typologie: museum
Typologie: Museum Musaeum
Pantheon in Rome, oorspronkelijk bedoeld voor het tentoonstellen van beelden van de goden, was al opgevallen hoe mooi het daklicht viel. Sindsdien behoren rotunda’s met domes - volgens de regels altijd gecombineerd met een galerie - tot het vaste repertoire van museumgebouwen.
Het bouwwerk dat wordt beschouwd als het eerste architectonische werk dat speciaal voor het tentoonstellen van kunstwerken werd ontworpen is de beeldentuin in de Belvedere van het Vaticaan, die in 1508 door Donata Bramante voor Paus Julius II ontworpen werd. Veel rijken luisterden sindsdien hun residenties op met galerieën: langwerpige ruimtes met natuurlijk licht langs de lange kanten waarin beelden of schilderijen tentoongesteld werden. In 1539 sprak de humanist Paolo Giovio over Musaeum, doelend op zijn verzamelingen. Enkele jaren later verscheen het woord op de gevel van een gebouw.
Toen men tijdens de Verlichting de pedagogische en wetenschappelijke waarde van verzamelen ging inzien, wilde men de collecties ook voor een groter publiek toegankelijk maken. Men hechtte grote betekenis aan het systematisch en chronologisch presenteren van verschillende fenomenen. Om overzichtelijkheid te bereiken, werden de gebouwen als een encyclopedie ontworpen. Het Museum Fridericianum in Kassel uit 1769 werd al wat verder ruimtelijk uitgewerkt. Het leek veel op een paleis of een tempel met een front op ionische zuilen. Het was als eerste gebouw bedoeld als publiek toegankelijke link tussen bibliotheek en museum. In 1783 ontwierp Louis Boullée een museum met zodanige afmetingen dat de nietigheid van de mens niet te missen was. De megalomane dimensie van kennis werd hier in een gebouw ondergebracht.
Tussen 1568 en 1571 bouwde Wilhelm Egkl in München het Antiquarium waarin hooggeplaatste ramen de plasticiteit van de sculpturen beter liet uitkomen. In 1581 gebruikte Bernardo Buontalenti voor het eerst een centraal daklicht in het Tribuna in het Uffizzi in Florence. In het
Foto: Angela Lobefaro
Mensen hebben altijd schatten verzameld en gekoesterd. Prestige ontleende men behalve aan zijn bezittingen ook aan wie men was. Bustes van voorouders en manuscripten vormden het bewijsmateriaal van het eigen belang. Zo’n vijfhonderd jaar geleden verschenen de eerste musea zoals wij die nu kennen. Hun rol, vorm en inrichting hebben in de afgelopen eeuwen ingrijpende wijzigingen ondergaan. Het conserveren en beveiligen van museumcollecties is steeds belangrijker geworden. Aspecten waarmee ik in mijn ontwerp rekening moet houden. In dit hoofdstuk ga ik na hoe dit in de loop der eeuwen aan de orde kwam.
Beeldentuin Belvedere, Vaticaan 1508
In de 19de eeuw was het museum niet meer weg te denken uit elke zichzelf respecterende moderne stad. Tegen het eind van die eeuw ontstond er een nieuw type museum dat fundamenteel anders was dan de heldere, symmetrisch geordende gebouwen tot dan toe. Dit nieuwe type had onregelmatig gegroepeerde plattegronden om een grote verscheidenheid aan tentoonstellingen te kunnen herbergen die naar behoeven kon-
Museum of Modern Art, New York 1939
den worden uitgebreid. Dit opende nieuwe ontwerpmogelijkheden en het zelfbeeld van ‘het museum’ veranderde hierdoor. Het museum moest in die tijd ook vaker geïntegreerd worden in complexe urbane situaties. Om zijn specifieke karakter niet te verliezen vroeg dit om een heroverweging van ontwerpuitgangspunten, waarin de omgeving als factor werd opgenomen. In het Museum of Modern Art (New York, 1939) en het Haags Gemeentemuseum (Den Haag, 1935) werden stedelijke residentiële motieven gebruikt. Niet alleen de gebouwen, maar ook de collectie werden hiermee ontdaan van hun pathos.
Antiquarium, Munchen 1568
26
Typologie: Museum Het Nieuwe Bouwen
maar niet gerooid mocht worden, steekt door een gat in het dak van een patio die speciaal rond de boom ontworpen werd naar buiten. Ook het Kröller-Müller Museum (Veluwe, 1938) behoort tot deze nieuwe stroming. Dit museum bestaat uit één laag met alleen daklichten om zo een maximum aan hanging space te hebben. Het museum wordt zo een introvert volume en krijgt het karakter van een schatkamer. Deze gesloten kwaliteit leidde tot de zogenoemde ‘donkere musea’ in de jaren ‘70 van de vorige eeuw. In 1956 vond de scheiding van functies uit het Nieuwe Bouwen zijn weg in het ontwerp van het Folkwangmuseum in Essen. Administratie en service zijn gescheiden van tentoonstellingsruimtes. In het Kunsthaus Bregenz koos architect Peter Zumthor er voor om die functies onder te brengen in aparte gebouwen. Ook ging men vanaf vanaf de jaren ‘50 van de vorige eeuw permanente en tijdelijke expo’s van elkaar scheiden. Het principe van een paviljoenachtig, uitbreidbaar museum dat zich naar het landschap voegde werd vooral in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog regelmatig toegepast, bijvoorbeeld op het Louisiana Museum (Kopenhagen) dat tussen 1956 en 1991 een steeds groter deel van een heuvel besloeg.
Foto: Margaret Mink
De avant-garde van museumexperts, die het Nieuwe Bouwen aanhing, propageerde inmiddels het museum als neutraal gebied. Zij typeerden de oude musea als feodaal en vonden dat pedagogie en popularisatie voorop moesten staan. Niet toevallig adopteerden de totalitaire regimes in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog de ‘ouderwetse’ vormen en overdreven die met enorme proporties. Een van de vele thema’s van het Nieuwe Bouwen is een intense overgang van exterieur naar interieur. Een voorbeeld van de nieuwe ontwerpbenadering is het Pavillion de l’Esprit Nouveau (Parijs, 1925) van Le Corbusier: een boom die in de weg stond
ontworpen, tot men bewust werd van de beperktheid daarvan. Vooral Walter Gropius ijverde voor de grootst mogelijke flexibiliteit in het museuminterieur door een rigide opstelling van wanden te vermijden. Een eeuw eerder was het Crystal Palace een eerste, veel opgevolgd voorbeeld hiervan. Deze stalen gebouwen werden echter beschouwd als anti-musea, zij werden namelijk gezien als presentatiegebouwen zonder ook representatief te zijn. Dit soort expositiegebouwen, bestaand uit één grote ruimte, werd pas in 1974 met Norman Foster’s Sainsbury Centre for the Visual Arts in Norwich salonfähig. Het Centre Georges Pompidou (Parijs, 1977) was de ultieme uiting van die stroming. De architecten ontworpen
het als ‘flexible container and dynamic communication machine’ en dus als het tegenovergestelde van het museum als een heilige plek. De enorme ruimte die door vijftig meter lange spanten wordt overspannen moest een podium bieden voor alle vormen van moderne kunst en andere uitingen. Paradoxaal genoeg hebben latere architecten de volledig open ruimte uiteindelijk opgedeeld in kleinere ruimtes.
To cross move or not to cross move... De museumrecensenten waren begin vorige eeuw tamelijk eensgezind in hun mening dat een tentoonstelling vooral niet
Kunsthistorici, kunstkenners en intellectuelen kregen vanaf de 19de eeuw een steeds grotere invloed op plattegronden en inrichting van musea. De gebouwen werden aanvankelijk rond collecties ontworpen. Voor verzamelingen van verschillende grootte werden op maat gesneden ruimtes
Pavillion de l‘Esprit Nouveau, Le Corbusier
27
Typologie: Museum gedwongen lineair zou moeten worden genoten. ‘A museum should be arranged so that only those who have some interest in a given section will have occasion to enter it’. (Benjamin Ives Gilman, Museum Ideals of Purpose and Method, 1918) Ook pleitte Gilman voor selectie op basis van kwaliteit en niet op kwantiteit. Toch betekende de consensus onder critici niet dat architecten geen lineaire routings meer ontwierpen. De spiraalvormige galerie van het Guggenheim Museum in New York was ontworpen als een eenheid van beschouwer, schilderkunst en architectuur. De kritiek was helder: ‘Sensational it surely is, but it’s also everything a museum should not be. (...) the spiral ramp (...) makes any cross moves impossible, and cross moves at will are the spice of museum visits.’ (Nicolaus Pevsner 1976) Na de Tweede Wereldoorlog beschuldigde het publiek musea ervan dat ze van hun eigen tijd waren losgesneden en dat zij tempels of gevangenissen voor kunst waren. De musea werden te elitair bevonden. Museumgebouwen zijn vandaag de dag vooral een product van de creativiteit van de architect en van technische innovatie. Tomeloze fantasie wordt nauwelijks meer ingeperkt door functionele eisen. In Europa is de financiering van musea inmiddels verschoven naar private fondsen, zoals in Amerika gebruikelijk is. Het voordeel hiervan is een grotere autonomie en flexibiliteit, het nadeel is dat een museum commercieel succesvol moet zijn met als risico te verworden tot Art-fairs. De publieke rol verandert dus en de vraag rijst of een museum een educatieve instelling
Klimaattechniek De installatietechniek die benodigd is om kunstwerken te conserveren en te beveiligen is een steeds grotere rol gaan spelen in museumontwerp. Collecties zijn kwetsbaarder en kostbaarder.
De architecten van Coop Himmelb(l)au zijn er trots op dat nog niemand erin geslaagd is een goede expositie in hun extensie te ontwerpen. Extensie Groninger Museum, Coop Himmelb(l)au, 1994
is of een themapark. De laatste tijd zijn er meer musea gebouwd in een korte periode dan ooit tevoren en ook niet eerder in zo’n grote variëteit. Voor architectuur als kunstvorm, is de grote uitdaging nog steeds om musea te ontwerpen ‘die noch slaapzalen, noch entertainmentcentra zijn, maar in plaats daarvan laboratoria voor zintuiglijke waardering en onverbiddelijk rationele, kritische overweging’. (Vittorio Magnano Lampugnani 1999) Het Guggenheim Museum in Bilbao is een van de voorbeelden van een ander nieuw gegeven: de concurrentie tussen het gebouw als meesterwerk en de kunstproducten die er tentoongesteld moeten worden. Museale kwaliteiten zijn onder-
geschikt gemaakt aan grillen van de architect. ‘Het moderne museum schippert tussen container en cultuur. Het is hyper geworden.’ (Herman van Bergeijk, 2004)
Laat men de benodigde installaties in het zicht of werkt men ze volledig weg? De ontwerper heeft verschillende gereedschappen tot zijn beschikking om het gebruik van leidingwerk te beperken. Om de koellast in een gebouw zo laag mogelijk te houden kan naast vloerkoeling een aantal passieve maatregelen genomen worden, zoals massieve gebouwonderdelen, bescherming tegen de zon en een laag verlichtingsniveau. Lampen genereren warmte, dus het gebruik van kunstlicht zou beperkt moeten worden. Om stofwervelingen en tocht te vermijden moet de ventilatievoud zo laag mogelijk gehouden worden. Om zichtbaar te zijn is een minimale verlichting noodzakelijk. Het verlichten van objecten is vaak in tegenspraak met het conserveren ervan. Hoe hoger de lichtintensiteit, hoe hoger de schade door de absorptie van straling. Schade kan bestaan uit verbleekte kleuren, verkleuringen of beschadigde textuur. Contrast of juist licht zonder schaduwen, kleurtemperatuur en het vermijden van reflecties en schitteringen vragen om speciale verlichting. De ontwikkelingen op het gebied van LED-licht zijn daarvoor zeer interessant.
Guggenheim Museum, bilbao 1997
28
Musea, routings geschakelde ruimtes op een as
Enfilade
Altes Museum, Berlijn
Altes Museum, Berlijn
Vloeiend
Guggenheim Museum, New York
Mercedes Benz Museum, Stuttgart
Mercedes Benz Museum, Stuttgart
Open plan
Centre Pompidou, Parijs
Neue Nationalgalerie, Berlijn
Neue Nationalgalerie, Berlijn
Free form
milwaukee Art museum, Milwaukee
Phaeno Wetenschapsmuseum, Wolfsburg
Phaeno Wetenschapsmuseum, Wolfsburg
29
Vloerverwarming in musea Publicatie: Stedelijk Museum te Amsterdam; onderzoek naar de invloed van vloerverwarming op het behoud van collecties In opdracht van het Stedelijk Museum Amsterdam, is door de Technische Universiteit Eindhoven en het Instituut Collectie Nederland onderzoek uitgevoerd naar de invloed van vloerverwarming op het behoud van collecties. Onderzocht zijn zowel de invloed op collectie die direct op de vloer geplaatst wordt, collectie die op sokkels geplaatst wordt of collectie die in vitrines geplaatst wordt. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een testopstelling, bestaande uit onder andere een proefvloer met vloerverwarming, een vitrine-prototype en diverse dummy-objecten. Het onderzoek is uitgevoerd in een klimaatkamer, zodat de omgevingscondities tijdens de proeven stabiel en bekend waren. Meetresultaten tonen aan dat klimaat-
gevoelige collectie die direct op de vloer geplaatst wordt, het grootste risico kan lopen, als gevolg van de locale opwarming en lagere relatieve vochtigheid. Houten objecten bijvoorbeeld, kunnen hierdoor locaal uitdrogen en onherstelbaar beschadigen. Het plaatsen van klimaatgevoelige collectie op een verwarmde vloer, wordt dan ook afgeraden, tenzij de collectie thermisch gescheiden wordt met bijvoorbeeld een stuk isolatiemateriaal. Het risico voor collectie die op sokkels wordt tentoongesteld is minimaal te noemen. Als gevolg van luchtmenging neemt de luchttemperatuur hoger dan 0,1 m boven de vloer snel de gemiddelde ruimteluchttemperatuur aan. Slechts delen van objecten die direct door de vloer aangestraald worden kunnen licht opwarmen en daarmee lokaal
aan het oppervlak lagere relatieve vochtigheden ondervinden.
Referenties vloerverwarming in musea
Onderzoek aan het aangeleverde vitrineprototype toont onder andere dat de mate van luchtdichtheid niet van een noemenswaardige invloed is op de opwarming die ontstaat als gevolg van de vloerverwarming. Een hoge mate van luchtdichtheid is wel gewenst om stofdepositie in de vitrine te minimaliseren. Vloerverwarming zorgt namelijk voor een licht hogere luchtuitwisseling met de omgeving.
- Groninger Museum: vloerverwarming en -koeling - Fries Museum Leeuwarden: nieuwe vleugel voorzien van vloerverwarming met parket - Stedelijk Museum Amsterdam: nieuwbouw plus renovatie voorzien van vloerverwarming. De laatste met parket. - Museum Het Dolhuys Haarlem - Bevrijdingsmuseum Zeeland: vloerverwarming op warmtepomp
Rapport Neuhaus, E., Ankersmit, B. & Schellen, H.L. (2010). Stedelijk Museum te Amsterdam; onderzoek naar de invloed van vloerverwarming op het behoud van collecties. 10011492 No. 10011492-E, Eindhoven: TUE, 28 pp.
30
Kolumba Museum te Keulen, Peter Zumthor Een museum uitgelicht Het Kolumba Museum maakte zo’n diepe indruk op mij dat ik het beter wilde leren kennen. Behalve de enorme gestyleerdheid van interieur en exterieur van het gebouw was ik ook verwonderd over het feit dat ik het idee had vrij rond te hebben gedwaald, terwijl ik achteraf op de plattegrond zag dat ik door letterlijk altijd maar rechts aan te houden, niets van de expositie zou missen. Nu was de expositie ook niet de reden geweest voor mijn bezoek aan het Kolumba; al foto’s makend van de ruimtes en de atmosfeer stootte ik een paar keer bijna een schilderij van de muur… Het museum is gebouwd bovenop de restanten van de in WOII verwoeste Heilige Kolumba Kerk. Onder de ruïne van de kerk werden bouwrestanten uit de Romeinse tijd gevonden. Zumthor besloot ze in zijn ontwerp op te nemen en ze geheel in hun waarde te laten. Zumthor heeft een routing ontworpen met steeds overlappende hoeken. Hierdoor bereikt hij dat de ruimte niet in één keer is te overzien en beleef je als bezoeker een spannende ontdekkingstocht. Wat ik bijzonder mooi vind aan het museum is dat je volstrekt niets meekrijgt van een wereld achter de schermen, zowel wat betreft personele ruimtes als installatietechniek. Het museum staat niet in de toeristenfolders die je op je hotelkamer vindt, maar het is een bezoek heel erg waard!
31
Foto: DigiDaan
Foto: Annique Paalvast
Kolumba Museum te Keulen, Peter Zumthor
32
analyse Kolumba-museum
tuin zalen/kamers verkeersruimte personeel toiletten lift
33