europese programma’s en in gebiedsgerichte projecten op het platteland. A.4.3 De VLM bereidt samen met de betrokken beleidsdomeinen en actoren haar projectoproepen voor. A.5
INTERACTIE MET ANDER(E) BELEID(SNIVEAUS) • Strategisch meerjarenplan gemeenten 2014–2019, met mogelijke bijsturing na drie jaar • Provinciaal plattelandsbeleidsplan 2014¬–2019 • Europese plattelandsverordening 2014–2020 • Vlaamse beleidsplannen (Beleidsplan Ruimte, Strategisch beleidsplan Toerisme 2020, Vlaams Adaptatieplan, Vlaanderen In Actie, MINA-PLAN 4, Vlaams Actieplan voor Armoedebestrijding met inbegrip van het actieprogramma kinderarmoede, Vlaamse strategie voor Duurzame ontwikkeling, Vlaams Jeugdbeleidsplan…)
12 13
EEN WERK INGSKADER VOOR DE IMPLEMENTATIE VAN EUROPESE PROGRAMMA’S EN COMMUNICATIE VLAAMSE NODEN NAAR HET EUROPESE NIVEAU A.5.1 De beheersautoriteit en de bevoegde beheersdiensten van de Vlaamse overheid werken binnen het kader van het uitvoeringscomité PDPO II en in overleg met de relevante partners (o.a. beheersautoriteiten EFRO- en ESF-programma’s, provincies…) het Programmadocument voor Plattelandsontwikkeling voor Vlaanderen voor de periode 2014–2020 (PDPO III) uit. A.5.2 Het Departement Landbouw en Visserij en de Vlaamse Landmaatschappij dragen via het Europees netwerk PURPLE bij aan het uitwerken van een set van indicatoren om peri-urbane regio’s binnen het beleidskader van de Europese Unie te omschrijven.
Meer informatie zie bijlage 2 ALBON, ALV, ANB en VLM
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
25
B.
Werken aan de omgevingskwaliteit op maat van een gebied
26
B.2
SITUATIESCHETS Gebiedsgerichte werking is een essentiële aanvulling op de horizontale initiatieven op het platteland. Gebiedsgerichte werking biedt immers de kans om vanuit het gebied zelf concreet samen te werken met lokale actoren aan de effectieve verhoging van de omgevingskwaliteit, en dat op maat van het gebied en de mensen in het gebied. Op een duurzame manier werken aan omgevingskwaliteit, veronderstelt niet alleen veel aandacht voor een duurzaam evenwicht tussen landbouw en milieu en het uitvoeren van een ‘ecologisch-ruimtelijk’ programma, maar evenzeer dat vanuit een visie op ontwikkeling van het gebied, volwaardig wordt ingezet op sociale en economische maatregelen. Omgevingskwaliteit gaat ook over de waardering die mensen op een bepaald moment aan een gebied toekennen en die ervoor zorgt dat mensen om een gebied geven. Daarom is het belangrijk om samen met alle lokale en bovenlokale betrokkenen in een gebied die omgevingskwaliteit te duiden en verder te ontwikkelen op het terrein. Alleen op een dergelijke procesmatige manier kunnen we gebieden creëren waar we aan gehecht zijn, gebieden met een eigen identiteit en die de moeite zijn om ervoor te gaan, nu en in de toekomst. De Vlaamse overheid en de provincies hebben in verschillende projecten de regierol opgenomen waarbij een ecologisch, ruimtelijk, sociaal en economisch programma invulling geeft aan de omgevingskwaliteit van een gebied. Wanneer de omgevingskwaliteit van een gebied samen met de verschillende belanghebbenden vorm krijgt, kunnen verschillende prioritaire thema’s naar boven komen (stilte en rust, biodiversiteit, klimaat, energie…). Er zijn over de beleidsdomeinen heen heel wat instrumenten die in functie van specifieke gebiedsdoelstellingen onderling versterkend kunnen worden ingezet: quick-wins, beheerovereenkomsten, inrichtingsmaatregelen, samenwerkingsverbanden zoals regionale landschappen en bosgroepen... Binnen gebiedsgerichte initiatieven kunnen die instrumenten elkaar effectief versterken.
B.3
INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN BEHALEN VIA GEBIEDSGERICHTE PROJECTEN In de loop van 2013 worden alle in Vlaanderen vastgestelde habitatrichtlijngebieden definitief aangewezen. Dat wil zeggen dat voor elk gebied bekend is welke taakstelling er is voor behoud en verbetering van de oppervlaktes Europese habitattypes en leefgebieden van Europees beschermde soorten. Dat vergt inspanningen op vlak van de inrichting en het beheer van terreinen, maar ook op vlak van milieukwaliteit: de milieudruk moet in dize gebieden in overeenstemming worden gebracht met de vereisten voor de betreffende soorten en habitattypes.
In een uitgebreid proces met sectoren en overheidsinstanties is de spreiding van de doelen besproken. Ook zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop deze doelen vervolgens moeten worden geïmplementeerd. Om ervoor te zorgen dat Vlaanderen kan voldoen aan de beleidsdoelstellingen uit de Europese Biodiversiteitsstrategie en Vlaanderen in Actie, is een programmatische aanpak uitgewerkt. Dat Natura 2000-programma bevat duidelijke mijlpalen voor de implementatie op Vlaams niveau, maar vertaalt zich ook door naar een agenda voor elk van de 455 deelgebieden van de Vlaamse habitatrichtlijngebieden. Die agenda bevat een tussendoel voor 2020 inzake inrichting en beheer van terreinen, maar ook inzake milieudruk.
Het ligt in de bedoeling om op lokaal niveau te komen tot een gecoördineerde aanpak, die maakt dat een steeds groter deel van de taakstelling gerealiseerd wordt, conform de mijlpalen. Dat kan door het afsluiten/updaten van beheerplannen maar ook door het opstellen en uitvoeren van actieplannen inzake milieukwaliteit, gekoppeld aan een gebiedsgerichte inzet van agro-milieuovereenkomsten.
Rond de gebiedsgerichte samenwerking en taakverdeling, tussen beleidsniveaus, administraties en sectoren, intermediaire structuren zoals regionale landschappen, zal praktijkervaring moeten worden opgedaan. De gebiedsgerichte projecten bieden daar het gepaste platform voor. Die kunnen zich situeren op het niveau van een speciale beschermingszone of een deelgebied, en zich richten op de hele taakstelling voor de betreffende zone. Ze kunnen ook thematisch zijn, verbonden aan een gebiedsspecifieke prioritaire actie rond een bepaalde milieudruk.
DOELSTELLINGEN OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN B.1
EEN GEBIEDSGERICHT PROJECT LATEN EVOLUEREN NAAR EEN AUTONOME LOKALE SAMENWERKING VAN ACTOREN De Vlaamse, provinciale en lokale overheden en actoren maken afspraken over de rol die ze zullen opnemen binnen de gebiedsgerichte projecten op middellange termijn. Het gebiedsgericht plattelandsproject ‘De Merode, prinsheerlijk platteland’ loopt nu vijf jaar als proeftuin voor het Vlaams plattelandsbeleid. Binnen het project wordt de nood gevoeld om te evolueren naar een duurzame, meer permanente en autonome samenwerking van lokale en bovenlokale actoren. Het is essentieel om dat proces met de betrokken actoren te voeren. Succesvolle buitenlandse modellen van duurzame lokale samenwerking kunnen daarbij inspirerend zijn en het toekomstig provinciaal gebiedsgericht beleid zal als referentiekader worden gebruikt. Daarom wordt binnen het project de Merode een langetermijnvisie uitgewerkt, onder leiding van de drie betrokken provincies en in samenspraak met VLM, die gericht is op een duurzame ontwikkeling, onderhoud en beheer van het projectgebied de Merode. Dankzij die inspanningen zal het proefproject binnen vijf jaar kunnen overstappen van een projectfase naar een beheerfase. De ervaring die wordt opgebouwd kan later worden benut bij andere gebiedsgerichte projecten.
14 15
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
ALTERNATIEVE FINANCIERINGSMOGELIJKHEDEN VOOR EEN VERHOGING VAN DE OMGEVINGSKWALITEIT OP HET PLATTELAND Om investeringen in de inrichting en het beheer van de open ruimte te kunnen betalen, gaan overheden en organisaties steeds vaker op zoek naar alternatieve financieringskanalen. Daarbij wordt geredeneerd dat wie woont, werkt of recreëert op het platteland ook een financiële bijdrage kan leveren om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden of te versterken. Voorbeelden daarvan zijn o.a. landschapsfondsen, streekrekeningen, landschapsveilingen, tax shelters, toeristentaksen, zichtgaranties voor omwonenden14… In de Gentse Kanaalzone werd al een landschapsfonds15 opgericht om de landbouwers te vergoeden die voor een landschappelijke opwaardering zorgden in de bufferzones tussen industrie en woongebied. Zowel bedrijven, landbouwers en omwonenden zijn nauw betrokken bij het beheer van het landschapsfonds. Het landschapsfonds creëert zo een meerwaarde op vlak van samenwerking tussen de verschillende actoren in het gebied en versterkt de sociale cohesie. In andere gebieden (o.a. plattelandsproject de Merode, Vlaamse Rand rond Brussel…) wil men ook inzetten op alternatieve financieringsmogelijkheden op maat van het gebied.
Studiedag ‘Investeren in landschap … Het kan ook anders! Alternatieve financiering van landschapsontwikkeling.’ UGent en VLM, 2010 In het een landschapsfonds is 85.000 euro verzameld van een 20-tal bedrijven.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
27
28
B.4
STILTE EN RUST GEBIEDSGERICHT VORM GEVEN De maatschappelijke vraag naar stilte- en rustbeleving neemt de laatste jaren toe. Het platteland is nog steeds de plaats bij uitstek waar bewoners, gebruikers en bezoekers tot rust kunnen komen. Daarom adviseerde het IPO in 2011 om de groeiende werking rond stilte en rust in Vlaanderen zowel top-down, vanuit de overheden, als bottom-up, via burgerparticipatie, te laten groeien met ondersteuning van een passend instrumentarium. Een intersectorale en beleidsdomeinoverschrijdende aanpak met aandacht voor zowel de buiten- als de binnenruimte is daarvoor het meest geschikt. Waerbeke vzw, erkend als sociaal-culturele beweging, neemt de rol op als intermediair bij de ontwikkeling van het sectoroverschrijdend stilte- en rustbeleid. Het IPO stelt eveneens de oprichting van een interdisciplinaire overleggroep voor. Die stimuleert en begeleidt de ontwikkeling van stiltegebieden en van allerlei lokale en bovenlokale stilte/rust-initiatieven vanuit een sectoroverschrijdende, integrale visie.
Aanvullend kunnen één of meerdere gebiedsgerichte pilootprojecten rond een stiltegebied worden gestart, waarbij behoud en verbeteren van de omgevingskwaliteit centraal staan. De uitwerking van de ontwikkelingsvisie zal gestoeld zijn op instrumenten die gebruik maken van burgerparticipatieprocessen.
B.5
GEBIEDSGERICHT INZETTEN OP UITDAGINGEN VAN KLIMAATSVERANDERING, BODEMBEHEER EN WATERBEHEER Ook in Vlaanderen staan klimaatsverandering, bodembeheer en waterbeheer hoog op de agenda. De opwarming van het klimaat versterkt de problematiek inzake bodemvruchtbaarheid, natuurbescherming… Het zet ons watersysteem nog meer onder druk (wateroverlast, waterschaarste…) en vraagt dus om een afgestemd integraal waterbeleid. Klimaatverandering leidt o.a. tot een hogere frequentie van intense regenbuien. Klimaatverandering zorgt daardoor, mede als gevolg van een intensiever landgebruik, voor een toenemend risico op overstromingen en erosie. Erosie is op korte termijn verantwoordelijk voor opbrengstverlies voor landbouwers door het wegspoelen van grond, zaaigoed, meststoffen en bestrijdingsmiddelen en het vervuilen van waterlopen met sediment. Op lange termijn vermindert het de bodemvruchtbaarheid en leidt het tot het dichtslibben van wachtbekkens, waterlopen en rioleringen en tot schade aan waterzuiveringinfrastructuur. Daardoor neemt de kost voor slibruimingen van de waterlopen sterk toe. Erosie draagt ook bij tot de eutrofiëring van het oppervlaktewater16. Het maximaal vasthouden van water in de haarvaten van het watersysteem is essentieel om de grondwatervoorraden aan te vullen en de kans op overstromingen in afwaartse gebieden te voorkomen. Een herwaardering van de grachten op het platteland is hierbij aan de orde omwille van hun trage afvoer van het hemelwater. Hemelwater wordt immers via riolering sneller afgevoerd en komt zo onnodig in waterzuiveringsinstallaties terecht. Dat is duur en een snelle afvoer vergroot het gevaar op overstromingen.
INTERACTIE MET ANDER(E) BELEID(SNIVEAUS) • MINA–PLAN 4 met inbegrip van het Natuurbeleidsplan • RSV en beleidsplan Ruimte Vlaanderen, provinciale en gemeentelijke structuurplannen • Grondbeleidsplan Vlaanderen • gebiedsgerichte werking provincies
ACTIES B.1
EEN GEBIEDSGERICHT PROJECT LATEN EVOLUEREN NAAR EEN AUTONOME LOKALE SAMENWERKING VAN ACTOREN B.1.1 De provinciale overheden werken in samenspraak met de Vlaamse overheid een lange termijnvisie uit voor het project de Merode. B.2
16
Binnen gebiedsgerichte projecten en gebiedsgerichte initiatieven kunnen doelstellingen rond klimaatmitigatie en -adaptatie worden meegenomen en doelgerichte experimenten worden opgezet. Het stimuleren van een ‘klimaatreflex’, waardoor klimaatverandering en adaptatieopgaven expliciet en geïntegreerd worden meegenomen binnen gebiedsgerichte projecten en initiatieven, is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Ook hernieuwbare energie is van belang in de strijd tegen de klimaatsopwarming en het verduurzamen van onze energievoorziening. Het Departement Ruimte Vlaanderen zet de komende jaren in op een gebiedsgericht proces voor de uitbouw van grootschalige energielandschappen voor verschillende hernieuwbare energiebronnen (wind, geothermie, zon, getijde, biomassavergisting...) in Vlaanderen. Dat gebeurt in opdracht van de Vlaamse Regering en is een korte termijnactie bij de opmaak van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
ALTERNATIEVE FINANCIERINGSMOGELIJKHEDEN VOOR EEN VERHOGING VAN DE OMGEVINGSKWALITEIT OP HET PLATTELAND B.2.1 De VLM onderzoekt mogelijke incentives voor bedrijven om te investeren in de omgevingskwaliteit op het platteland. B.2.2 Het Agentschap voor Natuur en Bos onderzoekt welke alternatieve en innovatieve financieringsmechanismen kunnen worden ingezet voor de implementatie van de instandhoudingsdoelstellingen in Vlaanderen. Via een aantal gebiedsgerichte proefprojecten wordt nagegaan hoe de concepten rond alternatieve financiering in de praktijk kunnen worden gebracht. B.3 INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN BEHALEN VIA GEBIEDSGERICHTE PROJECTEN B.3.1 Het Agentschap voor Natuur en Bos richt per speciale beschermingszone een overlegstructuur op waarin alle betrokken sectoren en overheden/administraties vertegenwoordigd zijn. Per beschermingszone kunnen één of meer gebiedsgerichte projecten worden opgestart. B.3.2 Het Agentschap voor Natuur en Bos sluit Vlaamse samenwerkingsovereenkomsten met alle spelers die relevant zijn voor de gebiedsgerichte projecten die kaderen in het Natura 2000 Programma. Ze voorzien ook in een jaarlijkse evaluatie en planning om de samenwerking voortdurend te kunnen verbeteren. B.4 STILTE EN RUST GEBIEDSGERICHT VORM GEVEN B.4.1 Het IPO stelt in zijn advies voor dat de minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur – tevens bevoegd voor het stiltebeleid – het initiatief neemt om in samenwerking met de minister bevoegd voor Plattelandsbeleid een interdisciplinaire overleggroep op te starten. B.4.2 De VLM onderzoekt de mogelijkheid tot het opstarten van een gebiedsgericht project met aandacht voor de collectieve waarden stilte en rust in een stiltegebied en/of potentieel stiltegebied in Vlaanderen. B.5
GEBIEDSGERICHT INZETTEN OP UITDAGINGEN VAN KLIMAATSVERANDERING, BODEMBEHEER EN WATERBEHEER B.5.1 Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (ALBON) zet i.s.m. het Departement Landbouw en Visserij, de VLM en de lokale waterbeheerders verder in op de verspreiding van good practices in de strijd tegen erosie en bij het bevorderen van de vertraagde afvoer van water.
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (2011). ‘Erosie in Vlaanderen. Samen werk maken van erosiebestrijding.’
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
29
C.
De bestuurskracht van plattelandsgemeenten verhogen
30 SITUATIESCHETS
DOELSTELLINGEN OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN C.1
SLAGKRACHTIGE PLATTELANDSGEMEENTEN De Vlaamse overheid verhoogt de slagkracht van fiscaal arme gemeenten op het platteland door financiële en andere stimuli. Het plattelandsfonds zal vanaf 2013 een beperkte doelgroep van gemeenten financieren voor de uitvoering van projecten die bijdragen aan de volgende plattelandsdoelstellingen: inspanningen leveren tot het vrijwaren en ontwikkelen van de open ruimte; bijzondere aandacht hebben voor de kwetsbare gebieden, meer bepaald de natuurgebieden; een functioneel wegennet op het platteland onderhouden, herstellen of heraanleggen; aandacht hebben voor kwetsbare groepen op het platteland; bijdragen tot het beheren en onderhouden van het waterstelsel van lokaal belang; de leefbaarheid van de dorpen stimuleren; rurale ondernemers ondersteunen; de landbouw op het platteland versterken en verbreden en toerisme en recreatie op het platteland kansen geven.
In het voorjaar van 2013 werd gestart met het vervolgtraject van de bestuurskrachtmonitor. Aan de hand van de ervaringen die uit het piloottraject groeiden, zal de methodiek worden verfijnd en toegepast voor een ruimere groep van gemeenten. Zie ook I.4 Instrumenten van het Vlaams Plattelandsbeleid, spoor 2.
De bestuurskracht van een gemeente is de verhouding tussen de gemeentelijke opdracht en de capaciteit om hieraan te beantwoorden. Die verhouding is zowel afhankelijk van factoren die de gemeente geheel of gedeeltelijk kan sturen (organisatie, personeel, communicatie) als van omgevingsfactoren (grootte, bevolking, financieel draagvlak). De problematiek van een lage bestuurskracht is niet typisch voor het platteland. Nadat de Vlaamse overheid de afgelopen jaren een uitgebreid instrumentarium voor het versterken van de Vlaamse centrumsteden en het verhogen van hun bestuurskracht heeft ontwikkeld, werkt de Vlaamse overheid samen met de plattelandsgemeenten aan een geschikt instrumentarium om de specifieke uitdagingen op het platteland aan te pakken. Door de uitgestrektheid en de verspreide bebouwing liggen de kosten voor bijvoorbeeld onderhoud van het (landbouw)wegennet, de waterzuivering en het behoud en het vrijwaren van de open ruimte, heel wat hoger dan in meer verstedelijkte gebieden. Bovendien kampen heel wat van die gemeenten met een zwakke financiële situatie door een lagere waarde van de onroerende goederen, de afwezigheid van economische activiteiten en een laag gemiddeld inkomen van de bevolking. In de beperkingen toont zich de meester en worden strategieën ontwikkeld die ook andere besturen kunnen inspireren. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de evaluatie door de beheersdienst van de gebiedsgerichte werking van het PDPO II17 dat er wel degelijk fiscaal arme gemeenten zijn die erin slagen kwaliteitsvolle dossiers in te dienen en uit te voeren. In 2009 werd een IPO-themagroep opgericht om voorstellen ter verhoging van de bestuurskracht uit te werken. In het voorjaar van 2012 stelde de themagroep zijn advies voor. Centraal staat een bestuurskrachtmonitor die bestaat uit een meting, een visitatie en een leerpad. Zo komen de cruciale succesfactoren aan het licht en leren besturen van mekaar. In een eerste fase namen veertien gemeenten deel. Uit de evaluatie van de eerste fase blijkt dat de betrokken gemeenten het traject als bijzonder leerrijk en vooral bestuurskrachtverhogend ervaren. Zoals de IPOthemagroep suggereerde in zijn advies, zullen in de tweede fase twee groepen van vijftien à twintig gemeenten het traject doorlopen. Het Vlaamse regeerakkoord 2009–2014 stelt dat “Bijzondere aandacht zal besteed worden aan de versterking van de bestuurs- en financiële kracht van de gemeenten met specifieke plattelandskenmerken. Plattelandsgemeenten hebben hun takenpakket de voorbije periode zien aangroeien maar dat ging niet gepaard met een evenredige groei van de financiering. Een plattelandsfonds moet als fonds in bijkomende middelen voorzien zodat de plattelandsgemeenten hun bijkomende taken kunnen blijven vervullen”. VLM bereidde een plattelandsfonds voor dat een beperkte groep van typische plattelandsgemeenten moet helpen de noden waarmee ze geconfronteerd worden beter aan te pakken, en dat op een manier die de eigenheid en het landelijk karakter van die gemeenten bewaart.
Het aanmoedigen van intergemeentelijke samenwerking kan de bestuurskracht ondersteunen. Die samenwerkingsverbanden kunnen worden ingezet om taken en thema’s aan te pakken die het lokale beleid overstijgen. Het Departement Ruimte Vlaanderen lanceert een oproep in functie van het tot stand komen van de ruimtelijke agenda op Vlaams niveau. De bedoeling is niet alleen bovenlokale visievorming te stimuleren, maar ook lokale initiatieven om een visie te ontwikkelen op ruimtelijke ontwikkelingen van Vlaams niveau te honoreren Ook een regionale, intergemeentelijke samenwerking kan de bestuurskracht versterken. De gemeenten kunnen aan de provincie vragen om daarin een coördinerende rol op te nemen.
INTERACTIE MET ANDER(E) BELEID(SNIVEAUS) • Pact 2020 (Vlaanderen in Actie) • Witboek interne staatshervorming • Kaderdecreet Planlastvermindering • Decreet intergemeentelijke samenwerking • Gemeente- en OCMW-decreet • Samenwerkingsverband lokale statistieken
ACTIES C.1 C.1.1 C.1.2 C.1.3
17
SLAGKRACHTIGE PLATTELANDSGEMEENTEN De VLM zet de toepassing van de bestuurskrachtmonitor verder vanaf 2013. De VLM stelt een plattelandsfonds in werking vanaf 2013. Het Departement Ruimte Vlaanderen voorziet via een projectoproep in 2013 in financiële ondersteuning voor intergemeentelijke samenwerking binnen het ruimtelijke beleid.
VLM (2011). Voor een optimale gebiedsgerichte plattelandswerking in PDPO III. Tussentijdse evaluatie gebiedsgerichte werking in PDPO II (2007 – 2013).
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
31
D.
Doelen voor stad en platteland afstemmen
D.2
32
SITUATIESCHETS Het Vlaamse platteland is sterk verstedelijkt. Het heeft niet enkel een hoge bevolkingsdichtheid en een sterk versnipperd landschap, ook de banden tussen het platteland en de steeds nabije stad zijn zeer sterk. Zowel geografisch, functioneel als cultureel zijn de plattelands- en stedelijke gebieden steeds meer verweven. De huidige communicatieen vervoersmogelijkheden ondersteunen de economische, sociale en culturele interacties waardoor de identiteits- en mentaliteitsverschillen steeds kleiner worden. De stedelijke centra zijn de belangrijkste tewerkstellingspolen voor de inwoners18 van het platteland en ook voor diensten, onderwijs en ontspanning zijn plattelandsbewoners grotendeels op de stad gericht. Omgekeerd zijn stadsbewoners aangewezen op het omliggende platteland voor ecosysteemdiensten als een groene omgeving, rust en recreatie. Inzake voedselproductie, waterhuishouding en ruimte voor water, energie en biodiversiteit levert het platteland belangrijke diensten aan de ganse samenleving, de stedelijke incluis. Door de sterke vervlechting wordt de dynamiek in de plattelandsgebieden deels bepaald door de stedelijke omgeving. De Vlaamse overheid werkt dan ook niet enkel aan een vernieuwd evenwicht tussen de verschillende plattelandsfuncties onderling, maar ook aan een evenwichtige rolverdeling tussen stad en platteland.
STREVEN NAAR VOLDOENDE AANBOD EN EEN DUURZAME INRICHTING EN BEHEER VAN VOLKSTUINPARKEN Volkstuinparken worden steeds populairder in Vlaanderen19. Bij een groot aantal gemeenten kan het aanbod de vraag niet meer bijhouden. VLM richtte daarom een rollend fonds op voor de prefinanciering van grondaankopen. Daarmee kan de Vlaamse overheid gemeentebesturen helpen bij moeilijke eigendomssituaties. Daarnaast zijn er projectsubsidies voor het duurzaam en innovatief aanleggen, inrichten en beheren van volkstuinen.
INTERACTIE MET ANDER(E) BELEID(SNIVEAUS) • Strategisch Plan Korte Keten • Gemeentelijke beleid inzake volkstuinen, relatie stad-platteland, stadsregionale werking • Samenwerkingsverbanden zoals ‘Stad-Land-Schap ’t West-Vlaamse hart’, die de verbondenheid tussen stad en platteland willen versterken ACTIES D.1 AFSTEMMEN VAN STEDEN- EN PLATTELANDSBELEID D.1.1 Het team Stedenbeleid en de VLM organiseren, waar nodig, overleg met de relevante actoren over thema’s die beide beleidsvelden aanbelangen (zoals duurzame mobiliteit, duurzame lokale voedselproductie…). Wanneer het overleg focust op voedselproductie, neemt het Departement Landbouw en Visserij deel aan het overleg. D.1.2 Het Departement Ruimte Vlaanderen subsidieert strategische projecten met een focus op stadsregionale werking met onder meer aandacht voor interacties stad/platteland.
Wanneer stad en platteland zo nauw met elkaar verbonden zijn, moeten ook het plattelands- en stedenbeleid optimaal worden afgestemd. Het stedenbeleid heeft al heel wat ervaring en een uitgebreid beleidsinstrumentarium voor de stedelijke kernen (stedenfonds, stadscontracten, stadsvernieuwingsfonds). Het plattelandsbeleid heeft eigen instrumenten. Hoewel beide beleidsvelden een soortgelijke horizontale, geïntegreerde insteek hebben, kan de uitwisseling rond visievorming, instrumenten, kennis, en middelen worden versterkt. De in het kader van de regioscreening uitgewerkte initiatieven en experimenten rond stadsregionale samenwerking, zijn in dit verband interessant omdat ze het onderscheid stad/platteland overstijgen.
D.2
STREVEN NAAR VOLDOENDE AANBOD EN EEN DUURZAME INRICHTING EN BEHEER VAN VOLKSTUINPARKEN D.2.1 De VLM stelt haar expertise in grondzaken ter beschikking van gemeenten bij de aankoop van grond voor volkstuinparken bij complexe eigendomssituaties en beheert een rollend fonds voor de prefinanciering van die gevallen. D.2.2 De VLM ondersteunt lokale besturen en verenigingen via een projectoproep bij de aanleg, inrichting en beheer van volkstuinparken.
Peri-urbane gebieden, waar de druk op de ruimte zorgt voor versnippering, gaan op zoek naar een hedendaagse invulling waarbij multifunctionaliteit, verweving en medegebruik centraal staan. Vele actoren zetten zich in om de leefbaarheid en de toegankelijkheid van randstedelijke gebieden te verhogen. Een succesvol voorbeeld zijn de volkstuinparken, waar mensen in gebieden met een hogere bevolkingsdichtheid en een lagere beschikbaarheid aan groene ruimte, samenkomen om te tuinieren en elkaar te leren kennen.
DOELSTELLINGEN OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN D.1
18
AFSTEMMEN VAN STEDEN- EN PLATTELANDSBELEID Op beleidsniveau wordt de aandacht voor wisselwerking tussen stad/platteland en voor randstedelijke gebieden versterkt. De beleidsmakers verantwoordelijk voor steden en platteland stemmen hun beleidsinstrumenten op elkaar af om de wisselwerking te stimuleren. De Vlaamse overheid speelt een belangrijke rol in het stimuleren van stadsregionale ontwikkeling en het overstijgen van de tweedeling stad/platteland. Het Departement Ruimte Vlaanderen lanceerde in 2012 naast de jaarlijkse oproep voor aanvragen strategische projecten in het kader van het Ruimtelijke Structuurplan Vlaanderen (RSV) een bijkomende oproep gericht op het thema ‘stadsregio’s’. Projecten moeten bijdragen aan de uitvoering van het RSV. Ze moeten een impact hebben op Vlaams niveau, vertrekken vanuit bestaande visies en de samenwerking van ruimtelijke actoren in een groot- of regionaalstedelijk gebied stimuleren. De projecten worden maximaal twee opeenvolgende jaren gesubsidieerd.
De pendelgegevens inzake woon- en werkplaats illustreren de relatie stad-platteland. Twee op de drie werkenden in de landelijke gebieden en overgangsgebieden pendelen naar de stad om te werken. Daartegenover staat dat een op de tien in de landelijke overgangsgebieden en een op de vijf in de landelijke gebieden in eigen gebied werkt. (ECORYS, Idea consult, 2004. ‘Economie van het platteland – eigenheid en werking’)
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
19
Toestandsbeschrijving van de volkstuinen in Vlaanderen vanuit een sociologische en ruimtelijke benadering, UGent - AMRP, 2007 Knelpunten en potenties van bestaande volkstuinparken, UGent - AMRP, 2010
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
33
E.
De ontwikkelingen op het platteland opvolgen en erover rapporteren
34 SITUATIESCHETS
E.2
MEER EN BETER GECOÖRDINEERD ONDERZOEK OVER PLATTELANDSTHEMA’S Het Platform voor plattelandsonderzoek hanteert een informele, flexibele en resultaatgerichte aanpak. Het platform wil de onderzoeksthema’s op lange termijn helpen sturen, de samenwerking en kennisuitwisseling tussen de verschillende onderzoeksinstellingen, overheid en betrokkenen stimuleren en advies geven over de uitbouw van onderzoekscentra en internationale samenwerking aanmoedigen. Het bestaande plattelandsonderzoek wordt in eerste instantie geïnventariseerd en geanalyseerd. Daarna kan worden ingespeeld op de lacunes in het plattelandsonderzoek. Eindresultaat moet een onderzoeksagenda worden met de prioritaire onderzoeksnoden. Het platform ambieert zo kennis samen te brengen en door samenwerking opdrachtgevers te overtuigen om in te zetten op noodzakelijk en dringend plattelandsgerelateerd onderzoek.
Er bestaan vandaag al heel wat monitors van maatschappelijke evoluties die interessant cijfermateriaal aanleveren voor het Vlaamse plattelandsbeleid. Denken we maar aan het ‘Common Monitoring and Evaluation Framework’ dat de resultaten van het PDPO monitort, de jeugdmonitor, de ruimtemonitor, de VRIND-rapportage, de MIRA-, NARA- en LARA-rapportage, de monitoring van het NATURA 2000-netwerk, sociaal-economische provinciale data… Toch bestaat er nog steeds een nood aan indicatoren op maat van het platteland, o.a. voor de jaarlijkse rapportage van Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND) en om, zoals al aangegeven in MINA-4, de omgevingskwaliteit binnen gebiedsgerichte projecten en in het kader van beleidsplanning te monitoren.
INTERACTIE MET ANDER(E) BELEID(SNIVEAUS)
Ook heel wat onderzoeksinstellingen leveren interessant studiemateriaal aan over het platteland. Heel diverse thema’s over de economische, ecologische en sociaal-culturele eigenheid en belangen van het platteland worden behandeld. Omdat platteland gekenmerkt wordt door horizontale thema’s en disciplines en de huidige aanpak binnen het plattelandsonderzoek eerder versnipperd gebeurt, heeft een onderzoeksplatform een duidelijke meerwaarde (netwerken, samenwerken, nieuwe koppelingen, kennisuitwisseling). Minister voor Plattelandsbeleid Kris Peeters nam daarom in juli 2012 het initiatief om een Platform voor plattelandsonderzoek op te starten. Verschillende onderzoeksinstellingen (universiteiten, hogescholen, wetenschappelijke instellingen, praktijkcentra, studiediensten) zullen samenwerken en bijdragen tot een goede doorstroming van kennis en kunde tussen onderzoek, praktijk en belanghebbenden.
• Common Monitoring and Evaluation Framework-monitoring • Jeugdmonitor • Ruimtemonitor • VRIND-rapportage • MIRA-, NARA- en LARA-rapportage • Monitoring van het NATURA 2000-netwerk • Samenwerkingsverband Lokale Statistieken • Onderzoeksagenda Ruimtelijke Ordening m.b.t. het buitengebied • Sociaal-economische provinciale data
DOELSTELLINGEN OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN E.1
MONITORING OP MAAT VAN HET PLATTELAND ONTWIKKELEN Het Departement Leefmilieu Natuur en Energie (LNE) en de VLM zijn in 2011, zoals afgesproken in MINA 4, gestart met de ontwikkeling van een indicator voor ‘omgevingskwaliteit’. De indicator wordt door het Departement LNE voor specifieke gebiedstypes (open ruimte, randstedelijk gebied…) ontwikkeld en door de VLM voor gebiedsgerichte projecten. De methode voor de gebiedstypes, gericht op de fysieke kenmerken van omgevingskwaliteit, bestaat o.a. uit het oplijsten van kwaliteitsambities per gebiedstype binnen een gebiedsgericht planningsproces. De methode voor gebiedsgerichte projecten mikt op de waardering van mensen voor een gebied die bepaald wordt door de ecologische, economische en maatschappelijke kenmerken van het gebied. Met die methode wil men monitoren of de leef- en omgevingskwaliteit voor de bewoners en bezoekers van een gebied is verbeterd na uitvoering van een gebiedsgericht project. In 2011 liet de VLM een methode opmaken om op een dynamische wijze het Vlaamse platteland te omschrijven. De methodiek maakt gebruik van een dynamische indicatorenset per beleidsthema. Een continue actualisatie van de indicatoren is nodig om de methodiek in te zetten als een volwaardig instrument. Meer info vindt u onder A.2. Een uitwisseling van de ontwikkelde plattelandsindicatoren met de studiedienst van de Vlaamse Regering (o.a. verantwoordelijk voor de VRIND-rapportage) is aangewezen.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
ACTIES E.1 MONITORING OP MAAT VAN HET PLATTELAND ONTWIKKELEN E.1.1 De VLM en het Departement LNE werken tegen eind 2014 in het kader van het milieubeleidsplan MINA 4 aan een indicator om de omgevingskwaliteit te monitoren. Dat gebeurt enerzijds voor gebiedsgerichte projecten, gericht op de waardering van mensen voor een gebied, en anderzijds voor specifieke gebiedstypes (open ruimte, randstedelijk gebied…), gericht op kwaliteitsambities om te gebruiken bij beleidsplanning. E.1.2 De VLM wisselt de plattelandsindicatoren, ontwikkeld in het kader van de verdere toepassing van de methodiek om het platteland te omschrijven, uit met de studiedienst van de Vlaamse Regering zodat die kunnen worden gebruikt voor de VRIND-rapportage. E.2 MEER EN BETER GECOÖRDINEERD ONDERZOEK OVER HET PLATTELAND E.2.1 Het Platform voor plattelandsonderzoek stelt bestaande plattelandsrelevante onderzoeksresultaten voor op een studiemoment in 2013 waarbij de ontsluiting van toegankelijke onderzoeksresultaten en de kennisuitwisseling tussen onderzoekers en beleidsmakers centraal staan. E.2.2 Het Platform voor plattelandsonderzoek maakt een onderzoeksagenda op tegen het einde van de legislatuur (2014) voor het plattelandsonderzoek op lange termijn. Om het belang ervan in de verf te zetten voor opdrachtgevers, financiers en onderzoeksdomeinen van het plattelandsonderzoek, zal VLM die onderzoeksagenda opnemen in haar bijdrage aan het volgende regeerprogramma.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
35
F. Zichtbaar maken van en communiceren over een (h)erkenbaar platteland 36 SITUATIESCHETS Het Vlaamse plattelandsbeleid streeft naar zichtbare resultaten, zowel beleidsmatig als op het vlak van concrete realisaties, initiatieven en gebiedsgerichte projecten. Die resultaten verdienen het om, via allerhande communicatieacties, bekend te worden gemaakt bij een breed publiek. Dat gebeurt door een veelheid aan plattelandsactoren. In het verleden werden vanuit het Vlaamse plattelandsbeleid al heel wat communicatie-initiatieven genomen. Denken we maar aan de IPO-trefdag in 2008, de studiedag over lawaaierige recreatiesport ‘Van quad tot erger’ en de persvoorstelling van het ‘Vlaams Actieplan voor de Paardenhouderij’ op een manege in 2009, de studienamiddag ‘Agrarische architectuur in Vlaanderen’ in 2010, de plattelandstoer van de minister van Plattelandsbeleid en het colloquium ‘Vijf jaar de Merode, prinsheerlijk platteland’ in 2011… En dan hebben we het nog niet over de communicatieacties die vanuit lokale overheden en de projectwerking georganiseerd worden (provinciale en gemeentelijke communicatie, Vlaams Ruraal Netwerk, PDPO-projecten, ruilverkavelings- en inrichtingsprojecten, gebiedsgerichte projecten, strategische projecten…). De projectpromotoren laten van zich horen door familieactiviteiten te organiseren (zoals wandelingen, fietstochten, rondleidingen, spelen, boomplantacties…) waardoor de lokale gemeenschap op een ludieke manier kennis kan maken met het project. Ook de pers pikt regelmatig een communicatieactie op. Heel wat actoren en sectoren met verschillende belangen (landbouw, natuur, landeigenaars, recreanten, jagersverenigingen…) communiceren over het plattelandsbeleid. Het wijst op de rijkdom en de verscheidenheid op het platteland. Dat leidt echter wel tot een weinig eenduidige boodschap. De ‘Maand van het Platteland’ in 2008 zette een eerste stap om de vele actoren te laten samenwerken aan een communicatie naar het brede publiek. Onder de impuls van de minister van Plattelandsbeleid Kris Peeters stelde de VLM, samen met andere Vlaamse overheidsinstanties, de provincies, het sociaal-cultureel middenveld en private actoren een goed gestoffeerd programma van plattelandsactiviteiten in de maand september samen. De evaluatie van de ‘Maand van het Platteland’ 2008 bevestigde de nood aan meer geïntegreerde communicatie en aan onder meer een medium waar de maatschappelijk relevante thema’s op het platteland aan bod komen en waar de plattelandsactoren geïntegreerd communiceren. In 2011 zette de VLM, in partnerschap met de Vlaamse overheid, gemeenten en provincies, haar schouders onder een ruime waaier aan plattelandsmedia. Ze startte met een zesmaandelijks plattelandsmagazine ‘Buitenkans’ met bijbehorende blog en Facebookpagina. In de redactieraad van Buitenkans zijn behalve de VLM, ook de VVSG en de VVP, VILT en de departementen Landbouw, Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening vertegenwoordigd. Naast het magazine worden ook de websites van de VLM en het IPO ingezet in de communicatie over het plattelandsbeleid, worden studiedagen georganiseerd en worden publicaties van het IPO uitgegeven. Ook beurzen worden in de plattelandscommunicatie geïntegreerd (o.a. VVSG-trefdag).
F.2
EEN VERSTERKTE COMMUNICATIE TUSSEN PLATTELANDSACTOREN Heel wat initiatieven worden door verschillende actoren op verschillende bestuursniveaus genomen. Het IPO engageert zich om, waar relevant, vormingssessies in te zetten om de bekendheid van haar beleidsadviezen te vergroten. Daarnaast is het ook van belang dat de communicatie in het kader van projectoproepen die worden georganiseerd door verschillende besturen wordt afgestemd.
INTERACTIE MET ANDER(E) BELEID(SNIVEAUS) • Communicatie vanuit het beleidsdomein Landbouw en Visserij en ermee verbonden initiatieven (Vlaams Ruraal Netwerk nieuwsbrief, Landgenoten magazine, Melk en Honing magazine, VLAM-mediacampagnes…), communicatie vanuit het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie (Week van het Bos, Spoorzoeker magazine…) en communicatie vanuit andere Vlaamse beleidsdomeinen… • Provinciale plattelandsinitiatieven en -events: PROMinANT (provincie Antwerpen), Dagen van de Limburgse Hoeveen Streekproducten (provincie Limburg), Dag van de Aardbei (provincie Vlaams-Brabant), Plattelandsdichter van Oost-Vlaanderen (provincie Oost-Vlaanderen)… • Communicatie vanuit gemeenten en provincies via website, e-zines, brochures… • Plattelandsinitiatieven en -events uit het middenveld: Dag van de Landbouw (Boerenbond en Landelijke Gilden), Dag van het Plattelandstoerisme (vzw Plattelandstoerisme Vlaanderen), Dag van de Trage weg (vzw Trage wegen), Zorgboer van het Jaar Oost-Vlaanderen (Landelijke Gilden), Dag van de Natuur (natuurverenigingen)… • VILT nieuwsbrief…
ACTIES F.1 EEN COMMUNICATIE IN PARTNERSCHAP F.1.1 De redactieraad bereidt twee keer per jaar de opmaak voor van het tijdschrift ‘Buitenkans’. Hiervoor wordt samengewerkt met een redactieraad waarin verschillende partners zijn vertegenwoordigd. F.2 EEN VERSTERKTE COMMUNICATIE TUSSEN PLATTELANDSACTOREN F.2.1 Het IPO organiseert vormingssessies over de uitgewerkte adviezen voor lokale actoren. F.2.2 De VLM, de provincies en VVSG stemmen de communicatie van projectoproepen (PDPO, quick-wins…) op elkaar af.
DOELSTELLINGEN OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN F.1.
EEN COMMUNICATIE IN PARTNERSCHAP In het kader van het Vlaamse Plattelandsbeleid wordt het belangrijk geacht dat een gezamenlijke communicatie wordt gecreëerd als complementaire koepel boven de specifieke communicatieacties van elke afzonderlijke plattelandsactor. De oprichting van het plattelandsmagazine Buitenkans is daartoe al een eerste stap.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
37
II.2 THEMATISCHE DOELSTELLINGEN
met beleidsaanbevelingen. In een tweede fase werd een actieplan opgemaakt door een beleidswerkgroep onder leiding van het ILVO. De eerste concrete realisatie van dit actieplan is de leidraad ‘Agrarische Architectuur. Sleutel voor de toekomst’27. De provincies zullen agrarische architectuur opnemen in het thema bedrijfsintegratie en daarin een sensibiliserende rol spelen.
38
G.
De open ruimte vrijwaren en ontwikkelen
SITUATIESCHETS Het oorspronkelijk open, monofunctioneel gebied voor landbouw, bos of natuur is de afgelopen decennia veranderd in een complexe, gefragmenteerde ruimte met naast de traditionele openruimtegebruikers ook andere functies zoals wonen, werken en recreatie20. Het vrijwaren van de open ruimte en het beschermen van de ruimtelijke kwaliteit is een belangrijke en urgente uitdaging in Vlaanderen. Vlaanderen is niet voor niets een van de meest dichtbebouwde regio’s in Noord-West-Europa. Volgens het RuimteModel Landgebruik Vlaanderen (VITO), een ruimtelijk simulatiemodel, zal de verstedelijking toenemen met een oppervlakte van minimaal 50.000 ha tussen 2005 tot 2030 en zal Vlaanderen een areaal aan open ruimte van ongeveer 5,7 ha per dag verliezen. Naast de ‘harde’ verstedelijking, die de bebouwing en de verharde oppervlakte doet toenemen, treedt in Vlaanderen eveneens een ‘zachte’ verstedelijking op door de functiewijzigingen en het multifunctioneel gebruik van de bestaande bebouwde en onbebouwde ruimte21. De nieuwe functies op het platteland leiden tot ruimtelijke transformaties die in toenemende mate beslag leggen op landbouwgrond en de ruimtelijke kwaliteit onder druk zetten. De transformaties verschillen van gebied tot gebied22, waarbij de meer verstedelijkte en versnipperde delen van Vlaanderen het sterkst worden getroffen23. Zo is er het toenemend gebruik voor wonen, waarbij nog steeds één tiende van de nieuwe huishoudens zich in de open ruimte vestigt. 31% van de huidige bouwgrondreserves ligt in linten of verspreide bebouwing in het buitengebied, wat leidt tot een verdere verlinting en versnippering van het landschap24. Die residentialisering brengt ook een golf van privatisering met zich mee, waarbij de omliggende open ruimte wordt ingelijfd in de privésfeer (vertuining, verpaarding, toename van hobbyland- en bosbouw, ontstaan van nieuwe landgoederen…). Het gebruik van de open ruimte wordt niet meer bepaald wordt door productiebehoeften, maar door leefstijlvoorkeuren. De privatisering van grote landelijke terreinen verdient extra aandacht. De praktijk wijst bv. uit dat kasteeleigenaars bij de instandhouding of versterking van kasteeldomeinen geconfronteerd worden met beheerproblemen als gevolg van onduidelijkheden m.b.t. toekomstige keuzes, ontwikkelings- en gebruiksmogelijkheden25. Daarnaast treedt er, onder andere door het vrijkomen van agrarische gebouwen, een economische diversificatie op waarbij steeds meer activiteiten (deels zonevreemd) verschijnen die niet langer banden hebben met de agrarische sector (zie ook doelstelling J). Een andere belangrijke transformatie is de toename van het recreatief (mede)gebruik waarbij de open ruimte een publieke ruimte geworden is die consumeerbaar en beleefbaar is voor een stedelijk publiek (zie ook doelstelling J).26 Naast de ruimtelijke transformaties in het zog van de verstedelijking zijn op het platteland ook de gevolgen zichtbaar van de schaalvergroting en industrialisatie van de landbouw. De Vlaamse Bouwmeester onderzocht daarom samen met constructeurs en architecten de industrialisatie van agrarische stallen en loodsen en hoe deze transformaties op architecturaal vlak kunnen verbeteren. Het resulteerde in de IPO publicatie ‘Agrarische Architectuur in Vlaanderen’
Tempels B., Verbeek T., Pisman A. & Allaert, G. (2012). ‘Verstedelijking in de Vlaamse open ruimte. Een vergelijkende studie naar vijf transformaties’ – Meer... met minder...?! : gebundelde papers en bijdragen aan de PlanDag 2012. Open ruimte wordt in deze studie gedefiniëerd als alle ruimte gelegen buiten stads- en dorpskernen. Idem als voetnoot 18 22 Bomans, K., Gulinck, H. (2008) ‘Tranformatieprocessen in de open ruimte in Vlaanderen. Een overzicht. Voortgangsrapport november 2008.’ 23 Visienota ‘Visie ruimtegebruik en ruimtebeslag 2020–2050’ Steunpunt Ruimte en Wonen ism Departement RWO 15 mei 2009 24 Ryckewaert, M. et al. (2011) ‘Een woonmodel in transitie. Toekomstverkenning van het Vlaamse wonen’. 25 De Roo, N, Rogolle, C & Verhoeve, A. (2010) Een beleidsstrategie voor de ontwikkeling van kastelen en kasteeldomeinen. Onderzoeksproject op basis van ruimtelijke afwegingsvraagstukken in de Brugse regio. 26 Hans Leinfelder (2007) ‘Dominante en alternatieve planningsdiscoursenten aanzien van landbouw en open ruimte in een (Vlaamse) verstedelijkende context’; Studiedag ‘Nieuwe kansen voor open ruimte, J.ooR, 18/09/2011’ & Tempels B., Verbeek T., Pisman A. & Allaert, G. (2012). ‘Verstedelijking in de Vlaamse open ruimte. Een vergelijkende studie naar vijf transformaties’. 20
21
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
Naast het vrijwaren van de open ruimte en het beschermen van de ruimtelijke kwaliteit is er ook nood aan het ontwikkelen van die open ruimte via planning, inrichting en beheer. De Vlaamse overheid zal via een Beleidsplan Ruimte Vlaanderen de langetermijnvisie (2050) bepalen rond de belangrijkste strategische keuzes en concrete acties inzake ruimtelijk beleid. De kwaliteit van de open ruimte wordt verbeterd via een gebiedsgerichte inrichting, die uitvoering geeft aan de ruimtelijke (afbakenings)processen. De VLM geeft met haar instrumenten uitvoering aan gebiedsgerichte projecten en processen. De VLM-instrumenten ruilverkaveling, landinrichting en natuurinrichting evolueerden in de richting van verwevenheid, multifunctionaliteit en procesbenadering. Het in voorbereiding zijnde decreet landinrichting zal het mogelijk maken het instrumentarium meer flexibel en vraaggestuurd in te zetten en meer op maat van een gebied. Het decreet stelt een instrumentenkoffer voor met een breed gamma aan instrumenten voor inrichting, beheer en grondverwerving, gaande van inrichtingswerken over projectmatige beheerovereenkomsten, dienstenvergoedingen, herverkaveling, erfdienstbaarheden en lokale grondenbanken. Naast de uitgebreide inhoud van de instrumentenkoffer is het decreet vernieuwend omwille van de mogelijkheid om de verschillende instrumenten te koppelen aan de besluitvorming van diverse projecten, plannen en programma’s van de Vlaamse en lokale overheden, die gericht zijn op de inrichting en het beheer van de open ruimte, maar die niet altijd via de procedure landinrichting worden uitgevoerd. Op het Vlaamse platteland situeren zich een groot aantal beheerders van de open ruimte zoals landbouwers, natuurorganisaties, gemeenten, provincies, de Vlaamse overheid met het Agentschap voor Natuur en Bos, waterbeheerders, etc. De Vlaamse overheid streeft naar één gebiedsgerichte beheersplanning voor landschap, bos en natuur. Wanneer een terrein door meerdere beleidsdoelstellingen is gevat, wordt naar één afgestemd beheersplan gewerkt waarbij doelstellingen vanuit het Vlaamse beleidsniveau eenduidig kunnen worden vertaald naar het beheer van de gebieden. Het agrarisch natuurbeheer is in volle ontwikkeling. Naast voedselproductie wordt meer dan ooit aandacht besteed aan landbouwverbreding (zie ook doelstelling I). Dankzij het instrument beheerovereenkomsten leveren landbouwers tegen een vergoeding een bijdrage aan het behoud, het herstel en het verbeteren van het landschap. Beheerovereenkomsten zijn ook een bindmiddel tussen samenwerkende landbouwers die zogenaamde agrobeheersgroepen vormen. M.b.t. agronatuurbeheer werd het initiatief Agrarisch Natuurbeheer en Agrobiodiversiteit (AGNABIO) opgestart. AGNABIO is een structurele samenwerking tussen de beleidsdomeinen Landbouw en Visserij en Leefmilieu, Natuur en Energie met als doelstelling een gezamenlijke, structurele werking rond agrarisch natuurbeheer en agrobiodiversiteit op te zetten. Die samenwerking werd vertaald in een werkplan met concrete doelstellingen en acties. De IPO themagroep ‘Regulier onderhoud van landschappelijke infrastructuur’ onderzocht de problematiek van de toenemende vraag naar recreatieve ontsluiting en landschappelijke opwaardering van het platteland, en stelde een gebrekkige regie vast tussen de uitvoerders van het regulier landschapsonderhoud28. Als mogelijke oplossing werkte de themagroep een nieuw instrument uit: het Loket Onderhoud Buitengebied (LOB) als een bovengemeentelijke organisatie, maximaal ingebed in bestaande samenwerkingsverbanden29. In verschillende Vlaamse regio’s groeit de interesse om te starten met pilootprojecten.
Publicatie te downloaden via www.ilvo.vlaanderen.be Onder landschappelijke infrastructuur wordt hier verstaan: kleine landschapselementen, klein historisch erfgoed, recreatieve randinfrastructuur Meer over het modelproject LOB en het takenpakket: www.ipo-online.be/Thema’s/Lopendethemas/onderhoud
27 28 29
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
39
40
DOELSTELLINGEN OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN
G.2
G.1
IMPACT VAN NIEUWE FUNCTIES EN DYNAMIEKEN OP DE RUIMTELIJKE KWALITEIT BEWAKEN EN STUREN In het licht van de recente crisissen op de wereldvoedselmarkt, worden er steeds meer vraagtekens gezet bij de huidige transitie van het platteland weg van het oorspronkelijke agrarisch productielandschap. We staan voor een wereldwijde uitdaging om voldoende voedsel en energie te produceren zonder de draagkracht van het leefmilieu te overschrijden. De verschillende ruimtelijke transformaties in het zog van de verstedelijking (residentialisering, vertuining, verpaarding…) zorgen voor het verdwijnen van hoogwaardige landbouwgrond. Die landbouwgrond in de toekomst beter beschermen, is echter niet zo gemakkelijk. Vergunningsaanvragen worden op individuele basis beoordeeld waardoor een planmatige benadering niet vanzelfsprekend is. Parallel met de opmaak van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, zet het Departement Ruimte Vlaanderen op vraag van de Vlaamse Regering daarom in op een kortetermijnactie om in aaneengesloten landbouwgebieden met strategisch karakter de invloed van drukfactoren op het functioneren van de professionele landbouw af te zwakken of weg te nemen. Een van die drukfactoren is een belangrijke zonevreemde economische dynamiek op het platteland, die slechts gedeeltelijk wordt gevat door het bestaande beleidsinstrumentarium. Een beleidswerkgroep, voorgezeten door de minister van Ruimtelijke Ordening, buigt zich over de vraag hoe we met die oprichtingsdynamiek kunnen omgaan zodat een zichtbare ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt verwezenlijkt. Daarbij worden de transformaties vanuit verschillende schaalniveaus benaderd: het hergebruik van een onroerend goed in een specifieke site, maar evenzeer op de ruimere schaal van de omgeving. Op die manier houdt men ook rekening met mobiliteitsafwikkeling, landschappelijk voorkomen, waterhuishouding, impact op het leefmilieu… Omdat de dynamiek zich niet overal op dezelfde manier manifesteert, moeten de ontwikkelingsmogelijkheden gebiedsgericht worden gekaderd.30
Functiewijzigingen kunnen leiden tot verrommeling van het landschap, bijvoorbeeld door het verschijnen van schuilhokken en afsluitingen voor dieren, vertuining, reclameborden, bouwwerken allerhande… Een transformatie met belangrijke ruimtelijke impact, is de verpaarding of de stijgende oppervlakte van de Vlaamse open ruimte die door paarden wordt ingenomen. Door de veranderingen in landschapsstructuur en de verschillende kunstmatige elementen (zoals omheiningen en gebouwen) is er een risico op landschappelijke verrommeling. Daarnaast willen ook afgeleide vormen van bedrijvigheid (zoals gespecialiseerde dierenartsen, dekstations, africhtstallen, winkels…) zich vaak in het landelijk gebied vestigen. Een goede inpassing in elk landschapstype en actieve sturing door het beleid (o.a. op locatiekeuze) kunnen hieraan verhelpen.31
Departement RWO (2011) IPO Beleidswerkgroep Hergebruik van leegstaande gebouwen op het platteland, Nota 001 Bomans, K., Gulinck, H.& Steenberghen, T. (2009) ‘Het ruimtelijk belang van de paardensector in de Vlaamse open ruimte – een verkennende analyse.’ Steunpunt Ruimte en Wonen, Heverlee. 74p.
DE OPEN RUIMTE IN STAND HOUDEN EN HOOGKWALITATIEF ONTWIKKELEN TOT EEN ONTSNIPPERDE, VEERKRACHTIGE RUIMTE Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) wil strategische ruimtes aanduiden waarop samen gericht moet worden ingezet om het verschil te kunnen maken in Vlaanderen en Europa. Strategische ruimtes beschikken over potenties in functie van de realisatie van de visie van het BRV. Aan de ruimte worden integrerende opdrachten toegekend. Er zijn dus meerdere belangen gemoeid om die gebieden te ontwikkelen. Afstemming tussen de verschillende beleidsdomeinen en beleidsniveaus is onontbeerlijk. De Vlaamse overheid zet in op een hoogkwalitatieve inrichting van de open ruimte. Dat vereist een geïntegreerde aanpak en samenwerking op het vlak van bestemming, inrichting en beheer. Het door het IPO ontwikkelde LOB is een inspiratiebron voor gemeenten of regionale landschappen om landschapsonderhoud beter te regisseren. De Vlaamse Landmaatschappij en de provincies stimuleren potentiële projectpromotoren tot het oprichten van Loketten Onderhoud Buitengebied (LOB‘s). Dat gebeurt via inhoudelijke ondersteuning, afstemming met andere beleidsactoren (bv. VRN) en de opvolging van pilootprojecten.
De Vlaamse overheid sleutelt aan een goed gecoördineerd beheer van de landschappelijke infrastructuur i.s.m. betrokken partijen. AGNABIO is een aangewezen forum om dit toekomstgerichte beleid voor agronatuurbeheer in overleg vorm te geven.
De Vlaamse overheid streeft naar één gebiedsgerichte beheerplanning voor landschap, bos en natuur. Wanneer een terrein door meerdere beleidsdoelstellingen is gevat, wordt naar één afgestemd beheersplan gewerkt waarbij doelstellingen vanuit het Vlaamse beleidsniveau eenduidig kunnen worden vertaald naar het beheer van de gebieden. Momenteel kan er in principe een bos- of natuurbeheerplan worden goedgekeurd nadat er voor dat gebied (of deel ervan) al een landschapsbeheerplan was goedgekeurd. Die plannen bestaan dan naast elkaar en tegenstrijdigheden in de beheermaatregelen zijn dan ook niet uitgesloten32. Voor de toekomst opteren we dus voor één afgestemd beheerplan.
INTERACTIE MET ANDER(E) BELEID(SNIVEAUS) • Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen 1997 en het groenboek van het Beleidsplan Ruimte ‘Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool?’ • Grondbeleidsplan Vlaanderen • Provinciale en gemeentelijke structuurplannen • Milieubeleidsplan 2011–2015 (MINA-4) • Werking provinciale kwaliteitskamers • Samenwerkingsverbanden zoals regionale landschappen, bosgroepen…
30 31
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
32
Omdat OE een advies kan uitbrengen in kader van de goedkeuringsprocedure van een natuurbeheersplan en niet in kader van een bosbeheersplan, is de kans op tegenstrijdigheid met een reeds bestaand landschapsbeheersplan in principe groter voor bosbeheersplannen dan voor natuurbeheersplannen.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
41
H. 42
Naar een functioneel wegennet op het platteland 43
ACTIES SITUATIESCHETS G.1
IMPACT VAN NIEUWE FUNCTIES EN DYNAMIEKEN OP DE RUIMTELIJKE KWALITEIT BEWAKEN EN STUREN G.1.1 Het Departement Ruimte Vlaanderen werkt op vraag van de Vlaamse Regering, parallel met de opmaak van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, aan een kortetermijnactie om de aaneengesloten landbouwgebieden die een strategisch karakter hebben beter te beschermen tegen factoren die het functioneren van de professionele landbouw bemoeilijken. Het bieden van planologische duidelijkheid, het beheersen van de regelgeving omtrent bouwen of functiewijzigingen en de beheersing van de agrarische grondprijzen in die gebieden zijn daarbij van groot belang. G.1.2 Het Departement Ruimte Vlaanderen zit de beleidswerkgroep voor die zowel inhoudelijk als instrumenteel een nieuw beleidskader voorbereidt voor niet-agrarisch economisch hergebruik van bestaande agrarische gebouwen. (Zie ook actie I.1.1) G.1.3 In de periode 2013–2015 zal het Vlaams Paardenloket verder bijdragen tot een optimale integratie van de paardenhouderij in het landschappelijk kader, met aanbevelingen voor overdekte infrastructuur, trainings- en wedstrijdfaciliteiten in de openlucht, afrastering, weides en aanvullende constructies. Hierbij zal worden gestreefd naar een optimale samenwerking met bestaande initiatieven voor landschapszorg, zoals de beheersovereenkomsten van VLM en erfbeplantingsplannen, landschapsbedrijfsplannen en omgevingsadvies en landschapstoets op niveau van provincie en gemeente. G.2 G.2.1
G.2.2
G.2.3 G.2.4
DE OPEN RUIMTE IN STAND HOUDEN EN HOOGKWALITATIEF ONTWIKKELEN TOT EEN ONTSNIPPERDE, VEERKRACHTIGE RUIMTE Het Departement Ruimte Vlaanderen integreert i.s.m. de Vlaamse Landmaatschappij de doelstellingen van het plattelandsbeleid in de realisatiegerichte processen voor strategische thema’s en gebieden uit het Beleidsplan Ruimte. In minstens één van deze strategische gebieden en thema’s staan deze doelstellingen centraal. De VLM verfijnt het IPO modelproject aan de hand van de informatie uit de pilootprojecten en onderzoekt de implementatiemogelijkheden van het Loket Onderhoud Buitengebied in bestaande of nieuwe financieringskanalen. Het Agentschap Onroerend Erfgoed en het Agentschap voor Natuur en Bos integreren het instrument beheerplan in geval van overlap van statuten in één instrument. De Vlaamse beleidsdomeinen Landbouw en Visserij (LV) en Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) werken structureel samen rond agronatuurbeheer en agrobiodiversiteit. De ambtelijke werkgroep AGNABIO maakt jaarlijks een werkplan op met concrete doelstellingen en acties.
Het Vlaamse platteland heeft een specifieke mobiliteitsproblematiek. Aandachtspunten zijn het sluipverkeer, de functionaliteit van wegen en het begrip ‘trage weg’. Het Vlaams Regeerakkoord 2009–2014 stelt Vlaanderen voor als draaischijf van Europa met een slimme mobiliteit en logistiek. Het mobiliteitssysteem wordt verbeterd door investeringen in o.a. weginfrastructuur en verkeers- en vervoersmanagement. De Vlaamse Regering stelt inzake verkeersveiligheid de zogenaamde nulvisie voorop: een op termijn slachtoffervrij verkeer. Ook de Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid33 bracht verkeersveiligheid op het platteland onder de aandacht. Gemeenten zoeken bv. vaker oplossingen voor het probleem van sluipverkeer omwille van gevaarlijke situaties, de verstoring van de rust en de extra belasting en schade van de wegen. Het IPO formuleerde in 2011 beleidsaanbevelingen rond het oneigenlijk gebruik van landelijke wegen.34 Functietoekenning helpt de ontwikkeling van landelijke wegen te bepalen. De provincie West-Vlaanderen maakte een functietoekenningsplan op in de Oudlandpolder. In het EFRO doelstelling 2 project ‘Landbouwwegen in de Westhoek’ werden functies toegekend aan de landelijke wegen en afgeleid welk beheer en inrichting nodig waren. In het vervolgproject ‘Landbouwwegen’ wordt ingezet op de opmaak van een functietoekenningsplan in vier nieuwe regio’s verspreid over Vlaanderen en wordt een studie uitgevoerd naar de financiële impact voor de gemeenten bij de toepassing van een functietoekenningsplan. Een ander aspect is het gebruik van het begrip ‘trage weg’. Verschillende plattelandsactoren benadrukken al geruime tijd het belang van onverharde wegen. Onverharde wegen zijn niet altijd trage wegen en trage wegen zijn niet altijd onverhard. De originele buurt- en voetwegen definiëren het verschil in ruimtegevoel tussen platteland en de verstedelijkte omgeving en spelen vandaag een belangrijke rol in de uitbouw van recreatieve en functionele netwerken. Op basis van het buurtwegennet worden bv. nieuwe recreatieve lussen of verbindingen gecreëerd.
DOELSTELLINGEN OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN H.1
IMPLEMENTATIE VAN HET IPO-ADVIES MET FOCUS OP ONEIGENLIJK GEBRUIK VAN LANDELIJKE WEGEN Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen bevat basisprincipes en een basismethodiek voor wegencategorisering. Die gelden als beleidskader voor de wegenselecties. Er wordt gestreefd naar een uniform netwerk met duidelijk gecategoriseerde wegen. Elke weg moet worden uitgerust volgens zijn functie. Het Mobiliteitsplan Vlaanderen35 bevestigt dat bij toenemende congestie, en bijgevolg de afwenteling van verkeer op het hoofdwegennet naar wegen van een lagere orde, zal leiden tot meer hinder in stedelijke gebieden en woonkernen. De mobiliteitsconvenanten worden geïntegreerd in subsidiereglementen en samenwerkingsovereenkomsten. De beleidsaanbevelingen van het IPO inzake oneigenlijk gebruik van landelijke wegen worden waar mogelijk geïmplementeerd. In 2011 lanceerde het IPO het voorbeeldenboek ‘Aanpak sluipverkeer’ met initiatieven rond vervoersorganisatie en infrastructuurmaatregelen. Doel is de wegbeheerders in Vlaanderen een portfolio van mogelijkheden aan te bieden waarbij, afhankelijk van de concrete situatie, een geschikte oplossing wordt voorgesteld.
Verslag namens de Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid, nr. 5, 2 februari 2010. (bv. ontbreken van subsidies voor de aanleg van fietspaden langs een ontsluitingsweg van een woonkern, de aanleg van uitwijkstroken op landbouwwegen in relatie tot de schaalvergroting van landbouwmachines). Oneigenlijk gebruik is alle vormen van gemotoriseerd verkeer dat op een ongewenste manier gebruik maakt van landelijke wegen. Landelijke wegen zijn wegen die volgens de wegencategorisering aangeduid zijn als ‘lokale weg type 3 of erftoegangsweg’ en gelegen zijn buiten bebouwde kom – in buitengebied. Daarnaast zijn er nog andere lokale wegen (type 1 ofwel verbindingswegen, type 2 ofwel verzamelde wegen die wijken of dorpen ontsluiten naar een weg van hoger niveau) en bovenlokale wegen zoals de hoofd- en secundaire wegen. 35 Ontwerpversie augustus 2012. 33
34
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
44
H.2
H.3
DE METHODIEK FUNCTIETOEKENNINGSPLAN OPTIMALISEREN EN VERSPREIDEN In het kader van het EFRO-project ‘Landbouwwegen’ wordt de methodiek tot opmaak van een functietoekenningsplan toegepast en verfijnd in vier Vlaamse gebieden (provincies Antwerpen, OostVlaanderen en West-Vlaanderen (2)). Er wordt becijferd hoeveel middelen gemeenten nodig hebben om, met behulp van dat functietoekenningsplan36, hun landelijke wegen in te richten en te beheren. Geïnteresseerde gemeenten krijgen in 2013 via een reeks VVSG-vormingssessies de kans om die methodiek te leren kennen. HET TRAGE-WEGENNETWERK VERDER ONTWIKKELEN Het Vlaams Plattelandsbeleid erkent de belangrijke netwerkfunctie van trage wegen voor de lokale mobiliteit. Landelijke wegen worden als concept verder ontwikkeld en gepromoot.
INTERACTIE MET ANDER(E) BELEID(SNIVEAUS) • Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (2014 o.v.), Provinciale Ruimtelijke Structuurplannen, Gemeentelijke Ruimtelijke Structuurplannen • Mobiliteitsdecreet, Mobiliteitsplan Vlaanderen 2003 (in herziening), Gemeentelijke mobiliteitsplannen • Provinciale en gemeentelijke initiatieven met betrekking tot trage wegen
H.2 DE METHODIEK FUNCTIETOEKENNINGSPLAN OPTIMALISEREN EN VERSPREIDEN H.2.1 De Vlaamse Landmaatschappij en lokale besturen werken aan een methodiek tot opmaak van een functietoekenningsplan. Bestaande methodieken worden afgetoetst en gevalideerd. Met VVSG-vormingssessies wordt deze methodiek bij lokale besturen geïntroduceerd. De provincies ondersteunen de gemeenten bij de opmaak en implementatie van functietoekenningsplannen op streekniveau. H.3 HET TRAGE-WEGENNETWERK VERDER ONTWIKKELEN H.3.1 Het IPO stimuleert overleg tussen de betrokkenen i.v.m. de correcte juridische interpretatie van trage wegen en stemt dat af met de wetgevende initiatieven daarover. H.3.2 De VLM en de provincies zullen, waar opportuun binnen hun projecten, de mogelijkheid meenemen om trage wegen te herwaarderen. Daarvoor werken zij nauw samen met de betrokken gemeenten, eigenaars en de vzw Trage Wegen.
ACTIES H.1 H.1.1
H.1.2
H.1.3
H.1.4
IMPLEMENTATIE VAN HET IPO-ADVIES MET FOCUS OP ONEIGENLIJK GEBRUIK VAN LANDELIJKE WEGEN37 Het IPO adviseert de lokale besturen, het Departement Ruimte Vlaanderen en het Departement MOW om zich te engageren tot het vroegtijdig beoordelen van het mobiliteitsaspect in vergunningsdossiers waarbij het richtlijnenboek Mobiliteitseffectenstudies als basis geldt (Mobiliteitstoets en MOBER, november 2009). Het departement MOW zal de mobiliteitstoets adviseren als die door het Departement Ruimte Vlaanderen wordt opgelegd. Het IPO adviseert het departement MOW gemeenten te ondersteunen bij de verfijning van bepalingen over lokale wegen type 3 in landelijk gebied en de inrichtingsvoorwaarden ervan. Er wordt rekening gehouden met de specifieke combinaties van functies en feitelijk gebruik van landelijke wegen. Het departement MOW vult de bepalingen op dit punt aan in het mobiliteitshandboek. Op basis van deze bepalingen categoriseren gemeenten hun landelijke wegen in het gemeentelijk mobiliteitsplan. Het departement MOW schenkt aandacht aan oplossingen voor sluipverkeer in de begeleiding en de advisering van de mobiliteitsplannen en de mobiliteitsbrief. Het IPO adviseert het departement MOW, AGIV en het samenwerkingsverband GDI4-Vlaanderen38 afspraken te maken met de gangbare routeplanners, in overleg met de lokale besturen, om de Vlaamse wegencategorisering als kader op te nemen. De afspraken worden gemaakt nadat het departement MOW, AGIV en GDI4-Vlaanderen eerst gezamenlijk een middenschalig referentiebestand van het Vlaamse stratennetwerk hebben ontwikkeld en waaraan vervolgens het departement MOW een databank over de wegencategorisering, het fiets- en het vrachtroutenetwerk heeft gekoppeld. Het IPO evalueert om de vijf jaar het voorbeeldenboek ‘Aanpak sluipverkeer’ aan de hand van een actualisatie van de projectfiches.
Het functietoekenningsplan geeft aan: welke functies gewenst/ongewenst zijn, of de huidige inrichting deze wensen ondersteund, en welke mogelijke (inrichtings) initiatieven kunnen genomen worden, om deze wensen te ondersteunen. Inclusief het antwoord van minister van Mobiliteit en Openbare Werken Hilde Crevits aan minister-president Kris Peeters ‘De opvolging van het goedgekeurde IPO-advies. Oneigenlijk gebruik van landelijke wegen’ (6/08/2012). 38 Geografische Data Infrastructuur 36
37
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
45
I.
Ondersteunen van kwaliteitsvol ondernemerschap in het landelijk gebied
46 SITUATIESCHETS
DOELSTELLINGEN OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN I.1
KWALITEITSVOL STUREN VAN DE ECONOMISCHE DYNAMIEK IN HET LANDELIJK GEBIED Om tegemoet te komen aan de economische realiteit van vandaag, is een actief beleid nodig om gedifferentieerde maar rechtszekere bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te creëren op maat van landelijke gemeenten. Bedrijfsverzamelgebouwen, ingebruikname van functieloos geworden rurale gebouwen… behoren hier tot de mogelijkheden. Een interbestuurlijke beleidswerkgroep buigt zich in het kader van het IPO over het niet-agrarisch economisch hergebruik van bestaande agrarische gebouwen. Die zonevreemde economische dynamiek op het platteland wordt slechts gedeeltelijk gevat door het bestaande instrumentarium. De beleidswerkgroep gaat na hoe deze transformaties gebiedsgericht en op een kwalitatieve manier kunnen worden gestuurd zonder afbreuk te doen aan de agrarische functie van het gebied. De focus ligt op de valorisatie van bestaande gebouwen waarbij de ruimtelijke kwaliteit door het hergebruik kan versterkt worden. Er dient ook te worden nagedacht of een monitoring van economische activiteiten in het landelijk gebied op Vlaams niveau haalbaar is.
Een specifieke problematiek is die van de zogenaamde ‘problematische ruimtevragers’ die vaak nood hebben aan een grote oppervlakte en/of als hinderlijk worden gepercipieerd, terwijl ze slechts een lage tewerkstelling en behoefte aan gebouwen hebben (bv. grondwerkers, afvalrecuperanten, garages…). Die activiteiten zijn moeilijk of niet vergunbaar in woongebied of agrarisch gebied en evenmin in industriegebied.47 Het Agentschap Ondernemen bracht de problematiek via studiewerk in kaart.
Zowel voor bedrijventerreinen als voor solitaire industriële sites is het gangbaar om op het terrein/de site een buffer in te richten. Die zijn vaak inefficiënt geïntegreerd in het landschap. Een innovatieve en multifunctionele aanpak van bedrijfsbuffering combineert verschillende ruimtebehoeften tot (bedrijfs-) bufferzones met een hoge maatschappelijke meerwaarde. Experimenten en showcases kunnen bijdragen aan de visievorming rond en de effectieve realisatie van een betere inpassing in het landschap.
I.2
SECTOROVERSCHRIJDEND INZETTEN OP VERNIEUWING IN DE LANDBOUWSECTOR In de reguliere land- en tuinbouw bestaan er uitmuntende voorbeelden van innovatie, vernieuwing en kwaliteitsvol ondernemen. Denken we maar aan de landbouwers en tuinders die milieuvriendelijke technieken en productiesystemen inschakelen of zij die investeren in energiewinning via warmtekrachtkoppeling of windmolens. Daarbij is het belangrijk dat er een goede afstemming plaatsvindt tussen ondernemers en buurtbewoners. Waar mogelijk kan men nog een stap verder gaan door gezamenlijk ondernemen na te streven (bv. via een omgevingscoöperatie).48
Agroforestry is het combineren van een landbouwteelt met de teelt van bomen op eenzelfde perceel. Sinds 2011 ondersteunt de Vlaamse overheid actief agroforestry als landbouwsysteem, door landbouwers die starten te subsidiëren voor de aanplant van de bomen. Om agroforestry alle kansen te geven, heeft de Vlaamse Regering zich er bij de instelling van de subsidieregeling toe geëngageerd om de bestaande juridische knelpunten (o.a. in het bos- en natuurdecreet, in de pachtwet…) aan te pakken. Een knelpunt dat nog niet kon worden aangepakt, is de stedenbouwkundige vergunning die nodig is om de bomen te kappen. Om de economische rendabiliteit maximaal te kunnen benutten, is het belangrijk dat de landbouwer de nodige vrijheid heeft over het kappen van de bomen.
Op het platteland is er sprake van heel wat economische ontwikkelingen en diverse vormen van ondernemerschap. Plattelandsgemeenten39 hebben met een ondernemersgraad van 12,7% zelfs de grootste ondernemerszin in vergelijking met andere gebieden in Vlaanderen.40 De ondernemersgraad geeft het aantal zelfstandigen en helpers aan ten opzichte van de gehele bevolking van een gebied. Van een traditioneel landbouwproductiegebied is het landelijk gebied geëvolueerd naar een ruimte die verschillende types economische activiteiten herbergt.41 Naast para-agrarische activiteiten en paardenhouderij gaat het om bedrijfsactiviteiten die nauwelijks of helemaal niet meer verbonden zijn aan landbouwactiviteiten. Daarbij valt het op dat bepaalde types economische activiteiten die bestemd zijn voor bedrijventerreinen, stedelijke gebieden of grotere kernen in het buitengebied zich zonevreemd in het landelijke gebied vestigen42. Een gebrek aan betaalbare of geschikte bedrijfsruimte elders en de wens om wonen en werken te combineren, zijn enkele van de vele oorzaken. De economische diversificatie op het platteland is een onomkeerbare dynamiek met belangrijke ruimtelijk-economische gevolgen. Het gaat om een zeer recente dynamiek waarbij volgens onderzoek de nietagrarische, niet-horeca bedrijven zich overwegend binnen de tertiaire sector (vooral vrije beroepen en zakelijke dienstverlening) bevinden.43 Naast de oprukkende verstedelijking spelen ook interne veranderingen binnen de landbouwsector een rol bij de economische transformatie van het platteland. Met een gemiddelde bedrijfsoppervlakte van bijna 22 ha in 2010, een toename van 40% t.o.v. 2000, zet de schaalvergroting in de landbouw zich door. Daarmee samenhangend is een intensivering waarneembaar waarbij de gemiddelde veebezetting per gespecialiseerd veebedrijf continu toeneemt.44 Het verschijnen van steeds meer grote, industriële landbouwloodsen zorgt voor meer gebouwen met een industrieel uitzicht in het landelijk gebied, terwijl de vrijgekomen landbouwgebouwen zorgen voor een groeiend aanbod aan beschikbare gebouwen.45 Aan de andere kant kiezen een aantal land- en tuinbouwbouwbedrijven voor diversificatie of ‘verbreding’ van hun activiteiten. Dat kan gaan van het verwerken en verkopen van primaire producten over het aanbieden van maatschappelijke diensten zoals het beheren van natuur en landschap tot het produceren van hernieuwbare energie, het inrichten van toeristische logies en het openstellen van het bedrijf als zorgboerderij. Op die manier kan de landbouwer zijn inkomen differentiëren. Daarbij kunnen in een aantal gevallen de nevenactiviteiten op termijn evolueren naar een nieuwe hoofdactiviteit die de initiële agrarische activiteit vervangt. Bij het stopzetten van landbouwactiviteiten kan eveneens een omschakeling naar andere economische activiteiten plaatsvinden. Het gebouwd patrimonium kan via hergebruik en herbestemming een nieuwe functie krijgen. 46
In de VRIND-publicaties splitst men de gemeenten die in het buitengebied liggen volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen verder op naar plattelandsgemeenten en overgangsgemeenten volgens gegevens uit het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie. Op die manier komt men tot 101 plattelandsgemeenten in Vlaanderen. Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND), 2011 41 Tempels B., Verbeek T., Pisman A. & Allaert, G. (2012). ‘Verstedelijking in de Vlaamse open ruimte. Een vergelijkende studie naar vijf transformaties.’ 42 Cabus P. en Vanhaverbeke W. (2004). ‘Strategisch plan ruimtelijke economie’, Academia Press 43 Verhoeve, A., De Roo, N., Rogge, E. (2012). ‘How to visualise the invisible: revealing re-use of rural buildings by non-agricultural entrepreneurs in the region of RoeselareTielt’. Land Use Policy 29, pp 407 - 416 44 ‘Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND)’, 2011 45 Verhoeve, A., De Roo, N. (2008). ‘Economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit op het platteland. Onderzoek in de regio Roeselare-Tielt. West-Vlaamse Intercommunale’. Academia Press, Gent, 164 p. 46 Departement RWO (2011) IPO Beleidswerkgroep Hergebruik van leegstaande gebouwen op het platteland, Nota 001 39
40
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
TRITEL (2012). Studie naar de aard en vestigingsproblematiek van problematische ruimtevragers. “Een omgevingscoöperatie is een samenwerkingsverband tussen ondernemers uit verschillende sectoren in een bepaald gebied. In de omgevingscoöperatie kunnen zelfstandige ondernemers in een streek of regio onderlinge afspraken maken om de kosten en baten (bv. i.v.m. het onderhouden van het landschap) eerlijker te verdelen. In de omgevingscoöperatie is ook plaats voor civil society-organisaties en publieke partijen.” Uit Jonckers, A. (2009) De civil society als drager van een duurzame, regionale landbouw. Rapport in opdracht van InnovatieNetwerk Nederland.
47 48
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
47
48
Met het Strategisch Plan Korte Keten wil het Departement Landbouw en Visserij actoren ondersteunen en stimuleren om in de korte keten (afstand tussen producent en consument bij verkoop landbouwproducten zo klein mogelijk) actief te zijn. Het Strategisch Plan Korte Keten zet sterk in op zowel directe vermarkting door de individuele landbouwer als op samenwerking tussen verschillende landbouwers. De verkoop op de hoeve is een belangrijk onderdeel van de korte keten, maar daarnaast bestaan talrijke andere soorten initiatieven zoals groente- en fruitpakketten, zelfpluktuinen, automaten op het erf, voedselteams, boerenmarkten, internetwinkels… Om te komen tot een betere afstemming tussen de verschillende acties op het terrein, heeft het Departement Landbouw en Visserij het initiatief genomen om een strategisch platform Korte Keten op te richten. Op die manier kan worden gewerkt aan een betere bundeling van de beschikbare krachten en middelen voor korte-keteninitiatieven in Vlaanderen.
ACTIES I.1 I.1.1
I.1.2
I.1.3
I.3
De klassieke glastuinbouwgebieden, met vaak oudere kleinschaligere landbouwstructuren, staan vandaag onder druk door versnippering en verstedelijking. Door aandacht te hebben voor de autonome ontwikkeling van bestaande land- en tuinbouwbedrijven kan verweving tussen verschillende sectoren en doelstellingen gerealiseerd worden en de schaalvergroting en vernieuwing in de glastuinbouwsector ondersteund worden. De Vlaamse overheid en de provincies zetten zich in om, waar wenselijk, glastuinbouwbedrijvenzones en concentratiegebieden te realiseren met aandacht voor duurzaamheid, energie-efficiëntie, samenwerking en landschappelijke integratie. Daarvoor zijn instrumenten op maat nodig, afgestemd op de gebiedsspecifieke situatie van de regio, om het beperkte potentieel dat nog aanwezig is voor glastuinbouw in te vullen. STIMULANSEN VOOR DE PAARDENHOUDERIJ ALS NIEUWE ECONOMISCHE DRAGER OP HET PLATTELAND De paardenhouderij, een belangrijke economische groeisector, bleef lang onontgonnen terrein voor beleidsmakers. De minister van Plattelandsbeleid besliste daarom in 2008 om in te spelen op de kansen en knelpunten die de groei van de sector met zich meebrengt. Daartoe werd in 2009 een eerste Vlaams Actieplan voor de Paardenhouderij opgemaakt. Het actieplan focuste op professionalisering, meer informatie en communicatie, de sector als gesprekspartner, aanpassing van regelgeving en een structurele ondersteuning voor de sector. Het actieplan leidde o.a. tot de oprichting van het Vlaams Paardenloket, dat enerzijds als partner van de sector en de overheid kan optreden en anderzijds kan instaan voor advisering en informatieverstrekking.
I.1.4
I.2 I.2.1
I.2.2
I.2.3
INTERACTIE MET ANDER(E) BELEID(SNIVEAUS) • Vlaams Actieplan voor de Paardenhouderij • Strategisch Plan Korte Keten • Startnota Winkelen in Vlaanderen en andere beleidsinitiatieven i.v.m. detailhandel • Provinciaal beleid: hoeve- en streekproducten, multifunctionele landbouw, detailhandel, landbouwpraktijkcentra • Gemeentelijk beleid inzake ruimtelijke ordening, economie, platteland en landbouw
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
I.3 I.3.1
KWALITEITSVOL STUREN VAN DE ECONOMISCHE DYNAMIEK IN HET LANDELIJK GEBIED Het Agentschap Ondernemen wordt betrokken bij de beleidswerkgroep die zowel inhoudelijk als instrumenteel een nieuw beleidskader voorbereidt voor niet-agrarisch economisch hergebruik van bestaande agrarische gebouwen (zie ook actie G.1.1). Het Agentschap Ondernemen onderzoekt de haalbaarheid van de monitoring van economische activiteiten in het landelijk gebied via de uitbreiding van zijn GIS-werking buiten bedrijventerreinen of via een ander instrument. Het Agentschap Ondernemen maakt werk van oplossingen voor de knelpunten inzake vestigingsmogelijkheden voor problematische ruimtevragers. In navolging van de beleidsbrief voor 2013, wordt er overwogen een projectoproep te lanceren om hier een werking rond op te zetten. Het IPO gaat na of er overleg moet worden opgestart over de mogelijkheden voor multifunctionele buffers voor bedrijventerreinen in de open ruimte. Naast instanties van ruimtelijke planning zouden ook partners uit de bedrijfswereld bij dit overleg kunnen worden betrokken. SECTOROVERSCHRIJDEND INZETTEN OP VERNIEUWING IN DE LANDBOUWSECTOR Het Departement Landbouw en Visserij gaat i.s.m. het IPO na op welke manier de juridische knelpunten voor agroforestry in Vlaanderen (o.a. i.v.m. de stedenbouwkundige kapvergunning) kunnen worden weggewerkt. De Vlaamse overheid (Natuur en Bos, Ruimtelijke Ordening, Onroerend Erfgoed…), gemeenten, land- en bosbouwers, landeigenaars, regionale landschappen en andere betrokken partijen worden daarbij rond de tafel gebracht. Het departement Landbouw en Visserij, drijvende kracht achter het Strategisch Plan Korte Keten, streeft i.s.m. het IPO naar een sterke betrokkenheid en deelname van betrokken actoren (DLNE, VLAM, Toerisme Vlaanderen, provincies, landbouw- en middenveldorganisaties…) in het strategisch platform Korte Keten. Het departement Landbouw en Visserij neemt op Vlaams niveau de coördinatie op bij het zoeken naar ruimtelijke mogelijkheden voor een autonome glastuinbouwontwikkeling in Vlaanderen en de inzet van instrumenten op maat. Dit gebeurt in samenspraak met de betrokken instanties (provincies, gemeenten, POM, intercommunales, VLM…) en de betrokken actoren (plaatselijke grondeigenaars, landbouwers en glastuinbouwers). Bij de toepassing van die ‘instrumentenmix’ zijn de verschillende beleidsniveaus sterk betrokken of zijn ze zelf trekker. STIMULANSEN VOOR DE PAARDENHOUDERIJ ALS NIEUWE ECONOMISCHE DRAGER OP HET PLATTELAND Het Vlaams paardenloket voert in de periode 2013–2015 het geactualiseerde Vlaams Actieplan voor de Paardenhouderij uit. Dat meerjarenplan zal de Vlaamse paardenhouderij de nodige zuurstof bieden om zich verder duurzaam te kunnen ontwikkelen.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
49
J.
Beleving op het platteland kansen geven met respect voor de streekidentiteit
50 SITUATIESCHETS Het platteland beschikt over troeven die tegemoet komen aan een veranderende recreatieve vraag. De vraag naar recreatieve mogelijkheden op het platteland neemt toe. Recreanten, zowel streekbewoners als toeristen, gaan op zoek naar activiteiten met een betekenisvolle beleving en ervaring. Het platteland kan daarop inspelen door mogelijkheden voor recreatief medegebruik en diverse activiteiten aan te bieden aan bezoekers en streekbewoners. Daarnaast kan het verwachtingen inlossen voor mensen die op zoek zijn naar typische kenmerken van het platteland zoals rust, openheid en authenticiteit. In drukke tijden is het platteland voor veel mensen – zowel voor bewoners als voor gebruikers en bezoekers – een gemeenschappelijke ruimte waar je tot rust kan komen. De voordelen van recreatie en toerisme voor het platteland zijn onder andere economisch van aard. Recreatie en toerisme zijn voor de lokale bevolking een bron van inkomsten. Het zorgt voor werkgelegenheid op het platteland en draagt bij tot het in stand houden van lokale voorzieningen zoals winkels en horeca. De ontwikkeling van recreatie en toerisme draagt bij tot de ontwikkeling van de identiteit van dorp of regio. Door het bezoek van toeristen en recreanten aan plaatselijke bezienswaardigheden kan de lokale bevolking de eigen streek herwaarderen en een gevoel van eigenwaarde aan de streek ontlenen. Ook streekbewoners gebruiken als recreant steeds meer het omliggende landschap. Tegelijk kan overconsumptie van het platteland het evenwicht bedreigen en kwaliteiten van de open ruimte in het gedrang brengen. Het principe van goed medegebruik is hier belangrijk. Door middel van inrichting en andere maatregelen is er aandacht voor het beperken van conflicten tussen verschillende gebruikers en voor het respecteren van het draagvlak van de omgeving en zijn bewoners. Binnen het IPO werd reeds nagedacht over het omgaan met lawaaisporten49 en werden sensibiliserende initiatieven opgezet rond de collectieve waarde van stilte, rust en ruimte op het platteland. Ook het achterlaten van zwerfvuil langs fietsroutes, wandelpaden… is een problematiek gelinkt aan recreatie die het de lokale landbouwers en bewoners moeilijk maakt. Sensibilisatie is hier aangewezen. Recreatieve ontsluiting moet daarom goed doordacht zijn. Door op een hoger schaalniveau te kijken, zijn er vaak betere kansen om natuur, landbouw en diverse recreatievormen met elkaar te combineren. Het in harmonie combineren van de verschillende recreatievormen met respect voor de omgevingskwaltieit is een grote uitdaging voor de toekomst. De identiteit van de streek speelt een belangrijke rol in de belevingswaarde van een plattelandsregio. Streekidentiteit kan worden omschreven als het geheel van karakteristieke kenmerken van een streek die het onderscheiden van andere streken en die binnen de streek voor verbondenheid zorgen. Daarbij bestaat zowel een interne streekidentiteit (het wij-gevoel) vanuit het standpunt van de inwoners van een streek als een externe streekidentiteit (het imago) vanuit het standpunt van buitenstaanders. Ruimtelijke kenmerken (landschap, fauna en flora, erfgoed, locatie, historiek…), economisch-functionele kenmerken (landbouw, recreatie, natuurbeheer, bewoning…) en sociaal culturele kenmerken (gemeenschap, tradities en gebruiken, cultuurhistorisch erfgoed…) spelen in meer of mindere mate mee bij het tot stand komen van een identiteit van een streek. Door de verscheidenheid van actoren in een streek kunnen er verschillende identiteiten op hetzelfde moment aan een streek worden toegekend. De prioriteiten en doelstellingen van die actoren bepalen, op een continue en dynamische wijze, welke identiteiten dominant zijn.50
www.ipo-online.be/Thema’s/Lopendethemas/lawaaisporten/Pages/default.aspx Messely, L. & Dessein, J. (2010). ‘Betekenis en mogelijkheden van streekidentiteit als mobiliserende factor in de Westhoek’. Eenheid Landbouw en Maatschappij, Instituut voor Landbouw en Visserijonderzoek (ILVO). Bakker, W. (2007). ‘Samenwerkingsverbanden en het gebruik van landschapsidentiteit voor succesvolle marketing van producten.’ International Development Studies, Wageningen Universiteit.
49
De globalisering en de snelle technologische ontwikkelingen brengen veelvuldige economische, sociale en culturele interacties teweeg op lokaal en globaal vlak waardoor identiteitsverschillen tussen stad en platteland en plattelandsregio’s onderling vervlakken. O.a. door methodieken als gebiedsvermarkting of ‘regional branding’, waarbij investeringen in de streekidentiteit een meerwaarde creëren voor de lokale economie, wordt het belang van streekidentiteit weer in de verf gezet. Onroerend erfgoed kan een belangrijke rol spelen in de identiteit van een streek. Een actueel knelpunt op dat vlak is welke toekomst er is weggelegd voor het Vlaamse religieus erfgoed (parochiekerken, kapellen, abdijen, kloosters…). De lokale kerkelijke en gemeentelijke overheden werken in dat kader op vraag van de Vlaamse Regering aan een strategische toekomstvisie over het beheer, de financiering en de (her)bestemming van de parochiekerken op hun grondgebied. Evenzeer herbergt het Vlaamse cultuurlandschap verscheidene ‘kleine’ erfgoedobjecten waarvoor het stimuleren van het beheer door de plattelandsbewoners een maatschappelijke return zou kunnen opleveren. Zo heeft het bodemarchief (archeologische vindplaatsen) bescherming nodig tegen fysieke aantasting door het aanploegen, erosie… En is er aandacht nodig voor de verwaarlozing van rurale erfgoedelementen die onder druk staan door de verstedelijking (bv. ijskelders en bakhuisjes die met de tijd hun functie en gebruik hebben verloren).
DOELSTELLINGEN OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN J.1.
HET PLATTELAND BELEVEN DANKZIJ EEN AANGEPASTE INFRASTRUCTUUR De toenemende recreatie op het platteland vraagt een goed uitgebouwd en onderhouden recreatieve infrastructuur. Fiets- en wandelnetwerken, mountainbikeroutes, ruiterroutes en -netwerken… zijn maar een kleine greep uit het assortiment dat wordt aangeboden op het platteland. Trage en landelijke wegen spelen binnen die netwerken een belangrijke rol (zie ook doelstelling I). Waar mogelijk worden zij ingericht en/of opnieuw opengesteld. Ook de openstelling van privédomeinen kan een grote meerwaarde betekenen voor de recreatieve betekenis van een regio. Hier wordt de optie van het sluiten van recreatieve beheerovereenkomsten met beherende landbouwers en/of grondeigenaars onderzocht.
Het platteland biedt een waaier van sport- en recreatiemogelijkheden aan en is, vanwege de vlotte toegang tot bos en natuur, ook erg in trek als overnachtingsplaats voor groepen kinderen en jongeren die op kamp gaan, op weekend, stage, bosklassen… Maar heel wat sportterreinen en jeugdverblijven op het platteland zijn zonevreemd, met de nodige problemen op het vlak van investeringen, uitbreidingen… tot gevolg. Een deel van de jeugdverblijfcentra op het platteland wordt in hun voortbestaan bedreigd. De taskforce jeugdverblijfcentra (vertegenwoordigers van de ministers van de Vlaamse Regering en hun administraties Jeugd, Natuur en Bos, Ruimtelijke Ordening, Toerisme en Landbouw, de VVP, de VVSG, de VVJ, Steunpunt Jeugd en het CJT) speelt daarop in sinds 2009 met haar Actieplan Jeugdverblijfcentra.
J.2.
INVESTEREN IN DE STREEKIDENTITEIT OP HET PLATTELAND Voor het behoud van de typische erfgoedwaarden van het Vlaamse platteland kunnen de mogelijkheden voor een beheerovereenkomst Onroerend Erfgoed worden bekeken. Via die beheersovereenkomst zouden financiële stimuli voorzien worden voor landbouwers en particulieren die het regulier beheer van ruraal, niet beschermd erfgoed (bodemarchief, klein bouwkundig erfgoed, reliëfvormen, houtig en landbouwkundig erfgoed) in eigen streek opnemen. Het gaat om het opwaarderen van groene erfgoedwaarden in het landschap, het stimuleren van aangepast grondgebruik, het beheren van beeldbepalende bouwkundige erfgoedobjecten, het creëren van randvoorwaarden die een langdurig behoud van het bodemarchief garanderen en het stimuleren van traditionele teelten en teeltwijzen.
50
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
51
52
Gebiedsvermarkting (of ‘regional branding’) is dan weer een belangrijke methodiek om lokale ondernemers op gebiedsniveau te ondersteunen. Gebiedsvermarkting impliceert investeringen in gebiedskwaliteit en een sterkere identiteit. Door een label of een merknaam te gebruiken die de unieke kenmerken van het gebied benadrukt, krijgen de economische producten en diensten die eronder vallen een hogere marktwaarde. Op die manier wordt de plattelandseconomie (hoeve- en streekproducten, horeca, bedrijven…) versterkt en ontstaan nieuwe samenwerkingsvormen tussen rurale ondernemers.
INTERACTIE MET ANDER(E) BELEID(SNIVEAUS) • Conceptnota Vlaamse Regering ‘Een toekomst voor de Vlaamse parochiekerk’ (2011) • Vlaams actieplan Jeugdverblijfcentra • Strategisch plan Korte Keten • Vlaams en provinciaal beleid inzake streekproducten • Provinciale initiatieven met betrekking tot karakteristieke streekthema’s en toeristisch recreatieve infrastructuur • Gemeentelijke initiatieven inzake ruimtelijke ordening, erfgoed, mobiliteit, toerisme en recreatie
ACTIES J.1 HET PLATTELAND BELEVEN DANKZIJ EEN AANGEPASTE INFRASTRUCTUUR J.1.1 De Vlaamse Landmaatschappij onderzoekt in samenwerking met de betrokken partners de mogelijkheid om recreatieve beheerovereenkomsten te ontwikkelen. Een piste is om met een proefproject te starten waarbij de haalbaarheid van een structurele toepassing voor Vlaanderen wordt nagegaan. J.1.2 Het Vlaams Paardenloket organiseert overleg inzake toeristische en recreatieve infrastructuur in het kader van het geactualiseerde Vlaams Actieplan voor de paardenhouderij 2013–2015. Zo zal het Vlaams Paardenloket o.a. concrete dossiers indienen bij de waterwegbeheerders om bepaalde jaagpaden langs kanalen of rivieren open te stellen voor paardenrecreatie. J.1.3 De taskforce jeugdverblijven, voorgezeten door de minister van Toerisme, maakt in uitvoering van het Actieplan Jeugdverblijven een afwegingskader op voor de zonevreemde jeugdverblijven waarvoor een planinitiatief moet worden opgestart. Dit afwegingskader selecteert de jeugdverblijven waarvoor er een ruimtelijk plan moet komen en bepaalt welk bestuursniveau daarvoor bevoegd is. Daarnaast wordt er ook een ruimtelijk afwegingskader gemaakt om na te gaan of het ruimtelijk verantwoord is een jeugdverblijf op een bepaalde locatie te behouden. Het in stand houden van de huidige jeugdverblijfscapaciteit wordt hier zoveel mogelijk nagestreefd. J.1.4 VLM zet in haar inrichtings- en plattelandsprojecten verder in op de duurzame recreatieve en toeristische ontsluiting van het platteland. Daarbij besteedt ze extra aandacht aan actuele knelpunten, zoals de toegankelijkheid voor mindervaliden, het tekort aan jeugdverblijven op het platteland… J.2 INVESTEREN IN DE STREEKIDENTITEIT OP HET PLATTELAND J.2.1 Het Agentschap Onroerend Erfgoed en de Vlaamse Landmaatschappij denken na over hoe het instrument Beheerovereenkomsten Onroerend Erfgoed in landelijk gebied kan worden ontwikkeld. J.2.2 De VLM, de provincies en de lokale actoren investeren in streekkenmerken in plattelandsgebieden om de streek duurzaam te kunnen vermarkten.
K.
Aandacht voor kwetsbare groepen op het platteland 53
SITUATIESCHETS Werken aan leefbaarheid op het platteland houdt in dat de Vlaamse overheid oog heeft voor de noden en verwachtingen van plattelandsbewoners, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen. Jongeren en ouderen lopen omwille van hun meer afhankelijke positie een hoger risico om in een precaire leefsituatie terecht te komen. Een beperkt aanbod van vervoersmogelijkheden, voorzieningen en diensten versterkt die afhankelijkheid. De trend dat jongeren wegtrekken omwille van opleiding of werk zet zich door. Daarnaast wordt vastgesteld dat de groep kwetsbare jongeren op het platteland groeit. Jongeren die hun schoolopleiding niet hebben afgemaakt en die geen enkel perspectief hebben op tewerkstelling vormen een zogenaamde restgroep van 18-tot 25-jarigen die volledig uit de boot valt en die in de rand van de samenleving dreigt terecht te komen51. Ook de vergrijzing drukt zijn stempel op het platteland, vooral op het vlak van welzijn, cultuur, huisvesting en maatschappelijke dienstverlening. Komende jaren zal de vergrijzing zich steeds sterker manifesteren52. Ouderen kunnen steeds minder een beroep doen op informele zorgverlening en zijn in toenemende mate afhankelijk van professionele hulp. Door een slechtere gezondheid die niet toelaat om vlot aan het maatschappelijk leven deel te nemen en omwille van een beperkter sociaal netwerk, dreigen kwetsbare ouderen, voornamelijk 75-plussers, in een isolement terecht te komen. Daarenboven worden ouderen met toenemende noden op vlak van zorg en welzijn veelal geconfronteerd met een verouderde en onaangepaste woning. Professionele zorg, onder de vorm van thuisen gezinszorg, in combinatie met een lokaal netwerk dat zorgbehoevende personen kan opsporen en begeleiden, kunnen een antwoord bieden en maakt het voor ouderen mogelijk om in hun eigen huis en omgeving te blijven wonen. Een derde kwetsbare groep vormen de mensen die in armoede leven. De specificiteit van plattelandsarmoede vraagt om een aanpak op maat. Kenmerkend voor het platteland is de verdoken armoede. Er is een algemene toename op het platteland van gezinnen met meervoudige problemen op vlak van schulden, gezondheid, opvoeding… Ook eenoudergezinnen en alleenstaanden hebben het vaak moeilijk en balanceren op de rand van achterstelling. Door de letterlijke afstand tot de schaarse voorzieningen, de mentale drempel en de complexe probleemsituaties waarin mensen zich bevinden, kunnen ze verstoken blijven van steun waar ze recht op hebben. Die onderbescherming manifesteert zich sterk op het platteland53. Vanuit plattelandsbeleid willen we via een geïntegreerde aanpak knelpunten voor kwetsbare bewoners op de agenda zetten, inzetten op participatie en overleg en oplossingen aanreiken en uitvoeren.
DOELSTELLINGEN OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN K.1
OPMAAK EN IMPLEMENTATIE VAN IPO-ADVIEZEN MET FOCUS OP KWETSBARE GROEPEN In een aantal IPO-adviezen werden een reeks knelpunten en mogelijke oplossingen van kwetsbare groepen op het platteland zoals ouderen, jongeren, mensen in armoede… al belicht en werden aanbevelingen geformuleerd op het vlak van bereikbaarheid van voorzieningen, huisvesting, zorg, mobiliteit…
Rapport Armoede en Sociale uitsluiting op het platteland, Samenlevingsopbouw Vlaanderen - Juni 2011 4.3 Stad en platteland, VRIND 2011 Rapport Armoede en Sociale uitsluiting op het platteland, Samenlevingsopbouw Vlaanderen - Juni 2011
51 52 53
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
Eind 2010 leverde het IPO het advies af rond ‘Bereikbaarheid en kwaliteit van voorzieningen in landelijke gebieden: gezondheidszorg’. Het is opgebouwd rond vijf thema’s: preventie, eerstelijnsgezondheidszorg, betaalbaarheid, mobiliteit en woonzorg. Een aantal waardevolle adviezen wachten nog op uitvoering, bv. - de sociale sector en de landbouwsector rond de tafel brengen om goede praktijkvoorbeelden uit te wisselen en win-winmogelijkheden af te toetsen opdat betaalbare en gezonde voeding voor kwetsbare doelgroepen toegankelijker wordt. - in een structurele ondersteuning voorzien voor de zorgnetwerken, beleidsinkadering is voor de start en de continuïteit van lokale zorgnetwerken van aanzienlijk belang. - het opzetten van proefprojecten om een zicht te krijgen op het potentieel van virtuele netwerken, de vertaling van het model van wijkgezondheidscentra en andere samenwerkingsmodellen op het platteland.
54
K.4
WELZIJN OP HET PLATTELAND VERHOGEN Uit onderzoek van de KU Leuven56 blijkt dat zelfdoding in Vlaanderen het meest voorkomt op het platteland. De suïcidecijfers liggen hoger in Vlaamse regio’s waar veel alleenstaanden en ouderen wonen. In die regio’s is een minder dicht netwerk aanwezig van sociale steun onder de bewoners, wat de kans op hoge suïcidecijfers vergroot.
K.5
SAMENWERKEN ROND MOBILITEITSARMOEDE De mogelijkheid hebben om zich te verplaatsen is een noodzakelijke voorwaarde om volwaardig te kunnen participeren aan het maatschappelijk leven. Vooral kwetsbare plattelandsbewoners lopen het risico te worden getroffen door een gebrek aan verplaatsingsmogelijkheden, het aanbod van het openbaar vervoer (vast aanbod, belbus…) is ontoereikend om vervoersautonomie voor deze groep te realiseren en dreigt bovendien verder te worden afgebouwd. Mobiliteitsarmoede blijft een van de belangrijkste knelpunten op het platteland.
K.6
LOKAAL WOONBELEID ONDERSTEUNEN Ook huisvesting blijft een aandachtspunt op het platteland. Op vlak van de ontwikkeling van sociale woningbouw hinken heel wat plattelandsgemeenten achterop en is er een belangrijke inhaalbeweging nodig. Ook het aanbod aan huurwoningen is beperkt. De relatief hoge eigendomsgraad van de woningen op het platteland heeft als consequentie dat de huurmarkt zeer krap is. Huurwoningen met een gering comfort en kwaliteit worden tegen relatief hoge huurprijzen verhuurd. Ook specifieke groepen zoals OostEuropese arbeidsmigranten die tijdelijke huisvesting zoeken op het platteland, komen vaak in onveilige en zelfs schrijnende woonsituaties terecht.
K.2
KINDEREN EN JONGEREN OP HET PLATTELAND MAXIMALE KANSEN BIEDEN De plaats van kinderen en jongeren in de publieke ruimte komt steeds meer onder druk te staan. Bovendien zijn aangepaste infrastructuur en speelruimtes voor kinderen en jongeren op het platteland nog geen vanzelfsprekendheid. Aanbod en kwaliteit voldoen niet altijd aan de verwachtingen van die doelgroep. Een aantal initiatieven zoals de Interactieve Speelweefsel Kaart54 en het project ‘Lokaal Speelgroen’55 zetten hier al op in.
Kinderen en jongeren actief betrekken bij de ontwikkeling van hun leefomgeving en vorm laten geven aan het platteland, vergroot de binding die jongeren ermee hebben. De nadruk moet liggen op eigen initiatief en verantwoordelijkheid en zo veel mogelijk de uitvoering van de plannen in de handen van de jongeren zelf leggen.
K.3
PLATTELANDSARMOEDE AANPAKKEN Armoede is een complex probleem dat dus ook door verschillende beleidsdomeinen tegelijk moet worden aangepakt. Samenwerking, afstemming en kennisuitwisseling tussen de Vlaamse beleidsdomeinen, de verschillende bestuursniveaus, relevante partners uit het middenveld en het onderzoeksveld zijn daaervoor onontbeerlijk.
Gezinsverdunning, vergrijzing en verzilvering doen de vraag op het platteland naar kleinere en aangepaste woonentiteiten stijgen. Om tegemoet te komen aan veranderende maatschappelijke vragen, moeten er slimme en efficiënte oplossingen worden gezocht. Werken aan nieuwe woonconcepten (bv. gemeenschappelijk wonen57, mix van verschillende woningtypes, meer collectieve/publieke groenruimte in nieuwe verkavelingen…) is noodzakelijk.
Landbouwers die in moeilijkheden komen, zijn door de specificiteit van hun problematiek amper of niet terug te vinden in het bestaande welzijnsaanbod. De Vlaamse overheid moet inzetten op preventie, versterkte samenwerking en begeleiding. In 2007 werd met steun van de Vlaamse overheid het project vzw Boeren op een Kruispunt opgezet. De vzw biedt bedrijfstechnische en/of psychosociale begeleiding aan landbouwers in een precaire situatie. Om bestaande drempels weg te werken, verwijzen vzw Boeren op een Kruispunt en OCMW’s ook door naar elkaars dienstverlening.
De landbouwsector neemt zelf ook een sociaal-maatschappelijk engagement op door kwetsbare groepen uit de samenleving op te vangen en te begeleiden via de zorgboerderijen en door de terbeschikkingstelling van overschotten aan de voedselbanken via de veilingen.
Gemeenten hebben een belangrijke regierol op vlak van woonbeleid, vele problemen en uitdagingen strekken zich uit buiten de grenzen van de gemeente. In het IPO-advies ‘Lokaal woonbeleid’58 werd een omkadering gevraagd voor de toekenning van middelen voor intergemeentelijke samenwerking. Daaraan werd uitvoering gegeven door het Agentschap Wonen–Vlaanderen. Vanuit het agentschap Wonen–Vlaanderen wordt een financiële injectie geleverd aan de lokale besturen onder de vorm van de gesubsidieerde projecten ter ondersteuning van het lokaal woonbeleid. Die subsidies willen intergemeentelijke samenwerkingsverbanden stimuleren om specifiek personeel aan te werven dat zich kan specialiseren in de brede woonmaterie en beleidsondersteunende initiatieven kan uitwerken. Naarmate er meer kleinere gemeenten aansluiten bij een project, wordt de subsidie opgedreven. Momenteel59 worden 41 dergelijke projecten gesubsidieerd, die 202 van de 308 Vlaamse gemeenten dekken.
De kansarmoede-index van Kind en Gezin geeft aan dat 8,6% van het totaal aantal geboorten in Vlaanderen in de periode 2008–2010 plaatsvond in een kansarm gezin. Dat percentage is sinds 2005 opvallend gestegen. Om armoede op een structurele manier aan te pakken en de generatiearmoede een halt toe te roepen, moet blijvend worden ingezet op de strijd tegen armoede van kinderen en van de gezinnen waarin ze opgroeien. Op initiatief van de Vlaamse minister van Armoedebestrijding lanceerde de afdeling Welzijn en Samenleving van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin in 2011 en 2012 een oproep naar lokale projecten in de bestrijding van kinderarmoede. Men werkt ook aan een oproep naar lokale projecten ter versterking van de intergenerationele solidariteit en het verminderen van eenzaamheid bij ouderen, in het bijzonder ouderen in armoede.
Hooghe, M., Vanhoutte, B. (2011).’ An ecological study of community level correlates of suicide mortality rates in the Flemish regio of Belgium’, 1996-2005. Suicide and Life-Threatening Behavior, 41 ‘L. Jonckheere, R. Kums, H. Maelstaf, T. Maes, ‘Samenhuizen vzw’ i.s.m. ‘Artesis Hogeschool, Antwerpen’ en ‘Habitat et Participation, asbl’ (2010) Samenhuizen in België : waar staan we, waar gaan we’ ;’Gemeenschappelijk wonen : knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften.’ 58 BVR 21/09/2007 59 situatie op 1/1/2012 56
57
RProject van Provincie Limburg, Steunpunt Jeugd, Kind & Samenleving, Vereniging voor Bos in Vlaanderen en het Agentschap voor Natuur en Bos, met steun van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Meer info: www.groenspeelweefsel.be Project van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, meer info : www.lne.be/campagnes/speelgroen
54
55
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
55
INTERACTIE MET ANDER(E) BELEID(SNIVEAUS)
56
K.3 PLATTELANDSARMOEDE AANPAKKEN K.3.1 De VLM en het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin versterken de samenwerking - Er wordt maximaal ingezet op actieve deelname aan bestaande fora zoals het horizontaal permanent armoedeoverleg en het IPO. - Afstemming en gerichte communicatie rond de (co)financieringsmogelijkheden binnen de beleidsvelden leidt tot een optimale benutting van de beschikbare middelen voor sociale projecten. Bv. ELFPO en de Europese structuurfondsen.61 - Het beleidsveld armoede houdt bij de selectie van zijn projecten rekening met de bijzondere problematiek van de plattelandsgemeenten. K.3.2 De VLM draagt bij tot armoedebestrijding en - engageert zich om proactief mee te werken aan de acties van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding. - biedt haar expertise inzake armoede op het platteland aan derden aan via de aandachtsambtenaar voor armoedebestrijding - onderzoekt hoe mensen in armoede kunnen participeren in VLM-projecten bv. door middel van sociale of reguliere tewerkstelling, in afstemming met de instrumenten van VDAB.62 - zet verder in op het uitbouwen van een proactieve en oplossingsgerichte administratie, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen en werkt hiervoor samen met relevante partners bv. vzw Boeren op een Kruispunt, OCMW’s… K.3.3 Het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin evalueert in 2013 de projectperiode 2011–2012 van de lokale projecten in de bestrijding van kinderarmoede.
• Vlaams Jeugdbeleidsplan 2010-2014 • Vlaams Ouderenbeleidsplan 2010–2014 • Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010–2014 met inbegrip van het actieprogramma kinderarmoede • Vlaams Actieplan Kinderrechten 2011–2014 • Vlaams Woonbeleidsplan • Provinciale initiatieven rond jeugd-, woon- en welzijnsbeleid • Initiatieven van gemeenten en OCMW’s inzake wonen, welzijn, jeugd, armoede
ACTIES K.1 OPMAAK EN IMPLEMENTATIE VAN IPO-ADVIEZEN MET FOCUS OP KWETSBARE GROEPEN K.1.1 De Vlaamse beleidsdomeinen, provincies en gemeentebesturen gaan na hoe ze invulling kunnen geven aan het IPO-advies ‘bereikbaarheid en kwaliteit van voorzieningen in landelijke gebieden: deelthema gezondheidszorg’60 bij de uitvoering van hun beleid. K.2 KINDEREN EN JONGEREN OP HET PLATTELAND MAXIMALE KANSEN BIEDEN K.2.1 VLM, ANB, provincies en gemeenten gaan na welke rol kinderen en jongeren kunnen opnemen binnen een project en houden rekening met de visie en verwachtingen van kinderen en jongeren binnen een projectgebied. Bv. bij de inrichting van speelbossen, rustpunten, speelpleinen, parken, jeugdwerkinfrastructuur… K.2.2 Het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor jeugd en volwassenen zal de gemeentebesturen verder sensibiliseren en vormen om de tolerantie ten aanzien van kinderen en jongeren in de publieke ruimte te verhogen, o.a. via de jaarlijkse Buitenspeeldag.
K.4 WELZIJN OP HET PLATTELAND VERHOGEN K.4.1 Het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin werkt binnen het armoede- en welzijnsbeleid gericht en afgestemd rond thema’s zoals suïcidepreventie op het platteland. K.5 SAMENWERKEN ROND MOBILITEITSARMOEDE K.5.1 Binnen het IPO wordt de opstart van een nieuwe IPO-themagroep over het knelpunt mobiliteitsarmoede afgetoetst en wordt bekeken welk aspect van de problematiek kan worden uitgediept K.6 LOKAAL WOONBELEID ONDERSTEUNEN K.6.1 Het IPO bekijkt de mogelijkheden voor een IPO-thema rond nieuwe woonvormen op het platteland.
Tijdens de PDPO II-periode (2007–2011 ) zijn tot nu toe via as 4 24 projecten gesubsidieerd die passen binnen de welzijnssector voor een totaalbedrag van 3.500.000 euro. Vijf projecten richten zich specifiek naar de doelgroep van mensen in armoede, de cofinanciering voor die projecten bedraagt 500.000 euro. Voor as 3 gaat het over 35 projecten met een cofinanciering van 3.000.000 euro. Daarnaast werden natuurlijk ook projecten gesteund die onrechtstreeks bijdragen aan de armoedebestrijding (bv. via het inzetten op basisdiensten voor de plattelandsgemeenschap). 62 Bv. de W² (Wonen x Welzijn) -trajecten 61
www.ipo-online.be/Thema’s/Afgewerktethema’s/gezondheid
60
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
57
L.
Leefbare dorpen
DOELSTELLINGEN OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN
58
L.1
BOTTOM-UP INITIATIEVEN STIMULEREN EN ONDERSTEUNEN Het gemeentedecreet bepaalt dat lokale besturen initiatieven moeten nemen om de betrokkenheid en de inspraak van de burgers of van de doelgroepen te verzekeren bij de beleidsvoorbereiding. Participatie zorgt voor breed eigenaarschap van de beslissing. Beleid heeft vaak een bepaalde doelgroep voor ogen. Via participatie kan worden nagegaan of de doelgroep wordt bereikt. De Vlaamse overheid kan lokale besturen en middenveldorganisaties informeren, stimuleren en ondersteunen bij het ontwikkelen en opzetten van innovatieve participatieprojecten. Participatie van burgers en doelgroepen is voor de Vlaamse overheid een voorwaarde voor de ondersteuning van lokale en horizontale plattelandsprojecten en -initiatieven.
Er zijn dorpen die verstedelijken. Die dorpen worden gekenmerkt door een ruim aanbod van diensten en voorzieningen. Er is een secundaire school, er is voldoende tewerkstelling... Die dorpen trekken nieuwe inwoners aan door hun gunstige ligging ten opzichte van stedelijke gebieden en de fraaie woonomgeving die ze bieden. In een aantal dorpen in de grensgebieden en aan de rand van grootsteden leidt dat zelfs tot de verdringing van de minder kapitaalkrachtige bevolking. Nieuwe bewoners betekenen een nieuwe dynamiek en nieuwe kansen, maar ook een spanningsveld tussen de traditionele en de moderne dorpsbinding.
De VLM heeft de afgelopen jaren haar ondersteuning aangeboden als partner in verschillende projecten zoals DORP inZICHT en Dorp met toekomst. Gezien de duidelijke meerwaarde van die projecten wil de Vlaamse Landmaatschappij blijven inzetten op dergelijke partnerschappen.
Naast dorpen die nog betrekkelijk autonoom zijn en waar relatief veel bewoners wonen die sterk op het eigen dorp gericht zijn en een grote mate van lokale betrokkenheid vertonen, zijn er steeds meer dorpen waar de bewoners veel minder op het eigen dorp gericht zijn en het wonen als lokale functie domineert. Door die ontwikkelingen hebben dorpen te maken met een sterk functieverlies en is de woonfunctie de belangrijkste motor geworden voor lokale ontwikkelingen. Voor de bewoners van woondorpen liggen de meeste economische en sociale activiteiten buiten het dorp. In die woondorpen zijn de traditionele vormen van lokale betrokkenheid steeds minder vanzelfsprekend. Ten slotte zijn er dorpen die gekenmerkt worden door een sterke ontgroening en vergrijzing in combinatie met verschraling van diensten en voorzieningen. In die achtergestelde dorpen wordt het functieverlies niet gecompenseerd door de woonfunctie, wat leidt tot steeds meer leegstand.
• Gemeentelijke meerjarenplannen • Provinciale initiatieven in het kader van geïntegreerde dorpsontwikkelingsvisies, netwerkvorming, sociale planning en impulsbeleid
SITUATIESCHETS Het Vlaamse platteland is al enkele decennia verwikkeld in een continu veranderingsproces: ingrijpende veranderingen in de economische structuur, in mentaliteit en lokale cultuur, in ruimtelijke structuren en ruimtelijk gedrag, in de aard en omvang van de binding en de betrokkenheid die bewoners hebben met hun omgeving. Toegenomen welvaart, een groeiende automobiliteit en een aanhoudende individualisering hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld.63
De leefbaarheid van een dorp wordt beïnvloed door fysieke en sociale factoren. De sociaal-economische leefbaarheid van dorpskernen werd in 2008 o.a. versterkt vanuit het Vlaams plattelandsbeleid met het project ‘Buurtwinkel in een landelijke omgeving’. VLM en UNIZO werkten samen een buurtwinkelgids uit als inspiratiebron voor lokale besturen en organisaties.64 Een dorpenbeleid dat zich richt op het behouden van ‘basisvoorzieningen’ biedt echter onvoldoende perspectief. Een benadering die wel perspectief biedt, is een regionale benadering waarbij individuele dorpen zich ontwikkelen op basis van hun lokale potenties en er allereerst gestreefd wordt naar voorzieningen en voorzieningenclusters die kwaliteit hebben. Niet de directe aanwezigheid van voorzieningen en diensten, maar wel de kwaliteit van de woonomgeving, bereikbaarheid en de sociale cohesie zijn van toenemend belang.
INTERACTIE MET ANDER(E) BELEID(SNIVEAUS)
ACTIES L.1 BOTTOM-UP INITIATIEVEN STIMULEREN EN ONDERSTEUNEN L.1.1 De Koning Boudewijnstichting en de Vlaamse Landmaatschappij financieren het project ‘Buurten op den buiten’ (2012–2014). De focus ligt op het geven van een nieuwe dynamiek aan lokaal engagement en actieve participatie van dorpsbewoners. L.1.2 VLM werkt samen met de relevante actoren in haar plattelandsprojecten aan het versterken van het sociale weefsel door o.a. de maatschappelijke betrokkenheid van nieuwkomers op het platteland te versterken.
Door participatie in dorpen te bevorderen kan de sociale cohesie en de leefbaarheid worden vergroot. Betrokkenheid bij de omgeving staat daarbij centraal, zowel in gedrag als in beleving. De aanpak van onderuit (bottom-up) is een constante binnen het Vlaamse plattelandsbeleid. Dorpsbewoners zijn een belangrijke gesprekspartner en actor op het platteland. Participatie en medezeggenschap maken volwaardig deel uit van het hedendaagse beleid. Het succes van heel wat plattelandsinitiatieven en -projecten hangt sterk samen met de directe betrokkenheid en inbreng van de dorpsbewoners en lokale verenigingen. De bewoners vormen dus de kritieke succesfactor bij uitstek voor het slagen ervan. De afgelopen jaren hebben experimenten met bewonersparticipatie (bv. DORP inZICHT, Dorp met toekomst, bewonersplatforms, dorpshuizen) bewoners weten te motiveren tot actief burgerschap. Die experimenten hebben duidelijk gemaakt dat er bij dorpsbewoners heel wat engagement, creativiteit en zin voor samenwerking is en dat ze willen meedenken over de omgevingskwaliteit en leefbaarheid van hun dorp. Artikel ‘Dorpen in verandering’, Frans Thissen, 2012 www.ipo-online.be/Projecten/afgewerkteprojecten/buurtwinkels/Pages/default.aspx
63 64
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
59
61
DEEL III PARTNERS VAN HET VLAAMSE PLATTELANDSBELEID
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
Om een geïntegreerd en gebiedsgericht plattelandsbeleid in Vlaanderen te kunnen verwezenlijken, werken de Vlaamse overheid, de provincies en de gemeenten samen om dat beleid elk binnen zijn bevoegdheden in te vullen. Dat beleidsplan biedt een overzicht van de Vlaamse doelstellingen en specifieke Vlaamse instrumenten en acties voor de periode 2013–2015 op het vlak van plattelandsbeleid waarop zij zich kunnen inspireren om een eigen, gebiedsgericht beleid voor de komende zes jaar (2013–2018) te ontwikkelen.
III.1 Provincies als partner van het Vlaamse plattelandsbeleid Om het Vlaamse bestuurlijke landschap te vereenvoudigen en de efficiëntie van de bestuurlijke niveaus te vergroten, keurde de Vlaamse Regering in april 2011 het Witboek Interne staatshervorming goed. Daarbij werden de provincies bevestigd in hun rol van regisseurs van het gebiedsgericht plattelandsbeleid, met uitzondering van de gebiedsgerichte projecten van VLM. Voor het ontwikkelen van een visie, de vertaling van die visie in een beleid op maat van de streek en de gebiedsgerichte uitvoering ervan, nemen de provincies dus een coördinerende rol op en werken ze samen met het Vlaamse en lokale bestuursniveau en andere actoren. Dat betekent dat we de interbestuurlijke samenwerking tussen de Vlaamse overheid en de provincies in het kader van het plattelandsbeleid, die op verschillende vlakken erg vruchtbaar en intensief is, kunnen voortzetten in de toekomst. Hieronder wordt een aantal specifieke mogelijkheden en instrumenten opgelijst, die vanuit het Vlaamse beleid belangrijk zijn voor het provinciale plattelandsbeleid. Aanvullend op dit deel, bevat deel II talrijke mogelijke Vlaamse aanknopingspunten voor de provincies.
• Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling (PDPO) Het Vlaams Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling (PDPO) is de Vlaamse invulling van de tweede pijler van het Europese landbouwbeleid. Naast de Vlaamse overheid zijn de provincies een belangrijke partner in de financiering van het plattelandsontwikkelingsbeleid. De samenwerking in het kader van de gebiedsgerichte werking van PDPO II (2007–2013) bestaat voor as 3 uit provinciale steunpunten platteland en de beheersdienst op Vlaams niveau en voor as 4 (LEADER) uit Plaatselijke Groepen en de beheersdienst op Vlaams niveau. De beheersdiensten van as 3 en as 4 van het PDPO II hebben op structurele basis overleg met de provinciale plattelandscoördinatoren en de LEADER-coördinatoren. De wens bestaat om die samenwerking ook tijdens de volgende programmaperiode verder te zetten. Daarnaast bestaan er nog specifieke structuren voor besluitvorming in het kader van PDPO II (technische werkgroep, Provinciaal Management Comité…). Het Vlaams Ruraal Netwerk voorziet in de uitwisseling van kennis en vorming over alle assen heen voor alle betrokken overheden en actoren.
• Interbestuurlijk Plattelandsoverleg Door actieve deelname aan het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO) geven de provincies als streekbestuur een stem aan de lokale dynamieken (knelpunten en kansen) die zich op hun grondgebied manifesteren. In overleg met gemeenten, middenveld en experten kunnen de provincies via het IPO een bijdrage leveren aan het uitwerken van beleidsadviezen, het uitvoeren van pilootprojecten, het leveren van studiewerk…. Alle afgeronde en lopende IPO-thema’s staan op www.ipo-online.be.
• Omschrijving platteland (middellange termijn) In 2011 werd een methodiek65 ontwikkeld die het mogelijk maakt het Vlaamse platteland te omschrijven door in kaart te brengen waar bepaalde plattelandsthema’s of -knelpunten, bv. druk op de open ruimte, het meest spelen. Om de methodiek in te zetten als een volwaardig instrument, is continue actualisatie van de indicatoren nodig, rekening houdend met het gewenste toepassingsveld.66 De informatie die die methodiek aanreikt, kan worden toegepast om middelen gerichter in te zetten, kan worden gebruikt als criterium bij de afweging van projecten of is nuttig om trends en ontwikkelingen ruimtelijk gedifferentieerd op te volgen. De VLM onderzoekt de mogelijkheid om i.s.m. de provincies een vervolgstudie uit te voeren voor de verdere toepassing van de ontwikkelde methodiek om het platteland te omschrijven. Meer info is te vinden onder I.2 ‘Hoe het Vlaamse platteland omschrijven’, doelstelling A.2 ‘Een uniforme werkwijze om het Vlaamse platteland te omschrijven’ en bijlage 2.
• Quick-wins Binnen de plattelandsprojecten van de VLM (de Merode, de Wijers, Schelde-Leie, Scheldelandschapspark, de Vlaamse Rand…) worden projectoproepen quick-wins gelanceerd. Quick-wins kunnen passen binnen verschillende doelstellingen, o.a. met betrekking tot kleine infrastructurele werken, economische ontwikkeling, sociaalculturele activiteiten, ontsluiting van het platteland… De provincies communiceren over die projectoproepen en zijn vertegenwoordigd in de jury. Er wordt afgestemd met andere projectoproepen (bv. PDPO- of LEADERprojectoproepen) in hetzelfde gebied. Meer info is te vinden onder I.4 ‘Instrumenten’, I.5 ‘Financiering’ en doelstelling F.1 ‘Een communicatie in partnerschap’.
Tegen 2014, wanneer een nieuwe Europese plattelandsverordening van kracht is, moet een nieuw Vlaams programmeringsdocument (PDPO III) worden opgemaakt.
Onderzoek omschrijving platteland, UGent – Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning, 2011 Meer informatie zie bijlage 2
65 66
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
63
III.2 Gemeenten als partner van het Vlaamse plattelandsbeleid
• Communicatie en vorming 64
Er zijn heel wat informatiekanalen en vormingsmogelijkheden over plattelandsitems. Op het vlak van communicatie zetten de VLM, provincies en VVSG in op wederzijdse informatiedoorstroming en stemmen de communicatie van projectoproepen (PDPO, quick-wins…) op elkaar af. Specifiek op Vlaams niveau worden hieronder twee bestuursen beleidsdomeinoverschrijdende communicatie- of vormingskanalen vermeld, Buitenkans en IPO. • Plattelandsmagazine Buitenkans In 2011 lanceerde de VLM het zesmaandelijks plattelandsmagazine Buitenkans. Om het partnerschap met de lokale besturen te benadrukken, maken VVP en VVSG deel uit van de redactieraad. Buitenkans wil een forum zijn waar verschillende plattelandsthema’s, beleidsdomein- en bestuursniveauoverschrijdend, vanuit verschillende invalshoeken worden belicht om op die manier tot constructieve afstemming en samenwerking te komen tussen de verschillende plattelandsactoren. Met ideeën voor Buitenkans kan u terecht bij de stafmedewerker Platteland van VVP of de VLM.
65 De Vlaamse overheid zet met het plattelandsbeleidsplan de koers uit van het Vlaamse plattelandsbeleid voor de komende jaren. Een partnerschap met de provincies en gemeenten is een belangrijke randvoorwaarde om de doelstellingen van dat plan te kunnen realiseren. Dat partnerschap heeft oog voor de complementariteit van de bestuursniveaus en het belang van een aanpak van onderuit. Een bottom-up aanpak is sinds de start van het Vlaamse plattelandsbeleid een constante geweest en zal in de komende periode worden voortgezet. Dergelijk partnerschap geeft ruimte voor een gedifferentieerde en gebiedsgerichte aanpak en vertrekt vanuit de eigenheid van een gemeente of regio. Ons platteland wordt immers gekenmerkt door een grote diversiteit, wat vraagt om een aanpak op maat.
Meer info is te vinden onder doelstelling F.1 ‘Een communicatie in partnerschap’. Vorming via studiedagen en publicaties van het IPO Het IPO organiseert studiedagen en maakt inspirerende publicaties op voor lokale actoren over actuele plattelandsthema’s. Het volledige aanbod kan u steeds vinden op www.ipo-online.be.
Hieronder wordt een aantal handvaten aangereikt die in het plattelandsbeleidsplan vervat zitten, het biedt een overzicht van belangrijke mogelijkheden en instrumenten waarmee een plattelandsgemeente aan de slag kan gaan.
• Werking en beleid gemeentebestuur
Meer info is te vinden onder F.2 ‘Een versterkte communicatie tussen plattelandsactoren’.
• Inrichting buitengebied Bij de inrichting van het buitengebied is het belangrijk dat er een goede afstemming is tussen de verschillende initiatieven in een gebied. De opmaak van een samenwerkingsovereenkomst tussen VLM en VVP biedt mogelijkheden tot afstemming en uitwisseling van kennis, ervaring en creatieve ideeën over de omgevingskwaliteit van het platteland en de inrichting er van.
• Interbestuurlijk Plattelandsoverleg Het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO) is een uniek forum waar de drie bestuursniveaus samen aan tafel zitten met de administratie, experts, onderzoekers en het middenveld. Gemeenten kunnen via het IPO knelpunten en uitdagingen op de beleidsagenda plaatsen die vragen om een interbestuurlijke en beleidsdomeinoverschrijdende aanpak. Zo werd onder meer het thema ‘Regulier onderhoud van landschappelijke infrastructuur’ behandeld, wat uitmondde in een studie en een reeks aanbevelingen waarin een nieuw instrument, het Loket Onderhoud Buitengebied (LOB), werd voorgesteld. In 2010 werd op basis van de beleidsaanbevelingen een modelproject uitgewerkt waarin het takenpakket van het LOB werd geconcretiseerd. Aan de hand van het modelproject kunnen kandidaat-promotoren (regionale landschappen, gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden…) een PDPO-project indienen om gedurende twee jaar een LOB te financieren. Meer info over het LOB is te vinden onder doelstelling G ‘De open ruimte vrijwaren en ontwikkelen’. Gemeenten kunnen met ideeën voor nieuwe IPO-thema’s en vragen terecht bij het secretariaat van het IPO (VLM) of VVSG. Meer info over het IPO is te vinden onder deel I.4 ‘Instrumenten’. Alle afgeronde en lopende IPO-thema’s staan op www.ipo-online.be.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
66
• Omschrijving platteland (middellange termijn) In 2011 werd een methodiek67 ontwikkeld die het mogelijk maakt het Vlaamse platteland te omschrijven door in kaart te brengen waar bepaalde plattelandsthema’s of -knelpunten, bv. druk op de open ruimte, het meest spelen. De bedoeling van de methodiek is om het Vlaamse plattelandsbeleid te ondersteunen, door het onder meer te richten naar waar in Vlaanderen bepaalde dynamieken/problematieken het meest aan de orde zijn. De Vlaamse overheid wil dat instrument op middellange termijn ook gebruiksklaar maken voor gemeenten door het uit te werken tot een digitale applicatie. Gemeenten zullen aan de hand van thema’s en indicatoren een zicht kunnen krijgen of een bepaald plattelandsthema meer of minder aan de orde is in hun gemeente en hoe de gemeente zich positioneert tegenover de andere gemeenten. Meer info is te vinden in deel I. 2 ‘Hoe het Vlaamse platteland omschrijven’ en onder doelstelling A.2 ‘Een uniforme werkwijze om het Vlaamse platteland te omschrijven’. • Bestuurskrachtmeting In 2010–2011 werd vanuit de IPO-themagroep ‘Bestuurskracht van landelijke gemeenten’ een proeftraject68 bestuurskrachtmeting georganiseerd voor veertien plattelandsgemeenten. De gehanteerde formule van ‘visitatie’ is een doeltreffende methode gebleken om een helder beeld te krijgen van de werking en visie van de betrokken plattelandsgemeenten en om de mate van bestuurskracht te beoordelen. Voor de gevisiteerde gemeenten is het een nuttige oefening in zelfreflectie gebleken op basis waarvan ze zelf gericht initiatieven kunnen nemen om hun bestuurskracht te optimaliseren. De Vlaamse overheid wil, in navolging van het advies van de IPO-themagroep, de bestuurskrachtmeting via de visitatieformule voor andere plattelandsgemeenten voortzetten. In 2013 werd een nieuwe oproep gelanceerd waarop geïnteresseerde gemeenten konden intekenen. Meer info over de bestuurskrachtmeting voor plattelandsgemeenten is te vinden onder doelstelling C ‘De bestuurskracht van plattelandsgemeenten verhogen’.
• Plattelandsfonds Plattelandsgemeenten kennen een groot spanningsveld tussen capaciteit en opdracht. De capaciteit heeft onder andere te maken met fiscale draagkracht (die in plattelandsgemeenten vaak lager ligt), terwijl bepaalde taken relatief zwaarder doorwegen (bv. infrastructuur). De Vlaamse overheid bereidt de oprichting voor van een plattelandsfonds om dit spanningsveld te reduceren. Plattelandsgemeenten die binnen de nuttige rangschikking vallen op basis van criteria als open ruimte en fiscaliteit, zullen aanspraak kunnen maken op een financiële tegemoetkoming van de Vlaamse overheid. Gemeenten krijgen een trekkingsrecht toegewezen van maximaal 250.000 euro. Gemeenten moeten dan aangeven welke projecten in aanmerking komen om het trekkingsrecht uit te oefenen. Het betreft hier projecten die uitvoering geven aan de doelstellingen van het plattelandsbeleid. Meer informatie is terug te vinden onder deel I.4 ‘Instrumenten’, doelstelling C ‘De bestuurskracht van plattelandsgemeenten verhogen’ en in het decreet plattelandsfonds.
• Volkstuinen De vraag naar volkstuinparken in Vlaanderen is de afgelopen jaren enorm toegenomen. De vzw Vlaamse Volkstuin stelt een handleiding ter beschikking voor gemeenten om de behoefte aan volkstuinparken te bepalen op hun grondgebied, alsook een leidraad over de aanleg en inrichting van een hedendaags volkstuinpark. Daarnaast voorziet de VLM in ondersteuning van gemeentebesturen bij de aankoop van grond voor volkstuinparken bij complexe eigendomssituaties door de inzet van een rollend fonds (105.000 euro) waarmee grondaankopen kunnen worden geprefinancierd. Ook zijn er projectsubsidies (300.000 euro) voor het duurzaam inrichten van volkstuinen. Meer info is te vinden onder doelstelling D.2 ‘Streven naar voldoende aanbod en een duurzame inrichting en beheer van volkstuinparken’.
• Projectfinanciering • Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling (PDPO) Het huidige PDPO II (Vlaams Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling 2007–2013) biedt via de gebiedsgerichte maatregelen van as 3 en as 4 cofinancieringsmiddelen aan voor het uitvoeren van diverse projecten gaande van toeristische activiteiten, waardering van erfgoed, basisdiensten voor kwetsbare groepen over dorpskernversterking tot intermediaire dienstverlening. Uit de studie ‘Tussentijdse evaluatie gebiedsgerichte werking in PDPO II’69 blijkt dat gemeenten inzetten op de mogelijkheden die het PDPO biedt. Binnen de gebiedsgerichte werking vormen de gemeenten de grootste groep promotoren (44%).
• Buurten op den Buiten De Koning Boudewijnstichting en de Vlaamse Landmaatschappij financieren van 2012 tot 2015 jaarlijks voor 200.000 euro aan projecten in het kader van de projectoproep ‘Buurten op den buiten’. De oproep richt zich tot bewonersgroepen, verenigingen en lokale besturen die een blijvende dynamiek onder de bewoners op gang willen brengen. De belangrijkste criteria voor ondersteuning zijn dat men iets doet dat de hele buurt of dorp ten goede komt en dat er zoveel mogelijk bewoners bij betrokken worden. Er is een maximale financiële steun van 5.000 euro per project. Meer info is te vinden onder doelstelling L ‘Leefbare dorpen’.
In 2014 breekt een nieuwe programmaperiode (PDPO III) aan. De maatregelen die in het PDPO III vervat zullen zitten, worden in 2013 uitgewerkt. Meer info over PDPO vindt u onder deel I.5 ‘Financiering’ en bijlage 3 en op de websites www.ruraalnetwerk.be en www.vlm.be/algemeen/diensten/plattelandsbeleid/ProgrammaPDPOII.
Onderzoek omschrijving platteland, UGent – Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning, 2011 Onder begeleiding van UA-KU Leuven Beschikbaar op de www.ipo-online.be
67 68 69
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
67
• Financieringsmogelijkheden binnen plattelandsprojecten VLM 68
69
• Quick- wins Binnen plattelandsprojecten van de VLM (de Merode, de Wijers, Schelde-Leie, Scheldelandschapspark, de Vlaamse Rand…) worden projectoproepen quick wins gelanceerd. Gemeenten binnen een projectgebied kunnen kleinschalige projecten indienen om rond actuele plattelandsthema’s aan de slag te gaan en op korte termijn realisaties op het terrein zichtbaar te maken. Binnen die plattelandsprojecten kan de VLM ook ondersteuning bieden aan gemeenten om cofinanciering of instrumenten te vinden in functie van het behalen van de gemeenschappelijke doelstellingen. Meer info is te vinden onder I.4 ‘Instrumenten’, I.5 ‘Financiering’ en actie F.1.4. • Communicatie en vorming Er zijn heel wat informatiekanalen en vormingsmogelijkheden over plattelandsitems. Op vlak van communicatie zetten de VLM, provincies en VVSG in op wederzijdse infodoorstroming. Afhankelijk van de thema’s en de doelgroepen, kunnen gemeenten daar actief toe bijdragen of de informatie benutten. Specifiek op Vlaams niveau worden hieronder twee bestuurs- en beleidsdomeinoverschrijdende communicatie- of vormingskanalen vermeld, Buitenkans en IPO. • Plattelandsmagazine Buitenkans In 2011 lanceerde de VLM het zesmaandelijks plattelandsmagazine Buitenkans. Om het partnerschap met de lokale besturen te benadrukken, maken VVSG en VVP deel uit van de redactieraad. Met ideeën voor Buitenkans kan u terecht bij het Steunpunt Landelijke Gemeenten van de VVSG of de VLM. Meer info is te vinden onder doelstelling F.1 ’Een communicatie in partnerschap’. • Vorming via studiedagen en publicaties van het IPO Het IPO organiseert studiedagen en maakt inspirerende publicaties op voor lokale actoren over actuele plattelandsthema’s. Het volledige aanbod kan u steeds vinden op www.ipo-online.be. Meer info is te vinden onder F.2 ‘Een versterkte communicatie tussen plattelandsactoren’.
• Samenwerkingsovereenkomst VVSG - VLM Op 12 mei 2011 sloten VLM en VVSG een samenwerkingsovereenkomst voor twee jaar. In die periode willen de VVSG en de VLM verder samenwerken aan de omgevingskwaliteit op het platteland en in het randstedelijk gebied. Centraal staat de uitwisseling van kennis, ervaring en creatieve ideeën. De samenwerking krijgt vorm op het terrein, bij grotere gebiedsontwikkelingen en kleinere, lokale projecten: initiatieven in het kader van dorpskernvernieuwing, het openstellen van trage wegen, de aanleg van fiets- en wandelpaden, het herstel van het landschap, natuurontwikkeling, de bescherming van erfgoed… Maar evenzeer op beleidsvlak waarbij beide organisaties de schouders zetten onder het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO).
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
71
DEEL IV OPVOLGING EN EVALUATIE
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
72
Onder doelstelling A.1 ‘Een volwaardige beleidscyclus Plattelandsbeleid’ staat beschreven hoe de beleidscyclus Plattelandsbeleid in de toekomst wordt opgevat:
Bijlage 1: Betrokkenen in proces
De VLM bereidt één jaar na het aantreden van een nieuwe Vlaamse Regering een actualisatie van het plattelandsbeleidsplan voor. De relevante Strategische Adviesraden adviseren de Vlaamse Regering over het geactualiseerde beleidsplan.
• Deelnemers Vlaams overleg
De VLM bereidt jaarlijks een voortgangsnota voor waarin een overzicht wordt gegeven van de stand van zaken met betrekking tot de acties. Voor de monitoring van de doelstellingen van het actieprogramma zal het cijfermateriaal van de monitoring die al gebeurt in het kader van Pact 2020 en van de jaarlijkse Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND) gebruikt worden. Die voortgangsnota wordt jaarlijks aan het Bestuurlijk Overleg van het IPO voorgelegd op de eerste zitting van het jaar. Op het einde van de legislatuur van de Vlaamse Regering bereidt de VLM een evaluatie van het Vlaamse plattelandsbeleidsplan voor. Dat materiaal wordt aan het begin van de nieuwe legislatuur aangewend door het IPO om een actualisatie van het plattelandsbeleidsplan uit te voeren.
An Van Cauwenberghe Anne Van Der Gucht Axel Verachtert Ellen Van Dongen Gerda Van roelen Hans Leinfelder Hilde Luyts Katie Heyse Koen Wellemans Kor Van Hoof Mia Lammens Michiel Van de Voorde Sarah De Meyer Thierry Goossens Valère Donné Walter A.M. Galle
Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin - armoedebestrijdingsbeleid Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Agentschap Ondernemen Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen - Jeugdbeleid Departement Ruimte Vlaanderen Agentschap Wonen-Vlaanderen Agentschap Binnenlands Bestuur Departement Landbouw en Visserij Vlaamse Milieumaatschappij Toerisme Vlaanderen Departement Werk en Sociale economie Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap voor Binnenlands Bestuur - stedenbeleid Departement Mobiliteit en Openbare Werken Agentschap voor Natuur en Bos
• Deelnemers overleg provincies Eva Roeykens Evi Herelixka Kristof Verhoest Marlies Vanthuyne Santina Driesen Tinne Vanlooy
Provincie Vlaams-Brabant Vereniging van de Vlaamse Provincies Provincie West-Vlaanderen Provincie Limburg Provincie Oost-Vlaanderen Provincie Antwerpen
• Deelnemers overleg gemeenten Alain Wyffels Annelies Van der Donckt Annick Willems Chris De Meulemeester Dieter Hoet Dominik Ronse Els Parthoens Geert Vandewynckel Jan Leroy Lies Laridon Liesbet Belmans Mark Suykens Peter Hautekiet
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
Langemark-Poelkapelle Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vzw Sint-Laureins Wingene Westhoekoverleg Ingelmunster Riemst Heuvelland Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vzw Diksmuide Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vzw Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vzw VLINTER - Koepel van de Vlaamse intergemeentelijke verenigingen voor streekontwikkeling
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
73
74
Bijlage 2: Toepassingsvelden omschrijving platteland Toepassingsveld
Uitleg
Sturen
- Plattelandsbeleid - Aan de hand van de indicatoren/kaarten beschikt over beperkte wordt bekeken waar en middelen. De nood voor welke knelpunten en een gerichte inzet is kansen zich stellen op hoog. het Vlaamse platteland. - Er zijn uitdagingen en Vlaanderen stuurt de problematieken die besteding van de Vlaamse best op Vlaams niveau middelen door zelf aan te worden aangepakt geven rond welke thema’s (bv. biodiversiteit). de plattelandsactoren De Vlaamse overheid moeten investeren. reikt een visie en - Speelt mee bij beleidskaders aan en coördineert andere indieningscriteria van actoren (top down). projecten.
Afwegen
- De indicatoren/kaarten worden gebruikt als een van de criteria die gehanteerd worden bij de afweging van projecten.
pro
- De Vlaamse overheid kan zijn beslissingen beter onderbouwen. - Kwaliteit van het project kan blijven primeren. - Meer respect voor bottom-up principe.
Monitoren en informeren
- De indicatoren/kaarten worden louter informatief ter beschikking gesteld. Vlaanderen en plattelandsactoren kunnen het gebruiken voor een omgevingsanalyse, het opvolgen van trends en evaluatiedoeleinden.
- Centralisatie van gebiedsspecifieke info voor gemeenten/ LEADER-groepen.
Contra - Tegenstrijdig met bottomup principe als rode draad van het plattelandsbeleid. - filosofie planlastendecreet waarin Vlaanderen stuurt op doelstellingen en hoge autonomie aan de lokale besturen laat.
Bijlage 3: Europese programma’s voor gebiedsgerichte werking (niet-limitatief)
Voor de volgende programmaperiode op Europees niveau (periode 2014–2020) zijn er enkele grote veranderingen op til. Om de onderlinge samenhang en doeltreffendheid van de verschillende Europese fondsen te verbeteren, maakte de Europese Commissie in 2011 bekend dat ze het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds (CF), het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), beter op elkaar wil afstemmen. Via een Gemeenschappelijk Strategisch Kader (GSK) kan per lidstaat worden afgesproken voor welke doelstellingen welke fondsen kunnen worden ingezet. De Commissie voorziet daarnaast om met elke lidstaat een partnerschapscontract te sluiten, waarin alle verplichtingen ten aanzien van de Europese doelstellingen worden opgenomen. Dat betekent dat ook de inzet van het ELFPO voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid dient te worden ingebed in het GSK en in het partnerschapscontract van België met de Europese Commissie. Daarbij wordt de mogelijkheid opengesteld om voor LEADER- andere fondsen dan alleen ELFPO in te zetten.
ELFPO (Europees landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling) - Als dit ‘plaatsgebonden’ criterium te zwaar doorweegt binnen de beslissingsboom, kunnen innovatievere en kwalitatievere projecten het onderspit moeten delven. - Extra middelen nodig voor gebruiksvriendelijke en dynamische tool.
- Betere onderbouwing van lokale beleidsplannen. - Vlaanderen, provinciale en lokale besturen kunnen het gebruiken om na te gaan of het gevoerde beleid de gewenste effecten heeft.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
Het PDPO II is de Vlaamse invulling van het Europese plattelandsbeleid voor de periode 2007–2013. Het Europees plattelandsbeleid is de tweede pijler van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Naast de Vlaamse overheid zijn de provincies een belangrijke partner in de financiering van het plattelandsontwikkelingsbeleid. Het PDPO II is opgebouwd uit maatregelen die in vier assen gegroepeerd zijn. As 1 zet in op de verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector, binnen die as wordt niet gebiedsgericht gewerkt. Budgettair wordt in het Vlaamse PDPO het grootste gewicht gegeven aan die as. Binnen as 2, gericht op de verbetering van het milieu, het landschap en de natuur, worden beheerovereenkomsten gebiedsgericht ingezet. De gebiedsgerichte werking van as 3 gebeurt via projectoproepen door de provincies in het buitengebied, die het bevorderen van de leefkwaliteit op het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie als doelstelling hebben. As 4 is volledig gewijd aan de LEADER-methodiek. Dat is een gebiedsgerichte, bottom-up benadering waarmee burgers, organisaties en gemeenten samenwerken aan de ontwikkeling van hun plattelandsgebied. Naast middelen uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) worden de doelstellingen van het luik gebiedsgerichte werking gerealiseerd met een belangrijke bijdrage van Vlaamse en provinciale middelen. De totale overheidssteun in het kader van het PDPO II bedraagt 667 miljoen euro voor de programmaperiode van 2007 tot en met 2013. Daarvan is 70 miljoen euro bestemd voor de gebiedsgerichte werking De opvolger van PDPO II wordt het PDPO III dat voor de periode 2014–2020 zal worden ingezet. De strategische langetermijndoelstellingen van PDPO III zijn bijdragen 1) tot het concurrentievermogen van de landbouw, 2) tot het duurzame beheer van de natuurlijke hulpbronnen en tot klimaatactie en 3) tot de evenwichtige territoriale ontwikkeling van de plattelandsgebieden. In overeenstemming met de Europa 2020-strategie worden deze doelstellingen in de periode 2014–2020 uitgewerkt aan de hand van zes EU- prioriteiten:
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
75
76
• bevordering van de overdracht van kennis en innovatie in landbouw-, bosbouw- en plattelandsgebieden; • versterking van het concurrentievermogen van alle vormen van landbouw en versteviging van de rendabiliteit van de landbouwbedrijven; • verbetering van de organisatie van de voedselketen en van het risicobeheer in de landbouwsector; • herstel, instandhouding en versterking van de ecosystemen die afhankelijk zijn van de landbouw en de bosbouw; • bevordering van het efficiënte gebruik van hulpbronnen en ondersteuning van de omslag naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie in de landbouw-, de voedsel- en de bosbouwsector; • bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden. Europees Commissaris Ciolos lanceerde in 2011 een voorstel van toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid vanuit de Europese Commissie. In dat voorstel zal Pijler II, dat het kader vormt voor het Vlaamse PDPO-programma, bestaan uit een deel met individuele maatregelen en een deel met de LEADER-aanpak. In 2012 en 2013 worden belangrijke stappen gezet door de Vlaamse overheid om het nieuwe PDPO-programma voor te bereiden. Daarbij is overleg tussen verschillende beleidsdomeinen en beleidsniveaus binnen Vlaanderen cruciaal.
Bijlage 4: Lijst van afkortingen AIEAR
Association Européenne des Institutions d’Aménagement Rural
AGIV
Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen
AGNABIO
Agrarisch Natuurbeheer en Agrobiodiversiteit
ALBON
Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen
AMRP
Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning - Universiteit Gent
ANB
Agentschap voor Natuur en Bos
BRV
Beleidsplan ruimte Vlaanderen
BVR
Besluit van de Vlaamse Regering
DLNE
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie
DL&V
Departement Landbouw en Visserij
DWVG
Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
EFRO
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
ELFPO
Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling
ESF
Europees Sociaal Fonds
EU
Europese Unie
GDI
Geografische Data Infrastructuur
GLB
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
IHD
Instandhoudingsdoelstellingen i.k.v. Europees natuurbeleid
ILVO
Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek
IPO
Interbestuurlijk Plattelandsoverleg
KU Leuven
Katholieke Universiteit Leuven
J.ooR
Jonge Onderzoekers Open Ruimte
LARA
Landbouwrapport Vlaanderen
LEADER
Liaison entre actions de développement de l’économie
LNE
Leefmilieu natuur en energie
LOB
Loket onderhoud buitengebied
MINA
Milieu- en Natuurraad Vlaanderen
• LIFE+
MIRA
Milieurapport Vlaanderen
LIFE+ is een programma voor de ontwikkeling en uitvoering van het Europese natuur- en milieubeleid. Dat programma ondersteunt in het bijzonder de uitvoering van het zesde Milieuactieprogramma. Het doel van LIFE+ is het cofinancieren van de ontwikkeling, de implementatie, de monitoring, de evaluatie en de communicatie van het Europese milieu- en natuurbeleid en van de wetgeving op dit gebied. Het programma bestaat uit drie pijlers: Natuur en Biodiversiteit, Milieubeleid en Bestuur, en Informatie en Communicatie.
MOBER
Mobiliteitseffectenrapport
MOW
Mobiliteit en Openbare werken
NARA
Natuurrapport Vlaanderen
OCMW
Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn
OE
Agentschap Onroerend Erfgoed
PDPO
Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling
PURPLE
Peri Urban Regions Platform Europe
EFRO (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling subsidieert projecten die de ongelijkheden tussen regio’s verminderen, het concurrentievermogen vergroten, werkgelegenheid creëren en de cohesie tussen de regio’s versterken. Het Europees Cohesiebeleid 2007–2013 is gericht op drie doelstellingen, waarvan de laatste twee relevant zijn voor plattelandsbeleid.
• Doelstelling 2: ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’. Voor deze doelstelling heeft Vlaanderen een operationeel programma dat over het hele Vlaamse grondgebied actief is. Het Vlaamse programma stelt vier prioriteiten centraal: kenniseconomie en innovatie, ondernemerschap, ruimtelijk-economische omgevingsfactoren en stedelijke ontwikkeling. De operationele doelstelling 1.6 ‘Innovatie van de plattelandseconomie’ valt onder prioriteit 1. Projecten die te maken hebben met ‘regional branding’ of met de ‘Innovatieve inrichting op het platteland, met economische weerslag’ kunnen onder deze operationele doelstelling worden ingediend.
• Doelstelling 3: ‘Europese territoriale samenwerking’: INTERREG INTERREG heeft tot doel de samenwerking tussen Europese regio’s te stimuleren en te bevorderen. De projecten die door de INTERREG-fondsen gecofinancierd worden, zijn bedoeld om het economische, sociale, natuurlijke en culturele potentieel van deze regio’s te versterken. INTERREG bestaat uit drie luiken: de grensoverschrijdende samenwerking (bv. Euregio Frankrijk, Wallonië en Vlaanderen), de transnationale samenwerking (bv. NoordWest-Europa) en de interregionale samenwerking (heel Europa). Voor de periode 2007–2013 wordt de Europese territoriale samenwerking in praktijk gebracht met INTERREG IV-programma’s.
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
77
78
79 RSV
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
UA
Universiteit Antwerpen
UGent
Universiteit Gent
UNIZO
Unie van Zelfstandige Ondernemers
VDAB
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding
VILT
Vlaams Infocentrum Land- en Tuinbouw
VITO
Vlaamse instelling voor technologisch onderzoek
VLAM
Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing
VLM
Vlaamse Landmaatschappij
VRIND
Vlaamse Regionale Indicatoren
VRN
Vlaams Ruraal netwerk
VVP
Vereniging van de Vlaamse provincies
VVSG
Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
80
81
COLOFON Verantwoordelijke uitgever: Toon Denys, gedelegeerd bestuurder Gulden Vlieslaan 72 1060 Brussel Fotografie: VLM-archief
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
VLAAMS PLATTELANDSBELEIDSPLAN - Actieprogramma 2013 - 2015
Vlaamse Landmaatschappij
Gulden Vlieslaan 72, 1060 Brussel Tel: 02 543 72 00 Fax: 02 543 73 99