Veel gestelde vragen over screening, planMER, … Regelgeving 1. Wat zijn de verschillen tussen de oude en de nieuwe plan-m.e.r.-regelgeving (2007)? Het nieuwe plan-m.e.r.-decreet van 27 april 2007 is sinds 1 december 2007 van kracht. De nieuwe regelgeving wijkt op volgende punten van de oude af: 1. De definitie van een "plan of programma" (P/P) was in het vroegere decreet van 18/12/2002 ruimer dan de huidige definitie. Waar nu gesteld wordt dat we van een P/P spreken indien de opmaak van dit P/P is voorgeschreven op basis van een decretale of bestuursrechtelijke bepaling, was dat vroeger niet noodzakelijk. 2. Ook het toepassingsgebied van een P/P is gewijzigd. In het decreet van 2002 wordt het toepassingsgebied afgebakend d.m.v. de criteria, die opgelijst staan in bijlage I bij dit decreet. Het toepassingsgebied van een P/P ziet er thans als volgt uit: -
indien een passende beoordeling voor een P/P vereist is en/of;
-
indien het P/P het kader vormt voor de toekenning van een vergunning voor een project.
3. Enkele termijnen zijn licht veranderd. Een voorbeeld: de screeningsprocedure bestond in het decreet van 2002 al maar het volstond om uw verzoek tot ontheffing van een planMER onmiddellijk te richten aan de dienst Mer, terwijl er in het huidige decreet een ganse adviesprocedure (het raadplegen van adviesinstanties en openbare besturen) aan voorafgaat (vooraleer de dienst Mer gevraagd wordt een beslissing te nemen). De andere termijnen die verschillen hebben o.a. betrekking op de grensoverschrijdende raadpleging (vroeger had de dienst Mer 60 dagen de tijd om te beslissen, nu 90 dagen). 4. In de oude regelgeving dienden de instanties met een vertegenwoordiger in SERV en de MiNa-Raad geraadpleegd te worden, nu niet meer. Er kan wel nog steeds voor geopteerd worden dat relevante adviesinstanties zoals Natuurpunt, BBL of de Boerenbond aangeschreven worden. 5. In het oorspronkelijke decreet van 2002 was de doorwerking van het plan-MER in het finale P/P niet geregeld of althans niet verder uitgewerkt in een besluit van de Vlaamse Regering. Het gewijzigde decreet van 2007 expliciteert deze doorwerking in de noties van het “openbaar onderzoek” en de “milieuverklaring”. -
Samen met het P/P dient het plan-MER, alsook de volledigheidsverklaring van de kennisgeving/nota voor publieke consultatie en de goedkeuringsbeslissing van het plan-MER, in openbaar onderzoek te gaan.
-
De milieuverklaring bevat volgende elementen: A. een toelichting m.b.t. de wijze waarop milieuoverwegingen in het P/P werden geïntegreerd; B. hoe rekening werd gehouden met het plan-MER C. de redenen waarom is gekozen voor het voorliggende P/P en dit in het licht van de alternatieven die in het plan-MER werden behandeld.
Versie van 13-10-2009
1/17
Plan-m.e.r.-plicht en screeningsplicht 2. Klopt het dat elk RUP minstens screeningsplichtig is? Alle ruimtelijke uitvoeringsplannen vallen onder de definitie van plan of programma volgens het D.A.B.M. Indien een ruimtelijk uitvoeringsplan het kader vormt voor de toekenning van een vergunning voor een project en/of een passende beoordeling vereist is, dan valt het plan eveneens onder het toepassingsgebied volgens het D.A.B.M. Vervolgens dient nagegaan te worden of het ruimtelijk uitvoeringsplan al dan niet van rechtswege plan-MER-plichtig is. Indien een ruimtelijk uitvoeringsplan niet van rechtswege plan-MER-plichtig is, moet via een onderzoek tot m.e.r. (zogenaamde screening) aangetoond worden dat er geen aanzienlijke milieueffecten kunnen voortvloeien uit het plan. Voor elk ruimtelijk uitvoeringsplan zal dus ofwel een plan-MER, ofwel een screeningsnota opgemaakt worden. 3. Is een RUP voor een nieuw, geïsoleerd lokaal bedrijventerrein van 5 ha plan-MER-plichtig? Er dient steeds eerst en vooral nagegaan te worden of het RUP van rechtswege plan-MERplichtig is of niet. Indien er een passende beoordeling vereist is, is het RUP van rechtswege plan-MER-plichtig. Indien het RUP het kader vormt voor bijlage I of II projecten, is het RUP van rechtswege planMER-plichtig, tenzij het gaat om een kleine wijziging of een klein gebied op lokaal niveau. Indien het RUP niet het kader vormt voor bijlage I of II projecten, is het RUP niet van rechtswege plan-MER-plichtig. Als het RUP niet van rechtswege plan-MER-plichtig is, kan met een onderzoek tot milieueffectrapportage aan de milieubeoordelingsplicht voldaan worden, mits aangetoond wordt dat het RUP geen aanzienlijke milieueffecten zal genereren. Een bedrijventerrein van 5 ha is geen bijlage I of II-project (drempelwaarde is 50 ha), maar kan evenwel een ander bijlage I of II-project inhouden zoals bijvoorbeeld een ontbossing van 3 ha. 4. Zijn plannen van dwingend openbaar belang screeningsplichtig? En plannen om economische redenen? Art. 4.2.3 § 4. van het planMER-decreet stelt het volgende: “Voor een plan of programma dat uitsluitend bestemd is voor noodsituaties moet geen plan-MER worden opgemaakt.” Hieruit kan afgeleid worden dat de screening, die in se een voorafgaande toetsing is van de plan-MERplichtigheid van een plan of programma, evenmin in bovenvermeld geval dient opgesteld te worden. Voor alle andere plannen, dus ook voor plannen van dwingend openbaar belang, geldt echter wel een screeningsplicht. Dit op voorwaarde dat zij vallen onder de definitie en het toepassingsgebied van het D.A.B.M..
Versie van 13-10-2009
2/17
Screeningsprocedure en inhoud screeningsnota 5. Moet de volledige screeningsprocedure doorlopen worden? Een plan dat screeningsplichtig is (en niet van rechtswege plan-MER-plichtig), dient de volledige screeningsprocedure te doorlopen, d.i. vanaf de opmaak van de screeningsnota tot de uiteindelijke beslissing door de dienst Mer, tenzij de initiatiefnemer tijdens de screeningsprocedure tot het besluit komt dat het plan wel aanzienlijke effecten kan genereren. In dat geval kan de initiatiefnemer onmiddellijk overstappen tot de opmaakprocedure voor de plan-MER, en hierdoor tijd inwinnen. 6. Hoe uitgebreid moet worden getoetst aan de criteria van bijlage I bij DABM in kader van de screeningsprocedure? Bij de beoordeling van de aanzienlijkheid van de milieueffecten dient rekening gehouden te worden met de criteria van bijlage I bij D.A.B.M. De toetsing aan deze criteria dient in voldoende mate te gebeuren om de mogelijke aanzienlijke milieu-impact van het plan voldoende te kunnen inschatten en aldus te kunnen beoordelen. 7. Waaruit bestaat het screeningsdossier dat ingediend moet worden bij de dienst Mer? De initiatiefnemer stuurt het screeningsdossier (aangetekend) naar het volgende adres: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Milieueffectrapportage Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 Brussel Volgens artikel 4.2.6 van het D.A.B.M. bezorgt de initiatiefnemer een afschrift van de volgende documenten aan de dienst Mer: 1. Een beschrijving en verduidelijking van het voorgenomen plan of programma, in voorkomend geval met inbegrip van een afbakening van het gebied waarop het plan of programma betrekking heeft. 2. In voorkomend geval, de gegevens met de nodige vertaling die de administratie nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling. 3. Het verzoek van de initiatiefnemer tot raadpleging van de instanties. 4. De uitgebrachte adviezen door de aangeschreven instanties. 5. De door de initiatiefnemer gedane analyse, met inbegrip van de redenen waarom geen plan-MER noodzakelijk is. In concreto zijn het dus de volgende documenten die deel uitmaken van het screeningsdossier: -
De screeningsnota of het ‘verzoek tot raadpleging'.
-
(Kopie van) de brief met de adviesvraag die naar de adviesinstanties gestuurd is .
-
Een lijst van de aangeschreven adviesinstanties.
Versie van 13-10-2009
3/17
-
De ontvangen adviezen.
-
In voorkomend geval, de herinneringsbrief, gericht aan de adviesinstanties die niet reageerden binnen de termijn van 30 dagen.
-
Een begeleidende brief van de initiatiefnemer waarbij aangegeven wordt, hoe zal worden omgegaan met de ontvangen adviezen op de screeningsnota (optioneel).
Volgens artikel 4.2.7. dienen de screeningsnota en de beslissing van de dienst Mer omtrent de plan-MER-plicht ter beschikking gesteld te worden van het publiek. Deze documenten worden o.a. via de webstek www.mervlaanderen.be openbaar gesteld. Een digitale versie van de screeningsnota dient dus eveneens bezorgd te worden, via mail naar de betrokken dossierbehandelaar van de dienst BGP, naar
[email protected] of via Cd-rom. 8. Kan een initiatiefnemer de screeningsnota zelf opstellen, of moet dit gebeuren door MERdeskundigen? In tegenstelling tot planMER’s, kunnen screenings wel opgesteld worden door de initiatiefnemer zelf (meestal een gemeente, stad of de provincie). De beschrijving van het plan en het plan- en studiegebied verloopt meestal moeiteloos en gebeurt vb. in het kader van een RUP meestal door de ruimtelijke planners die ook het RUP uitwerken. Voor de beschrijving van de milieueffecten is er soms minder expertise in huis. Hierbij kunnen gemeente- en provinciebesturen uiteraard beroep doen op de milieuambtenaar, duurzaamheidsambtenaar, mobiliteitsambtenaar, archivarus, … voor zover deze binnen de administratie aanwezig zijn. De dienst BGP is steeds bereid de initiatiefnemer bij te staan met advies over de aanpak en de inhoudelijke uitwerking. De dienst BGP schrijft evenwel zelf geen screeningnota’s. Voor dossiers die zich op de grens van wel-of-geen aanzienlijke milieueffecten bevinden, worden meestal wel erkende MER-deskundigen ingeschakeld. In deze gevallen kan dit noodzakelijk zijn om op een wetenschappelijk onderbouwde manier aan te kunnen tonen dat de milieueffecten in kwestie niet aanzienlijk zijn. Voor vb. eerder eenvoudige RUP’s zijn we van mening dat het zelf opstellen van een screeningsnota, eventueel met onze begeleiding, zeker een haalbare kaart is. 9. Wordt de screeningsnota na de adviesronde aangepast op basis van de ontvangen adviezen of wordt de oorspronkelijke nota samen met de adviezen naar de dienst MER gestuurd en interpreteren zij de binnengekomen adviezen? De screeningsnota mag enkel aangepast worden indien in het document zelf heel duidelijk gemaakt wordt welke aanpassingen nà de adviesronde aangebracht zijn. De dienst Mer moet immers kunnen zien over welke informatie de adviesinstanties beschikten om hun advies te kunnen kaderen. Het is dus toegestaan dat er vb. een extra paragraaf toegevoegd wordt waarin aangegeven wordt op welke manier men zal omgaan met de adviezen. De initiatiefnemer kan eventueel ook via het zogenaamd “geïntegreerd advies” (zoals voor zien in art. 5 §2 van het planMER-besluit) aan de dienst BGP vragen of de aanpassingen volstaan. Het is even goed mogelijk dat de originele screeningsnota samen met de adviezen en een begeleidende nota waarin de adviezen besproken worden, ingediend wordt bij de dienst Mer. Dergelijke begeleidende nota is echter niet verplicht.
Versie van 13-10-2009
4/17
10. Wat als een adviesinstantie niet om advies gevraagd is, maar de adviesinstantie had wel graag advies gegeven? Kan de beslissing dan worden herroepen? De initiatiefnemer dient de betrokken instanties te raadplegen. Hij kan deze zelf selecteren (zonder tussenkomst van de dienst BGP) of hij kan een selectie vragen aan de dienst BGP. De selectie dient te gebeuren aan de hand van de lijst in de bijlage bij het planMER-besluit op basis van de beschrijving van het plan, het plangebied, de doelstellingen en reikwijdte van het plan en de mogelijke milieueffecten van het plan. Op verzoek van de adviesinstanties maakt de dienst BGP afspraken in welke gevallen hij de betrokken adviesinstanties al dan niet zal selecteren. Voor een RUP is het dus mogelijk dat sommige instanties die betrokken worden in het verdere proces, niet betrokken werden bij de screeningsprocedure. Dit is juridisch gezien geen enkel probleem. De dienst Mer beslist namelijk autonoom of het plan of programma planMER-plichtig is of niet. Indien zij van mening is dat er duidelijk geen aanzienlijk negatief effect mogelijk is voor vb. de discipline water, is zij niet verplicht om vb. de Vlaamse Milieumaatschappij te (laten) raadplegen. Voor het herroepen van de beslissing verwijzen we naar een volgende vraag. 11. Kan de beslissing over de planMER-plicht worden herroepen? Het planMER-decreet voorziet niet expliciet in een beroepsprocedure, maar dit belet niet dat er wel degelijk een is. Tegen de beslissing van de dienst Mer staat alleen een beroep open bij de Raad van State. 12. Wat bij grensoverschrijdende effecten? Als het plan of programma aanzienlijke effecten op mens of milieu kan hebben die een (gewest)grens overschrijden, dan wordt het betrokken land of gewest eveneens om advies gevraagd in functie van de beslissing bij de dienst Mer. De termijn waarin de dienst Mer een beslissing neemt over de planMER-plicht, bedraagt dan 90 dagen i.p.v. 30 dagen. In het kader van de adviesronde voorafgaand aan het indienen van het dossier bij de dienst Mer (zoals dat is voorzien in art. 3 §2 van het BVR van 12/10/2007) worden er geen instanties van een ander land/gewest betrokken. 13. Wat gebeurt er met opmerkingen van burgers over het plan zelf naar aanleiding van de openbaarmaking van de beslissing over de planMER-plicht, dus in een vroeg stadium van de RUP-procedure? Na het nemen van de beslissing over de planMER-plicht worden de screeningsnota en de beslissing ter beschikking gesteld aan het publiek. Dit gebeurt via de website van de dienst Mer en door terinzagelegging op de gemeente. De gemeente/provincie/initiatiefnemer kondigt dit aan via aanplakking, via een bericht in het gemeentelijk infoblad en via hun website. Voor veel burgers is dit het eerste moment waarop concrete informatie over het plan bekendgemaakt wordt. De screeningsprocedure voorziet echter niet in een mogelijkheid om opmerkingen of bezwaren te registreren, noch over de beslissing noch over het plan zelf. Het doel van de screeningsprocedure is namelijk het nemen van een beslissing over de planMER-plicht en niet het bekendmaken van het plan aan de burger. Voor wat een RUP betreft, volgt dit pas later, tijdens het openbaar onderzoek op het voorlopig vastgesteld RUP.
Versie van 13-10-2009
5/17
14. Hoe wordt omgegaan met ‘bezwaren’ op de screening tijdens het openbaar onderzoek voor een RUP, aangezien dit mee ter inzage gelegd wordt? De burger kan verwijzen naar elementen uit de screening om bezwaar in te dienen tegen het RUP. Bezwaar indienen tegen de uitkomst van de screeningsprocedure zelf, nl. de ontheffing van de planMER-plicht, kan echter niet tijdens het openbaar onderzoek voor het RUP. Het D.A.B.M., waarin de screeningsprocedure beschreven is, voorziet niet uitdrukkelijk in een beroepsmogelijkheid maar dit belet niet dat er wel degelijk een is. Tegen de beslissing van de dienst Mer is enkel beroep mogelijk bij de Raad van State.
Versie van 13-10-2009
6/17
Screening en project-MER of plan-MER 15. Als de screening aantoont dat er geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn, is er dan nog ontheffing nodig voor project-m.e.r. voor bijlage II? Als het plan het kader vormt voor de toekenning van een vergunning voor een bijlage II-project, maar het gaat om een klein gebied op lokaal niveau of om een kleine wijziging, dan kan er een screeningsnota voor dit plan opgesteld worden. Ook als deze nota aantoont dat er geen aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden bij de uitvoering van het plan, moet er een ontheffing van project-MER aangevraagd worden voor het bijlage II-project in kwestie. De informatie uit de screeningsnota kan wel gebruikt worden in het ontheffingsdossier op projectniveau. 16. Mag men de screeningsprocedure overslaan en onmiddellijk overgaan naar een plan-m.e.r.procedure? Indien het RUP van rechtswege plan-MER-plichtig is, dient onmiddellijk een plan-m.e.r.-procedure opgestart te worden. Indien het RUP niet van rechtswege plan-MER-plichtig is, maar de initiatiefnemer heeft een vermoeden dat het plan aanzienlijke milieueffecten kan veroorzaken, dan kan de initiatiefnemer zelf beslissen onmiddellijk de procedure van het opstellen van een planMER te doorlopen.
Versie van 13-10-2009
7/17
Taken van de adviesverlenende instanties 17. Wat is het voorwerp waarover gemeenten en provincies advies geven tijdens het verzoek tot raadpleging (i.k.v. de screening)? Gemeenten en provincies dienen advies te geven over álle mogelijke milieueffecten die van gemeentelijk, resp. provinciaal belang zijn. Dit advies houdt het volgende in: 1. of zij akkoord gaan dat de mogelijke gevolgen op het leefmilieu op een correcte wijze in het verzoek tot raadpleging zijn beschreven, 2. en indien zij niet akkoord zijn, welke informatie zij ter beschikking hebben die de beoordeling van de milieueffecten kan beïnvloeden. 18. Wat wordt verwacht van de adviesverlenende instanties (bv. het Agentschap R-O Vlaanderen) i.k.v. de screening/kennisgeving? 1. Screening Een adviesinstantie (bv. het Agentschap R-O Vlaanderen) dient advies te geven over de mogelijke effecten op díe (milieu)disciplines waarin zij als expert optreedt. Het Agentschap RO Vlaanderen kan zo bv. advies geven op ruimtelijke ordening (vaak terug te vinden onder de milieudiscipline mens-ruimtelijke aspecten) en onroerend erfgoed (monumenten, stads- en dorpsgezichten, archeologische sites, landschappen) m.a.w. op de mogelijke effecten die met het beleidsdomein RWO te maken hebben. Dit advies houdt het volgende in: -
of zij akkoord gaat dat de mogelijke gevolgen op het leefmilieu (in casus gaat het meer bepaald om de effecten op de ruimtelijke ordening en het onroerend erfgoed) op een correcte wijze in het verzoek tot raadpleging zijn beschreven,
-
en indien zij niet akkoord zijn, welke hun inschatting is aangaande de mogelijke aanzienlijkheid van deze effecten van een welbepaald plan/programma en in voorkomend geval de informatie aanreiken om tot die inschatting te komen.
2. Kennisgeving of publieke nota voor consultatie De adviesinstantie dient advies te geven over de reikwijdte (meer bepaald de omvang van het studiegebied), het detailleringsniveau, de inhoudelijke aanpak (methodologie) en de voorgestelde alternatieven die het plan-MER zal omvatten. En dit telkens vanuit de eigen invalshoek (i.e. ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed in geval van het Agentschap R-O Vlaanderen). 19. Moeten de screenings door álle adviserende instanties geadviseerd worden? In het plan-m.e.r.-besluit van 12 oktober 2007 staan alle mogelijk te raadplegen adviesinstanties opgesomd. Al naargelang de locatie en de aard van het plan en het studiegebied (van de screening) zullen deze of gene adviesinstanties om advies verzocht moeten worden. De dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen (BGP) kan de initiatiefnemer desgewenst een adressenlijst van de aan te schrijven adviesinstanties bezorgen. In een aantal gevallen zal zij van mening zijn dat het plan redelijkerwijs geen aanzienlijke milieueffecten kan veroorzaken, waardoor zij een uitgebreide adviesprocedure niet noodzakelijk acht.
Versie van 13-10-2009
8/17
1. Let wel: in ieder geval is de initiatiefnemer van het plan of programma ten allen tijde verplicht om het advies in te winnen van de deputatie(s) van de provincie(s) of van het college of de colleges van burgemeester en schepenen van de gemeente(n), waarop het voorgenomen plan/programma milieueffecten kan hebben. Indien de initiatiefnemer van het plan/programma zelf een gemeente of provincie is, dan dient deze vanzelfsprekend niet aan zichzelf advies te vragen. 2. Uiteraard kan de initiatiefnemer ervoor kiezen om daarnaast ook nog andere adviesinstanties te raadplegen, die niet staan opgesomd in het plan-m.e.r.-besluit. Alle aangeschreven adviesinstanties dienen een advies uit te brengen (desnoods met enkel de melding dat zij akkoord zijn dat er geen aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden). U kunt uw screeningsdossier pas voorleggen aan de dienst Mer, op het ogenblik dat u over alle adviezen beschikt of op het ogenblik dat de adviestermijn verstreken is en u desgevallend een herinneringsbrief heeft verstuurd. Indien een adviesinstantie het nalaat uw screeningsnota te adviseren, dient u na 30 dagen na de datum van ontvangst (bij de adviesinstantie) van uw verzoek tot raadpleging, een eenmalige herinnering sturen naar de betreffende instantie. Indien een antwoord dan nog steeds zou uitblijven, kunt u uw screeningsdossier toch indienen bij de dienst Mer. 20. Hoe kan een adviesinstantie laten weten op welke manier ze wenst aangeschreven te worden, of wie de contactpersoon is? Dit kan via mail of telefoon naar elke medewerker van de dienst BGP, maar bij voorkeur naar Veerle Timmermans (
[email protected], 02/553.80.07). 21. Is de rol van de adviesinstanties beperkt tot het aanleveren van gegevens, of moeten adviesinstanties ook de aanzienlijkheid van milieueffecten beoordelen? In de omzendbrief staat op p. 20: “Deze vorm van raadpleging is voorzien om de instanties toe te laten de gegevens met betrekking tot het studiegebied waarover zij beschikken, die eventueel nog niet bekend zouden zijn bij de initiatiefnemer of de dienst Mer, aan de initiatiefnemer over te maken zodat de dienst Mer een gefundeerde beslissing kan nemen over de planMER-plicht van het voorgenomen plan of programma.” Impliceert dit dat de rol van de adviesinstantie beperkt is tot ‘ontbrekende gegevens aanleveren’? Dienen de milieueffecten door de adviesinstantie zelf beoordeeld te worden of is dit de rol van initiatiefnemer of dienst Mer? Is het wel aan de adviesinstanties om een oordeel te vellen over de milieueffecten, als deze geen milieudeskundigen zijn? De rol van de adviesinstantie is niet beperkt tot het aanleveren van gegevens. Nog belangrijker is het beoordelen van de aanzienlijkheid van milieueffecten (zie ook een eerdere vraag). De adviesinstantie beoordeelt dus ook de aanzienlijkheid van de milieueffecten, maar de adviezen zijn niet-bindend (uitgezonderd het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos dat er een passende beoordeling vereist is). Het is de dienst Mer die de eindbeslissing neemt. De dienst Mer kan het advies kaderen in het geheel van adviezen die voor een bepaald plan gegeven zijn, en kan het ook vergelijken met andere dossiers. In sommige gevallen kan een adviesinstantie dus van mening zijn dat er een aanzienlijk milieueffect op kan treden als gevolg van de uitvoering van een plan, maar kan de dienst Mer toch beslissen dat dit niet het geval is (en dus het plan ontheffen van de planMER-plicht) omdat vb. het begeleidend schrijven elementen
Versie van 13-10-2009
9/17
aanreikt die het advies van de instantie weerleggen, of omdat de dienst Mer volgens haar beoordelingskader het effect in kwestie niet als ‘aanzienlijk’ beschouwt. Er wordt naar gestreefd dat de adviesinstanties, dienst BGP en dienst Mer op één lijn zitten betreffende de beoordeling van aanzienlijkheid van de milieueffecten, indien nodig door overleg tussen deze diensten.
Versie van 13-10-2009
10/17
Termijnen 22. Het openbaar onderzoek duurt minstens 60 dagen. Langer is dus ook mogelijk? Ja. Indien reeds op basis van andere wetgeving (bv. decreet ruimtelijke ordening voor wat betreft ruimtelijke uitvoeringsplannen) eveneens een openbaar onderzoek moet worden georganiseerd, dan kan de organisatie van beide raadplegingen wel op mekaar afgestemd worden. In ieder geval dient het openbaar onderzoek over het plan-MER afgerond te zijn vóóraleer het plan of programma waarop het betrekking heeft, definitief wordt vastgesteld of aan een wetgevingsprocedure wordt onderworpen. 23. Zijn de termijnen i.k.v. de plan-m.e.r.-procedure vervaltermijnen? Neen, de termijnen voor de volledigheidsverklaring van de kennisgeving, het opstellen van de richtlijnen, het goed- of afkeuren van de definitieve versie van het plan-MER en de eventuele heroverweging zijn termijnen van orde. Met andere woorden, deze zijn niet afdwingbaar. De dienst Mer stelt wel alles in het werk om de hierboven aangehaalde termijnen te halen. 24. De termijnen i.k.v. de procedures binnen ruimtelijke ordening zijn bindend. Kan dit botsen met de termijnen van orde van de m.e.r.- procedure? Indien de m.e.r.-procedure in een zo vroeg mogelijke fase van het RUP-proces aanvangt, zal de kans op conflicten tussen de diverse termijnen uiterst miniem zijn. Het opstarten van een milieueffectrapportage, zij het een onderzoek tot milieueffectrapportage of zij het een volwaardige plan-m.e.r., kan in principe al zodra doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het RUP gekend zijn.
Versie van 13-10-2009
11/17
Plan-MER, project-MER en passende beoordeling 25. Moeten er twee openbare onderzoeken georganiseerd worden, een in het kader van het RUP en een voor het plan-MER (zowel in geval de integratiespoorprocedure wordt gevolgd als in geval de generieke plan-m.e.r.-procedure wordt doorlopen)? 1. Integratiespoorprocedure: Het woord “integratie” doet al vermoeden dat plan-MER en ontwerp-RUP gelijktijdig openbaar zullen worden gemaakt. Aangezien het plan-MER integraal deel dient uit te maken van het RUP, volgt hieruit dat RUP en plan-MER samen op hetzelfde tijdstip in openbaar onderzoek gaan. Ook in art. 4.2.4 van het D.A.B.M. wordt gesteld dat, indien voor een integratiespoor wordt geopteerd, het plan-MER tezamen met het ontwerpplan beschikbaar dient te worden gesteld van het publiek. 2. Generieke procedure: In principe zijn de beide opties mogelijk (ofwel twee afzonderlijke openbare onderzoeken: een over het plan-MER en een over het (ontwerp-)plan, ofwel actieve openbaarheid van het planMER en het ontwerpplan tijdens eenzelfde openbaar onderzoek). Omwille van praktische redenen gaat de voorkeur echter uit naar de organisatie van één enkel openbaar onderzoek (cf. D.A.B.M. art. 4.2.11 § 1. en plan-m.e.r.-besluit van 12/10/2007, art.9). 26. Als er een passende beoordeling gemaakt is op plan-MER-niveau, is er dan nog een passende beoordeling nodig op project-MER-niveau? Ja, er dient een passende beoordeling opgemaakt te worden op projectniveau als er reeds een passende beoordeling is opgemaakt op het planniveau. Er wordt gesteld dat elke stap in de ontwikkeling van plan tot uitvoeringsgericht project dient vergezeld te zijn van een “passende beoordeling” uitgewerkt op het kennisniveau van het plan/project zelf. 27. Mogen adviesinstanties die niet reageren of die meedelen geen opmerkingen te hebben in een vroege fase van de plan-m.e.r.-procedure, daarna weggelaten worden uit de lijst aan te schrijven instanties in het verdere plan-m.e.r.- en RUP-proces? De wetgeving laat niet toe dat instanties niet verder op de hoogte worden gehouden van de verdere procedure, zelfs niet als ze niet reageren of meedelen geen opmerkingen te hebben in een bepaalde juridische stap van de volledige plan-m.e.r.-procedure. Alle adviesinstanties die initieel worden aangeschreven voor advies tijdens de vroege fase (d.i. kennisgevingsdossier of nota voor publieke consultatie), zullen op de hoogte gebracht worden van de beslissing van de richtlijnen en de uiteindelijke beslissing van de goed- of afkeuring van het definitieve plan-MER. Verder dient opgemerkt te worden dat de instanties die aangeschreven worden in kader van de plan-m.e.r.-procedure niet steeds dezelfde zijn als deze die aangeschreven worden in kader van de RUP-procedure. In het geval het plan-MER het integratiespoorbesluit volgt, dan worden de adviesinstanties die in kader van de plenaire vergadering worden aangeschreven, ook aangeschreven in de fase van de publieke consultatie. De dienst Mer kan alsnog ervoor kiezen om de lijst aan te vullen met andere instanties waarvan ze het advies nuttig acht. In het geval het plan-MER het generieke spoor volgt, dan schrijft de dienst Mer de instanties aan waarvan ze het
Versie van 13-10-2009
12/17
advies nuttig acht. Deze instanties zullen niet per se ook uitgenodigd worden voor het advies tijdens de RUP-procedure, en omgekeerd. 28. Is er een verlichting van de project-m.e.r.-procedure indien reeds een plan-MER voorhanden is? Een project-m.e.r.-procedure – als vervolg/verderzetting van een plan-m.e.r.-procedure - kán in zekere mate minder uitgebreid zijn dan een reguliere project-m.e.r.-procedure (zonder voorafgaande plan-m.e.r.-procedure), als aan onderstaande voorwaarden is voldaan. De verlichting zal zich vertalen naar een van volgende pistes: -
ofwel kan de procedure voor de opmaak van een project-MER in een korter tijdsbestek doorlopen worden;
-
ofwel kan een ontheffing van de project-MER-plicht worden aangevraagd in geval het gaat om een project uit bijlage II van het projectmerbesluit.
1. Ontheffing project-MER-plicht: Indien het reeds bestaande plan-MER betreffende het plan of programma waarin het project past, is goedgekeurd door de dienst Mer én een nieuw project-MER geen nieuwe of bijkomende
gegevens
over
aanzienlijke
milieueffecten
zou
voortbrengen,
kan
de
initiatiefnemer van het project een ontheffing van de project-MER-plicht aanvragen in geval het gaat om een project uit bijlage II van het projectmerbesluit. Belangrijk hierbij is dat de gegevens aangeleverd in het plan-MER nog actueel zijn. 2. Verkorting procedure opmaak project-MER: Indien wél een volwaardige project-MER dient opgesteld te worden en een ontheffing dus niet verleend kan/zal worden, dan is het toch mogelijk dat de procedure voor de opmaak van een project-MER minder tijd in beslag zal nemen. Dit omdat bepaalde informatie uit het plan-MER kan overgenomen worden: 1. in het project-MER zelf of 2. in de kennisgeving voorafgaand aan het project-MER. Men kan er voor opteren het reeds uitgevoerde, voor het project relevante onderzoek van het plan-MER over te nemen in de kennisgeving van het project-MER. Vervolgens dient aangegeven te worden wat in het eigenlijke project-MER nog bijkomend onderzocht zal worden. Voorwaarde (in geval van beide pistes) hierbij is wel dat het plan en bijhorende plan-MER reeds gedetailleerd genoeg beschreven zijn én dat de informatie in het plan-MER nog niet verouderd is. Algemene stelregel is: hoe minder verfijnd en actueel het plan-MER is, hoe meer bijkomend onderzoek een project-MER zal vergen. 29. Kan het ontwerp-RUP ook een ontwerp-plan-MER zijn? Al naargelang deze vraag geïnterpreteerd wordt, kan een ander antwoord gegeven worden. 1. RUP en plan-MER zijn twee duidelijk te onderscheiden entiteiten. Waar het RUP een ruimtelijk plan betreft, is het plan-MER een milieurapport over een plan, in casus het RUP. Toch kan het plan-MER (indien de integratiespoorprocedure gevolgd wordt) vormelijk volledig geïntegreerd worden in de toelichtingsnota. Men kan er echter ook voor opteren het plan-MER als bijlage bij de toelichtingsnota op te nemen. De leeswijzer bij de toelichtingsnota geeft aan op welke wijze het plan-MER in de toelichtingsnota werd geïntegreerd. Versie van 13-10-2009
13/17
2. Het plan-MER dient definitief te zijn, ten laatste 21 dagen vóór de plenaire vergadering, wanneer de adviserende instanties i.k.v. die plenaire vergadering de te adviseren stukken (voorontwerp-RUP met screening of plan-MER) toegestuurd krijgen. In principe is een “ontwerp-plan-MER” nadien dus niet langer mogelijk. Dit neemt niet weg dat, indien het voorontwerp-RUP aangepast wordt ná de plenaire vergadering, geval per geval bekeken kan worden of het bestaande plan-MER deze wijziging kan opvangen, eventueel met toevoeging van een extra hoofdstuk, waarover de dienst Mer opnieuw het laatste woord heeft.
Versie van 13-10-2009
14/17
Varia 30. Screening-terminologie Screeningsprocedure = onderzoek tot milieueffectrapportage Screeningsnota = verzoek tot raadpleging Screeningsdossier = screeningsnota (ook digitaal) + adviezen + herinneringsbrieven + (optioneel) begeleidende nota PlanMER-decreet = Decreet van 27 april 2007 houdende wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (B.S. 20/06/2007) PlanMER-besluit = Besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2007 betreffende de milieueffectrapportage van plannen en programma's (B.S. 7/11/2007) ProjectMER-besluit = Besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/02/2005) 31. Wat is het verschil tussen de verschillende soorten milieueffectrapportages? In se kan men een vijftal groepen onderscheiden binnen de milieueffectrapportage: - project-MER - plan-MER - ontheffing voor een project-MER - screening (= ontheffing voor een plan-MER) - plan-MER volgens een integratiespoor Een milieueffectrapport voor een project (project-MER) of een ontheffing voor een project-MER zal steeds plaatsvinden in het kader van een vergunning (milieuvergunning, stedenbouwkundige vergunning...), die voor dat project moet worden aangevraagd. De initiatiefnemer van een project (en van een project-MER) kan zowel een privé-instantie zijn (bv. een bedrijf) als een overheidsinstantie. Een milieueffectrapport voor een plan (plan-MER, al dan niet via een integratiespoor) of een screening zal in principe in een vroeger stadium gebeuren dan een project-MER. Een "project" kadert immers meestal in een "plan". Een plan-MER of screening zal dus betrekking hebben op een plan of programma in de ruimte zin van het woord (beleidsvoornemen). De initiatiefnemer van een plan is steeds een overheidsinstantie. Zowel een ontheffing voor een project-MER als een screening (= ontheffing voor een plan-MER) zijn milieubeoordelingen of vormen van milieueffectrapportage waarin de initiatiefnemer tracht aan te tonen dat zijn plan of project geen aanzienlijke milieueffecten zal genereren, waardoor hij van de plicht om een meer uitgebreide en diepgaande project- of plan-MER op te stellen, kan
Versie van 13-10-2009
15/17
ontheven worden. Eigenlijk zijn ontheffingen (dus zowel screening als ontheffing van een projectMER) de "miniversies" binnen het domein van de milieueffectenrapportage en zijn de eigenlijke project- en plan-MER's de meer uitgewerkte versies. Een ontheffing voor een project-MER kan ook opgesteld worden indien er reeds vroeger een planMER werd goedgekeurd voor een plan waarbinnen het voorziene project past, of indien er reeds een goedgekeurde (en nog actuele) project-MER voorhanden is, én een nieuwe project-MER geen nieuwe gegevens omtrent aanzienlijke milieueffecten zal aanleveren. Een screening kan ook opgesteld worden indien het voorziene plan slechts een uitwerking of kleine wijziging is van een bestaand plan én een nieuwe plan-MER geen nieuwe gegevens omtrent aanzienlijke milieueffecten zal opleveren, of als er reeds een systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de te verwachten milieugevolgen heeft plaatsgevonden, op voorwaarde dat deze aan de essentiële vereisten van een plan-MER voldoet. Tenslotte kan een initiatiefnemer beslissen om de plan-m.e.r.-procedure te volgen via het generieke spoor of via een integratiespoor. Het generieke spoor kan voor álle plannen en programma's, die binnen de definitie en het toepassingsgebied van het plan-m.e.r.-decreet van 27 april 2007 vallen, van toepassing zijn. Wanneer een integratiespoor is ingeschreven in een welbepaald decreet of besluit, kunnen díe plannen die betrekking hebben op dit decreet/besluit (zo bestaat er bv. een besluit binnen het beleidsdomein RWO voor wat betreft RUP's of ruimtelijke uitvoeringsplannen), een plan-m.e.r.-procedure volgens integratiespoor volgen. Beide procedures (generiek spoor of integratiespoor) zijn in grote lijnen dezelfde. Het verschil bestaat erin dat de integratiespoorprocedure expliciet bepaalt dat de plan-MER reeds tijdens de opmaak van het plan mee geïntegreerd wordt in het plan. Indien men een plan-m.e.r.-procedure via het generieke spoor doorloopt, kan dit in theorie ook na de opmaak van het plan. Doch, ook bij het generieke spoor wordt ervoor gepleit de plan-m.e.r.-procedure zo spoedig mogelijk op te starten. M.a.w., ook de plan-m.e.r.-procedure via generiek spoor kan al in een vroegtijdige fase van de opmaak van een plan aanvangen. 32. Wie is erkend als MER-coördinator en als MER-deskundige? Momenteel zijn er nog geen erkende MER-coördinatoren aangeduid door de Vlaamse Regering. Als gevolg hiervan kan elke erkende MER-deskundige tot een later te bepalen datum optreden als MER-coördinator. Een lijst van erkende MER-deskundigen is terug te vinden op de webstek van de afdeling Milieuvergunningen van het departement LNE (www.mina.be/mer-deskundigen).
Versie van 13-10-2009
16/17
Ondersteuning door dienst BGP 33. Bestaat er een typebestek voor offertes i.k.v. de opmaak van een plan-MER/ project-MER? Neen, er bestaat geen typebestek aangezien de plannen en projecten zo divers zijn dat een standaardbestek nooit de volledige lading kan dekken. Relevant is dat wel dat in het bestek wordt aangegeven welke disciplines en welke effecten binnen deze disciplines aan bod moeten komen in het MER. De dienst BGP staat wel ter beschikking van initiatiefnemers uit de overheid om hen inhoudelijk te ondersteunen bij de opmaak van bestekken. 34. Ondersteunt de dienst BGP ook intercommunales? En private studiebureaus? De
dienst
BGP
kan
inderdaad
ook
intercommunales
begeleiden,
gezien
zij
ook
overheidsinstanties zijn. De dienst BGP kan private studiebureaus ondersteunen, voor zover zij in opdracht werken van een initiatiefnemer uit de overheidssector. 35. Hoe kan ik de dienst BGP contacteren? Onze contactgegevens vindt u op www.mervlaanderen.be.
Versie van 13-10-2009
17/17