Contact: Ted Kloosterman, InterMune, Inc., +31 (0)30 77 40 030,
[email protected]
Fase 3 ASCEND-onderzoek naar pirfenidon bij idiopathische pulmonale fibrose gepresenteerd op American Thoracic Society (ATS) en gepubliceerd in New England Journal of Medicine – Conference call en webcast voor investeerders vandaag om 20.00 uur EDT/tijdzone oostkust VS (17.00 uur PDT/tijdzone westkust VS) – BRISBANE, Californië – 18 mei 2014 -- InterMune, Inc. (NASDAQ: ITMN) berichtte vandaag dat de resultaten van het fase 3 ASCEND-onderzoek waarin het gebruik van pirfenidon bij patiënten met idiopathische pulmonale fibrose (IPF) wordt geëvalueerd, vandaag zijn gepresenteerd op het Internationale congres van de American Thoracic Society (ATS) in San Diego, en online gepubliceerd zijn in het New England Journal of Medicine. De resultaten van het ASCEND-onderzoek werden gepresenteerd door dr. Talmadge King, professor en voorzitter, afdeling Geneeskunde, University of California San Francisco en medevoorzitter van de stuurgroep voor het ASCEND-protocol.
In het ASCEND-onderzoek zorgde pirfenidon voor een significante vermindering van de afname van de longfunctie op basis van de gemeten verandering van het percentage van de voorspelde geforceerde vitale capaciteit (FVC) van de uitgangswaarde tot week 52 (rank ANCOVA p < 0,000001). Daarnaast werd aangetoond dat de behandeling significante effecten had op de twee belangrijkste secundaire eindpunten , namelijk verandering in de 6 minuten loopafstand (6MWD) (p = 0,0360) en de progressievrije overleving (PFS) (p = 0,0001). Het secundaire eindpunt van dyspneu (kortademigheid) werd niet behaald. In het ASCEND-onderzoek was behandeling met pirfenidon geassocieerd met minder sterfgevallen, hoewel het onderscheidende vermogen van het onderzoek op dit vlak niet hoog genoeg was en het verschil in sterftecijfer niet statistisch significant was. Uit een vooraf gespecificeerde analyse van de samengevoegde populaties van ASCEND en de twee fase 3 CAPACITY-onderzoeken bleek dat het sterfterisico in het algemeen in de pirfenidongroep was afgenomen met 48% in week 52, vergeleken met de placebogroep (hazard-ratio [HR] = 0,52; logrank p = 0,0107). In het ASCEND-onderzoek -1-
vertoonde pirfenidon een gunstig veiligheidsprofiel en werd het over het algemeen goed verdragen.
IPF is een chronische, progressieve, onomkeerbare longziekte die zich kenmerkt door littekenvorming in de longen, waardoor iemand minder goed kan ademhalen. De mediane overlevingsduur vanaf de diagnose is twee tot vijf jaar, waarmee IPF dodelijker is dan veel kwaadaardige tumoren, waaronder borstkanker, ovariumkanker en colorectale kanker. Dr. King zei: “In vergelijking met een placebobehandeling gaf pirfenidon een verminderde ziekteprogressie op basis van de longfunctie, fysieke belastbaarheid en progressievrije overleving bij patiënten met idiopathische pulmonale fibrose. De behandeling ging gepaard met een aanvaardbaar bijwerkingenprofiel en minder sterfgevallen.” Dan Welch, voorzitter, CEO en president van InterMune, verklaarde: “De presentatie van de resultaten van het ASCEND-onderzoek op het ATS-congres en de publicatie in het New England Journal of Medicine staan voor een belangrijke mijlpaal in de tien jaar waarin wij al bezig zijn met klinisch onderzoek naar pirfenidon. De resultaten van het onderzoek leveren overtuigend bewijsmateriaal voor de robuuste werking van de behandeling met pirfenidon en vormen een aanvulling op het toch al welomschreven veiligheids- en verdraagbaarheidsprofiel van dit middel. We zijn nu van plan voor pirfenidon in de komende weken opnieuw een verzoek tot toelating van het product als nieuw geneesmiddel (New Drug Application; NDA) in te dienen bij de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA).”
Primair eindpunt De grootte van het effect van de behandeling met pirfenidon werd gemeten door het percentage patiënten te vergelijken bij wie in de pirfenidongroep en in de placebogroep een afname van 10% in de FVC, of dood optrad. Een afname van 10% in de FVC bij een individuele IPF-patiënt wordt beschouwd als klinisch relevant, en sterk voorspellend voor een hoger sterfterisico. In week 52 was bij 16,5% van de patiënten in de pirfenidongroep een afname van de FVC van 10% of meer of overlijden opgetreden, en bij 31,8% in de placebogroep; dit is een reductie van 47,9% in het percentage patiënten bij wie deze klinisch relevante afname van de FVC of dood had -2-
plaatsgevonden. Bovendien bleek uit de resultaten dat in week 52 bij 22,7% van de patiënten in de pirfenidongroep geen afname van de FVC was opgetreden, vergeleken bij 9,7% in de placebogroep; dit betekent een toename van 132,5% van het percentage patiënten bij wie geen afname optrad van de FVC tussen de uitgangswaarde en week 52.
Werkzaamheid van de behandeling op FVC bevestigd door ondersteunende analyses Het artikel in het New England Journal of Medicine bevat aanvullende ondersteunende analyses van het effect van behandeling met pirfenidon op de verandering in FVC waardoor de uitkomsten van de primaire analyse worden gestaafd. De gemiddelde afname van het FVCvolume ten opzichte van de uitgangswaarde, een maat voor de longcapaciteit, was 235 ml in de pirfenidongroep en 428 ml in de placebogroep (absoluut verschil: 193 ml; relatief verschil: 45,1%; p < 0,0001). De mate van de afname van het FVC-volume tot week 52 was 122 ml/jaar in de pirfenidongroep en 262 ml/jaar in de placebogroep (absoluut verschil: 140 ml/jaar; relatief verschil: 53,5%; p < 0,0001). Dr. King voegde toe: “Het overtuigende statistische resultaat van de primaire analyse werd verder onderbouwd door ondersteunende analyses, die allemaal tot vergelijkbare conclusies leidden. De resultaten zijn zeer robuust.”
Twee belangrijke secundaire eindpunten In het protocol voor het ASCEND-onderzoek waren er van tevoren twee belangrijke secundaire eindpunten vastgesteld: de verandering tussen de uitgangswaarde en de waarde in week 52 van de 6MWD en de PFS.
De 6MWD is een maat voor de fysieke belastbaarheid en een afname van 50 meter in de 6MWD wordt beschouwd als onafhankelijke voorspellende waarde voor de mortaliteit bij een patiënt met IPF. In het ASCEND-onderzoek zorgde pirfenidon voor een afname van 27,5% van het aantal patiënten bij wie een afname optrad van 50 meter of meer van de 6MWD, of die overleden, vergeleken bij de placebogroep (p = 0,0360).
-3-
De PFS is een maat voor de tijd tot overlijden of ziekteprogressie. Ziekteprogressie was gedefinieerd als een van de volgende gebeurtenissen: bevestiging van een afname van 10% of meer van het voorspelde percentage FVC, of bevestiging van een afname van 50 meter of meer van de 6MWD. In het ASCEND-onderzoek leidde het gebruik van pirfenidon tot een 43% lagere kans op overlijden of ziekteprogressie vergeleken met een placebo (hazard-ratio [HR] 0,57; 95% betrouwbaarheidsinterval [BI], 0,43–0,77; p < 0,001). Er waren minder patiënten in de pirfenidongroep, in vergelijking met de placebogroep, bij wie een gebeurtenis optrad die voldeed aan de voorwaarden voor een van de eindpuntcomponenten: overlijden (3,6% vs. 5,1%), bevestigde afname van ≥ 10% in het percentage van de voorspelde waarde van de FVC (6,5% vs. 17,7%), en bevestigde afname van ≥ 50 m van de 6MWD (16,5% vs. 19,5%).
Extra secundaire eindpunten In het protocol van het ASCEND-onderzoek waren aanvullende secundaire eindpunten vastgesteld: verandering in dyspneu (kortademigheid) ten opzichte van de uitgangswaarde tot week 52, sterfterisico in het algemeen, en IPF-gerelateerde sterfte die optrad tijdens de behandeling.
Het secundaire eindpunt van dyspneu werd niet behaald. Uit analyse van de scores op de UCSDvragenlijst ‘SOBQ (Shortness of Breath Questionnaire)’ bleek geen statistisch significant verschil tussen behandelgroepen in week 52; bij 29,1% van de patiënten in de pirfenidongroep was een verslechtering van ≥ 20 punten in de UCSD SOBQ-score of dood opgetreden vergeleken met 36,1% van de patiënten in de placebogroep (absoluut verschil: 7,0%; relatief verschil: 19,3%; p = 0,1577).
De twee analyses van de mortaliteit waren vooraf vastgelegd voor zowel het ASCENDonderzoek als de samengevoegde populatie van het ASCEND-onderzoek en de eerdere fase 3 CAPACITY-onderzoeken tot 52 weken. Vanwege het relatief lage algehele sterftecijfer bij patiëntenpopulaties tijdens IPF-onderzoeken van één jaar was het onderscheidend vermogen van het ASCEND-onderzoek niet groot genoeg om een gunstig effect op de mortaliteit te detecteren. Door de samengevoegde analyses wordt een groter statistisch onderscheidingsvermogen
-4-
verkregen voor het detecteren van een effect op de sterfte en ze leveren een stabielere schatting op van de grootte van het effect.
Uit de vooraf vastgelegde analyse van het ASCEND-onderzoek op zichzelf bleek een lagere sterfte in het algemeen en een lagere IPF-gerelateerde sterfte die optrad tijdens de behandeling vergeleken met de placebogroep. Tijdens het onderzoek overleed 4% van de patiënten in de pirfenidongroep en 7,2% van de patiënten in de placebogroep (HR 0,55; 95% BI 0,26 tot 1,15; p = 0,1045). IPF-gerelateerde sterfgevallen die optraden tijdens de behandeling, vonden plaats bij 1,1% en 2,5% van de patiënten in respectievelijk de pirfenidon- en de placebogroep (HR 0,44; 95% BI 0,11 tot 1,72; p = 0,2258). Het verband van het overlijden met IPF werd bij het ASCEND-onderzoek vastgesteld door een geblindeerde beoordelingscommissie.
Uit de vooraf vastgelegde analyses van de sterftecijfers in de samengevoegde populatie (N = 1.247) van ASCEND en de twee fase 3 CAPACITY-onderzoeken bleek dat het sterfterisico in week 52 in het algemeen in de pirfenidongroep 48% lager was vergeleken met de placebogroep (HR 0,52; 95% BI 0,31–0,87; p = 0,0107). Daarnaast was de kans op IPF-gerelateerde dood die tijdens de behandeling was opgetreden in de pirfenidongroep, 68% lager in week 52 dan in de placebogroep (HR 0,32; 95% BI 0,14–0,76; p = 0,0061).
Veiligheid en verdraagbaarheid In het ASCEND-onderzoek vertoonde pirfenidon een gunstig veiligheidsprofiel en werd het over het algemeen goed verdragen.
93,5% en 94,6% van de patiënten voltooide het onderzoek, overleed of had een longtransplantatie gehad op onderzoeksdag 365, in respectievelijk de pirfenidongroep en de placebogroep. De meest voorkomende bijwerkingen die vaker voorkwamen in de pirfenidongroep, waren gastro-intestinale klachten (bijv. misselijkheid en dyspepsie) en huidklachten (bijv. huiduitslag). De ernst van de gastro-intestinale bijwerkingen en huiduitslag was over het algemeen mild tot matig, de bijwerkingen waren behandelbaar, omkeerbaar en leidden slechts af en toe tot het afbreken van de behandeling. Van de patiënten in de pirfenidongroep en de controlegroep kreeg respectievelijk 5,4% en 1,4% een gastro-intestinale -5-
bijwerking van graad 3. Een huidgerelateerde bijwerking van graad 3 trad op bij 1,8% van de patiënten in de pirfenidongroep en bij 0,4% van de patiënten in de placebogroep. In geen van de groepen waren er patiënten met een gastro-intestinale of huidgerelateerde bijwerking van graad 4.
Het percentage patiënten dat de behandeling afbrak vanwege een bijwerking, was 14,1% in de pirfenidongroep en 10,8% in de placebogroep. De meest voorkomende bijwerking waardoor de behandeling werd afgebroken, was een verslechtering van de idiopathische pulmonale fibrose (1,1% van de patiënten in de pirfenidongroep vs. 5,4% van de patiënten in de placebogroep). De enige andere bijwerkingen waardoor de behandeling werd afgebroken bij ≥ 1% van de patiënten in de pirfenidongroep, waren verhoogde concentraties van de leverenzymen (1,1%), pneumonie (1,1%), huiduitslag (1,1%) en gewichtsverlies (1,1%).
Ernstige bijwerkingen (Serious adverse events; SAE’s) werden gemeld bij 19,8% van de patiënten in de pirfenidongroep en 24,9% in de placebogroep. De meest voorkomende ernstige bijwerking was een verslechtering van de idiopathische pulmonale fibrose (2,5% van de patiënten in de pirfenidongroep vs. 9,7% van de patiënten in de placebogroep). Er waren minder sterfgevallen in de pirfenidongroep dan in de placebogroep (2,9% vs. 5,4%).
Bij 2,9% van de patiënten in de pirfenidongroep kwam een verhoogde aminotransferasespiegel van ten minste drie keer de bovengrens van de normale waarde voor (waaronder één geval waarin ook een verhoogd bilirubinegehalte voorkwam), en bij 0,7% van de patiënten in de placebogroep. Over het algemeen kwamen deze verhoogde waarden vroeg voor, waren ze behandelbaar en omkeerbaar, en waren ze vergelijkbaar met de verhoogde waarden die waren gezien bij eerdere onderzoeken met pirfenidon.
Het veiligheids- en verdraagbaarheidsprofiel van pirfenidon was over het algemeen consistent met waarnemingen uit de eerdere fase 3 CAPACITY-onderzoeken, open-label verlengingsonderzoeken en postmarketingervaring. “De resultaten uit het ASCEND-onderzoek benadrukken nog eens het gunstige veiligheids- en -6-
verdraagbaarheidsprofiel dat is waargenomen in eerdere onderzoeken naar pirfenidon en ook uit praktijkervaring is gebleken,” aldus dr. Paul W. Noble, voorzitter van de afdeling Geneeskunde van Cedars-Sinai Medical Center, Los Angeles, Californië en medevoorzitter van de stuurgroep voor het ASCEND-protocol. “Als behandelend arts ben ik blij dat er zo’n robuuste, grondige beoordeling heeft plaatsgevonden van de veiligheid en verdraagbaarheid van pirfenidon, een geneesmiddel dat een belangrijke rol zou kunnen spelen bij de behandeling van patiënten met IPF.”
Gegevens met betrekking tot de conference call en webcast voor investeerders InterMune zal vandaag om 17.00 uur PDT/tijdzone westkust VS (20.00 uur EDT/tijdzone oostkust VS) een livewebcast van een conference call houden over het gebruik van pirfenidon bij IPF. Investeerders en andere belangstellenden kunnen deelnemen aan de conference call via telefoonnummer +1 844 825 0513 (vanuit de VS) of +1 484 365 2934 (internationaal), conferentie-ID-nummer 43717876. De webcast en teleconferentie zullen ongeveer twee uur na het gesprek beschikbaar zijn om terug te luisteren.
Het gesprek kan telefonisch worden teruggeluisterd gedurende 10 werkdagen na het gesprek, via telefoonnummer +1 855 859 2056 (vanuit de VS) of +1 404 537 3406 (internationaal), door invoering van het conferentie-ID-nummer 43717876.
Log voor het bijwonen van de webcast in op de website van InterMune: www.intermune.com, ten minste 15 minuten voor aanvang van het gesprek, zodat eventuele benodigde software op tijd kan worden gedownload.
Over ASCEND ASCEND (Assessment of Pirfenidone to Confirm Efficacy and Safety in IPF; beoordeling van de werkzaamheid en veiligheid van pirfenidon bij IPF) is een multinationaal, gerandomiseerd, dubbelblind, placebogecontroleerd fase 3-onderzoek naar de veiligheid en werkzaamheid van pirfenidon bij patiënten met IPF. Patiënten (N = 555) waren willekeurig ingedeeld 1:1 voor het ontvangen van orale pirfenidon (2403 mg/dag) of placebo, en namen deel in 127 centra in de
-7-
Verenigde Staten, Australië, Brazilië, Kroatië, Israël, Mexico, Nieuw-Zeeland, Peru en Singapore.
Meer dan 95% van de patiënten dat in aanmerking kwam (dat wil zeggen de patiënten die geblindeerd de behandeling met pirfenidon of placebo bleven volgen) en dat het ASCENDonderzoek afmaakte, besloot ook deel te nemen aan het open-label RECAPverlengingsonderzoek. RECAP is een onderzoek waarin alle patiënten pirfenidon krijgen. RECAP omvat ook patiënten uit de eerdere CAPACITY-onderzoeken van het bedrijf, die liepen tot eind 2008 en waarbij 779 patiënten deelnamen aan twee fase 3-onderzoeken. RECAP levert waardevolle gegevens over de veiligheid op lange termijn waarmee de nu al omvangrijke veiligheidsdatabase voor pirfenidon bij patiënten met IPF nog verder wordt uitgebreid.
Over CAPACITY Pirfenidon is in verschillende fase 3 klinische onderzoeken bestudeerd bij patiënten met IPF, waaronder de twee fase 3 CAPACITY-onderzoeken die door InterMune zijn gesponsord.
Het programma van CAPACITY bestond uit twee gelijktijdige onderzoeken van 72 weken, waaraan in totaal 779 patiënten deelnamen. Beide onderzoeken waren multinationaal, gerandomiseerd, dubbelblind en placebogecontroleerd. De onderzoeken waren opgezet ter beoordeling van de veiligheid en werkzaamheid van pirfenidon bij IPF-patiënten met een milde tot matig verminderde longfunctie. Het primaire eindpunt bij beide onderzoeken was de verandering in week 72, ten opzichte van de uitgangswaarde, van het percentage van de voorspelde waarde van de FVC. Voor dit eindpunt werd in het CAPACITY 2-onderzoek een statistisch significant verschil gevonden (p = 0,001). Ook voor de secundaire eindpunten PFS en een categorische verandering van FVC werd een statistisch significant verschil gevonden (p < 0,05). Hoewel het primaire eindpunt in CAPACITY 1 niet was behaald (p = 0,501), werd er wel ondersteunend bewijs gevonden voor het effect van behandeling met pirfenidon op een aantal gemeten aspecten, waaronder het percentage van de voorspelde waarde voor de FVC in week 24, 36 en 48, en op de 6MWD.
-8-
In beide CAPACITY-onderzoeken vertoonde pirfenidon een gunstig veiligheidsprofiel en werd het over het algemeen goed verdragen. De meest voorkomende bijwerkingen die werden gemeld, waren lichtgevoelige huiduitslag, gastro-intestinale symptomen zoals misselijkheid en dyspepsie, en duizeligheid.
Over pirfenidon Pirfenidon is een oraal actief middel tegen fibrose dat de synthese van TGF-bèta afremt; dit is een chemische mediatorstof met invloed op velerlei celfuncties waaronder proliferatie en differentiatie, en het speelt een belangrijke rol bij fibrose. Ook remt pirfenidon de aanmaak van TNF-alfa, een cytokine waarvan bekend is dat het een actieve rol vervult bij ontstekingsprocessen. Op 28 februari 2011 werd Esbriet® (pirfenidon) door de Europese Commissie (EC) toegelaten op de markt voor de behandeling van volwassenen met milde tot matige IPF. Door deze goedkeuring was Esbriet toegestaan op de markt in alle 28 lidstaten van de EU. Esbriet is sindsdien ook toegelaten op de markt in Noorwegen en IJsland. In 2011 begon InterMune met de commerciële verkoop van pirfenidon in Duitsland onder de handelsnaam Esbriet; Esbriet is nu ook commercieel verkrijgbaar in verschillende Europese landen, waaronder belangrijke markten als Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk.
Op 1 oktober 2012 keurde Health Canada Esbriet goed voor de behandeling van milde tot matige IPF bij volwassen patiënten. Esbriet werd door Health Canada aangemerkt voor prioriteitsbeoordeling en de versnelde beoordeling werd volgens de doelstelling van de richtlijnen van 180 dagen afgerond. InterMune bracht Esbriet in januari 2013 in Canada op de markt. Sinds 2008 wordt pirfenidon onder de naam Pirespa® in Japan verkocht en sinds 2012 in ZuidKorea, door Shionogi & Co. Ltd. Pirfenidon is ook onder verschillende handelsnamen goedgekeurd voor de behandeling van IPF in China, India, Argentinië en Mexico.
Pirfenidon mag in de Verenigde Staten niet worden verhandeld. -9-
Over IPF Idiopathische pulmonale fibrose (IPF) is een onomkeerbare ziekte die uiteindelijk dodelijk is en die gekenmerkt wordt door progressief verlies van longfunctie door fibrose (littekenvorming) in de longen, waardoor de longen minder goed in staat zijn zuurstof op te nemen. IPF leidt onvermijdelijk tot kortademigheid, en een verminderde longfunctie en fysieke belastbaarheid. IPF kent bij verschillende patiënten een verschillend, onvoorspelbaar klinisch verloop en het is niet mogelijk te voorspellen of er bij een patiënt snelle of langzame progressie op zal treden, of wanneer de snelheid van het verval zal veranderen. Als bij IPF perioden van tijdelijke klinische stabiliteit optreden, worden die onvermijdelijk gevolgd door verdere progressie van de ziekte. De mediane overlevingsduur vanaf de diagnose is twee tot vijf jaar, met een vijfjarig overlevingspercentage van ongeveer 20-40 procent, waarmee IPF dodelijker is dan veel kwaadaardige tumoren, waaronder borstkanker, ovariumkanker en colorectale kanker. IPF doet zich doorgaans voor bij patiënten ouder dan 45 jaar, en komt iets vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.
Over InterMune InterMune is een biotechnologiebedrijf gericht op het onderzoek, de ontwikkeling en de commercialisering van innovatieve behandelingen op het gebied van pulmonologie en fibrotische weesziekten. Wat pulmonologie betreft, richt het bedrijf zich op behandelingen voor idiopathische pulmonale fibrose (IPF), een progressieve, onomkeerbare, onvoorspelbare en uiteindelijk dodelijke longziekte. Pirfenidon mag in de EU en Canada worden verhandeld door InterMune onder de handelsnaam Esbriet®. Pirfenidon mag in de Verenigde Staten niet worden verkocht. InterMune is van plan voor pirfenidon in de komende weken opnieuw een verzoek tot toelating van het product als nieuw geneesmiddel (New Drug Application; NDA) in te dienen bij de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) voor wettelijke registratie in de Verenigde Staten. De onderzoeksprogramma’s van InterMune zijn gericht op het ontdekken van gerichte therapeutica en biomarkers bestaande uit kleine moleculen, voor de behandeling en monitoring van ernstige pulmonale en fibrotische aandoeningen. Ga voor meer informatie over InterMune en de gebieden waarmee wij bezig zijn op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, naar www.intermune.com. - 10 -
Toekomstgerichte verklaringen In dit persbericht staan toekomstgerichte verklaringen zoals bedoeld in rubriek 21E van het amendement van de Securities Exchange Act uit 1934 van de Verenigde Staten, die een afspiegeling zijn van de beoordeling van InterMune en waarbij risico’s en onzekerheden horen op de datum van dit bericht, met inbegrip van, maar niet beperkt tot de verwachtingen van InterMune met betrekking tot het moment van indienen van het verzoek tot toelating van pirfenidon als nieuw geneesmiddel bij de FDA; de mogelijkheid pirfenidon als geneesmiddel beschikbaar te maken voor IPF-patiënten in de Verenigde Staten en de potentie voor pirfenidon om de manier waarop IPF behandeld wordt, te veranderen. Alle toekomstgerichte verklaringen en overige informatie in dit persbericht zijn gebaseerd op de informatie waarover InterMune op de datum hiervan beschikt, en InterMune verplicht zich niet dergelijke toekomstgerichte verklaringen of informatie bij te werken. De werkelijke resultaten van InterMune kunnen wezenlijk verschillen van de resultaten die in de toekomstgerichte verklaringen van InterMune worden beschreven. Andere factoren die dergelijke verschillen zouden kunnen veroorzaken of daaraan kunnen bijdragen, zijn onder andere, maar niet beperkt tot, de factoren die in detail worden besproken onder het kopje ‘Risk Factors’ in het meest recente jaarverslag van InterMune op Formulier 10-K dat op 21 februari 2014 is ingediend bij de Securities and Exchange Commission (SEC) van de VS (het ‘Form 10-K’) en andere periodieke verslagen die bij de SEC zijn ingediend, onder meer zonder beperking de volgende factoren: (i) de risico’s met betrekking tot het onzekere, langdurige en dure klinische proces voor productontwikkeling voor de kandidaat-producten van het bedrijf, waaronder het uitblijven van onverwachte veiligheids-, toxicologische, klinische en andere problemen en de afwezigheid van onverwachte resultaten van klinische onderzoeken zoals onverwachte nieuwe klinische gegevens en onverwachte extra analyse van bestaande klinische gegevens; (ii) risico’s met betrekking tot de toelatingsprocedure voor de kandidaatproducten van het bedrijf, onder andere de kans dat de resultaten van het FVC-eindpunt van het nieuwe 52 weken durende fase 3 klinische onderzoek (ASCEND) voor de FDA niet bevredigend genoeg is voor het verlenen van wettelijke toestemming aan InterMune om pirfenidon in de Verenigde Staten op de markt te brengen; (iii) risico’s met betrekking tot onverwachte wettelijke gebeurtenissen of vertragingen, met name in verband met onze geplande nieuwe indiening van een klasse 2 NDA bij de FDA om toestemming te verkrijgen om pirfenidon op de markt te brengen, of andere algemene regelgeving; (iv) risico’s met betrekking tot ons vermogen pirfenidon met succes op de markt te brengen en te verhandelen in de Verenigde Staten, als dit wordt goedgekeurd door de FDA en (v) het vermogen van InterMune om octrooien of andere intellectuele eigendomsrechtelijke bescherming te verkrijgen of te behouden. De risico’s en andere factoren die hierboven worden besproken, moeten uitsluitend in overweging worden genomen samen met de volledig uiteengezette risico’s en andere factoren die in detail worden besproken in het Form 10-K en de andere periodieke verslagen die InterMune bij de SEC heeft ingediend, en die allemaal beschikbaar zijn via de website van InterMune: www.intermune.com.
- 11 -
CONTACTGEGEVENS: Investeerders: Ted Kloosterman, InterMune, Inc., +31 (0)30 77 40 030,
[email protected] ###
- 12 -