EREBOS
Voor Leon
Ursula Poznanski
Vertaling Esther Ottens
LEMNISCAAT
De vertaling van dit boek is tot stand gekomen met steun van het Oostenrijkse ministerie van Onderwijs, Kunst en Cultuur.
© Nederlandse vertaling Esther Ottens 2011 Omslagontwerp: Christian Keller / Leentje van Wirdum Nederlandse rechten Lemniscaat b.v., Vijverlaan 48, 3062 hl Rotterdam, 2011 isbn 978 90 477 0373 0 Copyright © Loewe Verlag GmbH, Bindlach 2010 Test Ursula Poznanski Oorspronkelijke titel Erebos Oorspronkelijke uitgever Loewe Verlag, Bindlach Alle rechten voorbehouden Druk en bindwerk: Drukkerij Wilco, Amersfoort Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderingsbestendig papier en geproduceerd in de Benelux waardoor onnodig en milieuverontreinigend transport is vermeden.
3
Het huis was leeg en ijskoud toen Nick thuiskwam. Zijn moeder had natuurlijk weer haast gehad en was vergeten de ramen dicht te doen. Hij hield zijn jas aan, deed alle luiken dicht en draaide de radiator in zijn kamer zo ver mogelijk open. Daarna viste hij het hoesje uit zijn zak en maakte het open: Erebos. Nick trok een grimas. Erebos klonk als Eros. Misschien was het een datingprogramma? Dat zou echt iets voor Brynne zijn en dat kon ze dan meteen uit haar hoofd zetten. Hij zette de computer aan, haalde terwijl het apparaat aan het opstarten was een plaid uit de woonkamer en sloeg die om zijn schouders. Hij had zeker vier ongestoorde uren voor zich. Meer uit gewoonte, maar ook om de spanning nog een beetje op te voeren, checkte hij eerst zijn mail (drie keer reclame, vier keer spam en één verbitterd bericht van Betthany, die iedereen die nog één keer de training oversloeg de verschrikkelijkste gevolgen in het vooruitzicht stelde). Op het moment dat hij Facebook wilde openen meldde Finn zich op MSN. ‘Hoi broertje lief! Alles goed?’ Nick glimlachte onwillekeurig. ‘Ja hoor, prima.’ ‘Hoe gaat het met mama?’ ‘Ze heeft het druk, maar verder wel goed. Hoe is het bij jou?’ ‘Idem. De zaak loopt als een dolle.’ ‘Cool.’ Nick besloot verder geen vragen te stellen. ‘Moet je horen, Nicky. Dat shirt dat ik je beloofd had… Je weet toch welk, hè?’ En of Nick dat wist. Een shirt van Hell Froze Over, de beste band ter wereld als je het Finn vroeg. ‘Wat is daarmee?’
28
‘Ik kan het niet in jouw maat krijgen. In elk geval de komende vier weken niet. Je bent te lang, broertje. Die lui van de fanshop hebben het besteld, maar het duurt nog even. Is dat oké?’ Eerst wist Nick niet waarom hij zo teleurgesteld was. Waarschijnlijk omdat hij in zijn hoofd een beeld had van hem en Finn bij het concert over twee weken, allebei in het HFO-shirt met de ijsblauwe duivelskop voorop, terwijl ze samen ‘Down the Line’ meebrulden. ‘Maakt niet uit,’ tikte Nick. ‘Ik hou het in de gaten, dat beloof ik. Kom je weer eens bij me langs?’ ‘Tuurlijk.’ ‘Ik mis je, broertje, weet je dat?’ ‘Ik jou ook.’ En hoe. Maar dat zou hij Finn niet aan zijn neus hangen, anders voelde die zich weer schuldig. Na de chat met zijn broer keek Nick nog even naar Emily’s tekeningen op deviantart, maar daar was sinds gisteren niets veranderd. Nogal logisch, dacht hij een beetje beschaamd, en hij ging weer offline. Het stemmetje in zijn hoofd raadde hem aan eerst zijn opstel voor Engels te schrijven, voor hij zich over Erebos boog. Maar het was kansloos, Nick was veel te nieuwsgierig. Hij maakte het hoesje open, trok een lelijk gezicht naar Brynnes handschrift en stopte de dvd in de drive. Het duurde een paar seconden voor er een venster openging. Geen film, geen muziek. Een spel. Het installatievenster gaf een donker beeld. Op de achtergrond was een vervallen toren te zien, in een verschroeid landschap. Voor de toren stond een zwaard rechtop in de kale aarde, met een rode lap om het gevest gebonden. De lap wapperde in de wind, als een laatste herinnering aan het leven in een dode wereld. Daarboven, ook in het rood, welfde het woord ‘Erebos’. Nick kreeg vlinders in zijn buik. Hij zette het geluid harder,
29
maar er was geen muziek te horen, alleen een diep gerommel, als van een naderend onweer. Nick liet de cursor boven de install-knop zweven, met het onbestemde gevoel dat hij nog iets vergat… Natuurlijk, de virusscan. Met twee verschillende programma’s checkte hij de files op de dvd, en hij zuchtte opgelucht toen ze allebei het sein veilig gegeven hadden. Vooruit dan maar. Heel langzaam schoof de blauwe installatiebalk op. Met piep, piepkleine sprongetjes. Een paar keer gebeurde er helemaal niets meer en leek het alsof de computer vastgelopen was. Nick ging met de muis heen en weer; de cursor bewoog in elk geval nog, zij het langzaam en schokkerig. Nick wiebelde ongeduldig op zijn stoel. Vijfentwintig procent, dat geloofde je toch niet! Dan kon hij net zo goed even iets te drinken gaan halen. Toen hij minuten later terugkwam, was het eenendertig procent. Vloekend liet hij zich op zijn stoel vallen en wreef in zijn ogen. Wat een ellende. Een heel uur later was de honderd procent bereikt. Nick juichte al inwendig toen het beeld zwart werd. En zwart bleef. Niets hielp. Geen tik tegen de kast, geen toetsencombinatie, geen woedeaanval. Het beeldscherm toonde niets dan onverbiddelijke duisternis. Op het moment dat Nick het opgaf en op de resetknop wilde drukken, gebeurde er toch nog iets. Uit het duister maakten zich rode letters los, woorden die pulseerden alsof een verborgen hart ze voedde met bloed en leven. ‘Treed binnen. Of keer om. Dit is Erebos.’ Hèhè, eindelijk! Vol prikkelende voorpret koos Nick ‘Treed binnen’. Voor de verandering werd het beeld weer eens zwart, wat een paar seconden duurde. Nick leunde achterover in zijn stoel. Het was niet te hopen dat dit hele spel zo traag was. Aan zijn com-
30
puter kon het niet liggen, die was zo goed als nieuw, processor en grafische kaart waren razendsnel en al zijn andere games draaiden probleemloos. Geleidelijk werd het beeldscherm lichter en verscheen er een heel realistisch aandoende open plek in een bos, met daarboven de maan. In het midden hurkte een figuur in een gescheurd hemd en een tot op de draad versleten broek. Zonder wapen, alleen met een stok in zijn hand. Dat was waarschijnlijk een character. Bij wijze van proef klikte Nick rechts naast de figuur, die opsprong en precies naar de gekozen plek liep. Oké, de besturing was doodsimpel en de rest zou hij ook binnen de kortste keren doorhebben. Dit was tenslotte niet zijn eerste game. Gewoon maar beginnen dus. Alleen, welke kant moest hij op? Hij zag geen pad en ook geen aanwijzing. Een kaart misschien? Nick probeerde een menu op te roepen, maar er was niets te vinden. Geen verwijzingen naar quests of doelen, geen andere characters in zicht. Alleen een rode levensbalk en daaronder een blauwe balk, die waarschijnlijk de energie aangaf. Nick probeerde verschillende toetsencombinaties die bij andere games altijd succes hadden, maar hier haalden ze niets uit. Dit ding wemelt natuurlijk van de programmeerfouten, dacht hij mismoedig. Op de gok klikte hij op zijn sjofele character. ‘Naamloos’ verscheen er boven zijn hoofd. ‘Ook best,’ mompelde Nick. ‘De geheimzinnige naamloze.’ Hij liet zijn haveloze figuur eerst een stukje rechtdoor lopen, toen naar links, ten slotte naar rechts. Alle richtingen leken verkeerd te zijn en er verscheen niemand aan wie hij het kon vragen. ‘Het is supercool, ik zweer het je,’ aapte hij in gedachten Brynne na. Aan de andere kant… Colin leek ook helemaal ondersteboven van dit spel. En Colin was niet achterlijk. Nick besloot zijn mannetje rechtdoor te laten lopen. Dat zou hij zelf ook doen als hij verdwaald was, dacht hij. Eén bepaalde kant op blijven lopen. Ooit zou hij ergens op stuiten en aan elk bos kwam een eind.
31
Hij concentreerde zich op zijn naamloze, die behendig om bomen heen liep en storende takken met zijn stok wegsloeg. Elke stap van het mannetje was duidelijk te horen, kreupelhout kraakte, dorre bladeren ritselden. Toen hij over een rotsblok klauterde rolden er losgeraakte stukjes steen naar beneden. Voorbij het rotsblok werd de grond drassiger. De naamloze kwam niet meer zo snel vooruit, want hij zakte telkens tot aan zijn enkels weg. Nick was onder de indruk. Het was allemaal ontzettend realistisch, zelfs het soppende geluid dat je krijgt als je door de blubber waadt ontbrak niet. De naamloze ploeterde voort, begon te hijgen. De blauwe balk was al voor twee derde leeg. Bij het volgende rotsblok gunde Nick zijn character een rustpauze. Hij steunde met zijn handen op zijn bovenbenen en liet zijn hoofd hangen, kennelijk in een poging weer op adem te komen. Er moest hier ergens een beek zijn. Nick hoorde water kabbelen en besloot dat de pauze ten einde was. Hij stuurde de naamloze een stukje naar rechts, waar hij inderdaad een smal beekje ontdekte. Nog steeds hijgend bleef zijn mannetje op de oever staan. ‘Vooruit, drink dan,’ zei Nick. Hij drukte op het pijltje naar beneden en was verrukt toen de naamloze zich nog bukte ook en met zijn hand water uit de beek schepte om te drinken. Daarna ging het vlotter. De grond werd minder drassig en de bomen stonden niet meer zo dicht op elkaar. Maar nog steeds ontbrak elk oriëntatiepunt, en Nick begon te vrezen dat zijn almaar-rechtdoor-tactiek een fiasco was. Als hij nu maar een beter overzicht had, een plattegrond misschien, of… Overzicht! Nick grijnsde. Even kijken, misschien kon zijn virtuele Ik behalve bukken ook wel klimmen. Hij koos een imposante boom met laaghangende takken uit, zette het mannetje ervoor en drukte op het pijltje omhoog. De naamloze legde zijn stok zorgvuldig neer en trok zich aan de takken op. Hij stopte zodra Nick de toets losliet en klom verder als hij hem weer indrukte. Nick stuurde hem zo hoog moge-
32
lijk de boom in, tot de takken te dun werden en het mannetje er bijna af gleed. Pas toen hij stevig stond waagde Nick een blik rondom. Het uitzicht was fantastisch. De volle maan stond hoog aan de hemel en wierp zijn schijnsel over een zilvergroene, schijnbaar eindeloze bomenzee. Links waren de uitlopers van een bergketen te onderscheiden, rechts zette de vlakte zich voort. Rechtdoor was het landschap heuvelachtig. Kleine lichtpuntjes verspreid over de heuvels wezen op nederzettingen. Juist, dacht Nick triomfantelijk. Rechtdoor is goed. Hij had zijn vinger al bij de pijl naar beneden toen hem een warmgeel schijnsel tussen de bomen opviel, heel dichtbij. Dat zag er veelbelovend uit. Als hij zijn koers een klein beetje naar links verlegde, moest hij binnen een paar minuten op de lichtbron stuiten. Een huis misschien? Ongeduldig haalde hij de naamloze naar beneden, waar het mannetje zijn stok weer opraapte en verder liep. Nick beet op zijn onderlip en hoopte maar dat hij zich de richting goed ingeprent had. Het duurde niet lang voor hij tussen de bomen de eerste zwakke stralen meende te ontwaren. Bijna op hetzelfde moment stuitte hij op een hindernis: een kloof in de aarde die zo breed was dat zijn mannetje er onmogelijk overheen kon springen. Balen! De kloof strekte zich naar beide kanten uit en verdween in het donker tussen de bomen. Eromheen lopen zou de naamloze veel tijd en misschien ook wel zijn oriëntatie kosten. Nick zag de omgevallen boom pas nadat hij een tijdje had zitten vloeken. Als hij die in de juiste positie zou weten te krijgen… De spatiebalk was de sleutel tot succes. Nicks naamloze trok, sleepte en duwde de boomstam alle kanten op die de cursor hem opdroeg. Toen de boom dwars over de kloof lag stond het mannetje te hijgen en was de energiebalk weer een beetje korter geworden. Met de grootst mogelijke omzichtigheid liet Nick zijn beeldschermheld over de stam balanceren. De boom bleek een uiterst
33
wankele brug, want bij de vijfde stap rolde hij een stukje naar rechts. Nick kon zijn personage met een gewaagde sprong nog net in veiligheid brengen. Het schijnsel was nu sterker dan voorheen – en het flikkerde. Vlak voor Nick lag een kleine open plek en in het midden brandde een houtvuur. Een man zat in de vlammen te turen. Nick haalde zijn vinger van de muisknop en de naamloze bleef abrupt staan. De man bij het vuur verroerde zich niet. Hij droeg geen zichtbaar wapen, maar dat betekende nog niets. Het kon een magiër zijn; zijn lange zwarte mantel wees in elk geval in die richting. Misschien zou Nick meer te weten komen als hij de figuur aanklikte. De cursor had de man nog niet aangeraakt of hij tilde zijn hoofd op en liet een smal gezicht met een klein mondje zien. Op hetzelfde moment werd er onder in het beeldscherm een dialoogvenster geopend. ‘Gegroet, naamloze.’ De letters staken zilvergrijs af tegen de zwarte achtergrond. ‘Je was snel.’ Nick bracht zijn character dichter naar de man toe, maar de man reageerde niet, veegde alleen met een lange tak de brandende houtjes van zijn kampvuur bij elkaar. Nick was teleurgesteld; eindelijk kwam hij in dit verlaten bos iemand tegen, kreeg de man alleen zo’n armetierige groet over zijn lippen. Pas toen Nick de knipperende cursor op de volgende regel van het dialoogvenster zag, begreep hij dat er een antwoord van hem verwacht werd. ‘Ook gegroet,’ tikte hij. De man met de zwarte mantel knikte. ‘Het was een goed idee om in die boom te klimmen. Slechts weinig naamloze reizigers zijn zo vindingrijk. Erebos verwacht veel van je.’ ‘Bedankt,’ schreef Nick. ‘Denk je dat je verder wilt?’ Om het mondje van de man verscheen een verwachtingsvolle glimlach. Nick wilde ‘Natuurlijk!’ tikken, maar zijn gesprekspartner was nog niet klaar.
34
‘Alleen als je een verbond sluit met Erebos kun je laten zien wat je waard bent. Dat moet je wel weten.’ ‘Oké,’ antwoordde Nick. De man boog het hoofd en stak zijn stok diep in de gloed van zijn kampvuur. Vonken vlogen door de lucht. Het ziet er zo echt uit. Nick wachtte, maar de ander maakte geen aanstalten het gesprek voort te zetten. Waarschijnlijk had hij al zijn tekst al afgedraaid. Benieuwd of de man zou reageren als hij hem uit zichzelf aansprak tikte Nick ‘p#434<3xxq)jolk-
35
teren in zijn stoel. Dat was geen vraag, meer een tegenwerping. Daar zou de man bij het vuur geen ingeprogrammeerd antwoord op hebben. ‘Daar heb je gelijk in. Dat is de macht van Erebos.’ Hij hield de tak in de vlammen en haalde hem er brandend weer uit. Een beetje ongerust, hoewel hij dat voor zichzelf niet wilde toegeven, controleerde Nick of zijn computer echt offline was of dat er iemand een geintje met hem uithaalde. Nee. Geen verbinding met het internet. De tak in de hand van de man stond in lichterlaaie, de weerschijn danste in zijn ogen. Als vanzelf tikten Nicks vingers de volgende zin. ‘Hoe is het om dood te zijn?’ De man lachte schor en kortademig. ‘Je bent de eerste naamloze die me dat vraagt!’ Met een verstrooide beweging gooide hij de resten van zijn stok in het vuur. ‘Eenzaam. Of vol geesten. Wie zal het zeggen.’ Hij ging met een hand over zijn voorhoofd. ‘Als ik jou zou vragen: hoe is het om te leven – wat zou je dan antwoorden? Iedereen leeft op zijn eigen manier. Zo is ook iedereen op zijn eigen wijze dood.’ Als om zijn woorden kracht bij te zetten trok de dode man de capuchon van zijn mantel over zijn hoofd, waardoor er een schaduw over zijn neus en ogen viel. Alleen het kleine mondje bleef zichtbaar. ‘Op een dag kom je er ongetwijfeld zelf achter.’ Ongetwijfeld. Nick veegde zijn klamme handen af aan zijn broek. Hij vond het niet meer zo’n prettig onderwerp. ‘Hoe moet ik verder?’ tikte hij, terwijl hij geamuseerd vaststelde dat hij op een zinnig antwoord rekende. ‘Wil je dan verder? Ik waarschuw je. Doe het liever niet.’ ‘Natuurlijk wil ik verder.’ ‘Ga dan naar links en loop langs de beek tot je bij een kloof komt. Daar loop je doorheen. Daarna… zul je het verder wel zien.’ De dode man kroop dieper in zijn mantel weg, alsof hij het koud had. ‘En let op de bode met de gele ogen.’
36
4
Langs de beek, het klokkende geborrel de hele tijd links, in een kalm drafje, dat niet al te veel energie eiste. Energie, constateerde Nick, was niet de sterkste kant van zijn naamloze. Bij het kleinste hellinkje begon hij al te hijgen en moest hij pauzeren. Net zo lang tot de balk rechts onder in het scherm weer blauw kleurde. Dan verder. Over keien klauteren, over hindernissen springen, uitkijken naar de kloof. En nergens een bode met gele ogen te bekennen. Geleidelijk steeg het land rechts en links van de beek, de donkere bosgrond maakte plaats voor een stenige bodem en steeds vaker lagen er keien in de weg, die het de naamloze moeilijk maakten om vooruit te komen en hem een paar keer ten val brachten. Maar pas toen het terrein aan weerszijden twee keer zo hoog was als zijn mannetje, begreep Nick dat hij zich al in de kloof bevond. Bovendien merkte hij dat hij niet alleen was. In het droge struikgewas links en rechts van het pad ritselde iets, er bewoog iets, en als op een onhoorbaar bevel sprongen er kleine, padachtige wezentjes uit tevoorschijn, die zich met z’n allen op hem stortten. Aan hun pootjes zaten niet alleen zwemvliezen maar ook klauwen, waarmee ze de naamloze behoorlijk toetakelden. Door de schrik duurde het een paar seconden voor Nick aan de staf in de hand van zijn character dacht en zich begon te verdedigen. Twee van de padden sloegen op de vlucht, één stierf er aan de voeten van de naamloze aan een gerichte stokslag. ‘Strike,’ mompelde Nick. Maar de laatste pad hing aan het linkerbeen van de naamloze, en onder zijn klauwen verspreidde zich een bloedvlek. Gealar-
37
meerd zag Nick dat de levensbalk nog maar voor iets meer dan de helft rood was. Hij ramde op de spatiebalk, waardoor de naamloze een sprong maakte, maar de pad was er niet van onder de indruk. Uiteindelijk had de escapetoets het gewenste effect. De naamloze draaide zich bliksemsnel om, schudde het padachtige wezen af en gaf het op Nicks bevel de genadeslag. Zijn levensbalk was inmiddels tot ver onder de helft teruggelopen. Nick controleerde of er geen andere aanvallers in de buurt waren en ging met de muis naar de paddenkadavers, waarop de informatie ‘4 vleeseenheden’ verscheen. ‘Kijk eens aan,’ bromde hij. Hij zette zijn uitgeputte mannetje weer overeind, liet hem het vlees bij elkaar rapen en zette zijn tocht door de kloof voort. Hij was op zijn hoede en zou elke onverwacht opduikende pad-met-klauwen een ram met zijn stok geven. Maar er kwamen geen tegenstanders meer. Wel werd er op de achtergrond een ritmisch geluid hoorbaar, dat door de wanden van de kloof veelvoudig werd weerkaatst. Hoefgetrappel. Hij liet de naamloze langzamer lopen en voorzichtig de volgende bocht om sluipen, waarachter zich niets anders verborg dan nog meer steile rotswanden en nog meer keien. Even later hield het hoefgetrappel opeens op. Nick stuurde de naamloze dicht langs de rotswand, waar manshoge doornstruiken groeiden. Verder, tot vóór hem nog een rotswand oprees. Halverwege, maar nog altijd hoog boven het hoofd van de naamloze, stak een breed uitsteeksel de kloof in, met daarachter de smalle ingang van een grot. Voor deze ingang zat, op een reusachtig gepantserd paard, een magere figuur in een grijze jas, die zowel Nick als de naamloze leek te wenken. Nick registreerde vaag de kale, spitse schedel en de overdreven lange, knokige vingers. Hij was met zijn volle aandacht bij de vaalgele ogen van de man. ‘Je bent heel handig te werk gegaan.’ ‘Bedankt.’ ‘Maar met je levenskracht is het treurig gesteld.’
38
‘Weet ik.’ ‘Daar moet je in het vervolg op letten.’ De zakelijke toon van de bode vormde een bizar contrast met zijn griezelige uiterlijk. ‘Het is tijd dat je een naam krijgt,’ vervolgde hij. ‘Tijd voor de eerste rite.’ Bedaard wees hij naar de grot achter hem. ‘Ik wens je geluk en de juiste beslissingen. We zien elkaar weer.’ Hij keerde zijn paard en stoof weg. Nick wachtte tot het hoefgetrappel weggestorven was voor hij zijn mannetje tegen de rotswand op stuurde. Een steile, uit de steen gehouwen trap leidde naar het plateau. ‘Tijd voor de eerste rite.’ Waarom had hij nu alweer klamme handen? Hij klikte met de linkermuisknop op de donkere ingang van de grot. De naamloze liep erheen en verdween. Een tel later werd het beeld zwart. Duisternis. Stilte. Nick zat te draaien op zijn stoel. Waarom duurde het zo lang? Hij rammelde in het wilde weg op het toetsenbord, maar dat veranderde niets aan de zaak. ‘Kom op nou,’ zei hij, en hij gaf een klap op de kast van zijn computer. ‘Niet opgeven.’ De duisternis duurde voort en Nick werd steeds zenuwachtiger. Hij kon de dvd eruit halen en er opnieuw in stoppen, of hij kon de resetknop indrukken, maar dat was riskant. Het kon zijn dat hij dan weer opnieuw moest beginnen. Of dat het spel helemaal niet meer wilde starten. Opeens hoorde hij iets. Toktok! Als het kloppen van een hart. Nick deed de bovenste la van zijn bureau open, haalde zijn koptelefoon eruit en sloot die aan op de computer. Nu hoorde hij het duidelijk, en op de achtergrond klonk er nog iets anders. Hoorns, die korte notenreeksen speelden. Hij moest aan jachtsignalen denken. Het klonk veelbelovend. Alsof het spel op de achtergrond in volle gang was, zonder hem. Hij zette het geluid harder en ergerde zich omdat hij niet eerder op het idee was gekomen om zijn koptelefoon op te zetten. Misschien had hij belangrijke informatie gemist, waarschuwingen, aanwijzingen!
39
Misschien had hij de beslissende hint over hoe je het spel weer aan de praat kreeg nu niet gehoord. Meer van ongeduld dan in de hoop dat het de zaak zou bespoedigen gaf Nick een ram op de entertoets. Het kloppen verstomde en uit de zwarte achtergrond doken nu weer de rode letters op. ‘Dit is Erebos. Wie ben jij?’ Nick hoefde niet lang na te denken. Hij zou de naam kiezen die hij bij een paar andere games ook al gebruikt had. ‘Ik ben Gargoyle.’ ‘Zeg me je naam.’ ‘Gargoyle!’ ‘Je echte naam.’ Nick keek verrast op. Waarom dat? Goed, dan gaf hij wel een voor- en een achternaam op, als hij nu eindelijk maar eens verder kon. ‘Simon White.’ De naam stond er, rood op zwart, en een paar seconden lang gebeurde er niets. Alleen de cursor knipperde. ‘Ik zei: je echte naam.’ Nick staarde ongelovig naar het beeldscherm en had meer dan ooit het gevoel dat er iemand terugkeek. Hij haalde diep adem en waagde een nieuwe poging. ‘Thomas Martinson.’ Weer bleef de naam een paar tellen onbecommentarieerd staan voor het spel antwoord gaf. ‘Thomas Martinson klopt niet. Als je wilt spelen, zeg me dan je naam.’ Er was geen logische verklaring voor. Mogelijk was het een softwarefout en zou het spel geen enkele naam accepteren. De letters verdwenen, alleen de rood knipperende cursor bleef. Opeens werd Nick bang dat het spel vastgelopen was of na het derde verkeerde antwoord zou blokkeren, zoals een mobiele telefoon na drie verkeerde PIN-codes. ‘Nick Dunmore,’ tikte hij, half in de verwachting dat ook de waarheid niet geaccepteerd zou worden. In plaats daarvan fluisterde het programma hem zijn eigen naam in het oor. ‘Nick Dunmore. NickDunmore. Nick. Dun-
40
more.’ De woorden werden als een wachtwoord van het ene lispelende wezen aan het andere doorgegeven. De welkomstgroet van een onzichtbare gemeenschap. Het gevoel gadegeslagen te worden was zo beangstigend dat Nicks handen al naar de koptelefoon gingen om hem af te zetten. Maar de letters verdwenen weer, net als de stemmen, en er begon een aanlokkelijk muziekje te spelen, een belofte van mysterie en avontuur. ‘Welkom, Nick. Welkom in de wereld van Erebos. Voor je begint te spelen, moet je je de regels eigen maken. Als die je niet aanstaan, kun je elk moment stoppen met spelen. Goed?’ Nick staarde naar het beeldscherm. Het spel had hem op een leugen betrapt. Kende zijn echte naam. Nu leek het ongeduldig op antwoord te wachten, de cursor knipperde in elk geval steeds sneller. ‘Ja,’ tikte Nick, met het onbestemde gevoel dat alles weer donker zou worden als hij er te lang over deed. Later, later zou hij erover nadenken. ‘Mooi. Dit is regel één: je hebt maar één kans om Erebos te spelen. Als je die verdoet, is het over. Als je character sterft, is het over. Als je de regels overtreedt, is het over. Oké?’ ‘Oké.’ ‘Regel twee: zorg ervoor dat je alleen bent als je speelt. Noem in het spel nooit je echte naam. Noem buiten het spel nooit de naam van je character.’ Waarom dat nou weer, dacht Nick. Op dat moment herinnerde hij zich dat zelfs Brynne, die nog nooit last van terughoudendheid had gehad, hem niets over Erebos verteld had. ‘Het is supercool, ik zweer het je’ – dat was alles geweest. ‘Oké.’ ‘Goed. Regel drie: de inhoud van het spel is geheim. Praat er met niemand over. Vooral niet met niet-geregistreerden. Met andere spelers kun je, tijdens het spel, bij de kampvuren een gesprek voeren. Verspreid geen informatie onder vrienden of familie. Verspreid geen informatie op internet.’
41
Alsof jij dat zou merken, dacht Nick, en hij tikte ‘Oké’. ‘Regel vier: bewaar de Erebos-dvd zuinig. Je hebt hem nodig om het spel op te starten. Maak in geen geval kopieën, tenzij de bode je opdracht geeft.’ ‘Oké.’ Nick had nog niet op enter gedrukt of de zon ging op. Zo voelde het in elk geval. Het zwart op het beeldscherm maakte plaats voor een zacht rood, dat even later overging in geel- en oranjetinten. Nicks naamloze tekende zich er als een schim in af en nam langzaam vorm aan, net als zijn omgeving: een zonovergoten open plek met hoog gras, waardoor een platgetreden pad slingerde. Het pad voerde naar een met mos begroeide toren, waarvan de deur nog maar aan één hengsel hing. Op een rotsblok een stukje naar links zat zijn naamloze, met gesloten ogen en zijn gezicht naar de zon. Nick voelde een steek van jaloezie, zoals wanneer je iemands waanzinnig gave vakantiefoto’s zit te bekijken. Heel even dacht hij de hars van de bomen en de bloeiende kruiden rond te toren te kunnen ruiken. Krekels sjirpten en de wind woei zacht door het gras. De scheefhangende deur van de toren sloeg met een klap tegen de muur en de naamloze rekte zich uit en stond op. Legde een hand op zijn gezicht en nam het af als een masker. Eronder zat alleen maar gladde huid, blanco als een eierschaal. Een tweede windvlaag ontvouwde de vlag die boven op de toren stond. Er stond een verbleekte één op. Zo kwam je bij het eerste level, vermoedde Nick, en hij stuurde zijn character, wiens ontbrekende gezicht hem meer verontrustte dan hij wilde toegeven, naar de toren. Binnen is het stil, zelfs de wind zwijgt, de deur klappert niet meer. Te midden van stro en verspreid liggende botjes staan houten kisten met verroest beslagwerk. Aan de muren schemeren koperen platen waarin woorden gegraveerd staan. Het eerste woord is steeds hetzelfde: Kies.
42
Hij loopt langs de platen. ‘Kies een geslacht,’ staat er op de eerste. Zonder nadenken kiest hij de man. Pas nadat hij besloten heeft, bedenkt hij dat een spel als vrouw ook zijn aantrekkelijke kanten zou kunnen hebben. Jammer dan, te laat. ‘Kies een ras,’ leest hij op de tweede plaat. Hier blijft hij langer staan. Verwerpt de Barbaren en de Vampieren, al probeert hij hun lichamen voor de zekerheid toch even uit – bij de aanblik van de van olie glanzende schouderpartij van de Barbaar trekt hij een vies gezicht. Hij overweegt een paar minuten een Hagedismens te worden, zijn schubben glinsteren zo verleidelijk, veranderen al naar gelang de lichtval van kleur. Ook de soort Mens is beschikbaar, maar die komt niet in aanmerking. Te alledaags. Te zwak. Dwerg, Weerwolf, Katmens of Donkerelf, de laatste vier opties zijn allemaal even aantrekkelijk. Hij probeert het dwergenlichaam: klein, knoestig, sterk. Niet verkeerd, de geringe lengte spreekt hem aan. De kromme benen en de knorrige gelaatsuitdrukking minder. Uiteindelijk kiest hij de Donkerelf: hooguit middelgroot, maar lenig, elegant en geheimzinnig. Zijn beslissing wordt voor kennisgeving aangenomen. ‘Kies je uiterlijk,’ eist het derde koperen bord. Hij wil zo min mogelijk op zijn echte ik lijken. Kort blond haar dus, dat stekelig van zijn hoofd af staat, een spitse neus en smalle groene ogen. Hij bekijkt zijn nieuwe character, dat geen enkele overeenkomst meer vertoont met de naamloze. Zorgvuldig zoekt hij kleding uit: een goudgeel jasje, een donkere broek, kaplaarzen. Een leren kap, die meer bescherming biedt dan niets, al had hij liever een helm gehad. Helaas zijn die voor Donkerelfen niet beschikbaar. Hij werkt zijn gelaatstrekken nog een beetje bij, maakt de ogen wat groter, net als de afstand tussen mond en neus. Tilt de wenkbrauwen een beetje op. Laat de jukbeenderen wat duidelij-
43
ker uitkomen en vindt dat hij er nu uitziet als een verloren koningszoon. ‘Kies een klasse,’ staat er op het vierde bord. Assassijn, bard, magiër, jager, spion, wachter, ridder, dief. Keus genoeg. Hij laat zich de gunstige eigenschappen van elk van de klassen uitleggen. Komt te weten dat Weervolven uitstekende magiërs zijn, terwijl Vampiers talent voor assassijn hebben, en ook voor dief. Ook Donkerelfen, zoals hij, zijn goede dieven. Hij aarzelt. En schrikt als de deur opeens begint te kraken in zijn ene hengsel, openzwaait en er iemand de toren in komt. Een kromgetrokken schim. Een gnoom met een bochel en O-beentjes, een rode knolneus en een donkerblauw gezwel in zijn nek. Hij hompelt naar een kist, gaat er schrijlings op zitten en likt zijn lippen. ‘Weer een Donkerelf, kijk eens aan. Een geliefd ras schijnbaar.’ ‘O ja?’ Dat bevalt de kersverse Donkerelf niet. Hij wil er niet één van velen zijn. ‘Zeker. Heb je al een klasse gekozen?’ Hij bekijkt de lijst. ‘Dief, misschien. Of wachter. Of anders ridder.’ ‘Wat dacht je van magiër? Machtig, hoor, die toverkunstenaars.’ Even laat hij zijn gedachten over deze mogelijkheid gaan, voor hij haar verwerpt. Zijn hoofd staat niet naar hekserij, maar naar zwaardvechten. ‘Nee, geen magiër. Ridder.’ ‘Weet je het zeker?’ Hij weet het zeker. Ridder klinkt nobel, bijna als een prins. ‘Ridder,’ bevestigt hij. ‘Kies je skills,’ zeg het vijfde bord. Eronder staat een onafzienbare rij eigenschappen. Vér zien, kiest hij. Kracht, uithoudingsvermogen en het vermogen om met de omgeving te versmelten. Vuur maken. Snelheid. Sprongkracht. Hij is voorzichtig, want hij weet niet op hoeveel skills hij in
44
totaal recht heeft. Nu al heeft elke beslissing tot gevolg dat andere mogelijkheden voor hem afgesloten raken. Als hij ‘makkelijk genezen’ kiest, verdwijnt de optie ‘doodsvloek’. Bij ‘energieschild’ verdwijnt ‘ijzerhuid’. Na tien keer kiezen is het opeens afgelopen. De tekst lost in het niets op, precies op het moment dat hij denkt dat hij eeuwig zo door kan gaan. ‘Sommige dingen die je versmaad hebt zul je algauw missen,’ zegt de gnoom met een glimlach. ‘Zou kunnen.’ Hij vraagt zich af wat het lelijke ventje hier doet, want eigenlijk zou hij liever alleen zijn. Het zesde bord wacht. ‘Kies je wapen.’ Onder het bord gaat een enorme kist open. Zwaarden, speren, schilden, morgensterren in verschillende maten. Afschrikwekkende messen met weerhaken, zwepen met nagels, knuppels met stalen punten. ‘Wil je een raad?’ vraagt de gnoom. Zodat je me erin kunt luizen? ‘Nee. Bedankt.’ Hij wil zelf het juiste wapen vinden. Trekt omzichtig het ene zwaard na het andere uit de kist en zet ze op een rij tegen de muur. Probeert hoe makkelijk hij ze kan optillen, hoe snel hij ermee kan zwaaien. Uiteindelijk valt zijn keus op een langzwaard met een smalle kling en een donkerrood gevest, dat verleidelijk zoeft als hij het door de lucht laat zwiepen. De schilden zijn allemaal van hout en wekken weinig vertrouwen. Bovendien: hoe groter hoe zwaarder, wat hem traag maakt. Daarom neemt hij het kleinste schild dat hij kan vinden, rond, met een bronzen knop en verstrengelde blauwe schilderpatronen op het hout. ‘Die kun je op je rug binden,’ adviseert de gnoom, en hij zwaait ijverig met zijn kromme beentjes, alsof hij de kist de sporen geeft. De Donkerelf verwaardigt zich niet te antwoorden. Hij loopt naar het zevende en laatste bord. ‘Kies je naam.’
45
Een beetje verbaasd herinnert Nick zich dat hij pasgeleden nog Gargoyle had willen noemen. Dat past opeens helemaal niet meer bij hem. Hij kijkt of er niet nog een kist opengaat, met boekrollen vol mogelijke namen misschien. Nee. Bij de keuze van een naam is hij op zichzelf aangewezen. Bijna althans, want de gnoom is weer op zijn heel eigen wijze behulpzaam. ‘Elfenstaart, Elfenhuid, Donkerflakkervlammetje! Puntoorpukkie, Vossensnoet! Of iets klassiekers? Momos, Eris, Ker of Ponos, niet te vergeten Moros! Is er iets voor je bij?’ Even speelt hij met het idee om zijn zwaard te pakken en de gnoom een kopje kleiner te maken. Dat kan niet zo moeilijk zijn en dan kan hij tenminste rustig nadenken. Maar de gedachte aan schrille gnoomse doodskreten en bloedplassen op de grond weerhouden hem ervan. Klassiek, denkt hij, is het sleutelwoord. Iets klassiek Romeins. Marius. Nee, Sarius. Hij denkt niet langer na, de naam is precies wat hij zoekt. Hij tikt hem in. ‘Sarius, Sssssarius, Sa-ri-us,’ fluistert het door de toren. ‘Welkom, Sarius.’ ‘Sarius? Wat saai! Saaie pieten sterven snel. Wist je dat, Sarius?’ De gnoom springt van de kist en steekt in een laatste gebaar zijn spitse groene tong uit. Hij komt tot aan zijn borst. Sarius stapt achter hem aan de toren uit, het zonovergoten grasveld op. Pas als hij de gnoom hinkend het bos in ziet verdwijnen, hangt hij het schild op zijn rug.
46