TREASURYSTATUUT (BELEGGINGS- EN FINANCIERINGSSTATUUT) CVO ROTTERDAM 1.
Inleiding
Algemeen CVO ontvangt op basis van de lumpsumfinanciering vanuit het Ministerie van OCW alsmede op basis van gemeentelijke subsidieregeling substantiële geldstromen. Het is vanuit risicomanagement essentieel dat deze geldstromen zo optimaal mogelijk worden beheerd Dit vereist een goed functionerende treasuryfunctie.
Treasury is het sturen en het beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.
In het kader van governance en horizontale verantwoording is een actueel transparant beleidskader voor de treasuryfunctie noodzakelijk; een treasurystatuut Een treasurystatuut heeft als doel om sturing te geven aan de treasuryfunctie, risico’s te beperken binnen het bestuursbeleid en wet- regelgeving alsmede een zo optimaal mogelijk rendement te behalen. Een treasurystatuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk.
Dit treasurystatuut ondersteunt CVO Rotterdam om haar activiteiten op het gebied van treasury op een zo transparant en beheersbaar mogelijke wijze in te richten.
In dit treasurystatuut wordt het treasurybeleid (uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen, limieten) van CVO Rotterdam uiteengezet en wordt een beschrijving gegeven van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het kader van de treasuryfunctie.
Onderscheid in publiek en privaat vermogen; Schatkistbankieren Binnen CVO is een onderscheid gemaakt tussen publiek en privaat vermogen. Bij toepassing van dit treasurystatuut is dit een vaststaand uitgangspunt.
Met ingang van juni 2012 wordt door CVO deelgenomen aan de regeling Geïntegreerd Middelenbeheer van het Ministerie van Financiën; het zogenaamde schatkistbankieren. Gevolg hiervan is dat alle publieke gelden verplicht zijn ondergebracht in de schatkist. De private gelden van CVO Rotterdam kunnen ten principale geen onderdeel uitmaken van het schatkistbankieren. Deze gelden worden aangehouden bij commerciële financiële instellingen rekening houdend met de inhoud van dit treasurystatuut.
Deelname aan het schatkistbankieren is in zichzelf al te beschouwen als een treasury-activiteit. Deelname aan het schatkistbankieren impliceert dat publieke gelden slechts binnen de schatkist kunnen worden uitgezet. De gelden in de schatkist kunnen voor kortere dan wel langere perioden rentedragend worden uitgezet (deposito).
1
Onderdeel van het schatkistbankieren is de mogelijkheid om een kredietfaciliteit in te regelen. Per 6 maart 2014 heeft CVO Rotterdam binnen het schatkistbankieren een kredietfaciliteit. De hoogte van de kredietfaciliteit is afgestemd op de hoogte van de lumpsumvergoeding in die periode en bedraagt in totaal € 15.897.650,-
In relatie met het schatkistbankieren loopt het dagelijkse betalingsverkeer via de ING-huisbankier, waarbij het rekening-courantsaldo op de hoofdrekening bij ING-bank dagelijks vanuit het saldo in de schatkist wordt aangevuld tot € 0,-- (clearing).
Opbouw treasurystatuut Het treasurystatuut van CVO Rotterdam kent de volgende opbouw: 1.
Inleiding;
1a Begrippenkader
1a
2.
Uitgangspunten en doelstellingen;
3.
Organisatie van de treasuryfunctie;
4.
Administratieve organisatie;
5.
Informatievoorziening.
Begrippenkader
In dit treasurystatuut wordt verstaan onder:
- Afromen
Het principe dat gelden op bankrekeningen van de BRINS periodiek automatisch worden overgeboekt naar de hoofdrekening van CVO.
- Debiteurenrisico
Het risico dat belegde gelden en/of uitstaande vorderingen niet worden terugontvangen van debiteuren
- Deposito
Niet-verhandelbare belegging bij een bank, waarbij een bedrag voor een vaste periode tegen een vast rentepercentage wordt weggezet;
- Derivaten
Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren;
- Financiering
Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen;
- Garantieproduct
Combinatie van financiële basisproducten, aangeboden door de financiële instellingen, waarbij vooraf wordt afgesproken dat de hoofdsom voor X% wordt uitgekeerd aan het einde van de looptijd;
2
- Geldstromenbeheer
Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transformeren, zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer);
- Hypothecaire lening
Een geldlening waarbij een registergoed als onderpand dient;
- Insolventie
Onmacht om geldelijke verplichtingen na te komen;
- Interne renteverrekening
Structuur waarbij op basis van rekening-courant verhouding per kwartaal rente wordt toegerekend. Voor de inhoud van deze regeling wordt verwezen naar de bijlage.
- Kasgeldlimiet
Een bedrag op basis van de Wet FIDO ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van CVO bij aanvang van het jaar;
- Koersrisico
Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen;
- Kredietfaciliteit
De mogelijkheid om bij financiële instellingen / het Ministerie van Financiën aanvullende geldmiddelen aan te trekken.
- Kredietinstelling
Instelling welke tot primair doel heeft het verlenen van kredieten;
- Kredietrisico
De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit;
- Liquiditeitenbeheer
Het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar;
- Liquiditeitenplanning
Een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven, ingedeeld naar aard en tijdseenheid;
- Liquiditeitsrisico
De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning, waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen;
- Participatie
Belang in de vorm van een deelnemingsbewijs/aandeelbewijs;
- Private gelden
Gelden niet-zijnde publieke gelden (te denken valt aan schenkingen, erfenissen en legaten
- Publieke gelden
Gelden ontvangen van Rijksoverheid (onder meer lumpsum vanuit Ministerie van OCW) en gemeentelijke overheden.- Rating De inschatting van de kans op eventuele wanbetalingen bij toekomstige rente- en aflossingsbetalingen op schuldpapier;
- Rentecompensatiecircuit
Systeem waarbij de (valutaire) debet- en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend;
- Renterisico
Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van CVO door rentewijzigingen;
- Renterisiconorm
Een bij de aanvang van enig jaar op basis van de Wet FIDO gefixeerd percentage van het totaal van de vaste schuld van CVO dat bij de realisatie niet mag worden overschreden;
- Rentetypische looptijd
Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de
3
verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding; - Rentevisie
Toekomstverwachting over de rente-ontwikkeling;
- Saldobeheer
Het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen;
- Schatkistbankieren
De regeling Geïntegreerd Middelenbeheer van het Ministerie van Financiën..
- Treasuryfunctie
De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deelfuncties, risicobeheer, financiering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer;
- Uitzetting
Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer.
2.
Uitgangspunten en doelstellingen treasurybeleid
Uitgangspunten Het treausurybeleid maakt onderdeel uit van het financiële beleid van CVO Rotterdam..
Het treasurybeleid vindt plaats binnen de kaders van de Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 september 2009, nr. FEZ /CC150185, houdende regels over het beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek (Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek 2010). Deze regeling is als bijlage in dit treasurystatuut opgenomen.
Bij het aantrekken respectievelijk uitzetten van alle benodigde respectievelijk overtollige middelen worden risico’s zoveel mogelijk uitgesloten. Het uitzetten van middelen en het gebruik van rente-instrumenten hebben een prudent karakter en zijn niet gericht op het generen van extra inkomsten door het aangaan van overmatige risico’s. Er wordt gehandeld overeenkomstig de in deze regeling gestelde verplichtingen.
Doelstellingen De algemene doelstellingen van het treasurybeleid luiden: -
het zorg dragen voor de tijdige beschikbaarheid van de benodigde geldmiddelen tegen acceptabele condities (beschikbaarheid);
-
het minimaliseren van de kosten van leningen (kostenminimalisatie);
-
het optimaliseren van het rendement van (de overtollige) liquide middelen binnen de kaders van het treasurystatuut (rentemaximalisatie);
-
het beheersen en bewaken van financiële risico’s die aan de financiële posities en geldstromen van CVO Rotterdam zijn verbonden (risicominimalisatie);
4
-
het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten;
-
het zorg dragen voor de uitvoering van de zogenaamde in house banking faciliteit;
Het bestuur treedt niet op als bankier in het maatschappelijk verkeer.
Richtlijnen en limieten Algemeen Het betreft hier richtlijnen voor het beleggen en belenen van publieke middelen en voor overige (private) middelen, voor zover deze laatste in de administratie niet zijn afgescheiden van de publieke middelen en voor zover de raad van bestuur hiervoor geen aparte richtlijnen heeft vastgesteld.
Richtlijnen en limieten t.a.v. financiering Het aantrekken van alle voor CVO Rotterdam benodigde middelen dient plaats te vinden op basis van een actuele prognose van de financieringsbehoefte en een actuele rentevisie.
Bij het aantrekken van de langlopende geldleningen worden offertes gevraagd bij minimaal twee partijen.
Richtlijnen en limieten t.a.v. uitzettingen betreffende privaat vermogen Bij het uitzetten van overtollige gelden mogen transacties worden afgesloten met de volgende geldnemers: -
financiële instellingen of door financiële instellingen uitgegeven papier met minimaal een AArating, afgegeven door ten minste twee erkende rating-agencies;
-
financiële instellingen, met een kredietwaardigheid vergelijkbaar met het gestelde onder het eerste punt, voor zover vastgesteld en onderbouwd door die financiële instelling.
Treasury- instrumenten Bij het voeren van het CVO-treasurybeleid zijn de volgende treasury-instrumenten toegestaan: -
Onderhandse geldleningen
-
Rekening-courant
-
Kasgeldleningen
-
Deposito’s
-
Staatsobligaties
-
(Hypothecaire) leningen
-
Operational Lease *
-
Financial Lease *
(*Voor het aangaan van overeenkomsten inzake operational dan wel financial lease dient vooraf akkoord van de raad van bestuur te zijn verkregen).
Risico uitgangspunten Het treasurybeleid is gericht op het uitsluiten dan wel minimaliseren van het kredietrisico, het renterisico, het koersrisico en het interne liquiditeitsrisico.
Het kredietrisico is de kans dat belegde middelen niet worden terugontvangen van de tegenpartij. Dit risico wordt beperkt door te beleggen bij marktpartijen die voldoen aan voormelde voorwaarden.
5
Het renterisico wil zeggen het gevaar verbonden aan de veranderingen in de rentestructuur. Enerzijds bestaat dit uit het risico dat bij te veel uitgezette respectievelijk opgenomen leningen nadeel wordt ondervonden van een rentestijging respectievelijk rentedaling. Anderzijds bestaat dit uit het risico dat bij teveel langlopend uitgezette respectievelijk opgenomen leningen niet kan worden geprofiteerd van een rentestijging respectievelijk rentedaling. Het renterisico dient te worden afgedekt door het opbouwen van een evenwichtige beleggingsportefeuille in relatie tot de geldende rentestructuur en de verwachtingen ten aanzien van de renteontwikkeling.
Het koersrisico op uitzettingen uit hoofde van treasury wordt beperkt door daarbij uitsluitend de volgende producten te hanteren: -
vastrentende waarden;
-
producten waarbij aan het eind van de looptijd de hoofdsom gegarandeerd is;
-
beleggingsproducten welke door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als “Fido-proof” zijn aangemerkt.
Het interne liquiditeitsrisico is de kans dat opbrengsten worden gemist danwel kosten worden gemaakt door wijzigingen in de geprognosticeerde financieringsbehoefte en investeringsplannen. Met name de interne informatieverstrekking en de planning van projecten in de investeringssfeer spelen hierbij een belangrijke rol. Goede interne afspraken en een regelmatige actualisatie van de prognoses van de financieringsbehoefte zullen het liquiditeitsrisico beperken.
Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt: 1.
het liquiditeitsgebruik beperkt door de geldstromen op CVO-niveau op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen;
2.
het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door de ING-huisbankier.
Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden met betrekking tot de private gelden de volgende specifieke richtlijnen: 1.
CVO streeft naar concentratie van liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities;
2.
toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeldleningen, kasgeldleningen en rekening courantkredieten;
3.
toegestane instrumenten bij het extern uitzetten van gelden voor een periode korter dan één jaar zijn omschreven onder ‘treasury instrumenten’;
4.
bij het extern uitzetten van gelden korter dan één jaar zijn slechts de onder hoofdstuk 2 genoemde tegenpartijen toegestaan;
5.
CVO vraagt offertes op bij minimaal 2 instellingen alvorens middelen worden aangetrokken of uitgezet met een looptijd langer dan één maand, maar korter dan één jaar en/of bedragen van EUR 2.500.000,- en hoger;
6
6.
CVO kan volstaan met een offerte bij één financiële instelling, indien gelden worden aangetrokken of uitgezet voor een periode tot en met een maand en een bedrag kleiner dan EUR 2.500.000,-. Hierbij dient wel de marktconformiteit getoetst te worden;
7.
vorderingen op debiteuren dienen conform het invorderingsbeleid zo effectief en efficiënt mogelijk te worden omgezet in ontvangen liquiditeiten.
3.
Organisatie van treasuryfunctie
Plaats in de organisatie De treasuryfunctie is voor de raad van bestuur ondergebracht bij het verenigingsbureau waarbij namens het bestuur de directeur Financiën voor de realisatie van de eerder geformuleerde doelstellingen en de juiste uitvoering van het treasurybeleid zorg draagt.
Verantwoordelijkheden Bij de uitvoering van de treasuryfunctie zijn meerdere functionarissen betrokken. Per functionaris zijn de verantwoordelijkheden hierna beschreven.
Het bestuur stelt het treasurystatuut vast en bepaalt daarmede het treasurybeleid. De uitvoering van het treasurybeleid is door de raad van bestuur middels mandaatregeling opgedragen aan directeur Financiën. Hierbij zijn de opgedragen bevoegdheden als volgt gespecificeerd: -
het uitlenen van tijdelijke overschotten;
-
het sluiten van rekening-courantkrediet;
-
het sluiten van kasgeldleningen.
Het aangaan van vaste geldleningen is voorbehouden aan de raad van bestuur na goedkeuring van de Raad van Toezicht.
Het hoofd van de financiële administratie van CVO is verantwoordelijk voor de controle op de rechtmatigheid van de in het kader van de uitvoering van de treasuryfunctie gevoerde transacties, voor de juiste verwerking van deze transacties in de financiële administratie en voor een tijdige en juiste betaling.
Treasurycomité Er is een treasurycomité ingesteld dat twee keer per jaar, of zoveel vaker als de marktomstandigheden daar aanleiding toe geven, overleg voert over de uitvoering van het treasurybeleid. Dit treasurycomité bestaat uit de leden van de Stuurgroep Financiën.
7
Functie Raad van Toezicht De Auditcommissie van de Raad van Toezicht Raad van Bestuur
Directeur Financiën
Directeuren Bedrijfsvoering
Treasury Comité
Financiële administratie
Hoofd afdeling Financiën
Externe accountant
Taken/Verantwoordelijkheden het goedkeuren van door de Raad van Bestuur gedane voorstellen tot het aangaan van vaste geldleningen. het houden van toezicht op het treasurybeleid en de uitvoering hiervan. het vaststellen van treasurydoelstellingen, het treasurybeleid, globale richtlijnen en limieten middels het treasurystatuut; het vaststellen van de treasuryparagraaf in begroting en jaarrekening; het uitvoeren van het treasurybeleid (formele verantwoordelijkheid) het achteraf bekrachtigen van de afgesloten transacties; het in samenspraak met het treasurycomité evalueren en als gevolg daarvan (eventueel) bijstellen van het treasurybeleid. het rapporteren aan de Auditcommissie van de Raad van Toezicht over de uitvoering van het treasurybeleid. het na goedkeuring van de Raad van Toezicht aangaan van vaste geldleningen. het uitvoeren van de aan haar/hem gemandateerde treasuryactiviteiten conform het treasurystatuut en de treasuryparagraaf; het zorgdragen voor juiste verantwoording van de uitvoering van de door hem/haar gemandateerde treasuryactiviteiten; het onderhouden van contacten met banken, geldmakelaars en overige financiële instellingen; het namens het treasurycomité rapporteren aan Raad van Bestuur over de uitvoering van het treasurybeheer; het aantrekken en uitzetten van gelden in het kader van het saldoen liquiditeitenbeheer; het afleggen van verantwoording aan Raad van Bestuur; het zorgdragen voor het tijdig aanleveren van betrouwbare operationele informatie over toekomstige geldstromen aan de afdeling Financiën; het fiatteren van betalingen en ontvangsten ten laste c.q. ten gunste van hun budgetten. het op verzoek van de RvB opstellen van een rentevisie; het op verzoek van de RvB voorbereiden van beleidsvoorstellen op treasurygebied; het adviseren van het Platform Bedrijfsvoering over de financiële gevolgen van activiteiten en projecten; het beheren van de geldstromen; het overboeken van saldi tussen bankrekeningen; het afhandelen van het contante en girale betalingsverkeer; het aanleveren van tijdige, volledige en betrouwbare gegevens uit de financiële administratie; het in samenspraak met de scholen juist en volledig administreren van de bezittingen, schulden, rechten, verplichtingen, inkomsten, uitgaven, ontvangsten en betalingen in de financiële administratie. het registreren van de ontvangstbevestiging van derden en het controleren of deze overeenkomt met de transactie-informatie in het kader van treasury; het voeren van de interne controle op de uitgevoerde treasurytransacties en hierover rapporteren aan de directeur Financiën. het in het kader van haar reguliere controletaak adviseren en controleren omtrent de feitelijke naleving van het treasurystatuut.
8
4.
Administratieve organisatie
Procedurebeschrijvingen treasury-activiteiten Alle relevante treasury-activiteiten worden onder verantwoordelijkheid van het treasurycomité in procedurebeschrijvingen vastgelegd. Deze beschrijvingen worden door het bestuur vastgesteld.
Autorisatie Namens de raad van bestuur fungeert de directeur Financiën als eerste aanspreekpunt voor de partijen op de geld- en kapitaalmarkt.
Alleen de raad van bestuur is bevoegd om in het kader van de uitvoering van het treasurybeleid overeenkomsten te sluiten.
Uitvoering De uitvoering van de treasurytaak vindt plaats op het verenigingsbureau.
5.
Informatievoorziening
Eenmaal per jaar ( of zoveel vaker als de marktsituatie daartoe aanleiding geeft) rapporteert de directeur Financiën aan het bestuur, de auditcommissie RvT en het Platform Bedrijfsvoering over de uitvoering van het treasurybeleid.
Deze rapportage heeft de volgende inhoud: -
een overzicht en analyse van de huidige liquiditeits- en risicopositie;
-
een prognose van de ontwikkelingen op de financiële markt (rentevisie);
-
een prognose van de financieringsbehoefte op middellange termijn;
-
de voorgestelde maatregelen om te anticiperen op het voorgaande;
-
de te verwachten renteresultaten ten opzichte van de begroting;
-
een overzicht van de transacties die de afgelopen periode zijn aangegaan op de geld- of kapitaalmarkt.
In de begroting zowel als in het jaarverslag (bestuursverslag) zal een treasuryparagraaf worden opgenomen. In de treasuryparagraaf van de begroting wordt ingegaan op de taken, doelen, beleidsplannen en activiteiten. In de treasuryparagraaf van het jaarverslag (bestuursverslag) wordt verantwoording afgelegd over de uitvoering van het treasurybeleid.
9
6.
Wijziging van dit reglement
Wijzigingen van dit reglement worden voorbereid door het Treasury Comité en worden via het Platform Bedrijfsvoering aan de Raad van Bestuur voor vaststelling voorgelegd. De Raad van Bestuur informeert daarover aan de Auditcommissie van de Raad van Toezicht.
Aldus vastgesteld op 18 december 2015
H. H. Post Voorzitter Raad van Bestuur Vereniging voor Christelijk Voortgezet Onderwijs te Rotterdam en omstreken.
Legenda wijzigingen Oorspronkelijke regeling vastgesteld 10 december 2008
Eerste wijziging vastgesteld 18 mei 2010 ingaande 01-01-2010 Het voor CVO op 10 december 2008 vastgestelde Treasurystatuut (beleggings- en financieringsstatuut) is met ingang van 1 januari 2010 aangepast. Deze aanpassing hangt samen met de door het ministerie van OCW doorgevoerde wijziging van de regeling “beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek 2010” zoals gepubliceerd op 16 september 2009, kenmerk FEZ/CC-2009/150185.
Onmiddellijk na publicatie van de nieuwe regeling is door CVO geïnformeerd bij de ING en BNG naar de consequenties hiervan voor het uitstaande depositobeleid. De deposito’s bij BNG vallen onder het nieuwe regime. Voor ING geldt dat deposito’s langer dan 3 maanden uit meer mogen worden uitgezet. Aldus wordt al sedert de inwerkingtreding van de nieuwe regeling gewerkt.
Bovenstaande impliceerde wel het doorvoeren van een aanpassing in het treasurystatuut CVO onder punt 2 blz 4 onder “richtlijnen en limieten” t.a.v. “uitzettingen”. “A-rating” is gewijzigd in “AA-rating”. In deze versie van het treasurystatuut d.d. 18 mei 2010 is deze aanpassing doorgevoerd.
Tweede wijziging vastgesteld 18 december 2015 ingaande 01-01-2016 Ondertekening door nieuwe voorzitter RvB In reglement rol Auditcommissie van de RvT benoemd Bureaudirecteur gewijzigd in directeur Financiën Uitwerking Schatkistbankieren toegelicht Kredietfaciliteit in het kader van Schatkistbankieren opgenomen
Bijlagen: Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek 2010 Notitie interne renteverrekening
10
Bijlage 1: Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek 2010.
Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 september 2009, nr. FEZ/CC/150185, houdende regels voor beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek (Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek 2010)
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; Gelet op artikel 148 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 143 van de Wet op de expertisecentra, artikel 99 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 2.5.3, tweede lid en artikel 2.5.10 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 2.9, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en artikel 22 van de TNO-wet; Besluit: Artikel 1. Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: derivaat: contract met betrekking tot een transactie gericht op het beperken van financiële risico’s, waarin is bepaald dat het moment waarop deze transactie zal of kan plaatsvinden afhankelijk is van bepaalde voorwaarden en dat de waarde van deze transactie afhankelijk is van één of meer onderliggende activa, referentieprijzen of indices; financiële onderneming: onderneming als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht die het bedrijf van kredietinstelling mag uitoefenen, beleggingsdiensten mag verlenen, beleggingsinstellingen mag beheren, rechten van deelneming in een beleggingsmaatschappij mag aanbieden, of het bedrijf van verzekeraar mag uitoefenen; instelling: door de Minister bekostigde onderwijsaanbieder als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 en artikel 28b van de Wet op de expertisecentra, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, met uitzondering van de onderwijsaanbieders, bedoeld in titel II, afdeling II van die wet, artikel 1.1.1 onder b van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoeken artikel 1, onder c, van de TNO-wet en niet aangewezen op grond van artikel 45, eerste of derde lid van de Comptabiliteitswet 2001; jaarverslaggeving: verantwoording van de instelling conform Titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die minimaal bestaat uit het bestuursverslag en de jaarrekening, voor het onderwijs het jaarverslag, de jaarrekening en de overige gegevens, bedoeld in artikel 1 onder c. van de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs; kasstroomprognose: liquiditeitsplanning voor de korte termijn en de financieringsplanning voor de lange termijn;
11
lidstaat: staat die lid is van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte – Noorwegen, IJsland en Liechtenstein – en ten minste beschikt over een AArating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus; Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor zover het onderwijs en onderzoek betreft op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; overige middelen: alle gelden waarover een instelling beschikt, niet zijnde publieke middelen en voor zover niet op een adequate wijze afgescheiden van de publieke middelen; publieke middelen: gelden verkregen ten laste van de rijksbegroting of anderszins uit hoofde van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen verkregen gelden, alsmede de opbrengsten daarvan, waarover een instelling de beschikking heeft gekregen om de wettelijke taak te verrichten; rating: taxatie van de kredietwaardigheid van een financiële onderneming of een land; ratingbureau: bureau dat de kredietwaardigheid van financiële ondernemingen en landen taxeert; solvabiliteitsratio: het in een lidstaat voorgeschreven minimumniveau aansprakelijk vermogen van een financiële onderneming tegenover aangehouden naar risicograad gewogen activa; waardepapieren: documenten met een geldwaarde, zoals een bewijs van een aandeel of obligatie of een derivaat. Artikel 2. Jaarverslaggeving Instellingen doen jaarlijks in de jaarverslaggeving ten aanzien van de publieke middelen ten minste verslag van: a.
het beleid en de uitvoering ten aanzien van het beleggen en belenen;
b.
de soorten en omvang van de beleggingen en beleningen;
c.
de looptijden van de beleggingen en beleningen.
Artikel 3. Verplichtingen bij beleggen en belenen 1.
Instellingen leggen de hoofdlijnen van de op het beleggen en belenen betrekking hebbende de administratieve organisatie en interne controle vast, waaronder in ieder geval wordt begrepen de verdeling van taken en bevoegdheden, de voor de instelling toegestane beleggings- en beleningsvormen, de bijbehorende informatievoorziening minimaal bestaande uit een kasstroomprognose, de verantwoordingsinformatie en de wijze waarop onderscheid wordt aangebracht
12
tussen publieke middelen en overige middelen die niet op een adequate wijze afgescheiden zijn van de publieke middelen enerzijds en andere middelen anderzijds. 2.
Instellingen beleggen en belenen hun niet voor lopende betalingen benodigde publieke en overige middelen: a.
in de vorm van waardepapieren waarvoor een solvabiliteitsratio van 0 procent geldt;
b.
al dan niet tegen waardepapieren bij financiële ondernemingen in lidstaten in vormen waarvan de hoofdsom bij opname intact is;
c. 3.
bij financiële ondernemingen in lidstaten in de vorm van derivaten.
De ratingeisen voor de beleggings- en beleningsvormen waarbij de hoofdsom bij opname intact is zijn als volgt afhankelijk van de looptijd van die vormen: a.
beleggings- en beleningsvormen voor een periode tot en met drie maanden mogen worden betrokken van financiële ondernemingen die aantonen dat ze voor henzelf of voor de door hen uitgegeven waardepapieren beschikken over minstens een A-rating, afgegeven door minstens twee ratingbureaus.
b.
beleggings- en beleningsvormen voor een periode van meer dan drie maanden mogen worden betrokken van financiële ondernemingen die aantonen dat ze voor henzelf of voor de door hen uitgegeven waardepapieren beschikken over minstens een AA-minusrating afgegeven door minstens twee ratingbureaus.
4.
Op derivatenzijn de in het derde lid, onder b, bedoelde ratingeisen van toepassing, tenzij de derivaten zijn afgesloten op een gereglementeerde markt in de Europese Economische Ruimte, bedoeld in Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten bij een in deze Richtlijn bedoelde financiële onderneming. Een wijziging van deze Richtlijn gaat voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.
5.
Het tweede, derde en vierde lid hebben betrekking op beleggingen en beleningen die na de datum van inwerkingtreden nieuw worden verworven, respectievelijk gesloten.
Artikel 4. Intrekking andere regeling(en) De Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek wordt ingetrokken.
13
Artikel 5. Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.
Artikel 6. Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek 2010. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H.A. Plasterk
14
Bijlage 2: Notitie interne renteverrekening
Notitie d.d. 3 december 2014 Betreft: Interne renteverrekening als onderdeel van in house banking
Inleiding Het is wenselijk ingaande het kalenderjaar 2014 een nieuwe opzet voor de interne renteverrekening vast te stellen. Reden hiervoor is dat de in het verleden gemaakte afspraken inzake interne renteverrekening zich in de loop van de tijd verder in de praktijk hebben ontwikkeld zonder formeel te zijn vastgesteld. Daarnaast geldt dat met de overgang naar het schatkistbankieren (2012) de interne renteafrekening over het verslagjaar 2013, binnen het Platform Bedrijfsvoering aanleiding is geweest de afspraak te maken om te komen tot een nieuwe opzet voor de interne renteverrekening waarbij rekening wordt gehouden met feitelijkheden anno 2014. Onderstaand wordt de nieuwe opzet voor de interne renteverrekening uitgewerkt. Eerst wordt ingegaan op enkele feitelijkheden (1) en beleidsuitgangspunten (2). Daarna wordt de nieuwe opzet interne renteverrekening toegelicht (3). Er volgen nog enkele aanbevelingen (4) waarna dit memo wordt afgesloten met de punten voor besluitvorming (5). In de vergadering van het Platform Bedrijfsvoering van 18 september 2014 werd een voorstel voor interne renteverrekening gepresenteerd. Bespreking van dat voorstel leerde dat als het gaat om 1) de feitelijkheden, 2) beleidsuitgangspunten, 4) verdere aanbevelingen, de vergadering de notitie kon onderschrijven. Onderdeel 3) “Voorstel nieuwe interne renteverrekening” kon door de vergadering niet worden onderschreven. Opstellers van het voorstel hebben daarop het voorstel teruggenomen waarbij de afspraak is gemaakt dat voor het Platform Bedrijfsvoering een nieuw voorstel zal worden uitgewerkt rekening houdend met de inhoud van de discussie in de vergadering van 18 september 2014. Gelet op het bovenstaande is onderstaand aangepast voorstel uitgewerkt en voor bespreking in het Platform aangeboden. Ter toelichting op dat voorstel nog enkele opmerkingen:
De opstellers hebben de oorspronkelijke notitie integraal beoordeeld. Zij blijven van mening dat het oorspronkelijke voorstel een evenwichtig voorstel was waarin alle aspecten rond de interne renteverrekening in voldoende mate waren betrokken.
De opstellers hebben -gehoord de bespreking van het voorstel in het overleg van 18 september 2014een aangepast voorstel ontwikkeld waarin rekening is gehouden met de belangen van BRINS met een positieve en BRINS met een negatieve rekening-courant
Uitgangspunt bij de uitwerking van het voorstel is dat CVO meer is dan de som der delen; CVO vormt een vereniging waarbij belangen van BRINS onderling worden gewogen tegen de achtergrond van het totaal CVO-belang.
De feitelijkheden die in de notitie zijn benoemd zijn de feitelijkheden op het moment van het opstellen van de notitie. Deze feitelijkheden vloeien voort uit beslissingen die in het (recente) verleden zijn genomen op basis van de afwegingen die gemaakt zijn ten tijde van de beslissingen. De feitelijkheden veranderen daarmee niet.
De opstellers van de notitie zijn van mening dat interne renteverrekening moet worden bezien vanuit de principes van in-house-banking waarvan een component is dat er een ‘stimulans’ dient te zijn voor de bedrijfsonderdelen om de liquiditeit op niveau te houden dan wel te brengen.
15
De opstellers zijn van mening dat de uiteindelijke besluitvorming over het rentevoorstel is voorbehouden aan de RvB gelezen de adviezen van het Platform en het Directie Overleg. De opstellers hopen op een unaniem standpunt vanuit het Platform. Mocht dit er onverhoopt toch niet komen, dan zal het voorstel aan het DO / RvB worden voorgelegd met verwoording van de standpunten in het Platform Bedrijfsvoering.
In onderstaand voorstel is de extra opslag als niet voldaan wordt aan de voorwaarde dat de rekeningcourant verbetert met € 200,-- per leerling per jaar zolang deze onder de € 1.000,-- is, geschrapt. Daarnaast is opgenomen dat in de bestuurlijke planning & control cyclus duidelijke afspraken gemaakt dienen te worden omtrent de periode die aan een BRIN wordt gegeven om -als dat aan de orde is- de liquiditeit (weer) op orde te brengen. Dergelijke afspraken dienen transparant te zijn. En ten slotte is in het aangepaste voorstel opgenomen dat de regeling jaarlijks wordt vastgesteld zodat de regeling kan worden getoetst aan de actualiteit en de werking in de praktijk ook wordt geëvalueerd.
Besluitvorming Directie Overleg Aan de hand van de inhoud van onderstaand memo en kennisgenomen hebbend van de besprekingen binnen het Platform Bedrijfsvoering, is in de vergadering van het Directie Overleg van 3 december 2014 gesproken over het voorstel interne renteverrekening. Het voorstel is ingebracht door het Platform Bedrijfsvoering na bespreking in het overleg van het Platform van 20-11-2014. In die vergadering is op het voorstel een amendement ingediend. Dat amendement impliceert dat voor een BRIN met een negatieve rekening-courant verhouding met CVO nooit een hoger rentepercentage zal worden aangehouden dan het rentepercentage waarvoor binnen de constructie van het schatkistbankieren kan worden geleend. Dat amendement is ook aan de orde gesteld tijdens de bespreking in het Directie Overleg van het voorstel interne renteverrekening. Dit amendement is zowel door Platform Bedrijfsvoering als Directie Overleg onderschreven en in onderstaande uitwerking opgenomen. Aan een in de vergadering van het Platform Bedrijfsvoering door Melanchthon ingenomen minderheidsstandpunt, is door het voltallige Directie Overleg -na bespreking en afweging- geen gehoor gegeven.
Memo aangepaste voorstel interne renteverrekening als onderdeel van in house banking 1.
Feitelijkheden
Door CVO wordt voor wat betreft de publieke geldmiddelen deelgenomen aan het geïntegreerd middelenbeheer -schatkistbankieren- bij het Ministerie van Financiën.
Er wordt voor de subsidie-ontvangsten (lumpsum / gemeentelijke vergoedingen) door CVO 1 centrale bankrekening aangehouden.
De ontvangen subsidies en de betalingen ten laste van deze subsidies worden ten gunste / laste van de centrale bankrekening uitgevoerd en per bedrijfsonderdeel van CVO, binnen de financiële administratie geadministreerd.
De bedrijfsonderdelen staan voor wat betreft de liquide middelen ten opzichte van de centrale bankrekening in een zogenaamde rekening courant verhouding.
16
Door CVO worden de private geldmiddelen –deze zijn alleen aanwezig bij de Vereniging Secaangehouden bij één of meerdere in het maatschappelijk verkeer opererende bankinstellingen.1
Voor de publieke middelen dient rekening te worden gehouden met de Regeling Beleggen en Belenen; door deel te nemen aan het schatkistbankieren wordt hieraan voldaan.2
Voor de private middelen houdt CVO eveneens rekening met de Regeling Beleggen en Belenen aangezien CVO haar private middelen feitelijk zonder risico’s wenst uit te zetten. Een en ander impliceert dat private gelden op een bankrekening worden aangehouden dan wel in deposito worden geplaatst bij bankinstellingen die voldoen aan de bepalingen in de Regeling Beleggen en Belenen (bankrating AA en hoger).
2.
Beleidsuitgangspunten Voor CVO gelden de navolgende beleidsuitgangspunten.
De rekening courant verhouding van de bedrijfsonderdelen op de centrale bankrekening wordt op 4 ijkmomenten in het jaar -1 januari; 1 april; 1 juli en 1 oktober- bepaald.
Op basis van die 4 ijkmomenten wordt over een jaar de gemiddelde rekening courant positie bepaald.
De bedrijfsonderdelen van CVO dienen een bedrag van ten minste € 1.000,-- per leerling aan liquide middelen aan te houden.
Bedrijfsonderdelen met een gemiddelde liquiditeitspositie onder de € 1.000,-- per leerling dienen deze in te lopen met een bedrag van € 200,-- per leerling per jaar tot aan € 1.000,-- euro.
Voor de bedrijfsonderdelen geldt voor wat betreft de liquiditeitsratio het zogenaamde referentiekader van de Commissie DON: liquiditeit tussen 0,5 en 1,5. (liquiditeit: vlottende activa afgezet tegen vlottende passiva)
Bij de toepassing van het referentiekader van de Commissie DON wordt door het Ministerie van OCW een aangescherpt kader gehanteerd als signaleringsgrens. In het geval een bestuur qua liquiditeitsratio onder de 0,75 uitkomt, geldt een verscherpte beoordeling van de financiële gegevens zoals opgenomen in de jaarrekening. In het kader van in-house-banking en het op niveau houden van de liquiditeit binnen CVO, wordt voorgesteld dat CVO intern eveneens dit aangescherpt kader aanhoudt.
3.
Voorstel nieuwe interne renteverrekening
Aan de uitwerking van onderstaand voorstel voor de interne renteverrekening liggen de volgende punten ten grondslag:
Bovenstaande feitelijkheden
Bovenstaande beleidsuitgangspunten
Het in de jaarrekening gemaakte onderscheid tussen private middelen en publieke middelen
1
In formele zin zijn ouderbijdragen ook private middelen. Deze zijn echter zo verweven in de exploitatie van de BRINS dat deze gelden niet afzonderlijk als private middelen worden geadministreerd. 2 Vóórdat CVO ging deelnemen aan schatkistbankieren, was de Regeling Beleggen en Belenen ook al van toepassing. Dit impliceerde dat de publieke middelen slechts bij een zeer beperkt aantal banken kon worden aangehouden omdat voldaan diende te worden aan bankrating AA en hoger. Lang niet alle banken in Nederland voldeden aan die ratingeis.
17
Een zelfstandige BRIN kan haar publieke middelen nooit geheel in deposito plaatsen omdat altijd een deel liquide moet worden aangehouden.
Een zelfstandige BRIN dient zich te allen tijde te houden aan de regeling Beleggen en Belenen; gelden kunnen derhalve niet bij elke willekeurige bank worden uitgezet hetgeen impliceert dat in de markt aangeboden rentepercentages niet maximaal haalbaar zijn omdat de betreffende bank geen AA rating heeft.
Opzet nieuwe interne renteverrekening 1.
De renteopbrengst die wordt behaald op het privaat vermogen (vermogen Vereniging CVO) wordt integraal toegerekend aan de Vereniging.
2.
Het vermogen van de Vereniging neemt in principe jaarlijks toe met de renteopbrengst. Er wordt daarnaast niet nog een bedrag toegerekend om het privaat vermogen te corrigeren voor inflatie. 3
3.
Indien in een bepaald jaar sprake is van een exploitatietekort van de Ver Sec gaat dit tekort noch ten laste van de renteopbrengst noch ten laste van het vermogen van de Ver Sec. Een exploitatietekort van de Ver Sec dient door de overige bedrijfsonderdelen van CVO te worden aangezuiverd in het betreffende jaar.
4.
De renteopbrengst die wordt behaald op het publiek vermogen -renteopbrengst uit schatkistbankierenwordt integraal toegerekend aan het publiek vermogen.
5.
De renteopbrengst uit privaat vermogen wordt omgerekend naar een gemiddeld rentepercentage over het gemiddeld privaat vermogen in een bepaald jaar.
6.
De renteopbrengst uit publiek vermogen wordt omgerekend naar een gemiddeld rentepercentage over het gemiddeld publiek vermogen in een bepaald jaar.
7.
De renteopbrengst uit publiek vermogen wordt naar rato toegerekend aan de bedrijfsonderdelen die gemiddeld over de 4 ijkmomenten een positieve rekening courant verhouding tot de centrale bankrekening hebben.
8.
De bedrijfsonderdelen met een negatieve rekeningcourant op de 4 ijkmomenten ontvangen geen renteopbrengst uit het publieke vermogen maar betalen over hun gemiddeld negatieve rekeningcourantomvang het gemiddeld rentepercentage dat is behaald op de private middelen plus een opslag van 1%.
9.
De interne renteopbrengst die volgt uit stap 8 wordt verdeeld over de bedrijfsonderdelen met een positieve rekening courant naar rato van hun gemiddelde positieve rekeningcourant.
10. Voor een BRIN met een negatieve rekening-courant verhouding met CVO zal nooit een hoger rentepercentage worden aangehouden dan het rentepercentage waarvoor binnen de constructie van het schatkistbankieren kan worden geleend. 11. De bankkosten worden niet meer ten laste gebracht van de renteopbrengst op de publieke middelen. 12. De bankkosten maken onderdeel uit van de door CVO gemaakte afspraken met de huisbankier ING en komen in dat kader ten laste van de exploitatie van Ver Sec. 13. De regeling interne renteverrekening wordt jaarlijks door de Raad van Bestuur vastgesteld zodat de regeling kan worden getoetst aan de actualiteit en de werking in de praktijk ook wordt geëvalueerd.
3
Globaal geldt dat de jaarlijkse renteopbrengst min of meer gelijk is aan het inflatiepercentage waardoor het privaat vermogen min of meer op niveau blijft.
18
4.
Verdere aanbevelingen. 1.
Het is mogelijk om binnen de structuur van het schatkistbankieren gelden voor een langere periode uit te zetten. Dit geeft de mogelijkheid om -afhankelijk van de feitelijke renteontwikkeling- een hoger rendement op de publieke middelen te behalen en daarmee een hogere renteopbrengst. Voorgesteld wordt een actiever beleid te voeren ten aanzien van de middelen binnen het schatkistbankieren. Een interne treasurycommissie bestaande uit 2 directeuren bedrijfsvoering en de directeur financiën, draagt zorg voor dit actievere beleid rekening houdend met de inhoud van de punten 2 en 3.
2.
Actiever middelenbeheer binnen het schatkistbankieren is alleen goed mogelijk als er voor CVO sprake is van een meer betrouwbare liquiditeitsprognose. Het huidige model dient daartoe verder te worden ontwikkeld tot een meer dynamisch model waarin rekening wordt gehouden met meerjarige ontwikkelingen gekoppeld aan de risico-analyse CVO-breed.
3.
Het huidige treasury-statuut dient -indien nodig- te worden geactualiseerd en -na actualisatieopnieuw te worden vastgesteld. De interne treasurycommissie dient zich te houden aan de richtlijnen zoals vastgelegd in het vastgestelde treasurystatuut.
4.
Het wordt wenselijk geacht voor de Raad van Bestuur een afwegingskader uit te werken dat wordt gehanteerd bij beoordeling van interne investeringsvraagstukken die invloed hebben op de liquiditeitsontwikkeling CVO-breed. Aandachtspunt voor de uitwerking en toepassing van een dergelijk afwegingskader is onder meer de beschikbaarheid van een investeringsdoorkijk, liquiditeitsdoorkijk en ratiodoorkijk.
5.
In de bestuurlijke planning & control cyclus dienen duidelijke afspraken gemaakt te worden omtrent de periode die aan een BRIN wordt gegeven om -als dat aan de orde is- de liquiditeit (weer) op orde te brengen. Dergelijke afspraken dienen transparant te zijn.
5.
Voorstel Besluitvorming: 1.
De geformuleerde feitelijkheden als uitgangspunt onderschrijven.
2.
De beleidsuitgangspunten bekrachtigen en daarmee als uitgangspunten vaststellen.
3.
CVO houdt met ingang van het kalenderjaar 2014 intern het aangescherpte kader voor de beoordeling van de liquiditeit -zijnde 0,75- aan.
4.
Instemmen met het voorstel interne renteverrekening.
5.
Instemmen met het hanteren van het model als basis van de feitelijke interne renteverrekening.
6.
Instemmen met het voorstel tot het instellen van een interne treasurycommissie
7.
De interne treasurycommissie in samenspraak met het Platform Bedrijfsvoering opdracht verstrekken tot het uitwerken van een meer dynamisch model voor liquiditeitsplanning.
8.
De interne treasurycommissie opdracht verstrekken tot het actualiseren van het huidige treasurystatuut.
9.
De interne treasurycommissie opdracht verstrekken tot het uitwerken van een bestuurlijk afwegingskader bij de beoordeling van investeringsvraagstukken.
Aldus vastgesteld door Raad van Bestuur Rotterdam, 3 december 2014
19