Veldwerk in Tapajós, de Brazliaanse Amazone Mei – juli 2014 Masha van der Sande Tropische bossen zijn van wereldwijd belang, onder ander omdat ze vele soorten huisvesten en grote hoeveelheden CO2 uit de atmosfeer opslaan in biomassa. Een bos met een hogere diversiteit aan soorten zou mogelijk meer CO2 kunnen opslaan, omdat soorten verschillen in hun strategieën om te overleven en in het gebruik van water, nutriënten en licht. Hierdoor zou het systeem als geheel efficiënter deze bronnen en de ruimte gebruiken en een grotere biomassa en groei bereiken. Het ROBIN-project (“Role Of Biodiversity In climate change mitigatioN”) heeft als doel om deze hypothese – het effect van diversiteit op koolstofopslag en -opname in tropische bossen – beter te begrijpen. Soortenrijkdom is één van de meest veelgebruikte maten van diversiteit. Een hoge soortrijkdom wordt verwacht een positief effect te hebben op koolstofopslag en -opname, omdat alle soorten andere functionele strategieën hebben. Echter, de ‘functionele diversiteit’ tussen soorten kan alleen bepaald worden wanneer soorteigenschappen worden gemeten die belangrijk zouden kunnen zijn voor koolstofopslag en -opname, zoals de fotosynthesecapaciteit van de bladeren. Om deze reden meten wij blad- en houteigenschappen van de meest abundante soorten. ‘De Amazone’ wordt meestal gezien als een hoog, donker, altijd groen bos waar het hele jaar door een flinke hoeveelheid neerslag valt. De Amazone kent echter een grote variatie in regenval en bodemvruchtbaarheid, wat mogelijk een effect heeft op de relatie tussen diversiteit en koolstofopslag en -opname. Wij werken daarom in vier tropische bossen die een grote gradiënt beslaan in jaarlijkse regenval (1200 – 2770 mm): twee bossen in Bolivia, één bos in Brazilië, en één bos in Guyana. Stichting Het Kronendak heeft financieel bij gedragen aan het verzamelen van blad- en houteigenschappen voor het bos in Brazilië. Voor drie maanden vertrok ik naar Brazilië, om samen met het instituut EMBRAPA (gevestigd in Belém, een grote stad in de Amazone) blad- en houteigenschappen te verzamelen van de meest abundante soorten in hun permanente bospercelen in de buurt van Santarém (zie foto 1), in het bosgebied ‘Tapajós’ (genoemd naar een gelijknamige rivier). Om een goed idee te krijgen van de gemiddelde blad- en houteigenschappen van het bos heb je gegevens nodig voor de soorten die samen ten minste 80% van het grondoppervlak (‘basal area’) beslaan. Voor Tapajós betekende dit dat we gegevens voor ruim 60 boomsoorten moesten verzamelen, waarvoor we een maand de tijd hadden. Eerder had ik dit werk gedaan in een bos in Guyana, waar we gegevens voor 33 soorten hadden verzameld in zes weken tijd. Het beloofde in Tapajós dus een enorme klus te worden! Begin mei 2014 vertrokken we met een team van 6 personen naar het veldstation in Tapajós (zie foto 2). Dit was alles behalve naar verwachting. Van eerdere veldwerkervaringen was ik gewend om in een tent te slapen, geen telefoon- en internetbereik en elektriciteitsaansluiting te hebben en voornamelijk houdbaar voedsel te eten. In dit prachtige bos in Tapajós hadden we een bed, werd er elke dag gekookt met verse producten en… hadden we zelfs internet!!! Ruim 60 soorten dus… Om de werkdruk iets realistischer te maken, hadden we de voorbereidingen getroffen om enkele metingen te vereenvoudigen en meer uitrusting aan te schaffen. We gingen met drie teams tegelijk aan de slag: twee teams voor het verzamelen en meten van bladeren en één team voor het verzamelen en meten van houtmonsters. Voor het verzamelen van bladeren zochten we naar 3-5 individuen per soort tussen de 10 en 20 cm in diameter. Met een 8 meter lange stokschaar knipten we wat takken aan de buitenkant van de kroon. Helaas zijn sommige individuen van 10 cm diameter al zo hoog dat de onderste bladeren op meer dan 10 meter hoogte hangen. In dat geval was de enige optie om een stuk de boom in te klimmen en vanaf daar een tak af te knippen (zie foto 3). Gelukkig hadden we teamleden die dit leuk vonden én er goed in waren!
’s Ochtends verzamelden we bladeren van zo’n 10 individuen per team (dus 20 individuen totaal), die we meenamen naar het kamp om in de middag en avond de metingen uit te voeren. We verzamelden verschillende gegevens, zoals blad oppervlakte (met een scanner), bladdikte, blad stevigheid (zie foto 4), chlorofyl gehalte en vers gewicht. Die metingen duurden vaak tot middennacht, waarna we de volgende ochtend om 5:30 uur op moesten staan voor een nieuwe dag veldwerk. Dat is alleen vol te houden door de enorme hoeveelheid energie die je krijgt door in het bos te zijn! Voor het verzamelen van houtmonsters gebruikten we een ‘increment borer’. Voor ongeveer 3 individuen per soort, tussen de 20 en 40 cm diameter, verzamelden we één monster van het meest jonge hout (de buitenkant) tot het meest oude hout (het centrum van de stam). Al snel ontstaan hierbij de lievelingssoorten en de vervelende jongens. De lievelingssoorten veroorzaken geen problemen, maar de vervelende jongens zijn heel lastig te vinden en/of hebben zo zwaar hout dat de increment borer een grote kans heeft om te breken. In vier weken veldwerk hebben we alle zes increment borers versleten, dankzij de vervelende jongens. ’s Middags in het kamp sneden we de houtmonsters in stukjes van ongeveer 2 centimeter, om later de houtdichtheid te kunnen bepalen voor verschillende leeftijden van het hout. Van deze stukjes hout maten we het vers gewicht en de lengte, om later het volume te kunnen bepalen (de diameter was voor allen hetzelfde). Door het drooggewicht (wat we later in het lab bepaalden) te delen door het verse volume, konden we de houtdichtheid berekenen. Na vier weken was de pret over en vertrokken wij en alle blad- en houtmonsters naar Belém. We hadden enorm hard gewerkt en daardoor ook ons doel behaald: gegevens voor minstens 60 soorten verzameld! Hoeveel en welke soorten dit precies waren, zou pas bekend worden na determinatie in het herbarium. Want in het veld is dit vaak een onmogelijke klus. In Belém wachtte ons nog ongeveer 2 maanden lab werk, om alle monsters te drogen, wegen, malen en voorbereiden voor chemische analyses om koolstof, stikstof en fosfor gehaltes te bepalen. Dankzij alle hulp van EMBRAPA, mijn vriend en de financiële hulp van Stichting Het Kronendak zijn onze doelen behaald!
Foto 1: Een permanent bosperceel in Tapajós. De rood geverfde lijnen laten de hoogte zien waarop diameter is gemeten.
Foto 2: Veldstation in Tapajós
Foto 3: In de boom klimmen om dichter bij de bladeren te komen.
Foto 4: Het meten van bladstevigheid met een zelfgemaakt apparaat. De platte kant van een spijker wordt aan een spuit vast gemaakt, welke vervolgens vast wordt geklemd in de rode standaard. Onder de spijker, die vrij kan bewegen, wordt een blad op de tupperware doos gelegd (waarin een gaatje zit groot genoeg voor de platte kop van een spijker), en bovenop wordt een maatbeker gezet. Door vervolgens water in de maatbeker te schenken, neem langzaam het gewicht op het blad toe, totdat het knapt.