VELDWERK EUROPESE ORCHIDEEËN EEN HANDLEIDING
D.W. Kapteyn den Boumeester
VELDWERK EUROPESE ORCHIDEEËN EEN HANDLEIDING
D.W. Kapteyn den Boumeester
1e digitale versie: november 2015
Inhoud Voorwoord 1. Veldwerk en andere activiteiten
3
2. Negatieve aspecten van veldwerk
5
3. Systematiek, bloembouw, terminologie en ontkieming en groei
10
4. Determineren, literatuur, uitspraak van Latijnse namen, internetbronnen
19
5. Kartering
29
6. Orchideeënfotografie
34
7. Verslaglegging
37
foto’s: D.W. Kapteyn den Boumeester, tenzij anders aangegeven
1
Voorwoord bij de eerste digitale versie van november 2015 De eerste versie van deze handleiding is in 1991 als gedrukte uitgave verschenen onder redactie van D.W. Kapteyn den Boumeester en P. Brederoo in de serie WM van de KNNV. Rond 2005 werd een herziene uitgave overwogen, maar de drukkosten vormden toen een probleem. Nu zitten we middenin het digitale tijdperk en kan de handleiding kostenloos als pdf ter beschikking worden gesteld. Er blijkt namelijk nog steeds vraag naar een handleiding als deze te zijn. De handleiding is vooral bedoeld voor degenen die niet tevreden zijn met het alleen maar kijken naar orchideeën of het fotograferen ervan, maar die zich door diverse activiteiten ook nuttig willen maken voor de studie en het behoud van deze bijzondere plantengroep. Hoofdstuk twee is echter voor iedereen van belang die Europese orchideeën wil zien of fotograferen. In de bijna 25 jaar sinds de eerste uitgave van 1991 is er op een aantal gebieden veel veranderd, zoals bij de kartering en de fotografie. Andere dingen zijn bijna hetzelfde gebleven. De tekst van de eerste uitgave is geheel herzien, onderdelen zijn geschrapt en andere aangevuld. De hoofdstukindeling en -volgorde is deels gewijzigd. Enkele teksten van anderen zijn gehandhaafd resp. nieuw opgenomen en daar wordt de auteur uiteraard genoemd (hfdst. 4.1, 4.3). Aad van der Voet dank ik voor het doornemen van de tekst en voor zijn opmerkingen en correcties. Op- en aanmerkingen van gebruikers zijn van harte welkom. Dankzij de digitale vorm kunnen belangrijke zaken zo nodig snel worden aangepast. Dirk Kapteyn den Boumeester
2
1. Veldwerk en andere activiteiten Veldwerk De eenvoudigste vorm van veldwerk is het maken van aantekeningen over soorten, aantallen en begeleidende flora, wanneer je een willekeurige groeiplaats bezoekt. Het verslag, dat zeer eenvoudig kan blijven, kun je aan de Werkgroep Europese Orchideeën van de KNNV ter beschikking stellen, die ze dan aan de in aanmerking komende instanties ter beschikking zal stellen. Wat in een verslag moeten komen te staan, wordt in hfdst. 6 beschreven. Wil je de zaken wat systematischer aanpakken, dan kun je, eventueel in het kader van een karteringsproject, in een bepaald gebied alle soorten en aantallen noteren, evenals de precieze vindplaatsen en gegevens betreffende de biotopen. Hierbij moet worden opgemerkt, dat het weinig zin heeft om aan de hand van andermans verslagen allerlei vindplaatsen af te gaan. Natuurlijk kunnen nieuwe bezoeken nieuwe gegevens opleveren, maar in de praktijk is het veel nuttiger om zelf op onderzoek te gaan. Nuttig is ook een andere vorm van onderzoek: het bestuderen van een orchideeënpopulatie gedurende een reeks van jaren op dezelfde plaats. Men let dan op veranderingen in aantallen, de verhouding bloeiende/niet-bloeiende planten, zaadvorming, verschuiven van de groeiplaats over het terrein etc., en ook op factoren als beheer en weersomstandigheden. De op deze wijze verkregen gegevens kunnen een belangrijke rol spelen bij het nemen van beheermaatregelen. Om de individuele planten gedurende een langere periode te kunnen volgen, wordt vaak een plattegrond van een deel van de groeiplaats gemaakt (liefst aan de rand i.v.m. betreding!). Het opmeten van planten (bladlengte etc.) kan beter aan vakmensen op speciaal daartoe uitgezochte groeiplaatsen overgelaten worden. Het zou tot te veel betreding in de onmiddellijke omgeving van de planten leiden. Meer over populatieonderzoek is te lezen in hfdst. 5 en vooral in het daar aanbevolen boek “Planten tellen”. Ook de relatie tussen orchideeën en insecten is een interessant studieobject. Van veel soorten zijn namelijk de bestuivers nog niet of niet voldoende bekend. Wel dien je dan ook kennis van insecten te hebben of met een insectenkenner samen te werken. ln sommige terreinen wordt het actief meewerken aan het beheer zeer op prijs gesteld (maaien, hooi harken, opslag verwijderen enz.), maar natuurlijk alleen in overleg en/of samenwerking met de terreinbeheerders. Het is het beste om contact op te nemen met de beheerder van het terrein waar je zou willen helpen. In veel natuurgebieden van natuurbeheerders als Natuurmonumenten, de provinciale Landschappen of Staatsbosbeheer werken al groepen vrijwilligers, maar je zou ook de eerste kunnen zijn. Gemeenten hebben vaak weinig ervaring op dit gebied en het kan in zo‘n geval enige tijd kosten om de juiste contactpersoon te vinden en iets te organiseren. Waar terreinen bedreigd worden, kan men trachten de instanties voor de zaak te interesseren of samen met anderen actie te voeren. Ook voor het doen van onderzoek kan men het beste contact opnemen met de terreinbeheerder en proberen die voor de zaak te interesseren. Meestal is men dankbaar voor allerlei gegevens die men zelf door tijdgebrek niet kan verzamelen. Als documentatiemiddel kan het maken van foto's nuttig zijn. Bijzondere of moeilijk te determineren exemplaren kunnen worden gefotografeerd; hierdoor hoeft men niets van de plant mee te nemen. Let daarbij dan wel op enige belangrijke kenmerken (zie hfdst. 4). 3
Het maken van foto's van (delen van) populaties en de omringende vegetatie kan een aanvulling vormen op tellingen en beschrijvingen. Met intervallen van enige jaren genomen foto's kunnen goed de veranderingen in de vegetatie en/of orchideeënpopulatie illustreren. Foto's zonder begeleidende tekst of zonder verslag hebben in zo'n geval echter weinig waarde! Ook het herbariseren is een vorm van documenteren. Tegenwoordig kan men echter meestal volstaan met foto's, tenzij het om de wetenschappelijke beschrijving van een nieuwe soort gaat. Herbariseren dient echter voorbehouden te blijven aan vakmensen, die in verbinding staan met een internationaal gerenommeerd instituut. Andere activiteiten Ook binnenshuis kan men zich met orchideeën bezig houden: het uitwerken van gegevens en het schrijven van verslagen en artikelen. Bij veel mensen bestaat de neiging wel naar planten te kijken, eventueel ook aantekeningen te maken, maar de uitwerking daarvan wordt vervolgens steeds uitgesteld, totdat alles zozeer in de vergetelheid is geraakt, dat ook de aantekeningen geen nut meer hebben. Veel nuttige observaties gaan op deze manier verloren! Sommige leden van de Werkgroep Europese Orchideeën van de KNNV bereiden thuis prachtige lezingen met foto’s voor over een bepaald gebied, een bepaalde soortgroep of over ondernomen beheer- en beschermingsactiviteiten. Wie enige ervaring op het gebied van karteren heeft en een bepaalde streek goed kent, kan alle door hem zelf en anderen verzamelde karteringsgegevens bewerken en een overzicht uitgeven. Dergelijke overzichten kunnen plaatselijke natuurbeschermers en instanties van veel informatie voorzien. Ook literatuurstudie biedt een mogelijkheid zich met orchideeën bezig te houden. Je kunt een kleiner of groter onderwerp uitzoeken en de daarop betrekking hebbende literatuur aan een kritisch onderzoek onderwerpen. Een andere mogelijkheid is, alle literatuur die betrekking heeft op een zelf gedaan onderzoek(je) of een bepaald gebied te bestuderen. Ook kan men trachten Europese orchideeën uit zaad op te kweken. Hiervoor is echter speciale kennis vereist en diverse apparatuur. Je zou je dan moeten aansluiten bij de Werkgroep Zaaien en Meristemen van de Nederlandse Orchideeën Vereniging, die zich met dit werk bezighoudt. Men dient zulke gekweekte planten echter niet in het wild uit te zetten om floravervalsing te voorkomen! Met aldus gekweekte planten zouden ook allerlei proeven kunnen worden gedaan om meer te weten te komen over standplaatseisen en de effecten van beheermaatregelen. Met enige fantasie zal iedereen een passende activiteit kunnen vinden om de belangstelling voor orchideeën in een vorm te gieten, die leidt tot vergroting van de kennis van deze plantengroep en tot de bescherming ervan.
4
2. Negatieve aspecten van veldwerk Natuurlijk zul je de in de boeken beschreven soorten en biotopen zelf willen zien. Mits je maat weet te houden, is dit begrijpelijk en voor het vergroten van de eigen kennis zelfs nuttig. Bij veel mensen leidt het echter tot een blind najagen van ‘nieuwe’ soorten en vindplaatsen, waarvan dan meestal ook foto’s worden gemaakt. Een dergelijk 'orchideeëntoerisme' heeft geen enkel nut voor de vergroting van de kennis van de orchideeën of voor de bescherming van groeiplaatsen. Wel zijn er schadelijke gevolgen: betreding en dus verstoring van de biotoop en meestal nog extra schade door het fotograferen. Betreding van groeiplaatsen Altijd heeft het betreden van een biotoop gevolgen. Men zal natuurlijk proberen geen bloeiende orchideeën te vertrappen, maar 'ongelukjes’ zijn niet ondenkbaar. Niet-bloeiende planten vallen minder op en kiemplanten al helemaal niet. Het risico dat er iets vertrapt wordt, is echt heel groot. De begeleidende flora dient in de ogen van een serieuze orchideeënliefhebber geen "omlijsting" te zijn, maar een wezenlijk en onmisbaar bestanddeel van de biotoop. Dat daarvan niets vertrapt wordt, lijkt echter bijna uitgesloten. Een ander aspect van betreding is, dat de grond door het belopen plaatselijk aangedrukt wordt: er treedt bodemverdichting op. Wanneer dit in ernstige mate het geval is, kan de vegetatie veranderen: planten die hiertegen niet bestand zijn, verdwijnen, andere soorten vestigen zich en zonder dat de orchideeën zelf beschadigd zijn, wordt dan de biotoop ongeschikt voor ze. Ook zou de mycorrhiza door bodemverdichting schade kunnen oplopen.
Wees voorzichtig bij de betreding van groeiplaatsen!
5
Natte milieus zijn het gevoeligst voor bodemverdichting. Natte weiden, moerassen en veengebieden zijn de kwetsbaarste biotopen. Ook oude, zeer humeuze bosbodems moet men ontzien. Op drogere gronden is het gevaar minder groot, vooral als de bodem stenig is. Fotograferen Wat geldt voor het normale bezoek aan een groeiplaats, geldt natuurlijk in nog veel sterkere mate voor het fotograferen. Naast de 'gewone' betreding ontstaat hier een plek, waar sprake is van (zeer) sterke betreding, namelijk de plek vanwaar je de foto maakt. De beste conclusie die je kunt trekken, is dan ook: niet fotograferen. Veel soorten staan tegenwoordig in de diverse boeken zo goed afgebeeld, dat er eigenlijk geen aanleiding is om weer diezelfde soort te fotograferen. Wil je alleen maar een goede foto of dia hebben, dan zijn er genoeg mogelijkheden om een foto van een bekende te krijgen of van het internet te halen. Neem uiteraard wel de auteursrechten in acht! Wil je toch een foto maken, ga dan niet midden op een groeiplaats fotograferen, maar blijf aan de rand of fotografeer nog liever vanaf een bestaand paadje. Op groeiplaatsen op vochtige bodem en in andere kwetsbare biotopen zou een echte orchideeënliefhebber moeten kunnen besluiten geen opname te maken. De egocentrische benadering van het 'zelf maken' en 'zelf willen hebben' behoort ondergeschikt te zijn aan het algemeen belang, d.w.z. het behoud van de biotoop. Knip daarom ook niet alle omringende vegetatie af om een beter zicht op de plant te krijgen. Een enkele grasspriet weghalen kan geen kwaad, maar overdrijf het niet! Soms komt het voor, dat je een plant met een bijzondere tekening o.i.d. wilt fotograferen. Als die speciale plant niet net langs een paadje staat, moet de opname midden in de groeiplaats gemaakt worden. Kritisch beschouwd zal in de meeste gevallen de noodzaak van zulke opnamen dubieus zijn, maar een enkele keer kan ook iemand met veel verantwoordelijkheidsgevoel het toch nodig vinden een foto te nemen. Dan kiest men een zodanige route naar de plant, dat er zo min mogelijk schade aangericht wordt. Daarbij moet men (zie hierboven) vooral ook op niet-bloeiende planten en kiemplanten letten. ls men op de plek van de opname gekomen, dan gelden de volgende regels: 1. Blijf op je voeten staan, ga niet languit liggen! Door liggen ontstaat onnodig veel extra schade. Moet de camera laag gehouden worden, gebruik dan een hoekzoeker of klap het display van de camera schuin naar boven als dat mogelijk is. 2. Blijf steeds op dezelfde plek staan, dan blijft de belopen oppervlakte zo beperkt mogelijk. Door van een afstand de beste opname-positie uit te kiezen (eventueel met verrekijker), hoeft men op de groeiplaats niet onnodig heen en weer te lopen. Denk ook aan het gebruik van een tele-objectief om planten van een afstand te fotograferen. 3. Het gebruik van een statief leidt er meestal toe, dat men zich achter het statief 'nestelt'. Fotograferen zonder statief verdient dan ook de voorkeur. Ook zo zijn goede resultaten mogelijk (zie hfdst. 6 en foto op pag. 36). Het is beter een 'goede' foto op een verantwoorde manier te nemen dan een 'uitmuntende' foto waarbij schade aan planten en groeiplaats toegebracht wordt! Juist van kenners, die ook op de hoogte zijn van de gevoeligheid van orchideeën voor verstoring, zou men enige terughoudendheid verwachten. Helaas blijkt in de praktijk vaak, dat dit niet het geval is. De eigen belangrijkheid en de eigen eerzucht gaan dan boven het belang van de orchideeën. Deze mensen en de fanatieke 'orchideeëntoeristen' zijn dan de veroorzakers van de zogenaamde 'Fotosuhlen' op een groeiplaats (Suhlen zijn de modderpoelen waar de wilde zwijnen zich graag in wentelen). Door het uitgebreid zoeken naar de beste opname-positie en het languit liggen wordt dan een grote plek platgewalst, waarbij de 6
Fotografeerschade op een groeiplaats van Dactylorhiza sphagnicola in de Ardennen.
vegetatie veel schade oploopt (zie foto). Wie zich volgens de doelstellingen van de Werkgroep Europese Orchideeën gedraagt, kan dit soort fotografen dan ook met recht als 'zwijnen' betitelen. Een ander verschijnsel dat wel eens voorkomt, is het afplukken en meenemen van een nog net niet bloeiende plant, als men een (zeldzame!) soort vermoedt die men graag zou fotograferen. Hier staat weer het eigenbelang voorop, men heeft niet het geduld maar een jaar te wachten, het is misschien wel een verre en dure reis geweest, en dan moet er maar een plant voor sneuvelen. Hier is dezelfde mentaliteit in het spel, die ook tot andere excessen leidt. Tot slot nog eens in het kort: twee hulpmiddelen kunnen bijdragen aan het minder intensief betreden van een groeiplaats: een verrekijker en een tele-objectief. Herbariseren Herbariseren is, waar het orchideeën betreft, in principe altijd uit den boze. De tijd van privé-herbaria met orchideeën is voorbij. Alleen al de zeldzaamheid van de meeste soorten vereist dit en bovendien gaat juist bij deze plantenfamilie bij het drogen van de bloem veel informatie verloren. Indien je van een bepaalde waarneming bewijsmateriaal wilt hebben, kun je beter enige foto's nemen. Bijvoorbeeld een bloem op ware grootte, de tros, de gehele plant en de biotoop. Alleen wanneer men van een nieuwe soort een wetenschappelijke beschrijving gaat maken, is nog een herbariumexemplaar nodig. Het opstellen van een nieuwe soortbeschrijving is een specialistisch karwei waarmee het overgrote deel van de werkgroepsleden zich niet bezig zal houden. Het verzamelen van herbariummateriaal moet dus voorbehouden blijven aan vakmensen die in verbinding staan met een instituut, dat over 7
een herbariumcollectie van internationaal belang beschikt. Natuurstudiecentra en regionale musea dienen zich derhalve ook te onthouden van het aanleggen of uitbreiden van een herbarium. Orchideeën als tuinplanten Om een compleet overzicht van alle bedreigende activiteiten te maken komt dit onderwerp ook aan bod. Iedereen dient het volgende te weten: 1. De meeste soorten zijn zeldzaam en dienen daarom met rust gelaten te worden. Daarom zijn in vele landen alle of vele soorten ook wettelijk beschermd, hoewel een plantenliefhebber met verantwoordelijkheidsgevoel ook bij het ontbreken van wettelijke bepalingen alles zal laten staan. 2. De meeste soorten stellen hoge eisen aan hun biotoop (mycorrhiza, bodem, begeleidende vegetatie) en zullen overplaatsing dan ook vaak niet overleven of binnen enkele jaren verdwijnen. De kansen op succes zijn zeer klein. Samengevat: orchideeën in ieder geval nooit uitgraven. Over de pogingen om Europese orchideeën uit zaad op te kweken is in het eerste hoofdstuk al gesproken. Men dient in het oog te houden, dat planten die in de handel worden aangeboden, uit de natuur geroofd kunnen zijn, soms zelfs uit natuurreservaten. Vraag daarom een bewijs van herkomst. Een tweede kritische noot betreft het feit, dat de kwekers vaak de planten waarvan zij het zaad willen winnen, uit de natuur weghalen en deze in tuin of kas zetten! Het is technisch beslist niet nodig dit te doen, maar het kost natuurlijk wel iets meer moeite om op de groeiplaats zelf het zaad op het juiste tijdstip te oogsten.
Putjes van uitgegraven Dactylorhiza praetermissa in Amsterdams havengebied, 1992
8
Gevaren voor de veldwerker De veldwerker zelf kan ook gevaar lopen. Vooral in Zuid-Europa zwerven er in afgelegen gebieden waar vee wordt geweid halfwilde honden rond die het vee tegen alles, ook niets vermoedende wandelaars, willen beschermen. Naast beten is er in die gebieden soms ook kans op hondsdolheid. Slangen moet men met rust laten en er met een boog omheen lopen. Vaak zijn ze echter al gevlucht voordat men ze te zien krijgt. Het grootste gevaar in heel Europa vormen echter teken. Volwassen teken, nymfen (het tussenstadium) en wellicht ook larven kunnen de ziekte van Lyme overbrengen. Het aantal teken, maar zeker ook het percentage met de Borellia-bacterie besmette teken, die de ziekte kunnen overbrengen, neemt de laatste jaren sterk toe. Er wordt door veldwerkers nogal eens nonchalant gedaan, maar de ziekte van Lyme is een gemene kwaal die niet altijd volledig te genezen is. Wat moet men doen? Allereerst kleding met lange mouwen en broekspijpen dragen, liefst in een lichte kleur, zodat teken op de kleding gemakkelijk te zien zijn en weggevangen kunnen worden. Liefst ook de broekspijpen in de sokken dragen. De onbedekte huid kan met een insectenmiddel met 2550% DEET worden ingesmeerd. Er is ook kledingspray met DEET. Pas echter op, want het middel kan (eventueel ook via transpiratievocht) kunststof aantasten, bijv. delen van de camera. Teken zitten vooral in lage struiken en hoog gras. Hoofdbedekking is daarom niet strikt nodig, tenzij je met je hoofd in de struiken duikt om iets beter te zien. Controleer je bij thuiskomst op teken. Gebruik zo nodig een handspiegel. Mocht men gebeten zijn, dan worden de volgende richtlijnen gegeven (Tekenradar.nl): - Gebruik geen alcohol, jodium, olie of andere middelen voordat u de teek verwijdert. - Pak de teek zo dicht mogelijk bij de huid beet, bij voorkeur met een puntige pincet of speciaal tekenverwijderinstrument. Zelf heb ik de beste ervaring met een gebogen, puntig pincet; anderen hebben heel goede ervaringen met de "Enetorpet Tick 2" (zie voor bestellingen en verkooppunten http://www.enetorpet.nl/). - Trek de teek er langzaam uit (Niet draaien). Als er een stukje van de monddelen van de teek in de huid achterblijft, is dat ongevaarlijk. Dat komt er vanzelf weer uit, net als bij een splinter. - Ontsmet het beetwondje met 70% alcohol of jodium. - Noteer de datum van de beet en de plek op het lichaam waar u bent gebeten. - Als de teek binnen 24 uur verwijderd is, houd dan tot 3 maanden na de tekenbeet de huid rondom de beet in de gaten. Vertoont zich een rode ring of zijn er onverklaarbare ziekteverschijnselen, ga dan direct naar de huisarts. Overigens hoeft er bij besmetting geen rode ring te verschijnen! Als de teek waarschijnlijk langer dan 24 uur op de huid zit, ga dan ook direct naar de huisarts. Hij zal in zo’n geval vaak één dosis van een antibioticum voorschrijven ter preventie. Een uitgebreide site met heel veel informatie over teken, bescherming ertegen en de ziekte van Lyme is: http://www.tekenradar.nl/ Teken kunnen ook vele andere ziekten overbrengen, hoewel dit in Nederland tot nu toe nog niet het geval lijkt te zijn geweest. Er zijn al gevallen van FSME vlak over de grens in Duitsland bekend geworden. Een beet kan tot een vorm van hersenvliesontsteking leiden. Voor een overzicht van alle door teken veroorzaakte ziekten: http://www.tekenbeetziekten.nl/
9
3. Systematiek, bloembouw en terminologie In dit hoofdstuk komen aan de orde: het systeem van de orchideeënfamilie, de bouw van de bloemen in de verschillende orchideeëngeslachten en de daarbij behorende termen. De bloembouw van de Cypripediaceae (Vrouwenschoentje) wordt echter niet behandeld. In determinatie-werken worden veel termen gebruikt, zonder dat ze voor de niet-ingewijde verklaard worden. Centraal staat daarom de verklaring van deze termen. Aangezien in de praktijk veel van buitenlandse literatuur gebruik zal worden gemaakt, volgt een lijst met de Duitse, Nederlandse en Engelse benamingen. De bloembouw is bij de diverse groepen Europese orchideeën nogal verschillend en daarom begint het hoofdstuk met een overzicht van het systeem van de orchideeën, zodat men een indruk krijgt van de verwantschap van de soorten. Op de problemen die er in wetenschappelijk opzicht bestaan op het gebied van de systematiek, wordt niet ingegaan. Evenmin is het hier de juiste plaats om de begrippen soort, ondersoort en variëteit te behandelen. Hiervoor wordt o.a. verwezen naar het hoofdstuk 'Soorten en soortvorming' in de 23e druk van HEUKELS' Flora van Nederland (2005). DNAonderzoek heeft tot nieuwe inzichten in de classificatie geleid, hoewel de resultaten niet altijd eenduidig zijn. Een aantal Orchis-soorten is naar het genus Anacamptis of Neotinea verhuisd, terwijl anderen (zoals Delforge) Neotinea in Orchis opnemen. Ook Aceras is bij Orchis ondergebracht; Coeloglossum en Listera zijn opgenomen in respectievelijk Dactylorhiza en Neottia. Barlia en Comperia vallen nu onder Himantoglossum en Nigritella is bij Gymnadenia getrokken. Delforge brengt Hammarbya weer terug bij Malaxis, maar niet alle auteurs zetten deze stap.
3.1. Het systeem van de orchideeën In dit overzicht wordt de indeling van Delforge (2006) gevolgd. familie: -aceae, onderfamilie: -oideae, tribus: -eae, sub-tribus: -inae, genus (geslacht): cursief gedrukt 1. Cypripediaceae (2 meeldraden), in Europa alleen: Cypripedium 2. Orchidaceae (1 meeldraad) A. Neottioideae 1. Neottieae a. Limodorinae: Epipactis, Cephalanthera, Limodorum, Epipogium b. Listerinae: Neottia 2. Chranichideae a. Spiranthinae: Spiranthes b. Goodyerinae: Goodyera B. Epidendroideae 1. Maxillarieae a. Corallorhizinae: Corallorhiza, Calypso 2. Malaxideae a. Liparinae: Liparis, Malaxis, (Hammarbya)
10
C. Orchidoideae 1. Orchideae a. Gymnadeniinae: Gennaria, Habenaria, Herminium, Neottianthe, Traunstei nera, Chamorchis, Platanthera, Gymnadenia, Coeloglossum. b. Serapiadinae: Dactylorhiza, Serapias, Anacamptis, Orchis, Steveniella, Himantoglossum, Ophrys
3.2. Beschrijving van de bloemdelen bij de Orchidaceae Grotendeels volgens Landwehr (1977), met enige toevoegingen van de redactie; de twee eerste pagina’s met tekeningen stammen uit Landwehr (1977), de derde pagina is ontleend aan Nieschalk (1970). De aan de beschrijving van de bloemdelen voorafgaande afkortingen vindt men terug in de tekeningen en in de woordenlijst. A
AA
AB ABV AP B BA BB BU C CA CL
Auricula of oortje, een wrattig knobbeltje of anders gevormd aanhangsel aan weerszijden van de meeldraad. De aard en functie van het op deze plaats aanwezige orgaantje wordt vaak verschillend geïnterpreteerd; in de Duitse en Engelse literatuur wordt eerder de term staminodium gebezigd; zie aldaar. Anthere of helmknop; hierin bevinden zich de polliniën, die elk in een helmhokje (theca) zijn geborgen. Er is bij de Orchidaceae in feite dus één meeldraad, waarbij, zoals gebruikelijk, de helmknop in twee helmhokjes is verdeeld. Connectivum of helmbindsel, de voortzetting van de helmdraad; het verbindt de beide helmhokken. Verlengd helmbindsel; vooral bij het geslacht Ophrys als een puntige verlenging of als een S-vormig uitsteeksel van de helmknop. Appendix of aanhangsel; bij veel Ophrys-soorten aan het einde van de lip als een kraakbeenachtig, meestal geelachtig aanhangsel zichtbaar. Bursicula of beursje, een vergankelijk vliesje op het rostellum, dat de hechtschijfjes van de polliniën bedekt. Basaalveld, een meestal omrand basisgedeelte van de lip dat zich bij de Ophryssoorten onder de stempel bevindt. Bractee of schutblad dat in de oksel een bloem draagt; kan zowel bladachtig als vliezig zijn, of tot een klein schubje gereduceerd. Bultje; bij een groot aantal Ophrys-soorten vormen zich op het brede lipgedeelte meer of minder sterk ontwikkelde bultjes of bochelachtige verhevenheden. Caudicula, het staartje of het draadvormig aanhangsel van een pollinium; verbindt het pollinium met het kleefschijfje. Calcar of spoor, een buisvormig verlengstuk van de lip, hetzij draadvormig, cylindrisch, kegelvormig, zakvormig of slechts als een knobbeltje zichtbaar. Clinandrium of androclinium; o.a. bij de Neottieae een holte op de zuil onder de anthere; bij rijpheid (meestal reeds in de knop) vallen de polliniën uit de helmhokjes in deze holte. Hieruit kunnen ze dan met behulp van het kleverige rostellum door een insekt worden meegenomen. Bij allogame soorten goed ontwikkeld, bij autogame (zelfbestuivende) soorten afwezig of door vorm en ligging niet functioneel, zodat de polliniën of delen daarvan gemakkelijk op de stempel terecht komen. (Epipactis-soorten, zie laatste pagina tekeningen).
11
E
Epichilium; het eindelingse deel van de lip, indien deze tweedelig is door een insnoering overdwars; zie bij Serapias, Epipactis, Cephalanthera en enige andere geslachten; zie voor het basale deel van de lip bij hypochilium. G Gynostemium, ook stempelzuil of zuiltje genoemd; dit is een samengesteld orgaan, waaraan zich bij de Orchidaceae één meeldraad bevindt, benevens het rostellum, de stempel en in sommige gevallen staminodiën. H Hypochilium, het basale deel van de lip indien deze tweedelig is door een insnoering overdwars; zie voor het onderste deel van de lip bij epichilium. HB Haarbosje; boven het aanhangsel op de lip van enkele Ophrys-soorten prijkt een bundeltje haartjes. HE Helm; de sepalen en de zijdelingse petalen vormen dikwijls een min of meer gesloten helm over het zuiltje. I Spooringang. K Knobbel; bij een aantal Ophrys-soorten staat aan weerszijden van de stempel een glanzend, druppelvormig knobbeltje. De Duitse benaming voor dit knobbeltje bij Ophrys-soorten luidt 'Basalschwiele'. Bij Serapias bevinden zich vlak onder de stempel, op de aanhechting van de lip, twee (soms één) langwerpige knobbels, ook wel lijsten genoemd; deze heten in het Duits 'Schwielen'. L Labellum of lip, feitelijk een anders gevormd kroonblad of petaal. LD Labellum mediane of middenlob van de lip. LL Labellum laterale of zijlob van de lip. O Ovarium of vruchtbeginsel. P Petalum of kroonblad. PL Petalum laterale, zijdelings kroonblad. PO Pollinium of stuifmeelklompje, samengekitte stuifmeelkorrels, bevindt zich in een helmhokje of theca (TH). R Rostellum; een meestal klierachtig, knobbelvormig orgaantje, dat deel uitmaakt van het zuiltje. Soms vormt het alleen kleefstof, soms kleefstof + hechtschijfjes, soms ook nog één of twee beursjes die de hechtschijfjes en de kleefstof bedekken, of ook wel hechtschijfjes met aanhangsels (stipes). RE Retinaculum ook wel viscidium of hechtschijfje genaamd; dit is eigenlijk een deel van het rostellum, dat vastgegroeid zit aan een stuifmeelklompje of aan het staartje daarvan; bij aanraking door een insect hecht het zich vast en scheurt het los van het rostellum; daarmee is dan ook het pollinium aan het insect vastgehecht (met name bij de Orchideae aanwezig). RP Rostellumplooi, lijst die de twee kleefschijfjes met elkaar verbindt - soms boogvormig, soms als een scherp gevouwen plooi tussen de helmhokjes zichtbaar. S Sepalum of kelkblad. SD Sepalum mediane of sepalum dorsale, middelste kelkblad. SL Sepalum laterale, zijdelings kelkblad. ST Stigma of stempel, bevindt zich aan de onderkant van het zuiltje. STA Staminodium of onvruchtbare meeldraad, vaak bijna niet te zien (zie echter tekening van het gynostemium van Serapias). Het verschil tussen staminodium en auricula is nog vaak een dicussiepunt. STAP Staminodiaalpunt, een donker stipje bij enkele Ophrys-soorten aan weerszijden van de beursjes, boven de stempel. T Tekening, de min of meer ingewikkelde tekening op de lip bij de Ophrys-soorten. TH Theca of helmhokje, het zakje waarin een pollinium geborgen is. TR Transversaalband; bij sommige Ophrys-soorten is aan de bovenkant van de stempel een min of meer duidelijk, meestal blauwachtig lijntje zichtbaar.
12
13
14
15
3.3. Begrippenlijst Duits - Nederlands - Engels ln de lijst is uitgegaan van de alfabetische volgorde van de Duitse woorden, omdat die lijst het langst is. Het geslacht van de woorden is ook vermeld (m.: mannelijk, w.: vrouwelijk, s.: onzijdig). Het teken ! verwijst naar een woord met gelijke betekenis. De Nederlandse termen worden meestal gevolgd door de lettercode die gebruikt is bij de verklaring van de termen in onderdeel 3.2. Androklinium s. Anhängsel s.
androclinium, clinandrium CL aanhangsel AP
Anthere w. Antherenfach s. Basalfeld s. Basalschwiele w. Braktee w. brakteoides Blatt s. Bursikel w. Deckblatt s. ! Braktee dorsal (! mittler-) Epichil s. Fruchtknoten m. Haarbüschel s. Helm m. Hochblätter Höcker m. Hypochil s. Kaudikel w. Klebscheibe w.
anthere, helmknop AA theca, helmhokje TH basaalveld BA knobbeltje K bractee, schutblad BR bractee-achtig blad bursicula, beursje B
androclinium, clinandrium appendix, appendage, apical protuberance anther theca, anther loculus basal field --bract bract-like leave bursicula, pouch
dorsaal, middelste epichilium E vruchtbeginsel, ovarium haarbosje HB helm HE bovenste bladeren bultje (Ophiys) BU hypochilium H caudicula, staartje C / A hechtschijfje, retinaculum, viscidium RE
dorsal epichile ovary tuft of hairs hood, helm upper leaves basal protuberance, hunch hypochile caudicle, stalk viscid disc, viscidium, retinacle
Klinandrium s. ! Androklinium Konnektiv s.
connectivum, helmbindsel AB
Konnektivfortsatz m. lateral Lippe w. Mal s., Malzeichnung w. Mittellappen m.
verlengd helmbindsel ABV lateraal, zijdelings lip, labellum L tekening (Ophrys) T middenlob (v.d. lip) LD
mittleres Sepal Narbe w. Petal(um) s. Pollenfach s. ! Antherenfach Pollenschüssel w. ! Androklinium Pollinium s. Rostell(um) s. Rostelldrüse w. ! Rostellum Rostellfalte w.
middelste sepaal SD stempel, stigma ST petaal, kroonblad P
anther connective, connective tissue end of the connective tissue lateral lip lip marking, speculum middle lobe, central lobe, median lobe dorsal sepal stigma petal
pollinium, stuifmeelklompje PO rostellum R
pollinium rostellum
rostellumplooi RP
---
16
Säule w. Schwiele w. Seitenlappen m. seitlich ! lateral Sepa|(um) s. Sporn m. Sporneingang m. Staminodialpunkt m. Staminodium s. Staubbeutel m. ! Anthere Stielchen s. ! Kaudikel Theke w. ! Antherenfach Tragblatt s. ! Braktee Transversalband s. Viszidium s. ! Klebscheibe
zuil, gynostemium G lijst, knobbel (bij Serapias) K zijlob (v.d. lip) LL
column (basal) hump, boss, ridge lateral lobe, side lobe
sepaal, kelkblad S spoor, calcar CA spooringang I staminodiaalpunt STAP staminodium STA
sepal spur spur mouth staminodial point staminode
transversaalband TR
---
3.4. Ontkieming en groei van orchideeën Orchideeënzaden zijn uiterst klein. Het embryo is heel klein en ongedifferentieerd. Het is omgeven door een zaadhuid en er is geen voedselvoorraad. Als het zaad in een voldoende vochtige omgeving terecht komt met het juiste licht en de juiste temperatuur kan de kieming beginnen. Pas als het zaad door een geschikte schimmel wordt geïnfecteerd kan de ontwikkeling zich voortzetten. Het embryo ontwikkelt zich tot een nog steeds ongedifferentieerd kiemknolletje (protocorm). Vervolgens vindt er differentiatie plaats: er ontstaat het begin van een spruit en er vormt zich een klein knolletje of het begin van een wortelstok (zie foto volgende pagina). Daarna groeit er een eerste worteltje uit het protocorm. Na een bepaalde tijd van groei (in het tweede of derde jaar, soms veel later) ontwikkelt de spruit zich verder en vormt het eerste groene blaadje. Inmiddels is het protocorm verschrompeld en het knolletje (of het wortelstokje) is verder gegroeid. Rietorchis kan in gunstige gevallen na drie jaar bloeien, Mannetjesorchis na vier tot vijf jaar en sommige soorten na nog langere tijd. Het samenleven van een plant met een wortelschimmel heet mycorrhiza. De plant krijgt voedingsstoffen van de schimmel en vaak wordt ook de waterhuishouding verbeterd. De schimmel bevindt zich in de buitenste cellen van de wortel en uitlopers die verder naar binnen groeien worden door de plant verteerd. Tussen schimmel en plant moet een evenwicht bestaan: is de schimmel te sterk, dan sterft de plant en is de schimmel te zwak, dan wordt hij geheel door de plant verteerd. Vele soorten hebben hun gehele leven de mycorrhiza nodig, terwijl andere soorten als volwassen plant in hoge mate onafhankelijk van de schimmel zijn. Dit verhaal in heel kort bestek vindt men uitvoeriger terug met mooie afbeeldingen in hfdst. 6 (Phasen der Entwicklung) van REINHARD (1991). Ook hfdst. 5 (Morphologische Aspekte) en 7 (Blütenbiologie) van dit boek zijn zeer de moeite waard en fraai geïllustreerd. In de inleiding van LANDWEHR (1977), op pag. 15-16 van WILLEMS (2006), op pag. 20 van KREUTZ (2000) en pag. 8-10 van DELFORGE (2006) vindt men ook wat informatie over de ontwikkeling van zaad tot plant. Zie voor bibliografische gegevens de volgende pagina (en voor KREUTZ en WILLEMS hfdst. 4.2). Een prachtig boek over bloembouw en bestuiving wordt eveneens in hfdst. 4.2 besproken.
17
Dactylorhiza fuchsii: protocormen met groeipunten op kunstmatige voedingsbodem
Ontwikkeling van het protocorm. (uit: Reinhard, H.R. e.a.: Die Orchideen der Schweiz, 1991)
Vermelde literatuur DELFORGE, P.:Orchids of Europe, North Africa and the Middle East, London/Portland 2006 (gebaseerd op de Franse uitgave van 2005). LANDWEHR, J.: Wilde Orchideeën van Europa. Ver. tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, s' Graveland 1977 (2 delen). MEIJDEN, R. van der: Heukels' Flora van Nederland. 23e druk, Groningen 2005. NIESCHALK, A. & C. (1970): Die Gattung Epipactis (Zinn) Sw. emend. L.C.Rich. in Nordhessen. Abh. Ver. Naturk. Kassel 63: 1-40; 1970. REINHARD, H.R., GÖLZ, P., PETER, R. & WILDERMUTH, H.: Die Orchideen der Schweiz und angrenzender Gebiete. Egg, 1991.
18
4. Determineren, internetbronnen
literatuur,
uitspraak
van
Latijnse
namen,
4.1. Het determineren van orchideeën en andere planten H.W.E. van Bruggen ^ Het determineren van planten is vaak een lastig geduldwerk, dat velen onvoldoende beheersen. Voor liefhebbers van Europese orchideeën geldt dat wel in bijzondere mate. Immers, de verschillen tussen de soorten zijn vaak klein en dikwijls ook worden de grenzen tussen de soorten vervaagd door allerlei overgangs- en tussenvormen. (Dat het dan zeer de vraag is, of deze "soorten" wel terecht worden onderscheiden, zij slechts terloops opgemerkt). Helaas gaan veel orchideeënliefhebbers als het ware met oogkleppen door het leven; ze hebben slechts oog voor orchideeën, en dat er op de vindplaatsen vaak nog veel andere mooie en bijzondere planten of dieren voorkomen, ontgaat ze. Interesse voor en kennis van andere planten zal zeker onze liefhebberij verdiepen. Bovendien is voor het herkennen en beschrijven van orchideeënbiotopen veelal zelfs kennis van de overige flora nodig. Een probleem vormt echter dikwijls het op naam brengen van die andere planten. Bestaan er voor orchideeën uitstekende en complete veldgidsen (zie verderop), voor de meeste andere plantengroepen ontbreken deze. ln het onderstaande wil ik dan ook proberen aan te geven hoe de naam van een plant kan worden vastgesteld, voor welk doel we zowel een veldgids als een flora kunnen gebruiken. Veldgidsen Een veldgids is een meestal fraai in kleur geïllustreerd boekwerkje, dat een selectie geeft van de flora van een bepaald gebied. Hierin schuilt nu juist het zwakke punt van deze gidsen: ze zijn niet compleet. Je kunt dus lang niet alle planten er in vinden, en bovendien heb je geen enkele zekerheid, dat een determinatie juist is. Het zou dus best een andere, vergelijkbare soort kunnen zijn, die niet in de gids staat. Zo kreeg ik bv. jaren geleden de mededeling, dat ergens bij het Amsterdam-Rijnkanaal Epipactis atrorubens was gevonden. De plant kwam, aldus mijn zegsman immers overeen met een afbeelding in een veldgids. Natuurlijk bleek het "slechts" om Epipactis helleborine te gaan, die niet was afgebeeld. Daarbij komt dan nog, dat de meeste Nederlandstalige veldgidsen vertalingen zijn van buitenlandse gidsen. Ze hebben dus vaak niet betrekking op de flora van het bezochte gebied, zodat er algemene soorten kunnen ontbreken, terwijl andere, afgebeelde soorten in dat gebied helemaal niet voorkomen. Een belangrijk gemis is voorts het (meestal) ontbreken van determinatietabellen. In dit opzicht zijn de bekende boeken van Polunin veel beter: ze hebben wel determinatietabellen. Ook deze boeken echter kunnen niet compleet zijn, maar ze staan wel op een wetenschappelijk veel hoger peil dan de normale veldgidsen, die eigenlijk alleen kunnen worden gebruikt om een op andere wijze verkregen determinatie te toetsen. Polunin's gidsen zijn onmisbaar, voorzover het om gebieden gaat, waarvoor geen voor ons leesbare Flora bestaat. Als men zich maar realiseert, dat een verkregen determinatie niet voor 100% betrouwbaar is. Flora's Voor het zeker determineren heeft men dus een Flora (in dit verhaal met een hoofdletter geschreven ter onderscheiding van flora als aanduiding voor vegetatie) nodig. Een Flora is een boekwerk, waarin alle soorten zijn opgenomen, die in een bepaald gebied voorkomen. Ze bevatten zeer beknopte beschrijvingen van deze soorten, tabellen om de soortnaam te vinden 19
en, voorzover nodig, verklarende tekeningetjes. Er zijn uitstekende Flora's van ons land en van elk van de ons omringende landen. Ze zijn geschreven in de taal van het land, waarop ze betrekking hebben. Moeilijker wordt meestal het gebruik van Flora's in andere talen, zoals Spaans, Deens, Noors of Zweeds, om over Oost-Europese talen maar te zwijgen. Ideaal daarvoor zou natuurlijk een Europese Flora zijn. ln feite is deze er: De Engelstalige Flora Europaea, een zeer omvangrijk (en dus duur) werk, uit vijf grote, dikke delen bestaand, navenant zwaar, en dus meestal geen reisbagage. Bovendien staat in deze Flora geen enkele illustratie. Toch is deze Flora voor echte liefhebbers onmisbaar. Men doet er goed aan zich zo mogelijk een Flora aan te schaffen van het gebied, dat men wenst te bezoeken, als tenminste de taal geen onoverkomelijk bezwaar vormt. Anders zou men een Flora van Duitsland mee kunnen nemen voor een Middeneuropees land, of de Flora van Frankrijk voor een Zuid(west)europees land, zodat men minstens het geslacht kan bepalen. Ook Polunin’s veldgidsen Flowers of Europe (waarvan ook een Nederlandse vertaling bestaat: Bloemen en planten van Europa), Flowers of South-West Europe en Flowers of Greece and the Balkans zijn dan, dankzij de determinatietabellen, uitstekend geschikt. ln ons land bestaan twee Flora's, de 'Heukels' en de ‘Heimans'. De eerste is wetenschappelijker, de tweede wat eenvoudiger in het gebruik. Hoe gebruiken wij de flora? Flora's bevatten, zoals reeds opgemerkt, determinatietabellen of sleutels. Deze sleutels zijn dichotomisch opgebouwd, d.w.z. men moet telkens een keus doen uit twee alternatieven en gaat dan verder met het van toepassing zijnde alternatief, dat verwijst naar een volgend paar alternatieven. Uiteindelijk komt men zo tot de naam van de plant. Soms echter kan men geen goede keus maken, omdat bv. een kenmerk niet duidelijk is, of omdat men incompleet materiaal heeft. Dan volgt men eerst het ene alternatief tot men uiteindelijk eventueel doodloopt, om dan met het andere alternatief verder te gaan. Vanzelfsprekend is voor een zekere determinatie compleet plantenmateriaal nodig, en meestal ook een goede loep. De meeste Flora's bevatten verscheidene sleutels, bv. een algemene sleutel, een sleutel voor 'moeilijke' planten, één voor houtgewassen, enz. Bovendien is bij elke familie een sleutel om tot het geslacht, en bij elk geslacht één om tot de soort te komen. Wanneer we voldoende ervaring hebben, is het vaak niet meer nodig bij 1 te beginnen, maar kunnen we een stuk overslaan. In veel gevallen ook ziet men dan aan de plant, tot welke familie of geslacht zij behoort, en kunnen we met de sleutel van die familie of dat geslacht beginnen. Hebben wij uiteindelijk de naam gevonden, dan vergelijken wij ons materiaal nauwkeurig met de beknopte beschrijving in de Flora, en zo mogelijk ook met een afbeelding in een veldgids. Klopt onze determinatie niet, dan moeten we opnieuw beginnen. Het is verreweg het beste een plant ter plaatse te determineren, dus niet achteraf aan de hand van foto's of wat afgeplukt materiaal. Zou men de plant achteraf willen determineren, moet men eigenlijk de hele plant meenemen. Mag dit verantwoord zijn als het om een heel algemene soort gaat, in het algemeen is er toch wel bezwaar tegen. Bovendien heeft men dan achteraf geen inzicht in de variatiebreedte van de populatie op de groeiplaats, wat de determinatie zeer kan bemoeilijken. Verzamelt men slechts delen van de plant, bv. wat bloemen en bladeren, dan blijkt achteraf herhaaldelijk, dat men een wezenlijk deel, stengel of vruchten bv., mist, zoals ik in het verleden nog wel eens tot mijn schade moest ondervinden. Determineren in het veld dus; gelukkig zijn de meeste regionale Flora's handzame boeken! ln dit verband moet nog worden opgemerkt, dat het zelden mogelijk is steriel materiaal, dus zonder bloemen en/of vruchten, te determineren. Nog veel moeilijker wordt het om achteraf aan de hand van foto’s de naam vast te stellen; dit is slechts in weinige gevallen mogelijk. Soms kan men een deskundige raadplegen, die op de desbetreffende familie, of het geslacht, of een bepaald gebied is gespecialiseerd, maar lang niet altijd is zo'n specialist te vinden. 20
Stelt men er prijs op zijn foto's van een naam te voorzien - en ik kan me eigenlijk niet goed voorstellen, dat men zich daarvoor niet interesseert - dan altijd dadelijk na de opname determineren. Na de opname, omdat men voor de determinatie de plant soms wat moet beschadigen. Determineren achteraf van orchideeën ls het niet mogelijk al in het veld de naam van een gefotografeerde orchidee vast te stellen, en moet dit achteraf gebeuren, dan is het wenselijk al bij het maken van de opname belangrijke details te fotograferen, of te noteren. Evenzeer is het wenselijk de omringende populatie te bestuderen, omdat nu eenmaal in elke populatie afwijkende exemplaren kunnen voorkomen, die toch tot dezelfde soort behoren. Voor determinatie achteraf zijn in elk geval ragscherpe foto's nodig, hetgeen voor de meestal noodzakelijke dichtbijopnamen het juiste gebruik van een flitser en/of statief betekent. Algemene kenmerken van belang zijn de hoogte van de plant, en de biotoop. Een aantal kenmerken, waarop bij de verschillende geslachten moet worden gelet, is: OPHRYS -vorm van de zuil (spits of stomp) -petalen aan de rand behaard of onbehaard -sepalen groen, tweekleurig (groen/rood) of anders gekleurd -verhouding lengte sepalen/petalen -vorm, kleuren plaats van de tekening op de lip -lip een- of drielobbig en al dan niet voorzien van knobbels -aanhangsel onder de lip al dan niet aanwezig, vorm en richting SERAPIAS -op de basis van de lip een ongedeelde knobbel of twee smalle richels aanwezig -verhouding breedte uitgespreide hypochiel/epichiel -verhouding lengte hypochiel/epichiel -richting epichiel -mate van overlapping van de zijlobben van het hypochiel en de 'schouders' van het epichiel ORCHIS -lengte, richting en dikte van de spoor -verhouding lengte bracteeën/vruchtbeginsels DACTYLORHIZA -bladeren aanliggend of afstaand -bladeren gootvormig gevouwen of niet, kapvormig of niet -bereikt bovenste blad (aangedrukt) al dan niet voet van de bloeiwijze -richting spoor -stengel al dan niet hol (door voorzichtig te voelen of de stengel kan worden samengedrukt) EPIPACTIS -stengel kaal of (bovenaan) behaard -rostellum al dan niet werkzaam -anthere al dan niet gesteeld
21
CEPHALANTHERA -spoor al dan niet aanwezig Besproken flora's en veldgidsen (herzien door KdB.): TUTIN, T.G., HEYWOOD, V. H., VALENTINE, D.H., WALTERS, S.M. & BURGES, N.A.: Flora Europaea. Cambridge University Press, Cambridge, 5 delen, 1964-1980. 2nd Revised edition, june 2010, paperback set. POLUNIN, O.: Flowers of Europe. Oxford University Press, Oxford 1969 - Nederl. uitg.: Polunin, O.: Bloemen en planten van Europa. Zomer en Keuning, Wageningen 1970 POLUNIN, O.: Flowers of South-West Europe. Oxford University Press, Oxford 1973, 1988 POLUNIN, O.: Flowers of Greece and the Balkans. Oxford University Press, Oxford 1980, 1987 [opm.KdB: De boeken van Polunin zijn alleen nog antiquarisch verkrijgbaar] SCHMEIL, O. & FITSCHEN: Flora von Deutschland und angrenzender Länder. Quelle & Meyer, Heidelberg, 93. Auflage 2006 FOURNIER, P.: Les quatre Flores de la France. Dunod, Paris. 2001 HEIMANS, E., HEINSIUS, H.W. & THIJSSE, Jac.P.: Geïllustreerde Flora van Nederland, Amsterdam, 22e druk 1983. De 24e druk van 1994 beslaat de gehele Benelux. [opm.KdB: alle oplagen alleen nog antiquarisch verkrijgbaar] MEIJDEN, R. van der: Heukels' Flora van Nederland. 23e druk, Groningen 2005
4.2. Orchideeënliteratuur Determinatiewerken Voor beginner en gevorderde is het op naam brengen van de soorten natuurlijk heel belangrijk. Lang heeft de werkgroep als ‘standaardwerk’ vastgehouden aan het boek van K.P. BUTTLER (zie lit.lijst). Er zijn sinds het verschijnen ervan echter veel nieuwe soorten beschreven (al dan niet terecht) en het DNA-onderzoek heeft ook tot verschuivingen in de naamgeving geleid. De 3e druk van Pierre DELFORGE is op dit moment (2015) het meest complete determinatieboek met de naamgeving volgens de nieuwe inzichten (Zie ook de inleiding van hfdst. 3). Ook als men het niet eens is met de vele op soortniveau gebrachte taxa is het toch belangrijk te weten, op welke taxa de nieuwe namen slaan. De determineertabellen zijn heel bruikbaar. Op de site van de Beierse orchideeënwerkgroep vindt men een aanvulling op DELFORGE met de namen die tussen 2005 en 2013 nieuw zijn beschreven: http://www.aho-bayern.de/pdf_docs/neue_orch_taxa_2013_1.pdf Een groot werk, dat men niet snel mee in het veld zal nemen en dat soms al achterhaald is in zijn nomenclatuur, is de tweedelige LANDWEHR. Het bevat van 'moeilijke' soorten vaak vele aquarellen. Het doet daarmee recht aan de variabiliteit van die soorten en wordt daarom aanbevolen. Helaas is het inmiddels uitverkocht, maar het is nog in ruime mate antiquarisch verkrijgbaar. Naast de werken die alle Europese soorten bevatten, zijn er natuurlijk die zich tot bepaalde gebieden beperken. De veldgids voor Nederland van Karel KREUTZ is een handzaam boekje dat men gemakkelijk mee kan nemen. Zo bestaan er voor diverse landen aparte gidsen, die net iets meer details geven dan de voor heel Europa bruikbare gids van DELFORGE.
22
Een boek dat in de eerste versie van deze handleiding niet is genoemd, maar dat voor de Nederlandse orchideeën nog steeds zijn nut bewijst, is het deel Orchidaceae van de Flora Neerlandica door P. VERMEULEN. De beschrijvingen zijn zeer precies en alle tot 1957 gevonden variëteiten en vormen van Nederlandse orchideeën worden vermeld. Er worden vele vindplaatsen genoemd die sindsdien verdwenen zijn en daarmee wordt een beeld geschetst van de oorspronkelijke verspreiding en standplaatseisen van de soorten. Het boek is antiquarisch soms nog verkrijgbaar. Naast de genoemde determinatiewerken bestaan er nog vele andere en komen er regelmatig nog bij. Wanneer men enige goede boeken bezit en ervaring in het veld heeft opgedaan, zal men zelf vrij gemakkelijk het vele kaf van het weinige koren kunnen scheiden. Andere literatuur ‘De orchideeën van Nederland’ van KREUTZ en DEKKER (2000) is geen determineerwerk, maar een groot handboek met prachtige foto’s. De verspreiding van de Nederlandse soorten wordt beschreven, de eisen van de soorten aan hun milieu en ook is er aandacht voor het beheer van groeiplaatsen. Groot en voorzien van prachtige foto’s. Eveneens van Karel KREUTZ is er het Duits- en Engelstalige Compendium van de Europese orchideeën. Hierin staan alle taxa met hun op dat moment (2004) geldige wetenschappelijke naam vermeld benevens alle synoniemen die er van die taxa in omloop waren. Vooral onmisbaar voor wie ook oudere literatuur raadpleegt of bezit. In Eurorchis 17 (2005) is een uitvoerig supplement verschenen (zie bij tijdschriften). In 2011 verscheen het omvangrijke werk ‘The flower of the European orchid. Form and function’ van Jean CLAESSENS & Jaques KLEYNEN. De bloembouw wordt gedetailleerd beschreven en met prachtige foto’s en microscoopopnamen geïllustreerd en uiteraard worden de bestuivers beschreven en in foto’s getoond. Telkens wordt beschreven hoe bloem en bestuiver op elkaar zijn ingespeeld. T.a.v. de bestuivers moet men zich veelal op gegevens van derden baseren en is een enkele bron wel eens over het hoofd gezien. Desondanks een prachtig boekwerk, het aanschaffen zeker waard. Het boek van H.R. REINHARD e.a. ‘Die Orchideen der Schweiz’ is al in hfdst. 3.4 genoemd. Juist de algemenere hoofdstukken zijn nog steeds zeer de moeite waard en niet alleen voor wie zich voor Zwitserse orchideeën interesseert. Het boek is prachtig uitgevoerd. Monografieën over orchideeënsoorten zijn er niet veel, maar er is er één in het Nederlands: ‘Herfstschroeforchis’ door Jo WILLEMS (2006). Het boek is de vrucht van 20 jaar onderzoek naar deze soort en is een zeer lezenswaardig boek geworden. Een heel praktisch boek over hoe men veldwerk kan doen: ‘Planten tellen’ door P. BREMER e.a. Uitvoerig worden hierin de methoden van demografisch onderzoek bij o.a. orchideeën beschreven. Een heel nuttig boek voor wie niet tevreden is met alleen maar soorten noteren. Het is voor orchideeënliefhebbers ook heel nuttig zich een beeld te vormen, hoe evolutie en soortvorming kunnen verlopen. Hoewel er in het boek nauwelijks sprake is van orchideeën of zelfs planten, wil ik “Het mysterie der mysteriën” van M. SCHILTHUIZEN (2002) van harte aanbevelen.
23
Besproken literatuur BREMER, P, JONGEJANS, E. OOSTERMEIJER, J.G.B. & WILLEMS, J.H.: Planten tellen. Over demografisch onderzoek. KNNV Uitgeverij, Zeist 2012. BUTTLER, K.P.: Orchideen. Steinbachs Naturführer. Mosaik Verlag, München 1986 BUTTLER, K.P.: Orchids of Britain and Europe. The Crowood Press 1991 [beide uitgaven van Buttler alleen antiquarisch] CLAESSENS, J & KLEYNEN, J.: The flower of the European orchid. Form and function. 2011 [verkrijgbaar via http://www.europeanorchids.com/index.php/en/ ] DELFORGE, P. Orchids of Europe, North Africa and the Middle East, London/Portland 2006 (gebaseerd op de Franse uitgave van 2005) [nieuw en antiquarisch] KREUTZ, C.A.J. & DEKKER, H.: De Orchideeën van Nederland. Uitgave Seckel & Kreutz, Raalte & Landgraaf 2000 KREUTZ, C.A.J.: Kompendium der Europäischen Orchideen/Catalogue of European Orchids (tweetalig). Kreutz Publishers, Landgraaf 2004 KREUTZ, C.A.J.: Veldgids Nederlandse orchideeën. Kreutz Publishers, Landgraaf, 2e druk, 2005 LANDWEHR, J.: Wilde Orchideeën van Europa. Ver. tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, s' Graveland 1977 (2 delen) [alleen antiquarisch] REINHARD, H.R., GÖLZ, P., PETER, R. & WILDERMUTH, H.: Die Orchideen der Schweiz und angrenzender Gebiete. Egg, 1991 [alleen antiquarisch] SCHILTHUIZEN, M.: Het mysterie der mysteriën. Uitg. Nieuwezijds 2002 (vertaling van de Engelse uitgave “Frogs, Flies & Dandelions”, 2001) [beide uitgaven alleen antiquarisch] WILLEMS, J.H.: Herfstschroeforchis. Portret van een laatbloeier. Stichting natuurpublicaties Limburg 2006. [verkrijgbaar via http://www.nhgl.nl/stichting/natuurpublicaties ] De boeken van KREUTZ zijn leverbaar via de site: http://home.kpn.nl/secke000/kreutz/nl/boeken.html Van de titels die alleen antiquarisch verkrijgbaar zijn, worden er soms nog (vrijwel) nieuwe exemplaren aangeboden.
Tijdschriften Allereerst is er natuurlijk Eurorchis, dat door de Werkgroep Europese Orchideeën (WEO) jaarlijks van 1989 tot 2007 is uitgegeven. De laatste uitgave van 2007 bestaat alleen in digitale vorm. Alle voorafgaande 18 jaargangen zijn begin 2014 gedigitaliseerd, maar ze zijn nog steeds niet door de WEO op haar site gezet. In België gaf de S.E.M.O. al 14 jaar Liparis uit en met ingang van de 15e jaargang in 2009 is Liparis het gemeenschappelijke tijdschrift van S.E.M.O. en WEO geworden. Het Duitse tijdschrift Berichte aus den Arbeitskreisen Heimische Orchideen verschijnt in principe twee maal per jaar en wordt uitgegeven door het overkoepelend verband van de werkgroepen van alle Duitse deelstaten, behalve die van Baden-Württemberg. Daarnaast is er het Journal Europäischer Orchideen (tot 1994 onder de titel Mitteilungsblatt des Arbeitskreises Heimische Orchideen Baden-Württemberg) dat door de werkgroep van BadenWürttemberg wordt uitgegeven. Het verschijnt 4 maal per jaar en bevat artikelen van hoog niveau. Buiten deze gespecialiseerde tijdschriften wordt er ook veel gepubliceerd in algemene botanische tijdschriften. Het zou te ver voeren die hier alle te noemen.
24
Besproken tijdschriften EURORCHIS: Werkgroep Europese Orchideeën van de KNNV (WEO): http://www.knnv.nl/werkgroep-europese-orchideeen LIPARIS: Studiegroep Europese en Mediterrane Orchideeën (S.E.M.O.), Vlaanderen: https://semovlaanderen.wordpress.com/ BERICHTE AUS DEN ARBEITSKREISEN HEIMISCHE ORCHIDEEN: http://www.orchideen-deutschlands.de/index.php/berichtshefte (tijdschrift bestellen via ‘Kontakt'!) JOURNAL EUROPÄISCHER ORCHIDEEN: http://www.orchids.de/index.html Bibliografie van orchideeënliteratuur Wie langzamerhand dieper in de materie duikt en zich van artikel naar artikel een weg zoekt, zal behoefte hebben aan een literatuuroverzicht. Er bestaat een vrijwel complete bibliografie in drie delen van alle literatuur over Europese orchideeën tot 2002 door WILLING. Het bevat ook registers op soorten, gebieden en onderwerpen. De bibliotheek van de WEO bezit het. WILLING, B. & E.: Bibliographie über die Orchideen Europas und der Mittelmeerländer 1744-1976. Willdenowia Beiheft 11, Berlin-Dahlem 1976 WILLING, B. & E.: Bibliographie über die Orchideen Europas und der Mittelmeerländer. 1. Supplement. Englera 5, Berlin-Dahlem 1985 WILLING, E.: Bibliographie über die Orchideen Europas und der Mittelmeerländer. 2. Supplement. Journal Europäischer Orchideen, Vol. 36 Heft 1, Stuttgart 2004
25
4.3. De uitspraak van Latijnse plantennamen N.A. van der Cingel ^ [opm.KdB: Nelis van der Cingel heeft in 2000 voor de werkgroep een overzicht van de uitspraak van Latijnse namen opgesteld. Dit overzicht is hier integraal overgenomen] Erasmus schreef in 1528 "De recta Latini Graecique Sermonis Pronunciatione", waarin hij aan de hand van voorbeelden (een Franse ambassadeur die aan het hof van keizer Maximiliaan een speech hield met zo'n Frans accent dat de aanwezige Italianen dachten dat hij Frans sprak, een speech die door een Duitser met een Duits accent werd beantwoord, en vervolgens een Deen die wel een Schot had kunnen zijn, gezien zijn accent) verduidelijkt dat er bepaald geen uniformiteit was in de uitspraak van het Latijn en dat ze desondanks zich verstaanbaar maakten. In 1735-36 bezocht Linnaeus het noorden van Duitsland, Nederland, Engeland en Frankrijk en gebruikte Latijn als voertaal, de enige taal naast het Zweeds die hij beheerste. In de tijd van Cicero (106-43 v. Chr.) werd het Latijn met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid anders uitgesproken dan daarvoor en daarna. In de Renaissance heeft men gepoogd de uitspraak van Cicero te herstellen, maar dat gebeurde onvoldoende en inconsequent. In de landen waarin men Latijn leerde ontstond de gewoonte om dat te doen als in de eigen taal en bij ons werd de u dus een klank als in uk of uur in plaats van oe, de t werd ts als in natie in plaats van enkel t als in noten. Dit leidde tot verschillende scholen. Veelal houdt men zich nu aan de zogenaamde nieuwe uitspraak, waarin u=oe, c=k, t=t. Maar de lengte van klinkers en lettergrepen blijft een probleem. Daar zijn andere ingewikkelder regels voor dan in onze eigen taal. Een open lettergreep kon bij de Romeinen best kort zijn en een gesloten lettergreep met enkelvoudige klinker lang. En de lengte op zich was ook anders dan bij ons. En dan is er nog de klemtoon die ook eigen regels volgt. En tenslotte is er de toonhoogte. In Engeland kent men de uitspraak van de tuinlieden en die van de academici (reformed academics) en beide zijn ze anders dan bij ons, gekleurd door het Engels. De academici zeggen bijv. spegodes (spie-go-des) voor sphegodes. Het beste overzicht geeft Hubert Mayr in "Orchideenamen und ihre Bedeutung", met dien verstande dat de Duitse invloed aanwijsbaar is. Ik gebruik in aangepaste vorm zijn beschrijving en ontleen de voorbeelden zo mogelijk aan Europese orchideeën: klinkers: ae ei eu oe ie y
= = = = = =
e e+i e+u ö, i+e i
ii
= i+i
(Traunsteinera sphaerica, sfe-ri-ka) (Orchis dinsmo-re-i), maar Traunsteineri, vanwege de Duitse eigennaam (lu-te-us) bij ons neigend naar ui (Coeloglossurn = Sui-lo-glos-sum) (species= spe-ci-es, vaak ten onrechte spe-tsi-es) (Dactylorhiza = dak-ti-lo-ri-za) maar als j voor of tussen klinkers: yatabeanum, dayanum, kotschy-i) (aymoninii = ee-mo-ni-ni-i)
zo ook y+i, e+e, u+u (bory-i, gui-ne-en-sis, exigu-um) Echter: bij oudgriekse woorden: eu = ui (pseudocordigera = psui-do....) en aer = a+eer (Aerangis= a-ee-rangis)
26
medeklinkers: in het algemeen zoals in het Nederlands, speciale regels zijn er voor: st = s+ t sch = s+k indien van oudgriekse oorsprong (schizopetalus =ski-zo ), maar kotschy-i (Kotschy was een Oostenrijker) sp = s+p (spiralis) ph = f en sph = s+f (sphegodes = sfe-go-des) c = k, voor a, o, u, ai, au (carpaticus, colossus, cupreus, cairnsianus, caudata) c = s, voor e, i, ei, eu, ae, oe, ie, y (cephalanthera, cinereus, coeruleus, cypripedium) cc = k+c (coccinea = kok-si-nea) rh = r (rhodensis = ro-densis), rrh = r in een woord als leucorrhoda v = v, maar in Duitse uitspraak w g = zachte k, maar vaker als onze eigen harde g (galilaea). Daarin staan we alleen! Gui, gue aan het begin van een woord als zachte k, als in Duits en Engels maar na een n als zachte kwie of kwe (sanguinea = san-kwi-nea) Eigennamen ontleend aan andere talen dienen in feite uitgesproken te worden als in die talen: fleischmanni, champagneuxii, bornmuelleri, Traunsteinera, N.B. in het Latijn kent men geen Umlaut, vandaar bornmuelleri, kuenkeli, etc. Klemtoon 1. 2.
3.
4.
In woorden van twee lettergrepen valt het accent op de eerste lettergreep: pallens, rubra, nigra, fusca, dyris, praecox Bij drie- of meerlettergrepige woorden valt het accent op de derde lettergreep van achteren, tenzij voorlaatste lettergreep lang is, dan krijgt die het accent: kurdica, viride, iberica, pontica, gracile, cordigera, caucasica, saccifera, conica, ensifolia. Maar daarentegen maculata, alpina, macrophylla, obtusata, oligantha(!), sphegodes, bombyliflora, etc. Twistpunt: Platanthera. In Ned. flora's: Platanthera, in Mayr: Platanthera, idem Cephalanthera Een aantal toonloze woordjes als: -que, -ve, -ne, die achter een bijbehorend woord zijn gevoegd, maken dat de laatste lettergreep van dit woord het accent krijgt: hominesque in vergelijking met homines. Een voorzetsel, onmiddellijk voorafgaand aan het woord dat het regeert, heeft geen eigen accent: ex tempore. Voor namen van orchideeën niet relevant.
Buttler geeft de accenten met streepjes onder de namen weer. Dat is dus een goede referentie. Over de toonhoogte tenslotte weten we vrijwel niets van de oude Romeinen. Literatuur STEARN, William T.: Botanical Latin. 1973 [opm. KdB: fourth revised edition 2004] MAYR, Hubert: Orchideennamen und ihre Bedeutung, 1995. Er is ook een Engelse vertaling FERNHOUT J. & HONDIUS, J.J.E.: Lingua Latina I. Grammatica. Zomer en Keuning 1950 BUTTLER, K.P.: Orchideen. Steinbachs Naturführer. München 1986
27
4.4. Orchideeën op het internet Er is een website met links naar de websites van vele Europese werkgroepen en individuele personen die de meeste lijstjes met links overbodig maakt: http://www.orchidwire.com/Wild/1/EUROPE.html Toch worden hieronder enkele links vermeld, zodat men ze direct vanuit de tekst kan opzoeken. Werkgroepen: Werkgroep Europese Orchideeën van de KNNV: http://www.knnv.nl/werkgroep-europese-orchideeen S.E.M.O. Vlaanderen: https://semovlaanderen.wordpress.com/ Arbeitskreise Heimische Orchideen: http://www.orchideen-deutschlands.de/ AHO Baden Württemberg: http://www.orchids.de/index.html AHO Bayern: http://www.aho-bayern.de/ Er zijn ook vele websites van individuele personen, soms regelmatig geüpdatet, soms niet. Voorbeelden: J.M.I. Klaver's website over orchideeën in de Marche (Italië): http://www.italiafelix.it/orchids/orchids_marche/PU%20orchids.htm Een site over onderzoek aan Neottia ovata en Epipactis helleborine var. neerlandica: http://members.quicknet.nl/dwkdb/orch-onderz/ Orchid Observers is een interessant onderzoek in Engeland waarbij het publiek om medewerking wordt gevraagd. Onderzocht wordt, of de klimaatverandering invloed heeft op de orchideeën: http://www.nhm.ac.uk/take-part/citizen-science/orchid-observers.html http://www.orchidobservers.org/ Een informatieve site over groei, bestuiving, afwijkingen etc. bij Europese orchideeën: http://www.first-nature.com/flowers/~nature-orchids.php#grow Over mycorrhiza: http://tintling.de/fachbeitraege/epiparasitismus.pdf
Het gidsje ‘Slimmer zoeken op internet’ kan wellicht helpen bij speurtochten op het internet. Informatie en bestelling: http://www.ewoudsanders.nl/zoekgidsjes/
28
5. Kartering 5.1. GPS en kaarten Sinds de eerste uitgave is er veel veranderd. Het Global Positioning System (GPS) speelt nu een belangrijke rol bij het bepalen van de plaats waar iets gevonden is. Kaarten spelen een minder belangrijke rol voor het directe noteren van vindplaatsen en dat heeft de zaak wel vereenvoudigd. Wil men echter zijn GPS-posities met anderen uitwisselen of op kaarten overzetten, dan is er een aantal punten waarop men moet letten. Om de bolvorm van de aarde in een plat vlak te projecteren zijn er diverse mogelijkheden. Veel landen hebben als gevolg daarvan hun eigen coördinatenstelsel. Nederland heeft de Rijksdriehoeksmeting (RD), Engeland heeft het OSGB-stelsel enz. Alleen het UTM-systeem komt wereldwijd voor. Het GPS-apparaat heeft een wereldwijde standaard om de positie te meten: WGS 84. De standaard instelling van ieder GPS-apparaat is de ‘kaartdatum’ WGS 84. Als men echter met papieren kaarten met een lokaal systeem gaat werken, bijv. Nederlandse kaarten (RD), dan moet de kaartdatum van de GPS ook veranderd worden, van WGS 84 naar in dit geval ‘Dutch’ (RD). Voor kaarten met UTM-raster moet men gewoon WGS 84 gebruiken. In de toekomst zullen steeds meer kaartenuitgevers naar deze kaartdatum overstappen. Voor de digitale kaarten in het GPS/apparaat maakt het niet uit, welke kaartdatum is ingesteld. Het wordt pas van belang, als men een lijst van posities wil uitlezen. Het verdient dus ten zeerste aanbeveling om bij een opgave van posities, dus bijv. een lijst van vindplaatsen, erbij te vermelden, welke kaartdatum is gebruikt! De manier waarop de coördinaten worden weergegeven (het positieformaat) kan ook variëren. Veel gebruikt worden hddd°mm.mmm' (graden, decimale minuten) en hddd.ddddd° (decimale graden), maar in Nederland wordt ook het RD-grid gebruikt. Zowel de GPS-apparaten als de bijgeleverde computerprogramma’s kunnen desgewenst kaartdatum en positieformaat omrekenen. Google Earth laat uit vier positieformaten kiezen en in de zoekbalk van Google Maps kun je ook diverse formaten ingeven. De GPS-apparaten van Garmin hebben bij velen al goede diensten geleverd. Er worden tevens prima computerprogramma’s bijgeleverd, op het ogenblik Garmin Base Camp. De ‘ingebouwde’ digitale basiskaart is heel grof, maar er zijn van diverse landen digitale kaarten voor op de GPS verkrijgbaar. Die zijn nogal duur en een alternatief vormen de kaarten van Open Street Map (OSM). Deze zijn vrij op het internet verkrijgbaar (http://www.openstreetmap.org). Ook kan men met wat geknutsel zelf gedefinieerde punten op gedownloade kaarten (ook satellietbeeld) van Google Maps en Google Earth invoeren. Stel in deze programma’s wel het positieformaat goed in. Garmin biedt met een abonnement (€ 25 per jaar) de mogelijkheid om satellietfoto's op de GPS-modellen te zetten. Het beeld op je GPS is dan vergelijkbaar met dat van Google Earth, of van het satellietbeeld in Google Maps. Voor hoogtemetingen zie 5.3. Regelmatig verschijnen er boeken over het gebruik van GPS en na een tijdje zijn ze dan weer uitverkocht. Advies: zoek op het internet welke boeken op dit moment verkrijgbaar zijn met in Google de zoektermen ‘gps boek’. Ook recensies worden dan getoond.
29
5.2. Karteren in Nederland Kaartblokken Het bij inventarisaties in Nederland gebruikte kaartmateriaal is gebaseerd op de stafkaartbladen van de Topografische Dienst. Het Nederlandse grondgebied is daarbij ingedeeld in 62 kaartbladen op schaal 1:50.000, waarbij ieder kaartblad bestaat uit een West- en een Oostblad (uitzonderingen in de grensgebieden en langs de kust daargelaten; zie fig.1). Een volledig kaartblad (West- en Oostblad samen) beslaat een gebied van 40 km in west-oostelijke richting en 25 km in noord-zuidelijke richting. Ze worden onderverdeeld in 40 blokken van 5x5 km, 8 in west-oostelijke richting en 5 in noord-zuidelijke richting. Deze blokken van 5x5 km worden atlasblokken of uurhokken genoemd. Er zijn er in totaal 1677 (zie fig.2). De indeling van een kaartblad in uurhokken is als volgt: linksboven begint men met nr. 11, in oostelijke richting telkens 1 bijtellen, tot nr. 18 rechtsboven; in zuidelijke richting telkens 10 bijtellen tot nr. 51 linksonder. Het hok rechtsonder is dan dus nr. 58 (zie fig.3). De uurhokken vormen de basis voor de meeste landelijke inventarisaties. Een nauwkeuriger beeld krijgt men echter indien de uurhokken weer verder verdeelt in hokken van 1x1 km, de kilometerhokken. De wijze van indeling van deze kilometerhokken is dezelfde als die bij de atlasblokken, alleen zijn er natuurlijk slechts 25 per kilometerhok, 5 in noord-zuid- en 5 in west-oost-richting (zie fig.4). Wil men nu aangeven, in welk kilometerhok men een soort gevonden heeft, dan kan men kaartblad/uurhok/kilometerhok als volgt opgeven: 62-12-44. Voor gebruik in het veld wordt aangeraden kaarten op schaal 1:25.000 te gebruiken. De kaartbladen hebben dezelfde nummers als bij de kaarten 1:50.000, maar in plaats van een indeling in West- en Oostbladen is er in indeling in acht bladen A t/m H. Aan het systeem van uurhokken, dat immers alleen gebaseerd is op de kaartbladnummers en een verdere indeling daarvan op basis van kilometers, verandert dat dus niets.
f i g .1.
Ne d e r l a n d
in
kaartbladen 1:50.000
30
fig.2. Nederlan d in uurhokken van 5x5 km
fig.3. Indeling van een kaartblad (west+oost) in uurhokken (5x5 km)
fig.4. Indeling van een uurhok in kilometerhokken
Het belangrijkste karteringsproject in Nederland is op dit moment FLORON (FLORistisch Onderzoek Nederland). FLORON coördineert het onderzoek naar de verspreiding van wilde planten in Nederland en heeft een heel informatieve website: http://www.floron.nl
5.3. Hulpmiddelen bij karteren en populatieonderzoek Voor de plaatsbepaling is het GPS-apparaat niet meer weg te denken (zie hierboven 5.1). Over kaartmateriaal is hierboven ook reeds gesproken. ln bergachtige gebieden is het ook nuttig te beschikken over kaarten met hoogtelijnen, zodat de hoogte van de vindplaats ook vermeld kan worden. Naar de zgn. ‘verticale verspreiding' van soorten vindt de laatste jaren ook veel onderzoek plaats. Een hoogtemeter kan natuurlijk nog exacter de hoogte aangeven, maar moet dan wel meermaals per dag op de juiste barometerstand ingesteld worden. Natuurlijk kan men de meter ook goed instellen, als men zich op een bekende hoogte bevindt. Ieder GPS-apparaat geeft ook hoogtes aan, maar die zijn veel onnauwkeuriger dan de metingen in het platte vlak en eigenlijk zijn ze onbruikbaar! Alleen een GPS-apparaat met ingebouwde barometer geeft de hoogte correct aan. Ook hier moet men meerdere malen per dag kalibreren. Bij populatie-onderzoek worden vaak de planten op een of meer plekken (van bijv. 1 m2) in kaart gebracht om de ontwikkeling van de individuele exemplaren gedurende een reeks van jaren te kunnen volgen. Hiertoe dienen minstens twee hoekpunten van zo'n permanent kwadraat exact bekend te zijn. Vaak worden daarvoor paaltjes gebruikt, die echter teveel de aandacht op de planten zouden kunnen richten of ook al dan niet opzettelijk verwijderd zouden kunnen worden. ln plaats daarvan kunnen stukken ijzeren gaspijp van 15 à 20 cm lang gebruikt worden, die tot aan de bovenkant in de grond worden geslagen en eventueel met mos of dor blad worden afgedekt. Men kan ze dan met een metaaldetector terugvinden. Tijdens het meetwerk kan in de stukken buis een stok of pin worden gestoken. Voor het eigenlijke karteren van de planten in een permanent kwadraat kan men van plastic elektriciteitsbuis of wellicht ook aluminiumprofiel of hout een demontabel vierkant maken. Hierop kan dan een verdeling in cm of eenheden van 5 cm worden aangebracht. Belangrijk is, dat de hoeken stabiel zijn en 90° blijven. Wanneer het vierkant goed op de hoekpaaltjes ligt, kan men met meetlatten e.d. de planten nauwkeurig inmeten en (eventueel thuis) op een plattegrond (millimeterpapier) intekenen. Er wordt voor het inmeten van individuele planten ook wel gebruik gemaakt van een houten vierkant waarop draden in onderlinge afstanden van 10 om zijn gespannen. Ongetwijfeld werkt dit iets gemakkelijker dan losse meetlatten, maar het nadeel is, dat de vegetatie gauw platgedrukt wordt en dat het niet ondenkbaar is, dat 31
bepaalde planten, waaronder de te bestuderen orchideeën, door het netwerk van draden beschadigd worden. Voor ons doel moet het gebruik dan ook afgeraden worden.
Demontabel meetvierkant op een groeiplaats van Anacamptis pyramidalis.
Papier en schrijfmateriaal (pas op met regen en verbleken door zon) of dient men altijd bij zich te hebben om direct in het veld een aantal gegevens te noteren die later ook in het verslag dienen voor te komen (zie hfdst. 7). Een smartphone of tablet kan ook worden gebruikt, maar het invoeren kost vaak meer tijd dan gewoon schrijven op papier. Wees kritisch bij het vaststellen van de naam van de gevonden soorten. Als de naam van een plant niet geheel zeker is, zet dan niets of zet een vraagteken achter de vermoedelijke naam. Ook kan men, als wel het geslacht, maar niet de soort bekend ís, de aanduiding ‘spec.’ (= species, soort) in plaats van de soortnaam zetten, bijvoorbeeld Epipactis spec. Met onjuiste opgaven is niemand gediend! Een camera is nuttig om bijzonderheden van de gevonden planten vast te leggen, maar ook om de biotoop af te beelden. Zie verder hfdst. 6 over fotografie. Voor onderzoek aan planten die moeilijk te bereiken zijn of waarvan men de groeiplaats niet wil betreden is een kijker heel nuttig. In dit verband wordt op de Pentax Papilio II gewezen (8,5 x 21 mm), de enige kijker waarmee men tot op 50 cm dichtbij kan scherpstellen. De kijker geeft een helder beeld en laat zich snel instellen. Voor enkele tientjes minder is nu (2015) ook nog de Papilio (zonder II) verkrijgbaar. De Papilio II heeft een verbeterde coating van de lenzen.
32
Tenslotte wordt voor populatieonderzoek nog eens nadrukkelijk verwezen naar het boek ‘Planten tellen'. Het bevat diverse suggesties voor onderzoek dat ook door amateurs kan worden gedaan: BREMER, P, JONGEJANS, E. OOSTERMEIJER, J.G.B. & WILLEMS, J.H.: Planten tellen. Over demografisch onderzoek. KNNV Uitgeverij, Zeist 2012.
Resultaat van demografisch onderzoek in een tabel samengevat volgens de methode van Tamm. Tien jaar lang zijn 25 individueel ingemeten exemplaren van Neottia ovata op een plot van 4 m2 gevolgd. Bron: http://members.quicknet.nl/dwkdb/orch-onderz/index.html (D.W. Kapteyn den Boumeester)
33
6. Orchideeënfotografie Ook de fotografie is sinds de eerste uitgave ingrijpend veranderd. De digitale fotografie heeft de kleinbeeldfilm verdrongen en de mogelijkheden zijn sterk uitgebreid. Toch is ook in deze tijd goede apparatuur een voorwaarde voor goede foto's. Wil men een orchideeënbloem op ware grootte afbeelden (1:1), dan zal men al gauw een macro-objectief nodig hebben. Dit betekent, dat men een camera met verwisselbaar objectief nodig heeft. Dat is in eerste instantie een digitale spiegelreflex ofwel DSLR. Daarnaast bestaan er sinds enkele jaren ook zogenaamde systeemcamera's met verwisselbare lenzen die geen spiegelreflex zijn, maar een digitale zoeker hebben. De keuze aan macro-objectieven is bij dit type camera echter nog niet groot. Naast echte macro-objectieven zijn er ook objectieven met een ‘macrostand'. Voor echte macrofotografie voldoen ze echter niet door de mindere kwaliteit van de gemaakte foto's terwijl de vergroting 1:1 niet haalt. Ook maken veel mensen foto's met een kleine compactcamera of met hun telefoon. De kwaliteit van die foto's blijft, ondanks diverse hulpmiddelen, echter duidelijk achter bij foto's gemaakt met een macro-objectief op een DSLR of systeemcamera. Een macro-objectief met een brandpunt van minstens 90 of 100 mm is aan te raden. De afstand tot de plant is groter dan bij 50 mm en wanneer men insecten wil fotograferen, misschien zelfs bestuivers van orchideeën, zal het dier door de grotere afstand minder snel opgeschrikt worden. Bij flitsopnamen wordt bij een 100 mm-objectief de achtergrond minder snel te donker dan bij een 50 mm-objectief. Een bijna onmisbaar onderdeel van de camera is de scherptediepteknop waarmee men de scherptediepte kan controleren. Niet alle camera's beschikken over die mogelijkheid. Wil men nog grotere afbeeldingen dan 1:1, dan zijn meer hulpmiddelen nodig. Men kan het macro-objectief in combinatie met tussenringen gebruiken of met een voorzetlens (van goede kwaliteit, liefst een tweelenzige achromaat). Ook kan men een tweede objectief d.m.v. een omkeerring omgekeerd (met de lensvatting naar voren) plaatsen op het objectief aan de camera. Lang niet alle combinaties werken goed. Soms ontstaat er vignettering. De uiterst geringe scherptediepte bij afbeeldingen groter dan 1:1 vraagt om het gebruik van een statief en instelslede. Zie verder de literatuur. Wanneer men vlak boven de grond fotografeert, is het gebruik van een opklapbaar display (live view) of van een hoekzoeker aan te bevelen. Men hoeft dan niet languit te gaan liggen met het grote risico een deel van de groeiplaats en de overige vegetatie te vernielen. Als men met een statief vlak boven de grond wil fotograferen, moet de middenzuil uitneembaar zijn en moeten de poten bijna horizontaal kunnen worden geklapt. Een heel goed alternatief voor een groot statief vormt de Minipod van Novoflex. De camerasystemen hebben tegenwoordig vaak een vorm van beeldstabilisatie. Hiermee kan men met iets langere sluitertijden fotograferen zonder dat dit tot bewegingsonscherpte leidt. Sommige cameramerken hebben in ieder objectief een aparte beeldstabilisator, andere hebben het systeem in de camera ingebouwd, waardoor de objectieven in theorie wat lichter en wat goedkoper kunnen zijn. Bij gebruik van een statief de stabilisatie uitschakelen, want in dat geval kan er extra onscherpte ontstaan! Bij macrofotografie is het beschikbare licht vaak te beperkt: de scherptediepte is gering en vereist diafragmeren (niet verder dan f/8 of f/11 om diffractie-onscherpte te vermijden; hoe meer pixels per mm, hoe eerder diffractie merkbaar is) en het onderwerp, dat heel dichtbij is, beweegt al snel met wat wind en vraagt om een snellere tijd. Ook neemt bij toenemende vergroting het lichtverlies toe. Om dat alles te compenseren kan de ISO-waarde verhoogd 34
worden, maar bij verhoging boven ca. 800 ISO wordt er vaak ook meer ruis zichtbaar. Er kan wel iets van worden weggefilterd, maar niet alles. Het is een beetje zoals vroeger hooggevoelige diafilms meer korrel veroorzaakten. Om een tekort aan daglicht op te vangen, kan er gebruik worden gemaakt van een flitser. Bij veel DSLR-camera's passen flitsers die volledig met de camera samenwerken (dedicated flitsers) en vaak ook nog draadloos kunnen functioneren. Men verkrijgt de mooiste belichting, als de flitser niet recht boven het objectief wordt gehouden, maar half naast en half boven het objectief. In de praktijk is het mogelijk om met de flitser tegen het objectief gedrukt uit de hand foto's te maken. Men is dan mobieler en beschadigt de groeiplaats minder. Ook kan zelf een beugel worden gemaakt of aangepast om de flitser met de camera te verbinden (let op de hierboven beschreven stand van de flitser). Waar het geen schade veroorzaakt kan men een statief gebruiken of beter nog het handzame macrostatiefje Minipod van Novoflex. Er zijn ook macro- en ringvormige flitsers met twee flitsbuisjes die op het objectief bevestigd worden. Een deel van zo’n flitser moet uitschakelbaar of dimbaar zijn voor een mooiere lichtval (bijv. Metz 15 MS-1). Een echte ringflitser, die inderdaad een ring van licht geeft, veroorzaakt een vlakke verlichting en wordt niet aangeraden. Ondanks geavanceerde belichtingstechnieken neigen veel camera's er toe om een heel lichte voorstelling te donker af te beelden en een heel donkere te licht. Het belichtingsprogramma zoekt nu eenmaal een gemiddelde grijstint. Gelukkig kunnen we met digitale camera's proefopnamen maken en dan de beste behouden. Het fotograferen in RAW in plaats van in JPEG biedt het voordeel, dat men achteraf de foto nog op allerlei manieren bewerken kan. Bij bewerking in Adobe Lightroom wordt de oorspronkelijke RAW-opname niet veranderd. Men kan een bewerking dus altijd ongedaan maken of anders uitvoeren. Een zo goed mogelijk gemaakte foto blijft echter nog altijd het beste uitgangspunt. Vergeet niet wat in hoofdstuk 2 over de negatieve aspecten van fotografie is gezegd! In boeken over natuurfotografie zijn vaak maar enkele pagina's gewijd aan macrofotografie. Op dit moment (2015) zijn er twee boeken in de Nederlandse taal speciaal over macrofotografie verkrijgbaar: DHAEZE, P.: Focus op Fotografie: Macro- en natuurfotografie. Van Duuren Media, Culemborg, 2e editie, 2014. SCHELVIS, J., HOOF van, P. e.a.: Praktijkboek macrofotografie. Birdpix, 2014. Beide boeken behandelen apparatuur, camera-instellingen, scherpte, belichting, compositie en de voorbereiding van een fotosessie. Het boek van Dhaeze is overzichtelijk en concreet en beschikt over een bruikbare index. Het behandelt verder fotografie in RAW en JPEG en geeft een beknopte inleiding in Lightroom. In het Praktijkboek Macrofotografie ontbreekt een index, wat het erg moeilijk maakt iets snel op te zoeken. Behalve de onderwerpen die beide boeken gemeen hebben, zijn er hier zes thematische hoofdstukken: vlinders, libellen, reptielen/amfibieën, flora, paddestoelen en overige dieren. Hierin staan prachtige foto’s en bijbehorende teksten die allerlei opnamemogelijkheden tonen. Het eindigt met een nuttig hoofdstuk over verantwoorde fotografie. De boeken overlappen elkaar voor een deel, maar Dhaeze geeft meer technische achtergrondinformatie en is m.i. het geschiktste handboek en naslagwerk. Het Praktijkboek doet zijn naam eer aan en telt veel meer inspirerende praktijkvoorbeelden. Daarom is ook dit boek het aanschaffen waard, zeker als men niet alleen orchideeën wil fotograferen. 35
Een ouder boek wil ik ook van harte aanbevelen. Veel mooie praktijkvoorbeelden (veel orchideeën) en uitstekende informatie over apparatuur en techniek. Digitale camera’s spelen nog geen rol, maar verder is het nu nog volledig bruikbaar: DAVIES, Paul H.: Close-up en macrofotografie. Baarn 1999, isbn 9021328933 (Ned. en Engelse uitg. alleen antiquarisch).
Zich openende bloem van Himantoglossum hircinum. Opname: Sony A580 (cropfactor 1,5) met Minolta 2,8/100 mm macro; 1/320 sec. bij f 10; ISO 400, uit de hand, beeldstabilisatie in de camera, RAW-formaat. Bewerking in Lightroom: 88% uitsnede, schaduwen +36, helderheid +17.
Na de opnamen Als de foto’s eenmaal gemaakt zijn komt de volgende stap. Ze moeten worden opgeslagen en gecatalogiseerd, zodat ze weer zijn terug te vinden, ze moeten vrijwel altijd in meerdere of mindere mate bewerkt worden (zeker RAW-opnamen) en je wilt ze kunnen vertonen. Voor dit alles en nog meer is er het uitstekende programma Adobe Lightroom. Men moet wel heel bijzondere bewerkingen van plan zijn, wil men nog teruggrijpen op Photoshop. In 2015 is Lightroom 6 uitgebracht. Heeft u al een oude versie geregistreerd -al is het versie 1- dan kunt tegen een speciaal tarief updaten naar 6. Op dit moment is de enige Nederlandse handleiding een boek van Dhaeze. Ook voor dit boek geldt: beknopt en duidelijk en met goede voorbeelden. Het is geschikt voor Lightroom versie 6, 5 en 4. Er zijn ook al enige Engelstalige boeken over LR 6 en wellicht komen er later nog andere in het Nederlands. DHAEZE, P. & FREDERIKS, H.: Ontdek Adobe Photoshop Lightroom 6 & CC. Van Duuren Media, Culemborg, 2015. 36
7. Verslaglegging Een verslag dient de verzamelde informatie op een begrijpelijke en systematische wijze weer te geven. Over het algemeen zal men bij karteringswerk alle gegevens per vindplaats meedelen, terwijl bij populatieonderzoek per soort en per vindplaats wordt gewerkt. Er zijn diverse soorten verslagen mogelijk. Het kan het verslag van een periode of reis betreffen, dat bijv. aan het vindplaatsarchief van de Werkgroep wordt toegezonden of een uitgebreid verslag op basis van vele gegevens, dat in een tijdschrift wordt gepubliceerd. Men begint met algemene informatie: het gekarteerde gebied, de periode waarin gekarteerd is, naam en adres van de karteerder. Vervolgens vermeldt men, van welke landkaarten gebruik is gemaakt, welke kaardatum is gebruikt en geeft men een overzicht van gebruikte afkortingen (bv. voor de toestand van de planten of de aantallen). Wanneer men vindplaatsen op basis van gegevens van anderen heeft bezocht, deelt men dat of hier mee óf bij de desbetreffende vindplaatsen. De volgende punten worden per vindplaats vermeld. Deze gegevens moeten al tijdens het terreinbezoek genoteerd worden, omdat men anders gevaar loopt iets te vergeten. 1. Vindplaatsaanduiding volgens het gebruikte karteringsysteem (bijv. kaartpositie of uurhok) en vermelding van het gebruikte systeem.. 2. Aanduiding van de vindplaats: naam van de dichtstbijzijnde plaats, ligging ten opzichte van een weg of dorp (bijv. 3 km NW Lindos), wegnummer, naam van bos, dal, berg etc. ln het geval een voor iedereen toegankelijke publicatie is het echter verstandig de ligging van een groeiplaats niet al te nauwkeurig aan te geven (geldt ook voor punt 1). 3. Biotoop (bijv. weide, loofbos, berm, maquis etc.), zo mogelijk ook het bodemtype (bijv. zand, leem, kalksteen etc.) en de pH. 4. Eventueel vermelding van de begeleidende flora. 5. Zo mogelijk de hoogte boven de zeespiegel, hetzij afgeleid van de kaart (hoogtelijnen), hetzij gemeten met een hoogtemeter. 6. Datum van de waarnemingen. 7. Namen van de orchideeën. 8. Groeistadium per gevonden soort. Hiervoor kunnen afkortingen worden gebruikt als: rozet RZ knop KN begin bloei BB volle bloei VB einde bloei EB uitgebloeid UB in vrucht VR
37
Ook andere afkortingen zijn mogelijk en daarom dienen ze altijd aan het begin van het verslag verklaard te worden. 9. Aantal exemplaren per gevonden soort. Voor de indeling van aantallen in groepen zijn ook weer vele systemen denkbaar. Bijv.: l = 1- 3 ex. ll = 4- 10 ex. lll = 11- 25 ex. lV= 26-100 ex. V = >100 ex.
of:
l = 1- 10 ex. Il = 11-100 ex. lll = >100 ex.
i-iet zal duidelijk zijn, dat ook hier een verklaring van de gebruikte afkortingen aan het begin van het verslag onmisbaar is. Fictief voorbeeld van een reisverslag: 12/4/2014 N 41.615198, O 15.877795 (WGS 84), hoogte 44 m Terrein oostelijk van de SS 89, vlak voor viaduct, begroeid met Ferula en Pistacia lentiscus; langs oude weg en onder hoogspanningsleiding. Anacamptis pyramidalis KN 6x Himantoglossum robertianum EB 2x Ophrys fusca EB 4x garganica VB 2x Orchis italica BB 9x Indien men verslagen van verschillende personen tot één groot verslag bewerkt, moet ook bij elke vindplaats de naam van de karteerder (of een afkorting daarvan) vermeld worden, bv. na de datum. Bij zo'n samenvoeging van verslagen moet men er natuurlijk ook goed op letten, dat overal hetzelfde systeem van afkortingen voor het bloeistadium en het aantal gebruikt wordt. Een te publiceren verslag zal meestal met een inleiding beginnen, waarin een en ander over de opbouw van het landschap, over de natuurlijke ontwikkeling en over de beïnvloeding door de mens wordt verteld. Naast de lijst van vindplaatsen met alle bijbehorende gegevens en eventueel kaartjes worden de gevonden soorten vaak ook per stuk nog kort behandeld (biotooptypen, bedreiging etc). ln een uitgebreid verslag dat gepubliceerd moet worden, kost het veel ruimte om alle namen van de orchideeën voluit te schrijven. Vaak worden dan de namen als volgt afgekort: een letter voor de genusnaam en drie (indien verwisseling met andere soorten dreigt: vier) letters voor de soortnaam (en eventueel opnieuw drie voor een subspecies). Bijv. O. pau voor Orchis pauciflora, maar O. palu voor Orchis palustris om verwarring met Orchis pallens te voorkomen. Wanneer echter zulke afkortingen in de computer gesorteerd moeten worden, heeft het systeem het nadeel, dat Orchis en Ophrys door elkaar komen te staan. Daarom kan men beter de genusnaam met drie letters afkorten: Orc. en Oph. Ook heeft men dan geen last van gelijkluidende soort-afkortingen bij Orchis en Ophrys (bv. O. mor voor zowel Orchís morio als Ophrys morisii). Bij gebruik van drie letters hoeft in voorkomende gevallen alleen Epipogium nog ten opzichte van Epipactis te worden verplaatst. Eveneens worden in lange, voor publicatie bedoelde verslagen meestal de gevonden aantallen en omvangrijke biotoop- en plaatsbeschrijvingen weggelaten. Het is echter wel van belang, dat deze gegevens beschikbaar zijn voor degenen die een nader onderzoek naar soorten of biotopen doen. Het vindplaatsarchief van de Werkgroep Europese Orchideeën van de KNNV is de beste plaats om deze gegevens onder te brengen.
38
Wanneer men van een gebied (eiland, departement etc.) veel gegevens bezit, kan het nuttig zijn bij het uitgebreide verslag verspreidingskaartjes te maken. De artikelen in de orchideeëntijdschriften geven een indruk, welke grafische mogelijkheden er zijn. Een verslag in het kader van een populatieonderzoek zal van de bovengenoemde punten zeker nr. 1 t/m 5 bevatten in een algemene beschrijving van de groeiplaats (De begeleidende flora is hier natuurlijk altijd van groot belang). Om de ontwikkeling van de planten te kunnen volgen, zijn er natuurlijk meer bezoeken per seizoen aan een groeiplaats nodig. Steeds worden dan de datum en de toestand van de individuele planten genoteerd. Gegevens over het weer en andere factoren kunnen hier, maar ook in het jaarverslag worden opgenomen. Zeer nuttig is het om jaarlijks een plattegrond te maken van de groeiplaats of van een deel ervan met daarin de waargenomen exemplaren.
Een aantal gegevens moet direct in het veld genoteerd worden. foto: P. den Houter ^
39