week 49 – 1 december 2014 – opdrachten niveau A
Verwijswoorden begrijpen 1. Lees de uitleg.
Een verwijswoord wijst naar een ander woord. In veel zinnen in de tekst staan verwijswoorden. Bijvoorbeeld: het, hij, daar, die, dat, ze, haar, er, deze, daarmee. Op de plaats van het verwijswoord kun je altijd een ander woord invullen. Bijvoorbeeld: Chocolademuntjes en chocoladeletters. In deze tijd liggen ze volop in de winkels. Wie of wat wordt bedoeld met ‘ze’? Dat zijn ‘Chocolademuntjes en chocoladeletters’. ze
Chocolademuntjes en chocoladeletters
Dus: het verwijswoord ze verwijst naar de woorden Chocolademuntjes en chocoladeletters. Vul maar in: In deze tijd liggen chocolademuntjes en chocoladeletters volop in de winkels.
2. Lees de tekst Tekort aan chocolade dreigt met het stappenplan. In de tekst staan verwijswoorden. Zie je tijdens het lezen een verwijswoord? Zet er een streep onder. Kom je nog moeilijke woorden tegen in de tekst? Gebruik dan de woordhulp. Bij elk stukje horen een of meer vragen over verwijswoorden. Lees steeds het stukje en maak de vragen. 5 kilo 3. In regel 9 staat: Per persoon eten ze zo’n 8 kilo per jaar. Wie of wat wordt bedoeld met ze? A. de Belgen B. de chocola C. de liefhebbers
Een verwijswoord hoort bijna altijd bij een woord (of een paar woorden) dat eerder in het stukje staat. Vaak is dat in de vorige zin.
pagina 1 van pagina 5 1 van 5
week 49 – 1 december 2014 – opdrachten niveau A
Onmisbaar 4. In regel 11-12 staat: Ze gebruiken daarvoor allerlei stoffen. Wie of wat wordt bedoeld met Ze? A. al die chocola B. cacaoboter en cacaomassa C. kleine en grote bedrijven 5. In regel 14 staat: En dat is precies het probleem. Wat wordt bedoeld met dat? A. dat cacao onmisbaar is voor chocola B. dat in melkchocola minder cacao zit C. dat pure chocola steeds populairder is 6. In regel 15-16 staat: Daar aten ze vroeger nauwelijks chocola. Wie of wat wordt bedoeld met Daar? Vul in: ____________________________________ aten ze vroeger nauwelijks chocola. 7. In regel 17 staat: En die is er niet, zeggen de fabrikanten van chocola. Wie of wat wordt bedoeld met die? A. cacao B. chocola C. de fabrikant Cacaoboeren 8. In regel 20-21 staat: Daar telen wel 700.000 boeren cacao. Wat wordt bedoeld met Daar? Vul in: _______________________________________ telen wel 700.000 boeren cacao. 9. In regel 24 staat: Daarom gaan ze vaak iets anders verbouwen. Wie of wat wordt bedoeld met ze? Vul in: Daarom gaan ______________________________ vaak iets anders verbouwen. Eerlijke chocola 10. In regel 31-32 staat: Het wordt alleen duurder. Wie of wat wordt bedoeld met Het? Vul in: _______________________________________________ wordt alleen duurder.
pagina 2 van pagina 5 2 van 5
week 49 – 1 december 2014 – opdrachten niveau A
Een verbandenschema invullen In de tekst staat dat er een tekort aan chocola dreigt. En hoe dat kan. Kijk goed in de tekst. Vul dan het schema in. Kies uit: -
Cacaoboeren verdienen niet zo veel met cacao
-
China
-
Droogte
-
India
-
Pure chocola wordt populairder
-
Steeds meer mensen eten chocola
-
Ziektes bij de planten
Er is te weinig cacao
Oogsten vallen tegen
Boeren stappen over op het telen van andere producten
pagina 3 van pagina 5 3 van 5
week 49 – 1 december 2014 – opdrachten niveau A
Vragen bij de tekst beantwoorden 1. Kijk in de atlas of op de kaart. Waar ligt Afrika? Waar ligt Ivoorkust? 2. Daar telen wel 700.000 boeren cacao. (regel 20-21). Wat betekent telen? A. klaar maken B. laten groeien C. verkopen 3. Waarom is er meer cacao nodig? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4. Vooral in China en India zijn ze er dol op (regel 15). Wat betekent ergens dol op zijn? A. ergens veel van houden B. iets heel vervelend vinden C. iets heel goed kennen 5. Wat wordt bedoeld met eerlijke chocola? (regel 32) ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 6. Hoe zou jij het vinden als er geen chocola meer was? Zou je dan iets anders eten? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________
pagina 4 van pagina 5 4 van 5
week 49 – 1 december 2014 – opdrachten niveau A
Hoeveel chocola eet jij? In de tekst staat dat we in Nederland per persoon ongeveer 5 kilo chocola per jaar eten. Hoeveel chocola eet jij? 1. Welke producten eet jij waar cacao in zit? Schrijf dat in de eerste kolom. Denk aan: broodbeleg, snoep, koek, toetjes enzovoort. 2. Schrijf in de tweede kolom hoe vaak je het eet. 3. Denk je dat je meer of minder dan 5 kilo chocola per jaar eet? 4. Vergelijk je schema met je groepje. Wie eet er het meest chocola?
Product met cacao
Hoe vaak eet ik het?
pagina 5 van pagina 5 5 van 5