Academiejaar 2013-2014 Tweedesemesterexamenperiode
Vermissing: Een Kwalitatieve Studie naar Factoren die Bijdragen aan het Verwerkingsproces van Achterblijvers. Door Romy Vandeweghe
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie
Promotor: Prof. Dr. Paul Verhaeghe Begeleiding: Lic. Julie De Ganck
Shirts in the closet, shoes in the hall Mama's in the kitchen, baby and all Everything is everything Everything is everything But you're missing
Coffee cups on the counter, jackets on the chair Papers on the doorstep, you're not there Everything is everything Everything is everything But you're missing
Pictures on the nightstand, TV's on in the den Your house is waiting, your house is waiting For you to walk in, for you to walk in But you're missing, you're missing You're missing when I shut out the lights You're missing when I close my eyes You're missing when I see the sun rise You're missing
Children are asking if it's alright Will you be in our arms tonight?
Morning is morning, the evening falls I have Too much room in my bed, too many phone calls How's everything, everything? Everything, everything You're missing, you're missing
God's drifting in heaven, devil's in the mailbox I got dust on my shoes, nothing but teardrops Bruce Springsteen – You’re Missing
i
Voorwoord Vermissing is alomtegenwoordig in de media. Wanneer iemand op een onrustwekkende wijze verdwijnt heeft het hele land ervan gehoord. Via nieuwsuitzendingen op televisie en radio, in de kranten en op sociale netwerksites worden berichten over een vermiste snel verspreid. Eveneens fictieschrijvers gebruiken vermissing vaak als onderwerp van televisieseries, films en boeken. Soms denk ik dan: ‘Het leed van een ander verkoopt goed’. Op zo’n momenten reflecteer ik over de vraag waarom dit onderwerp zo makkelijk de aandacht trekt van het publiek. Mijn persoonlijke antwoord op die vraag is: nieuwsgierigheid naar het onbekende en het onvatbare. Een kind dat zomaar verdwijnt, een vader die na het werk niet thuiskomt of een zus die niet op een afspraak komt opdagen zijn voorbeelden van scenario’s die zowel in de fictie, maar zeker ook in de werkelijkheid voorkomen. Meestal wordt de vermiste levend en wel teruggevonden. Soms wordt de vermiste overleden teruggevonden. In de minderheid van de gevallen wordt die niet teruggevonden. De media toont niet wat er gebeurt nadat de publieke aandacht voor een vermissing slinkt. Na een aflevering van Vermist of Without a Trace waar de zoektocht niks oplevert blijf ik steeds achter met de behoefte aan een vervolguitzending over hoe het nou met de gezin gaat van die vermiste. Ik vraag me telkens opnieuw af: ‘Hoe in godsnaam gaan zij nou verder?’. Deze vraag, die ik in de eerste instantie voor mezelf wilde beantwoorden, was de drijfveer voor het schrijven deze masterproef. Met het beantwoorden van deze vraag hoop ik tevens een oplossing te bieden op de vraag die hulpverleners zich hopelijk ook weleens stellen: ‘Hoe zou ik een achterblijver kunnen helpen wanneer die zich bij mij aanmeldt?’.
ii
Dankwoord In mijn zoektocht naar antwoorden verdienen een aantal mensen een woord van dank. Eerst en vooral zou deze masterproef niet tot stand kunnen gekomen zijn zonder de medewerking van de achterblijvers die ik heb mogen interviewen. Zij stelden zich open om te praten over één van de ergste nachtmerries die een mens kan meemaken: de verdwijning van een dierbare die, na tal van jaren, nog steeds niet terecht is. Vanaf het eerste interview tot het neerschrijven van dit dankwoord is mijn respect voor deze personen ontzettend toegenomen. Zowel op academisch vlak als op persoonlijk vlak ben ik erg dankbaar dat ik deze personen heb kunnen ontmoeten. Daarnaast wil volgende personen bedanken: Hendrik Geerts, Alain Remue (hoofd van de Cel Vermiste Personen), Henk Langerak (de Nederlandse Vereniging Achterblijvers na Vermissing) en Fleur Foucqaert. Allen hebben ze bijgedragen tot het vinden van bereidwillige achterblijvers. Tot slot wil ik nog al die personen bedanken die mij doorheen het schrijven van deze masterproef gesteund hebben, alsook diegenen (waaronder mijn begeleidster Julie De Ganck) die bereid waren de teksten na te lezen en hun bemerkingen te delen.
iii
Inhoudsopgave Voorwoord
ii
Dankwoord
iii
Inhoudsopgave
iv
Abstract
1
Inleiding
2
Ambigu Verlies
2
Rolambiguïteit
4
Vermissing
7
Impact van Ambiguïteit
7
Algemene Bevindingen
8
Geblokkeerde rouw en afsluiting.
10
Bevindingen met Betrekking tot Vermissing
12
Variabelen die de Impact van Ambiguïteit Beïnvloeden
13
Rituelen.
13
Controle.
13
Dialectisch denken.
14
Spiritualiteit.
15
Hulpverlening
15
ABC-X model.
15
Narratieve therapie.
18
Lotgenotencontact.
20
Onderzoeksvraag Methode
20 20
Opzet
20
Steekproef
22
Materiaal
23
Procedure
24
Data-analyse. Resultaten
24 26
Geblokkeerde Rouw
26
Afleiding Zoeken
27
iv
Werk.
27
Vrijetijdsbesteding.
28
De Vermiste Eerbiedigen
29
Bijstand
30
Lotgenotencontact.
32
De Vermiste Niet in de Steek Laten
32
Een Toekomst Zonder de Vermiste voor Ogen Houden
33
De Persoonlijke Ingesteldheid van de Achterblijver
35
Bijkomende Aangrijpingspunten voor Psychologen
35
Discussie
37
Geblokkeerde Rouw
37
ABC-X model en het Rouwtakenmodel
38
De gebeurtenis.
38
Exploratie van hulpbronnen.
39
Perceptie van de vermissing en betekenisverlening.
43
Het verlies aanvaarden.
44
De emoties doorleven.
44
Zich aanpassen aan een leven zonder de vermiste.
47
Herdefiniëren van de relatie tot de vermiste en de toekomstvisie. 49 Eindeloos luisteren.
50
Mate van stress.
52
Therapeutische Relatie
53
Beperkingen en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek
54
Conclusie
55
Referenties Bijlagen
57 I
v
Abstract Ambigu verlies is een verlies dat niet eenduidig is. Iemand die een ambigu verlies ervaart weet niet of de geliefde af- of aanwezig is. In het geval van vermissing is de dierbare fysiek afwezig, maar psychisch nog steeds aanwezig in het gezin. Ambiguïteit zorgt ervoor dat rouwen, zoals gekend bij een overlijden, niet mogelijk is. Onderzoek rond ambigu verlies en vermissing toont aan dat rituelen, dialectisch denken, spiritualiteit, praten over het verlies en contact met lotgenoten helpen bij de verwerking van dit verlies. Door middel van interviews werden achterblijvers bevraagd welke factoren hen helpen opdat ze met de langdurige vermissing van hun dierbare kunnen omgaan. Aan de hand van thematische analyse werden de factoren uit de narratieven van de achterblijvers geëxtraheerd. Uit de resultaten blijkt, overeenkomstig met de literatuur, dat rouwen niet mogelijk is voor achterblijvers. Tevens tonen de resultaten dat inderdaad dialectisch denken (het leven moet doorgaan, doch zonder de vermiste te vergeten) van belang is bij het omgaan met vermissing. Daarbij zijn spiritualiteit, rituelen uitvoeren en praten over het verlies gunstige handelingen. Bijstand (waaronder contact met lotgenoten) en afleiding zoeken in werk en vrije tijd helpen eveneens bij de verwerking van dit verlies. De implementatie van deze factoren worden evenwel beïnvloedt door de persoonlijke ingesteldheid van de achterblijver. Tot slot biedt een integratie van het ABC-X model van Hill (1958), het rouwtakenmodel van Worden (1992) en die hiervoor genoemde factoren een aangrijpingspunt voor psychologen die in de praktijk met achterblijvers van vermissing in contact komen.
1
Inleiding Ambigu Verlies Pauline Boss (2004, p.554) definieert ambigu verlies als “a situation of unclear loss resulting from not knowing whether a loved one is dead or alive, absent or present”. Verlies is een stresserende gebeurtenis waar individuen en gezinnen mee geconfronteerd worden (Boss, 2007). Bij een ‘clear-cut loss’, zoals een overlijden, is duidelijk wat het verlies inhoudt en kunnen nabestaanden het rouwproces starten. Vele soorten verlies zijn echter niet even duidelijk definieerbaar als de dood. Ze kunnen gekarakteriseerd worden door ambiguïteit, een factor die de stress ervaren door het verlies aanzienlijk doet toenemen (Betz & Thorngren, 2006; Boss, 2007). Er zijn twee vormen van ambigu verlies. Bij de eerste soort ambigu verlies is een gezinslid fysiek afwezig, maar psychologisch aanwezig (dit wordt door Boss ook omschreven als ‘leaving without good-bye’). Gezinsleden hebben geen kennis over het welbevinden van hun geliefde. Ondanks de persoon fysiek niet aanwezig is, maakt hij/zij wel nog deel uit van het psychologische gezin, en is de persoon in kwestie nog aanwezig in de gedachten van de gezinsleden (Boss, 1999). Door een gebrek aan bevestiging van overlijden wordt de fysiek afwezige persoon psychologisch in leven gehouden in het gezin. Het verlies als zodanig wordt ontkend en achterblijvers blijven hopen op de terugkomst van het gezinslid (Boss, 2004). Dit kwam bijvoorbeeld vaak voor bij gezinnen waarvan iemand vermist raakte zonder bewijs van overlijden na de aanvallen op de WTC-torens in 2001. Bij de tweede soort ambigu verlies wordt een gezinslid als fysiek aanwezig, maar psychologisch afwezig gepercipieerd (ook beschreven als ‘good-bye without leaving’). Dit is onder andere mogelijks het geval in gezinnen waar iemand lijdt aan dementie, depressie, verslaving, chronische mentale ziekte, enz. (Boss, 2004). Doordat ambigu verlies zoveel vormen kan aannemen is het mogelijk dat binnen één gezin verschillende vormen van ambigu verlies voorkomen. Ambigu verlies kan
ervaren
worden
bij
scheiding,
onvruchtbaarheid,
miskraam,
abortus,
werkloosheid, migratie, seksueel misbruik, chronische ziekte, volwassen kinderen die het ouderlijke huis verlaten, stiefoudergezinnen en mentale stoornissen, … (Boss, 2
1999; Knauer, 2002; Rycroft & Perlesz, 2001. Stewart, 2005). Een voorbeeld van meervoudige ambiguïteit is een gezin waarvan de moeder zo depressief en gepreoccupeerd is geraakt door de vermissing van de vader na de aanslagen van 11 september 2001, waardoor de kinderen genegeerd worden met als gevolg dat zij het gevoel hebben dat ze eigenlijk beide ouders kwijt zijn. Deze kinderen hebben te maken met twee soorten ambigu verlies, de vader zijn ze fysiek kwijt en de moeder psychologisch (Boss, 2001). Soms is het echter niet duidelijk wat gezinsleden exact verloren hebben. Verlies kan een persoon, een object, of zelfs een ervaring inhouden (Betz & Thorngren, 2006). Ambigu verlies wordt vaak omschreven als om het even welk soort verlies dat kan leiden tot ambigue percepties door gezinsleden (Carroll, Olson & Buckmiller, 2007). Dit is echter niet hoe Boss (2001, 2006) het construct definieerde. Ze beschrijft ambigu verlies eerder als een specifiek, zeldzaam soort verlies dat inherent ambigu is. De ambiguïteit is inherent doordat situationele aspecten van het verlies het voor de gezinsleden onmogelijk maken om feitelijke informatie over de situatie te verkrijgen. Het woord ‘ambigu’ in het concept ambigu verlies verwijst naar een objectief kenmerk van de situatie en niet naar subjectieve kenmerken van de familiale percepties. Ambigu verlies wordt verondersteld één van de meest stressvolle soorten verlies te zijn. Gezinsleden zitten vast met zoveel onbeantwoorde vragen dat de stress zich blijft ophopen (Boss, 1999, 2004). Mensen ervaren een ambigu verlies als een emotionele achtbaan (Clark, Warburton, & Tilse, 2008). De gevolgen van ambigu verlies kunnen zowel van psychologische aard als van structurele aard zijn. Het ambigu verlies kan tot psychologische problemen leiden zoals gevoelens van hopeloosheid, schuld, depressie, frustratie, ongeloof, angst, … (Boss, 1999, 2004; Clark et al., 2008). Het rouwproces wordt als het ware geblokkeerd omwille van de ambiguïteit van de situatie (Boss, 1999, 2004). Aan de andere kant kan ambigu verlies tot structurele problemen in het gezin leiden wanneer bijvoorbeeld belangrijke beslissingen voortdurend worden uitgesteld, het huishouden niet meer uitgevoerd of wanneer ouders hun opvoedingsrol plots negeren. In deze gevallen is er sprake van rolambiguïteit (Boss, 2004).
3
Rolambiguïteit Boss (1975) heeft zich gebaseerd op de systeemtheorie en het symbolisch interactionistisch perspectief om te stellen dat een systeem nood heeft aan zekerheid over zijn leden. Dit wil zeggen dat een gezin als systeem zekerheid moet hebben over wie wel en wie niet deel uitmaakt van het gezin, met andere woorden wie zich binnen de grenzen van het gezin bevindt, en dit zowel fysiek als psychologisch. Iemand uitsluiten uit het gezin moet gebaseerd zijn op congruentie tussen realiteit en perceptie. Dit wil zeggen dat iemand reëel afwezig moet zijn en dat dit ook zo ervaren wordt door het hele gezin. Dit betekent dat een gezin waar de grenzen niet duidelijk zijn, waarvan de gezinsleden dus niet exact weet wie er wel en wie er niet tot behoort, meer stress ervaart dan andere gezinnen (Boss, 1977; Boss & Greenberg, 1984; Boss, Greenberg & Pearce-McCall, 1990). Vaak hebben gezinnen een min of meer openlijke familiale perceptie over wie wel en wie niet tot het gezinssysteem behoort. Het kan echter voorkomen dat individuele
gezinsleden de
familiale
banden/grenzen en gezinslidmaatschap
verschillend percipiëren (Boss, et al., 1990). Rolambiguïteit kan gezien worden als een gevolg van de manier waarop gezinsleden (als individu én als collectief) hun ambigu verlies percipiëren en ervaren. Ambigu verlies lijdt niet per definitie tot rolambiguïteit. Er bestaan gezinnen die een ambigu verlies ervaren zonder rolambiguïteit te ondervinden (Boss, 2004). Hogben (2006) deed onderzoek naar hoe mensen een ambigu verlies ervaren en omgaan met de moeilijkheid van het niet weten of een persoon nog deel uitmaakt van het gezin of niet, door data te raadplegen uit publiek beschikbare teksten. Ze bespreekt onder andere een krantenartikel over een gezin waarvan de dochter gedurende langere tijd vermist is. In dit artikel bespreekt de vader hoe het gezin omgaat met rolambiguïteit op momenten dat ze ermee geconfronteerd worden. Hij geeft als voorbeeld aan dat, wanneer ze wenskaarten versturen, de beslissing hen telkens moeilijk valt of ze al dan niet de naam van hun dochter op de wenskaart zullen schrijven. Als oplossing voor dit dilemma schrijven ze voortaan ‘the Dowlers’ als afsluiter van wenskaarten, in plaats van de individuele namen. Op die manier worden ze niet verplicht zelf te beslissen of ze de naam van hun dochter er al
4
dan niet bijzetten en vermijden ze de uitsluiting van hun dochter uit het gezin. Dit is een voorbeeld van hoe gezinnen op een constructieve wijze kunnen omgaan met de rolambiguïteit die een ambigu verlies met zich kan meebrengen. Rolambiguïteit kan resulteren uit gebeurtenissen die zich voordoen zowel buiten als binnen het gezin. Buiten het gezin kunnen zich situaties voordoen waarover de gezinsleden geen feitelijke kennis over het verlies kunnen verkrijgen. Een voorbeeld hiervan is een gezin met een chronisch zieke waarvan de status of progressie van verlies onzeker is en blijft. De bron van ambiguïteit ligt hier buiten het gezin. Binnen het gezin kan het voorkomen dat gezinsleden alle kennis omtrent het verlies hebben, maar om bepaalde reden beslissen om deze feiten te negeren. Dan wordt de interpretatie van de realiteit een bron van ambiguïteit binnen het gezin. Een voorbeeld hiervan kan zijn wanneer een gezin een terminaal zieke psychologisch uitsluit wanneer die in feite nog deel van het gezin uitmaakt (Boss et al., 1990). Hoewel korte termijn rolambiguïteit deel uitmaakt van het dagelijkse leven stelt Boss (2001) dat rolambiguïteit op lange termijn meer stress zal veroorzaken binnen gezinnen, met een grotere kans op daaropvolgende individuele en familiale disfunctie (Boss, 1990; Carroll et al., 2007). De mate van rolambiguïteit verwijst naar het mislukken van het gezin om de percepties over de structuur van het gezin aan te passen aan het ambigu verlies (Boss et al., 1990). Bij rolambiguïteit worden bijvoorbeeld beslissingen uitgesteld, het huishouden wordt niet meer gedaan, of wordt de opvoedingsrol door de ouders genegeerd. Dit komt doordat gezinsleden bang zijn verkeerde beslissingen te nemen die de ambigue situatie zou kunnen doen evolueren in een nog negatievere situatie (Betz & Thorngren, 2006). Boss, Pearce-McCall en Greenberg (1987) deden onderzoek naar rolambiguïteit in gezinnen met studerende ouders waarvan de kinderen niet meer thuis woonden, en uit de resultaten concludeerden de auteurs dat een hoger niveau van rolambiguïteit meer disfunctie veroorzaakt bij de ouders. Rolambiguïteit is een continue variabele die kan variëren tussen een hoog en een laag niveau. Wanneer rolambiguïteit hoog is kan deze als risicofactor functioneren die het individuele en relationele welzijn van de gezinsleden in het gedrang kan brengen. Het vlakt de veerkracht af (Boss, 2004). Walsh (1998)
5
definieert veerkracht in gezinnen als de capaciteit om sterker en met meer hulpbronnen terug te komen van tegenslagen. Een lage rolambiguïteit aan de andere kant kan dan weer als protectieve factor dienen voor het gezinsfunctioneren (Boss, 2004). Rolambiguïteit is continu omdat geen enkele gezinsgrens compleet duidelijk of compleet ambigu is over de tijd heen (Carroll et al., 2007).Boss benadrukt wel dat het de percepties zijn, meer dan de gezinsstructuur, die de familiegrenzen bepalen (Boss, Greenberg & Pearce-McCall, 1990). Het is enorm belangrijk het onderscheid tussen ambigu verlies en rolambiguïteit te vatten. Waar ambigu verlies een situationele variabele is, is rolambiguïteit een perceptuele variabele. Het woord ‘ambigu’ in ambigu verlies refereert naar een objectief kenmerk van een situatie en niet naar subjectieve kenmerken gegrond in familiale percepties. Dit onderscheid moet steeds gemaakt worden zodat onderzoek in staat is de verschillende types van rolambiguïteit te onderzoeken, los van het feit of het verlies (of eender welke andere stresserende gebeurtenis) op zich al dan niet ambigu is; en in welke mate rolambiguïteit ervaren wordt (Carroll et al., 2007). In figuur 1 is duidelijk te zien dat ambigu verlies en rolambiguïteit twee te onderscheiden concepten zijn. Dit stelt onderzoekers in staat om zowel congruente, verwachte associaties tussen verlies en rollen (I en IV) te onderzoeken, maar ook de incongruente, onverwachte patronen (II en III). Figuur 1. Het conceptuele onderscheid tussen ambigu verlies en rolambiguïteit.
6
Vermissing Vermissing refereert naar het vermist zijn van een persoon en de problemen die daarmee gepaard gaan (Finkelhor, Hotaling, & Sedlak, 1990). Er zijn allerlei soorten verdwijningen: weglopers, ontvoering door derden, internationale kinderontvoering door ouders, verdwijning van niet-begeleide minderjarigen en ongedefinieerde verdwijningen (Mahjoub, 2007). De aanzet tot het definiëren van de term ‘vermist’ onthult de complexiteit ervan. Deze complexiteit leidt ertoe dat verschillende definities in onderzoek gehanteerd worden en dat het vergelijken van onderzoeken hierdoor aan betrouwbaarheid verliest (Behrman-Lippert & Hatcher 1999; Finkelhor et al. 1990). Henderson en Henderson (1998) stellen dat de meeste personen een vermissing associëren met verdachte omstandigheden. Desondanks zijn er veel meer gewone, niet-verdachte redenen waarom iemand vermist raakt. Een puber kan beslissen om een paar dagen bij een vriend onder te duiken na een ruzie met de ouders. De ouders kunnen deze verdwijning als zeer onrustwekkend ervaren terwijl de puber helemaal niet in gevaar is op dat moment. De redenen waarom personen verdwijnen kunnen dus op een continuüm geplaatst worden dat loopt van geheel vrijwillige verdwijningen tot geheel onvrijwillige verdwijningen (zie figuur 3).
Figuur 3. Het vermissingsscontinuüm (Biehal et al. 2003, p. 3).
Impact van Ambiguïteit Wanneer een individu niets aan de ervaren ambiguïteit van het verlies doet kan dit op termijn de familiale stress sterk verergeren. Stress is binnen gezinnen onvermijdelijk en stress gerelateerd aan ambigu verlies kan bijzonder uitputtend zijn. als gevolg beargumenteert Hill (1958) in zijn ‘Family Stress theory’ dat hoe een gezin met stress omgaat de mate van de impact ervan bepaalt (Madden-Derdich & Herzog, 2005). Het ABC-X model van familiale stress (Hill, 1958) is een model waarop de theorie van ambigu verlies kan worden toegepast (Betz & Thorngren, 2006). Zoals te 7
zien in figuur 2 hangt het functioneren van het gezin af van een aantal factoren. Boss en Greenberg (1984) en Boss (1991, 1999, 2004, 2006) pasten de theorie van ambigu verlies toe op de ‘family stress theory’ van Hill (1958). Ambigu verlies op zich kan beschouwd worden als een externe, stresserende gebeurtenis (factor A in het model). De B-factor stelt de copingvaardigheden voor waarover een gezin beschikt. Daarnaast is rolambiguïteit gelijk aan de perceptie van de gebeurtenis (factor C in het model)(Boss, 2004). Ambigu verlies als externe situatie wordt verondersteld een neutraal gegeven te zijn. Het is eerder de manier waarop deze wordt gepercipieerd dat invloed heeft op de mate van familiale stress (Boss, 2007). De wisselwerking tussen ambigu verlies, copingvaardigheden en rolambiguïteit zullen samen de mate van ervaren stress (factor X) beïnvloeden. Deze ervaren stress is op zijn beurt van invloed op de uitkomst: crisis of coping. Met andere woorden, hoe gaan de familieleden om met de situatie? Lukt het hen om door te gaan met het leven, of gaan ze eraan onderuit (Boss, 2004)? Figuur 2. Het ABC-X model van familiale stress.
Algemene Bevindingen Tragische omstandigheden kunnen de gelukkigste en gezondste families neerhalen. In het geval van ambigu verlies worden gezinnen in een no-winsituatie geduwd en kan het gebeuren dat al de vragen waar ze mee zitten nooit beantwoord zullen worden. Ambiguïteit laat mensen achter met een machteloze en onzekere toekomst (Betz & Thorngren, 2006). De onvoorspelbare aard van een onzekere toekomst zet gezinsleden in een reactieve positie. De gezinsleden kunnen bijvoorbeeld enorme schuldgevoelens ervaren. Daarnaast komt het ook voor dat ze niet meer in 8
staat lijken te zijn bepaalde beslissingen te nemen (om te vermijden foute beslissingen te nemen). Gezinsleden ervaren ook een aanval van conflicterende emoties – liefde en haat, hoop en wanhoop, vreugde en verdriet, kwaadheid en frustratie. Er is iets aan de hand, maar het individu weet niet hoe het opgelost kan worden. Gezinsleden verschillen verder ook vaak in hun visies en emoties. Als gevolg hiervan kunnen ze zich terugtrekken van elkaar wat een verdere isolatie tot gevolg kan hebben (Betz & Thorngren, 2006). Hoe groter de ambiguïteit rond het verlies van een geliefde, hoe moeilijker het is om ermee om te gaan, en hoe ernstiger de impact ervan kan zijn (depressieve symptomen, angst, familieconflicten, …). Een reeks onderzoeken met dementie als type ambigu verlies tonen een relatie aan tussen rolambiguïteit en depressie bij de verzorgers (Boss, Caron, Horbal, & Mortimer, 1990; Caron, Boss, & Mortimer, 1999; Garwick, Detzner, & Boss, 1994; Kaplan & Boss, 1999). Symptomen worden eerder ervaren als gevolg van de zware stress die gepaard gaat met een leven vol onbeantwoorde vragen, dan door zwakke familiale banden. Ze kunnen een weerspiegeling zijn van het onvermogen van de gezin om zich aan te passen aan de nieuwe, ambigue situatie (Boss, 2004; McGoldrick, 2004). Wanneer de situatie ambigu blijft, worden cognities en emoties omtrent het verlies geblokkeerd, wat op hun beurt het gezinsfunctioneren kan verstoren (Boss, 1977, 2001). Ambigu verlies eist zijn tol op verschillende vlakken. Op
fysiek vlak worden vermoeidheid, slaapstoornissen en
somatische klachten gerapporteerd. Op cognitief vlak wordt vaak vermeld gepreoccupeerd te zijn met het verlies, vergeetachtig te zijn, te dromen over het verlies en erg bezorgd te zijn. Gedragsmatig komt het voor dat iemand meer of minder spraakzaam is dan voordien, huilt, hyperactiviteit of inactiviteit ervaart, zucht, steun zoekt, teruggetrokken gedrag vertoont en afhankelijkheid of vermijding aan de dag legt. Ten slotte behoren eenzaamheid, verlangen, angst, depressie, vrees, kwaadheid, irriteerbaarheid, apathie of opluchting tot de emotionele gewaarwordingen als gevolg van ambigu verlies (Weiner, 1999). Onderzoek toont aan dat ambigu verlies op lange termijn een pathologiserend effect kan hebben. Onverwerkte rouw, ambivalentie, schuldgevoel, relationele
9
conflicten en ambigue rollen werden geobserveerd. Gezinsleden hebben vaak geen overeenstemmende percepties over de status van een bepaald gezinslid, ze zijn het vaak niet eens over familiale rituelen en routines, en zijn regelmatig zodanig in beslag genomen door de afwezigheid van een gezinslid dat ze de aanwezigheid van de andere gezinsleden negeren. Vooral kinderen zijn hiervan de dupe (Boss, 2004). Wanneer iemand een ambigu verlies doormaakt ervaart het individu ook een identiteitsverlies, en kan die zich vragen beginnen stellen zoals bijvoorbeeld “Wie ben ik nu mijn partner niet meer aanwezig is?”. Dit heeft als gevolg dat mensen zich flexibeler moeten opstellen wat betreft gender- en generationele rollen om alles binnen het gezin gedaan te krijgen. Zich vastklampen aan het vroeger beeld dat iemand van de eigen identiteit had komt het verwerken van het ambigu verlies niet ten goede (Boss, 2010). Uit interviews met gezinnen waarvan iemand gedurende lange periode vermist is, blijkt dat het verlies gepaard gaat met veranderingen in het zelfbeeld en een verlies van de eigen identiteitsconstructie (Clark et al., 2008). Identiteitsveranderingen gaan gepaard met rolveranderingen binnen het gezin en de therapeut kan helpen in dit proces van het herdefiniëren van de identiteit, de familiale reorganisatie en de daarmee gepaard gaande veranderende rollen (Rycroft & Perlesz, 2001). Geblokkeerde rouw en afsluiting. Rouw is een multidimensionele emotie en beperkt zich niet enkel tot droefheid. Er zijn verschillende manieren waarop rouw zich kan manifesteren (verdriet, shock, verwarring, kwaadheid, schuldgevoel, lusteloosheid). Het is normaal om tegenstrijdige gevoelens op eenzelfde moment te ervaren, bijvoorbeeld geluk en wanhoop. Het rouwproces is een fysieke, emotionele, intellectuele, spirituele en sociale beleving (Tshudin, 1997). Na een concreet verlies, zoals een overlijden, worden een aantal rituelen voltrokken: het overlijdenscertificaat wordt overhandigd aan de familie, het testament wordt overlopen, de begrafenis wordt georganiseerd, … (Betz & Thorngren, 2006). Rituelen bevatten de symbolische expressie van emoties, gedachten en/of spirituele geloven die van waarde zijn voor diegene die ze uitvoert (Balk, 1997). Door het uitvoeren van rituelen is het mogelijk het rouwproces in gang te zetten (Betz 10
& Thorngren, 2006). Voor de meeste soorten ambigu verlies bestaan echter geen erkende rouwrituelen wat een extra moeilijkheid met zich meebrengt voor het verwerkingsproces (Boss, 1999, 2010; Rycroft & Perlesz, 2001). Door die afwezigheid aan rouwrituelen en sociale steun hebben gezinnen en individuen vaak het gevoel dat hun emoties onterecht zijn. Een reactie hierop kan zijn dat individuen zich de eigen rouw niet toestaan en dat ze doorgaan met het leven zoals sociaal van hen verwacht wordt (Betz & Thorngren, 2006). Personen die te maken hebben met een ambigu verlies kunnen moeilijkheden ervaren bij het begrijpen dat, ondanks hun verlies ambigu van aard is, het verlies niet minder echt is dan andere, meer vatbare soorten verlies (Betz & Thorngren, 2006). Wanneer iemand een verlies ervaart, wordt van hen verwacht dat ze zich herpakken en doorgaan met het leven. Maar wanneer mensen een ambigu verlies ervaren is deze stap naar het zich herpakken des te moeilijker. De onmogelijkheid om met de situatie om te gaan ligt niet aan een falen van het gezin of het individu, maar aan de onmogelijkheid die de situatie veroorzaakt (Boss, 1999). afsluiting wordt gezien als het gewenste eindpunt bij rouwtherapie. Rouwende bereiken afsluiting wanneer het verlies volledig verwerkt is (Boss & Carnes, 2012). Bij ambigu verlies is het echter zo dat iemand een geliefde deels verliest (fysiek of psychologisch), maar deels ook blijft behouden (psychologisch of fysiek). Dat is de reden waarom afsluiting bij ambigu verlies onmogelijk is. Het verlies op zich is niet geheel, dus het verwerken ervan kan ook niet compleet voltooid worden. Campbell en Demi (2000) deden onderzoek naar rouw bij volwassen kinderen waarvan vaders vermist raakten tijdens hun legerdienst in Vietnam. Uit de resultaten blijkt dat de participanten na 25 jaar of langer nadat hun vader als vermist opgegeven werd nog steeds tekenen van onverwerkte rouw vertonen. Deze onverwerkte rouw was gerelateerd aan de vermissing van hun vader. Verder toonden Blackburn, Greenberg & Boss (1987) aan dat psychologische aanwezigheid na een overlijden afneemt met de tijd, zodat na 12 maand geen significante relatie meer te vinden was tussen psychologische aanwezigheid en zelfwaarde of psychosomatische klachten. Dit is echter niet het geval bij de echtgenotes van de verdwenen militairen, die na drie tot vijf jaar nog steeds
11
symptomen vertoonden (Boss, 1980). Deze resultaten bieden evidentie voor de vooropstelling dat een ambigu verlies het rouwproces blokkeert (Boss, 1999, 2004). Bevindingen met Betrekking tot Vermissing Boss (1977, 1980) deed onderzoek naar de psychologische aanwezigheid van vaders die vermist raakten tijdens hun legerdienst in Vietnam. Uit de resultaten blijkt dat hoe sterker de vader psychologisch aanwezig gehouden wordt, hoe negatiever de impact ervan is op het gezinsfunctioneren. Een follow-up onderzoek toont aan dat een lage psychologische aanwezigheid van de vader de sterkste voorspeller was van beter functioneren van de echtgenote in het gezin (Boss, 1980). Sluzki (1990) verrichtte een case study betreffende een gezin waarvan beide ouders vermist raakten. Deze case study toonde aan dat een hoge rolambiguïteit het vermogen tot het beheersen van stress belemmert, alsook dat het een negatieve invloed heeft op de verdere ontwikkeling van de kinderen waarvan de ouders vermist zijn. Betz & Thorngren(2006) stelden al dat bij rolambiguïteit gezinsbeslissingen vaak worden uitgesteld. Onder gezinsbeslissingen vallen dagdagelijkse beslissingen zoals: de schoonmaak, de opvolging van het schoolwerk van de kinderen, de auto laten repareren wanneer dit nodig is, ... Daarnaast bevatten gezinsbeslissingen eveneens de grotere keuzes waar gezinnen eveneens voor staan, bijvoorbeeld: de kamer van de vermiste opruimen of laten zoals die achtergelaten werd, verhuizen naar een nieuwe woonst, … Uit het onderzoek van Clark et al. (2008) blijkt dit ook te kloppen voor gezinnen waarvan iemand vermist is. De ervaring van de vermissing verandert de manier waarop de participanten de wereld zien en hierdoor worden levensbeslissingen gemaakt, uitgesteld en veranderd. Andere bevindingen uit dit onderzoek houden in dat het constante wachten op en verwachten van nieuws tot een machteloos gevoel leidt bij de gezinsleden. Daarnaast is het voortdurende niet weten wat er gebeurd erg moeilijk om mee om te gaan voor gezinnen. De meeste gezinsleden rapporteerden ook dat ze een groot deel van de tijd aan hun vermiste gezinslid denken.
12
Variabelen die de Impact van Ambiguïteit Beïnvloeden Rituelen. Eerder werd besproken dat het gebrek aan rituelen bij ambigu verlies het rouwproces kan blokkeren waardoor het bereiken van afsluiting onmogelijk wordt. Veel mensen vinden betekenis in familietradities en –rituelen omdat ze voor continuïteit in het gezinsleven zorgen (Boss, 2010). Familierituelen en symbolen zijn het hart van de gezin en hebben een positieve invloed op het herstellen van de gezinsinteracties bij ambigu verlies(Boss, 2004). Te rigide vasthouden aan of het beëindigen van rituelen is ongunstig voor het verwerkingsproces. Flexibiliteit in het aanpassen van de bestaande gezinsrituelen is noodzakelijk om de veerkracht te behouden. Kerstmis kan bijvoorbeeld in een verzorgingstehuis gevierd worden zodat een gezin toch nog samen kan zijn, ondanks het ambigue verlies (Boss, 2010). Ook is het belangrijk om gezinnen te helpen nieuwe rituelen te ontwikkelen die hen in staat stellen door te gaan met hun leven, maar met de mogelijkheid om het afwezige gezinslid toch te blijven herinneren (Ernest Burgess, 1968; Betz & Thorngren, 2006). Het blijkt dat het aanbieden van rituelen bij ambigu verlies het rouwproces kan bevorderen. Zo heeft de burgemeester van New York City aangeboden om officiële ‘presumed dead’-certificaten uit te delen aan de families van de vermisten na de aanslagen op 11 september 2001. Deze certificaten gaven de families als het ware de toestemming om het ambigu verlies los te laten, te stoppen met hopen en het familielid als overleden te beschouwen. Veel familieleden vonden dat deze symbolische certificaten hen emotioneel in staat stelden de ambiguïteit van hun verlies en de daarmee gepaard gaande de blokkering van de rouw op te heffen waardoor ze eindelijk in staat waren het verlies te verwerken (Boss, 2002). Controle. Controle is de mogelijkheid het eigen leven in de hand te hebben en wordt in het Westen gezien als stressmoderator (Pearlin, 1995). Omdat families van vermiste personen geen controle hebben over de ambiguïteit van hun verlies kan het zoeken naar controle de hopeloosheid vergroten (Boss, 2006).
13
Uit gesprekken met gezinsleden van personen die vermist raakten na de aanslagen in New York op 11 september 2001 blijkt dat, bij individuen en gezinnen voor wie controle van groot belang is, een ambigu verlies een negatievere impact te hebben dan bij individuen en gezinnen die minder belang hechten aan controle (Boss, 2004). Personen met een culturele achtergrond die minder gericht is op controle en het vinden van antwoorden op alle vragen lijken ook makkelijker met ambigu verlies om te kunnen gaan (Boss, 2002). Ook uit onderzoek met andere gezinnen blijkt dat een langdurige vermissing invloed heeft op hun gevoel van controle, in die zin dat het controleverlies een grote negatieve impact heeft op hun emotionele toestand (Clark et al., 2008). In het geval van ambigu verlies is het noodzakelijk een evenwicht te vinden tussen die nood aan zekerheid en het aanvaarden van het verlies. Wanneer we de externe situatie niet in de hand hebben, dan moeten we trachten onze interne wereld te beheersen (Boss, 2010). Verwerking van het ambigu verlies wordt dus gefaciliteerd wanneer gezinnen bereid zijn om de nood aan controle los te laten (Boss, 1999). Hierbij kunnen bidden, meditatie, yoga, luisteren naar muziek, poëzie lezen, schilderen, een muziekinstrument spelen, en vele andere activiteiten helpen (Boss, 2010). Dialectisch denken. Ook blijkt dat wanneer iemand in staat is twee tegengestelde ideeën te hanteren deze persoon beter met ambiguïteit om kan gaan. Voorbeelden van tegengestelde ideeën zijn: “Mijn zoon is weg, maar toch is hij hier nog altijd en zal hij dat ook altijd zijn op een bepaalde manier”, “Ik ga door met mijn leven, maar ik stop niet met zoeken naar hem”, “ik ben zowel kind als ouder van mijn dementerende moeder” en “Hij is zowel mijn echtgenoot als een vreemde” (Boss, 2002, 2010). Zo’n dialectisch denken zet het verwerkingsproces in gang, ook wanneer de verwarring nog steeds aanwezig is (Boss, 2004). In het begin kan dit nogal moeilijk zijn voor individuen die een ambigu verlies doormaken, maar met het temperen van de nood aan controle en antwoorden, mindfulness en oefening is het zeker mogelijk (Boss, 2010).
14
Spiritualiteit. Boss
(2004)
stelt
dat
sommige
personen
inherent
een
hogere
ambiguïteitstolerantie hebben dan anderen, afhankelijk van hun persoonlijkheid. Daarnaast gaan diep spirituele individuen beter om met situaties die ze niet geheel kunnen vatten, zoals ambigu verlies, dan mensen die niet spiritueel zijn (Boss, 2002). Spirituele individuen hebben meer vertrouwen in het ongekende en ervaren minder stress door ambiguïteit. Wanneer een individu ervan overtuigd is dat gebeurtenissen voorbestemd zijn kan deze daar beter mee omgaan (Boss, 2004). Hulpverlening Ambigu verlies is een traumatische ervaring. Dit wil echter niet zeggen dat iemand die een ambigu verlies doormaakt bijgevolg een posttraumatische stressstoornis zal ontwikkelen. Therapie voor ambigu verlies kan daardoor niet gelijk gesteld worden aan behandeling voor posttraumatische stressstoornis. PTSD en ambigu verlies verschillen conceptueel, en dus ook klinisch, van elkaar (Boss, 2004). PTSD wordt gezien als gevolg van gebeurtenissen die zich in het verleden voordeden, terwijl een ambigu verlies tot het heden blijft voortduren (Boss, 2010). Behandeling van PTSD is gericht op het individu (niet op het gezin als systeem), en op pathologie (en niet op veerkracht en sterktes van een gezin en zijn leden). Daarom is het nodig dat bij de hulpverlening rond ambigu verlies andere aanpakken gehanteerd worden. ABC-X model. Doordat ambigu verlies zoveel verschillende vormen kan aannemen bestaat er geen allesomvattend hulpmodel voor ambigu verlies (Betz & Thorngren, 2006). Een model dat toegepast kan worden in de hulpverlening bij ambigu verlies is het ABC-X model van familiale stress van Hill (1958). Één van de voordelen van dit model is dat het ruimte laat voor culturele praktijken, religie, het sociale steunsysteem, de omgeving en multigenerationele relaties en aangelegenheden waarmee een gezin te maken heeft. Het toepassen van dit model houdt in dat gezinnen geholpen worden met het erkennen van hun rouw en met het inzetten van de hulpbronnen waarover ze beschikken om het verlies te verwerken (Betz & Thorngren, 2006). Familieleden die
15
een oudere met de ziekte van Alzheimer verzorgen, zullen hun stress anders moeten aanpakken dan ouders waarvan een kind vermist is (Betz & Thorngren, 2006). Een eerste stap, in het toepassen van het model, is het definiëren van de stressfactor, het ambigue verlies dat de mensen ervaren. Wie of wat heeft men verloren? Is het verlies psychologisch of fysiek van aard? Hoe worden relaties, rollen en verantwoordelijkheden opnieuw gedefinieerd ten gevolge van het verlies? Dit determineren van het verlies vormt voor veel gezinsleden al een troost op zich. Door het verlies te benoemen krijgen gezinsleden de mogelijkheid hun relaties, rollen en interacties in kaart te brengen en aan te passen (Betz & Thorngren, 2006). Het verlies als ambigu labelen zorgt voor een verzachting van de beroering bij de rouwende (Boss, 2002). Omdat hun verlies atypisch is gunnen mensen zichzelf vaak de empathie niet die ze zichzelf wel zouden gunnen in het geval van een duidelijker, meer identificeerbaar verlies zoals een overlijden. Iemand die een ambigu verlies doormaakt is niet zeker op welke gevoelens die ‘recht’ heeft. Bijgevolg is het in de hulpverlening belangrijk dat deze individuen toegestaan worden al die emoties te uiten die ze ervaren als gevolg van hun verlies (Betz & Thorngren, 2006). Een label op het verlies plakken kan voor externalisatie van enerzijds de problemen zorgen en anderzijds de stressoren die mensen tot de labeling vaak naar zichzelf toe richtten (Betz & Thorngren, 2006; Boss, 2002, 2004). Eenzelfde verlies kan door verschillende gezinsleden anders gepercipieerd worden. Mensen kunnen weerhoudend zijn om hun rouw te delen met anderen uit schaamte of angst om beoordeeld te worden. Daarnaast zijn ze vaak overtuigd dat ze zich na een verlies snel moet herpakken en doorgaan met het leven. Dit bemoeilijkt tevens het delen van de rouw met anderen (Shapiro, 1994). Emoties zijn niet inherent goed of slecht, maar het zijn de percepties van de individuen die ervoor zorgen dat ze hun emoties als goed of slecht labelen. Het is aan de hulpverlener om samen met de cliënt te werken rond die emoties en te verzekeren dat alle emoties te verstaan zijn in situaties van ambigu verlies. Gezinnen gaan zich meer waarschijnlijk openstellen wanneer ze hun emoties als gerechtvaardigd ervaren (Betz & Thorngren, 2006).
16
Naast het identificeren van het verlies dienen de individuen ook te exploreren welke de hulpbronnen zijn waarover een gezin en diens gezinsleden beschikken (Betz & Thorngren, 2006). Gezinsleden kunnen onderling sterk verschillen in de hulpbronnen die ze ter beschikking hebben om met het ambigu verlies om te gaan (Abrams, 2001). Hulpverlening zou volgens Shapiro (1994) moeten focussen op de sterktes van het gezin en de copingstrategieën die voor de specifieke gezinnen in het verleden al efficiënt zijn gebleken. Als derde luik in het gebruik van het ‘family stress model’ (Hill, 1958) bij ambigu verlies is het noodzakelijk de percepties en betekenissen te exploreren die ieder gezinslid ervaart met betrekking tot het verlies (Betz & Thorngren, 2006). White en Epston (1990) stellen dat gedrag bepaald wordt door de betekenis die mensen aan gebeurtenissen verlenen. De moeilijkheid om het verlies te verwerken ligt in het externe van de situatie (ambigu verlies) en de daarmee gepaard gaande rolverwarringen over de samenstelling van het gezin (rolambiguïteit). Bij ambigu verlies is betekenisgeving moeilijker dan bij een non-ambigu verlies. Hier blijft het rouwproces onverwerkt (Abrams, 2001). Zonder betekenis is er echter geen hoop (Boss, 2006). Bij de hulpverlening is het dus van groot belang te zoeken naar betekenis die personen doorheen de verwerking kunnen geven aan het verlies. “People make meaning, meaning is not made for us” (Drewery & Winslade, 1997, p.33). Bij de hulpverlening is het noodzakelijk dat iedereen aan het woord komt en zijn verhaal vertelt. Gezinsleden hoeven niet overeen te stemmen in wat ze te zeggen hebben; de therapeut kan hen wijzen op raakvlakken tussen de verhalen, met de nadruk op het respecteren van eenieders eigen standpunt over de situatie. Het is aan de therapeut om aan te moedigen naar elkaar te luisteren en naar elkaar toe te groeien. Dit is bovendien belangrijk wanneer gezinsleden het niet eens zijn met elkaar. Hier heeft de therapeut de opdracht ervoor te zorgen dat gezinsleden niet verder in isolatie raken door eventueel conflicterende standpunten (Betz & Thorngren, 2006). Ook moeten gesprekken over het verlies niet altijd gericht zijn op de negatieve aspecten van dat verlies. Gezinsleden moeten aangemoedigd worden om positieve aspecten en ervaringen met elkaar te delen. Gezinsverhalen, -rituelen, -relaties en –rollen moeten
17
besproken worden. Boss (1999) stelt dat het overwinnen van de eenzaamheid door het ambigu verlies de eerste stap in de richting van gezonde verandering is. De geliefde moet niet vergeten worden om door te kunnen gaan met het leven. Narratieve therapie. Mensen geven via het vertellen betekenis aan de situaties waarin ze zich bevinden. Als we door de taal betekenis kunnen geven aan iets, kunnen we die betekenis ook via de taal en het praten veranderen (Betz & Thorngren, 2006). Ouders, adolescenten en kinderen zeggen dat het vertellen en horen van verhalen over de vermiste hen helpt om het helingsproces in gang te zetten (Boss, 2004). Narratieve therapie (Freedman & Combs, 1996, White, 1989; White & Epston, 1990) biedt een manier aan de cliënten om gehoord en gerespecteerd te worden, en om alternatieve betekenissen te exploreren omtrent hun ervaring met hun ambigu verlies. Vanaf de kindertijd start een proces waarin individuen verhalen over hun leven construeren. Deze narratieven definiëren het verleden, het heden en de toekomst van een individu. Door het ervaren van een verlies zijn personen genoodzaakt om de narratieven aan te passen. Afwijkingen en oordelen dienen geaccepteerd te worden. uiteindelijk worden deze individuen tevens genoodzaakt nieuwe narratieven te creëren in het licht van de veranderde situatie (Brosi, 2006). Narratieve therapie is gebaseerd op de veronderstelling dat mensen door het ‘hervertellen’ van hun problemen deze moeilijkheden kunnen overwinnen. De narratieve techniek beoogt het externaliseren van de problemen zodat de cliënt aangemoedigd wordt om die problemen niet als deel van zichzelf te beschouwen maar eerder als extern gegeven, een sociaal construct. Boss en Carnes (2012) stellen dat een nieuw narratief dient opgesteld te worden dat minder negatieve attributies bevat die tot schuldgevoelens, schaamte, spijt of wraakgevoelens kunnen leiden. Er wordt een persoonlijke verandering geëist van het individu, ondanks de onveranderbaarheid van de ambigue situatie. De succesvolle aanpassing van het persoonlijke narratief biedt een gevoel van ‘coherentie’ in het zelfnarratief door het bieden van een betekenisvolle verklaring voor het verlies (Neimeyer, 2006). Familieleden dienen dus aangemoedigd te worden om verhalen te vertellen over datgene wat ze verloren zijn (Hedtke, 2002). Via het vertellen kunnen ze dan hun
18
levensverhalen in elkaar puzzelen en uitzoeken welke plaats het verlies daarin zal krijgen (Rycroft & Perlesz, 2001). Hierbij kan ook gebruikt gemaakt worden van de ‘narrative mapping-technique’. Bij deze techniek worden cliënten gevraagd om alle manieren te beschrijven waarin het verlies hun leven beïnvloedt, zowel positief als negatief. Deze taak helpt familieleden inzien hoe ze beïnvloed zijn door het verlies, en ook wat de impact van het verlies is op de andere gezinsleden. Het is kenmerkend dat empathie ontstaat wanneer iemand begrijpt hoe anderen zich voelen en wat hun gedrag beïnvloedt (White, 1989). Thuis wordt praten over het verlies vaak vermeden uit angst de andere droef te maken (Boss, 2004). Dit praten wordt tijdens narratieve therapieën aangemoedigd en verbreekt vaak ook de impasse van het niet-praten thuis (Boss, 2004). Samenvattend kan gesteld worden dat therapeuten in de eerste plaats dienen opgeleid te worden om de ambiguïteit van verlies te herkennen in therapie teneinde individuen en gezinnen die een ambigu verlies doormaken een zo goed mogelijke hulpverlening aan te bieden (Boss, 2004). Ten tweede is het van belang dat hoewel het duidelijk is dat ambigu verlies een complex fenomeen is, de ‘family stress theory’ een aantal bruikbare parameters biedt waarmee hulpverleners hun werk rond ambigu verlies enigszins kunnen structureren. Deze structurering houdt in dat het verlies gedefinieerd wordt. Vervolgens wordt een balans opgemaakt van de beschikbare hulpbronnen binnen het gezin en de individuele leden ervan. Tenslotte worden de percepties of betekenissen die ieder gezinslid ervaart met betrekking tot het verlies geëxploreerd. De belangrijkste vooropstelling is dat familieleden hun verhalen delen, empathie tonen, en aanmoedigen dat ze nieuwe, betekenisvollere verhalen rond hun verlies creëren (Betz & Thorngren, 2006). Therapeuten moeten tenslotte ook begrijpen dat afsluiting bij ambigu verlies onmogelijk is. Therapie mag daarom niet gericht zijn op die afsluiting , maar eerder op veerkracht, betekenisgeving en het leren leven met de ambiguïteit, met daarbij de blik te richten op de sterktes van het gezin, de gemeenschap en de cultuur. Hoe harder aangedrongen wordt om tot afsluiting te komen, hoe sterker de weerstand zal zijn (Boss, 2002, 2004, 2010; Boss & Carnes, 2012).
19
Lotgenotencontact. Het is ook belangrijk dat mensen die een ambigu verlies ervaren hun gedachten en gevoelens kunnen delen met lotgenoten. Betekenis wordt gevonden in relaties met anderen en geconstrueerd door sociale interactie (Berger & Luckman, 1966). Boss (2010) geeft het voorbeeld van Mary die vertelt dat de praatgroep, die bestaat uit individuen die een gelijkaardig ambigu verlies doormaken, voor haar een erg grote steun biedt op moeilijke momenten, en dat haar veerkracht telkens aansterkt na een bijeenkomst met de groep. Uit interviews met ouders van vermoorde en langdurig vermiste ontvoerde kinderen blijkt ook dat interactie met andere ouders die hetzelfde meemaakten voordelig voor de coping te zijn. De meeste ouders geven aan dat het een grote opluchting was te weten dat ze niet de enige zijn die zo’n verlies doormaken. Voor deze ouders was het belangrijk te kunnen praten met anderen die een gelijkaardig verlies meegemaakt hebben en er toch bovenop zijn geraakt (DeYoung & Buzi, 2003). Ook geven de ‘lost boys of Sudan’ aan dat het contact met andere jongeren die hetzelfde hebben meegemaakt van groot belang is om te kunnen omgaan met de situatie, met nadruk op de gedeelde ervaringen, het begrip en de emotionele steun die lotgenoten kunnen bieden. Deze jongeren werden door de burgeroorlog in Soedan in de jaren ’80 van vorige eeuw gescheiden van hun gezin en bleven achter met de onwetendheid of ze hun gezin ooit nog zouden terug zien (Luster, Qin, Bates, Johnson & Rana, 2008). Verder blijkt ook dat families van personen die vermist raakten tijdens de Nepalese burgeroorlog in de jaren ’90 van vorige eeuw ook veel kracht putten uit steun van families van andere politiek vermisten (Robins, 2010).
Methode Onderzoeksvraag Deze uiteenzetting begon met de beschrijving van ambigu verlies, rolambiguïteit en vermissing. Nadien volgde een overzicht van variabelen die invloed hebben op de impact van ambiguïteit op het welzijn en functioneren van gezinsleden die een ambigu verlies ervaren. De onderzoeksvraag die dit onderzoek beoogt te beantwoorden is: Welke variabelen hebben een positieve invloed op het
20
verwerkingsproces bij ambigu verlies in Belgische gezinnen waarvan een gezinslid langdurig vermist is? Aan de hand van het onderzoek heeft te weten te komen of de hierboven besproken variabelen op gelijkaardige manier functioneren bij de doelgroep. Tegelijkertijd kan nagegaan worden of er evenwel andere variabelen zijn die voor de participanten geholpen hebben bij het verwerken van hun ambigu verlies. Wanneer dit alles achterhaald is zal getracht worden aanknopingspunten voor te stellen voor hulpverleners die achterblijvers van vermissing begeleiding in hun verwerkingsproces. Dit zal gedaan worden gezien naast de toepassing van het ABC-X model (Hill, 1958) op ambigu verlies nog geen exacte richtlijnen bestaan voor deze populatie. Opzet In het licht van de brede onderzoeksvraag is het aangewezen om exploratief, kwalitatief onderzoek te verrichten. Het systematisch interpreteren van het bestudeerde fenomeen staat immers centraal bij kwalitatief onderzoek (Plochg & van Zwieten, 2007). Bijgevolg leent dit soort onderzoek zich uitstekend tot het genereren van nieuwe bevindingen over een onderwerp waar nog niet veel over gekend is, aangezien het ervaringen en betekenissen tracht te begrijpen vanuit het standpunt van de betrokkenen (Fossey, 2002; Curtin en Fossey, 2007). Het doeleinde van de thematische analyse die wordt uitgevoerd bestaat eruit een betekenis uit de data te extraheren. Door verschillende onderwerpen uit de data te trekken, worden abstracte thema’s en patronen achterhaald. (Braun & Clarke, 2006; Ryan & Bernard, 2000). De hoofdthema’s die in het onderzoek aan bod komen zijn deze die middels literatuurstudie geïdentificeerd worden als factoren die van invloed zijn op ambigu verlies in het algemeen. Uit dat literatuuronderzoek kwamen volgende thema’s naar voor: het uitvoeren van rituelen, controle op de situatie uitoefenen, dialectisch denken, spiritualiteit, vertellen over de gebeurtenissen en contact met lotgenoten. In de narratieven van achterblijvers wordt gezocht naar passages die verwijzen naar deze thema’s, evenals eventuele andere factoren die beschouwd kunnen worden als copingstrategie om met dit specifieke ambigu verlies – vermissing – om te gaan. Er wordt als dusdanig een theoriegedreven (top-down) benadering van thematische 21
analyse aangewend, waarbij de data op semantische, beschrijvende wijze verwerkt worden (Braun & Clarcke, 2006). Daarenboven ambieert dit onderzoek de interesse in dit thema bij onderzoekers aan te wakkeren en deze aan te zetten om de slechts beperkte kennis in dit onderzoeksveld te verruimen. Aangezien voor deze doelgroep nog geen integraal hulpverleningsmodel op punt staat is continu toenemende kennis in dit domein eveneens van groot belang. Ten slotte wordt getracht handvaten aan te reiken voor therapeuten die in het werkveld met achterblijvers van vermissing geconfronteerd worden. Vanuit dit perspectief kan het onderzoek een meerwaarde betekenen voor de praktijk. Steekproef De populatie voor dit onderzoek is doelgericht en selectief bepaald. Dit werd besloten aangezien in kwalitatief onderzoek een steekproef via aselecte sampling moeilijk te bereiken is (Maxwell, 1996; Plochg & van Zwieten, 2007). De populatie betreft meerderjarige, Nederlandstalige gezinsleden van personen die sinds langdurige tijd (meer bepaald: ten minste 3 jaar) vermist zijn. De steekproef is als dusdanig beperkt. In 2011 bijvoorbeeld was er sprake van 1605 onrustwekkende verdwijningen in België, waarvan datzelfde jaar 1508 personen teruggevonden werden (Cel Vermiste Personen, 4 mei 2012). Van de groep achterblijvers worden Frans- en anderstalige, minderjarige, non-valide en overleden personen voor het onderzoek uitgesloten. Zo blijft slechts een beperkt aantal personen over die geschikt zijn om deel te nemen aan de studie. Vervolgens bieden de gevoeligheid van het onderwerp in combinatie met de beperkte bereikbaarheid van mogelijke participanten extra moeilijkheid om tot de steekproef te komen. Een brief met toelichting over de studie met de uitnodiging om contact op te nemen wordt opgesteld en via verschillende media worden potentiële participanten bereikt (Zie Bijlage I). Vooreerst contacteert Commissaris Alain Remue (Cel Vermiste Personen van de Federale Gerechtelijke Politie) een aantal individuen met de vraag of zij bereid zijn een interview te laten afnemen rond de vermissing van hun dierbare.
22
Indien dit het geval is, worden de contactgegevens doorgegeven en kan een datum voor het interview vastgelegd worden. Via deze weg worden drie participanten gerekruteerd. Verder worden twee interviews vastgelegd door rechtstreeks contact op te nemen met achterblijvers via de website van een vermiste persoon. Ten slotte plaatst de VAV (Vereniging Achterblijvers na Vermissing) uit Nederland de uitnodiging voor het interview in haar nieuwsbrief waardoor nog een extra interview vastgelegd kan worden. Voor de aanvang van de zoektocht naar participanten werd een streefdoel van minstens vijf participanten vooropgesteld. In totaal wordt uit de populatie een steekproef van zes individuen verworven. Hierop volgen een aantal demografische gegevens over de verworven steekproef. De steekproef bestaat uit vijf Belgen en één Nederlander. Wat betreft geslacht nemen twee vrouwen en vier mannen deel aan het onderzoek. Tenslotte zijn er betreffende de relatie tot de vermiste vijf ouders en één broer die geïnterviewd worden. Materiaal Omwille van de gevoeligheid van de onderzoeksvraag en de nood aan diepgaande informatie wordt geopteerd om achterblijvers te onderwerpen aan semigestructureerde interviews. Het perspectief op het verwerkingsproces van een vermissing bij achterblijvers wordt verkregen door het stellen van open vragen. Het interview wordt door de onderzoeker zelf opgesteld aangezien er in dit onderzoeksterrein nog geen standaard interviews beschikbaar zijn. Aan de hand van het interview wordt nagegaan welke factoren voor de geïnterviewde gunstig zijn in het verwerken van de vermissing van het gezinslid. Daarenboven wordt geëxploreerd naar andere factoren die, volgens de achterblijvers, bevorderlijk kunnen zijn betreffende de verwerking van de vermissing. Tot slot wordt gepeild naar mogelijke adviezen voor psychologen die een achterblijver op consultatie krijgen met een nood aan begeleiding in het verwerken van de vermissing. Bij aanvang van het interview, wordt het doel van de studie en het verloop van het interview toegelicht. Daarbij wordt het vrijwillige karakter van de deelname benadrukt, alsook de garantie van de vertrouwelijkheid van de verkregen informatie. Bij de rapportage van de onderzoeksresultaten worden bijgevolg fictieve namen 23
gebruikt en wordt er zich van weerhouden om typerende beschrijvingen aan te wenden. Respondenten krijgen de mogelijkheid een weloverwogen en vrijwillige beslissing te maken met betrekking tot de participatie aan het onderzoek dankzij het ‘informed consent’ (Zie Bijlage II) (O’Gorman, 2009; Billiet, 2006). Interviews zijn gericht op het verkrijgen van inzicht in de persoonlijke beleving van de respondenten. Het basisprincipe van kwalitatief onderzoek is immers de weergave van exacte informatie die de participanten aangeven. Daarom is het belangrijk de antwoorden van de participanten zo getrouw mogelijk vast te leggen, alsook voor de kwaliteit van de analyse. Om deze redenen worden alle interviews, na goedkeuring van de deelnemers, aan de hand van audio-opname vastgelegd om ze nadien woordelijk te transcriberen met het oog op een accurate uitvoering van de analyse (Plochg & van Zwieten, 2007; Beyens & Tournel, 2009; Boeije, 2005). Procedure Gezien de gevoeligheid van het onderwerp is het voornaam dat de participant zich zo comfortabel mogelijk voelt tijdens het interview. Hierom wordt de participant de mogelijkheid gegeven zelf te kiezen waar het interview door gaat. Voorafgaand aan het interview wordt nogmaals het doel van de studie uiteengezet. Het ‘informed consent’ wordt toegelicht en ondertekend, waarna het interview (Zie Bijlage III) plaatsvindt. In totaal worden zes interviews afgenomen, allemaal door dezelfde interviewer. Ter afsluiting van het interview wordt de participant nog de mogelijkheid geboden om vragen te stellen of opmerkingen te geven met betrekking tot het onderzoek. Na het uittypen van de interviews vindt de data-analyse plaats. Data-analyse. Kwalitatief onderzoek –
met name thematische analyse – vraagt een
onderdompeling van de onderzoeker in de data. Een eerste fase in de analyse van kwalitatieve data is het transcriberen van de interviews. Volgens sommige onderzoekers is dit een belangrijke fase in het onderzoek aangezien dit reeds een eerste kennismaking met de data inhoudt. Tijdens de transcriptie worden de eerste betekenissen uit de data afgeleid wat bijdraagt tot het maken van adequate interpretaties (Bird, 2005; Braun & Clarcke, 2006; Plochg & van Zwieten, 2007). In het 24
kader van dit onderzoek zijn acht uren audio-materiaal van interviews met familieleden van vermiste personen uitgetypt. Met het oog op trouw te blijven aan de informatie zoals die in eerste plaats gegeven werd, worden de transcripten letterlijk uitgeschreven (Braun & Clarcke, 2006). In het licht van de onderzoeksvraag worden tijdens de transcriptie reeds aantekeningen gemaakt met betrekking tot mogelijke categorieën. Betreffende de codering, wordt het computerprogramma NVivo 10 gehanteerd. Bij aanvang van de analyse worden, op basis van de literatuurstudie, reeds een aantal thema’s – ‘sensitizing concepts’ – opgelijst. “Richtinggevende begrippen (‘sensitizing concepts’): de belangrijkste begrippen die uit een literatuurstudie naar voren zijn gekomen, en die de onderzoeker gebruikt als zoeklicht bij de dataverzameling. De begrippen maken de onderzoeker gevoelig voor wat belangrijk is in het onderzoek” (Boeije, 2005, p. 47). Na de eerste algemene codering wordt tijdens het opnieuw doornemen van de data en de codes, bepaald of de tot dan toe ontwikkelde categorieën de verzamelde gegevens wel voldoende dekken. Hierdoor vindt een verfijning van de thema’s plaats. Bijkomende codes worden tijdens deze fase indien nodig gecreëerd. Vergelijkbare codes worden samengevoegd tot algemenere categorieën. Te ruime codes worden waar nodig gesplitst of veranderd van inhoud (Boeije, 2005; Braun & Clarcke, 2006). Hierbij wordt rekening gehouden met Patton’s criteria om thema’s te beoordelen: data binnen thema’s moeten voldoen aan zowel interne homogeniteit als externe heterogeniteit. Deze criteria bepalen dat enerzijds informatie binnen een bepaald thema dicht bij elkaar aanleunt wat betreft de betekenis, en anderzijds de data uit de verschillende thema’s duidelijk te onderscheiden zijn van elkaar (Patton, 1990). Ten slotte wordt een selectieve codering uitgevoerd waarbij omgekeerd tewerk gegaan wordt: de citaten van ieder thema worden herlezen om na te gaan of deze wel bij die bepaalde code passen in het licht van alle informatie uit die code (Boeije, 2005). Volgende vragen worden hierbij gesteld: welke is de essentie van elke code? Wat is interessant aan deze code en waarom? Welke lessen kunnen getrokken 25
worden uit de studie en wat betekenen die? Tijdens deze laatste fase worden de codes ook finaal benoemd. (Braun & Clarke, 2006; Plochg & van Zwieten, 2007).
Resultaten Verschillende achterblijvers van vermissing werden in het kader van dit onderzoek geïnterviewd. In totaal werden zes interviews afgenomen. De interviews duurden gemiddeld 80 minuten, met een range tussen 40 en 100 minuten. De interviews werden opgenomen met een dictafoon en vervolgens getranscribeerd en gecodeerd wat resulteerde in een codeboom (Zie Bijlage IV). 164 bruikbare citaten werden uit de teksten geselecteerd waarna ze aan de hand van thematische analyse in categorieën werden geplaatst. Hierna volgt een uiteenzetting van de belangrijkste categorieën die uit de data-analyse voortkwamen. Deze categorieën vormen de factoren die een gunstige invloed hebben op het verwerkingsproces van een vermissing van een dierbare. Het geheel van bevindingen wordt verduidelijkt aan de hand van uitspraken van de respondenten, dit ter illustratie van de onderzoeksresultaten. Geblokkeerde Rouw Om te beginnen geven gezinsleden van vermiste personen zelf aan dat het verwerken van een vermissing niet gelijk is aan een rouwproces zoals dat gekend is na een duidelijk verlies, zoals een overlijden. Drie van de zes achterblijvers ervaarden zowel een overlijden binnen het gezin als een vermissing. Hun getuigenissen omtrent deze twee soorten verlies liggen in lijn met het verhaal van David: “Ik heb een dochtertje gehad die dood geboren werd. De dokters hadden dit niet waargenomen voor de bevalling, dus dat kwam volledig onverwacht. Het verschil daarin is, is dat we wisten dat de natuur daarover beslist heeft, dat we daar geen keuze in hadden. En dat maakt dat het rouwproces, het is niet minder erg hé, hetgeen dat op dat moment gebeurd is, wél kan gestart worden. We hebben haar laten verassen en ik heb dan
26
grond gekocht in de gemeente op het kerkhof en daar dan een zerkje op laten zetten en zij is daar begraven en wij kunnen daar naartoe wanneer we daar zin in hebben. Dat maakt een wereld van verschil. Wij weten dat ze daar is. Wij vinden dat nog altijd even erg hoor. Daar verandert niks aan. Maar je kan dat veel beter plaatsen als mens. En je kan verder met je leven want je weet dat het nu eenmaal zo is. In het geval van mijn zoon is die situatie helemaal anders. Ik heb geen afscheid kunnen nemen, er is geen dienst geweest, al wat daar bij hoort om het rouwproces te starten en te vervolmaken is er niet geweest. Dus er is geen rouwproces geweest. Wel een proces van ‘Hij is weg en we moeten hem vinden’. En tot op de dag van vandaag is dat nog altijd zo” Afleiding Zoeken Achterblijvers geven aan dat hun gedachten voortdurend uitgaan naar de vermiste. “Dat piekeren was er al altijd,” vertelt Victor, de vader van een vermiste vrouw, “na het werk, tussendoor als je werken aan het doen was waar je u niet zo op moet concentreren en natuurlijk ’s nachts. Dan ben je aan het denken” Ze piekeren over waar hun dierbare zich bevindt en wat er gebeurd is. Voornamelijk bezorgdheid over het welbevinden van de vermiste dringt zich aan hen op. Zij kunnen deze gedachten niet tegenhouden. Bijgevolg geven achterblijvers aan dat afleiding erg belangrijk is. Victor stelt zich zowaar letterlijk: “Afleiding is het enige dat helpt”. Het helpt om niet aanhoudend met de vermissing en de daarmee verbonden zorgen bezig te zijn zoals Lucas, de vader van een vermist meisje verwoordt: “Dan ben je bezig met dingen te doen, en dan heb je geen tijd om na te denken”. Uit de analyse blijkt dat afleiding in twee categorieën onderverdeeld kan worden. Zowel werken als vrijetijdsbesteding dragen bij tot die afleiding. Werk. In de interviews wordt aangegeven dat het blijven werken een belangrijke factor is om de grote bezorgdheid rond de vermissing enigszins in de hand te houden. 27
Het werk helpt om de gedachten te verzetten. Op die manier tracht men om niet aan het piekeren onderdoor te raken. Zoals de vader van een vermiste peuter verklaart: “Om niet knettergek te worden? Zeker de job. Je moet uw geest bezig houden, want als je dat niet doet loopt het fout”. Daarnaast gebruikt men het werk deels als een soort houvast aan het leven zoals het was voor de vermissing plaatsvond. De getuigenis van Linda, de moeder van een vermiste vrouw, verwoordt dit treffend: “Het blijven werken helpt wel. Ergens ben ik daar nog in een normale wereld die ik vroeger had”. Vrijetijdsbesteding. De ongerustheid die voor komt wanneer iemand een vermissing ervaart, treedt vooral op wanneer men niet veel om handen, of beter gezegd in gedachten, heeft. Voornamelijk tijdens de vrije tijd treden vervelende gedachten en gevoelens op. Vandaar geven de meeste achterblijvers aan dat ze vooral ook tijdens de vrije tijd actief dienen te blijven. Mieke, de moeder van een vermist meisje, geeft dit duidelijk weer: “Ik ben iemand die behoefte heeft om veel buiten te gaan, gaan wandelen of met de fiets. Zo efkes weg. Dat heeft mij ook wel geholpen, in plaats van binnen te zitten, te tobben en te denken”. Hierbij is het van groot belang dat achterblijvers niet zomaar iets doen tijdens de vrije tijd. Zoals Linda het vat: “je moet iets zoeken waar je je goed bij voelt. En ik denk dat dat voor heel veel personen verschillend is”. Bijgevolg is het voornaam dat achterblijvers activiteiten zoeken die bij hen passen. Wanneer ze een bezigheid hebben waar ze zich in kunnen verdiepen, maken ongewenste gedachten en gevoelens minder kans om op te treden. Victor kon zich uitleven in het mountainbiken: “Daar kon ik niet meer denken. Want als je daar even van gedachten weg bent dan lig je op je gezicht. Op die twee uur heb ik geen 5 minuten aan ons dochter gedacht”. Alledaagse activiteiten zijn evenzeer bezigheden die kunnen helpen stelt Mieke: “Al is het maar dat je eens een pot soep klaarmaakt. Het is onnozel, maar het is toch een uurtje dat je uw zinnen eens verzet. Eens een ander gedacht”.
28
De Vermiste Eerbiedigen Achterblijvers hechten waarde aan het eerbiedigen van de vermiste. Ze vinden het belangrijk dat de vermiste op bepaalde wijzen in leven wordt gehouden. Achterblijvers willen verbonden blijven met het bestaan van de vermiste zonder dat bestaan te ontkennen. Dit gaan ze bekomen door de herinnering aan de vermiste levendig te houden. De wijze waarop men dit realiseert verschilt opnieuw van individu tot individu. Derhalve is het ook in dit geval van belang dat achterblijvers op zoek gaan naar iets waar zij zich het best bij voelen. Andreas, de broer van een vermiste man, brengt dit als volgt aan: “Laat je niet leiden door wat anderen raar of gek vinden. Dat is van jou. Dat kun je delen met anderen, dat kun je ook in je eigen. Dat is absoluut betekenisvol”. Gebruik van symboliek of een afscheidsritueel zijn mogelijkheden om een vermiste eer aan te doen. Enerzijds kan een vermiste eer aan gedaan worden door middel van symboliek. Er zijn verschillende wijzen waarop symboliek gebruikt kan worden: materieel, geestelijk of handelingsgericht. Zoals Andreas het stelt: “De één zoekt het in beelden, de ander in muziek en nog een ander in woorden”. Geloof en spiritualiteit vallen eveneens onder symboliek waar achterblijvers steun in kunnen vinden. “Wat er ook gebeurt, goed of slecht, een gelovig mens heeft een houvast in zijn gelooft” vertelt David, de vader van een vermiste jongen. Op al deze manieren kan de vermiste onder gezin en vrienden in leven gehouden worden. Lucas hield zijn dochter twee jaar lang levend door met kunstwerken het hele land rond te reizen. Hij zamelde zodoende geld in voor een organisatie die zich inzet voor onder andere vermiste kinderen. Daarnaast trok hij met zijn project steeds weer de aandacht naar de nog steeds onopgeloste verdwijning van zijn dochter. Anderzijds kunnen achterblijvers beslissen afscheid te nemen van de vermiste. Dit gebeurt vaak met het oog op een soort afsluiting te creëren voor zichzelf in deze blijvende, onduidelijke situatie. Wanneer achterblijvers een afscheidsceremonie willen organiseren staan zij echter voor de opdracht zelf een ritueel uit te werken. Dit is het geval aangezien tot op heden geen enkel erkend afscheidsritueel voor vermiste personen bestaat. Van belang is dat gezocht wordt naar een wijze waarop het afscheid
29
goed aanvoelt voor de achterblijvers. Andreas zegt hierover: “Je moet op zoek gaan naar alternatieven. Al die dingen die je ogenschijnlijk afdoet als onzin zijn dan absoluut betekenisvol”. Hij heeft samen met zijn familie, nadat zijn broer twee jaar vermist was, een herdenkingsdienst georganiseerd. Naar zijn mening is dit bijzonder waardevol geweest. Lucas heeft eveneens een bijeenkomst georganiseerd om afscheid te nemen van zijn vermiste dochter: “Ik heb, als ze een jaar of tien vermist was, een ritueel gedaan om afscheid van haar te nemen. Ik ben bezig met alternatieve dingen – wicca – en vanuit dat oogpunt heb ik dat ritueel geleid en een soort afscheid gevierd. Dat heeft in een zin geholpen”. Bijstand Begrip krijgen, steun krijgen en steun ontvangen maken deel uit van de categorie bijstand. Een vermissing haalt de grond van onder je voeten. Achterblijvers raken er compleet door van slag. Net omdat dit zo’n weinig voorkomend fenomeen is, weten achterblijvers niet hoe ze hiermee dienen om te gaan. In deze situatie komt alle begrip en steun van pas, zowel emotioneel als praktisch. Bovendien putten sommige achterblijvers kracht uit het zelf aanbieden van steun aan anderen die er nood aan hebben. De omgeving kan begrip tonen door mee te gaan in het gedrag van achterblijvers, zolang dit niet destructief is. Een begripvolle omgeving snapt dat de achterblijver het moeilijk heeft, en houdt hier rekening mee. De omgeving kan dit doen door bijvoorbeeld in te stemming met de andere noden die achterblijvers hebben dan voor de vermissing. Lucas vond bijvoorbeeld begrip van zijn werkgever door toestemming te krijgen om op ieder willekeurig moment het werk te verlaten als nieuwe informatie over de verdwijning van zijn dochter beschikbaar was. Begrip zorgt ervoor dat achterblijvers als het ware meer ademruimte krijgen zodat ze beter met de vermissing kunnen leren omgaan. Mieke krijgt begrip vanuit de mutualiteit sinds ze zich deeltijds invalide heeft laten verklaren:
30
“Één keer per jaar moet ik bij de mutualiteit op controle. Ik wil dat zo houden, en die snappen dat. Dat is zonder woorden. Dat is wel heel belangrijk. Dat maakt dat je niet zo onder stress komt te staan”. Achterblijvers kunnen steun krijgen vanuit de omgeving die gedrag stelt dat praktisch of emotioneel tegemoet komt aan de noden van de achterblijver. Een belangrijke kanttekening die hierbij naar voor geschoven wordt door een aantal achterblijvers, is dat steunfiguren in staat moeten zijn om het verhaal van de achterblijver te dragen, zoals Mieke het stelt. Ook David geeft aan dit aan: “Probeer u ook te laten ondersteunen vooral door mensen die daarvoor capabel zijn”. Het is van belang dat achterblijvers deze steun gaan opzoeken en ze ook aanvaarden wanneer deze onverwacht komt of vanuit onbekende individuen. Een mooi voorbeeld wordt geschetst door Linda: “Op een zondagnamiddag kwam hier een man achterom. Nooit gezien, volkomen vreemde. En die zei: ‘Ik wil u helpen’. Ons eerste gedacht was: ‘Och godverdomme, alweer een paragnost’. En toen bleek dat een multimiljardair te zijn. Die heeft die stickers en die flyers betaald. Zo goed als elke dag kwam die langs. Kijken hoe dat het met ons ging”. Achterblijvers hebben nood aan duurzame steun. Voor hen blijft de situatie ambigu. Zolang de vermiste niet terug gevonden wordt, slagen zij er niet in dit verlies helemaal te verwerken. Hierdoor hebben ze steunfiguren nodig die niet afhaken zolang de vermissing niet opgelost raakt. David zegt hier het volgende over: “Weten dat ik nu, na al die jaren, nog altijd op die mensen kan terugvallen die bereid zijn mee te gaan in datgene dat ik denk, die bereid zijn van te zeggen ‘Dit is nog niet zo’n gek idee’; dat is belangrijk”. Achterblijvers verklaren dat steun op uiteenlopende manieren kan geboden worden. Voorbeelden die achterblijvers aanhalen zijn: een familielid die flyers van de vermiste op allerlei locaties gaat ophangen, een huisarts die de eerste weken van de vermissing dagelijks langskomt om te zien of die ergens mee kan helpen en een zus van een achterblijver die bezittingen van de vermiste uit het appartement gaat ophalen omdat dit voor de achterblijvers zelf nog te moeilijk is.
31
Naast het krijgen van steun zijn achterblijvers in de mogelijkheid zelf steun te bieden aan anderen die steun kunnen gebruiken. Achterblijvers kunnen anderen die het moeilijk hebben een luisterend oor bieden. Enerzijds kunnen ze anderen mogelijke adviezen aanreiken over hoe ze door een zware periode heen kunnen raken. Anderzijds kunnen achterblijvers een luisterend oor bieden. De steun die de achterblijver kan verstrekken kan afgestemd worden op de nood die de ander op dat moment ervaart. Betreffende het bieden van steun aan anderen vertellen zowel Mieke als Andreas dat zij, doorheen de verwerking van de vermissing, geleerd hebben steun te bieden aan anderen die een – al dan niet ambigu – verlies doormaken. Lotgenotencontact. Lotgenotencontact blijkt een belangrijk onderdeel te zijn in elk van deze drie vormen van bijstand. Mieke vertelt over het begrip waar zij op kan rekenen bij een lotgenoot en inmiddels goede vriendin: “Daar kan ik naartoe gaan en kan ik er eens alles afgooien. Die snapt dat. Die kan zich daar volledig in inleven. Ze heeft dat dan ook zelf meegemaakt “. Andreas apprecieerde voornamelijk de emotionele steun waarvoor hij op lotgenoten kon rekenen. Hij ondervond dat lotgenoten immers net die extra steun kunnen aanbieden, een eigenschap waarover niet-achterblijvers nu eenmaal niet beschikken. Tot slot werkt dit mechanisme in twee richtingen. Achterblijvers kunnen eveneens steun aan lotgenoten bieden. Daar halen ze evenzeer voldoening en kracht uit. Lucas haalt dit aan tijdens het interview: “Ik heb een VZW zelf opgericht, met de doelgroep ouders van vermiste kinderen. En dat was om mijn ervaring te gebruiken om andere mensen te helpen”. De Vermiste Niet in de Steek Laten Het is evenwel belangrijk voor achterblijvers de vermiste op een zekere manier in leven te houden teneinde zelf verder te kunnen. Zolang overlijden niet bewezen is, hebben achterblijvers een goed genoeg argument de vermiste in leven te houden en deze niet stil te zwijgen. “Aandacht krijgen zodat je de boodschap nog kunt blijven geven. Want als ze verzwegen wordt, is ze ook dood” zegt Lucas. De zoektocht
32
naar de vermiste is tevens belangrijk voor de achterblijvers. Achterblijvers voeren legio acties uit teneinde de vermiste op te sporen. Ze gaan bijvoorbeeld zelf gaan zoeken naar de vermiste op basis van aanwijzingen die ze krijgen vanuit de omgeving. Daarenboven is het onderzoek van Politie en Parket van groot belang in de zoektocht naar de vermiste. Nu en dan is het bijzonder stil rond het opsporingsonderzoek. Hierdoor gaan achterblijvers handelen opdat ze enerzijds op de hoogte blijven van dat onderzoek. Anderzijds dienen de acties ertoe de publieke aandacht nogmaals op de vermissing te vestigen met het doel nieuwe informatie omtrent de vermissing te verkrijgen. Wat betreft de zoektocht naar de vermiste, is het van groot belang dat achterblijvers beschouwen dat al het mogelijke gedaan is om te achterhalen waar de vermiste zich bevindt. Andreas geeft dit tevens letterlijk weer: “Er is echt alles, en dat is ook belangrijk voor een stuk voor de verwerking, het idee dat echt alles, wat binnen de mogelijkheden lag, gedaan is om hem te vinden”. Dat achterblijvers, vaak tegen beter weten in, meegaan in het verhaal van paragnosten toont dit eveneens aan. Achterblijvers hebben het er dermate moeilijk geen notie te nemen van zekere aanwijzingen. Dit is evenzo het geval wanneer de betrouwbaarheid van de bron twijfelachtig is, zoals in het geval van paragnosten. Het komt voor dat niet alle mogelijkheden doorgelicht worden door Politie en Parket. Bijgevolg zullen achterblijvers dermate geremd worden in hun reeds bemoeilijkte verwerkingsproces. Dit is wat Victor ervaart met betrekking tot het onderzoek naar de vermissing van zijn dochter: “Ze zitten nu al drie jaar, verdomme, met kleppen op. Wij hebben brieven gestuurd naar de onderzoeksrechter en de procureur met dat hele scenario, wat ik mij zo uitdacht. En de hele uitleg, antwoorden op alle vragen: waarom dit? Waarom dat?
Waarom
zo?
Niks.
Geen
antwoorden
van
die
onderzoeksrechters. Daar word ik zot van.” Een Toekomst Zonder de Vermiste voor Ogen Houden De verdwijning van een dierbare leidt ertoe dat het leven van achterblijvers geheel ontregeld wordt. Ze erkennen dat ze, ondanks hun verlies, nog steeds deel 33
uitmaken van de maatschappij en de relaties in hun omgeving. Tevens zijn ze voor een groot deel in staat het alledaagse leven opnieuw op te vatten. Daarbij geven ze evenwel het belang aan de gevoelens bewust te beleven zoals deze zich aandienen. Om te beginnen geven achterblijvers aan het verlies onder ogen te zien door het te beleven, het door te leven. Daarbij komt kijken dat men al die emoties ervaart die zich aandienen. Het is belangrijk elke emotie toe te laten, zowel positieve als negatieve. Dit niet doen zal vroeg of laat een negatieve impact hebben op het verwerkingsproces. Dit is het geval geweest bij Mieke: “Je moet je verdriet toelaten. Dat heb ik echt moeten leren. Als je dat altijd wegdrukt en wegdrukt, vroeg of laat, wat bij mij is gebeurd, ontploft die bom in uw hoofd. Dat was teveel al die jaren samen opgekropt”. Hierbij is het eveneens van belang aandacht te blijven hebben voor positieve gevoelens. Andreas heeft een bewuste kanteling verwoord omtrent gevoelens: “Op een bepaald moment had ik zo iets van: Ik sta me iedere emotie toe: als ik wil janken dan jank ik, als ik wil lachen dan lach ik. Dat vond ik wel belangrijk om dat toe te laten. Ik sta mezelf toe, ik sprak met mezelf af: iedere emotie is gerechtvaardigd. Niets is gek”. Dit beleven van het verlies is nodig teneinde mettertijd in staat te kunnen zijn de toekomst te beschouwen. Achterblijvers kunnen zich niet uitsluitend de rol van zoekende achterblijver aanmeten. Ze hebben daarnaast andere rollen te vervullen, zowel binnen het gezin als in de bredere context, de samenleving. “Buiten het feit dat je dat niet kunt plaatsen, moet je daarmee verder. Je hebt nog een leven, gezin en een maatschappij waar je verplichtingen aan hebt” vertelt David. Betreffende dit thema maakt Andreas de kanttekening dat achterblijvers er rekening mee dienen te houden dat het leven evenwel niet meer hetzelfde kan zijn als voor de vermissing. Later in het gesprek voegt hij hieraan toe: “Misschien dat je als psycholoog de vraag aan achterblijvers moet stellen van: ‘Hoe gaat jouw leven eruit zien – de hoop heb
34
je dat die terugkomt – maar als die niet terugkomt? Hoe ziet je leven er dan uit? Blijft het dan altijd één groot, zwart, gapend gat, een groot verlies dat in alles je leven beheerst, of bewijs je de vermiste, en in eerste plaats jezelf een dienst om te zeggen: ‘Ik hou teveel van mezelf om niet aan mezelf te werken’”. De Persoonlijke Ingesteldheid van de Achterblijver Vier van de zes achterblijvers geven aan dat de persoonlijke ingesteldheid van de achterblijver het verloop van het verwerkingsproces sterk kan beïnvloeden. Individuen die voorafgaand aan de vermissing van hun dierbare reeds over een optimistische persoonlijkheid beschikten, zullen gebaat zijn met deze algemene ingesteldheid. David geeft dit treffend weer: “Ik probeer met een blij gemoed en een brede blik door het leven te gaan. Misschien is dat wel een zaak dat mij helpt om te blijven functioneren in het dagelijkse leven, het feit dat ik een leutige mens ben”. Andreas geeft aan dat het evenwel andersom kan: “Het moet je ook gegeven zijn om er zo mee om te gaan, want er zijn ook mensen die klappen helemaal dicht en hebben alleen maar verdriet”. Bijkomende Aangrijpingspunten voor Psychologen Tot slot bieden achterblijvers tijdens de interviews een aantal aanbevelingen dewelke psychologen in acht kunnen nemen bij het begeleiden van achterblijvers. Ten eerste blijkt er nood te zijn aan een meer aanbodgestuurde hulpverlening voor achterblijvers. ‘Aanbodgestuurd’ kan dubbel opgevat worden. Enerzijds ervaren achterblijvers het als moeilijk om de stap richting hulpverlening te zetten. Derhalve zijn zij van oordeel dat het beter zou zijn, moesten zij reeds vroeg zelf aanbod tot hulpverlening krijgen. De beslissing om psychologische hulp te raadplegen zou treffelijk soepeler verlopen indien zijzelf die eerste stap niet hoeven te zetten. Anderzijds blijken achterblijvers het belangrijk te vinden bijkomende steun te krijgen op moeilijke dagen. Tal van deze momenten vallen te voorspellen. Zo hebben achterblijvers het zwaar op feestdagen, verjaardagen, de datum van de verdwijning, etcetera.
35
Achterblijvers geloven in de gunstige werking wanneer de psycholoog in persona contact opneemt met om een woord van steun te bieden op bepaalde moeilijke aangelegenheden. Langdurige vermissing komt zelden voor en beslist niet alle achterblijvers zetten de stap richting psychologische hulp bij de verwerking. Psychologen hebben bijgevolg niet de opportuniteit zich te bekwamen in het begeleiden van achterblijvers. Om te beginnen geven achterblijvers aan dat ze het op prijs stellen wanneer de psycholoog open is over het feit dat hij of zij niet vertrouwd is met het begeleiden van achterblijvers van vermissing. Waar achterblijvers reeds vaak heen en weer gesleurd werden tussen hoop en wanhoop hebben ze er geen baat bij misleid te worden over de kunde van de psycholoog die ze raadplegen. Daarnaast getuigt een achterblijver te waarderen dat de psycholoog zich voor de aanvang van het eerste gesprek had voorbereid over de omstandigheden van de verdwijning. Aanvullend vertelt ze: “Als je bij iemand komt en die weet van niks, dan heb je al een slecht gevoel”. Psychologen kunnen zich evenwel bijkomstig inlichten over ervaringen van achterblijvers. Algemeen kwamen hieromtrent twee adviezen naar voor uit de interviews: ten eerste zich verdiepen in de wetenschappelijke literatuur betreffende dit onderwerp, alsook getuigenissen van achterblijvers aanschouwen. Het aanschouwen van getuigenissen kan de psycholoog bijvoorbeeld bewerkstelligen aan de hand van het lezen van een boek geschreven door een achterblijver dan wel middels het beluisteren van achterblijvers tijdens een persoonlijk gesprek. Andreas zegt hierover: “Lees eens een simpel boek, het moeten niet altijd van die vakstudies te zijn, gewoon een simpel boek dat leesbaar is, zoals een belevingsboek als dat van Roek Lips 1. Er zijn er nog meer, gelukkig niet zo veel , maar dat zou ik als advies kunnen geven”.
1
Het boek Job: twee weken na de vermissing van zijn zoon Job begint Roek Lips met het beschrijven van zijn zoektocht, om te leren omgaan met het diepe verdriet en de leegte, en om greep te krijgen op de noodlottige gebeurtenis en de betekenis hiervan voor zijn leven. Het boek Job is een liefdevol verslag van het zoeken naar woorden in een situatie waarvan veel mensen zeggen dat er geen woorden voor zijn. Ondanks de verschrikkelijke gebeurtenis slaagt Roek Lips erin om het leven weer op te pakken en dichter bij zijn eigen kern te komen.
36
De achterblijvers geven tijdens de interviews aan dat het luisteren erg belangrijk is. achterblijvers hebben nood aan een individu die blijft luisteren naar hun verhaal. Vaak haakt de omgeving op een bepaald moment af. Dan krijgen achterblijvers weleens te horen dat ze zich dienen te herpakken en niet telkens over de vermiste kan blijven praten. Wanneer achterblijvers in begeleiding komen, verwachten ze bij de psycholoog een plaats te hebben waar ze blijvend terecht kunnen met hun verhaal. Zowel Lucas als David benadrukken dat de bereidheid tot luisteren vanuit de omgeving begrensd is. Wat dit betreft verwoordt David: “Luisteren en met een open vizier, een open geest. Niet gaan zeggen: ‘We hebben uw verhaal nu wel gehoord, we hebben het gehad’”.
Discussie Het inleidend hoofdstuk geeft een uiteenzetting van informatie over ambigu verlies, de impact ervan en hoe individuen daarmee omgaan. Vorig hoofdstuk besprak de resultaten van de kwalitatieve analyse dat beoogde te achterhalen welke de factoren zijn die het verwerkingsproces van een langdurige vermissing bij achterblijvers faciliteren. Integratie van de literatuur met de resultaten van het onderzoek bieden implicaties voor de begeleiding van achterblijvers van vermissing. Deze aangrijpingspunten worden mede besproken in onderstaand hoofdstuk. Geblokkeerde Rouw Zoals eerder besproken wordt het rouwproces door de ambiguïteit van de situatie geblokkeerd. Als gevolg is een normaal rouwproces zoals we het kennen bij een eenduidig verlies – zoals een overlijden – niet mogelijk (Boss, 1999, 2004). Hiermee gaat gepaard dat een vermissing geen afsluiting kent, wat bij een gebruikelijk rouwproces wel vaak bereikt wordt (Giesen, 2003). Een eerste aanknopingspunt kan zijn dat de psycholoog bij aanvang van de begeleiding de achterblijver toelicht dat afsluiting van de verliesverwerking in dit geval erg moeilijk, dan niet onmogelijk is. De psycholoog verduidelijkt dat de begeleiding bijgevolg veeleer werkt rond het
37
aansterken van de veerkracht van de achterblijver, in plaats van die afsluiting te bereiken (Boss, 2004). ABC-X model en het Rouwtakenmodel Boss en Greenberg (1984) en Boss (1991, 1999, 2004, 2006) pasten reeds de theorie van ambigu verlies toe op de ‘family stress theory’ van Hill (1958). In wat volgt wordt besproken hoe het ABC-X model (Hill, 1958) in begeleiding van achterblijvers van vermissing kan toegepast worden. Dit gebeurt aan de hand van het aanreiken van de factoren die in de literatuur besproken werden en deze die bij het onderzoek ook werkzaam bleken te zijn bij de verwerking van vermissing. De langdurige vermissing van een gezinslid stelt in dit model de eerste factor A (de gebeurtenis) voor. De B- factor stelt de hulpbronnen voor waarover de achterblijver beschikt. C staat voor de perceptie die de achterblijver heeft op de vermissing, alsook de betekenis die hij daaruit vormt. Deze drie factoren staan in interactie met elkaar. Samen zijn ze van invloed op de ervaren stress die de vermissing met zich meebrengt. De taak van de psycholoog is de cliënt op vlak van iedere factor bij te staan, sterker te maken en hen te helpen voorbij de struikelblokken te raken die deze factoren met zich meebrengen. De gebeurtenis. De eerste factor in het ABC-X model van Hill (1958) stelt de gebeurtenis voor. In dit onderzoek betreft de gebeurtenis de langdurige vermissing van een gezinslid. Eerst en vooral is het belangrijk psycho-educatie aan te bieden tijdens de begeleiding (Giesen, 2003). Psycho-educatie biedt voor veel cliënten een beter zicht op het probleem waarmee ze te kampen hebben, met als gevolg dat het er voor veel cliënten toe leidt dat het verwerkingsproces enigszins toch in gang kan gezet worden (Boss, 1999). De vermissing van de dierbare dient als dusdanig een label te krijgen. Dat label is ambigu verlies. Het labelen van de situatie waarin men zichzelf geblokkeerd vindt, biedt troost door te weten dat wat iemand meemaakt een naam heeft. Bovendien krijgt de achterblijver het gevoel dat hij niet de enige is die dit soort verlies meemaakt (Boss, 1999; DeYoung & Buzi, 2003).
38
Naast het labelen van het verlies is het van belang dat de cliënt weet dat de emoties en andere klachten die hij ervaart gedurende het proces van verliesverwerking normaal zijn. (Giesen, 2003). Verliesverwerking vindt plaats volgens een processie van Echternach: iemand zet twee stappen vooruit in de verwerking, dewelke steeds gepaard gaan met één stap achteruit. Achterblijvers geloven vaak niet dat verbetering op termijn mogelijk is. Dit is – vooral in het begin – moeilijk aan te nemen door de achterblijver (Keirsse, 2012). Vandaar dat de psycholoog dit patroon van vallen en opstaan dient uit te leggen aan de cliënt. Inzicht in dit verloop helpt de cliënt ervan te overtuigen dat hij niet ‘gek aan het worden is’ (Keirsse, 2012). Één van de participanten in dit onderzoek vertelde tijdens de interviews dat het monitoren van de vooruitgang iets was dat zijzelf niet kon. De objectieve blik van de psycholoog bood haar een duidelijker beeld over de progressie die ze maakte tijdens de begeleiding. Exploratie van hulpbronnen. De tweede factor die Hill (1958) in zijn model bespreekt is de exploratie van hulpbronnen waarover iemand beschikt. Deze hulpbronnen zijn mede van invloed op de mogelijke ontwikkeling van een crisis veroorzaakt door de situatie waarin de achterblijver zich bevindt (Weber, 2011). hulpbronnen,
hoe
sterker
achterblijvers
Hoe uitgebreider de waaier aan in
het
verwerkingsproces
staan.
Psychologische begeleiding is an sich een hulpbron waarop de achterblijver zich kan beroepen. Bovendien is het de taak van de psycholoog de achterblijver te ondersteunen in het exploreren en verwerven van bijkomende hulpbronnen (Weber, 2011). Een eerste vorm van hulpbronnen zijn deze waarover de achterblijver reeds bezit. Deze noemen we de persoonlijke hulpbronnen. De algemene ingesteldheid van de achterblijver blijkt uit het onderzoek een belangrijk element te zijn in het verwerkingsproces van een vermissing. De manier van denken – optimisme tegenover pessimisme – is van belang in het verwerkingsproces (Boss, 1999). Iemand die van zichzelf denkt het verlies niet te kunnen verwerken, zal zich neerslachtiger voelen dan iemand die over het algemeen optimistischer in het leven staat. Het aanhouden van negatieve gedachten kan op termijn leiden tot depressiviteit en het verwerken van de 39
vermissing in de weg staan (Boelen, de Keijser & van den Bout, 1998). Zowel spiritualiteit als humor maken deel uit van de persoonlijke ingesteldheid. Spiritualiteit en geloof helpen betekenis te geven aan de situatie. Humor daarenboven bevordert het sociaal contact en lachen kan de negatieve spanning wegnemen, al is het maar voor een paar minuten (Boss, 1999; van Deth, 2003; Keirsse, 2012). Beiden bleken ook uit het onderzoek belangrijk te zijn voor de achterblijvers. Daar waar spiritualiteit volgens de geïnterviewden een toevluchtsoord en troost kan bieden, haalt humor de scherpe kantjes van het verdriet en gemis. De zoektocht naar de vermiste verdient eveneens aandacht bij de begeleiding van achterblijvers. Wanneer achterblijvers het gevoel hebben dat al het mogelijke is gedaan om hun dierbare op te sporen, blijkt uit het onderzoek dat ze de verwerking gemakkelijker kunnen aanvangen. Alleen dan kan men enigszins vrede krijgen met het onbevredigend resultaat (Giesen, 2003; Van Tankeren 1996). Bovendien blijkt uit het onderzoek eveneens dat, wanneer niet al het mogelijke gedaan is om de vermiste op te sporen, achterblijvers over het algemeen meer prikkelbaar kunnen worden, met op termijn het risico verbitterd te raken. Naast persoonlijke bronnen van coping zijn er ook tal van sociale hulpbronnen beschikbaar. Deze sociale hulpbronnen kunnen achterblijvers bekomen bij anderen. Dit kunnen familieleden, vrienden hetzij vreemden zijn. Uit het onderzoek is gebleken dat achterblijvers veel hebben aan bijstand: assistentie, ondersteuning, raad en/of hulp vanuit de omgeving. De taak van de psycholoog is hier dubbel. Enerzijds staat de psycholoog persoonlijk in voor het aanbieden van bijstand aan de achterblijver. Anderzijds helpt de psycholoog de achterblijver te leren die bijstand die hij nodig heeft te (durven) vragen aan de omgeving. Bijstand kan op allerlei wijzen en door verschillende personen geboden worden. Een eerste factor van bijstand is begrip. Uit het onderzoek blijkt dat verwerking van de vermissing wordt beïnvloed door het begrip dat achterblijvers uit de omgeving krijgen. Zowel uit de literatuur als uit het onderzoek blijkt dat achterblijvers in het begin vaak op veel begrip van de omgeving kunnen rekenen. Desalniettemin leert de ervaring hen vroeg of laat dat het begrip bij vrienden en gezin niet 40
onuitputtelijk is. De omgeving verwacht dat achterblijvers zich sneller herpakken dan ze in staat zijn. Op het moment dat de omgeving dit gewaar wordt haken ze af en staat de
achterblijver
vrijwel
alleen.
Bovendien
bemoeilijkt
de
omgeving
het
verwerkingsproces bij achterblijvers des te meer wanneer ze onbegrip uitdrukkelijk meedeelt jegens de achterblijvers (Van Tankeren, 1996). Hier is het de taak van de psycholoog begripvol te blijven voor de achterblijver. Indien de psycholoog als laatste begripvolle persoon eveneens afhaakt, zal de achterblijver zich compleet alleen voelen in het verwerken van de vermissing. Dit zal de progressie van de verwerking in de weg staan. Teneinde isolatie van de achterblijver te vermijden, dient de psycholoog aldus begrip te blijven opbrengen, in het bijzonder wanneer de achterblijver aangeeft dat zijn naaste omgeving weinig of geen begrip (meer) kan opbrengen voor diens situatie. Een tweede factor van bijstand die bij het onderzoek naar voor kwam is het krijgen van steun uit de omgeving. Bij het verwerken van verlies dienen achterblijvers geduld te hebben met zichzelf. Daarbij is het nodig dat ze een beroep durven doen op de steun en hulp van anderen. Wanneer het verlies het hele gezin zwaar treft kan men steun opzoeken bij andere familieleden, vrienden of collega’s op het werk. Het is belangrijk dat de achterblijver iemand vindt die hij vertrouwt, die begrijpt wat men voelt en die bovendien deze gevoelens accepteert en toelaat (Keirsse, 2012). Naast emotionele steun, waarbij achterblijvers hun gedachten en gevoelens kunnen delen, is ook praktische steun van groot belang. Praktische steun kunnen achterblijvers vinden in gerichte hulp bij het uitvoeren van bepaalde taken, financiële kwesties, het huishouden, alsook bij de zoektocht naar de vermiste (Boelen, de Keijser & van den Bout, 1998). De manier waarop de omgeving steun biedt kan bij de achterblijver het gevoel wekken dat hij het verlies anders verwerkt dan wat de omgeving verwacht. Hierdoor kan de achterblijver gaan denken dat hij de verwerking van de vermissing verkeerd aanpakt (Boelen, de Keijser & van den Bout, 1998). Het is belangrijk om als psycholoog aan te geven dat er geen foute manier van verwerken bestaat. Ieder verwerkingsproces is uniek; er bestaat geen vast verloop (Giesen, 2003; Keirsse, 2012). De manier waarop iemand een verlies verwerkt, wordt onder andere bepaald door de eigen relatie met de vermiste, de persoonlijke ervaringen, de leeftijd waarop de
41
vermissing plaatsvond en de eigen levensomstandigheden (Keirsse, 2012). Het is bijgevolg van belang dat de achterblijver de ruimte krijgt zodra hij daar nood aan heeft (van Deth, 2003). Laat achterblijvers hun verlies verwerken op hun eigen tempo en op hun eigen manier, aangezien zij gevoelig reageren op de term ‘moeten’ (Giesen, 2003). De psycholoog heeft hier een dubbele opdracht. Vooreerst heeft de psycholoog de taak de achterblijver de steun te bieden die hij nodig heeft. Deze steun zal hoofdzakelijk emotioneel van aard zijn. Daarnaast kan samen met de achterblijver gezocht worden naar manieren om het sociaal netwerk voor emotionele en praktische steun te mobiliseren en hulp te vragen (Giesen, 2003). Bijstand bestaat tenslotte uit een derde luik: steun bieden. Vooral uit het onderzoek is gebleken dat het bieden van steun aan anderen bevorderlijk kan zijn voor het eigen verwerkingsproces van achterblijvers. Het ondergaan van een langdurige vermissing leert achterblijvers nood aan steun bij anderen makkelijker te herkennen en te erkennen. Achterblijvers brengen op termijn makkelijker empathie op voor anderen die het moeilijk hebben. Ook leren ze uit hun eigen situatie hoe ze anderen degelijker steun kunnen aanbieden dan voordien. De dankbaarheid en voldoening die achterblijvers putten uit het bieden van steun werken bekrachtigend voor het eigen verwerkingsproces. Het krijgen van begrip en steun, zowel als het bieden van steun zijn de factoren die samen onder de noemer bijstand vallen als sociale hulpbronnen. Zowel uit het onderzoek als uit de literatuur blijkt dat deze drie vormen van bijstand bereikt kunnen worden via
contact
met
lotgenoten.
Achterblijvers
ervaren
door
lotgenotencontact dat ze niet de enigen zijn die deze situatie meemaken (DeYoung & Buzi, 2003). Ze halen zowel herkenning als erkenning uit het contact met lotgenoten. Er wordt vrijuit gepraat over de vermissing en alles wat daarbij komt kijken. Achterblijvers worden zich samen bewust van manieren om de verwerking van de vermissing en alle moeilijkheden die daarmee gepaard gaan aan te pakken. Lotgenoten bieden elkaar de steun, het begrip en de inzet waarvan ze weten dat andere achterblijvers er zoveel nood aan hebben (Van Tankeren, 1996, van Deth, 2003). De mens heeft er soms baat bij te zien hoe anderen, in een gelijkaardige situatie, de
42
dingen aanpakken voordat ze met hun eigen verlies leren omgaan (Boss, 1999). Dit onderzoek toont aan dat men als psycholoog tevens zelf veel uit lotgenotencontact kan
halen.
Zo
kan
men
als
hulpverlener
eens
meegaan
naar
een
lotgenotenbijeenkomst, boeken lezen geschreven door achterblijvers of hulpverleners , en/of bereidwillige achterblijvers uitnodigen voor een informatief gesprek (Van Tankeren, 1996; Keirsse, 2012). Middels kennis op te doen over vermissing krijgt de hulpverlener meer inzicht in de ervaring van een vermissing. Op deze wijze groeit begrip en kan men als psycholoog een aantal ‘stijlen van steun’ toepassen (Giesen, 2003). Perceptie van de vermissing en betekenisverlening. Mensen hebben nood aan betekenis. Gezien de gehele onduidelijkheid over de situatie is het construeren van betekenis bij vermissing net zo cruciaal. Wanneer geen betekenis gezocht wordt in de vermissing, zullen achterblijvers minder goed in staat zijn alledaagse beslissingen te nemen en wordt het dagelijkse leven bemoeilijkt (Boss, 1999). De manier waarop men een verlies verwerkt wordt mede beïnvloed door de betekenis die men aan dat verlies verleent (Weber, 2011). De mens heeft de neiging alles te willen verklaren in termen van oorzaak en gevolg. In het geval van ambigu verlies is dit denken in termen van oorzaak en gevolg net onmogelijk. Bijgevolg is de taak om hieraan voorbij te gaan zwaar voor achterblijvers (Boss, 1999). Derhalve verdient dit proces bij de begeleiding van achterblijvers bijzondere aandacht (Abrams, 2001). In het kader “betekenisverlening” dient de psycholoog een juiste moment te kiezen, dit wanneer de cliënt hieraan toe is (Giesen, 2003). Metaforen en rituelen helpen mogelijks bij het overstijgen van de situatie en betekenis te vinden, soms beter dan wetenschappelijke antwoorden (Boss, 1999). De vier rouwtaken van Worden (1992) helpen in het zoeken naar betekenis wanneer een verlies ervaren wordt. Hoewel zijn rouwtakenmodel gebaseerd is op het meemaken van een non-ambigu verlies, wordt hier aangekaart op welke wijze dit model zou kunnen toegepast worden bij een ambigu verlies.
43
Het verlies aanvaarden. Zoals eerder besproken houdt de eerste rouwtaak in dat de achterblijver het verlies als dusdanig onder ogen dient te zien (Worden, 1992). De moeilijkheid bij vermissing bestaat eruit dat een achterblijver slechts zekerheid heeft over de afwezigheid van de vermiste in het hier en nu. In het geval van vermissing staat het niet vast of de vermiste zal terugkeren of niet. Zolang de dierbare vermist is, blijft de kans op terugkomst echter wel bestaan. Bij de begeleiding van een achterblijver en in het kader van het aanvaarden van verlies, mag die mogelijkheid niet ontkend worden. Anderzijds mag de psycholoog de achterblijver evenwel geen valse hoop geven. Hier dient dus een evenwicht behouden te worden. Hierbij is het tevens van belang uitgebreid stil te staan bij de feitelijkheid dat, middels het aanvaarden van het verlies, de achterblijver de vermiste niet afdoet als onbestaand. Het aannemen van het verlies door de achterblijver kan echter evenmin geforceerd worden door de psycholoog (Beder, 2002; Giesen, 2003). Geduld en timing zijn noodzakelijk in dit proces waar emoties en gedrag sterk kunnen fluctueren (Beder, 2002). Uit de literatuur blijkt dat individuen beter met ambigu verlies om kunnen wanneer ze dialectisch denken. Dit houdt in dat iemand twee tegengestelde ideeën hanteert, zoals “Mijn dochter is nu niet meer aanwezig bij ons, maar ze bevindt zich toch érgens”, of “Ik ga door met leven, maar blijf toch hopen op zijn terugkomst”. Kortom, op deze wijze aanvaardt de achterblijver het verlies, hoewel hij de vermiste niet in de steek laat (Boss, 2010). Ook uit het onderzoek blijkt dat dit belangrijk is voor achterblijvers. Achterblijvers willen het leven voortzetten, maar gaan op allerlei manieren de vermiste aanwezig houden en de hoop op terugkomst niet opgeven. De emoties doorleven. Eerder werd reeds behandeld dat het opkroppen van emoties een negatieve impact heeft op het verwerkingsproces. Aldus dienen emoties en gedachten met betrekking tot het verlies toegelaten en geuit te worden in de tweede rouwtaak (Worden, 1992; Keirsse, 2012; Boelen, de Keijser & van den Bout, 1998). Bij het begeleiden van achterblijvers zal eveneens gewerkt worden rond het kunnen en durven uiten van emoties (Boelen, de Keijser & van den Bout, 1998). Daarnaast is het
44
ook belangrijk om stil te staan bij bepaalde emoties die vaak voorkomen bij de verwerking van een verlies. Deze zijn schuld, boosheid en schaamte (Giesen, 2003). Samen met de cliënt exploreert de psycholoog deze emoties en maakt deze bespreekbaar. Schuldgevoelens zijn normaal in verliesverwerking om twee redenen. In de eerste plaats heeft iedere relatie een ambivalent karakter. Elkeen ondervindt een wisselwerking tussen positieve en negatieve gevoelens tegenover een significante andere. Hoe sterk de ander bemind wordt; het komt steeds voor dat sommige aspecten van de ander in zijn afwezigheid niet gemist worden. Dit kan bij achterblijvers de indruk opwekken dat hij de vermiste niet graag genoeg zag. Deze indruk leidt vaak tot schuldgevoelens bij achterblijvers (Keirsse, 2012). Positieve gevoelens leiden eveneens vaak tot schuldgevoelens daar de rouwende veronderstelt dat positieve gevoelens niet thuishoren in de verwerking van een verlies. Dit is in feite niet waar. Positieve emoties zijn een welgekomen afwisseling in een verwerking waar negatieve gevoelens vooral de bovenhand nemen. Achterblijvers zouden deze dan ook moeten leren omarmen (Boelen, de Keijser & van den Bout, 1998). Ten tweede helpt schuldgevoel tevens betekenis te geven aan een situatie. Achterblijvers voelen zich schuldig wanneer ze ervan overtuigd zijn een aandeel te hebben in de vermissing. Dat leidt ertoe dat ze geloven dat de situatie hen niet puur is overkomen, maar dat ze er zelf iets aan zouden kunnen ingebracht hebben. Tevens, schuld is makkelijker te accepteren dan machteloosheid (in het geval van een gebeurtenis die je overkomt). Het probleem bij vermissing is echter dat de achterblijver de schuld niet kan inlossen aangezien de schuldeiser in kwestie vermist is. Door het niet kunnen inlossen van deze schuld kan het schuldgevoel grote proporties aannemen (Van Tankeren, 1996). Een andere, veel voorkomende emotie bij het ervaren van verlies is kwaadheid. Deze emotie dient eveneens besproken te worden tijdens de begeleiding van achterblijvers (Giesen, 2003). Boosheid is een normale reactie. Het is een uiting van machteloosheid die voortkomt uit de vraag waarom dit de achterblijver moet overkomen (Boelen, de Keijser & van den Bout, 1998). Bij die boosheid komt af en toe ook agressie kijken. “Als men een bot wil wegnemen van een hond, zal hij grommen en
45
bijten om te verhinderen dat men het weghaalt. Hoe normaal is het dan niet dat een mens agressief reageert als hem een dierbaar iemand wordt ontnomen!” (Keirsse, 2012, p. 48-49). Zowel achterblijvers als de omgeving hebben het vaak moeilijk met agressie, omdat ze te weinig beseffen dat dit een natuurlijke reactie is op dat onverwachte, ambigue verlies. Er moet door de agressie heen gewerkt worden teneinde te vermijden dat deze uitgroeit tot bitterheid. In de begeleiding is het echter wel belangrijk er zicht op te houden dat de achterblijver er rekening mee houdt dat hij het zijn omgeving niet té moeilijk maakt. Tenslotte is het tevens belangrijk dat de agressie niet destructief wordt naar zowel de achterblijver zelf als naar diens omgeving toe (Boss, 1999; Keirsse, 2012). Verliesverwerking gaat tevens vaak gepaard met schaamtegevoelens. Dit vereist eveneens aandacht gedurende de begeleiding (Giesen, 2003). De omgeving stuurt vaak het (verkeerde) signaal dat de achterblijver de verwerking verkeerd aanpakt. Achterblijvers krijgen het gevoel dat het verlies sneller moet verwerkt worden dan aan het tempo waar ze zich goed bij voelen. Dit resulteert vaak in schaamte omtrent het eigen verwerkingsproces. Achterblijvers gaan als reactie hierop hun emoties verbergen en misschien zelfs gaan onderdrukken. Zoals uit zowel de literatuur als het onderzoek blijkt kan dit zware negatieve gevolgen hebben voor de mentale toestand van de achterblijver (Keirsse, 2012). Achterblijvers zelf geven aan, dat het verdringen van gevoelens de interne spanning danig kan doen oplopen zodat men als het ware kan ‘ontploffen’. Tijdens begeleiding van achterblijvers is het belangrijk ook deze emotie te monitoren en ze met de achterblijver te bespreken. Kortom, de gedachtewereld zit logisch ineen, maar de gevoelswereld niet. Niemand kiest wat hij voelt. Om die reden is het belangrijk dat de achterblijver zichzelf niet veroordeelt omtrent zijn gevoelens en deze door te leven (Keirsse, 2012). In de begeleiding is het evenwel belangrijk hier naartoe te werken. De psycholoog laat de achterblijver zijn emoties de vrije loop, vooral zonder beoordelend over te komen. Begeleiding beoogt niet het wegnemen van de pijn, maar wel deze te verminderen zodat de achterblijver in staat is negatieve gevoelens onder controle te houden en opnieuw in staat is dingen te doen waar hij voldoening uit haalt (Boelen, de Keijser &
46
van den Bout, 1998). De taak van de psycholoog bestaat eruit de achterblijver te ondersteunen in de exploratie van deze gevoelens, ze toe te laten en bespreekbaar te maken teneinde (verdere) expansie en explosie ervan af te wenden. Zich aanpassen aan een leven zonder de vermiste. Een derde taak in de verwerking van de vermissing bestaat eruit het leven zonder de vermiste toch trachten verder te zetten (Worden, 1992; Keirsse, 2012). Hier staat de achterblijver voor de te maken keuze: blijven zoeken naar de vermiste of de vermiste loslaten op zo’n wijze dat de achterblijver het leven opnieuw kan oppikken. Van de Bout noemt dit het basale dilemma, terwijl Boss van ‘the family gamble’ spreekt (Van Tankeren, 1996; Boss, 1999). Beide begrippen komen neer op dezelfde tweestrijd waarmee achterblijvers bij een langdurige vermissing geconfronteerd worden. Hier is het belangrijk dat de psycholoog aangeeft te begrijpen dat dit een zware beslissing is. Achterblijvers geven namelijk aan dat het door de ambiguïteit van de situatie net deze beslissing is die hen zo zwaar valt. Zolang de vermiste niet terecht is, blijft de mogelijkheid en de hoop op terugkomst. Derhalve zal voldoende tijd uitgetrokken moeten worden om rond dit dilemma te werken (Giesen, 2003). Achterblijvers kiezen er niet voor dat hun geliefde vermist raakt, maar ze kunnen er wel voor kiezen of hun verdere leven door het verlies bepaald wordt of door zichzelf (Keirsse, 2012). De achterblijver moet zichzelf de vraag kunnen stellen of het uitstellen van deze keuze de kwaliteit van het eigen leven verbetert. Het gebruik van omkeringen (Wat zou de dierbare…?) zou hier toepasbaar kunnen zijn (Giesen, 2003). Het belang van deze taak kwam ook naar voor in het onderzoek, waar achterblijvers getuigden over het belang zichzelf die rust te gunnen om niet enkel op zoek te gaan naar de vermiste, maar eveneens aan zichzelf te denken. Wanneer achterblijvers deze keuze niet kunnen maken, blijven ze vastzitten in die zoektocht naar de vermiste, alsook in die negatieve gedachten en gevoelens. Door de keuze te maken om het leven verder te zetten biedt de achterblijver zichzelf de mogelijkheid nieuwe ervaringen en dus positieve belevingen op te doen. Het leven verder zetten wil uiteindelijk niet zeggen dat de achterblijvers de deur sluiten voor een eventuele, gewenste terugkomst van de vermiste. In tegenstelling, het betekent dat de vermiste – indien die zou terechtkomen
47
– terug kan opgenomen worden in een welvarend systeem in plaats van in een systeem dat tot op dat punt heeft stil gestaan. Uit zowel de literatuur als het onderzoek blijkt dat wanneer een dierbare spoorloos verdwijnt, er in het leven van de achterblijver veranderingen optreden. Soms komen achterblijvers terecht in een vraagstuk rond hun eigen identiteit. Na verloop van tijd stellen ze zichzelf vragen zoals: “Ben ik nu vader van twee of drie kinderen?”, “Ben ik nu een zus of niet?”, … (Boss, 1999; Boelen, de Keijser & van den Bout, 1998). Het vinden van antwoord op deze vragen is dermate moeilijk aangezien er bij vermissing nooit 100 procent zekerheid is over de status van de vermiste. Ook bij deze vraagstukken is het de taak van de psycholoog de achterblijver ondersteuning te bieden en samen met hem een antwoord te zoeken op die identiteitsvraag. Op het moment dat het basale dilemma is opgelost en de achterblijver ervoor gekozen heeft het leven verder te zetten, kan de achterblijver beslissen een afscheidsritueel uit te voeren. Boss (1999) geeft aan dat een symbolisch afscheid beter is dan geen afscheid, en daarom kan in de begeleiding hier ook rond gewerkt worden. Afscheid nemen is een concrete actie dat bij bijdraagt tot het loslaten (Van Tankeren, 1996). Zowel uit literatuur als uit het onderzoek blijkt dat rouwende individuen baat hebben bij het uitvoeren van een afscheidsritueel (Boss, 1999; Gamino, Easterling, Stirman & Sewell, 2000; Keirsse, 2012). Een afscheidsritueel creëert ruimte om andere dingen te doen in plaats van te blijven zoeken naar de vermiste (Van Tankeren, 1996). Om tot een afscheidsritueel te komen moet echter eerst een heuse weg afgelegd worden die veel energie en emotie kost. Zomaar een afscheidsritueel uitvoeren helpt niet wanneer de achterblijver zich hier niet volledig in vindt. Het is een moeilijke beslissing, vooral gezien het geval van vermissing een proces inhoudt dat in gedachten gebeurt. Er is geen lichaam beschikbaar om afscheid van te nemen en het is nog steeds niet zeker wat er met de vermiste gebeurd is (Boss, 1999). Samen met de psycholoog kan, wanneer de achterblijver hier klaar voor is, een manier gezocht worden waarop dat afscheid kan uitgevoerd worden. Het is relevant dat dit uitgevoerd wordt volgens de wensen van de achterblijver (Boelen, de Keijser & van den Bout, 1998). De psycholoog staat de achterblijver bij in het maken van de beslissing of hij een
48
gezamenlijk afscheidsritueel verkiest boven een individueel afscheidsritueel dan wel één in besloten kring (Giesen, 2003). De psycholoog kan aanbrengen dat het uitvoeren van een publiek afscheidsritueel een aantal doelen kan dienen. Het psychologische doel streeft het versterken van de realiteit van het verlies na, waar het sociale doel het verkrijgen van steun uit de sociale omgeving inhoudt (Kollar, 1989). Herdefiniëren van de relatie tot de vermiste en de toekomstvisie. Wanneer men bij het oplossen van het basaal conflict tot de beslissing komt dat men het leven wil verder zetten, zonder dat de vermiste daar actief deel van uitmaakt, komt de achterblijver op het punt zijn relatie tot de vermiste te herdefiniëren (Van Tankeren, 1996; Boss, 1999). Een verdwijning impliceert niet dat iemand ophoudt te bestaan. Herdefiniëring houdt in dat de achterblijver een band met de vermiste creëert waarbij de vermiste op een andere manier in het leven aanwezig is dan voorheen (Boelen, de Keijser & van den Bout, 1998). Achterblijvers kunnen hiervoor manieren zoeken om de vermiste op een bepaalde wijze in leven te houden, om hem met andere woorden te ‘eren’. Uit het onderzoek en de literatuur blijkt dat een leven als achterblijver mogelijk is wanneer manieren gezocht worden om herinneringen aan de vermiste te bewaren, door vast te houden wat kostbaar is en te laten gaan wat beter losgelaten wordt (Keirsse, 2012). Bestaande rituelen steunen enkel eenduidig verlies – zoals een overlijden – waardoor het dus nodig is dat de achterblijver op zoek gaat naar persoonlijke rituelen om de vermiste in leven te houden en hem eer aan te doen (Boss, 1999; Giesen, 2003). Uit het onderzoek komt eveneens duidelijk naar voor dat de rituelen die de achterblijvers voor zichzelf ontwikkeld hebben hen steun bieden in hun proces om met de vermissing om te gaan. Dit herdefiniëren van de relatie tot de vermiste stelt achterblijvers in staat op dit punt eveneens hun toekomstvisie aan te passen. De invulling van feestdagen is een voorbeeld van de wijze waarop achterblijvers hun toekomstvisie kunnen aanpassen. Op deze dagen hebben achterblijvers het vaak danig moeilijk, waardoor feestdagen voor achterblijvers over het algemeen vaak treurdagen zijn (Giesen, 2003; Keirsse, 2012). De confrontatie met de afwezigheid van de vermiste is intens op feestdagen. Gemis en verdriet nemen erg toe op deze momenten (Keirsse, 2012). Belangrijke 49
dagen zoals Kerst en Nieuwjaar, de verjaardag van de vermiste, andere verjaardagen, Vader- en Moederdag, … krijgen dan best een (gedeeltelijk) andere invulling na de vermissing dan voordien. Kerst kan bijvoorbeeld in een ander huis dan dat van het gezin van de vermiste gevierd worden. De verjaardag van de vermiste kan op een andere manier gevierd worden dan voorheen gebeurde, in plaats van die zonder meer voorbij te laten gaan. Het is aangewezen dat de achterblijver zich goed voorbereidt op deze dagen en ook hier kan de psycholoog bijkomende steun verschaffen. Uit het onderzoek, alsook uit de literatuur blijkt dat achterblijvers het op prijs zouden stellen wanneer de begeleidende psycholoog op gekende moeilijke dagen spontaan een woord van bemoediging uit (Giesen, 2003). Eindeloos luisteren. Betekenis geven aan en het aanvaarden van het verlies, net als het doorleven van de emoties die met dat verlies gepaard gaan, worden bereikt door het praten. De psycholoog dient de achterblijver hiervoor de tijd en de ruimte te bieden die hij hiervoor nodig heeft (Giesen, 2003; Keirsse, 2012). Steeds opnieuw vertellen zorgt ervoor dat het verhaal ingekaderd raakt in het levensverhaal van de achterblijver. Dit heeft als effect dat de achterblijver meer grip kan krijgen op de onvatbare gebeurtenis die vermissing is (Keirsse, 2012; Van Tankeren, 1996). Het hervertellen van verhalen creëert een gevoel van voorspelbaarheid en controleerbaarheid. Dit is erg belangrijk in situaties als vermissing, waar men tracht te begrijpen wat zo onverwacht gebeurd is (Keirsse, 2012). De psycholoog mag de nood aan een luisterend oor bij achterblijvers niet onderschatten blijkt uit het onderzoek. Dat komt vooral doordat de omgeving vaak al is afgehaakt, waardoor de psycholoog nog de enige persoon is bij wie de achterblijver met zijn verhaal terecht kan (Giesen, 2003). Telkens opnieuw aandachtig en geduldig naar het verhaal van de achterblijver luisteren helpt hem zijn verhaal te ordenen (Keirsse, 2012). Het vinden van een luisterend oor zorgt ervoor dat de achterblijver de waardering vindt die hij nodig heeft om het verwerkingsproces door te zetten. Dit is vooral op de moeilijke momenten belangrijk (Boss, 1999). Door het luisteren biedt de psycholoog de achterblijver tevens de mogelijkheid om de gevoelens waarmee hij te 50
kampen krijgt te laten wegvloeien (Keirsse, 2012). Actief, open en met empathie is de wijze waarop de psycholoog naar de achterblijver dient te luisteren volgens zowel de literatuur als het onderzoek (Beder, 2002; Giesen, 2003). De achterblijver dient tevens aangemoedigd te worden om te vertellen en er moet daarom ingegaan worden op datgene waar de persoon mee komt tijdens het gesprek. De psycholoog dient een inschatting te maken of en wanneer het geschikt is om dieper in te gaan op die gevoelens zoals boosheid, schaamte en schuld indien de achterblijver zelf hier niet over begint (Van Tankeren, 1996; Giesen, 2003). Over het algemeen praat men makkelijker over deze gevoelens tegen een neutraal iemand dan tegen intimi (Van Tankeren, 1996). Eenieder die een vermissing ervaart, ondergaat tal van emoties. De wijze waarop deze geuit worden zijn echter niet altijd even herkenbaar. Sommige achterblijvers huilen nooit, of althans niet in het bijzijn van anderen. Wanneer dit voorkomt bestaat de kans dat de omgeving (alsook de achterblijver zelf) verkeerdelijk oordeelt dat de achterblijver niks voelt ten gevolge van de vermissing (Van Tankeren, 1996). Het valt soms moeilijk uit te maken of een achterblijver baat heeft bij het praten. Bijgevolg is het nodig samen met de achterblijver te zoeken naar een andere manier om de emoties te uiten (Giesen, 2003). Uit zowel literatuur als het onderzoeken is gebleken dat schrijven een geschikt alternatief voor praten kan zijn. De psycholoog stelt de achterblijver dan voor die gevoelens die te moeilijk uit te spreken zijn, neer te schrijven. Sommige achterblijvers ervaren het schrijven als prettig en voelen zich verlicht wanneer ze hun pijn en angsten van zich af schrijven (Giesen, 2003; Keirsse, 2012). Een dagboek of een brief is de ideale luisteraar: deze is steeds beschikbaar, altijd klaar om te luisteren, wordt het verhaal niet beu, velt geen oordelen, biedt geen betweterige oplossingen aan en laat de achterblijver vooral toe om op eigen tempo te herstellen zonder iets te forceren (Boelen, de Keijser & van den Bout; Keirsse, 2012).
51
Mate van stress. De drie voorgaande factoren – de gebeurtenis, de hulpbronnen en de betekenisverlening – staan in interactie met elkaar. Deze interactie beïnvloedt de mate van stress die het individu ervaart als gevolg van de vermissing (Weber, 2011). Doorheen de begeleiding is het aangewezen rond deze drie interagerende factoren te werken opdat de achterblijver zo constructief mogelijk met de vermissing om kan leren gaan. De psycholoog moet steeds voor ogen houden dat afsluiting bij achterblijvers niet het eindpunt van de begeleiding kan zijn. Door de ambiguïteit van de situatie is het verlies niet compleet en kan de verwerking ervan bijgevolg niet geheel voltooid worden. Hoe sterker de psycholoog zich op afsluiting zal toeleggen, hoe groter de weerstand bij de achterblijver zal zijn. In de begeleiding wordt aldus voornamelijk gewerkt rond veerkracht, door de blik te richten op de sterktes en constructieve bezigheden van de achterblijver (Boss, 2002, 2004, 2010; Boss & Carnes, 2012). Door de ambiguïteit van de situatie en de onmogelijkheid tot afsluiting te komen, is het waarschijnlijk dat de achterblijver een constante mate van stress zal blijven ervaren. Gedurende de begeleiding is het derhalve van belang die activiteiten te vinden waardoor stress bij de achterblijver beperkt kan worden. Om te beginnen dient de achterblijver gemotiveerd te worden een gezonde levensstijl te beoefenen. Een gezond lichaam verschaft de geest een duw in de goede richting – Mens sana in corpore sano - zoals de Latijnse gezegde luidt. Wanneer een achterblijver het ambigu verlies voor lange termijn moet dragen, is hij genoodzaakt zorg voor zichzelf te dragen. (Boss, 1999; Keirsse, 2012). Calcium, vitamine D en fosfor zijn voedingsstoffen die sneller opgebruikt zijn wanneer stress ervaren wordt. Derhalve is het aangewezen tijdens stressvolle periodes extra op de voeding te letten (Keirsse, 2012). Stress kan ook onder controle gehouden worden door zichzelf eens in de watten te leggen en iets te doen waarvan men kan genieten (Keirsse, 2012). Een adempauze nemen om te ontsnappen aan de dagelijkse sleur, ontspanningsoefeningen of iets anders waar men rustig van wordt zijn mogelijkheden die de psycholoog kan aanreiken. Uit het onderzoek blijkt dat dit inderdaad belangrijk is, alsook dat men zich
52
hier niet schuldig over dient te voelen. Indien dit wel het geval is, is het nodig rond dit schuldgevoel te werken. Bovendien kan de psycholoog de achterblijver adviseren positieve activiteiten te ondernemen. De achterblijver kan samen met de psycholoog verkennen welke activiteiten de hem gemoedsrust brengen. Er zijn talloze manieren om zich op een positieve manier bezig te houden. Onderhoud van sociale contacten maakt hier deel van uit (Giesen, 2003). Opdat achterblijvers zich niet zouden isoleren helpt het dat ze zich omringen met levende wezens. Tuinieren of het onderhouden van een huisdier zijn mogelijkheden die in het onderzoek werden aangebracht. Humor blijft steeds belangrijk in contact met de omgeving (Keirsse, 2012). Achterblijvers ervaren dat de omgeving snel afhaakt wanneer de aandacht voornamelijk naar de vermissing, het gemis en het verdriet gaan. Wanneer de achterblijver af en toe open staat voor humor, zal de omgeving waarschijnlijk minder snel geneigd zijn het contact met de achterblijver op te geven. Onder positieve activiteiten valt eveneens het constructief bezig zijn. Voorbeelden van constructief bezig zijn: tuinieren, muziek maken, een huisdier onderhouden, nieuwe recepten uitproberen, … Achterblijvers gaven in de interviews aan dat het constructief bezig zijn helpt om het verlies te hanteren. Daarnaast biedt het ook een mogelijkheid om de vermiste levendig te houden op een manier die de voorkeur van de achterblijver geniet (Van Tankeren, 1996). Kortom, er moet getracht worden om naast het verdriet voldoende ruimte te vinden zodat de achterblijver dingen kan doen waar hij vreugde uit kan halen teneinde niet vast te raken in een negatieve spiraal (Boelen, de Keijser & van den Bout, 1998). Therapeutische Relatie Hebbrecht (2004) bespreekt dat de therapeutische relatie een grote impact heeft op de effectiviteit van de psychologische begeleiding. Dit werd onder andere aangetoond in onderzoek dat de ‘APA Division of Psychotherapy Task Force’ uitvoerde. Uit dat onderzoek concludeerde hij dat de therapeutische relatie mogelijks doorslaggevender is dan de aangewende therapeutische technieken. In de interviews wordt de therapeutische relatie eveneens besproken als belangrijke factor binnen de
53
begeleiding van achterblijvers. Het is belangrijk dat de psycholoog zich hiervan doorheen de hele begeleiding bewust is. De psycholoog dient derhalve de therapeutische relatie te monitoren en in te grijpen wanneer deze in het gedrang komt. Dit bespreekbaar maken in de begeleiding is van wezenlijk belang. Doorverwijzing naar een andere psycholoog kan eventueel aangewezen zijn wanneer de psycholoog en de achterblijver er niet in slagen een werkbare relatie op te bouwen. Beperkingen en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek Een beperking van het onderzoek betreft het selectiecriterium met betrekking tot de duur van de vermissing. In dit onderzoek werd de minimale duur van de vermissing vastgelegd op drie jaar. Hierdoor wordt geen notie genomen van de noden van die individuen die sinds minder dan drie jaar achterblijver zijn. Mogelijks brengen individuen die recenter achterblijver werden andere thema’s naar voor omtrent gunstige factoren bij het omgaan met de vermissing en wat zij zouden kunnen verlangen van psychologische begeleiding. Een uitbreiding van de steekproef naar recentere achterblijvers vormt dan ook een suggestie voor verder onderzoek.
In dit onderzoek werden zowel het opzet, het materiaal als de gebruikte methoden grondig besproken zodat het onderzoek repliceerbaarheid, en dus extern betrouwbaar is. Wat betreft de interne betrouwbaarheid van dit onderzoek is voldaan aan het consistent uitvoeren van de procedure en observaties. De responsen van de participanten liggen in lijn met elkaar (Stiles, 1993; Everaert & van Peet, 2006). Om de betrouwbaarheid te vergroten is getracht er zo goed mogelijk voor te zorgen dat toevallige invloeden geminimaliseerd werden (Plochg & van Zwieten, 2007). Door het opstellen van de onderzoeksvraag en de vragen van het interview, alsook het afnemen van de interviews door dezelfde onderzoeker te laten uitvoeren, werd versterking van de externe betrouwbaarheid van deze studie nagestreefd. Analyse van de gegevens werden eveneens door dezelfde onderzoeker uitgevoerd. Teneinde de validiteit van de resultaten te waarborgen werd met de masterproefbegeleidster overleg tot consensus gepleegd over de resultaten. Op deze manier wordt feedback verkregen over de correcte interpretatie van het materiaal en de conclusies die daaruit werden getrokken. Verder onderzoek kan zich eventueel 54
richten op het bevragen van zowel achterblijvers, alsook hulpverleners die reeds achterblijvers begeleid hebben, zodanig dat inzicht kan verkregen worden betreffende de opvattingen van beide partijen die betrokken zijn in de hulpverlening van achterblijvers. Middels het aanwenden van verschillende gegevensbronnen wordt de validiteit
van
de
resultaten
tevens
ondersteund
in
de
zoektocht
naar
gemeenschappelijke thema’s (Neuman, 1997). Participanten betrekken in de dataanalyse is een eerste manier om validiteit in toekomstig onderzoek te doen toenemen. Aan de hand van ‘member-checking’ krijgen de participanten de gelegenheid om de resultaten van het onderzoek te lezen en deze van commentaar te voorzien. Op deze manier kunnen zij een bijkomstige meerwaarde bieden aan de bevindingen (Curtin & Fossey, 2007). Een volgende suggestie voor verder onderzoek die aansluit op het voorgaande, is de opname van triangulatie: door informatie vanuit verschillende personen, bronnen, methodes, en theorieën te genereren kan triangulatie de validiteit van onderzoek doen toenemen (Stiles, 1993).
Conclusie Doorheen deze uiteenzetting wordt de term verwerking talrijke keren aangewend. Achterblijvers geven zelf aan dat het niet mogelijk is een vermissing te verwerken. Helaas bestaat er geen adequaat begrip voor het proces dat achterblijvers van langdurige vermissing door moeten. Dit is een tekortkoming in het jargon. Tijdens het schrijven van deze verhandeling aarzelde ik dan ook telkens ik de term verwerken aanwendde. In het zoeken naar een begrip dat het proces van achterblijvers op een duidelijke manier kan definiëren, merkte ik op dat het geen proces van vérwerken is, maar eerder een proces van dóórwerken. Bij een vermissing die niet opgelost raakt kán en hoeft de achterblijver niet voorbij het verlies te werken. Hij moet een manier vinden van er dóór te werken. Hij dient voor zichzelf een baan vrij te maken dóór de moeilijkheden die een vermissing met zich meebrengt, een weg die blijft dóórlopen tot de dag dat de vermissing opgelost raakt. Hier komt de achterblijver andere weggebruikers tegen, raakt hij in botsingen, of wordt hij opgepikt door medereizigers. Hij moet steile heuvels op zien te raken, maar zal ook af en toe wind mee krijgen. De achterblijver komt op kruispunten waar hij keuzes moet maken: linksaf, rechtsaf of
55
rechtdoor? Doorheen de tocht treft hij zoveel verschillende passagiers die meereizen en het stuur eens kunnen overnemen wanneer het te vermoeiend wordt. De hoop is groot dat deze masterproef kan helpen met het overwinnen van een aantal hindernissen op de zware rit die het overwinnen van een vermissing is.
56
Referenties Abrams, M.S. (2001). Resilience in ambiguous loss. American Journal of Psychotherapy, 55, 283-291 Balk, D.E. (1997). Death, bereavement and college students: A descriptive analysis. Mortality, 2, 207–221 Behrman-Lippert, J. & Hatcher, C. (1999). Model treatment and services approach for mental health professionals working with families of abducted children training manual. Washington DC: US Justice Department. Berger, P. L., & Luckman, T. (1966). The social construction of reality: A treatise in the sociology of knowledge. New York: Penguin Putnam Inc. Betz, G. & Thorngren, J.M. (2006). Ambiguous loss and the family grieving process. The Family Journal, 14, 359-365 Biehal, N., Mitchell, F. & Wade, J. (2003). Lost from view: A study of missing people in the UK. Bristol, UK: The Policy Press. Billiet, J. (2006). Ethiek en deontologie van de onderzoeker. In J. Billiet, & H. Waege (Eds.). Een samenleving onderzocht: Methoden van sociaalwetenschappelijk onderzoek (pp. 365-369). Antwerpen: De Boeck. Bird, C.M. (2005). How I stopped dreading and learned to love transcription. Qualitative Inquiry, 10, 226-248 Boeije, H. R. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek: Denken en doen. Den Haag: Boom Onderwijs. Boelen, P. A., Keijser, J. de, & Bout, J. van den (1998). Factoren die het ontstaan en beloop van gecompliceerde rouw beïnvloeden. In J. van den Bout, P. A. Boelen, & J. de Keijser (Red.). Behandelingsstrategieën bij gecompliceerde rouw en verliesverwerking (pp. 43 – 58). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Boss, P. (1975). Psychological father absence and presence: A theoretical formulation for an investigation into family systems interaction. Unpublished doctoral dissertation, University of Wisconsin-Madison
57
Boss, P. (1977). A clarification of the concept of psychological father presence in families experiencing ambiguity of boundary. Journal of Marriage and the Family, 39, 141–151 Boss, P. (1980). The relationship of psychological father presence, wife’s personal qualities, and wife/family dysfunction in families of missing fathers. Journal of Marriage and the Family, 42, 541–549 Boss, P. (1991). Ambiguous loss. In F. Walsh & M. McGoldrick (Eds.). Living beyond loss (pp. 164–175). New York: Norton Press. Boss, P. (1999). Ambiguous loss: Learning to live with unresolved grief. Cambridge, MA: Harvard University Press. Boss, P. (2001). Family stress management: A contextual approach. Newbury Park, CA: Sage Publications. Boss, P. (2002). Ambiguous loss: Working with families of the missing. Family Processes, 41, 14–17 Boss, P. (2004). Ambiguous loss research, theory and practice: Reflections after 9/11. Journal of Marriage and Family, 66, 551-566 Boss, P. (2006). Loss, trauma, and resilience: Therapeutic work with ambiguous loss. New York: W.W. Norton. Boss, P. (2007). Ambiguous loss theory: Challenges for scholars and practitioners. Family Relations, 56, 105-110 Boss, P. (2010). The trauma and complicated grief of ambiguous loss. Pastoral Psychology, 59, 137–145 Boss, P. & Carnes, D. (2012). The myth of closure. Family Process, 51, 456-469 Boss, P., Caron, W., Horbal, J., & Mortimer, J. (1990). Predictors of depression in caregivers of dementia patients: Boundary ambiguity and mastery. Family Process, 29, 245–254 Boss, P. & Greenberg, J. (1984). Family boundary ambiguity: A new variable in family stress theory. Family Process, 23, 535-546
58
Boss, P., Pearce-McCall, D., & Greenberg, J. (1987). Normative loss in mid-life families: Rural, urban, and gender differences. Family Relations, 36, 437–443 Braun, V. and Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in Psychology, 3, 77-101 Brosi, W.A. (2006). A review of nonfinite loss and grief: A psychoeducational approach. Death Studies, 30, 193-197 Campbell, C. L. & Demi, A. S. (2000). Adult children of fathers missing in action (MIA): An examination of emotional distress, grief, and family hardiness. Family Relations, 49, 267-276 Caron, C., Boss, P., & Mortimer, J. (1999). Family boundary ambiguity predicts Alzheimer’s outcomes. Psychiatry, 62, 347–356 Carroll, J.S., Olson, C.D. & Buckmiller, N. (2007). Family boundary ambiguity: A 30-year review of theory, research, and measurement. Family Relations, 56, 210-230 Cel
Vermiste
Personen
(2012).
Jaarverslag
2011.
Brussel:
Federale
Gerechtelijke Politie. Clark, J., Warburton, J & Tilse, C (2008). Missing siblings: Seeking more adequate social responses. Child & Family Social Work, 14, 267-277 Curtin, M. & Fossey, E. (2007). Appraising the trustworthiness of qualitative studies:
Guidelines
for
occupational
therapists.
Australian
Occupational Therapy Journal, 54, 88-94 DeYoung, R. & Buzi, B. (2003). Ultimate coping strategies: The difference among parents of murdered or abducted long-term missing children. Omega, 47, 343-360 Drewery,W., & Winslade, J. (1997). The theoretical story of narrative therapy. In G. Monk, J. Winslade, K Crockett, & D. Epston (Eds.). Narrative therapy in practice: The archaeology of hope (pp. 32-52). San Francisco: Jossey-Bass.
59
Everaert, H & van Peet (2006). Kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Kenniskring Gedragsproblemen in de Onderwijspraktijk, 11, 1-50 Finkelhor, D., Hotaling, G. & Sedlak, A. (1990). Missing, abducted, runaway and thrownaway children in America. First report: Numbers and characteristics
national
incidence
studies.
Washington,
DC:
Department of Justice, Office of Justice Programs, Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention. Fossey, E., Harvey, C., McDermott, F. & Davidson, L. (2002). Understanding and evaluating qualitative research. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 36, 717-732 Freedman, J., & Combs, G. (1996). Narrative therapy: The social construction of preferred realities. New York: Norton. Gamino, L., Easterling, L., Stirman, L., & Sewell, K. (2000). Grief adjustment as influenced by funeral participation and occurrence of adverse funeral events. Omega, 41, 79–92 Garwick, A. W., Detzner, D., & Boss, P. (1994). Family perceptions of living with Alzheimer’s disease. Family Process, 33, 327–340 Giesen, C. (2003). Taal Noch Teken. Wijk en Aalburg: VAV. Hebbrecht, M. (2004). De psychiater als steunfiguur: Een psychodynamische visie. Tijdschrift voor psychiatrie, 46, 157-166 Hill, R. (1958). Generic features of families under stress. Social Casework, 49, 139–150 Hogben, S. (2006). Life’s on hold: Missing people, private calendars and waiting. Time & Society, 15, 327-342 Kaplan, L., & Boss, P. (1999). Depressive symptoms among spousal caregivers of institutionalized mates with Alzheimer’s: Boundary ambiguity and mastery as predictors. Family Process, 38, 85–103 Keirsse, M. (2012). Vingerafdruk van verdriet: Woorden van bemoediging. Tielt: Lannoo.
60
Knauer, S. (2002). Recovering from sexual abuse, addictions, and compulsive behaviors: “Numb” survivors. New York: Hawthorne. Kollar, N. (1989). Rituals and the disenfranchised griever. In K. J. Doka (Ed.). Disenfranchised grief (pp. 271–286). New York: Lexington. Luster, T., Qin, D.B., Bates, L., Johnson D.J. & Rana, M. (2008). The lost boys of Sundan: Ambiguous loss, search for family, and reestablishing relationships with family members. Family Relations, 57, 444-456 Madden-Derdich, D. A., & Herzog, M. J. (2005). Families, stress, and intervention. In P. C. McKenry & S. J. Price (Eds.). Families & change: Coping with stressful events and transitions (3rd ed., pp. 403-425). Thousand Oaks, CA: Sage. Mahjoub, S. (2007). “Mijn kind vermist…”: Ervaringen en noden van ouders die een beroep doen op Child Focus voor de onrustwekkende verdwijning van hun kind. Impressor S.A.: Anderlecht. McGoldrick, M. (2004). Echoes from the past: Helping families deal with their ghosts. In F. Walsh & M. McGoldrick (Eds.). Living beyond loss (2nd ed., pp. 310-339). New York: Norton. Maxwell, J.A. (1996). Qualitative Research Design: An interactive approach. Thousand Oaks: Sage Publications. Neimeyer, R.A. (2006). Complicated grief and the reconstruction of meaning: Conceptual and empirical contributions to a cognitive-constructivist model. Clinical Psychology: Science and Practice, 13, 141–145 Neuman, W. (1997). Social research methods: Qualitative and quantitative approaches. Boston: Allyn & Bacon Publications. O’Gorman, A. (2009). Etische aspecten van het kwalitatief onderzoek. In T. Decorte, & D. Zaitch (Red.). Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp. 513-535). Leuven: Acco. Patton, M. Q. (1990). Qualitative evaluation and research methods (2nd ed.). Newbury Park, CA: Sage.
61
Pearlin, L. I. (1995). The structure of coping. Journal of Health and Social Behavior, 19, 2-21 Plochg, T. & van Zwieten, M.C.B. (2007) Kwalitatief onderzoek. In Handboek gezondheidsonderzoek (pp. 77-93) Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Robins, S. (2010). Ambiguous loss in non-Western context: Families of the disappeared in postconflictual Nepal. Family Relation, 59, 253-268 Ryan, G. W., & Bernard, H. R. (2000). Data management and analysis methods. In N. K. Denzin & Y. S. Lincoln (Eds.), Handbook of Qualitative Research (2nd ed., pp. 769-802). Thousand Oaks, CA: Sage. Rycroft, P., & Perlesz, A. (2001). Speaking the unspeakable: Reclaiming grief and loss in family life. The Australian and New Zealand Journal of Family Therapy, 22, 57-65 Shapiro, E. (1994). Grief as a family process. New York: Guilford. Stewart, S. D. (2005). Boundary ambiguity in stepfamilies. Journal of Family Issues, 26, 1002–1029 Stiles, W.B. (1993). Quality control in qualitative research. Clinical Psychology Review, 13, 593-618 Tshudin, V. (1997). Counselling for loss and bereavement. Philadelphia: Bailliere Tindall. Van Tankeren, M. (1996). Vermist. En wat dan? Amsterdam: Babylon-De Geus. Walsh, F. (1998). Strengthening family resilience. New York: The Guilford Press. Weber, J.G. (2011). The ABCX Formula and the Double ABCX Model. In Weber, J.G. Individual and Family Stress and Crises (pp. 82-96). California: SAGE Publications Inc. Weiner, I. (1999). Coping with loss. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum. White, M. (1989). The externalizing of the problem and the re-authoring of lives and relationships. Dulwich Centre Newsletter, 3-20 White, M & Epston, D. (1990). Narrative means to therapeutic ends. New York: W.W. Norton & Company.
62
Worden, J.W. (1992). Grief counselling and grief therapy: A handbook for the mental health practitioner (4th ed.). London: Tavistock.
63
Bijlagen Bijlage I: Rekruteringsbrief voor mogelijke participanten. Bijlage II: Informed Consent voor participanten. Bijlage III: Vragenlijst van het interview. Bijlage IV: codeboom van de thematische analyse.
I
Beste, Ik ben Romy Vandeweghe, masterstudente Psychologie aan de Universiteit Gent. In het kader van mijn opleiding schrijf ik dit academiejaar mijn masterproef rond ambigu verlies. Deze masterproef heeft als doelstelling een bijdrage te leveren aan de hulpverlening voor personen die een vermissing ervaren. Deze doelstelling vertaalt zich in een kwalitatieve studie aan de hand van interviews waarvoor ik bij deze Uw medewerking wens te vragen. In een onderzoek rond ambigu verlies (zoals vermissing), onder supervisie van Prof. Paul Verhaeghe van de vakgroep Psychoanalyse en Raadgevingspsychologie aan de Universiteit Gent, zal onderzocht worden welke variabelen invloed hebben op het verwerkingsproces bij ambigu verlies in gezinnen waarvan een gezinslid langdurig vermist is. Ambigu verlies is een toestand van een onduidelijk verlies dat resultaat is van het niet weten of een geliefde aanwezig of afwezig is, of in het geval van vermissing of de geliefde nog in leven is of niet. Ambigu verlies zou één van de meest stressvolle soorten verlies zijn en er bestaat echter nog geen concreet hulpverleningsmodel om gezinnen die een langdurige vermissing ervaren het best te helpen om te gaan met hun ambigu verlies. Om het ontwikkelen van zo’n model mogelijk te maken, is het verkrijgen van een grondig inzicht in hoe gezinnen die een langdurige vermissing hebben doorleefd noodzakelijk. Eenmaal deze variabelen in beeld gebracht, kan een hulpverleningsmodel opgesteld worden de welke een richtlijn zou kunnen worden voor de hulpverlening voor gezinnen die een vermissing doormaken in de toekomst. Indien u interesse vertoont voor het onderzoek, zou ik u graag willen uitnodigen voor een interview. Dit interview zal vragen inhouden die peilen naar Uw ervaringen met het verwerken van Uw ambigu verlies, en uw ideeën en aanbevelingen betreffende de hulpverlening hiervoor. Alle gegevens worden in vertrouwelijkheid behandeld en ik garandeer U absolute anonimiteit. Indien u nog vragen heeft, kan u me steeds bereiken op onderstaand emailadres en GSM-nummer. Uiteraard ben ik steeds bereid voor een verkennend gesprek alvorens U een beslissing neemt. Alvast dank bij voorbaat voor de inoverwegingneming Met vriendelijke groeten, Romy Vandeweghe
[email protected] +32478/63.93.47
II
INFORMED CONSENT Beste , Ik ben Romy Vandeweghe, studente Klinische Psychologie aan de Universiteit Gent. In het kader van mijn thesis voer ik een onderzoek uit naar factoren die invloed hebben op het verwerkingsproces bij vermissing in Vlaamse gezinnen waarvan een gezinslid langdurig vermist is. In deze studie worden aspecten bevraagd over het verwerkingsproces van de vermissing die u persoonlijk ervaart. Dit onderzoek gebeurt onder begeleiding van Lic. Julie De Ganck en Prof. Dr. Paul Verhaeghe van de vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie van de Universiteit Gent. Deelname aan dit onderzoek is vrijwillig. Alle informatie zal strikt vertrouwelijk behandeld worden. U kunt op ieder moment het onderzoek stopzetten en de toestemming alsnog in te trekken. Als u over het onderzoek nog vragen heeft kunt u contact opnemen met mijzelf of mijn thesisbegeleider. Alvast hartelijk dank voor uw medewerking Romy Vandeweghe Emailadres:
[email protected] Mobiel telefoonnummer: 0478/63.93.47
Thesisbegeleider Julie De Ganck Emailadres
[email protected] Telefoonnummer 09/264.91.15.
III
INFORMED CONSENT FACTOREN DIE INVLOED HEBBEN OP HET VERWERKINGSPROCES VAN VERMISSING IN VLAAMSE GEZINNEN WAARVAN EEN GEZINSLID LANGDURIG VERMIST IS.
(1) Ik begrijp waarover dit onderzoek gaat en waarvoor het dient, (2) ik ben op de hoogte van het feit en stem ermee in dat de onderzoeksactiviteit wordt opgenomen op een audiorecorder, (3) ik begrijp dat deelname aan het onderzoek niet verplicht is, (4) ik weet dat ik op elk moment mijn deelname aan dit onderzoek kan stopzetten, zonder opgave van redenen, (5) ik geef toestemming aan de onderzoekers om het onderzoeksmateriaal op vertrouwelijke wijze te verwerken, te bewaren en anoniem over te rapporteren, (6) ik weet dat ik een samenvatting van het totale onderzoek kan opvragen. Gelezen en goedgekeurd op …………………………………………(datum), Handtekening:
IV
Vragenlijst van het interview: -
Zou je de situatie rond de vermissing van je _________ kunnen schetsen?
-
Wat ging de eerste weken na de vermissing van je _________ allemaal in je om?
-
Op welke manier heeft u daarmee geprobeerd om te gaan?
-
Is er een moment gekomen waarop je bewust een stap hebt gezet in de richting van het verwerken van uw verlies in plaats van het zoeken van uw geliefde op de eerste plaats te stellen?
-
Hoe bent u tot deze beslissing gekomen?
-
Heeft u hiervoor professionele hulp gezocht?
-
Denkt
u
(al
dan
niet
deels)
geslaagd
te
zijn
in
uw
verwerkingsproces? -
Welke factoren hebben volgens u geholpen in het verwerken van uw verlies?
-
Welke raad zou u mensen meegeven die in de toekomst een langdurige vermissing meemaken omtrent het verwerking van de vermissing?
-
Indien men professionele hulp heeft opgezocht: welke raad zou u professionelen die in de toekomst in aanraking zouden komen met cliënten die een vermissing doormaken?
V
Codeboom van de thematische analyse
VI