verbetering van de besluitvormingsprocedures op het gebied van de winning van oppervlaktedelfstoffen (ontgrondingenwet) en de afvalverwerking . De verbeteringen die thans worden gezocht liggen niet alleen op het terrein van een betere onderlinge afstemming van procedures en in een bundeling van rechtsbeschermingsmomenten, maar ook in versnelling van de afzonderlijke procedures . Op het gebied van de ruimtelijke ordening is bijvoorbeeld sinds de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in 1985 een aanzienlijke verkorting van de bestemmingsplanprocedure bereikt. Voorts is bij de mer-regeling door de koppeling van de mer-procedure aan besluitvormingsprocedures en de inzet van coordinatiebepalingen, een stroomlijning van de besluitvorming bereikt . Verdere verbetering van de regelgeving, bijvoorbeeld op het punt van het conflictoplossingsinstrumentarium van de WRO en in de vorm van het wetsvoorstel voor het hoofdstuk vergunningen en algemene regels van de Wet Algemene Bepalingen Milieuhygiene zijn in voorbereiding . Tenslotte zal ook de definitieve voorziening Kroongeschillen kunnen leiden tot versnelling van de procedures . Nadere bestudering van het problee m Bovengenoemde initiatieven vormen een belangrijke stap in de goede richting; het is dan ook van het grootste belang dat zij met kracht worden voortgezet. Het gaat bij deze verschillende initiatieven echter om op de specifieke problemen van een bepaald beleidsterrein gerichte oplossingen . Een breder onderzoek naar de oorzaken van de geschetste problematiek door de WRR en een advies over de vraag of nog andere dan wel meer algemene oplossingen mogelijk zijn, die naast deze initiatieven toegevoegde waarde zouden hebben, is gewenst.
Aanknopingspunten voor het onderzoek kunnen wellicht ook in andere landen van de Europese Gemeenschap gevonden worden ; het probleem van lange besluitvormingsprocedures doet zich niet alleen in Nederland voor . Met betrekking tot de situatie in andere land en bestaat evenwel weinig concreet inzicht . Onduidelijk is of de besluitvorming sneller verloopt, of daar specifieke oplossingen of wettelijke regelingen met het oog op efhciente besluitvorming bestaan en in hoeverre, gelet op de rol van
dit aspect in Nederland, daarbij specifiek aandacht is besteed aan de organisatie van de rechtsbescherming. Bij een bestudering van de problematiek in andere EG-landen lijkt het doelmatig in eerste instantie aandacht to besteden aan de problematiek van de realisering van grote projecten, maar daarnaast tevens to bezien welke andere, mogelijk in Nederland nog niet als zodanig onderkende, knelpunten zijn gebleken bij de besluitvorming of welke algemeen werkende regelingen een stroomlijning van de besluitvorming bevorderen . Dit alles uiteraard met het oog op de vraag in hoeverre elders gevonden oplossingen ook in Nederland bruikbaar zouden kunnen zijn . De advisering dient zo mogelijk, wellicht aan de hand van uitwerking van voorbeelden, tenminste concrete beleidsinstrumenten op to leveren. Mede vanwege de actualiteit van de besluitvorming over grote projecten is het van belang dat de uitkomsten van het onderzoek op korte termijn (binnen eenjaar) beschikbaar zijn . ' Zoals onder meer beschreven in de Vierde Nota voor de Ruimtelijke Ordening (Extra) en het tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer. 2 Ook kan worden verwezen naar het rapport "Heroverweging ruimtelijk beleid ", deelrapport nr. 2 van de heroverwegingsronde begrotingsvoorbereiding 1988 .
Regeringsreactie o p Ten werkend perspectie f
'`f
Evenals de WRR vindt het kabinet het van groot belang dater meer mensen aan werk worden geholpen . Aan verlaging van het minimumloon - een van de maatregelen die de WRR hiervoor aanbeveelt - kleven naar het oordeel van het kabinet meer nadelen dan voordelen. Dit staat in de reactie van het kabinet op het WRR-rapport `Een werkend perspectief ; arbeidsparticipatie in de jaren'90' . Deze reactie is op 6 juni jl . naar het parlement gestuurd . Hieronder volgt een samenvatting .
Het kabinet is het eens met de WRR dat het vergroten van deelname aan arbeid essentieel
is . Het gaat om het terugdringen van arbeidsongeschiktheid, het bevorderen van de deelname aan arbeid van ouderen en vrouwen, maar ook om het scheppen van laag gekwalificeerde arbeid . Het belang van meer werk voor mensen met een lage opleiding blijkt onder meer hieruit dat onder laaggeschoolden het aandeel uitkeringsgerechtigden zeer groot is . Tegenover 100 werkenden in deze categorie staan ongeveer 90 mensen met een uitkering wegens ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid . Bovendien zullen er de komende jaren naar verwachting veel laag opgeleide allochtonen op de Nederlandse arbeidsmarkt bij komen als gevolg van de toenemende migratie . Minimumloon Anders dan de WRR, vindt het kabinet dat de voordelen van een verlaging van het minimumloon voor de werkgelegenheid niet lijken op to wegen tegen de nadelen . De WR.R stelt voor het wettelijk minimumloon met 30% to verlagen tot het niveau van het sociaal minimum van een alleenstaande (70%) . Het sociaal minimum voor een gezin blijft evenwel 100%. De WR.R denkt dat op deze wijze veel meer mensen met een lage opleiding, die nu voor de werkgever to duur zijn, aan werk komen . Het kabinet wijst daarbij op het risico dat aan de andere kant het werken er voor veel mensen financieel onaantrekkelijker op wordt. Alleenverdieners en hoofden van eenoudergezinnen (vooral vrouwen) die een baan tegen het verlaagde minimumloon hebben, zouden onder het sociaal minimum komen en een toeslag moeten aanvragen . Voor hen zou daardoor het uitzicht op inkomensverbetering gering worden . Het kabinet heeft deze zaken tegen elkaar afgewogen .
Het kabinet stelt vast dat de werkgelegenheidseffecten van het WRR-voorstel onzeker zijn. Hoewel verlaging van het minimumloon zou leiden tot een zekere groei van de werkgelegenheid, valt toch vooral op dater ook in de huidige situatie nog zoveel moeilijk vervulbare vacatures zijn aan de onderkant van de arbeidsmarkt . In het kader van een beleid dat erop gericht is meer mensen aan werk to helpen, zou vervulling van die vacatures de hoogste prioriteit
moeten krijgen . Dit vereist volgens hetkabinet onder meer zoveel mogelijk verbetering door werkgevers van onaangenaam werk, een aantrekkelijker beloningsverschil ten opzichte van de uitkeringssituatie, een beter functionerend arbeidsmarktbeleid en een effectiever sanctiebeleid . De aarzelingen van het kabinet tegen een verlaging van het minimumloon hebben vooral betrekking op de werking van de arbeidsmarkt en op het stelsel van sociale zekerheid als een verlaging van het minimumloon niet gepaard zou gaan met een overeenkomstige verlaging van de uitkeringen die aan het minimumloon zijn gekoppeld. Bij een parallelle verlaging van de uitkeringen zou dit probleem niet optreden . Tegenover de onzekere en wellicht bescheiden werkgelegenheidseffecten zou dan immers een zekere en zeer forse inkomensachteruitgang voor zeer grote bevolkingsgroepen staan. Een ander gevolg zou zijn dat met de keuze voor een sociaal stelsel, waarin de uitkeringen voor alleenverdieners en eenoudergezinnen boven het voor hen geldende minimumloon ligt, Nederland opnieuw een stelsel zou introduceren dat uniek is in Europa . Een belangrijke overweging van het kabinet bij het voorstel van de WRR is dat de financiele prikkel om to gaan werken wordt verminderd of weggenomen . Inkomensverbetering is noodzakelijk om de overgang van een uitkering naar een betaalde baan to bevorderen. In het WRRvoorstel treedt geen inkomensverbetering op . Integendeel, voor alleenverdieners en hoofden van eenoudergezinnen met het minimumloon valt het uitzicht op inkomensgroei nagenoeg weg, terwijl voor alleenstaanden het voordeel vermindert of zelfs geheel kan verdwijnen . Voor alleenverdieners zal een eventuele loonsverhoging leiden tot een geringere toeslag en niet tot een netto inkomensverbetering . Laatstgenoemd probleem zou kunnen worden opgelost door de uitkeringsrechten volledig to verzelfstandigen zonder inkomenstoetsen en toeslagen afhankelijk van de gezinssituatie. Dat zou echter weer tal van andere - zeker niet minder grote - problemen met zich brengen . De kosten van een dergelijke operatie en de inkomenseffecten zijn zeer ingrijpend . Het kabinet signaleert verder de mogelijkheid
van verdringing op de arbeidsmarkt van alleenverdieners door alleenstaanden en partners van alleenverdieners . Bij een verlaging van het minimumloon zal als regel voor alleenstaanden en vooral voor partners een interessant inkomensverschil blijven bestaan ; zodat de extra werkgelegenheidjuist met voorrang door hen zal worden bezet . Voor alleenverdieners is het immers weinig aantrekkelijk om to gaan werken tegen een loon dat lager is dan het sociaal minimum voor hen, ook al mag van alle betrokkenen worden verwacht dat zij passende arbeid aanvaarden . Al metal zou het voorstel van de WRR daardoor kunnen leiden tot meer en hogere uitkeringen. De onderzoeksresultaten geven aan dat dit risico bestaat voor vele tienduizenden mensen. Een zodanige aanscherping van het sanctiebeleid om moeilijk vervulbare minder aantrekkelijke banen nu en in de toekomst bezet te krijgen, houdt het gevaar van overbelasting in . Bovendien kan worden betwijfeld of een forse verscherping van het sanctiebeleid op veel maatschappelijke en politieke steun kan rekenen . Dit neemt echter niet weg dat het kabinet vindt dat het beleid op het gebied van handhaving van de regels moet worden aangescherpt . Voorstellen daarvoor zullen op korte termijn aan de orde komen . Een ander aspect - door het Centraal Planbureau opgemerkt - dat ook met een verscherpt sanctiebeleid niet kan worden opgelost, blijft dan nog dat werkgevers er waarschijnlijk weinig voor voelen om werknemers in dienst to nemen, die alleen onder druk van sancties bereid zijn werk to aanvaarden . Hoewel de groep alleenverdieners die nu werkt tegen het minimumloon klein is, geldt dit niet voor de groep alleenverdieners die van een uitkering leeft en beschikbaar behoort to zijn voor de arbeidsmarkt . Tezamen met de groep eenoudergezinnen gaat het zelfs om bijna een kwart miljoen mensen. Het kabinet houdt er rekening mee dat het WRR-voorstel fraude in de hand kan werken. Zowel werkgevers als werkende alleenverdieners met een toeslag hebben meer belang bij een zwarte aanvulling op het nieuwe minimumloon dan een witte loonsverhoging, die immers zou Leiden tot een vermindering van de toeslag .
Het kabinet wij st erop dat reeds het nodige in gang gezet is om meer werk voor mensen met weinig opleiding to scheppen. Het arbeidsmarktbeleid is juist voor hen geintensiveerd . De regeling loonkostensubsidie op minimumloonniveau, waarmee werkgevers voor eon minimumloner een tegemoetkoming van 10% in de loonkosten kunnen krijgen, is vorig jaar van start gegaan . Het beroep dat bier op wordt gedaan, is nog beperkt maar maakt een sterke groei door. Het kabinet beziet een verhoging van het arbeidskostenforfait, de belastingaftrek voor mensen die werken . Hierdoor wordt het netto minimumloon hoger dan de uitkering. Het beleid gericht op loonmatiging zal ook uitstralen naar de laagste lonen en de werkgelegenheid op dat niveau . Verder zal een doelgerichter sanctiebeleid bijdragen aan een effectieve bestrijding van de werkloosheid .
Niettemin moet er volgens het kabinet ernstig rekening mee worden gehouden dater meer beleidsinspanningen nodig zullen zijn om de kansen op werk voor laag betaalden to vergroten . In de moeilijke afweging van de voor- en nadelen van het WRR-voorstel lijken naar de mening van het kabinet de voordelen alsnog niet op to wegen tegen de nadelen . Het kabinet wil een aantal zaken nader onderzoeken om beter zicht to krijgen op de voor- en nadelen van het WR.R-voorstel, zodat een meer definitief standpunt op grond van meer kennis mogelijk wordt. Te denken valt aan meer onderzoek naar de oorzaken van moeilijk vervulbare vacatures bij laag betaalde arbeid en de rol van de beloningsverhoudingen en de finariciele prikkels voor het zoeken en aanvaarden van werk . Volgens het kabinet zouden ook dejuridische bezwaren van het voorstel van de WRR om de verlaging van het minimumloon alleen voor de generatie van 1990 en daarna in to voeren nader moeten worden bekeken . Bekeken moet worden of het hanteren van een geboortejaar als criterium de toets aan het gelijkheidsbeginsel kan doorstaan . Het WRR-voorstel kan er onder meer toe leiden dat iemand met werkervaring een lager loon zou krijgen dan iemand zonder werkervaring alleen op grond van het feit dat de een net eenjaar eerder is geboren dan de ander . Dat doet afbreuk aan het karakter van het minimumloon als aanvaardbare tegenprestatie voor de verrichte arbeid .
Het kabinet is van oordeel dat over de uitkomsten van een verlaging van het minimumloon veel rekenkundige onzekerheid bestaat . Het kabinet bepleit dan ook om op grond van nader onderzoek to proberen tot een nauwkeurige afbakening to komen van de resultaten die in de toekomst mogen worden verwacht . Vrouwen De WRR vindt dat de overdraagbare basisaftrek voor alleenverdieners en kleine tweeverdieners nadelig werkt voor de deelname aan arbeid van vrouwen . Door de overheveling van de basisaftrek wordt nu over het inkomen van de partner al vanaf de eerste gulden belasting geheven . Afschaffing van de overdraagbare basisaftrek zou 100 .000 vrouwen stimuleren om een baan to gaan zoeken, zo schat het Centraal Planbureau . Daar tegenover staan echter forse koopkrachtverliezen . Die gelden dan niet alleen voor alleenverdieners . Iedereen (alleenstaanden, samenwonenden, eenoudergezinnen en AOW-gerechtigden) die van een minimumuitkering moet rondkomen, zou er op achteruit gaan . Door de afschaffing van de basisaftrek, gaat het netto-minimumloon voor alleenverdieners omlaag . Aangezien de uitkeringen daaraan gekoppeld zijn, gaan die dus ook omlaag . De WRR stelt voor deze koopkrachtverliezen to beperken door verhoging van de kinderbijslag . Het kabinet wil pas na het rapport van de commissie -Stevens over de herziening van het belastingstelsel een definitief standpunt innemen. Bij die gelegenheid kan tevens worden overwogen of in combinatie met afschaffing van de overdraagbare basisaftrek het minimumloon kan worden verlaagd met dat deel dat verband houdt met het hebben van kinderen . De koopkrachtgevolgen zouden dan voor mensen met kinderen door middel van kinderbijslag worden gecompenseerd en gefinancierd uit de afschaffing dan wel een beperking van de basisaftrek. Ouderen Het kabinet vindt het, net als de WRR, nodig dat ouderen op langere termijn meer mogelijkheden krijgen om betaalde arbeid to doen . De overheid kan dit doel niet alleen bereiken . Het kabinet vindt het noodzakelijk dat de overheid en de sociale partners samen tot een gecoordineerd pakket maatregelen komen . Het kabinet
denkt aan taken als deeltijd-vut, flexibele pensionering, leeftijdsbewust personeelsbeleid en een middelloonstelsel voor aanvullende pensioenen. Deeltijd-vut vergroot de keuzemogelijkheden van werknemers en kan de deelname van ouderen aan arbeid vergroten. Het kabinet zal het belang van deeltijd-vut benadrukken in het overleg met de Stichting van de Arbeid . Het is aan werknemers en werkgevers om hieroyer afspraken to maken in het cao-overleg . De WRR ziet het eindloonstelsel en de pensioenbreuk als belemmeringen voor de arbeidsmobiliteit van ouderen . In de pensioennota gaat het kabinet in op de voordelen van een middelloonsysteem boven het eindloonstelsel . Bij het middelloonstelsel komt het pensioen uit op een percentage van het gemiddelde loon over alle gewerktejaren . Bij het eindloonstelsel is het een percentage van het laatstverdiende salaris . Het kabinet is van plan om een einde to maken aan de mogelijkheid dat bij bedrijfsinkrimpingen oudere werknemers meer dan evenredig worden ontslagen ten gunste van jongere werknemers. Binnenkort zal het kabinet een discussienota aan de Stichting van de Arbeid uitbrengen over leeftijds criteria in het arbeidsbestel . Voorts laat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek doen naar leeftijdscriteria in de sociale zekerheid en naar verschillende vormen van leeftijdsbewust personeelsbeleid .
Regeringsreactie o p `Van de stad en de rand'
5
Het standpunt van de regering over het rapport `Van de stad en de rand' heeft een plaats gekregen in de beleidsvoornemens van de regering over het bestuur van de grootstedelijke gebieden. Vrijwel onmiddellijk na het verschijnen van het WRR-rapport in september 1990, verscheen hierop reeds een eerste globale reactie van de regering in haar eerste beleidsnota inzake de stadsregionale bestuursproblematiek Bestuur op niveau, deel 1 . Eindjuni 1991 verscheen de vervolgnota van de regering Bestuur
ccrAJ
gangsperiode dienen scholen volgens de WRR de keuzevrijheid to hebben om de dienstverleping intern of gezamenlijk to organiseren dan wel van buiten to betrekken . Daarbij kan ook gebruik worden gemaakt van het aanbod dat lerarenopleidingen ontwikkelen, alsmede van de diensten van commerciele instellingen . De raad stelt voor om het budget voor onderwijsverzorging to verbreden met de onderwijsvernieuwings- en nascholingsgelden . Op die manier ontstaat een breed budget voor verzorging, nascholing en vernieuwing . De overheveling van de vernieuwingsgelden naar de scholen betekent een decentralisatie van verantwoordelijkheden . De centrale overheid zou zich volgens deze visie moeten toeleggen op wetgeving . Scholen kunnen het brede budget gebruiken om hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de vernieuwing van het onderwijs waar to maken. De lijn die door dit advies van de WRR loopt is er een van een grotere flexibiliteit van het aanbod en meer bestedingsvrijheid. De raad vindt het daarnaast belangrijk voor de kwaliteit van het onderwijs dat beter zicht ontstaat op de prestaties van scholen. Immers, naarmate het bevoegd gezag en de schooldirecties beter weten wat de sterke en zwakke punten zijn va n hun scholen, kunnen zij gemotiveerder en gerichter van de onderwijsverzorging gebruik maken . WRR, De onderwijsverzorging in de toehomst ; Rapporten aan de Regering nr . 40,'s-Gravenhage, SDU uitgeverij, 199 1 . ISBN 90 399 0155 4 .
Scholen toetsen op kwaliteit 2 Op termijn is een algemene invoering van een eenvoudig systeem van prestatiemeting van scholen haalbaar, gezien het beschikbare instrumentarium en de deelname van scholen aan een dergelijk systeem . Deze conclusie wordt getrokken in een studie die is uitgevoerd door het-ITS (onder redactie van J . Pouwels en P . Jungbluth) ten behoeve van WRR-rapport nr . 40 (zie onder 1 .) .
In deze studie is onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor prestatiemeting van scholen in Nederland . De instrumenten en methodieken
die daarvoor momenteel in het binnen- en buitenland worden toegepast, hebben als basis gediend . Rekening houdend met een terugtredende overheid, de vrijheid van onderwijs, en de problematiek van de kansenongelijkheid komt het ITS met aanbevelingen hoe de prestatiemeting het beste ingevoerd kan worden . Bovenstaande studie met de titel Scholen toetsen op kwaliteit is to verkrijgen bij het ITS, postbus 9048, 6500 KJ Nijmegen, tel . 080653500 .
Vervoig regeringsreactie op Ten werkend perspectief
3
Het kabinet vindt ook in tweede instantie dat een verlaging van het minimumloon meer nadan voordelen heeft . Dit standpunt nam het kabinet reeds in in de regeringsreactie op het WRR-rapport `Een werkend perspectief ; arbeidsparticipatie in de jaren `90' die op 6juni 1991 naar het parlement werd gestuurd . In deze reactie stelde het kabinet echter ook dat nader onderzoek gewenst was om een meer definitief standpunt in to kunnen nemen. Op 9 september 1991 zond het kabinet het nadere regeringsstandpunt over het minimumloonvoorstel van de WRR naar het parlement. Hieronder volgt een samenvatting . Het kabinet heeft getracht nader inzicht to verkrijgen in de gevolgen van het WRR-voorstel ten aanzien van het minimumloon . De WRR stelt voor het wettelijk minimumloon voor de 1990-generatie met 30 procent to verlagen tot het niveau van het sociaal minimum van een alleenstaande (70%). Het wettelijk minimumloon zou hiermee onder het sociaal minimum voor een gezin dalen dat in het WRR-voorstel 100 procent blijft . De vraagpunten van het kabinet betreffen ten eerste de werking van positieve en negatieve prikkels op de aansluiting van vraag en aanbod aan de onderkant van arbeidsmarkt. Ten tweede wil het kabinet bezien of de door de WRR voorgestelde cohortsgewijze invoeringsmethodiek in strijd zou kunnen komen met het gelijkheidsbeginsel zoals vervat in artikel 26 van de grondwet . Ten derde vindt de regering de werkgelegenheidseffecten van het voorstel erg onzeker en wil zij trachten
rLtdu d A ,l~,~ - o
de toekomstige resultaten duidelijk of to bakenen.
nen, grenzen stelt aan de mate van differentiatie in de beloning.
Het kabinet heeft zich in zijn nadere standpuntbepaling beperkt tot de eerste twee genoemde punten .
De regering geeft bevordering van de arbeidsparticipatie een hoge prioriteit . Zij vindt de beleidssuggestie van de WRR echter buitengewoon ingrijpend van karakter en heeft geen ruimte gezien deze to volgen .
Ten aanzien van de werking van de arbeidsmarkt baseert bet kabinet zich vooral op een onderzoek dat door Research voor Beleid is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid . Uit het onderzoeksrapport "Personeelsvoorziening voor functies op minimumloonniveau" concludeert het kabinet dat iets meer dan de helft van de bedrijven met vacatures op minimumloonniveau problemen heeft met de vervulling van die vacatures . De voornaamste redenen hiervoor zouden gelegen zijn in bet geringe aantal sollicitanten, de looneisen van de sollicitanten en hun geringe gemotiveerdheid. De deelnemers aan het onderzoek verwachten slechts een beperkt effect van een scherper sanctiebeleid . Zij verwachten meer van een betere begeleiding van de werkzoekende, van een gericht scholingspakket en van het vergroten van het verschil tussen loon- en uitkeringsniveau . Het kabinet ziet als belangrijkste conclusie van dit onderzoek dat een forse verlaging van het wettelijk minimumloon "de vervulling van vacatures op dat niveau veel moeilijker maakt" . Ondersteuning voor dit laatste ontleent bet kabinet tevens aan bet evaluatieonderzoek naar het Experiment Additionele Arbeid . Ten aanzien van het beginsel van gelijke behandeling onderkent het kabinet dat de cohortsgewijze verlaging van het Wettelijk Minimumloon een overgangsregeling betreft . De WRR stelt voor het minimumloon voor de 1990-generatie to individualiseren en tegelijkertijd de koopkracht van het huidige minimumloon to bevriezen net zo lang tot beide minimumlonen weer samen komen . Het kabinet vergelijkt de cohortsgewijze invoering van een nieuw minimumloon met de Toeslagenwet, die een leeftijdsafhankelijke veronderstelling t .a.v . de economische onafhankelijkheid van levenspart ners kent . Het kabinet is evenwel van mening dat deze vergelijking niet opgaat gezien de aard en context van de Toeslagenwet . Daarnaast stelt het kabinet dat de plicht om gelijke arbeid in gelijke gevallen gelijk to belo-
Sociaal-economische gezondheidsverschillen en beleid
4
De kans op een lang en gezond leven is niet voor alle inwoners van Nederland gelijk. Uit onderzoek blijkt dat mensen met een lagere opleiding, een lager inkomen en ongezonder werk vrijwel steeds een kleinere kans hebben op gezondheid . Mensen afkomstig uit groeperingen die onder aan de sociale ladder staan scoren over het algemeen ongunstiger wat betreft gezondheidsklachten, langdurige aandoeningen, lichamelijke beperkingen en arbeidsongeschiktheid . Over het algemeen hebben de groeperingen met een lagere sociaal-economische status ook een kortere levensverwachting . Het terugdringen van deze verschillen in kansen op een gezond leven is niet alleen een taak van de overheid . Sociaal-economische gezondheidsverschillen hangen al to vaak samen met leef-, werk- en woonomstandigheden. Het is vooral aan maatschappelijke organisaties om daarin verandering to brengen . Gebieden waarvoor de overheid wel een eigen verantwoordelijkheid draagt als het gaat om het ontstaan of voortbestaan van sociaal-economische gezondheidsverschillen, zijn de gezondheidszorg en het beleid op de terreinen van arbeid, onderwijs en inkomen. Dit staat in de bundel "Sociaal-economische gezondheidsverschillen en beleid", waarin de bijdragen zijn opgenomen voor een conferentie die op 20 en 21 november 1991 is gehouden door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur . De conferentie werd voorgezeten door prof .dr . F .W. Rutten, voorzitter van de WRR . De opening werd verricht door drs . H .J . Simons, staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Verder waren er vertegenwoordigers aanwezig
l
~ w~ Urn
l CJ~ O