Van Judith Janssen verschenen ook bij Mozaïek Junior: Terug naar de Titanic De mysterieuze monnik
ISBN 978 90 239 9419 0 NUR 283 Ontwerp omslag Marleen Verhulst Illustratie omslag Roelof van der Schans Lay-out/dtp binnenwerk Gerard de Groot © 2012 Uitgeverij Mozaïek, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden Mozaïek Junior is een onderdeel van Uitgeverij Mozaïek www.uitgeverijmozaiek.nl
Voor Marcel
Het water! Een zilverwitte strook, die langzaam maar zeker op hen af kwam rollen, donderend en dodelijk. Het leek op de zomerse zee die golvend het strand op kwam en plagerig probeerde aan hun blote voeten te knabbelen. Maar het was winter, het was nacht en dit was geen zomerse zee. Dit was een zwarte wolf in witte schaapskleren. Niet plagerig, maar woest en wild. Een gevaarlijk monster dat hen niet zou laten ontsnappen. Het zou hen verslinden…
7
1. Achtervolging op zaterdagmiddag
Z
e zag hem snel de klas uitglippen, behendig en vlot tussen de andere kinderen door. Maar met zijn rode haar was hij niet moeilijk te volgen voor Jet. Ze greep haar tas, racete naar de deur en wrong zich door de drukte in de gang. Ze mocht hem niet uit het oog verliezen. Verderop stond hij bij de kapstok, met zijn grijze wollen jas al aan. Terwijl hij zijn muts opzette en een sjaal om zijn nek draaide, keek hij om zich heen, een beetje schichtig, alsof hij bang was ontdekt te worden. Maar wat heeft hij toch te verbergen, vroeg Jet zich af. Zo ging het nu al een paar weken. Na schooltijd nam hij meteen de benen, bijna alsof hij vluchtte, en was hij onvindbaar. Ze snapte er niets van. Krijn was altijd haar vriend geweest, al sinds hun ouders bevriend raakten. Als peuters waren ze door hun moeders tegenover elkaar op de keukenvloer gezet en sindsdien speelden ze samen. Haar moeder kende nog allerlei verhalen van toen ze klein waren. Hoe ze samen de kolenschep hadden bestudeerd en daarna een spoor van zwarte handjes achtergelaten hadden. Dat ze vader en moedertje speelden waarbij de poezen hun kinderen waren die dan ook mooi werden aangekleed. Ook vond haar moeder het altijd weer nodig om Jet eraan te herinneren hoe ze als klein meisje samen met Krijn in de teil ging. ‘Toen waren we echt nog héél klein, moeder,’ zei ze dan, waarna ze snel van onderwerp veranderde. Zij dacht liever 9
terug aan de geheime clubs die ze hadden opgericht of aan de middagen op het water met de kleine roeiboot. Eigenlijk voelde het alsof ze broer en zus waren, maar dan zonder de eindeloze ruzies. Ze kon zich gewoon niet voorstellen dat zij en Krijn geen vrienden waren. Maar dat leek allemaal lang geleden. Soms vroeg ze zich af of het nog wel goed zou komen met hun vriendschap. Al wekenlang antwoordde Krijn steevast: ‘Nee, vandaag niet,’ als ze vroeg of hij kwam spelen na school. Op zijn best maakten ze samen een uurtje huiswerk, waarna hij er snel weer vandoor moest om thuis te helpen. Tenminste, dat zei hij. Er was iets aan de hand, dat was zeker, maar als Jet ernaar vroeg werd hij boos. ‘Bemoei je toch niet altijd met mij, je bent mijn moeder niet.’ Het gaat wel weer over, dacht ze lange tijd. Soms was Krijn zo, dan was hij nukkig en deed-ie flauw. Uiteindelijk trok hij wel weer bij, ze moest gewoon een beetje geduld met hem hebben. Maar haar geduld begon op te raken. Ze miste de vriend met wie ze eropuit kon trekken en over het strand kon rennen, en aan wie ze haar zelfbedachte moppen kon vertellen. Bovendien, dat hij iets voor haar achterhield vond ze gewoon niet eerlijk. Zo kon je geen vrienden zijn. Daarom had ze een plan bedacht. Ze zou hem achtervolgen na schooltijd. Misschien zou ze dan meer te weten komen. Waar hij heen ging bijvoorbeeld, want hij kwam de laatste tijd altijd met de fiets op school, terwijl het maar een klein eindje lopen was van zijn huis naar school. Dat was vreemd. En hij was vaak weg, zonder dat zijn vader wist waarheen. ‘Is hij dan naar iemand toe?’ had ze een keer gevraagd aan oom Wiecher, de vader van Krijn. Hij was geen echte oom, maar zo noemde ze hem al zo lang ze zich kon herinneren. Hij had zijn hoofd geschud. ‘Ik weet het niet, meid, hij ging er met zijn fiets op uit.’ 10
Daar werd ze niet veel wijzer van. Maar vandaag was ze voorbereid: zij was ook op de fiets naar school gekomen. Waar hij ook heen ging, ze zou hem blijven volgen. Niets kon haar nu nog tegenhouden. Het was zaterdagmiddag en ze had tijd genoeg om het mysterie van haar vriend te ontrafelen. Ze glimlachte even. Natuurlijk was het veel leuker om samen met Krijn iemand te bespieden, maar een avontuur was een avontuur. Ze was hem kwijt! Nu al, na hooguit twee minuten achtervolging, geweldig! Krijn was met een noodgang het plein af gefietst, maar net toen zij op haar fiets wilde springen om hem achterna te racen, was de bovenmeester op het plein verschenen. Hij had zijn vinger streng omhoog geheven en alleen maar ‘mevrouwtje’ gezegd, met een lage bromstem. Even had ze zich afgevraagd of ze kon doen alsof ze hem niet had gehoord, maar daar had ze net niet genoeg lef voor gehad. Bovendien, als hij haar straf zou geven en op school achter een blad strafwerk zou zetten, was ze nog verder van huis. Braaf was ze dus naast haar fiets naar de straat gelopen, om daar tot de conclusie te komen dat ze nu een kans van drieëndertig komma drie procent had dat ze de goede richting zou kiezen. Linksaf, rechtsaf of rechtdoor, ze moest gokken. ‘Bedankt, meester,’ had ze gemompeld, en vervolgens ienemiene-mutte gedaan. Ze nam de eerste straat rechts, langs de kerk. Hoog boven haar ging de grote Nederlandse vlag klapperend tekeer in de wind. Er werd gevlagd ter ere van de verjaardag van prinses Beatrix. Vanavond zouden ze thuis zeker luisteren naar de speciale radio-uitzending voor de prinses. De klok sloeg, het was half een. 11
Ze trapte verder, de hoek om, waar ze bijna van de fiets geblazen werd. Sjonge, wat waaide het vandaag, het stormde gewoon. In de zomer was ze dol op Zeeland en op het dorp waar ze woonde, lekker dicht bij het strand en de zee. Maar die eeuwige wind, daar had ze een hekel aan. Vooral zoals nu in de winter, als haar haren alle kanten opwaaiden en ze de hele tijd haar hand op haar opbollende rok moest houden. Zo onhandig! En dan kwam ze, ondanks al haar geploeter, ook nog eens nauwelijks vooruit. Ze zat zich net af te vragen of ze op de verkeerde weg gegokt had, toen ze ineens de fiets van Krijn zag staan tegen de winkel van de bakker. Ze trapte op de rem en stuurde snel opzij om zich in een steegje te verbergen. Net op tijd, want een paar tellen later kwam Krijn de winkel uit. Hij heeft vast snoep gekocht, dacht Jet. Tot zover niet verdacht. Maar wat ging hij nu doen? ‘Lukt het?’ vroeg plotseling een stem achter haar. Ze hapte naar adem van schrik en glimlachte snel naar een dikke vrouw die breeduit voor haar stond met een mattenklopper in de aanslag. Ze kende haar wel van de kerk. ‘Eh, hallo, mevrouw Dirksland, ik eh… sta een vriend te bespieden,’ antwoordde ze. De vrouw grijnsde en liep langs haar heen. Ze keek om het hoekje. ‘Die jongen van Cornelissen?’ Jet knikte. ‘Dan zou ik maar opschieten, hij fietst net in de richting van de haven.’ ‘Bedankt!’ Jet zwaaide al fietsend naar de vrouw, die haar mattenklopper lachend in de lucht stak. De strijd ging verder! Krijn stopte niet bij de kaai om naar het water te kijken, maar slalomde om de mensen heen die de hoge golven stonden te bewonderen. Jet keek met een schuin oog naar de zee. Het 12
was een machtig gezicht, de witte schuimkoppen die met geweld tegen de kade aanbeukten en witte sproeiers omhoog spoten. Ze voelde een waaier van zout water tegen haar gezicht en knipperde met haar ogen. Boven haar hoofd schreeuwden de meeuwen, die zich eerst door de wind lieten meevoeren en dan met een ruk naar beneden doken. Zij roken waarschijnlijk ook de geur van vis die vanuit de haven kwam aandrijven. Als die leuke vriend van haar niet zo geheimzinnig deed, zouden zij hier tussen de mensen ook naar het water staan kijken. Maar nu moest ze achter hem aan en snel ook, want hij scheen geen last te hebben van tegenwind en reed inmiddels alweer een flink stuk verder. Ze zag hem de bocht nemen en de lange dijk opgaan. ‘Nee, hè, niet daarheen,’ zuchtte ze. Ze begon moe te worden maar het leek erop dat de achtervolging nu pas echt ging beginnen. Hij reed gewoon het dorp uit, de lege polder in. Deze dijk leidde naar Ouddijke, het volgende dorp, acht kilometer verderop. Er stonden onderweg een paar boerderijen: die van boer Goedkoop, waar moeder altijd aardappels haalde, en die van de familie Van der Velde. Jet dacht aan wat de meester een paar maanden geleden had verteld over die familie. Tijdens de oorlog hadden op hun boerderij veel jonge mannen uit het dorp ondergedoken gezeten. Die moesten eigenlijk in Duitsland werken voor de bezetter, maar dat wilden ze niet. Op de boerderij hadden ze een schuilplaats gekregen en daardoor waren ze de oorlog veilig doorgekomen. De Duitsers hadden er zelfs een paar keer een inval gedaan, maar nooit hadden ze de mannen gevonden. Iedereen in de klas vond het superspannend en zij en Krijn hadden geprobeerd te bedenken waar die geheime schuilplaatsen dan konden zijn. Eigenlijk wilden ze wel een keer naar de boer toegaan en rondkijken op de boerderij, maar dat durfden ze niet zo goed te vragen. 13
Zou Krijn daar nu misschien naartoe gaan, in zijn eentje? Dat zou wel gemeen zijn. Hij wist dat zij net zo nieuwsgierig was als hij! Ze begon honger te krijgen, maar moest nu maar even niet denken aan de stamppot van haar moeder, anders zou ze regelrecht omkeren. Nee, ze had zich voorgenomen erachter te komen wat het geheim van Krijn was en dat zou ze voor elkaar krijgen ook. Als hij nu achterom kijkt, ziet hij me direct, dacht ze, terwijl ze verder en verder van het dorp weg fietste. Er waren hier nauwelijks plekken om je te verbergen, alleen een paar kale boompjes die kromgebogen stonden door de wind. Maar tot nu toe fietste Krijn door zonder op of om te kijken. Ze bleef zo ver achter hem dat ze hem nog net zien kon, ingespannen turend naar zijn donkergroene muts. Tot hij ineens stopte. Hij stapte van zijn fiets af en legde die op de grond. Jet liet zich snel met fiets en al zo laag mogelijk zakken. Het was te koud om op de weg te gaan liggen, anders had ze dat gedaan. Ze keek rond. Wat was hier te beleven, waarom stopte hij hier? Er was hier geen kip, zelfs de schapen en koeien die in de zomer in de weilanden liepen, waren verdwenen. De boerderij van de familie Van der Velde zag ze in de verte liggen, links van de dijk. Maar hier, aan de rechterkant, stond alleen één grote schuur, verderop in een weiland, waarschijnlijk van een andere boer ergens uit de buurt. Ze kroop onder haar fiets vandaan en werkte zich op haar hurken naar de rand van de dijk. Ze stak haar hoofd zo ver als ze durfde omhoog en kreeg Krijn goed in het vizier. Hij stampte door het drassige grasland recht op de schuur af en glipte naar binnen. Hij had er niets van gemerkt dat ze achter hem aanzat, want hij deed totaal geen moeite om niet gezien te worden. Wie zou hem ook zien, er was hier toch geen mens? 14
‘Dat denk je maar, jongen, mij ontgaat helemaal niets,’ grinnikte ze. Even later stond Jet met de koude ijzeren deurklink in haar hand. Ze aarzelde. Wat zou ze zo meteen zien? Wat verborg hij voor haar? Ze had genoeg spannende boeken gelezen om allerlei gekke dingen te bedenken: een handgranaat uit de oorlog, een laboratorium voor een wonderdrankje, een vermoorde politieagent of… Ze beet op haar lip. Misschien had ze iets teveel fantasie. Maar nee, de reden waarom haar handen trilden en ze niet zeker wist of ze wel naar binnen wilde, was een andere. Een gedachte die net zomaar in haar hoofd was opgekomen, een vervelende, waar ze eigenlijk geen aandacht aan wilde besteden maar die ze niet zomaar opzij kon schuiven. Een meisje… Een ander meisje. Dat kon het natuurlijk ook zijn. Stel je voor dat dat het was. Dat hij verliefd was op een meisje en hier met haar afsprak. Ze zag het al voor zich: misschien liep ze dadelijk wel tegen een kussend stelletje op. Krijn die een ander meisje aan het zoenen was, jakkes! Ze kneep in de deurklink zo hard ze kon. Nee, zoiets zou hij toch nooit voor haar verborgen houden? Dat zou hij toch wel tegen haar zeggen? Of… juist niet? Ze werd helemaal dol van haar eigen gedachten. Ze sloot haar ogen, haalde diep adem en nam een besluit. Wat daarbinnen ook gebeurde, ze moest het gewoon weten! Ze gooide de deur van de oude schuur open, met alle kracht die ze had. ‘Krijn Cornelissen, jij hebt mij wat uit te leggen!’
15