Uit ‘De Ophaalbrug’, werkmateriaal bij de overstap basisonderwijs – voortgezet onderwijs, sept. 2003
VAARDIGHEDEN VERSLAG
Samenstelling De BOVO-kwaliteitsgroep vaardigheden bestond uit: Ria van den Berge, Nel Brasser, Piet Eversdijk, Ad de Graaf, Cisca Knops en Kristel van Vooren. Werkzaamheden De kwaliteitsgroep vaardigheden heeft in het begin behoorlijk gestoeid met het afbakenen van het vage, brede gebied dat tot de vaardigheden wordt gerekend. De groep heeft besloten zich te beperken tot een aantal cognitieve, vakoverstijgende vaardigheden. Als vertrekpunt is genomen een bestaand onderzoek betreffende het signaleren van aansluitingsproblematiek Basisonderwijs – Voortgezet Onderwijs, dat is uitgevoerd onder docenten HAVO/VWO op de CSW-locatie Elzenlaan. Wij hebben een dergelijk onderzoek uitgevoerd onder docenten van de onderbouw van het VMBO op de diverse CSW-locaties. De resultaten van beide onderzoeken hebben geleid tot aanbevelingen voor Bao en VO (zie bladzijde 27). Tevens hebben we onder eerstejaars leerlingen een enquête gehouden betreffende de aansluitingsproblematiek op het gebied van vaardigheden. Naar aanleiding van onze bevindingen hebben we de op de CSW opgezette vaardighedenleerlijn "de CSWeetjes" herschreven in de bijgaande "BASISweetjes". Dit met het doel de aansluiting tussen Bao en VO te optimaliseren en te uniformeren. Conclusies HAVO/VWO: •
Docenten HAVO/VWO zien in zijn algemeenheid weinig aansluitingsproblemen voor wat betreft de onderzochte vaardigheden. Een uitzondering vormt de vaardigheid reflecteren. De leerlingen van deze afdelingen zien ook weinig problemen. M.u.v. reflectie heeft men met alle onderzochte vaardigheden kennis gemaakt.
•
Het onderzoek toont ook aan dat leerlingen erg weinig gebruik maken van de CSWeetjes. Een mogelijke oorzaak is het te weinig de aandacht vestigen op en verwijzen naar de CSWeetjes. Waarom zou je een CSWeetje gaan gebruiken als alles nu ook goed gaat?
•
Duidelijk is dat lang niet bij alle vakken vaardigheden worden toegepast. De vakken Nederlands en godsdienst lijken een positieve uitzondering te vormen. Gezegd moet worden dat het onderzoek is gehouden onder leerlingen die pas een half jaar op de CSW verblijven en dus weinig zegt over het toepassen van de vaardigheden in de verdere opleiding.
1
VMBO: •
Op de Basisscholen zijn de meeste vaardigheden min of meer aan de orde geweest. Leerlingen geven aan met de meeste vaardigheden te hebben kennisgemaakt. Uit het onderzoek blijkt dat, m.u.v. reflecteren en mondelinge presentatie, de onderzochte vaardigheden ook in het eerste halfjaar op de CSW zijn gebruikt.
•
Leerlingen geven aan het toepassen van vaardigheden niet als moeilijk te ervaren. Uit de resultaten bij het docentenonderzoek blijkt dat zich vaker problemen voordoen dan leerlingen ervaren.
•
Het percentage leerlingen dat gebruik maakt van CSWeetjes is, hoewel hoger dan op HAVO/ VWO, laag te noemen.
•
In het LWOO (leerwegondersteunend onderwijs) wordt niet of nauwelijks gebruik gemaakt van de CSWeetjes. Wellicht zijn ze voor deze groep leerlingen te moeilijk en worden ze om deze reden niet aangereikt. In dat geval zou het beter zijn i.p.v. de CSWeetjes hier gebruik te maken van de BASISweetjes.
Tenslotte: Een vaardigheid die in de enquêtes niet aan de orde is gekomen, maar waarvan we vanuit het VO weten dat deze problemen oplevert, is schrijven. (Zie ook de afspraken m.b.t. het hanteren van kerndoelen 11 en 12, kwaliteitsgroep taal, blz. 6 nr. 3.)
2
VAARDIGHEDEN AANBEVELINGEN
Vaardigheden die problemen geven
Aanbevelingen
Aantekeningen maken
Bao: Oefenen, bijv. door het opschrijven van steekwoorden bij video/tekst
Informatie vinden
Bao: CSWeetje herschrijven voor bijv. internet-gebruik VO: Eigen brugklasagenda, waarin de CSWeetjes een vaste plaats hebben
Plannen
Bao: Huiswerk
Omgaan met teksten, uittreksels, samenvattingen, schema's
Bao: Veel aandacht voor begrijpend lezen (zie ook het knelpunt aantekeningen maken) VO: Veel methodes zijn te voorgestructureerd: de leerling hoeft niets te doen. Oefenen met bijv. artikelen uit tijdschriften en/of kranten bij meerdere vakken
Werkstuk maken
Bao: CSWeetje voor het Bao gebruiken om doorlopende lijn te garanderen
Mondelinge presentatie
VO: In de brugklas moet dit vanaf het begin meer aan bod komen
Reflecteren op werkwijze
Bao: Bijv. aan het einde van de week door een soort weekevaluatie in te vullen VO: Bijv. structureel in het mentoruur; sociaal/emotioneel. Hoe functioneert de klas, hoe functioneer ik in de groep? Wordt er gepest? Wat zou er anders kunnen, moeten, enz. Of: in de vakles laatste vraag van een repetitie vragen naar voorbereiding, aanpak bepaalde opgave, opdracht, etc.
Schrijven (netheid, handschrift)
Bao: Aandacht!
Tips voor het gebruik van CSWeetjes Voor optimalisering van het gebruik van de CSWeetjes zou het goed zijn als leerlingen, actiever dan nu het geval is, worden geconfronteerd met de CSWeetjes. Bij beoordeling van opdrachten, waarbij de onderzochte vaardigheden een rol spelen, zou het accent, meer dan nu het geval is, kunnen liggen op het voldoen aan de werkwijze zoals aangegeven in betreffende CSWeetjes.
3
VAARDIGHEDEN MATERIAAL
VOORWOORD
Beste collega's van de groepen 7 en 8 van de Basisschool,
Voor u ligt het resultaat van de BOVO-kwaliteitsgroep vaardigheden. De afgelopen 2 jaar is de aansluiting Bao – VO onderzocht. Tijdens dit onderzoek zijn verschillende knelpunten ontdekt. Om de aansluiting wat soepeler te laten verlopen hebben wij de CSWeetjes (in gebruik bij de CSW) herschreven in BASISweetjes. We hebben zes BASISweetjes gebundeld en hopen dat ze handig zijn om mee te werken. Het past in de doorlopende leerlijn van Bao naar VO en is voor de kinderen een herkenningspunt. Veel succes ermee!
Zie volgende bladzijden: BASISweetjes
4
5
Beste jongelui,
Weet je, voor je ligt een handig boekje, dat bedoeld is om je te helpen bij je werk in groep 8: tips voor je eigen werk (teksten, schema's, overhoren) en voor opdrachten die je krijgt (interviewen, werkstuk maken, spreekbeurten). De meester of juf zal dit met jullie bespreken, maar het is vooral de bedoeling dat je het daarna zelf regelmatig gebruikt. Houd het dus bij de hand! Trouwens, ook straks als je op de middelbare school zit krijg je met dat soort werk en opdrachten te maken, dus als de tips goed gebruikt heb je daar later ook nog wat aan. 't Is maar een weet(je)… Veel succes!
INHOUD 1. Teksten 2. Schema's 3. Overhoren 4. Interviewen 5. Werkstuk maken 6. Spreekbeurten
6
TEKSTEN
BASISweetje Basisschool
7
Teksten Als je een tekst moet lezen / leren moet je de volgende stappen zetten: 1.
Kijk naar de tekst en de illustraties.
• Lees de titel. • Wat zie je op de illustraties? • Wat voor soort tekst is het; een verhaaltekst of een weettekst? • Op welke manier moet je lezen; voor je plezier, nauwkeurig of zoekend. • Wat weet je al van dit onderwerp? Schrijf een paar belangrijke woorden op. 2.
Lees de tekst door.
• Schrijf de titel op en schrijf van ieder stukje de sleutelwoorden/kernwoorden op. • Schrijf van ieder stukje de hoofdgedachte op. 3.
Schrijf een samenvatting.
• Maak gebruik van de dingen die je bij stap 2 al hebt opgeschreven. • Let bij het schrijven van de samenvatting op de volgende dingen: ▫ het onderwerp ▫ de volgorde ▫ vergelijkingen ▫ tabellen ▫ oorzaak-gevolg ▫ schema’s ▫ details ▫ meningen 4.
Leer de tekst.
Je moet de sleutelwoorden weten. Probeer de tekst met je eigen woorden te vertellen.
8
SCHEMA'S
BASISweetje Basisschool 9
Schema’s Een schema is een overzicht van de belangrijkste punten in een tekst. Als je zelf schema’s maakt van teksten, zul je de teksten steeds beter begrijpen en onthouden. Je kunt een schema op verschillende manieren maken: 1. Opsomming Als er veel punten in een tekst genoemd worden kun je ze het beste op een rijtje zetten. We noemen dat opsommen. Je kunt daarbij handig gebruik maken van : * gedachtestreepjes (-,-,-,-,-…) * cijfers (1,2,3,…) * letters (a,b,c,…) * tekens (*,◊,●,◦,…) Voorbeelden: Landen in Europa:
- Nederland - Engeland - Frankrijk - Duitsland
Noem eens drie kleuren:
1. rood 2. blauw 3. geel
Enkele dieren:
a. aap b. poes c. paard d. hond
Mijn lievelingseten:
* friet * nasi * bloemkool
2. Tabel Wil je in een opsomming een aantal overeenkomsten en verschillen laten zien, dan kun je het beste een tabel maken.
Hond Olifant
zoogdier ja ja
huisdier ja nee
roofdier nee nee
Dierentuin Nee Ja
3. Tekens Wil je iets laten zien wat bij elkaar hoort, dan kun je ook de volgende tekens gebruiken: Rijk = veel geld hebben Dun ≠ dik Niet slapen › moe
(= is hetzelfde als) (≠ is niet hetzelfde als) ( › het gevolg is)
10
OVERHOREN
BASISweetje Basisschool 11
Overhoren Als je wilt controleren of je je huiswerk goed hebt geleerd kun je jezelf overhoren, of je kunt het aan iemand anders vragen. 1. Jezelf overhoren. Je kunt jezelf overhoren door te bedenken wat voor vragen je leerkracht zou kunnen stellen. Misschien staan er wel vragen bij je les, dan kun je jezelf heel makkelijk overhoren want de antwoorden kun je meestal terugvinden in je boek of schrift. 2. Iemand vragen je te overhoren. Je kunt het thuis aan je ouders, broer, zus of vriend(in) vragen. Op school kun je elkaar overhoren. 3. Verschillende soorten vragen. a. Op veel vragen kun je de antwoorden in je boek of schrift vinden. b. Soms wordt er gevraagd of je iets uit wilt leggen. Dit staat niet altijd in je boek, misschien is dat in de les op school besproken of moet jezelf goed nadenken. c. Moeilijk is het om iets wat je pas hebt geleerd te gebruiken in een nieuwe situatie. Bijvoorbeeld: Je hebt pas geleerd, noord, oost , zuid, west. Dan wordt de vraag gesteld: ,,Welk land ligt er ten oosten van Nederland?” Luister altijd goed naar de vraag of lees hem goed over! Denk na voordat je antwoord geeft!
12
INTERVIEWEN
BASISweetje Basisschool
13
Interviewen Een interview is een vraaggesprek tussen een vragensteller ( de interviewer) en iemand die de vragen beantwoordt ( die noemen we de geïnterviewde). De interviewer stelt de vragen om iets te weten te komen. 1. Voorbereiding Maak een interview altijd met zijn tweeën, de een stelt de vragen , de ander schrijft de antwoorden op. Je kunt het ook opnemen met een cassetterecorder en later opschrijven. Spreek af hoe je dat gaat doen. 2. Wat wil je weten? Je hebt misschien van je leerkracht een onderwerp gekregen of je moet er zelf één bedenken. Zorg dat jezelf ook wat van het onderwerp weet, zoek er iets over op! 3. Aan wie ga je die vragen stellen? Je kunt het beste iemand kiezen die veel over jouw onderwerp afweet, vraag aan je leerkracht of de persoon die jullie bedacht hebben een goede keuze is. 4. Welke vragen ga je stellen? Eerst overleg je samen wat je nu eigenlijk wilt weten over je onderwerp. a. Begin je vraag vaak met , wie, wat, waar, wanneer, waardoor, waarvoor. b. Vragen waarop de geïnterviewde alleen met ja of nee kan antwoorden kun je beter niet stellen Je krijgt dan niet veel informatie. c. Daarna kun je ook nog enkele persoonlijke vragen stellen. d. Als je iets niet goed begrijpt vraag je of de geïnterviewde het wilt herhalen of duidelijker wilt uitleggen. Laat je leerkracht je vragen lezen voor dat je op pad gaat!!!!!!!!!!!!! 5. Uitvoering. Waar moet ik allemaal rekening mee houden als ik iemand ga interviewen? a. Stel je netjes voor aan de geïnterviewde en maak ruim van te voor een afspraak. 6. Tijdens het interview. Stel je vragen rustig. (Niet van nu komt vraag 1, nu vraag 2 ) maar maak er een leuk gesprek van. Sluit het interview af door netjes te bedanken. 7. Verwerking Zet het op papier, wacht daar niet te lang mee anders ben je het vergeten! Laat de geïnterviewde het verslag lezen en vraag of hij/zij het ermee eens is.
14
WERKSTUK MAKEN
BASISweetje Basisschool 15
Werkstuk maken Hoe doe je dat ? 1.
Onderwerp kiezen: a. verschillende onderwerpen opschrijven b. wegstrepen wat je niet leuk vindt c. beste onderwerp kiezen (eerst kijken of er voldoende informatie te vinden is over dit onderwerp)
a. bijvoorbeeld: * korfbal * huisdieren * de politie
Het kan ook zijn dat je een onderwerp opkrijgt van de leerkracht. 2. Waar haal je informatie ? a. b. c. d. e.
Zorg dat je voldoende materiaal hebt om informatie uit te halen.
Bibliotheek op school internet bedrijven / instellingen interview /enquête
3. Aanpak: Bekijk alle informatie en kies wat je wilt gebruiken voor je onderwerp. Schrijf op welke stukjes je uit ieder boek wilt gebruiken. Zo doe je dat ook bij je internetinformatie. 4. Eerst in klad: a.
Inleiding : Waarom dit onderwerp ? Welke onderdeeltjes wil je behandelen ?
a. bv: Ik heb dit onderwerp gekozen omdat ik zelf op korfbal zit.
b. Van elk onderdeel maak je een nieuw hoofdstuk.. (Bij een kort werkstuk maak je voor elk onderdeeltje een nieuwe alinea) c.
Nawoord: Je geeft hierin je eigen mening over het onderwerp e.d.
c. bv: Nu ik alles over korfbal in mijn werkstuk heb gezet, vind ik het nog steeds een leuke sport, waar jongens en meiden samen plezier kunnen hebben.
d. Bronnen: Uit welke boeken, artikelen of websites heb je informatie gehaald?
16
5. Verslag in het net maken: a.
Lees eerst het klad nog eens goed door. Alles oké ? Niks vergeten ?
b. Ga dan achter de computer de inleiding en de hoofdstukken van je werkstuk netjes uitwerken. c.
Nu komt de afwerking:
* Het titelblad : maak er wat van ! * Zoek leuke bijpassende tekeningen of teken zelf iets moois ! * De inhoudsopgave: de titels van de hoofdstukken met de nummers van de blz. waar de hoofdstukken beginnen.
d. En nu moet je nog een nawoord schrijven. Als je er bij schrijft hoe je het vond om dit werkstuk te maken en of het mee of tegen viel, is je werkstuk bijna klaar. e.
Tot slot vermeld je de bronnen. Maak een nette lijst van de titels van de boeken, artikelen en websites die je gebruikt hebt bij het verzamelen van de informatie.
Beoordeling: Van je leerkracht krijg je de puntenverdeling voor de verschillende onderdelen van je werkstuk. Dan kun je nagaan hoe je werkstuk beoordeeld wordt
Doe goed je best en zorg ervoor dat je werkstuk er netjes uitziet !
17
SPREEKBEURTEN
BASISweetje Basisschool 18
Spreekbeurten ( en presentaties ) Onderwerp kiezen
* Je kunt zelf een onderwerp kiezen of de leerkracht geeft het op. * Kies een onderwerp dat de klas ook interessant vindt. Alleen feitjes zijn niet leuk, een verhaal is beter. * Houd rekening met wat je klasgenoten weten. Leg alles dus goed uit !
Verzamelen van materiaal
Waar kan je allemaal materiaal vinden voor je spreekbeurt? Bijvoorbeeld: Boeken Tijdschriften Bibliotheek Knipselarchief (bibliotheek) Internet
Het verzamelde materiaal :
Je bekijkt in de boeken en van internet wat uitwerken je kan gebruiken. Kies het belangrijkste uit. Schrijf niet alles klakkeloos over, doe het in je eigen woorden.
Opbouw van de spreekbeurt
Wat vertel je eerst en wat daarna? De opbouw moet heel logisch zijn met een inleiding, een middenstuk en een slot. Maak een lijstje met punten (dat mag je bij het houden van de spreekbeurt als spiekbriefje gebruiken). In de inleiding vertel je welke punten je gaat bespreken. Het middenstuk is de kern van je spreekbeurt. In het slot komt een korte samenvatting. Misschien kun je nog een verrassend slot bedenken.
Taakverdeling maken (als je met z’n tweeën de spreekbeurt houdt )
Zorg ervoor dat je om de beurt een stukje doet en allebei ongeveer evenveel.
Plaatjes verzamelen
Het laten zien van plaatjes maakt je spreekbeurt leuker. Zorg ervoor dat ze groot genoeg zijn!
Oefenen
Oefen thuis. Als je met je puntenlijstje het verhaal kunt vertellen is het goed. Dus niet letterlijk alles uit je hoofd, maar ook niet alles gewoon voorlezen !
19
Tips voor de uitvoering: 1. Vertel in eigen woorden ( geen boekentaal ) 2. Kijk de klas aan ( dus niet naar de grond of op je papier ) 3. Vertel enthousiast op een afwisselende toon. Een grapje of een leuk verhaaltje tussendoor maakt de spreekbeurt wat levendiger. 4. Door vragen te stellen trek je de aandacht van je klasgenoten. Geef wel zelf de antwoorden. 5. Sta of zit rechtop. 6. Probeer vlot te vertellen in goede zinnen. 7. Spreek zo duidelijk dat iedereen je kan verstaan. 8. Spreek niet te langzaam, maar ook niet te vlug. 9. Spreek niet te lang. 10. Gebruik mooie, duidelijke afbeeldingen of voorwerpen. Voor de klas vertonen is vaak handiger dan doorgeven ! 11. Denk erom een spreekbeurt is geen voorleesbeurt, je kan beter iets vergeten te vertellen dan dat je het allemaal voorleest !
Spreekbeurt boeken ( boekbespreking ) Soms moet je een spreekbeurt houden over een boek dat je gelezen hebt. Je moet dan een aantal dingen van en over het boek bespreken. Hoe moet je dat doen ? Boek kiezen.
Neem een boek dat je zelf leuk vindt. Het moet niet te moeilijk zijn, maar ook geen boekje van groep 5 bijvoorbeeld. Bedenk of het voor de klas ook leuk is om hier wat over te horen.
Tips voor een boekenspreekbeurt: 1. Noem de titel en de schrijver van het boek en laat duidelijk de voorkant zien. 2. Vertel wat voor soort boek het is (genre: grappig, droevig, jongens- of meisjesboek). 3. Vertel iets over de belangrijkste personen uit het boek. (Wat is hun karakter en welke rol spelen ze in het verhaal?) 4. Vertel in het kort waar het boek over gaat. 5. Lees een paar aansprekende bladzijden voor uit het boek (zeker niet te veel). 6. Geef je eigen mening over het verhaal (belangrijk!). 7. Je spreekbeurt mag ongeveer 10 tot 15 minuten duren.
20