Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2011 - 2012
TALENTBEPALENDE FACTOREN BIJ BELOFTEVOLLE VECHTSPORTERS
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad Master in de Lichamelijke Opvoeding en de Bewegingswetenschappen
Door:
Maes Ilse Mensaert Charlotte
Promotor:
Prof. Dr. M. Lenoir
Begeleider:
Johan Pion
Voorwoord Eerst en vooral zouden we graag Johan Pion bedanken die ons doorheen het volledige proces heeft begeleid en gesteund. Daarnaast zouden we ook Dr. Prof. M. Lenoir een woord van dank willen geven om ons de kans te geven binnen onze eigen sporttakken een onderzoek te laten lopen en dit tot een goed einde te brengen. Ten tweede zouden we ook een woord van dank willen richten naar alle testbegeleiders die ons hebben geholpen op onze testdagen. Zonder hen kon de nodige data nooit worden verzameld. Ook tijdens het verwerken van de data konden we op hun hulp rekenen, waarvoor dank. Ten derde willen we uiteraard ook een woord van dank geven aan de Vlaamse Taekwondo Bond (VTB), de Vlaamse Judo Federatie (VJF) en de Vlaamse Karate Federatie (VKF) om ons de mogelijkheid te geven met de elitesporters samen te werken. Binnen taekwondo zouden we graag in het bijzonder Laurence Rase bedanken die ervoor gezorgd heeft dat er een grote opkomst was op de testdagen van taekwondo. Binnen judo zouden we graag Michiel Hoste bedanken die ervoor gezorgd heeft dat we de elite judoka’s konden testen op hun winterstage. Binnen karate zouden we graag de karateclub Teku Kan, meerbepaald Dirk de Mits, bedanken die zijn clubleden ter beschikking heeft gesteld voor onze tests en Katrien Bogaert die ons de mogelijkheid heeft gegeven om de leden van de nationale ploeg te testen. Tot slot zouden we onze familie nog willen bedanken die ons op elk moment de nodige steun bood en ons de drive gaf om door te blijven gaan tot dit mooie resultaat.
II
Samenvatting In de literatuur is er reeds veel onderzoek verricht naar het verschil tussen elites en niet-elites. Analyse van deze literatuur heeft geleid tot de samenstelling van een generieke testbatterij die werd afgenomen bij de clubleden (n = 215) en de topsportschool (TSS) (n = 92) met de bedoeling om ‘talent’ te detecteren en talentkenmerken toe te schrijven aan een specifieke sport. In dit onderzoek worden de vechtsporten toegelicht. Enerzijds wordt nagegaan welke van de generieke tests verschillend zijn voor Judo, Taekwondo en Karate met de bedoeling om de betere generieke bewegers te oriënteren naar de meest gunstige sport in functie van het persoonlijk prestatieprofiel. Anderzijds worden ook de verschillen tussen elite en niet-elite aangegeven binnen deze drie vechtsporten. Dit met de bedoeling om een identificatiesysteem op te stellen dat op basis van objectieve meetresultaten kan bepalen of een sporter al dan niet beloftevol is en mits goede begeleiding de capaciteiten heeft om de top te bereiken. Uit de Independent Sample T-test kan worden afgeleid welke de verschillen zijn in antropometrische, motorische en fysieke aspecten tussen de topsporters en clubleden. Deze verschillen manifesteren zich voor de sporttak karate in alle fysieke en motorische variabelen, maar voornamelijk in de coördinatie. Voor judo en taekwondo worden heel wat minder verschillen geregistreerd. Binnen judo onderscheiden ze zich voornamelijk op basis van de handknijpkracht en in taekwondo op basis van de rompkracht. In de discriminantanalyse wordt nagegaan welk percentage van de verschillende populaties correct kan worden geplaatst op basis van de objectieve meetresultaten. In karate kunnen 100% van de topsporters en clubleden correct worden geplaatst via de fysieke en motorische variabelen. In taekwondo worden enkel voor de mannelijke atleten onderscheidende factoren geregistreerd waarmee 100% van de clubleden en 86% van de topsporters correct kunnen geplaatst worden. De test laat eveneens toe 67% van de vrouwelijke en 76% van de mannelijke topjudoka’s in de juiste groep onder te verdelen. Voor het onderdeel betreffende de heroriëntering worden lenigheid en handknijpkracht als sterkst onderscheidende variabelen geregistreerd tussen topkarateka’s en –judoka’s. De coördinatietest ‘springen over balkje’ laat toe de toppers van taekwondo en judo uit elkaar te houden. Als laatste onderscheiden de toppers van taekwondo zich van topkarateka’s met een betere lenigheid. III
Inhoudstafel VOORWOORD .................................................................................................................................................. II SAMENVATTING .............................................................................................................................................. III INHOUDSTAFEL ............................................................................................................................................... IV LITERATUURSTUDIE .......................................................................................................................................... 1 HOOFDSTUK 1: TALENT ALGEMEEN .................................................................................................................. 1 1. 2.
WAT IS TALENT? ............................................................................................................................................. 1 TALENTDETECTIE ............................................................................................................................................. 4 2.1 Algemeen........................................................................................................................................... 4 2.2 Nature vs. Nurture ............................................................................................................................. 5 2.3 Specificiteit ........................................................................................................................................ 5 3. TALENTIDENTIFICATIE ....................................................................................................................................... 5 4. TALENTONTWIKKELING ..................................................................................................................................... 6 4.1 Ontwikkelingsmodel van Bloom (1985) ............................................................................................. 6 4.2 Model van Côté (1999) ...................................................................................................................... 7 5. BESLUIT ........................................................................................................................................................ 8 HOOFDSTUK 2: TALENTONDERZOEK I.F.V. KARATE, TAEKWONDO EN JUDO .................................................... 9 1. a. b. c. d. 2. a. b. c. d. 3. a. b. c. d. 4.
TALENTONDERZOEK I.F.V. KARATE ...................................................................................................................... 9 Antropometrie ....................................................................................................................................... 9 Motoriek ................................................................................................................................................ 9 Fysiek ................................................................................................................................................... 10 Samenvatting....................................................................................................................................... 12 TALENTONDERZOEK I.F.V. TAEKWONDO ............................................................................................................. 12 Antropometrie ..................................................................................................................................... 12 Motoriek .............................................................................................................................................. 13 Fysiek ................................................................................................................................................... 13 Samenvatting....................................................................................................................................... 15 TALENTONDERZOEK I.F.V. JUDO ....................................................................................................................... 15 Antropometrie ..................................................................................................................................... 15 Motoriek .............................................................................................................................................. 16 Fysiek ................................................................................................................................................... 16 Samenvatting....................................................................................................................................... 17 OVERZICHT LITERATUURONDERZOEK ................................................................................................................. 18
HOOFDSTUK 3: ONDERZOEKSVRAGEN EN HYPOTHESEN ................................................................................ 19 1. 2.
ONDERZOEKSVRAGEN .................................................................................................................................... 19 HYPOTHESEN ............................................................................................................................................... 19 Hypothese 1 .................................................................................................................................................. 19 Hypothese 2 .................................................................................................................................................. 19 Hypothese 3 .................................................................................................................................................. 19 Hypothese 4 .................................................................................................................................................. 20 Hypothese 5 .................................................................................................................................................. 20
IV
Hypothese 6 .................................................................................................................................................. 20 METHODE ...................................................................................................................................................... 21 1.
POPULATIE .................................................................................................................................................. 21 Karate .................................................................................................................................................. 21 Taekwondo .......................................................................................................................................... 21 Judo...................................................................................................................................................... 22 Overzicht .............................................................................................................................................. 22 2. DATAVERZAMELING ....................................................................................................................................... 22 a. Testdagen ............................................................................................................................................ 22 b. Tests ..................................................................................................................................................... 23 3. DATAVERWERKING ........................................................................................................................................ 26 a. b. c. d.
RESULTATEN .................................................................................................................................................. 28 1.
VERSCHILLEN TUSSEN NIVEAUS BINNEN EEN VECHTSPORT ................................................................... 28 1.1 KARATE .................................................................................................................................................. 28 Stap 1: Vergelijking tussen elite en niet-elite karateka’s op basis van de relatieve scores geschaald t.o.v. de 0-meting in de topsportschool ...................................................................................................................... 28 Stap 2: Discriminantanalyse ......................................................................................................................... 29 Stap 3: Regressie analyse ............................................................................................................................. 32 1.2 TAEKWONDO ........................................................................................................................................... 34 Stap 1: Vergelijking tussen elite en niet-elite Taekwondoka’s op basis van de relatieve scores geschaald t.o.v. de 0-meting in de topsportschool ........................................................................................................ 34 Stap 2: Discriminantanalyse ......................................................................................................................... 35 Stap 3: Regressie analyse ............................................................................................................................. 37 1.3 JUDO...................................................................................................................................................... 38 Stap 1: Vergelijking tussen elite en niet-elite judoka’s op basis van de relatieve scores geschaald t.o.v. de 0meting in de topsportschool ......................................................................................................................... 38 Stap 2: Discriminantanalyse ......................................................................................................................... 39 Stap 3: Regressie analyse ............................................................................................................................. 41
2.
VERSCHILLEN TUSSEN DE SPORTTAKKEN ............................................................................................... 42 Stap 1: Verschillen tussen toppers uit Taekwondo, Judo en Karate gebaseerd op de 0-meting .................. 42 2.1 KARATE - JUDO ........................................................................................................................................ 43 Stap 2: Discriminantanalyse ......................................................................................................................... 43 Stap 3: Regressie analyse judo en karate ..................................................................................................... 45 2.2 TAEKWONDO - JUDO ................................................................................................................................. 46 Stap 2: Discriminantanalyse ......................................................................................................................... 46 Stap 3: Regressie analyse ............................................................................................................................. 48 2.3 TAEKWONDO – KARATE ............................................................................................................................. 50 Stap 2: Discriminantanalyse ......................................................................................................................... 50 Stap 3: Regressie analyse ............................................................................................................................. 52
DISCUSSIE....................................................................................................................................................... 54 1.
ALGEMEEN ............................................................................................................................................. 54
2.
TALENTIDENTIFICATIE BINNEN DE SPORTTAK ........................................................................................ 55 2.1
TALENTIDENTIFICATIE BINNEN KARATE........................................................................................................... 55
V
2.1.1 Richtlijnen ........................................................................................................................................ 57 2.2 TALENTIDENTIFICATIE BINNEN TAEKWONDO ................................................................................................... 57 2.2.1 Richtlijnen ........................................................................................................................................ 59 2.3 TALENTIDENTIFICATIE BINNEN JUDO ............................................................................................................. 59 2.3.1 Richtlijnen ........................................................................................................................................ 61 2.4 CONCLUSIE ROND TALENTIDENTIFICATIE ........................................................................................................ 62 3.
HERORIËNTERING TUSSEN DE VERSCHILLENDE VECHTSPORTEN ............................................................ 64 3.1 3.2 3.3 3.4
4.
KARATE-JUDO .......................................................................................................................................... 64 TAEKWONDO – JUDO ................................................................................................................................ 66 TAEKWONDO – KARATE ............................................................................................................................. 67 CONCLUSIE ROND HERORIËNTERING ............................................................................................................. 69
ALGEMENE CONCLUSIE .......................................................................................................................... 70
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................................. 71 BIJLAGEN ........................................................................................................................................................ 77 BIJLAGE 1: DESCRIPTIEVEN ............................................................................................................................. 77 BIJLAGE 2: ANALYSE TAEKWONDO ................................................................................................................. 83 BIJLAGE 3: FICHE TESTS .................................................................................................................................. 86
VI
Literatuurstudie Hoofdstuk 1: Talent Algemeen
1. Wat is talent? Talent wordt gezien als een dynamische en multidimensionele factor die deels genetisch is bepaald (Vaeyens et al., 2008). Er bestaat niet zoiets als een ‘algemeen’ talent. Elke sportdiscipline heeft zijn eigen specifieke eigenschappen. Om deze specifieke eigenschappen van een talent dat van toepassing is op een bepaald domein of binnen een bepaalde discipline te definiëren, dient men domein specifiek onderzoek te verrichten. Talent richt zich tot een uniek aspect. Slechts een klein deel van de jongeren bezit deze eigenschap. Talent is in oorsprong latent aanwezig, maar kan niettemin dankzij gericht onderzoek reeds op jonge leeftijd worden gedetecteerd. Bovenstaande kenmerken komen duidelijk terug in verscheidene definities van talent. Zo stelt Gagné (2005): ‘Talent is een superieur, systematisch ontwikkelde mogelijkheid en kennis voor minstens één veld van fysieke activiteiten waarmee een kind tot ten minste de beste 10% van zijn groep behoort’. Waarbij hij ’10 %’ puur als referentiewaarde neemt, zonder dat dit wetenschappelijk werd aangetoond. Ook Durand-Bush en Salmela (2002) beschrijven talent aan de hand van enkele van de vernoemde kenmerken : 1.
De basis van talent situeert zich in genetische structuren.
2.
In het begin zal het talent niet onmiddellijk 100% aanwezig zijn, maar voortekenen van dit talent zullen zich wel reeds manifesteren.
3.
Vroege indicaties van talent zorgen ervoor dat er kan worden voorspeld wie eventueel het potentieel heeft om door te breken in de sport.
4.
Talent is domeinspecifiek.
Zoals hoger reeds vermeld zal talent zich nog niet volledig uiten op jonge leeftijd of in een vroeg stadium van de sportbeoefening. Wel kan men zeer vroeg vaststellen wie over de mogelijkheid beschikt om talent te ontwikkelen. Volgens Gagné (2005) beschikt de atleet op 1
dat moment over begaafdheid die in juiste de omstandigheden en met de juiste prikkels kan leiden tot het ontwikkelen van talent. Het is dan ook van primordiaal belang onderzoek te verrichten met betrekking tot talentdetectie en −identificatie. Door het huidig gebrek aan kennis hieromtrent gaat momenteel immers nog teveel talent verloren. Het is nochtans voor veel landen van belang dit talent reeds in de kiem op te sporen teneinde een vooraanstaande positie te veroveren en/of te behouden in de internationale competitie. In de literatuur is heel wat eensgezindheid tussen de onderzoekers te vinden. Toch probeert elke auteur een uniek aspect aan het model of aan de definitie van talent toe te voegen. Bij Csikszentmihalyi (1993) wordt dit ‘een label dat we plaatsen bij een gedrag dat een positieve waarde geeft aan de (sport−)context waarin we leven’. Hij heeft het hier zowel over talent in generieke alsook in sportspecifieke omstandigheden. Wanneer deze gedachte gevolgd wordt, is het van belang de sociale invloed hierbij te achterhalen. Talent is nooit zomaar aanwezig, maar in zijn ontwikkeling sterk afhankelijk van tal van criteria zoals attitude, motorische basisvaardigheden, coaching, training, studie gerelateerde programma’s, omgeving, financiële steun, genetica, gezondheid, maturiteit, etc. In alle ontwikkelde talentmodellen (Gagné, 2005; Bloom, 1985; Régnier, 1993) wordt rekening gehouden met één of meer van deze aspecten. Talent is een zeer complexe eigenschap. Een waaier aan factoren die invloed uitoefenen bemoeilijken het onderzoek en het achterhalen van de determinerende factoren op talentontwikkeling. Kozel (1996) beschrijft talent als een extreem complexe eigenschap: ‘De oorsprong vindt zich in de genetica, is een gecompliceerde structuur en is gelinkt aan omgevingsfactoren. Om die reden is er nog steeds geen internationale consensus of opinie rond de methodologie van talentidentificatie, -selectie
en –training. Toch is er in het
onderzoek van sportwetenschappen een continuïteit in het identificeren van de noodzakelijke karakteristieken voor een elite prestatie. Over het algemeen is het nog steeds de coach en het oordeel van de expert dat bepalend is voor talentdetectie en –selectie.’ Niet iedereen is echter overtuigd van de voordelen van talentbepalende systemen. In het werk van Bartmus et al. (1987) wordt geschiktheid of hoogbegaafdheid als een onbetrouwbare voorspeller beschouwd voor toekomstige prestaties. Verder worden tal van aspecten ethisch in vraag gesteld bij het bediscussiëren van de verscheidene theorieën om talent te selecteren. Régnier (1993) is hierbij van mening dat het elimineren van atleten een ontmoedigend effect geeft aan de niet gekozen deelnemers. Dat talentselectie problemen creëert met betrekking tot het maken van keuzes, exclusie, economische discriminatie en discriminatie op basis van 2
maturiteit is dan weer een topic in het werk van Malina (1997). Howe et al. (1998) benadrukken op hun beurt de ethische probleemstelling door op te werpen dat jonge atleten die niet als talentvol worden beschouwd, geneigd zijn om verdere hulp te weigeren en hiernaast ook de aanmoedigingen af te stoten die hen op hogere niveaus zouden kunnen brengen. Volgens een studie in Nieuw-Zeeland (R. Scott 2003) naar talentidentificatie en −ontwikkeling kan men stellen dat bepaalde karakteristieken steeds weer opduiken binnen het profiel van een elite-sporter en het profiel van Olympische kampioenen. In onderstaande tabbellen vind je enkele typische kenmerken terug. In tabel 1a wordt het profiel weergegeven van een elitesporter. In tabel 1b wordt weergegeven wat een Olympisch kampioen meer heeft dan een elite sporter. In tabel 1c wordt tenslotte weergegeven wat hen er van weerhoudt een Olympisch kampioen te worden. Tabel 1a: elite sporter
Tabel 1b: Olympisch Kampioen
Karakteristieken elite sporter 25 u/week actief
Karakteristieken Olympisch kampioen vastberaden, volhoudend steun familie en coachen liefde voor de sport
Negatieve karakteristieken vader die succes eist
trainingsprogramma’s
mentale obstakels
faciliteiten + financiële steun natuurlijk talent
medische problemen
competitief gevoel
fysieke limieten en falen
actief in ≠ sporten motivatie: intrinsiek (plezier) + extrinsiek (winnen) steun familie + weinig druk broers en/of zussen onafhankelijk van vrienden creatief
Tabel 1c: Negatieve invloed
geen financiële ondersteuning geen coaching
tekort aan sociale steun
Tenslotte kan men stellen dat er heel wat voorafgaat vooraleer men aan talentselectie kan beginnen. Om talent te kunnen selecteren, moet men eerst talent detecteren. Vervolgens moet men talent identificeren waarna men in de sportclubs en sportfederaties het talent kan ontwikkelen. Pas hierna kan men zich concentreren op talentselectie. In onderstaande topics gaan we dieper in op de fasen naar talentselectie en wat de term inhoudt.
3
2. Talentdetectie 2.1
Algemeen
Talentdetectie is het vinden van een aanleg die iemand heeft voor een bepaalde sport, maar waarbij de persoon nog niet noodzakelijk actief is in deze sporttak. In volgend model wordt de positie en invloed van talentdetectie duidelijk weergegeven:
Fig. 1: Talentdetectie-model
Talentdetectie is de eerste stap die moet worden ondernomen alvorens een atleet in het proces komt met als einddoel talentontwikkeling. Algemeen wordt beschreven dat volgende variabelen moeten onderzocht worden om talent bij atleten te detecteren:
morfologische, fysiologische, psychologische en pre-prestatie variabelen
respons op beweging
sportprestaties binnen de familie
….
Talent wordt gevormd onder invloed van interne (genen) en externe (omgeving) factoren. Vooral de interne aspecten worden als zeer belangrijk beschouwd, maar kunnen tenietgedaan worden indien de externe aspecten te nadelig zijn. Gimbel (1976) deelt de te meten aspecten in de volgende drie grote groepen in :
fysiologische en morfologische variabelen
trainbaarheid
motivatie
4
Fysiologische, morfologische variabelen en hun trainbaarheid ondervinden de invloed van interne factoren. Motivatie wordt zowel bepaald door interne als externe elementen. 2.2
Nature vs. Nurture
Het debat dat al jaren actief is rond talentdetectie is het nature-nurture debat. Nog steeds heerst de vraag welke van beide factoren eerder een invloed uitoefent op talent, nature (aangeboren elementen) of nurture (omgevingselementen). Hoogstwaarschijnlijk, zoals ook Gimbel (1976) aanhaalt, zal een combinatie hiervan het uiteindelijke resultaat vormen. 2.3
Specificiteit
Uit studies is gebleken dat elke sporttak specifieke accenten legt binnen de training waardoor bepaalde vaardigheden (zoals lenigheid, uithouding,…) meer ontwikkeld zijn dan andere. Wanneer verschillende tests worden afgenomen, zullen dan ook betere scores neergezet worden op getrainde elementen dan op aspecten waar de sport weinig belang aan hecht. Vanuit deze gedachte is men binnen de onderzoeksgroep aan de universiteit van Gent profielen beginnen opstellen enerzijds per sport en anderzijds per geslacht. Op deze manier kan men te weten komen of iemand, en in welke sporttak specifiek, getalenteerd is. Men kan atleten in een bepaalde richting sturen waar ze zich het best in kunnen ontwikkelen.
3. Talentidentificatie Talentidentificatie is een doorlopend proces waarbij de verschillende fases van de sporters, die het potentieel van een elite vertonen, worden nagegaan. Een definitie die Bompa (1990) toekent aan talentidentificatie is ‘de manier waarop individuen ontdekken hoe ze hun begaafdheid en geschiktheid moeten uiten binnen een bepaald domein.’ Williams en Reilly (2000) zien de identificatie dan weer eerder als ‘het proces van herkenning van huidige atleten met de capaciteiten om elite atleten te worden’. Een duidelijke nuance tussen beide definities is dat Bompa de identificatie beschrijft als een ontdekking van de atleet van het talent in zichzelf, terwijl Williams en Reilly (2000) de nadruk leggen op de ontdekking door anderen. Maturiteit en bekwaamheid zijn belangrijke elementen van informeel leren via de welke men erin slaagt verschillen te ontdekken in de hoogbegaafdheid van atleten binnen een bepaalde sport.
5
4. Talentontwikkeling 4.1 Ontwikkelingsmodel van Bloom (1985)
Bloom (1985) gaat er vanuit dat initieel talent of begaafdheid zich niet ten volle kan ontwikkelen tenzij er voldoende aanwezigheid is van aanmoediging, opvoeding, onderwijs en training. Tijdens het proces staat de hoeveelheid en de kwaliteit van de aanmoediging en de instructies van ouders, leraren en coaches centraal. Vanuit deze gedachte deelde Bloom het talentontwikkelingsproces op in drie in elkaar overvloeiende fasen: de initiële fase, de ontwikkelingsfase en de perfectiefase. 1ste fase: de initiële fase In deze fase staat de plezierfactor centraal. Zowel de coach als de ouders, die hierbij een zeer belangrijke rol vervullen, stellen zich positief op naar het kind en bekrachtigen hem/haar in de vooruitgang die het maakt. De trainer zal een procesoriënterende benadering gebruiken om initieel talent te kunnen identificeren. 2de fase: de ontwikkelingsfase In deze fase wordt een serieuzere aanpak gehanteerd en gaat men zich meer richten op prestatie en competitie. De vooruitgang van het kind staat hier centraal en de trainer zal dan ook elke prestatie toetsen aan de verwachte resultaten. In deze fase komt talent het meest tot uiting. De functie van de ouders verplaatst zich van sociale naar eerder financiële en morele steun. 3de fase: de perfectiefase In deze fase vindt de ontwikkeling tot eliteatleet plaats. Het neerzetten van zeer hoge prestaties is hier aan de orde. De sporter krijgt een meer persoonlijke verantwoordelijkheid voor zijn ontwikkeling en zal met de opgebouwde kennis zelf ideeën uitproberen. Men is bereid de nodige tijd en moeite te investeren om zo goed mogelijke resultaten te behalen. De rol van de ouders wordt hier steeds minder belangrijk, maar de band met de trainer wordt sterker. Er worden steeds strengere eisen opgelegd waardoor vaak een haat-liefde relatie ontstaat tussen de coach en zijn/haar atleet.
6
4.2 Model van Côté (1999)
Coté hecht enorm veel belang aan de rol van de familie in de ontwikkeling van het kind tot een eliteatleet. Het model van Côté is een verfijning van het ontwikkelingsmodel van Bloom. Een uniek aspect dat in deze theorie aan bod komt, is de vaststelling dat het manifesteren van talent zich situeert voor 18-jarige leeftijd. Een ander onderscheidend element is dat Bloom zich baseert op muzikale talenten terwijl Côté zich toespitst op de sport. Een belangrijk aspect dat in beide theorieën aan bod komt, is de noodzaak van de plezierfactor in de ontwikkeling van het kind. Côté zijn onderzoek resulteerde in drie onafhankelijke fasen: de verkenningsfase, de specialisatiefase en de investeringsfase. 1ste fase: de verkenningsfase Het hoofdkenmerk van de verkenningsfase is dat kinderen ervaring opdoen in verschillende sporttakken met als doel hier plezier aan te beleven. De deelname aan training is vrijwillig, intrinsiek motiverend en geeft het kind voldoening. Tijdens deze fase worden algemene vaardigheden, een positief zelfbeeld en normen en waarden rond een sport gevormd. 2de fase: de specialisatiefase Deze fase vindt plaats rond de leeftijd van dertien jaar. De focus van de atleet herleidt zich nu tot één of twee sport(en) waarvoor hij/zij gekozen heeft. Ondanks het feit dat de plezierfactor nog steeds centraal staat, wordt nu al meer de nadruk gelegd op het ontwikkelen van sportspecifieke vaardigheden. Het plezierelement blijft evenwel aangehouden om te vermijden dat de jongere sportbeoefenaar zou afhaken. Een belangrijke bedenking betreffende deze fase is dat ouders steeds meer belang gaan hechten aan resultaten op school en minder aan sportprestaties. 3de fase: de jaren van investering Deze fase vangt aan omtrent de leeftijd van vijftien jaar. De atleet heeft zich ontwikkeld tot het niveau van een elitesporter en heeft zich bovendien consequent gespecialiseerd in één, hoogstens twee sport(en). Om deze fase te doorstaan, dient de atleet meer tijd en moeite te investeren in zijn sport om vaardigheden en strategieën volledig onder de knie te krijgen. Net zoals bij Bloom (1985) vermeldt Côté (1999) dat financiële en morele steun vanwege de ouders een vereiste is. Ze leren hun kind om te gaan met tegenslagen, zoals kwetsuren, en motiveren hem/haar doorheen dit proces.
7
5. Besluit De literatuuronderzoeken uit het eerste hoofdstuk handelden voornamelijk over de algemene fasen die een atleet doorloopt wanneer hij/zij doorstroomt tot de top. Er werd uitvoerig weergegeven wat wordt verstaan onder het gegeven ‘talent’, ‘talentidentificatie’ en ‘talentdetectie’. Als afsluiter werden twee zeer bekende ontwikkelingsmodellen besproken met elk hun unieke maar ook hun gelijke aspecten. Het volgende hoofdstuk gaat dieper in op de literatuur omtrent onderzochte talentbepalende factoren in functie van drie vechtsporten: karate, taekwondo en judo. Hier wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen antropometrische, motorische en fysieke kenmerken. Dit hoofdstuk situeert zich zowel binnen ‘talentidentificatie’ als ‘talentdetectie’. Het onderscheid tussen elites en niet-elites valt onder ‘talentidentificatie’, terwijl de onderscheidende kenmerken tussen sporten dienen bij te dragen tot ‘talentdetectie’.
8
Hoofdstuk 2: Talentonderzoek i.f.v. karate, taekwondo en judo Onder gevechtsporten verstaan we zowel offensieve als defensieve contactsporten. De aanvallen en verdedigingen kunnen met of zonder wapens worden uitgevoerd. Karate en taekwondo worden hoofdzakelijk getypeerd door stoten en trappen zonder wapens. In judo worden dan weer meer worpen, vegen, klemmen en wurgingen toegepast. Elke vechtsport vereist voor een optimale beoefening een welbepaalde lichaamssamenstelling, kracht, snelheid enz. De mate waarin deze specifieke kenmerken in aanleg aanwezig zijn, bepalen het talent. Hieronder wordt verder ingegaan op het talentonderzoek i.f.v. karate, taekwondo en judo.
1. Talentonderzoek i.f.v. karate Karate is een vechtsport zonder wapens. Binnen deze sport zijn er twee te onderscheiden disciplines: kumite en kata. Kumite is het onderdeel waarbij twee karateka’s effectief tegen elkaar vechten. In een wedstrijd van drie minuten proberen ze de hoogste score te halen. Kata’s zijn schijngevechten waarbij een reeks opgelegde technieken door de atleet wordt uitgevoerd. Beide disciplines worden beoordeeld op techniek, snelheid en kracht. a. Antropometrie
Om door te groeien tot een elitekarateka is het noodzakelijk dat het lichaam zowel biomechanisch als fysiologisch zodanig getraind wordt dat het alle vaardigheden op een maximaal niveau kan uitvoeren. Aangezien in karatewedstrijden categorieën worden gemaakt op basis van gewicht is het belangrijk dat atleten hun vetmassa zo laag mogelijk houden. Een stijging hiervan leidt bovendien tot verminderde prestatiemogelijkheden (Giampietro et al., 2003). Imamura et al. (1998) bevestigen dat topkarateka’s een hogere vetvrije massa bezitten dan onervaren atleten. Karateatleten die op hoger niveau presteren, vertonen doorgaans een lager lichaamsgewicht dan beginnelingen. Ze hebben een langere beenlengte en in verhouding een korter bovenlichaam dan hun minder getalenteerde sportgenoten. Met deze specifieke kenmerken behoren ze tot de groep van de ectomorfe atleten. (Giampietro et al., 2003) b. Motoriek
Cesari et al. (2007) bestudeerden in hun onderzoek de koppeling tussen stootefficiëntie en lichaamsstabiliteit. Zowel bij kumite als bij kata is het de bedoeling dat de techniek met een maximum aan impact wordt uitgevoerd terwijl het lichaam stabiel wordt gehouden. Op die 9
manier is het mogelijk de bewegingen met een grotere controle uit te voeren. Elite karateka’s voeren de techniek niet alleen uit met hogere snelheid, maar ook met een kleinere verplaatsing van het CoP (Centre of Pressure). Met deze informatie in het achterhoofd zou een trainer extra aandacht moeten besteden aan de dynamische stabiliteit en lichaamscontrole tijdens de oefeningen aangezien dit deels trainbaar is. Reactietijd en anticipatie zijn belangrijke elementen tijdens het vechten. Wanneer een tegenstander een aanval wil uitvoeren, moet de atleet hier zo snel mogelijk op reageren met een afweer en/of een tegenaanval. Bij het proefondervindelijk meten van dit aspect dienden de proefpersonen zo snel mogelijk te reageren met een tegenaanval of met het benoemen van de aanvallende techniek op een simulatievideo. Het is niet verwonderlijk dat ervaren atleten een betere reactietijd tonen dan beginnende karateka’s. Ook het aantal correcte reacties op de simulatie-aanval ligt bij de toppers hoger dan bij de onervaren atleten. (Mori et al., 2002). De reden dat ervaren karateka’s beter scoren op het experiment is hoogst waarschijnlijk te wijten aan een betere ontwikkeling van karatespecifieke perceptuele vaardigheden (Starkes, 1987). Bij enkelvoudige taken met keuze tussen twee reactiemogelijkheden vertonen beide groepen een gelijke accuraatheid, maar de topgroep een snellere reactietijd. Wanneer een meervoudige taak wordt gegeven, zal ook de accuraatheid van de beginneling afnemen. De significant betere scores kunnen deels ook toegeschreven worden aan een betere karatespecifieke achtergrondkennis, die sowieso resulteert in een betere anticipatie (Williams et al., 1999). c. Fysiek
Uit een karatespecifieke test blijkt dat de uitvoering van een voorwaartse trap (mae geri) bij een topatleet 0,54 seconden duurt terwijl een onervaren atleet hier 0,76 seconden voor nodig heeft. Wanneer deze voorwaartse traptechniek wordt getraind, staan de hamstrings onder grote spanning en ontwikkelen ze al snel een grotere kracht. Eveneens typerend voor een karateka is een uitgesproken ontwikkelde quadricepsspier als resultaat van de flexie-extensie beweging zowel bij pure technische uitvoeringen (statisch) als bij het sparren (dynamisch). (Probst et al., 2007) Wanneer een techniek wordt uitgevoerd, in gelijk welk onderdeel van karate (kihon, kata of kumite), gebeurt dit steeds met een optimale kracht en maximale snelheid. Bij een bench press oefening en een halve squat tonen topkarateka’s bijgevolg een hogere krachtwaarde dan de beginnelingen (Imamura et al., 1998). Bij de kumite atleten kan een onderscheid worden gemaakt tussen offensieve en defensieve vechters. Deze laatsten scoren lager op de CMJ (Counter Movement Jump), de SJ (Squat 10
Jump) en op vlak van optimale snelheid. Optimale snelheid en SJ-hoogte zijn relevant voor de wendbaarheid en explosiviteit van acties. De significante verschillen tussen de groepen zijn te wijten aan de snelheid van de contractie en niet aan de absolute spierkracht. Deze variabelen kunnen echter wel gestimuleerd worden door training. (Ravier et al., 2004) Om goede traptechnieken te kunnen uitvoeren, is voldoende flexibiliteit in het heupgewricht vereist. Zowel mannelijke als vrouwelijke karateka’s vertonen een significant grotere heupen knieflexibiliteit dan een actieve controlegroep. Bij vrouwelijke karateka’s zijn deze eigenschappen nog meer uitgesproken (Probst et al., 2007). Een correcte trap naar het hoofd levert bij een kumite wedstrijd drie punten op (maximale score). Het spreekt dan ook voor zich dat een optimale heupflexibiliteit een belangrijk voordeel vormt in de competitie. Ervaren karateka’s tonen een hogere VO2max waarde dan beginnelingen (Imamura et al., 1998). Dit is te wijten aan de vele uren die ze reeds hebben getraind. Volgens Funakoshi (1973), de grondlegger van karate, zou karatetraining leiden tot het verhogen van de fysieke fitheid en cardiovasculaire uithouding. Nunan (2006) heeft een pilootstudie ontwikkeld waarbij een karatespecifieke uithoudingstest onder de loep wordt genomen. Atleten zouden immers meer gemotiveerd zijn bij het deelnemen aan een sportspecifieke uithoudingstest en bijgevolg een betere prestatie neerzetten. Nunan gebruikt eveneens het principe van de Léger-test, een progressieve inspanningstest. Het grote verschil is dat bij Léger et al. (1988) de intensiteit toeneemt door de inspanningstijd stelselmatig te verkorten, terwijl bij Nunan de test zwaarder wordt doordat de rusttijd vermindert. De karateka’s dienen opeenvolgend een kezame tsuki, een mawashi geri met het achterste been, een gyaku tsuki en een mawashi geri met het voorste been uit te voeren. Tijdens de oefening dragen ze een mondmasker om de VO2max waarde op te meten. Een gebrek aan de test is dat momenteel nog geen systeem is toegevoegd die een maximale kracht garandeert bij de uitvoering van de opgelegde technieken. Zowel mannelijke als vrouwelijke kata atleten recupereren doorgaans minder snel dan kumite atleten. Ze hebben een beduidend lagere VO2max waarde en kunnen daardoor minder snel hun fosfaten aanvullen voor ATPase. Kumite karateka’s kunnen efficiënter energie genereren uit dit proces doordat ze gedurende een kamp van drie minuten gebruik kunnen maken van de onderbrekingstijd na een gemaakt punt, een fout of bij onenigheid van de scheidsrechters om te recupereren. Beide groepen beschikken evenwel over een betere aerobe capaciteit dan een vergelijkbare actieve controlegroep. Mannelijke kata en kumite atleten worden gekenmerkt door een hogere anaerobe en aerobe capaciteitswaarde dan hun vrouwelijke medeatleten binnen dezelfde discipline. (Doria et al., 2009) 11
d. Samenvatting
Karateka’s worden in de literatuur beschreven als atleten met een lager vetpercentage, een langere beenlengte en een korter bovenlichaam dan gemiddeld. De atleten hebben een hoge beenkracht gecombineerd met een goede lichaamsstabiliteit. Om de traptechnieken naar behoren uit te voeren, beschikken ze over voldoende heupflexibiliteit. Een goede reactietijd is van primordiaal belang om te anticiperen op de acties van de tegenstander. Ze hebben doorgaans een goed uithoudingsvermogen met een VO2max waarde die voor hun leeftijd en geslacht 20% boven de norm ligt.
2. Talentonderzoek i.f.v. taekwondo Taekwondo is een aanvallende vechtsport waarbij de verhouding 30% armtechnieken en 70% beentechnieken is. Binnen taekwondo wordt er competitie gedaan in twee disciplines: Gyorugi en Poomse. Poomse is een stijlvorm die ze moeten tonen aan de jury en waarop ze gequoteerd worden op afwerking, kracht, lichaamscontrole, … Gyorugi is het kampen tussen twee personen. Een kamp duurt drie maal 2 tot 2,5 minuten, afhankelijk van de competitie en van de leeftijd. Tussen elke ronde is er een pauze van 30 seconden. a.
Antropometrie
Taekwondo is een vechtsport zonder wapens waarbij de tegenstanders zo ver als mogelijk van elkaar verwijderd blijven, maar toch door het maken van één bewegingen kunnen geraakt worden. De taekwondoka heeft dan ook een voordeel indien hij/zij over een grotere lichaamslengte beschikt. Uit onderzoek blijkt inderdaad dat de lichaamslengte verschillend is tussen toppers en niet-toppers. De atleten uit de eerste groep zijn doorgaans groter dan laatstgenoemden (G. Markovic 2005). Voor mannen en vrouwen afzonderlijk zijn er per leeftijdsgroep gewichtscategorieën opgesteld. Via een doorgedreven gewichtscontrole is het de betrachting van de atleten in een zo laag mogelijke gewichtsklasse terecht te komen en zodoende een maximaal voordeel te halen uit hun lichaamslengte. Per leeftijdsgroep merkt men geen verschillen qua lichaamsgewicht en vetpercentage tussen toppers en subtoppers (G. Markovic 2005). Het onderscheid dat gemaakt wordt volgens geslacht (cfr. supra) is wel degelijk relevant. Mannen hebben namelijk een lager vetpercentage en een grotere voet-, hand- en lichaamslengte dan vrouwen. De vrouwelijke atleten hebben dan weer een grotere flexibiliteit in schouders, romp en dijen (A.S. Zahran 2010). Ook de verschillen per leeftijdsgroep zijn significant. Dit komt voornamelijk tot uiting bij jongeren die zich nog volop aan het ontwikkelen zijn. Zo is er in 12
een studie van N. Satilmis 2010 aangetoond dat jongeren, afhankelijk van hun leeftijd (10, 11, 12 en 13 jaar), verschillen in ranking, gordelgraad, lichaamslengte, lichaamsgewicht, BMI en vetpercentage. b.
Motoriek
Naast de antropometrische kenmerken zijn er nog andere determinanten die het onderscheid bepalen tussen toptaekwondoka’s en niet-toppers. Taekwondo is immers een explosieve sport waarbij het de bedoeling is een onverwachte combinatie van trappen uit te voeren. Een goede coördinatie is bijgevolg onontbeerlijk. Daarnaast ziet men dat de top motorisch algemeen beter scoort, voornamelijk op gebied van balans en behendigheid. Uit de studie van Bai (2000) ) is gebleken dan toppers binnen de taekwondo beter scoren op de ‘sidestep’. Ze bezitten dus over meer behendigheid. In deze studie zijn geen gegevens gevonden omtrent de balans bij toppers en niet-toppers. De opdeling per leeftijdsklasse is niet enkel van belang om de voordelen op basis van lichaamssamenstelling te beperken, maar ook omdat de motorische ontwikkeling nog volop bezig is naarmate men volwassen wordt. Zo is er bij jongeren behorend tot de leeftijdsgroep van 10- t.e.m. 13-jarigen per bijkomend jaar een groot verschil wat betreft de balans en de behendigheid (N. Satilmis 2010). De verschillen nemen af bij junioren en senioren omdat men daar het einde van de ontwikkeling bereikt. c. Fysiek
In de studie van N. Satilmis (2010) waren er naast de motorische elementen ook fysieke elementen verschillend. Er was namelijk een groot onderscheid wat betreft kracht in het bovenlichaam en de benen en 30m sprint. De verschillen nemen af bij junioren en senioren omdat men daar het einde van de ontwikkeling bereikt. Hun sprongkracht is gelijk. Er is enkel een verschil in de score op sit-ups die een belangrijke factor vormt bij taekwondo. Deze score is immers een maatstaf voor de rompstabiliteit, die dan weer bepalend is voor het snel, gecontroleerd en krachtig trappen, zeker als dit gecombineerd wordt met springen. Verder is er een verschil tussen mannen en vrouwen merkbaar. Zo hebben mannen meer spieren dan vrouwen en zullen hierdoor meer kracht kunnen produceren. Dit is zowel in het bovenlichaam als in het onderlichaam. Dit wil echter nog niet zeggen dat de explosieve kracht ook beter is. In een studie van W. Pieter (2010) is er namelijk bewezen dat de absolute explosieve kracht tussen mannen en vrouwen niet verschilt. Maar niet enkel mannen hebben voordelen, de vrouwen hebben een betere flexibiliteit waardoor ze makkelijker aan het hoofd raken met hun
13
voet. Dit heeft een voordeel in het puntensysteem die gebruikt wordt, waarbij het hoofd drie punten waard is ten opzichte van de romp die maar 1 punt waard is (H.R. Noorul 2008). Onderzoek toont aan dat toppers een grotere extensiekracht in de knie hebben waardoor de trappen sneller worden uitgevoerd. Bijkomend beschikken ze over een grotere stretchkracht in de lage extremiteiten die een positieve bijdrage levert tot het explosief starten van een trap (S. Bai 2000). Vervolgens scoren ze beter op de counter movement jump (zowel met als zonder armzwaai), 20m sprint en 15sec springen. Ze bezitten dus over een grotere explosieve kracht. De conditie vormt zonder enige twijfel een essentieel element bij elke sportbeoefening. Bij de afweging naar het belang ervan bij taekwondo stelt zich de vraag of taekwondo een aerobe dan wel anaerobe sport is. Uit een studie van A.F. Melhin (2001), waarbij de participanten specifieke taekwondo trainingen werden opgelegd om de anaerobe en aerobe veranderingen na te gaan, kwam men tot de vaststelling dat taekwondo een effect heeft op het anaerobe, maar niet op het aerobe vermogen. Na de trainingssessies werd een stijging tot 62% van het anaerobe vermogen gemeten, terwijl zich op het aerobe vlak geen noemenswaardige verandering voordeed. Men kan dan ook zonder meer stellen dat taekwondo op zich een anaerobe sport is. In acht genomen evenwel dat taekwondoka’s bij toernooien over het algemeen meerdere, opeenvolgende kampen moeten uitvechten, spreekt het voor zich dat zij evenzeer over een goed aeroob vermogen dienen te beschikken. Toppers hebben dan ook een hogere anaerobe drempel en een lagere hartslag dan niet-toppers. Dit wijst op een betere conditie bij de toppers. Net zoals bij de antropometrie en de motoriek is er bij taekwondo een meetbaar verschil in uithouding naargelang de leeftijd. Zo hebben tienjarigen een lagere uithouding dan hun dertienjarige sportgenoten. Op recreatief niveau is er ook een verschil volgens geslacht. Hier tonen mannen een hogere aerobe uithouding en vrouwelijke beoefenaars een hogere hartfrequentie. Op eliteniveau is er geen verschil merkbaar tussen mannen en vrouwen in vitale capaciteit en rusthartslag. De elite mannen hebben dan wel weer een hogere hemoglobineconcentratie ten opzichte van de elite vrouwen. Dit zorgt ervoor dat er meer zuurstof kan getransporteerd worden en dat er in verhouding bij een lagere hartslag evenveel zuurstof wordt geleverd als bij een vrouwelijke atleet van dezelfde klasse. Ook op elite niveau hebben mannelijke taekwondoka’s bijgevolg een hogere aerobe capaciteit dan hun vrouwelijke tegenhangers (H.R. Noorul 2008).
14
d. Samenvatting
Er kan dus gesteld worden dat op antropometrisch vlak de lichaamslengte en de lenigheid van de gewrichten belangrijke factoren zijn binnen de taekwondo. Door goed te scoren op deze twee factoren heb je een grotere reikwijdte met de benen en het zal dus makkelijker gaan om punten op het hoofd te maken. Op motorisch vlak is vooral de explosieve kracht, de balans en behendigheid van belang. Deze drie factoren dragen bij tot een snellere uitvoering van de technieken. Ook de rompstabiliteit is hier van belang. Ze zullen tenslotte ook goed scoren op korte explosieve testen omdat ze voornamelijk over een anaeroob vermogen beschikken. De toppers zullen waarschijnlijk ook bezitten over een goed aeroob vermogen, zodat ze meerdere ronden kunnen vechten zonder teveel onder de vermoeidheid te lijden.
3. Talentonderzoek i.f.v. judo Judo is, zoals karate en taekwondo, een uitgesproken technische vechtsport, maar in tegenstelling tot het offensief karakter van laatstgenoemden, defensief van aard. Het doel van judo is de tegenstander in zodanige greep te krijgen dat hij geïmmobiliseerd wordt. Ook voor judo is een welbepaalde antropometrie en het bezitten van specifieke fysieke en motorische kenmerken vereist om uit te groeien tot een beloftevolle atleet. a. Antropometrie
Judoka’s trachten elkaar tijdens het kampen voortdurend onder controle te houden en moeten zich daarvoor voornamelijk op hun lichaamskracht beroepen. Uit een studie van Krawzyck et al. (1997) blijkt dan ook dat een judoka - volgens het model van Heath Carter dat mensen indeelt op basis van hun lichaamsbouw - eerder tot de groep van mesomorfe personen behoort, terwijl judoka’s volgens Claessens (1987) eerder endomorf zijn. Deze ogenschijnlijke tegenstelling kan te wijten zijn aan het feit dat in de competitie bij judo met gewichtsklassen wordt gewerkt, zoals ook het geval is bij karate en taekwondo. De lichtgewichten zullen veeleer mesomorf zijn van lichaamstype, de zwaargewichten eerder endomorf. Daarenboven stellen we een correlatie vast tussen de gestalte van de judoka en de categorie waarin hij vecht, een verhouding die parallel loopt met zijn lichaamsbouw: hoe zwaarder de judoka, hoe groter hij in principe zal zijn, en vice versa. Lichaamsbouw en gestalte zijn hoe dan ook geen bepalende indicaties voor het al dan niet goed presteren van judoka’s. Deze stemmen bij het kampen immers de toegepaste technieken af op hun 15
lichaamsbouw ; zo zal een kleinere judoka eerder zijn heil zoeken bij schouderworpen en een grotere veeleer bij het ‘vegen’ (Huvelier et al., 2002; Lech et al., 2007; Taelman et al., 2007). Gezien judo een sport met gewichtsklassen is, bestaat de neiging om af te trainen zodat de judoka meer voordeel haalt uit kracht en gestalte in een lagere categorie. De elite judoka‘s hebben ook effectief een lager vetpercentage in vergelijking met judoka‘s die lager staan op de USA ranking (Callister et al. 1991). b. Motoriek
Aangezien elite judoka’s een betere kennis hebben omtrent de technieken en hiervoor motorische programma’s hebben ontwikkeld, zijn ze in staat alle bewegingen met hogere snelheid uit te voeren (Bernstein, 1967). De cognitieve belasting ligt daarenboven bij de getrainde atleten lager door het herhaaldelijk inoefenen van de technieken. Belangrijke factoren die mede de prestaties van judoka’s bepalen, zijn kracht en coördinatie. Er is dan ook een beduidend betere score te zien op de coördinatieve tests bij de judoka’s tegenover een gestandaardiseerde controlegroep. (Krstulović, 2006) Uit een eerder thesisonderzoek van Mercier (2009) wordt geconcludeerd dat judoka’s beter scoren op de evenwichtsbalk dan niet-vechtsporters. Het is logisch dat de atleten een goed ontwikkeld evenwicht nodig hebben om zich te kunnen verweren en zich staande te houden tegen een aanval van de tegenstander. c. Fysiek
Judo wordt gekenmerkt door explosieve bewegingen. De atleet moet namelijk een verrassingseffect creëren wanneer hij de tegenstander aanvalt en hem op die manier overmeesteren. Hun explosiviteit wordt aangetoond door een significant snellere 20m en 60m sprinttest dan die van een actieve controlegroep. Dit wordt nog eens bevestigd met een test waarbij de proefpersonen een bal van 200 gram zo ver mogelijk dienden te gooien. Door een grotere proximo-distale snelheid scoorden de toppers beter dan de controlegroep. (Krstulović, 2006). Tijdens een judokamp komen diverse krachten aan bod: maximale kracht, repetitieve kracht, explosieve kracht en statische kracht. Om de tegenstander onder controle te houden, moet de statische kracht voldoende ontwikkeld zijn. Explosieve kracht biedt dan weer het voordeel dat de atleet een snelle worp- of veegbeweging kan uitvoeren. Om de tegenstander op te heffen, te werpen en vervolgens te overmeesteren, dient de maximale kracht optimaal te zijn. Het is dan ook wenselijk dat het grootste deel van het lichaam bestaat uit spiermassa. (Krstulović, 2006) 16
Uit een onderzoek van Takeuchi et al. (1999) blijkt dat elite judoka’s hoger scoren op de handknijpkracht dan niet-elite atleten. Ook Monteiro et al. (2001) lieten de sporters een testbatterij uitvoeren en bevestigden met de resultaten dat de kracht van goed getrainde atleten groter is dan van een controlegroep. Uit een studie van Krstulović et al. (2006) blijkt dat een sit and reach test aantoont dat judoka’s een grotere ontwikkeling hebben van hun lenigheid. Hieruit kan worden afgeleid dat deze karakteristiek mede de prestatie bepaalt. Ook Little (1991) geeft weer dat Canadese judoka’s, ongeacht de leeftijd, over een optimale lenigheid beschikken. Een judowedstrijd bestaat uit drie ronden van telkens vijf minuten waartussen twee rustpauzes van dertig seconden. De wedstrijd kan ook vroeger beëindigd worden als er een ’ipon’ wordt gescoord. Net als karate en taekwondo is judo een anaerobe sport. Wat het aerobe systeem daarentegen betreft, is er geen verschil merkbaar tussen elites en niet-elites. Op dat vlak scoren beiden goed. Er kan dus gesteld worden dat ook dit een belangrijk aspect vormt voor de prestaties van een judoka (Franchini et al., 2007). Bijkomend speelt het profiel van de uithouding een rol in de manier waarop een judoka vecht. Zo zullen judoka’s met een voornamelijk anaeroob profiel veel defensiever vechten dan judoka’s met een eerder aerobe basis (Sterkowicz et al., 1998). Lichtgewichten zijn eerder explosief en dus aanvallender. Zij zullen vooral in het begin van de wedstrijd proberen punten te scoren, omdat ze geen volledige wedstrijd dezelfde intensiteit kunnen aanhouden. Zwaargewichten daarentegen zullen defensiever kampen waardoor alle aanvallen met dezelfde intensiteit kunnen uitgevoerd worden. De reden hiervoor is dat ze over een grotere zuurstofvoorziening beschikken in de skeletspieren en over een sneller recuperatievermogen. (Escobar et al. 2007) d. Samenvatting
Elite judoka’s onderscheiden zich niet van de rest op basis van gestalte. De enige antropometrische factor die volgens de literatuur een onderscheid maakt tussen het al dan niet tot de top behoren is het vetpercentage, welke beduidend lager ligt bij de elite. De betere ontwikkeling in motoriek bij topjudoka’s vestigt zich voornamelijk in de coördinatie en het evenwichtsvermogen. Eveneens scoren ze beter op de sprint, verschillende soorten krachtoefeningen, lenigheid en uithouding. Dit zijn fysieke parameters waar deels invloed kan worden uitgeoefend door middel van training.
17
4. Overzicht literatuuronderzoek
Reactiviteitstest
ESR
x
Verplaatsen plankjes
Sprint 30 m
x
Springen over balkje
Sprint 5 m
x
Evenwichtsbalk
Sit And Reach
Squat Jump
CMJ
CMJ Armzwaai
Sit Up
Handknijpkracht
BMI
Lichaamsgewicht
Vetpercentage
Tests en metingen
Gestalte
Tabel 2: Literatuuronderzoek vechtsporten
KARATE Giampietro et al. (2003) Imamura et al. (1998) Probst et al. (2007) Cesari et al. (2007) Ravier et al. (2004) Mori et al. (2002) Starkes (1987) Williams et al. (1999) Funakoshi (1973) Nunan (2006) Léger et al. (1988) Dori et al. (2009)
x
x
x
x
X
x x
x x
x x
x
x x
x
x x
x
x x x x
TAEKWONDO Marcovic et al. (2005) Zachran et al. (2010) Satilma et al. (2010) Bai et al. (2010) Pieter et al. (2010) Chan et al. (2003) Kazemi et al. (2006) Kazemi et al. (2010) Melhin et al. (2001) Noorul et al. (2008) Chiodo et al. (2011)
x x x
x x x
x x x
x x x x x x
x
x x x x x x x
x x x
x x
x
x
x
x
x
x
x x x x
x x
x
x
x
JUDO Krawzyck et al. (1997) Claessens (1987) Huvelier et al. (2002) Lech et al. (2007) Taelman et al. (2007) Callister et al. (1991) Bernstein (1967) Krstulović et al. (2006) Mercier (2006) Takeuchi et al. (1999) Monteiro et al. (2001) Little (1991) Franchini et al. (2007) Sterkowicz et al. (1998) Escobar et al. (2007)
x
x
x
x
x
x
x x x x x
x
x
x
x x
x x x x x x
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van alle aspecten die reeds door onderzoekers uitvoerig in de literatuur zijn besproken. Opvallend is dat er weinig studies zijn die zowel antropometrie, fysiek als motoriek
in kaart hebben gebracht. Daarbij kan ook worden
opgemerkt dat nog te weinig onderzoek werd uitgevoerd rond talentkenmerken in de drie vechtsporten. 18
Hoofdstuk 3: Onderzoeksvragen en hypothesen
1. Onderzoeksvragen
Wat is het profiel van een beloftevol karateka, judoka en taekwondoka dat bekomen wordt op basis van objectieve meetinstrumenten?
Kunnen vechtsporters van elkaar onderscheiden worden op basis van de discriminantanalyse?
Welke verschillen in antropometrische, fysieke en motorische kenmerken worden waargenomen tussen talentvolle karateka’s, judoka’s en taekwondoka’s op basis van de discriminantanalyse?
Kan een voorspelling worden gemaakt over de (toekomstige) prestaties van vechtsporters op basis van objectieve meetinstrumenten?
2. Hypothesen Hypothese 1
Binnen de groep judoka’s zullen toppers betere scores behalen op algemene motoriek. De toppers hebben een betere uithouding dan de doorsnee judoka’s en ze zullen dus op hoger niveau presteren op de ESR-test. De beter ontwikkelde explosiviteit van de toppers zal zich manifesteren in hogere sprongen op de CMJ met en zonder armzwaai. Uit de HGR-test zal blijken dat de maximale kracht bij de toppers hoger ligt. Hypothese 2
De elites binnen de taekwondo zullen een betere score behalen op de motorische tests. Op het fysiek vlak zullen de elites hoger scoren op de ESR dan de niet-elites. De elite zal een sterkere prestatie neerzetten op de reactiviteittest. Omdat lenigheid een belangrijke factor is in de reikwijdte, zullen de elites ook verder reiken op de SAR-test. Hypothese 3
Binnen de groep karateka’s zullen de leden van de nationale ploeg een betere score hebben op de motoriektests. Binnen de fysieke proeven zullen karateka’s uit de nationale ploeg een betere uithouding neerzetten op de ESR dan de niet-toppers. Aangezien karate een explosieve en vinnige sport
19
is, wordt van hen eveneens een betere score verwacht op de CMJ met en zonder armzwaai. Een betere prestatie op de reactiviteittest gaat hier eveneens mee gepaard. Hypothese 4
Hypothese 4 beschrijft de verwachte verschillen tussen de drie sporten op de antropometrische tests. Tabel 3: Antropometrische verschillen
ANTROPOMETRIE Lichaamslengte Lichaamsgewicht Vetpercentage BMI
Judo Kleiner Zwaarder Gemiddeld Hoger
Taekwondo Groter Lichter Gemiddeld Lager
Karate Kleiner Lichter Gemiddeld Lager
Hypothese 5
Hypothese 5 beschrijft de verwachte verschillen tussen de drie sporten op de motorische tests. Tabel 4: Motorische verschillen
MOTORIEK Evenwicht Springen over balkje Verplaatsen plankjes
Judo
Taekwondo
Karate
Goed Slecht Goed
Goed Goed Goed
Matig Goed Goed
Hypothese 6
Hypothese 6 beschrijft de verwachte verschillen tussen de drie sporten op de fysieke tests. Tabel 5: Fysieke verschillen
FYSIEK Sprint 5-30 m SAR ESR CMJ zonder armzwaai CMJ met armzwaai HGR Reactiviteitstest Sit ups
Judo
Taekwondo
Karate
Matig Matig Slecht Goed Goed Goed Matig Goed
Matig Goed Slecht Matig Matig Matig Goed Goed
Matig Matig Slecht Goed Goed Matig Goed Matig-Goed
20
Methode 1. Populatie a. Karate
De proefpersonen waren Vlaamse karateka’s vanaf acht jaar. Om talentbepalende factoren te kunnen onderzoeken moest er een beschikking zijn over de gegevens van doorsnee karateka’s en elite atleten. Dit onderscheid werd gemaakt op basis van al dan niet geselecteerd zijn door het bestuur van de nationale ploeg. Om gegevens te bekomen voor de categorie ‘niet-elite karateka’s’ werden 51 leden van de Gentse club Teku Kan Karate getest. Deze groep bestond uit 14 leden tussen 8 en 11,99 jaar, 28 tussen 12 en 17,99 jaar en 8 personen boven de 18 jaar. Verder kon een onderverdeling gemaakt worden op basis van geslacht, er waren 34 jongens en 17 meisjes. Om gegevens te bekomen voor de groep elite atleten werden tests afgenomen bij de Vlaamse leden van de nationale ploeg. Binnen deze groep waren er 22 proefpersonen waaronder 15 tussen 12 en 17,99 jaar en 7 ouder dan 18 jaar. Hiernaast werd opnieuw een onderverdeling gemaakt op basis van geslacht. Er waren 9 vrouwelijke karateka’s en 13 mannelijke leden. Hoewel karate een vechtsport is met gewichtscategorieën werd op basis hiervan geen onderverdeling gemaakt. b. Taekwondo
De proefpersonen waren taekwondoka’s tussen 8 en 16 jaar en werden gecontacteerd via de trainers. Alle taekwondoka’s die aan competitie deden, werden aangespoord om de tests af te leggen. Daarnaast werden de leden van de topsportschool verplicht hieraan deel te nemen. Alle testpersonen die deelnamen, beoefenden minimum een jaar taekwondo en waren reeds actief op het vlak van competitie of hadden de intentie om competitiedeelname te starten. Er waren twee niveaus binnen de testpersonen waar een onderscheid in kon gemaakt worden, namelijk de competitiespelers op regionaal/nationaal niveau, die verderop de ‘niet-elite’ worden genoemd en de competitiespelers op internationaal niveau (topsport) die verderop de ‘elite’ worden genoemd. Op de testdagen waren er 78 taekwondoka’s aanwezig waarvan 26 vrouwen en 52 mannen. Bij de mannen waren er 45 niet-elites en 7 elites, bij de vrouwen waren 21 niet-elites en 5 elites. De leeftijden varieerden tussen 8 en 16 jaar. Er wordt echter in verdere analyses geen onderscheid gemaakt op basis van leeftijd, omdat de scores omgerekend worden naar quotiënten waarbij rekening gehouden wordt met de leeftijd. Ook
21
wordt er geen onderscheid gemaakt in gewicht. Er wordt wel een onderscheid gemaakt volgens geslacht, zowel voor elite als voor niet-elite. c. Judo
De proefpersonen waren judoka’s uit de topsportschool van 12 tot 18 jaar en algemene clubleden van 10 jaar tot 14 jaar. Binnen de groep waren er 106 mannen en 62 vrouwen. De mannelijke judoka’s worden verder onderverdeeld in 69 clubleden en 37 leden uit de topsportschool. De vrouwelijke judoka’s worden eveneens onderverdeeld in 21 clubleden en 41 atleten uit de topsportschool. De judoka’s uit de topsportschool werden getest op 28 december 2011. De data van de doorsnee judoka’s werd bekomen via het archief binnen de onderzoeksgroep Talent. d. Overzicht Tabel 6: Overzicht populatie 1
Karate
Taekwondo Mannen
Vrouwen
Judo
Mannen
Vrouwen
Mannen
Vrouwen
Niet elite
34
17
37
17
69
41
Elite
13
9
7
5
37
21
2. Dataverzameling a.
Testdagen
Karate
Om data te verzamelen van de elite en niet-elite atleten werden twee testdagen georganiseerd. De eerste ging door op 1 oktober 2011 in het HILO in Gent en de tweede op 5 november 2011 in Berchem. Alle atleten van de club Teku Kan Karate en van de nationale ploeg werden getest door tien testleider die vooraf opgeleid werden om minstens één test af te nemen. De testdag werd in drie delen onderverdeeld. In het eerste deel werden antropometrie, evenwicht en ‘verplaatsen plankjes’ gemeten. In het tweede deel de overige fysieke en motorische tests en als laatste een ESR. Tussen de eerste twee delen werd een opwarming gegeven door de trainer om kwetsuren te voorkomen. Taekwondo
Voor de dataverzameling van taekwondo werden twee testdagen georganiseerd, op 10 maart 2012 in het HILO in Gent en op 11 maart 2012 in Kasterlee (Duineneind). Op de eerste
22
testdag werden atleten van de provincie Oost- en West-Vlaanderen gemeten en op de tweede testdag de leden uit clubs uit Antwerpen, Brussel en Limburg. Judo
Op 28 december 2011 werd een testdag georganiseerd in Hofstade voor de dataverzameling van de judoka’s. Tijdens hun stage werden judoka’s uit de topsportschool getest op antropometrische, fysieke, motorische en sportspecfieke aspecten. b. Tests Antropometrie
De gemeten antropometrische tests zijn gestalte, zithoogte, gewicht, BMI en vetpercentage. Gestalte en zithoogte werden gemeten met een vooraf geijkte stadiometer. Ze werden drie opeenvolgende keren gemeten om een correct gegeven te bekomen. Gewicht en vetpercentage werden gemeten met een Tanita weegschaal. Op basis van bioelectrische impedantie werd het vetpercentage elektronisch berekend rekening houdend met de ingevoerde leeftijd en het geslacht. BMI werd vervolgens berekend met de formule gewicht (kg) / gestalte (m)². Motoriek
Balanceren op evenwichtsbalkje De proefpersonen dienen drie maal achterwaarts te balanceren op drie balkjes met afnemende breedte (3 cm, 4,5 cm en 6 cm). Om wat voeling te geven met het balkje mogen ze eenmaal blootsvoets voor- en achterwaarts balanceren zonder dit wordt aangerekend. Vervolgens wordt hen opgelegd ofwel minimum acht passen achterwaarts te plaatsen zonder de grond te raken of in minder passen de volledige lengte af te lopen. Per lengte kan maximaal acht punten worden gescoord, wat in het totaal uitkomt op een maximale score van 72 (3 x 8 x 3). Springen over balkje Hiervoor wordt een matje, met in het midden een balkje van 60 cm x 3 cm x 3 cm, gebruikt. Met deze test wordt de coördinatie van de proefpersonen gemeten. Ze dienen binnen de 15 seconden zoveel mogelijk met beide voeten samen heen en weer over het balkje te springen. Telkens wanneer ze contact hebben met het matje wordt een punt aangerekend. De test wordt op blote voeten uitgevoerd. Ze krijgen twee pogingen die uiteindelijk worden opgeteld voor verder analyse.
23
Verplaatsen plankjes Ook in deze test wordt de coördinatie en behendigheid van de proefpersoon gemeten. Twee plankjes van 25 cm x 25 cm x 4 cm worden gebruikt. Staande op één plankje en met het andere plankje vasthoudend voor het lichaam vertrekt de persoon. Binnen de 20 seconden dient hij zoveel mogelijk het plankje met twee handen naast zich te plaatsen, er volgens gaan opstaan, het andere plankje met twee handen van de grond nemen, enz. Zowel bij het plaatsen van het plankje als bij opstappen, wordt een punt aangerekend. De oefening wordt tweemaal uitgevoerd en een somscore wordt geregistreerd. Fysiek
Handknijpkracht De handknijpkracht wordt uitgevoerd met een hydraulische handdynamometer. De testpersoon moet hierbij met zijn dominante hand zo hard mogelijk knijpen met gestrekte arm naast het lichaam. Hierbij mag het toestel geen contact maken met het lichaam. Deze test wordt tweemaal uitgevoerd en het beste resultaat wordt genoteerd. Sit up De personen liggen met hun rug op de mat met gebogen knieën (90°). De testleider plaatst zijn handen boven de knieën van de testpersoon. Deze laatste dient de handen binnen de dertig seconden zoveel mogelijk met gestrekte armen te tikken. Counter Movement Jump o Met de handen in de heup Met de CMJ wordt de explosieve (excentrische-concentrisch) kracht gemeten. Hiervoor wordt een optojump gehanteerd. Deze registreert hoe lang de persoon in de lucht blijft na afstoot en zet vervolgens de tijd om in hoogte. De proefpersoon moet de handen in de zij houden en op signaal in een vloeiende beweging door de benen buigen en zo hoog mogelijk springen. De benen dienen in de lucht zo gestrekt mogelijk te blijven. De gemiddelde en maximale hoogte worden genoteerd. o Met armzwaai De proefpersoon voert de test uit zoals hierboven beschreven. Het verschil met de vorige test is dat bij deze variant de handen niet in de zij moeten blijven, maar de beweging mogen ondersteunen.
24
Squatjump Net zoals bij de CMJ wordt de optojump gebruikt om de hoogte van de sprong te registreren. De uitgangshouding die de persoon aanneemt is met de handen in de zij en met de benen in een hoek van 90°. Deze houding dient hij/zij drie seconden aan te houden en vervolgens op signaal zo hoog mogelijk te springen. Opnieuw worden drie pogingen uitgevoerd. Ook hier wordt de explosieve kracht gemeten, maar nu zonder voorafgaande rekbeweging. Reactiviteit Voor de laatste sprongtest wordt nog steeds gebruik gemaakt van de optojump. De armen mogen nu opnieuw de beweging ondersteunen. Met gestrekte benen dienen de proefpersonen zes maal na elkaar te springen met een zo kort mogelijke contacttijd en een zo hoog mogelijke spronghoogte. Sprint (5m en 30m) Hiermee wordt de sprintcapaciteit van de sporter gemeten. De testpersoon moet twee maal na
elkaar een sprint afleggen van 30m, met telkens een rustperiode van 2 à 3 minuten. De tijden worden gemeten via laserpoorten. Deze poorten staan op 5m, 10m, 20m en 30m. De elektrische poortjes registreren hoe snel de afstanden worden afgelegd.
ESR (Endurance Shuttle Run) De ESR wordt gemeten om een beeld te krijgen van het aerobe uithoudingsvermogen van de sporter. De testpersonen moeten tussen twee signalen (beeps) telkens 20 m overbruggen. Als de proefpersoon twee maal na elkaar niet met één voet over de 20 m – lijn komt op het gegeven signaal eindigt de test voor hem of haar. Het aantal minuten dat de persoon loopt, wordt geregistreerd (per halve minuut). SAR (Sit and reach) De sit and reach wordt gebruikt om de lenigheid te meten. De testpersoon moeten
plaatsnemen voor de sit and reachbox met de voeten vlak tegen de wand en de benen gestrekt. Vervolgens reikt de persoon met twee handen naar de schuif op de box en verplaatst deze zo ver mogelijk met de vingertoppen. De testpersoon krijgt twee pogingen waarvan de beste wordt genoteerd. Men mag de schuif niet wegstoten of met één hand verplaatsen. Alvorens de score wordt afgelezen, legt de testleider de schuif recht.
25
3. Dataverwerking Om na te gaan welke talentfactoren kenmerkend zijn, worden de ruwe scores omgevormd tot quotiëntscores. Het voordeel hierbij is dat alle resultaten gestandaardiseerd zijn volgens leeftijd en er bij de analyse geen onderverdeling moet gemaakt worden per leeftijdscategorie. Zo kan een grotere groep proefpersonen worden samengenomen. De quotiëntscore wordt bepaald door voor elke leeftijdscategorie de gemiddelde score en de standaarddeviatie om te rekenen tot een quotiëntscore volgens het principe van Kiphard en Shilling (2006) toegepast bij de motorische quotiënten voor de KTK. De bekomen quotiëntscores maken het mogelijk om te vergelijken hoever een sportbeoefenaar verwijderd is van de gemiddelde scores behaald door de elite sporters die deelnamen aan de 0-meting. De basisformule is Qscore = 100 + (((persoonlijke score – gemiddelde score in de leeftijdscategorie) / standaarddeviatie in de leeftijdscategorie)) * 15. Analyse intra-populatie Om een beeld te krijgen over de data van de verschillende sporten worden de descriptieven beschreven aan de hand van een box plot. Hier wordt een eerste beeld gevormd over de scores binnen de verschillende sporten. Aangezien er binnen de sporten slechts twee niveaus zijn om te vergelijken, wordt een independent sample T-test uitgevoerd om een eerste keer de verschillen na te gaan. Een independent sample T-test vergelijkt de gemiddelden van beide groepen met elkaar. Dit wordt vervolgens gerapporteerd voor mannen en vrouwen afzonderlijk en voor elke afgenomen test. Hierna wordt een discriminantanalyse toegepast op elke sport afzonderlijk. Hier wordt dieper ingegaan op de verschillen, aangezien er eveneens geregistreerd wordt hoeveel % op basis van de variabelen in de correct groep kan worden onderverdeeld. Als laatste wordt een regressieanalyse uitgevoerd om na te gaan welke tests kunnen voorspellen of de atleet talenteigenschappen bezit voor de betreffende vechtsport. Analyse inter-populatie Een eerste analyse die hier wordt toegepast is een algemene Anova. Dit geeft een beeld over de significante verschillen tussen de sporten en de verschillende tests. Een resultaat is significant als de p-waarde kleiner is dan 0,05. Indien de p-waarde kleiner is dan 0,05, wordt dit aangeduid met 1 ster. Indien de p-waarde kleiner dan 0,01 is, wordt dit aangeduid met 2
26
sterren. Wanneer een significant verschil wordt weergegeven voor een bepaalde test, wordt met een POST HOC-test nagegaan tussen welke groepen dit zich manifesteert. Vervolgens wordt een discriminantanalyse uitgevoerd waarbij de betere groepen tegenover elkaar worden geplaatst. Allereerst worden drie stapsgewijze analyses toegepast voor antropometrie, motoriek en fysiek. Hier worden alle significante variabelen uitgehaald voor een generieke analyse. Significantie betekent namelijk dat er voldoende verschil merkbaar is tussen de groepen. Als laatste wordt een regressieanalyse uitgevoerd om na te gaan welke tests kunnen voorspellen tot welke groep de atleet behoort.
27
Resultaten 1.
Verschillen tussen niveaus binnen een vechtsport
1.1
Karate
Stap 1: Vergelijking tussen elite en niet-elite karateka’s op basis van de relatieve scores geschaald t.o.v. de 0-meting in de topsportschool Tabel 7: Verschillen elite en niet-elite karateka’s op basis van 0-meting Test Mannen Mannen Significantie Club Nationale (T-Test) (n = 34) Ploeg (n = 13) Antropometrie Gestalte 103 85 P < 0,001** Vetpercentage 89 105 P < 0,001** Lichaamsgewicht 103 102 P = 0,757 BMI 99 106 P = 0,080 Fysiek Handknijpkracht 108 91 P < 0,001** Sit ups 99 106 P = 0,027* Sprint 20 m 104 113 P = 0,036* CMJ 90 105 P < 0,001** Sit And Reach 89 100 P = 0,001** Sprint 5 m 90 97 P < 0,001** Sprint 30 m 77 104 P < 0,001** ESR 48 87 P < 0,001** Motoriek Evenwichtsbalk 93 101 P < 0,001** Springen over balkje 78 116 P < 0,001** Verplaatsen plankjes
94
108
P < 0,001**
Vrouwen Club (n = 17)
Vrouwen Nationale Ploeg (n = 9)
Significantie (T-Test)
110 93 97 103
105 95 92 99
P = 0,050* P = 0,224 P = 0,036* P = 0,322
95 98 101 86 98 95 84 61
83 109 101 101 82 91 89 78
P < 0,001** P = 0,096 P = 0,904 P < 0,001** P = 0,001** P = 0,087 P = 0,484 P = 0,004**
90 90
100 116
P = 0,445 P < 0,001**
96
105
P = 0,006**
Volgens de independent sample T-test is er bij de mannen een significant verschil tussen elite en niet-elite voor gestalte, vetpercentage, alle fysieke tests en alle motorische tests. De vrouwelijke clubleden verschillen van de leden uit de nationale ploeg in resultaten op gestalte, lichaamsgewicht, handknijpkracht, CMJ, SAR, ESR en alle motorische tests behalve evenwicht.
28
Stap 2: Discriminantanalyse Vrouwelijke karateka’s Resultaten afzonderlijke analyses (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 8: Verschillen vrouwelijke elite en niet-elite karateka’s Test p-waarde F-waarde
Wilks’ Lambda
Percentage correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =0,814 / Canonische correlatie = 0,413 / P = 0,036) Gewicht
0,036*
5,016
0,814
BMI
0,322
1,025
0,955
Gestalte
0,099
2,962
0,881
Vetpercentage
0,688
0,165
0,993
%
Club
Nat. ploeg
Club
46,7
53,3
Nat. ploeg
55,6
44,4
Motoriek (Wilks’ Lambda = 0,244 / Canonische correlatie = 0,870 / P < 0,001) Springen over balkje
< 0,001**
66,763
0,704
%
Club
Nat. Ploeg
Verplaatsen plankjes
0,006**
9,261
0,248
Club
100
0
Evenwicht
0,455
0,605
0,973
0
100
< 0,001** < 0,001**
87,810 18,041
0,200 0,549
%
Club
Nat. ploeg
0,001** 0,004** 0,096 0,087 0,738 0,965 0,484 0,992 0,064
13,942 10,092 3,033 3,215 0,115 0,002 0,507 0,000 3,798
0,612 0,574 0,879 0,872 0,995 1 0,977 1 0,853
Club
100
0
Nat. ploeg
11,1
88,9
Handknijpkracht Counter Movement Jump Sit And Reach ESR Sit Up Sprint 5 m Sprint 10 m Sprint 20 m Sprint 30 m Reactiviteit Contact Reactiviteit Hoogte
Nat. ploeg Fysiek (Wilks’ Lambda = 0,175 / Canonische correlatie = 0,908 / P < 0,001)
Uit de afzonderlijke discriminantanalyses blijkt dat vrouwelijke karateka’s kunnen worden opgedeeld in niveaus op basis van gewicht, ‘springen over balkje’, ‘verplaatsen plankjes’, HGR, CMJ, SAR en ESR. Voor motoriek kan op basis van de twee significante tests 100% van beide groepen correct worden ingedeeld.
29
Significante variabelen met positieve inbreng in één analyse Tabel 9: Positieve verschillen vrouwelijke elite en niet-elite karateka’s Test P – waarde Gemid. Club Gemid. Nat.
% correct geplaatst
ploeg Springen over
< 0,001
90
116
%
Club
Nat. Ploeg
Gewicht
0,036
97
92
Club
100
0
Verplaatsen
0,006
96
105
Nat. Ploeg
0
100
balkje
plankjes CMJ
< 0,001
86
101
ESR
0,004
61
78
Wilks’ Lambda
p-waarde
0,200
< 0,001**
Canonische correlatie 0,895
100 % van de karateka’s kunnen in de juiste groep worden geplaatst op basis van vier tests waarop elite karateka’s beter presteren dan niet elite karateka’s.
30
Mannelijke karateka’s Resultaten afzonderlijke analyses (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 10: Verschillen mannelijke elite en niet-elite karateka’s Test
p-waarde
F-waarde
Wilks’ Lambda
% correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =0,152 / Canonische correlatie = 0,921 / P < 0,001) Gestalte
< 0,001**
65,799
0,334
Vetpercentage
< 0,001**
40,528
0,449
BMI
0,080
3,271
0,910
Gewicht Springen over balkje Verplaatsen plankjes Evenwicht
Handknijpkracht Sit Up Counter Movement Jump Sit And Reach Sprint 5 m Sprint 30 m ESR Sprint 20 m Sprint 10 m Reactiviteit Contact Reactiviteit Hoogte
%
Club
Nat. ploeg
Club
100
0
0
100
Club 100
Nat. Ploeg 0
0
100
%
Club
Nat. ploeg
Club
100
0
Nat. ploeg
0
100
Nat. ploeg 0,792 0,071 0,998 Motoriek (Wilks’ Lambda = 0,213 / Canonische correlatie = 0,887 / P < 0,001) < 0,001** 121,592 0,213 % < 0,001** 41,259 0,444 Club < 0,001**
23,553
0,584
Nat. ploeg Fysiek (Wilks’ Lambda = 0,025 / Canonische correlatie = 0,987 / P < 0,001) < 0,001**
74,770
0,306
0,027*
5,384
0,860
< 0,001**
23,781
0,581
0,001**
12,877
0,719
< 0,001**
17,779
0,650
< 0,001**
25,877
0,560
< 0,001**
103,827
0,241
0,036*
4,795
0,873
0,081
3,249
0,910
0,502
0,461
0,986
0,090
3,048
0,915
Uit de afzonderlijke discriminantanalyses blijkt dat mannelijke karateka’s kunnen worden opgedeeld in niveaus op basis van gestalte, vetpercentage, alle motorische tests en alle fysieke tests behalve sprint 10m en reactiviteit. Voor alle onderdelen kan op basis van de significante tests 100% van beide groepen correct worden ingedeeld.
31
Significante variabelen met positieve inbreng in één analyse Tabel 11: Positieve verschillen mannelijke elite en niet- elite karateka’s Test
p-waarde
Gemid. Club
Gemid. Nat. ploeg
% correct geplaatst
Springen over balkje
< 0,001
78
116
%
Club
Nat. Ploeg
Verplaatsen plankjes
< 0,001
94
108
Club
100
0
Evenwicht
< 0,001
93
101
Sit Ups
0,027
99
106
Nat. Ploeg
0
100
CMJ
< 0,001
90
105
SAR
0,001
89
100
Wilks’ Lambda
P - waarde
Sprint 5 m
< 0,001
90
97
0,103
< 0,001**
Sprint 30 m
< 0,001
77
104
Canonische correlatie
ESR
< 0,001
48
87
0,947
Wanneer de mannelijke elite van de niet-elite worden onderscheiden op basis van variabelen met positieve inbreng, ziet men dat 100 % van de karateka’s in de juiste groep kan worden geplaatst op basis van tien tests waarop elite karateka’s beter presteren dan niet elite karateka’s. Stap 3: Regressie analyse Vrouwelijke karateka’s Tabel 12: Voorspelbaarheid vrouwelijke elite karateka’s Adjusted R² F-waarde 0,745 (75%)
P-waarde
14,443
< 0,001**
Beta
t-waarde
p-waarde
CMJ
- 0,213
- 0,863
0,400
ESR
0,270
1,557
0,137
Springen over balkje
0,873
3,967
0,001**
Verplaatsen plankjes
0,083
0,405
0,690
Gewicht
0,023
0,137
0,893
Y = -2,985 – 0,009 xCMJ + 0,009 xESR + 0,029 xspringen over balkje + 0,005 xverplaatsen plankjes + 0,002 xgewicht Behoren tot de nationale ploeg kan voorspeld worden voor 76% op basis van vijf tests.
32
Mannelijke karateka’s Tabel 13: Voorspelbaarheid mannelijke elite karateka’s Adjusted R² F-waarde 0,964 (96 %)
P-waarde
61,979
< 0,001**
Beta
t-waarde
p-waarde
Gestalte
- 0,525
- 6,611
< 0,001**
CMJ
3,238
4,600
< 0,001**
SAR
0,434
2,018
0,065
Sprint 5 m
0,296
1,998
0,067
Sprint 20 m
0,004
0,061
0,953
Sprint 30 m
- 3,718
- 4,387
0,001**
Evenwicht
2,266
4,454
0,001**
Springen over balkje
- 1,705
- 3,895
0,002**
Verplaatsen plankjes
1,625
4,879
< 0,001**
ESR
- 0,387
- 2,680
0,019*
Y = - 14,942 – 0,037 xgestalte + 0,138 xCMJ + 0,017 xSAR + 0,024 xSprint5m + 0,000 xSprint20m – 0,124 xSprint30m + 0,098 xevenwicht – 0,056 xSprOvBalkje + 0,105 xVerplPlankjes – 0,013 xESR Behoren tot de nationale ploeg kan voorspeld worden voor 96% op basis van tien tests.
33
1.2
Taekwondo
De analyse werd in eerste instantie uitgevoerd met de elites en alle overige taekwondoka’s die op de testdagen aanwezig waren. De resultaten bleken echter weinig significante variabelen te hebben. Daarom is er besloten om de taekwondoka’s die goed presteren op nationaal niveau uit de analyse te laten zodat er minder overlap is. Deze groep werd bepaald door topsportcoördinatrice Mevr. Laurence Rase. De analyse hieronder is uitgevoerd met elites en degene die weinig succesvol zijn. Stap 1: Vergelijking tussen elite en niet-elite Taekwondoka’s op basis van de relatieve scores geschaald t.o.v. de 0-meting in de topsportschool Tabel 14: Verschillen elite en niet-elite taekwondoka’s op basis van 0-meting Test
Antropometrie Gestalte Vetpercentage Lichaamsgewicht BMI Fysiek Handknijpkracht Sit ups CMJ armzwaai CMJ zonder Sit And Reach sprint 5 m Sprint 30 m ESR Motoriek Evenwichtsbalk Springen over balkje Verplaatsen plankjes
Mannelijke niet elite (n = 45)
Mannelijke elite (n = 7)
Significantie (T-Test)
Vrouwelijke niet elite (n = 21)
Vrouwelijke elite (n = 5)
Significantie (T-Test)
96 105 96 99
93 100 95 99
P = 0,693 P = 0,446 P = 0,708 P = 0,717
103 95 99 95
95 89 91 91
p = 0,605 P = 0,367 P = 0,301 P = 0,425
91 111 110 98 105 99 85 94
98 123 123 103 117 101 107 95
P = 0,295 P < 0,001** P = 0,103 P = 0,342 P = 0,325 P = 0,037* P = 0,004** P = 0,109
93 115 109 98 102 93 93 100
91 106 118 102 110 98 99 101
P = 0,853 P = 0,219 P = 0,082 P = 0,089 P = 0,136 P = 0,835 P = 0,098 P = 0,182
99 120
110 132
P = 0,025* P = 0,007**
97 116
112 127
P =0,080 P = 0,040*
101
100
P = 0,149
102
108
P = 0,027*
Volgens de independent sample T-test is er bij de mannen een significant verschil tussen elite en niet-elite voor prestatie op sit-ups, sprint 5 en 30 m, evenwicht en ‘springen over balkje’. De vrouwelijke clubleden verschillen van de elite in resultaat op ‘springen over balkje’ en ‘verplaatsen plankjes’.
34
Stap 2: Discriminantanalyse Vrouwelijke taekwondoka’s Resultaten afzonderlijke analyses (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 15: Verschillen vrouwelijke elite en niet-elite taekwondoka’s Test p-waarde F-waarde Wilks’ Lambda
Percentage correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =…/ Canonische correlatie = … / P = …) Gewicht
0,305
1,109
0,947
BMI
0,525
0,420
0,979
Gestalte
0,445
0,608
0,970
Vetpercentage
%
Niet elite
Elite
Niet elite
/
/
Elite 0,355 0,897 0,957 Motoriek (Wilks’ Lambda = … / Canonische correlatie = … / P = … )
/
/
Niet elite /
Elite
/
/
%
Niet elite
Elite
Niet elite
/
/
Elite
/
/
Springen over balkje
0,460
0,569
0,972
%
Verplaatsen plankjes
0,118
2,666
0,882
Evenwicht
0,195
1,799
0,917
Niet elite Elite
/
Fysiek (Wilks’ Lambda = … / Canonische correlatie = … / P = … ) Handknijpkracht
0,853
0,036
0,996
CMJ armen
0,082
3,741
0,728
CMJ zonder Sit And Reach
0,089 0,136
3,557 2,635
0,738 0,791
ESR Sit Up
0,182 0,219
2,061 1,719
0,829 0,853
Sprint 5 m Sprint 30 m Reactiviteit Contact
0,835 0,098 /
0,046 3,327 /
0,995 0,750 /
Reactiviteit Hoogte
/
/
/
Uit de afzonderlijke discriminantanalyses blijkt dat vrouwen niet kunnen worden opgedeeld op basis antropometrische, fysieke of motorische variabelen. Significante variabelen met positieve inbreng in één analyse
Er kan geen verdere discriminantanalyse uitgevoerd worden, omdat er geen significante variabelen uit de voorafgaande analyses werd bekomen.
35
Mannelijke taekwondoka’s Resultaten afzonderlijke analyses (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 16: Verschillen mannelijke elite en niet-elite taekwondoka’s Test
p-waarde
F-waarde
Wilks’ Lambda
Percentage correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =…/ Canonische correlatie = … / P = …) Gewicht
0,398
0,730
0,983
BMI
0,862
0,031
0,999
Gestalte
0,215
1,586
0,964
Vetpercentage
0,114
2,600
0,942
%
Niet elite
Elite
Niet elite
/
/
Elite
/
/
Motoriek (Wilks’ Lambda = … / Canonische correlatie = … / P = …) Springen over balkje
0,460
0,569
0,972
%
Niet elite
Elite
Verplaatsen plankjes
0,118
2,666
0,882
Niet elite
/
/
Evenwicht
0,195
1,799
0,917
Elite
/
/
%
Niet elite
Elite
Niet elite
37,8
62,2
Elite
0
100
Fysiek (Wilks’ Lambda = 0,268 / Canonische correlatie = 0,856 / P < 0,001) Handknijpkracht
0,295
1,158
0,945
CMJ armen
0,103
2,921
0,873
CMJ zonder Sit And Reach
0,342 0,031*
0,947 5,374
0,955 0,788
ESR
0,109
2,817
0,877
Sit Up
< 0,001**
25,279
0,442
Sprint 5 m
0,037*
5,019
0,799
Sprint 30 m
0,004**
10,271
0,661
Reactiviteit Contact
/
/
/
Reactiviteit Hoogte
/
/
/
Uit de afzonderlijke discriminantanalyses blijkt dat mannen kunnen worden opgedeeld op basis van SAR, sit-ups, en sprint 5 en 30 m. Significante variabelen met positieve inbreng in één analyse Tabel 17: Positieve verschillen mannelijke elite en niet-elite taekwondoka’s Test
P – waarde
Gemid. Niet elite
Gemid. elite
% correct geplaatst
Sit and Reach
0,031*
103
117
%
Niet elite
Elite
Sit ups
< 0,001**
100
122
Niet Elite
100
0
Sprint 5m
0,037*
92
102
Elite
14,3
85,7
Sprint 30m
0,004**
84
105
Wilks’ Lambda
p-waarde
0,227
< 0,001 Canonische correlatie 0,879
Wanneer alle significante variabelen met positieve inbreng in een generieke analyse worden samen genomen, wordt gezien dat 100 % van de niet-elite en 86 % van de elite in de juiste groep kan worden geplaatst.
36
Stap 3: Regressie analyse Vrouwelijke taekwondoka’s
Mits er geen significante variabele uit de discriminantanalyse werd bekomen, kon er geen regressie analyse opgemaakt worden. Mannelijke taekwondoka’s Tabel 18: Voorspelbaarheid mannelijke elite taekwondoka’s
Adjusted R²
F-waarde
P-waarde
0,720 (72%)
14,472
< 0,001**
Beta
t-waarde
p-waarde
Sit ups
0,743
5,607
< 0,001**
Sprint 5m
0,014
0,084
0,934
Sprint 30m
0,602
2,908
0,010**
Sit and Reach
-0,302
-1,698
0,108
Y = -5,348 + 0,050 x situps - 0,020 x SAR + 0,001 x sprint5m + 0,033 x sprint30m Er is een verklaarde variantie van 72% voor de tests ‘sit ups’, ‘sprint 5m’, ‘sprint 30m’, Sit and Reach’ en ‘ESR’.
37
1.3
Judo
Stap 1: Vergelijking tussen elite en niet-elite judoka’s op basis van de relatieve scores geschaald t.o.v. de 0-meting in de topsportschool Tabel 19: Verschillen elite en niet-elite judoka’s op basis van de 0-meting Test Mannen Mannen Significantie Vrouwen Club TSS (T-Test) Club (n = 34) (n = 13) (n = 17) Antropometrie Gestalte 94 89 P = 0,049* 99 Vetpercentage 92 106 P < 0,001** 114 Lichaamsgewicht 94 97 P = 0,248 100 BMI 94 108 P < 0,001** 101 Fysiek Handknijpkracht 94 102 P = 0,005** 97 CMJ 99 124 P = 0,320 95 sit And Reach 93 108 P < 0,001** 104 ESR 101 97 P = 0,278 87 Motoriek Evenwichtsbalk 98 107 P = 0,001** 100 Springen over balkje 103 108 P = 0,139 99 Verplaatsen plankjes
97
106
P = 0,006**
102
Vrouwen TSS (n = 9)
Significantie (T-Test)
95 93 99 104
P = 0,217 P < 0,001** P = 0,742 P = 0,545
98 89 101 99
P = 0,715 P = 0,707 P = 0,457 P = 0,055
98 104
P = 0,440 P = 0,369
104
P = 0,619
Volgens de independent sample T-test is er bij de mannen een significant verschil tussen elite en niet-elite op alle antropometrische variabelen behalve lichaamsgewicht, op HGR en SAR en alle motorische tests behalve ‘springen over balkje’. De vrouwelijke clubleden tonen enkel een verschil met de elite op het vetpercentage.
38
Stap 2: Discriminantanalyse Vrouwelijke judoka’s Resultaten afzonderlijke analyses (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 20: Verschillen vrouwelijke elite en niet-elite judoka’s Test p-waarde F-waarde
Wilks’ Lambda
Percentage correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =0,430 / Canonische correlatie = 0,755 / P < 0,001) Gewicht
0,813
0,056
0,999
BMI
0,552
0,357
0,994
Gestalte
0,297
1,108
0,981
Vetpercentage
< 0,001**
22,647
%
TSS
Club
TSS
66,7
33,3
Club
4,8
95,2
0,719
Motoriek (Wilks’ Lambda = 0,970 / Canonische correlatie = 0,173 / P = 0,615) Springen over balkje
0,372
0,975
0,984
%
TSS
Club
Verplaatsen plankjes
0,604
0,273
0,996
TSS
57,1
42,9
Evenwicht
0,431
0,629
0,990
Club
38,1
61,9
%
TSS
Club
TSS
71,4
28,6
Club
19
81
Fysiek (Wilks’ Lambda = 0,611 / Canonische correlatie = 0,623 / P = 0,001) Handknijpkracht
0,017*
6,235
0,865
Counter Movement Jump Sit And Reach ESR
0,144
2,223
0,947
0,711 0,003**
0,139 9,847
0,997 0,802
Uit de afzonderlijke discriminantanalyses blijkt dat vrouwelijke judoka’s kunnen worden opgedeeld in elite en niet-elite op basis van vetpercentage, HGR en ESR. Het grootste percentage clubleden kan correct worden geplaatst op basis van vetpercentage. De meeste elite atleten worden correct geplaatst op basis van de fysieke tests. Significante variabelen met positieve inbreng in één analyse Tabel 21: Positieve verschillen vrouwelijk elite en niet-elite judoka’s Test P – waarde Gemid. Club Gemid. TSS Vetpercentage
ESR
Handknijpkracht
0,002
0,003
0,017
114
93
87
99
97
% correct geplaatst %
TSS
Club
TSS
66,7
33,3
Club
7,1
92,9
Wilks’ Lambda
p-waarde
0,372
< 0,001**
98
Canonische correlatie 0,792
Wanneer men de vrouwelijk elite van de niet-elite wil onderscheiden, ziet men dat 67 % van de elite judoka’s en 93 % van de niet-elite in de juiste groep kan worden geplaatst op basis van drie tests waarop elite judoka’s beter presteren dan niet elite. 39
Mannelijke judoka’s Resultaten afzonderlijke analyses (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 22: Verschillen mannelijke elite en niet-elite judoka’s Test p-waarde F-waarde
Wilks’ Lambda
% correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =0,554 / Canonische correlatie = 0,668 / P < 0,001) Gestalte
0,078
3,176
0,971
%
TSS
Club
Vetpercentage
< 0,001**
43,240
0,708
BMI
< 0,001**
30,358
0,776
TSS
78,4
21,6
Club 0,248 1,347 0,987 Motoriek (Wilks’ Lambda = 0,889 / Canonische correlatie = 0,334 / P = 0,007) Springen over balkje 0,121 2,438 0,977 %
11,4
88,6
TSS
Club
Verplaatsen plankjes
0,006**
7,837
0,930
TSS
67,6
32,4
Evenwicht
0,002**
10,025
0,912
Club
47,1
52,9
%
TSS
Club
TSS
73
27
Club
20
80
Gewicht
Fysiek (Wilks’ Lambda = 0,633 / Canonische correlatie = 0,605 / P < 0,001) Handknijpkracht Counter Movement Jump Sit And Reach ESR
0,046*
4,125
0,944
0,392
0,741
0,989
< 0,001**
14,432
0,827
0,278
1,196
0,983
Uit de afzonderlijke discriminantanalyses blijkt dat mannelijke judoka’s kunnen worden opgedeeld in elite en niet-elite op basis van vetpercentage, BMI, ‘verplaatsen plankjes’, evenwicht, HGR en SAR. Significante variabelen met positieve inbreng in één analyse Tabel 23: Positieve verschillen mannelijke elite en niet-elite judoka’s Test P – waarde Gemid. Club Gemid. Nat.
% correct geplaatst
ploeg Verplaatsen
0,006
97
106
plankje
Evenwicht
Handknijpkracht
0,002
0,004
98
107
94
102
%
TSS
Club
TSS
75,7
24,3
Club
31,4
68,6
Wilks’ Lambda
p-waarde
0,730
< 0,001**
Canonische correlatie Sit And Reach
< 0,001
93
108
0,520
75,7 % van de elite judoka’s en 68,6% van de niet-elite judoka’s kunnen in de juiste groep worden geplaatst op basis van vier tests waarop elite beter presteren dan niet-elite.
40
Stap 3: Regressie analyse Vrouwelijke sporters Tabel 24: Voorspelbaarheid vrouwelijke elite judoka’s Adjusted R² 0,598 (59,8%)
F-waarde
P-waarde
21,356
< 0,001**
Beta
t-waarde
p-waarde
Verpercentage
0,661
5,894
< 0,001**
Handknijpkracht
-0,597
-5,331
< 0,001**
ESR
-0,233
-2,241
0,031
Y = 4,588 + 0,015 xvetpercentage - 0,028 xhandknijpkracht – 0,009 xESR Behoren tot de vrouwelijk elite-groep in judo kan voor 60% voorspeld worden op basis van vetpercentage, handknijpkracht en ESR. Mannelijke sporters Tabel 25: Voorspelbaarheid mannelijke elite judoka’s Adjusted R² F-waarde 0,241 (24,1 %)
P-waarde
9,354
< 0,001**
Beta
t-waarde
p-waarde
Handknijpkracht
- 0,184
-2,058
0,042*
SAR
- 0,397
-3,968
< 0,001**
Evenwicht
- 0,114
- 1,149
0,253
Verplaatsen plankjes
0,018
0,177
0,860
Y = 4,819 – 0,006 xhandknijpkracht - 0,013 xSAR - 0,003 xevenwicht + 0,001 xVerplaatsenPlankjes Behoren tot de mannelijke elite-groep in judo kan voor 24% voorspeld worden op basis van deze vier tests.
41
2. Verschillen tussen de sporttakken Stap 1: Verschillen tussen toppers uit Taekwondo, Judo en Karate gebaseerd op de 0-meting
140
**
130 120 110 100
** **
*
**
**
Judo
90
Karate
80
Taekwondo
70 60 50 Gest Vet% Gew BMI HGR S-up CMJ SAR Spr5 Spr30 ESR Evw SprB Vrpl Grafiek 1: Verschillen vr. vechtsporters (Anova) * = P < 0,05 ** = P < 0,01
140
* **
130 120 110
** **
*
*
100
Judo
90
Karate
80
Taekwondo
70 60 50
Grafiek 2: Verschillen m. vechtsporters (Anova) * = P < 0,05 ** = P < 0,01
Volgens de algemene ANOVA zijn er voor vrouwen en mannen tal van verschillen tussen elite judoka’s, karateka’s en taekwondoka’s op antropometrisch, fysiek en motorisch vlak.
42
2.1
Karate - Judo
Stap 2: Discriminantanalyse Vrouwelijke sporters Resultaten afzonderlijke analyses (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 26: Verschillen vrouwelijke elite judoka’s en karateka’s Test Gewicht BMI
p-waarde
F-waarde
Wilks’ Lambda
% correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =0,102 / Canonische correlatie = 0,948/ P < 0,001) 0,150 2,201 0,919 % 0,305 1,097 0,958
Karate
Judo
100
0
0
100
Karate
Judo
Karate Gestalte Vetpercentage Springen over balkje
0,016*
6,670
0,789
Judo 0,694 0,158 0,994 Motoriek (Wilks’ Lambda = 0,854 / Canonische correlatie = 0,382 / P = 0,243) 0,041* 4,591 0,859 %
Verplaatsen plankjes
0,812
0,058
0,998
Karate
66,7
33,3
Evenwicht
0,481
0,510
0,982
Judo
28,6
71,4
%
Karate
Judo
Karate
100
0
Judo
42,9
57,1
Fysiek (Wilks’ Lambda = 0,084 / Canonische correlatie = 0,957 / P < 0,001) Handknijpkracht Counter Movement Jump
< 0,001** 0,026*
30,542 5,989
0,344 0,728
Sit And Reach ESR
0,001** 0,004**
17,184 11,540
0,482 0,581
Sit Up Sprint 5 m Sprint 30 m
0,501 0,838 0,355
0,475 0,043 0,907
0,971 0,997 0,946
Vrouwelijke elite judoka’s en karateka’s kunnen volgens de discriminantanalyse worden opgedeeld op basis van gestalte, ‘springen over balkje’, HGR, CMJ, SAR en ESR. Significante variabelen in één analyse Tabel 27: Significante verschillen vrouwelijke elite judoka’s en karateka’s Test p-waarde Gemid. Gemid. Judo
% correct geplaatst
Karate Gestalte
0,109
105
95
%
Karate
Judo
Springen over balkje
0,442
116
104
Karate
100
0
Handknijpkracht
< 0,001
83
98
Judo
19
81
CMJ
0,026
101
89
Wilks’ Lambda
P - waarde
SAR
0,001
82
101
0,169
0,001**
ESR
0,004
78
99
Canonische correlatie 0,912
100 % van de karateka’s en 81 % van de judoka’s kunnen in de juiste groep worden geplaatst op basis van zes tests waarop één van beide beter presteert. 43
Mannelijke sporters Resultaten afzonderlijke analyses (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 28: Verschillen mannelijke elite judoka’s en karateka’s Test p-waarde F-waarde
Wilks’ Lambda
Percentage correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =/ Canonische correlatie = / P) 0,144 2,202 0,956 %
Gewicht BMI
0,540
0,381
0,992
Gestalte
0,134
2,327
0,954
Karate
Judo
/
/
/
/
Karate 100 21,6
Judo 0 78,4
%
Karate
Judo
Karate
100
0
Judo
18,9
81,1
Karate
Vetpercentage
Judo 0,807 0,060 0,999 Motoriek (Wilks’ Lambda = 0,823 / Canonische correlatie = 0,421 / P = 0,029)
Springen over balkje Verplaatsen plankjes Evenwicht
0,015* 0,675 0,048*
6,341 0,178 4,128
0,883 0,996 0,921
% Karate Judo
Fysiek (Wilks’ Lambda = 0,402 / Canonische correlatie = 0,773 / P < 0,001) Handknijpkracht Counter Movement Jump Sit And Reach ESR Sit Up Sprint 5 m Sprint 30 m
0,003**
9,933
0,784
0,113
2,640
0,932
0,098
2,894
0,926
0,008**
8,006
0,818
0,126
2,455
0,936
0,260
1,311
0,965
0,978
0,001
1,000
Mannelijke elite judoka’s en karateka’s kunnen volgens de discriminantanalyse worden opgedeeld op basis van ‘springen over balkje’, evenwicht, HGR en ESR. Significante variabelen in één analyse Tabel 29: Significante verschillen mannelijke judoka’s en karateka’s Test p-waarde Gemid. Gemid. Judo
% correct geplaatst
Karate Springen over balkje
0,054
116
108
%
Karate
Judo
Evenwicht
0,029
101
107
Karate
100
0
Judo
16,2
83,8
Handknijpkracht
ESR
0,003
0,008
91
102
48
Wilks’ Lambda
P - waarde
0,504
< 0,001**
97
Canonische correlatie 0,704
100 % van de karateka’s en 83,8 % van de judoka’s kunnen in de juiste groep worden geplaatst op basis van vier tests waarop één van beide beter presteert. 44
Stap 3: Regressie analyse judo en karate Vrouwelijke sporters Tabel 30: Voorspelbaarheid vrouwelijke elite judoka’s en karateka’s F-waarde Adjusted R² 0,739 (73,9 %)
P-waarde
9,040
0,001**
Beta
t-waarde
p-waarde
Gestalte
- 0,349
- 1,739
0,110
Springen over balkje
0,044
0,234
0,820
CMJ
- 0,303
- 1,547
0,150
Handknijpkracht
0,575
2,576
0,026*
SAR
0,051
0,209
0,838
ESR
0,067
0,302
0,768
Y = 1,835 – 0,011 xCMJ + 0,002 xESR + 0,002 xspringen
over balkje
- 0,019 xgestalte + 0,022
xhandknijpkracht + 0,002 xSAR Op basis van zes tests kan men bij de vrouwen met een verklaarde variantie van 74% voorspellen of men behoort tot de judoka’s dan wel tot de karateka’s. Mannelijke sporters Tabel 31: Voorspelbaarheid mannelijke elite judoka’s en karateka’s F-waarde Adjusted R² 0,435 (43,5 %)
P-waarde
8,113
< 0,001**
Beta
t-waarde
p-waarde
Springen over balkje
- 0,386
- 3,091
0,004**
Handknijpkracht
0,437
3,321
0,002**
ESR
0,196
1,358
0,184
Evenwicht
0,247
1,803
0,080
Y = 0,205 – 0,019 xSpringenOverBalkje + 0,015 xhandknijpkracht + 0,008 xESR + 0,013 xEvenwicht Op basis van de vier tests kan men bij de mannen met een verklaarde variantie van 44% voorspellen of men behoort tot de judoka’s dan wel tot de karateka’s.
45
2.2
Taekwondo - Judo
Stap 2: Discriminantanalyse Vrouwelijke sporters Resultaten afzonderlijke analyses (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 32: Verschillen vrouwelijke elite judoka’s en taekwondoka’s Test p-waarde F-waarde
Wilks’ Lambda
Percentage correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =0,791 / Canonische correlatie = 0,457 / P = 0,028) Gewicht
0,320
1,038
0,953
BMI
0,028*
5,555
0,791
Gestalte
0,830
0,047
0,998
%
Tkd
Judo
Tkd
80
20
38,1
61,9
Tkd 80 23,8
Judo 20 76,2
Tkd
Judo
80
20
42,9
57,1
Judo 0,791 0,072 0,997 Motoriek (Wilks’ Lambda = 0,744 / Canonische correlatie = 0,506 / P = 0,008) Springen over balkje 0,008** 8,257 0,744 % Verplaatsen plankjes 0,252 1,376 0,946 Tkd Evenwicht 0,170 2,003 0,923 Judo Fysiek (Wilks’ Lambda = 0,503 / Canonische correlatie = 0,705 / P = 0,023) Handknijpkracht 0,051 4,718 0,718 % Vetpercentage
CMJ
0,146
2,412
0,833
Sit And Reach ESR Sit Up Sprint 5 m
0,487 0,972 0,883 0,659
0,515 0,001 0,023 0,204
0,959 1,000 0,998 0,983
Sprint 30 m
0,500
0,484
0,961
Tkd
Judo
Vrouwelijke elite judoka’s en taekwondoka’s kunnen volgens de discriminantanalyse worden opgedeeld op basis van BMI en ‘springen over balkje’. Significante variabelen in één analyse Tabel 33: Significante verschillen vrouwelijke elite judoka’s en taekwondoka’s Test p-waarde Gemid. Tkd Gemid. Judo BMI
Springen over balkje
0,031
0,008
92
104
128
104
% correct geplaatst %
Taekwondo
Judo
Taekwondo
80
20
Judo
9,5
90,5
Wilks’ Lambda
P - waarde
0,529
0,001**
Canonische correlatie 0,686
80 % van de taekwondoka’s en 90,5 % van de judoka’s kunnen in de juiste groep worden geplaatst op basis van twee tests waarop één van beide beter presteert. 46
Mannelijke sporters Resultaten afzonderlijke analyses (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 34: Verschillen mannelijke elite judoka’s en taekwondoka’s Test p-waarde F-waarde
Wilks’ Lambda
Percentage correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =… / Canonische correlatie = … / P = …) Gewicht
0,622
0,247
0,994
BMI
0,140
2,258
0,949
Gestalte
0,597
0,287
0,993
Vetpercentage
0,651
0,207
0,995
%
Tkd
Judo
Tkd
/
/
Judo
/
/
Motoriek (Wilks’ Lambda = 0,703 / Canonische correlatie = 0,364 / P = 0,041) Springen over balkje
< 0,001**
17,748
0,703
%
Tkd
Judo
Verplaatsen plankjes
0,447
0,589
0,986
Tkd
71,4
28,6
0,908
0,013
1,000
Judo
18,9
81,1
%
Tkd
Judo
Tkd
71,4
28,6
35,1
64,9
Evenwicht
Fysiek (Wilks’ Lambda = 0,868 / Canonische correlatie = 0,353 / P =0,019) Handknijpkracht
0,212
1,623
0,949
CMJ
0,845
0,039
0,999
Sit And Reach ESR Sit Up Sprint 5 m
0,052 0,874 0,041* 0,991
4,102 0,025 4,580 0,000
0,880 0,999 0,868 1,000
Sprint 30 m
0,812
0,058
0,998
Judo
Mannelijke elite judoka’s en taekwondoka’s kunnen volgens de discriminantanalyse worden opgedeeld op basis van ‘springen over balkje’ en sit-ups.
47
Significante variabelen in één analyse Tabel 35: Significante verschillen mannelijke elite judoka’s en taekwondoka’s Test p-waarde Gemid. Gemid. Judo
% correct geplaatst
Taekwondo Springen over balkje
< 0,001
Sit Ups
133
0,019
108
122
112
%
Taekwondo
Judo
Taekwondo
71,4
28,6
Judo
18,9
81,1
Wilks’ Lambda
P - waarde
0,690
< 0,001**
Canonische correlatie 0,557
Wanneer men de mannelijke taekwondoka’s van judoka’s wil onderscheiden, ziet men dat 71,4 % van de taekwondoka’s en 81,1 % van de judoka’s in de juiste groep kan worden geplaatst op basis van twee tests waarop één van beide beter presteert. Stap 3: Regressie analyse Vrouwelijke sporters Tabel 36: Voorspelbaarheid vrouwelijke elite judoka’s en taekwondoka’s F-waarde Adjusted R² 10,221
0,425 (43 %)
P-waarde 0,001**
Beta
t-waarde
p-waarde
BMI
-0,465
-3,053
0,006**
Springen over balkje
0,542
3,559
0,002**
Y = 4,247 - 0,052 xBMI –0,033 xspringen over balkje Op basis van twee tests kan men bij de vrouwen met een verklaarde variantie van 43 % voorspellen of men behoort tot de taekwondoka’s dan wel tot de judoka’s.
48
Mannelijke sporters Tabel 37: Voorspelbaarheid mannelijke elite judoka’s en taekwondoka’s F-waarde Adjusted R² 23,774
0,487 (49 %)
P-waarde 0,001**
Beta
t-waarde
p-waarde
Sit-ups
0,137
1,048
0,300
Springen over balkje
0,621
4,759
<0,001**
Y = -4,524 – 0,016 xSit-ups + 0,046 xspringen over balkje Op basis van de twee tests kan men bij de mannen met een verklaarde variantie van 49 % voorspellen of men behoort tot de judoka’s dan wel tot de taekwondoka’s.
49
2.3
Taekwondo – Karate
Stap 2: Discriminantanalyse Vrouwelijke sporters Resultaten afzonderlijke analyses (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 38: Verschillen vrouwelijke elite taekwondoka’s en karateka’s Test p-waarde F-waarde Wilks’ Lambda
Percentage correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =0,670 / Canonische correlatie = 0,575 / P = 0,040) Gewicht
0,752
0,105
0,991
BMI
0,231
1,605
0,873
Gestalte
0,040*
5,423
0,670
Vetpercentage Springen over balkje Verplaatsen plankjes Evenwicht Handknijpkracht
%
Tkd
Karate
Tkd
60
40
0
100
Tkd / /
Karate / /
Tkd
Karate
100
0
0
100
Karate 0,489 0,511 0,956 Motoriek (Wilks’ Lambda = … / Canonische correlatie = … / P =… ) 0,147 2,439 0,818 % 0,329 1,045 0,913 Tkd 0,209 1,781 0,861 Karate Fysiek (Wilks’ Lambda = 0,263 / Canonische correlatie = 0,858 / P < 0,001) 0,003** 14,276 0,435 %
CMJ Sit And Reach ESR Sit Up Sprint 5 m
0,872 < 0,001** 0,019* 0,621 0,305
0,027 30,783 7,480 0,258 1,160
0,998 0,263 0,595 0,977 0,905
Sprint 30 m
0,070
4,022
0,732
Tkd
Karate
Vrouwelijke elite taekwondoka’s en karateka’s kunnen volgens de discriminantanalyse worden opgedeeld op basis van gestalte, HGR, SAR en ESR.
50
Significante variabelen in één analyse Tabel 39: Significante verschillen vrouwelijke elite taekwondoka’s en karateka’s Test p-waarde Gemid. Gemid. Karate
% correct geplaatst
Taekwondo Gestalte
0,040
Handknijpkracht
0,003
Sit And Reach
< 0,001
ESR
0,019
95
105
91
%
Taekwondo
Karate
Taekwondo
100
0
Karate
0
100
83
110
82
101
Wilks’ Lambda
P - waarde
0,179
0,004**
78
Canonische correlatie 0,906
100 % van de karateka’s en 100 % van de taekwondoka’s kunnen in de juiste groep worden geplaatst op basis van vier tests waarop één van beide beter presteert. Mannelijke sporters Resultaten afzonderlijke analyses (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 40: Verschillen mannelijke elite taekwondoka’s en karateka’s Test p-waarde F-waarde Wilks’ Lambda
Percentage correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =0,167 / Canonische correlatie = 0,913 / P < 0,001) Gewicht
0,051
4,359
0,805
BMI
0,229
1,550
0,921
Gestalte
0,050*
4,435
0,802
%
Tkd
Judo
Tkd
100
0
0
100
Tkd 57,1 7,7
Judo 42,9 92,3
%
Tkd
Judo
Tkd
100
0
0
100
Judo 0,778 0,082 0,995 Motoriek (Wilks’ Lambda = 0,724 / Canonische correlatie = 0,526 / P = 0,017 ) Springen over balkje 0,017* 6,871 0,724 % Verplaatsen plankjes 0,061 4,008 0,818 Tkd Evenwicht 0,055 4,218 0,810 Judo Vetpercentage
Fysiek (Wilks’ Lambda = 0,136 / Canonische correlatie = 0,929 / P < 0,001) Handknijpkracht
0,301
1,135
0,941
CMJ Sit And Reach ESR Sit Up Sprint 5 m
0,207 < 0,001** 0,062 0,002** 0,070
1,716 22,552 3,951 12,367 3,721
0,913 0,444 0,820 0,593 0,829
Sprint 30 m
0,919
0,011
0,999
Judo
Mannelijke elite taekwondoka’s en karateka’s kunnen volgens de discriminantanalyse worden opgedeeld op basis van gestalte, ‘springen over balkje’, SAR en sit-ups.
51
Significante variabelen in één analyse Tabel 41: Significante verschillen mannelijke elite taekwondoka’s en karateka’s Test p-waarde Gemid. Gemid. Karate
% correct geplaatst
Taekwondo Gestalte
0,050
Springen over balkje
Sit And Reach
91
0,017
132
< 0,001
Sit ups
85
Taekwondo
Karate
Taekwondo
100
0
Karate
0
100
116
117
0,002
%
100
122
Wilks’ Lambda
P - waarde
0,208
< 0,001**
106
Canonische correlatie 0,890
Wanneer men de mannelijke karateka’s van taekwondoka’s wil onderscheiden, ziet men dat 100 % van de karateka’s en 100 % van de taekwondoka’s in de juiste groep kan worden geplaatst op basis van vier tests waarop één van beide beter presteert. Stap 3: Regressie analyse Vrouwelijke sporters Tabel 42: Voorspelbaarheid vrouwelijke elite taekwondoka’s en karateka’s
Adjusted R²
F-waarde
P-waarde
0,617 (62 %)
5,837
0,017*
Beta
t-waarde
p-waarde
Gestalte
0,039
0,128
0,901
SAR
-0,846
-3,145
0,014*
Sit-ups
-0,081
-0,439
0,672
ESR
0,025
0,072
0,945
Y = 3,454 + 0,003 xGestalte + 0,001 xESR - 0,004 xsitups - 0,030 xSAR Op basis van de vier tests kan men bij de vrouwen met een verklaarde variantie van 62 % voorspellen of men behoort tot de taekwondoka’s dan wel tot de karateka’s.
52
Mannelijke sporters Tabel 43: Voorspelbaarheid mannelijke elite taekwondoka’s en karateka’s
Adjusted R²
F-waarde
P-waarde
0,818 (82 %)
22,333
< 0,001**
Beta
t-waarde
p-waarde
Gestalte
-0,583
-4,367
0,001**
Springen over balkje
-0,320
-2,880
0,011*
Sit-ups
-0,559
-3,318
0,005**
SAR
-0,097
-0,577
0,572
Y = 8,635 - 0,038 xGestalte – 0,013 xspringen over balkje - 0,023 xsitups - 0,004 xSAR Op basis van de vier tests kan men bij de mannen met een verklaarde variantie van 82 % voorspellen of men behoort tot de taekwondoka’s dan wel tot de karateka’s.
53
Discussie 1. Algemeen Het lange termijn objectief van dit onderzoek is tweeledig: enerzijds het identificeren van talent binnen één bepaalde discipline van de vechtsport te optimaliseren, anderzijds mogelijkheden tot heroriënteren van atleten tussen de verschillende vechtsportdisciplines onderling te onderzoeken. Bij talentidentificatie is het de bedoeling binnen een specifieke sport beloftevolle atleten te selecteren op basis van objectieve criteria. Na het identificeren kunnen ze worden opgevolgd en mits goede begeleiding doorgroeien naar de top. Op langere termijn kan de betreffende sportdiscipline op die manier in zijn geheel naar een hoger niveau worden getild. Met dit identificatiesysteem krijgen de trainers eveneens een informatief beeld over de ontwikkeling van hun atleten, zodat ze, indien nodig, op een systematische wijze kunnen ingrijpen en tekorten kunnen verhelpen met doelgerichte trainingen. In het tweede luik van het onderzoek wordt nagegaan wat de verschillen zijn op vlak van antropometrische, motorische en fysieke aspecten tussen de drie vechtsporten: karate, taekwondo en judo. Wanneer wordt opgemerkt dat een atleet eerder beschikt over de vereiste vaardigheden voor één van de andere disciplines binnen de vechtsport dan deze die hij beoefent, kan hij zich met de nodige bijsturing, die mogelijk is door de kennis over discriminerende factoren tussen de betreffende vechtsporten, vlot heroriënteren. De onderzoekspopulatie bestond uit elite atleten en niet-elite sporters (clubleden) in de vechtsportdisciplines karate, taekwondo en judo. Alle groepen dienden dezelfde generieke tests af te leggen, afgenomen door getrainde testleiders. De scores werden geregistreerd en opgenomen in een databestand. Omwille van de relatief kleine aantallen in de populatie werden de verschillende leeftijdsgroepen samengenomen en werd gebruik gemaakt van gestandaardiseerde quotiënten. De leden van de topsportscholen, die een gemiddelde score haalden van honderd, dienden hierbij als referentiepopulatie.
54
2. Talentidentificatie binnen de sporttak 2.1
Talentidentificatie binnen karate
Karate is een vechtsport met gewichtsklassen in de competitie. De atleten halen dan ook voordeel uit een zo laag mogelijke lichaamsmassa. Uit de discriminantanalyse blijkt inderdaad dat vrouwelijke topatleten van clubleden kunnen onderscheiden worden op basis van hun lichaamsgewicht dat beduidend lager ligt. Dit komt overeen met het literatuuronderzoek van Giampietro et al. (2003) waarin zij stellen dat karateka’s die op hoger niveau presteren een lager lichaamsgewicht hebben. Het vetpercentage kan een invloed hebben op de sportprestaties. Een laag vetpercentage voorkomt dat een teveel aan massa in beweging moet worden gebracht en impliceert dus winst op fysiek vlak. Tegen de verwachtingen in onderscheidden de mannelijke toppers zich van de door een hoger vetpercentage. Zowel Imamura et al. (1998) als Giampietro et al. (2003) registreren bij de toppers nochtans een lager vetpercentage. Dit kan te wijten zijn aan het feit dat de clubleden eerder toevallig een extreem lage waarde lieten registreren (+/- 9 %), terwijl de mannen uit de nationale ploeg rond het gemiddelde van de topsportschool scoren (+/- 11 %).
De grootmotorische coördinatie speelt een rol in het algemeen functioneren. Deze kan gemeten worden op basis van de KTK-tests (Kiphard & Shilling, 2007). Onderzoekers zoals Vandorpe et al. (2010) zijn het erover eens dat een goede motorische coördinatie van groot belang is in de sport. De motorische tests waarin zowel vrouwelijke als mannelijke atleten uit de nationale ploeg zich onderscheiden, zijn ‘springen over balkje’ en ‘verplaatsen plankjes’. Een mogelijke verklaring voor de betere score op ‘springen over balkje’ ligt, naast een betere coördinatie, in het feit dat karateka’s beter ontwikkelde beenspieren hebben door de specifieke trainingen (Probst et al., 2007). Mogelijks speelt de spierkracht op zich dus ook een rol in deze motoriektest. Uit het onderzoek van Cesari et al. (2007) blijkt dat er een positief verband bestaat tussen de stootefficiëntie en de lichaamsstabiliteit. Het evenwicht, dat in de KTK-test wordt gemeten op basis van het achterwaarts balanceren over balkjes, kan bijgevolg gezien worden als een belangrijke parameter binnen karate. De mannelijke topatleten bevestigen dit met een betere prestatie op de evenwichtstest dan de clubleden. De vrouwelijke atleten daarentegen kunnen
55
niet in niveaus worden opgedeeld op basis van deze test. Zowel de topatletes als de clubleden zetten hierin een sterke prestatie neer.
Er zijn verschillende fysieke parameters die bepalen of een atleet al dan niet beloftevol is. Deze zijn sterk afhankelijk van het karakter van de betreffende sport. Karate is een explosieve sport en de atleet moet tijdens het sparren voortdurend in beweging blijven om zo snel mogelijk een (tegen)aanval te kunnen uitvoeren. De veelvuldige flexie-extensie bewegingen van de benen maken dat de quadricepsspier zich sterk ontwikkelt. Zowel de mannelijke als de vrouwelijk atleten van de nationale ploeg presteren bijgevolg beter op de CMJ, die de sprongkracht meet, dan doorsnee clubleden. De vrouwen springen bij deze test zonder armzwaai 30 cm hoog en de mannen 37 cm. Op de CMJ mèt armzwaai springen beide groepen nog hoger, de vrouwen 34 cm en de mannen maar liefst 42 cm. Ravier et al. (2004) tonen bijkomend aan dat offensieve kumite-atleten hoger scoren op de CMJ dan de defensieve vechtatleten. Deze explosiviteit manifesteert zich eveneens in een betere sprintcapaciteit. De vechtsport karate bestaat hoofdzakelijk uit stoot- en traptechnieken. Hiervoor is er voldoende spierkracht nodig in de romp om tijdens het frequent uitvoeren van de technieken voldoende stabiliteit te kunnen behouden. Rompkracht kan onder andere getraind worden door het uitvoeren van sit-ups. Op basis van deze parameter discrimineren topatleten zich van de clubleden. De atleten die zich in kumite specialiseren, trainen niet zozeer om de technieken met een maximale kracht uit te voeren, maar wel met een zo hoog mogelijke snelheid. Er wordt dan ook geen uitzonderlijke aandacht besteed aan het ontwikkelen van een maximale kracht in het bovenlichaam, zodat topatleten niet beter scoren op
handknijpkracht dan
doorsnee clubleden. Om goede traptechnieken te kunnen uitvoeren, dienen karateka’s wel over voldoende flexibiliteit in het heupgewricht te beschikken (Probst et al., 2007). De mannelijke leden van de nationale club reiken op de SAR-test gemiddeld 25,25 cm ver, wat merkelijk beter is dan de clubleden, met een gemiddelde van slechts 18 cm. Doordat karateka’s op hoger niveau frequenter trainen dan de beginnelingen beschikken ze over een betere uithouding. Dit sluit aan bij de bevinding dat experts in de karate doorgaans een hogere VO2max waarde laten optekenen dan beginnelingen (Imamura et al., 1998). Dit laat hen toe sneller te recupereren tijdens de onderbrekingen in een wedstrijd. De energiestelsels waar ze hoofdzakelijk beroep op doen tijdens kortdurende inspanningen zijn het fosfageensysteem en de anaërobe glycolyse. Om het fosfageensysteem, dat in staat is zich snel te herstellen, vlot te laten regenereren, is er energie nodig uit het aërobe systeem. Dit
56
houdt in dat karateka’s er baat bij hebben naast sportspecifieke aspecten ook de uithouding te trainen. Hypothese drie stelt dat topkarateka’s beter presteren op KTK, CMJ en ESR. Dit wordt bevestigd in de resultaten bekomen uit de analyse. Uit de discriminantanalyse blijkt dat 100% van de vrouwelijke karateka’s uit de nationale ploeg en clubs correct kunnen geplaatst worden op basis van de tests ‘springen over balkje’, ‘verplaatsten plankjes’, CMJ en ESR. Op basis van deze tests kan voor 76 % voorspeld worden of ze deel uitmaken van de nationale ploeg. De mannelijke atleten uit beide groepen kunnen voor 100% correct geplaatst worden aan de hand van de tests vetpercentage, KTK, situps, CMJ, SAR, sprint en ESR. Lid zijn van de nationale ploeg kan voor 96% voorspeld worden op basis van deze tests. De best indicerende waarden hierbij zijn gestalte, CMJ, sprint 30 m, KTK en ESR met een p-waarde kleiner dan 0,05, wat erop wijst dat er meer dan 95% kans is op het bekomen van de correcte resultaten. 2.1.1
Richtlijnen
Explosiviteit, uithouding en algemene coördinatie zijn sterk bepalende factoren voor talentidentificatie binnen karate. Het is dan ook aanbevolen hier gericht op te werken tijdens de trainingen. Toppers onderscheiden zich van niet-toppers op de ESR-test, maar toch scoort de eerste groep nog sterk onder de vooropgestelde norm volgens de topsportschool. Naast de sportspecifieke trainingen zou er meer aandacht moeten worden besteed aan de ontwikkeling van de algemene uithouding.
2.2
Talentidentificatie binnen taekwondo
Uit dit onderzoek blijkt via een discriminantanalyse dat geen enkele antropometrische test een verschil maakt tussen elites en niet-elites. Dit komt overeen met de studie van G. Markovic (2005), waarin evenmin een verschil merkbaar is in vetpercentage en lichaamsgewicht tussen elites en niet-elites. De hypothese dat elite taekwondoka’s niet verschillen met niet-elites in lichaamsbouw (hypothese 2) komt overeen met de resultaten van het onderzoek en de literatuur. Op motorisch vlak worden in deze studie geen verschillen gevonden tussen elites en nietelites. Dit is in tegenspraak met het onderzoek van Bai (2000) waaruit blijkt dat de toppers over een betere behendigheid en balans beschikken. Deze verschillen in resultaten kunnen te 57
wijten zijn aan het feit dat er gebruik is gemaakt van quotiënten. Aangezien men tussen de leeftijd van zeven en achttien jaar nog een grote vooruitgang maakt op het motorisch vlak is het mogelijk dat de eigenschappen die van belang zijn om een goede taekwondoka te zijn verschillen tijdens de ontwikkeling. Hierdoor overlappen de resultaten van beide groepen en is er geen duidelijk verschil. Hypothese 2 omtrent motoriek wordt op basis van deze resultaten verworpen, maar er moet rekening gehouden worden met de invloed van het gebruik van quotiënten. Bij de vrouwen resulteert de discriminantanalyse ook op fysiek vlak niet in eigenschappen die verschillen tussen de niveaus binnen de sporttak taekwondo. In andere studies zijn er wel verschillen gevonden. Er kan dus gesteld worden dat elites binnen de taekwondo gekenmerkt worden door lichamelijke eigenschappen, maar ook techniek, omgeving enz. kunnen hier een determinerende rol spelen. Bij de mannen verschillen de volgende eigenschappen: lenigheid in het heupgewricht, rompsterkte en anaerobe uithouding. Een betere score op de lenigheid kan tijdens de wedstrijd bijdragen tot het vlotter scoren van hoofdtreffers op korte afstand. Dit is een zeer belangrijke factor, aangezien een hoofdtreffer driemaal meer waarde heeft dan een gewone treffer, die weinig wordt opgenomen in tests omtrent talentidentificatie binnen taekwondo. Elites binnen de taekwondo scoren beter op de verschillende sprinttesten zoals zowel N. Satilmis (2010) als Bai (2000) uit hun studie konden concluderen. N. Satilmis (2010) registreerde reeds dat de sit-up test een belangrijke factor is. Met dit onderzoek wordt deze vaststelling bevestigd. Uit het onderzoek van Bai (2000) blijkt de sprongkracht uit stilstand ook een belangrijke variabele te zijn. In deze studie komt er echter geen significant verschil naar voor tussen elite en niet-elite taekwondoka’s. De reden hiervoor is dat een taekwondoka niet getraind is om uit stilstand aan te vallen, maar reeds kleine sprongen vooraf doet, ‘stepping’. Er zou bijgevolg een betere score moeten worden vastgesteld op de reactiviteittest, maar hiervoor zijn geen formules beschikbaar om de quotiënten uit te rekenen. Deze resultaten komen deels overeen met hypothese 2 waarin er een beter score op lenigheid, uithouding en reactiviteit wordt verwacht bij elites taekwondo. Er is echter geen verschil merkbaar tussen elites en niet-elites qua uithouding. Dit is in tegenspraak met de studie van A.F. Melhin (2001) waar een duidelijk verschil vastgesteld wordt bij uithouding ten voordele van de elite. De verschillen tussen elites en niet-elites worden echter nog duidelijker dan verwacht. Bovenop de eigenschappen vanuit de hypothese scoren elites dus ook beter op anaerobe uithouding en rompsterkte.
58
Elites bij de mannen kunnen dus voorspeld worden op basis van rompsterkte, lenigheid in de heup, aerobe en anaerobe uithouding. Op basis van deze eigenschappen kan er 72% correct geplaatst worden binnen de groep elites. De rompsterkte heeft het meest invloed op de oriëntering binnen taekwondo. Dit is niet verrassend, want rompstabiliteit speelt in op vele aspecten zoals balans, explosiviteit en lichaamscontrole. 2.2.1
Richtlijnen
Vooral rompsterkte en lenigheid zijn belangrijke elementen binnen taekwondo om de elites te bepalen. Op anaerobe uithouding scoren de elites ook beter, maar in verhouding met de waarden van de topsportschool rond het gemiddelde. Dit terwijl rompsterkte en lenigheid er duidelijk bovenuit schieten. Zo reiken gemiddelde topsporters 31 cm ver, terwijl elite taekwondoka’s 41 cm ver reiken en voert een gemiddelde topsporter 39 sit-ups uit in 20 seconden, terwijl een elite taekwondoka er 47 uitvoert.
2.3
Talentidentificatie binnen Judo
Judo is een sport met gewichtscategorieën in de competitie. Het is alom bekend dat judoka’s er alles aan doen om in een zo laag mogelijke categorie te worden geplaatst of om in een voordelige positie te staan binnen de categorie waarin ze zich bevinden. Hiervoor zullen ze aftrainen en proberen een zo laag mogelijk vetpercentage te bereiken. Volgens de discriminantanalyse op antropometrisch vlak scoren zowel de mannen als vrouwen uit de elite groep significant lager op vetpercentage in vergelijking met clubatleten. Dit wordt ook reeds bevestigd door Callister et al. (1991). Judo is een sport die veel kracht verreist. De toppers zullen bijgevolg meer spiermassa vertonen dan de niet-toppers. Doordat spieren meer wegen dan vet ligt hun BMI bijgevolg hoger. BMI houdt namelijk geen rekening met de spier- en vetverhouding. Dit betekent zeker niet dat de toppers minder ‘scherp’ staan. Volgens de discriminantanalyse op motorisch vlak zijn er bij de vrouwen geen significante verschillen tussen de motorische eigenschappen coördinatie, balans en behendigheid. Dit is enerzijds net zoals bij taekwondo te wijten aan het feit dat talent niet enkel bepaald wordt door lichamelijke componenten, maar ook door techniek en externe factoren. Anderzijds moet er ook rekening worden gehouden met het feit dat zowel clubleden als atleten van de topsportschool een quotiëntwaarde van om en bij de 100 halen. De sterke prestatie van de clubleden zorgt ervoor dat ze geen significant verschil tonen met de topsportschool die op haar beurt ook een goede waarde behaalt.
59
De mannen scoren significant beter op coördinatie. Krstulović (2006) heeft hier reeds onderzoek naar gedaan en komt tot hetzelfde besluit. Via evenwichtstesten op verschillende balken werd de balans van de judoka’s nagegaan. Mercier (2009) concludeerde reeds dat judoka’s hier beter op scoren dan niet-vechtsporters. Dit duidt er bijgevolg op dat balans een belangrijke factor is binnen judo. Het is dan ook logisch dat dit extra naar voor komt bij elites. Hypothese 3 waarin gespeculeerd wordt dat ze op alle motorische tests beter scoren, wordt deels verworpen. Er is een duidelijk verschil in score op balans en coördinatie, maar op het vlak van behendigheid is er geen significant verschil. Beide groepen scoren hierop wel hoger dan de norm van de topsportschool.
Judo is een explosieve sport. De atleet probeert met een verrassingseffect zijn tegenstander aan te vallen en te overmeesteren. De explosiviteit van judoka’s wordt aangetoond door een significant betere sprinttest dan bij de actieve controlegroep (Krstulović, 2006). Bij worpbewegingen grijpt de judoka de tegenstander vast om hem op te heffen en vervolgens te werpen. Hoe meer kracht de atleet ontwikkeld heeft in zijn bovenlichaam, hoe vlotter hij de technieken kan uitvoeren (Krstulović, 2006). Deze fysieke variabele kan gemeten worden via de handknijpkracht. Uit het onderzoek van Takeuchi et al. (1999) blijkt dat elite judoka’s hierop beter scoren dan de niet-elite atleten. Met een handknijpkracht van gemiddeld 43 kg voor de mannelijke toppers en 35 kg voor de vrouwelijke onderscheiden ze zich in dit onderzoek eveneens van de gestandaardiseerde clubleden. Little (1991) concludeert in zijn studie dat judoka’s ongeacht de leeftijd over een optimale lenigheid beschikken. De lenigheid wordt in dit onderzoek nagegaan op basis van de SAR-test waarbij de atleet zo ver mogelijk voorwaarts dient te reiken. De vrouwen uit de topsportschool scoren met een quotiëntwaarde van 101 (29 cm) minder goed dan de clubatleten met een waarde van 104 (30 cm). Beide scores zijn evenwel meer dan behoorlijk in vergelijking met de gemiddelde prestatie aan de topsportschool die overeenkomt met een quotiëntwaarde van 100. Een hoog aeroob vermogen laat een vlotter recuperatieproces toe met een snellere aanvulling van het fosfageensysteem, een snellere lactaatafbraak en sneller PH-herstel tussen de verschillende kampen in. Dit geeft als resultaat dat judoka’s tijdens tornooien beter kunnen presteren. Een judoka die naast de sport specifieke aspecten eveneens aandacht besteedt aan de algemene uithouding zal hiermee in het voordeel zijn bij een langere wedstrijdduur (Castarlenas en Planas, 1997). Niettemin is ook een parallel anaeroob energiesysteem nodig om tijdens de kampen aanvallend te kunnen optreden (Sterkowicz et al., 1998). Een 60
sportspecifieke test zou meer inzicht moeten geven aangaande het verschil in anaeroob vermogen tussen elites en niet-elites. Wat het aerobe vermogen betreft, is er bij judoka’s geen verschil merkbaar tussen elites en niet-elites. Beiden laten hier een goede score opmeten. De CMJ is een test waarmee de explosieve (excentrisch-concentrische) kracht wordt nagegaan. Deze sprongkracht verhoogt bij sterker ontwikkelde quadricepsspieren. Een judoka dient deze spiermassa goed te trainen om zich te kunnen verweren tegen een aanval van de tegenstander. Judoka’s trainen dan ook specifiek op deze explosieve vaardigheid. Voor de mannelijke atleten uit de topsportschool wordt een quotiëntwaarde van 108 geregistreerd, wat beduidend hoger is dan de gemiddelde prestatie. Ook de clubleden zetten een goede score neer van 99 en verschillen hiermee niet significant van de toppers. De eerste hypothese onderstelde dat judoka’s uit de topsportschool beter zouden scoren op motoriek, ESR, CMJ en handknijpkracht. De tests ESR en CMJ blijken uiteindelijk geen discriminerende variabelen te zijn in de analyse. Ook de clubleden zetten hierop sterke prestaties neer. Uit de discriminantanalyse blijkt dat 71,4% van de vrouwelijke judoka’s uit de topsportschool en 90,5% uit de clubs correct kunnen geplaatst worden op basis van de tests vetpercentage en handknijpkracht. Atleet zijn aan de topsportschool kan bij vrouwen voor 34% kan voorspeld worden op basis van deze tests. De mannelijke atleten uit de topsportschool kunnen voor 78,4% correct geplaatst worden met de tests ‘verplaatsen plankjes’, BMI, handknijpkracht, SAR en evenwicht. De mannelijke judoka’s uit de clubs kunnen middels die variabelen voor 77,1% correct worden geplaatst. Of een mannelijke judoka tot de topsportschool behoort, kan voor 36% voorspeld worden op basis deze tests. 2.3.1
Richtlijnen
De fysieke eigenschappen handknijpkracht, sprongkracht, uithouding en lenigheid en de algemene coördinatie zijn sterk bepalende factoren voor talentidentificatie binnen judo. Het is dan ook wenselijk hier gericht op te werken tijdens de trainingen. Topsportjudoka’s en clubatleten scoren goed op de uithoudingstest ESR. Dit is een belangrijke parameter die het recuperatievermogen ten goede komt. Het is aan te raden dat trainers hier in de toekomst gericht op blijven werken.
61
2.4
Conclusie rond talentidentificatie
Talentidentificatie houdt in dat men op zoek gaat naar beloftevolle atleten die reeds actief zijn in de desbetreffende sport. Hiervoor is het noodzakelijk dat men a priori nagaat wat de vaardigheden zijn die de vechtsporter zeker moet beheersen om te kunnen doorgroeien naar de top. Wanneer een trainer een tekort opmerkt in één van die aspecten kan hij deze mits aangepaste trainingen bijsturen. Om talentidentificatie in de praktijk toe te passen moet een algemeen systeem worden uitgewerkt dat aan de hand van een reeks tests een zo getrouw mogelijk beeld weergeeft van de ontwikkeling van de atleet. In dit onderzoek wordt een opdeling gemaakt in antropometrische, motorische en fysieke tests. Via de antropometrische variabelen wordt nagegaan of de lichaamssamenstelling bepalend is voor de prestatie. Hieruit kunnen we o.a. concluderen dat topjudoka’s worden gekenmerkt door een lager vetpercentage. De trainingen zullen zich bijgevolg toespitsen op het aftrainen van de atleten zodat ze geen onnodige massa moeten voortbewegen en in een voordelige positie komen te staan binnen hun gewichtscategorie. De specifieke eigenschap van dit onderdeel is dat met de BMI, het vetpercentage, de gestalte en het gewicht een goed beeld wordt gegeven van de lichaamsbouw van de atleet. Aanvullende tests in dit segment van het onderzoek, die zeker kunnen gebruikt worden voor talentidentificatie in karate en taekwondo, zijn zithoogte en armspan, omgezet in gestandaardiseerde quotiënten. Een atleet kan namelijk groot zijn, maar dit betekent niet dat hij een relatief grote beenlengte heeft, terwijl enkel dit laatste een voordeel biedt bij het uitvoeren van beentechnieken tijdens het sparren. De zithoogte kan ook voor judoka’s interessant zijn, aangezien deze een ruw beeld geeft van het lichaamszwaartepunt van de atleet. Hoe lager dit zwaartepunt ligt, hoe gemakkelijker de atleet werptechnieken kan uitvoeren. Een grote armspan zou de karate en taekwondo atleet dan weer een voordeel geven bij het uitvoeren van armtechnieken. Een tweede onderdeel omvat de motorische tests die zijn afgeleid van de KTK-tests van Kiphard & Shilling (2007). De onderzochte variabelen in dit deel van het onderzoek zijn het evenwicht, de coördinatie en de behendigheid. De grootmotorische coördinatie speelt een rol in het algemeen functioneren. Onderzoekers zoals Vandorpe et al. (2010) zijn het erover eens dat een goede motorische coördinatie van groot belang is in de sport. Dit wordt in dit onderzoek nog eens bevestigd door de vaststelling dat in alle vechtsporten zowel mannen als vrouwen ruim de normwaarde halen die gebaseerd is op metingen in de topsportschool. De drie tests geven reeds een ruim beeld over de ontwikkeling van de verschillende aspecten van de motoriek. Het is echter ook aangeraden gebruik te maken van sportspecifieke tests. Zo 62
wordt met ‘springen over balkje’ de coördinatie van het onderlichaam gemeten, maar heeft de onderzoeker geen informatie over de coördinatie van het bovenlichaam. Aangezien 50% van de technieken in karate en 30% in taekwondo worden uitgevoerd met de armen is deze laatste parameter nochtans belangrijk. In zo’n test zou de atleet bv. op een aangepaste afstand (volgens de armspan) van een mat kunnen staan waar een vlak is getekend ter hoogte van het hoofd. Binnen de twintig seconden dient hij zo snel mogelijk met de linker en rechter vuist afwisselend tegen het vlak te slaan. Hierbij dient hij zijn armen telkens terug te trekken in zijn dekking. De trainer kan helpen bij het bepalen van de kwaliteit van de technieken, wanneer deze te slecht is, wordt de test hernomen. Een andere test die nuttig is om in te voeren is een lenigheidtest op basis van spagaat. Dit omdat er bij taekwondo en karate veel gebruik gemaakt van schuine trappen. Momenteel wordt de lenigheid enkel gemeten door sit and reach. Deze test moet echter wel blijven omdat bij elke trap de knie eerst geheven wordt vooraleer de trap gespecificeerd wordt. Als laatste onderdeel worden de atleten volgens de gebruikte testbatterij onderworpen aan tal van fysieke tests zoals lenigheid, handknijpkracht, sprongkracht, sprintvermogen, uithouding,enz. De resultaten die hierop worden behaald, zijn afhankelijk van de karakteristieken van de betreffende sport. Dit zijn dus sterk bepalende factoren in het identificatiesysteem voor beloftevolle vechtsporters. Voor de uithouding wordt de bekende ‘Endurance Shuttle Run’ (de léger-test) gebruikt. Deze meet echter het aerobe vermogen terwijl vechtsporters voornamelijk gebruik maken van de anaerobe energiesystemen. In de literatuur werd reeds onderzoek gedaan naar een karatespecifieke uithoudingstest (Nunan, 2006). Deze kan als goed alternatief worden opgenomen. De atleet krijgt in deze test een reeks technieken opgelegd die hij steeds met minder recuperatietijd ertussen dient uit te voeren. Voor taekwondo en judo zou eenzelfde test kunnen ontwikkeld worden met sport specifieke technieken. Een beperking in het onderzoek betreft de kleine populatie. Dit werd deels verholpen door de omzetting van de waarden in quotiënten volgens opgestelde formules. Dit liet echter niet toe een uitspraak te doen over de ontwikkeling van de vaardigheden over de verschillende jaren. Een richtlijn naar de toekomst is om het aantal testpersonen uit te breiden. Dit zal voornamelijk van toepassing zijn op de clubleden aangezien er sowieso slechts een beperkt aantal elite atleten zijn. De ultieme doelstelling is een testbatterij te ontwikkelen die aangepast is aan elke sporttak, zodat talentvolle atleten kunnen worden geselecteerd en opgenomen in de topsportschool of nationale ploeg. Dit dient te worden opgesteld met personen die voldoende kennis hebben over de betreffende sporten. 63
3. Heroriëntering tussen de verschillende vechtsporten In dit tweede luik wordt nagegaan wat de verschillen zijn tussen de drie vechtsporten. Deze analyse wordt zowel uitgevoerd op antropometrische, fysieke en motorische aspecten. Het doel van deze studie is om in de toekomst atleten die de vereiste vaardigheden van een andere vechtsport bezitten met de nodige bijsturing vlot te laten heroriënteren.
3.1
Karate-judo
Karate en judo typeren zich door het gebruik van onderling verschillende technieken. Bij karate voert men trappen en stoten uit, terwijl judo gekenmerkt wordt door worpen, vegen en grepen. Hieruit volgt dat voor karate en judo respectievelijk andere vaardigheden en lichaamsaspecten bepalend zullen zijn voor het niveau van presteren. Hypothese vier veronderstelt dat judoka’s zwaarder en kleiner zijn en tevens een hoger BMI hebben dan karateka’s. Deze hypothese wordt deels verworpen. Er is enkel een beduidend verschil in gestalte bij de vrouwelijke toppers. In deze groep zijn de judoka’s kleiner dan de karateka’s. Op vlak van lichaamsgewicht en BMI verschillen de atleten uit beide vechtsporten niet van elkaar. Deze antropometrische kenmerken zullen bijgevolg geen rol spelen in de heroriëntering tussen beide sporten. Karateka’s passen tijdens de kumite voortdurend flexie-extensie bewegingen toe bij het vooren achterwaarts springen ten opzichte van de tegenstander. Dit laat hen toe sneller aan te vallen. Judoka’s daarentegen zullen veeleer vanuit stilstand explosief en verrassend de tegenstander, die ze vaak reeds vasthouden, overmeesteren. Hieruit volgt logischerwijs dat binnen de mannelijke karatepopulatie een betere prestatie wordt behaald op het ‘springen over balkje’ en dit met een quotiëntwaarde van 116 (103/ 40 sec.). Ook de judoka’s halen een goede score van 108 (100/ 40 sec.) op de coördinatietest. Mercier (2009) concludeert in zijn scriptie dat judoka’s een beter evenwicht hebben dan nietvechtsporters. Uit dit onderzoek blijkt bovendien dat mannelijke topjudoka’s een betere score behalen dan de mannen van de nationale karateploeg. Om zich staande te houden en de overhand te kunnen nemen, dient een topjudoka over een optimaal evenwicht te beschikken. Bij karate zet de atleet zijn aanval in vanuit een dynamische positie en is dit evenwichtsaspect van minder belang. Wanneer de karateka wenst over te schakelen naar judo is hij met een goed evenwicht wel weer bevoordeeld. Een voorwaarde voor judoka’s om te heroriënteren
64
naar de karatesport is een sterk ontwikkelde coördinatie. Dit zou normaal geen probleem mogen zijn aangezien men in de judosport eveneens een goede coördinatie nodig heeft. Zowel voor karate als voor judo is sowieso een goede motorische ontwikkeling vereist. Judoka’s ontwikkelen het bovenlichaam om vlot te kunnen werpen en de tegenstander te overmeesteren. Karateka’s maken geen gebruik van werptechnieken en dienen voor snelle stootbewegingen geen uitgesproken spiermassa te hebben in de armen. Uit het voorgaande volgt dat topjudoka’s een beduidend hogere handknijpkracht hebben dan topkarateka’s. Deze eigenschap zal bij een karateka dus goed moeten worden bijgetraind om in het judo op een goed niveau te kunnen presteren. Bij karate is een optimale flexibiliteit van het heupgewricht nodig om goede traptechnieken te kunnen uitvoeren (Probst et al., 2007). Aangezien slechts 50% van de technieken met de benen wordt uitgevoerd, dient deze fysieke eigenschap niet uitzonderlijk goed ontwikkeld te zijn. Uit een studie van Krstulović et al. (2006) blijkt dat een ‘sit and reach’ test aantoont dat judoka’s op hun beurt een betere ontwikkeling hebben van hun lenigheid. Hieruit kan worden afgeleid dat deze karakteristiek mee de prestatie bepaalt. Ook uit de discriminantanalyse blijkt dat judoka’s over een merkelijk grotere lenigheid beschikken dan topkarateka’s. De quotiëntwaarde van de uithoudingstest bij vrouwelijke karateka’s is 78. De vrouwelijke judoka’s op de topsportschool halen een score van 99. Globaal gezien haalt de karate beoefenaar niet het gemiddelde van een sporter aan de topsportschool. Waarschijnlijk wordt nog steeds heel sport specifiek getraind en aangezien karate veeleer een anaerobe sport is, wordt weinig beroep gedaan op de uithouding. Het is nochtans voordelig voor de sporter om over een hoge VO2max-waarde te beschikken. Een optimalisering van het aeroob systeem zorgt immers voor een snellere recuperatie tijdens de pauzes. Uit de testresultaten blijkt dan weer duidelijk dat judoka’s aan de topsportschool wel de aerobe uithouding trainen. In het onderdeel rond identificatie binnen het judo werd reeds vermeld dat een hoog aeroob vermogen een vlotter recuperatieproces toelaat door een snellere aanvulling van het fosfageensysteem, snellere lactaatafbraak en sneller PH-herstel tussen verschillende kampen in. Dit zorgt ervoor dat judoka’s tijdens tornooien beter kunnen presteren. In beide sporttakken kan men hier een groot voordeel uit halen. Daarom kan in het bijzonder aan de karatefederatie een richtlijn worden meegegeven om in de toekomst meer aandacht te besteden aan het trainen van de uithouding.
65
Via de tests gestalte, ‘springen over balkje’, handknijpkracht, CMJ, SAR en ESR kunnen 100% van de vrouwelijke topkarateka’s correct worden ingedeeld tegenover 81% van de vrouwelijke judoka’s uit de topsportschool. Uit de regressieanalyse blijkt dat 73,9% correct kan georiënteerd worden op basis van deze tests. Bij de mannen kunnen 100% van de karateka’s correct worden ingedeeld op basis van behendigheid, evenwicht, kracht in bovenlichaam en uithouding tegenover 81,1% van de judoka’s. Voor mannen kan 43,5% correct worden georiënteerd op basis van deze tests.
3.2
Taekwondo – Judo
Binnen de antropometrische metingen is er weinig verschil merkbaar tussen judoka’s en taekwondoka’s. Er is een verschil tussen de vrouwelijke topatleten voor BMI, met een lagere waarde bij taekwondoka’s. Dit is te wijten aan het feit dat de judoka’s iets zwaarder en gespierder zijn, wat rechtstreeks zorgt voor een grotere verhouding tussen lichaamsgewicht en gestalte. Dit wijst er bijgevolg op dat taekwondoka’s en judoka’s niet dezelfde lichaamsbouw hebben. De mannelijke elites verschillen niet, maar dat wil daarom niet zeggen dat ze dezelfde lichaamsbouw hebben. De hypothese dat judoka’s zwaarder en kleiner zijn, mag dus verworpen worden. De hypothese omtrent BMI blijkt correct te zijn bij de vrouwen, waar de judoka’s een grotere BMI-waarde hebben, maar wordt bij de mannen verworpen. De mannelijke taekwondoka’s hebben sterkere rompspieren dan de judoka’s uit de topsportschool. Dit is te verklaren doordat rompstabiliteit een zeer belangrijke factor is binnen taekwondo. Deze laat toe de technieken snel, krachtig en gecontroleerd uit te voeren. Daarnaast moeten taekwondoka’s ook de trappen op de romp kunnen incasseren. De kracht van een topjudoka situeert zich eerder rond de borststreek. Hypothese 6 gaat ervan uit dat judoka’s even sterk zouden zijn in de rompstreek, maar dit kan verworpen worden vermits er een duidelijk verschil merkbaar is bij de mannen. Zowel bij de mannen als bij de vrouwen is er op motorisch vlak een verschil qua behendigheid ten voordele van de taekwondoka’s. Binnen Taekwondo is behendigheid een belangrijke vaardigheid omdat de atleten constant soepel en snel moeten bewegen. Judoka’s daarentegen gaan eerder explosief te werk en zijn dus niet constant in beweging. Hypothese 5, waar wordt verwacht dat judoka’s minder behendig zijn, is correct.
Via de tests behendigheid, BMI en uithouding kunnen 80% van de vrouwelijke elite taekwondoka’s correct worden ingedeeld tegenover 81% van de vrouwelijke judoka’s uit de 66
topsportschool. Uit de regressieanalyse blijkt dat men 43% correct kan oriënteren, waarbij BMI en behendigheid belangrijke factoren zijn. Bij de mannen kunnen 71,4% van de taekwondoka’s correct worden ingedeeld op basis van behendigheidstesten en het meten van de rompsterkte tegenover 81,1% van de judoka’s. Uit de regressieanalyse blijkt dat men 49% correct kan oriënteren, waarbij behendigheid een sterke invloed heeft op de oriëntering. Hiermee kan men al een goede oriëntering bekomen.
3.3
Taekwondo – Karate
In de hypotheses rond verschillen tussen de vechtsporten wordt vooropgesteld dat karateka’s kleiner zijn dan taekwondoka’s. Op motorisch vlak zouden beide groepen goed scoren, maar is het mogelijk dat elite karateka’s slechts matig presteren op evenwicht in vergelijking met elite taekwondoka’s. De fysieke aspecten waarin de sporten zich zouden onderscheiden van elkaar zijn lenigheid en rompkracht, met een mindere ontwikkeling bij karateka’s, en sprongkracht, met een minder goede prestatie van taekwondoka’s. In het onderdeel rond heroriëntering wordt nagegaan op basis van welke variabelen de toppers uit beide vechtsporten zich van elkaar aftekenen.
Zowel bij de mannelijke als vrouwelijke topatleten is een significant verschil merkbaar tussen de gestalte van karateka’s en taekwondoka’s. Opvallend is dat bij de vrouwen de taekwondoka’s en bij de mannen de karateka’s kleiner zijn. Aangezien taekwondoka’s voordeel halen uit langere benen, om tegen het hoofd te kunnen scoren, zouden ze logischerwijze groter moeten zijn. Dit wordt ook zo voorspeld in de hypothese. Voor de vrouwen liggen de resultaten echter niet in de lijn van deze voorspelling. Aangezien de onderzochte atleten jonger zijn dan 18 jaar kan dit een vertekend beeld weergeven. Ze zijn immers nog volop aan het ontwikkelen en de groeispurt kan mogelijks bij de vrouwelijke taekwondoka’s nog komen, waardoor ze uiteindelijk een grotere gestalte zullen bereiken dan karateka’s. Op motorisch vlak worden bij de elite taekwondoka’s en topkarateka’s heel wat gelijkenissen weergegeven. Voor beide groepen worden scores geregistreerd boven de gemiddelde waarde van 100 in de topsportschool, wat betekent dat ze motorisch sterk ontwikkeld zijn. De discriminantanalyse duidt echter bij de mannelijk atleten de variabele ‘springen over balkje’ als onderscheidende test aan, met een score van 132 voor de taekwondoka’s en 116 voor de
67
karateka’s. Aangezien er voor taekwondo een topsportschool is, worden de atleten wellicht nog beter getraind op coördinatie dan de karateka’s.
Een eerste discriminerende factor binnen de categorie fysiek is de handknijpkracht. De vrouwelijke taekwondoka’s scoren hier met een quotiëntwaarde van 91 hoger dan de karateka’s, die slechts 83 halen. In beide sporten scoren de atleten ondermaats. Aangezien stoottechnieken snel moeten worden uitgevoerd, zou een te hoge krachtfactor nadelige gevolgen hebben voor de atleten. De handknijpkracht is bij geen van beide sporten prestatiebepalend, waardoor ze bij gevolg ook geen rol gaat spelen bij het heroriënteren van karateka’s naar taekwondo en vice versa. De vrouwelijke toptaekwondoka’s scoren eveneens beter op de ESR. Dit komt echter niet overeen met de hypothese. Aangezien in beide sporten de wedstrijdduur gelijk is, wordt verwacht dat een evenredige score zou worden geregistreerd. Het reëel gemeten verschil kan wel opnieuw te wijten zijn aan het feit dat er voor taekwondo een topsportschool bestaat en voor karate niet, waardoor er bij taekwondo meer aandacht wordt besteed aan algemene conditievorming. Opnieuw kan voor deze variabele een richtlijn worden gegeven aan de karatefederatie om de atleten niet enkel sport specifiek te laten trainen, maar eveneens het aerobe uithoudingsvermogen voldoende te prikkelen. Er kan worden geconcludeerd dat de elite karateka’s extra zouden moeten trainen op deze vaardigheid om te kunnen doorstromen naar taekwondo. Zoals verwacht scoren zowel mannelijke als vrouwelijk taekwondoka’s beter op de SAR test. Taekwondo bestaat voor 70% uit trappen, terwijl dit bij karate slechts 50% bedraagt. Doordat taekwondoka’s meer naar het hoofd trappen om te scoren, dienen ze bijgevolg over een betere lenigheid te beschikken ter hoogte van de heup dan de karateka’s. Wanneer bij een taekwondoka wordt opgemerkt dat de lenigheid ondermaats is, maar hij wel over de mentaliteit en andere fysieke aspecten beschikt van een goede vechtsporter, kan worden gepraat over een heroriëntering naar karate. Tot slot hebben beide sporten een goede rompstabiliteit en -kracht nodig om stoten en trappen te incasseren, stabiele houdingen aan te nemen enz. Mannelijke taekwondoka’s scoren weliswaar beter op sit-ups met een quotiëntwaarde van 123, maar ook bij karateka’s wordt een quotiëntwaarde van 106 geregistreerd. Beide sporten tonen aan dat dit voor hen een prestatiebepalende factor is. Aangezien atleten in taekwondo eveneens vaak sprongen uitvoeren, is het wellicht noodzakelijk dat deze factor nog sterker ontwikkeld is dan in karate.
68
Via kracht in het bovenlichaam, lenigheid en uithouding te meten kunnen 100% van de vrouwelijke elite taekwondoka’s correct worden ingedeeld tegenover 100% van de vrouwelijke karateka’s uit de nationale ploeg. Uit de regressieanalyse blijkt dat men 62% correct kan oriënteren. Bij de mannen kunnen 100% van de taekwondoka’s correct worden ingedeeld op basis van ‘springen over balkje’, gestalte, SAR en sit-ups tegenover 100% van de karateka’s. 82% kan correct georiënteerd worden via de regressieanalyse op basis van hierboven vermelde tests.
3.4
Conclusie rond heroriëntering
Heroriëntering houdt in dat atleten doorstromen naar een andere sport als blijkt dat ze meer aanleg hebben voor die sport, of wanneer ze vaardigheden hebben ontwikkeld die meer aansluiten bij deze die vereist zijn voor de desbetreffende sport. Dit onderzoek beperkt zich tot heroriëntering binnen de vechtsport. Om een atleet te heroriënteren is het noodzakelijk dat er kennis is omtrent de variabelen die bepalend zijn in de betrokken vechtsport. Dit werd reeds uitvoerig behandeld in het onderdeel rond identificatie. Ook moeten de verschillen tussen de verscheidene sporten worden bestudeerd om na te gaan wat in geval van heroriëntering van de ene naar de andere sportdiscipline zeker moet worden bijgetraind om het niveau van de toppers te halen. Wat zeer sterk tot uiting komt in dit onderzoek is het feit dat er in de context van heroriëntering meer significante verschillen zijn tussen karate en taekwondo dan tussen judo en taekwondo. Gezien tal van technieken in karate en taekwondo gelijkaardig zijn, kan het tegenovergestelde worden verwacht. Een logische verklaring hiervoor is dat er voor karate geen topsportschool bestaat, terwijl dit voor de andere twee vechtsporten wel het geval is. Judoka’s en taekwondoka’s die aan deze topsportscholen verbonden zijn, genieten dan ook een veel bredere algemene vorming dan de topkarateka’s. Hierdoor sluit de elite van taekwondo dichter aan bij die van judo dan bij de elite van karate. Dit is een essentieel gegeven in het kader van heroriëntatie binnen de besproken vechtsport. Tot slot zijn beperkingen die reeds werden aangehaald in de conclusie rond identificatie eveneens van toepassing op het heroriënteren van vechtsporters: het gebrek aan sportspecifieke tests en aan een ruimere testpopulatie. Hier kan in de toekomst zeker nog aan gewerkt worden.
69
4. Algemene conclusie Algemeen kan worden besloten dat elite vechtsporters doorgaans een verschillend antropometrisch, fysiek en motorisch profiel hebben dan clubleden die actief zijn in betreffende sporttak. De factor waarmee elite karateka’s zich het sterkst onderscheiden is de coördinatie, voor toptaekwondoka’s betreft dit de rompkracht en voor topjudoka’s de lenigheid. Op basis van de objectieve meetcriteria kunnen beide niveaus telkens naar behoren ingedeeld worden in de correcte groep. Tussen de drie vechtsporten wordt ook een beduidend verschillend profiel gevonden voor de elite atleten. Deze significant onderscheidende aspecten moeten in rekening worden gebracht wanneer een atleet wenst te heroriënteren naar een andere vechtsport. Opvallend is dat er in de context van heroriëntering meer significante verschillen zijn tussen karate en taekwondo dan tussen judo en taekwondo. De twee belangrijkste aandachtspunten voor verder onderzoek zijn het invoeren van sport specifieke tests en het gebruik maken van een ruimere populatie.
70
Bibliografie Amtmann, J.A., Amtmann, K.A., Spath, W.K. (2008) ‘Lactate and rate from perceived exertion response of athletes training for and competing in a mixed martial arts event’, Journal of strength and conditioning research, 2, 22: pp. 645-647. Artioli, G.G., Gualano, B., Franchini, E., Batista, R.N., Polacow, V.O., Lancha, A.H. (2009) ‘Physiological, Performance, and nutritional profile of the Brazilian Olympic Wushu (Kunfu) team’, Journal of Strength and Conditioning Research, 23, 1: pp. 20-25. Beneke, R., Beyer, T., Jachner, C., Erasmus, J., Hütler, M. (2004) ‘Energetics of karate kumite’, European journal of applied psychology, 4-5, 92: pp. 518-523. Bernstein, N. (1967) ‘The co-ordination and regulation of movement’, London, Pergamon Press Bertini, I., Pujia, A., Giampietro, M. (2003) ‘A follow-up study of the variations in the body composition of karate athletes’, Acta Diabetologica, 1, 40: pp. 142-144. Burke, D.T., Al-Adawi, S., Lee, Y.T., Audette, J. (2007) ‘Martial arts as sport and therapy’, The journal of sports medicine and physical fitness, 47: pp. 96-102. Callister, R., Callister, R.J., Staron, R.S., Fleck, S.J., Tesch, P., Dudley, G.A. (1991) ‘Physiological characteristics of elite judo athletes’, International Journal of Sports Medicine, 12, pp. 196-203 Castarlenas, J.L., Planas, A. (1997). ‘Estudio de la estructura temoral del combate de judo’, Apunts Educ. Física Deportes, 47, pp. 32-39 Cesari, P., Bertucco, M. (2008) ‘Coupling between punch efficacy and body stability for elite karate’, Journal of science and medicine in sport, 11: pp. 353-356. Chan, K., Pieter, W., Monoley, K. (2003) ‘Kinathropometric Profile of Recreational Taekwondo Athletes’, Biology of Sport, 20, 3: pp. 175-179. Claessens, A. (1986) ‘Body Structure, Somatotype, and Motor Fitness of Top- class Belgian Judoists and Karateka. A Comparative Study’, Kinanthropometry, vol. III (edited by E. and F.N. Spoon), pp. 53-57
71
Cotrim, C., Almeida, A.G., Carrageta, M. (2007) ‘Clinical significance of intraventricular gradient during effort in an adolescent karate player’, Cardiovascular ultrasound, 5, 39: pp. 1-5. Doria, C., Veicsteinas, A., Limonta, E., Maggioni, M.A., Aschieri, P., Eusebi, F., Fano, G., Pietrangelo, P. (2009) ‘Energetics of karate (Kata and Kumite techniques) in top-level athletes’, European journal of applied psychology, 5, 107: pp. 603-610. Douris, P., Chinan, A., Gomez, M., AW, A., Steffens, D., Weiss, S. (2004) ‘Fitness level of middle aged martial art practitioners’, Sports medicine, 38: pp. 143-147. Douris, P.C, Elokda, A.S., Handrakis, J.P., Principal, S., Rondo, E., Bovell, J., Coughlin, W.P., Mastroianni, C.N., Wong, M.J., Zimmerman, T. (2009) ‘Martial art training enhances the glutathione antioxidant system in middle-aged adults’, Journal of strength and conditioning research, 5, 23: pp. 1518-1523. Durand-Bush, N., Salmela, J.H. (2001) ‘The development of talent in sport’, Handbook of sport psychology, 2, 1: pp. 269-289. Escobar, R.M., Puche, P.P., Fernández-Castanys, B., Fernández Fernández, J.M. (2007) ‘Influencia de dos metodologías de trabajo concurrente para la mejora del rendimiento del judoka’, Universidad de Granada Feld, M.S., McNair, N.E., Wilk, S.R. (1979) ‘The physics of karate’, Scientific American, 240, 4: pp. 150-158. Franchini, E., Nakamura, F.Y., Takito, M.Y., Kiss, M.A.P.D.M., Sterkowicz, S. (1998). ‘Specific Fitness Test developed in Brazilian Judoists’ Biology of Sport, 15(3), pp. 165-170 Giampietro, M., Pujia, A., Bertini, I. (2003) ‘Anthropometric features and body composition of young athletes practicing karate at a high and medium competitive level’, Acta Diabetol, 40: pp. 145-148. Hoste, M., Philippaerts, R., Clarys, P. (2008) Evaluatie van de morfologische en fysieke prestatiekarakteristieken van de juveniele judoka, Scripie voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen, Gent
72
Huvelier, F., De Geyter, J., De Clercq, D. (2002), ‘Een onderzoek naar de relatie tussen de morfologische kenmerken van de mannelijke judoka en de gehanteerde judotechnieken’, Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde en Sportwetenschappen, 90, pp. 7-12 Imamura, H., Yoshimura, Y., Uchida, K., Nishimura, S., Nakazawa, A.T. (1998) ‘Maximal oxygen uptake, body composition and strength of high competitive and novice karate practitioners, Journal of physiological anthropology, 5, 17: pp. 215-218 Kazemi, M., Perri, G., Soave, D. (2010) ‘A Profile of 2008 Olympic Taekwondo Competitors’, Journal of the Canadian Chiropractic Association, 54, 4: pp. 243-249. Kazemi, M., Waalen, J., Morgan, C., White, A.R. (2006) ‘A Profile of Olympic Taekwondo Compitors’, Journal of Sport Science and Medicine: pp. 114-121. Krawczyk B, Skład M, Jackiewicz A., ‘Heath-Carter somatotypes of athletes representing various sports’. Biol. Sport, 1997; 4, 14:pp. 305-310. Krstulovic, S., Zuvela, F., Katic, R., (2006) ‘Biomotor systems in Elite junior Judoists’, Coll. Antropol., 4, 30: pp. 845-851. Laskowski, R., Wysocki, K., Multan, A., Haga, S. (2008) ‘Changes in cardiac structure and function among elite judoists resulting from long-term judo practice’, The journal of sports medicine and physical fitness, 48: pp. 366-370. Lech, G., Sterkowicz, S., Rukasz, W. (2007) ‘Significance of body height in martial arts (as exemplified by judo fighters)’, Human Movement, 8(1): pp. 21–26 Little, N.G. (1991) ‘Physical Performance Attributes of Junior and Senior Women, Juvenile, Junior, and Senior Men Judokas’, The Journal of Sports Medicine and Physical Fitness, 31, 510-520 Mariona, M.A., Small, E.W., Zetaruk, M.N., Micheli, L.J. (1997) ‘The effect of karate training on flexibility, muscle strength, and balance in 8- to 13-year-old boys’, Pediatric exercise science, 9: pp. 55-64. Markovic, G., Misigoj-Durakovic, M., Trninic, S. (2005) ‘Fitness Profile of Elite Croatian Female Taekwondo Athletes’, Coll. Antropol., 29, 1: pp. 93-99.
73
Martindale, R.J.J., Collins, D., Daubney, J. (2005) ‘Talent development: A guide for practice and research within sport’, Physical Education, Sport and Leisure Studies, 57: pp. 353-375. McGill, S.M., Chaimberg, J.D., Frost, D.M., Fenwick, C.M.J (2010) ‘Evidence of a double peak in muscle activation to enhance strike speed and force: an example with elite mixed martial arts fighters’, Journal of strength and conditioning research, 2, 24: 348-357. Melhim, A.F. (2001) ‘Aerobic and anaerobic power responses to the practice of taekwon-do’, Br F Sport Med, 35: pp. 231-235. Mercier, S., Philippaerts, R., Pion, J. (2009) Onderzoek naar het discriminerend vermogen van fysieke en motorische eigenschappen toegepast op de vechtsporten bij de Vlaamse jeugd, Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding en bewegingswetenschappen, Gent Monteiro, L.F. (1995) ‘Estructura e custo energetico do combate de judo’ Congresso de Educacao Fisica e Ciencias do Esporto dos Paises de Lengua Portuguesa, Universidade de Coimbra Mori, S., Ohtani, Y., Imanaka, K. (2002) ‘Reaction times and anticipatory skills of karate athletes’, Human movement science, 21: pp. 213-230. Noorul, H.R., Pieter, W., Erie, Z.Z. (2008) ‘Physical fitness of recreational adolescent taekwondo athletes’, Brazilian Journal of Biomotricity, 2, 4: pp. 230-240. Nunan, D. (2006) ‘Development of a sports specific aerobic capacity test for karate – a pilot study’, Journal of sport science and medicine, pp: 47-53. O’Donovan, O., Cheung, J., catley, M., McGregor, A.H., Strutton, P.H. (2006) ‘An investigation of leg and trunk strength and reaction times of hard-style martial arts practitioners’, Journal of Sports Science and Medicine, 1: pp. 5-12. Patrick, H., Ryan, A.M., Alfeld-Liro, C., Fredricks, J.A., Hruda, L.Z., Eccles, J.S. (1999) ‘Adolescents’ commitment to developing talent: the role of peers in continuing motivation for sports and the arts’, Journal of Youth and Adolescence, 6, 28: pp. 741-763. Pearson, D.T., Naughton, G.A., Torode, M. (2006) ‘Predictability of physiological testing and the role of maturation in talent identification for adolescent team sports’, Journal of science and medicine in sport, 9: pp. 277-287.
74
Pieter, W., Bercades, L.T. (2010) ‘Strength and Power in Filipino Varsity Taekwondo-in’, Idokan Poland Association: Movement for culture, 10, 1: pp. 67-72. Probst, M.M., Fletcher, R., Seelig, D.S. (2007) ‘A comparison of a lower-body flexibility, strength, and knee stability between karate athletes and active controls’, Journal of strength and conditioning research, 2, 21: pp. 451-455. Quah, Y.V., Poh, B.K., Ng, L.O., Noor, M.I. (2009) ‘The female athlete triad among elite Malaysian athlete: prevalence and associated factors’, Asia Pac J Clin Nutr, 18, 2: pp. 200208. Ravier, G., Rouillon, J.D. (2004) ‘Application of force-velocity cycle ergometer test and vertical jump tests in functional assessment of karate competitor’, The journal of sports medicine and physical fitness, 4, 44: pp. 349-355. Roschel, H., Batista, M., Monteiro, R., Bertuzzi, R.C., Barroso, R., Loturco, I., Ugrinowitsch, C., Tricoli, V., Franchini, E. (2009) ‘Association between neuromuscular tests and kumite performance on the Brazilian Karate National Team’, Journal of sport science and medicine, 3, 8: pp. 20-24. Satilmis, N., Polat, Y., Celenk, C., Polat, C. (2010) ‘Investigating Motoric Improvement of Adolescent Female Taekwondo Athletes’, Ovidius University Annals: Series Physical Education and Sports/SCIENCE, MOVEMENT and HEALTH, 2: pp. 945-952. Schwartz, M.L., Hudson, A., Fernie, G., Hayashi, K., Coleclough, A.A. (1986) ‘Biomechanical study of full-contact karate contrasted with boxing’, Journal of Neurosurgery, 64: pp. 248-252. Scott, R., Carter, C., Eagar, D., Gerrard, D., Gibbs, L., Hollard, B., Maister, S., Jones, M.M., McClymont, D., Simcock, S., Wickham, S., Mahon, T. (2003) ‘Linking Promise to the Podium’, New Zealand, SPARC’s High Performance Network. Singer, R.N., Hausenblas H.A., Janelle C.M., (1993) Handbook of research on sport psychology, 2°ed, pp. 269-285, United States of America, John Wiley & Sons. Sterkowicz, S., Blecharz, J., Grzegorz L. (2000) ‘Differentiation between high class judoists in terms of indices of experience, physical development, psychomotor fitness and their activities during competitions’, Journal of Human Kinetics, 4; pp.93-110 Taelman, B., Philippaerts, R., De Geyter, J. (2007), ‘Onderzoek naar de relatie tussen lichaamsbouw en de gehanteerde technieken in judo’, Niet-gepubliceerde verhandeling
75
aangeboden tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Lichamelijke Opvoeding, UGent Takeuchi, M.T., Nakajima, H., Tanaka, H., Wakayama, Y. Moriwaki, R., Okada, H., Nakanishi, H., Tsuzawa, E. and Iida, A. (1999), ‘Case Study on the Fundamental Physical Fitness in Competitive Performance And University Judo Athletes in Japan’, Proceedings. (1st IJF World Judo Conference, Birmingham, 1999) Terry, C. (2005) ‘Examining the relationship between global self-worth and the domainspecific perceptions of the competence for children in karate’, Fresno campus Tranckle, P., Cushion, C.J. (2006) ‘Rethinking giftedness and talent in sport’, Physical Education, Sport and Leisure Studies, 58: pp. 265-282. Vaeyens, R., Lenoir, M., Williams, A.M., Philippaerts, R.M. (2008) ‘Talent identification and development programmes in sport’, Sports medicine, 9, 38: pp. 703-714. Vaeyens, R., Malina, R.M., Janssens, M., Van Renterghem, B., Bourgois, J., Vrijens, J., Philippaerts, R.M. (2011) ‘A multidisciplinary selection model for youth soccer: the Ghent Youth Soccer Project’, BJSportMed, 40: pp. 928-934. Wolstencroft, E. (2002) ‘Talent identification and development: An Academic Review’, Edinburgh, Sportscotland. Woodward, T.W. (2009) ‘A review of the effects of martial arts practice on health’, Wisconsin medical journal, 108, 1: pp. 40-44. Zahran, A.S. (2010) ‘A Comparative Study of Some Biological Characteristics and Posture Deflections of the Egyptian Junior National Taekwondo Team’, World Journal of Sport Sciences, 3: pp.1026-1033.
76
Bijlagen Bijlage 1: Descriptieven
Grafiek 3: Boxplots vr. clubleden karate
De vrouwelijke clubleden uit de sporttak karate scoren gemiddeld boven de normwaarde van 100 voor gestalte, ‘verplaatsen plankjes’, sprint 10 en 20 m en de reactiviteittest. Er worden enorm lage scores geregistreerd voor de groep op de uithoudingstest. Hier haalt geen enkele atleet uit de populatie de opgestelde normwaarde.
Grafiek 4: Boxplots m. clubleden karate
De mannelijke clubleden scoren opvallend lager dan de vrouwelijke karateka’s op de uithoudingstest, lenigheid, evenwicht en de sprinttesten. De gemiddelde quotiëntwaarden voor handknijpkracht, sit-ups, sprint 10 en 20 m en reactiviteit bevinden zich op hun beurt wel boven het gemiddelde van de topsportschool. In de waarden van de vrouwelijke populatie wordt een stabieler patroon weergegeven dan bij de mannelijke sporters. 77
Grafiek 5: Boxplots vr. karateka’s nat. ploeg
De vrouwelijke karateka’s uit de nationale ploeg tonen opvallend hoge en lage quotiëntwaarden. Op handknijpkracht, lenigheid, sprint 5 en 30 m en de uithoudingstest wordt een beduidend lager gemiddelde geregistreerd dan de normwaarde van 100. Ze scoren weliswaar zeer sterk op sit-ups, ‘springen over balkje’ en de reactiviteittest.
Grafiek 6: Boxplots m. karateka’s nat. ploeg
De mannelijke karateka’s scoren nog beter dan de vrouwelijke karateka’s uit de nationale ploeg. Deze halen enkel de normwaarde niet voor de uithoudingstest, sprint 5 m en de handknijpkracht. Bij de atleten uit de nationale ploeg wordt een stabieler patroon weergegeven voor de mannen dan voor de vrouwen. Er worden eveneens veel minder extreem lage waarden weergegeven dan bij vrouwen uit de nationale ploeg en clubleden. 78
Grafiek 7: Boxplots vr. judoka’s TSS
Bij de populatie judoka’s scoren de vrouwen uit de topsportschool onder de gemiddelde normwaarde voor CMJ, uithoudingstest en evenwicht. De sterkste prestaties worden neergezet op handknijpkracht, sit-ups, lenigheid en sprint 30 m. Er worden geen extreem lage waarden geregistreerd voor deze populatie.
Grafiek 8: Boxplots m. judoka’s TSS
De mannelijke judoka’s uit de topsportschool scoren op alle fysieke en motorische tests hoger dan de normwaarde van 100 gebaseerd op de topsportschool. Hun gemiddelde lengte en gewicht liggen eveneens lager, maar er wordt een hogere waarde geregistreerd voor de variabelen BMI en vetpercentage. De scores voor de mannelijke judoka’s ligt tevens hoger dan deze van de vrouwen uit de topsportschool. 79
Grafiek 9: Boxplots vr. clubleden judo
De vrouwelijke clubleden judo halen de normwaarde van 100 niet op de handknijpkracht, CMJ, uithoudingstest en ‘springen over balkje’. Ze scoren goed op lenigheid, evenwicht en ‘verplaatsen plankjes’. Op ‘verplaatsen plankjes’ wordt wel een extreem lage waarde geregistreerd van ongeveer 50.
Grafiek 10: Boxplots m. clubleden judo
De mannelijke clubleden binnen de judosport scoren gemiddeld voor CMJ, uithoudingstest, evenwicht en ‘springen over balkje’ boven het gemiddelde van de topsportschool. De prestaties op de andere tests zijn zeker niet slecht, maar scoren gemiddeld net onder de opgestelde norm. Er worden wel extreem lage waarden geregistreerd voor lenigheid, uithouding, evenwicht en ‘springen over balkje’. 80
Grafiek 11: Boxplots vr. niet-elite taekwondoka’s
De vrouwelijke niet-elite taekwondoka’s scoren hoger dan de norm gebaseerd op de topsportschool op de tests sit-ups en ‘springen over balkje’. De gemiddelde score op handknijpkracht, CMJ, lenigheid, sprint, evenwicht en ‘verplaatsen plankjes’ bevindt zich onder de opgestelde norm.
Grafiek 12: Boxplots m. niet-elite taekwondoka’s
De mannelijke niet-elite taekwondoka’s scoren eveneens boven de norm voor sit-ups en ‘springen over balkje’. Ze doen het beter dan de vrouwelijke populatie met een betere prestatie op de lenigheid. Voor hanknijpkracht, CMJ, sprint, uithouding, evenwicht en ‘verplaatsen plankjes’ halen ze niet de gemiddelde score van de topsportschool. 81
Grafiek 13: Boxplots vr. elite taekwondoka’s
De vrouwelijke elite taekwondoka’s presteren beduidend beter dan de niet-elite taekwondoka’s. Ze presteren ruim boven de norm op sit-ups, CMJ, lenigheid, sprint 5 m, ‘springen over balkje’ en ‘verplaatsen plankjes’. Er wordt geen gemiddelde quotiëntwaarde gehaald van 100 op handknijpkracht, sprint 30 m, uithouding en evenwicht.
Grafiek 14: Boxplots m. elite taekwondoka’s
De mannelijke elite-taekwondoka’s scoren nog beter dan de vrouwelijke elite atleten. Ze presteren beduidend beter dan normwaarde gebaseerd op de topsportschool op de tests sit-ups, lenigheid, sprint 5 en 30 m, uithouding, evenwicht, ‘springen over balkje’ en ‘verplaatsen plankjes’. Een lagere waarde wordt geregistreerd op handknijpkracht en CMJ.
82
Bijlage 2: Analyse taekwondo Discriminantanalyse Vrouwelijke taekwondoka’s Resultaten afzonderlijke analyses (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 44: Verschillen vrouwelijke elite en niet-elite taekwondoka’s Test
p-waarde
F-waarde
Wilks’ Lambda
Percentage correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =…/ Canonische correlatie = … / P = …) Gewicht
0,417
0,680
0,974
BMI
0,532
0,402
0,984
Gestalte
0,626
0,243
0,990
Vetpercentage
%
Niet elite
Elite
Niet elite
/
/
Elite
/
/
0,353 0,894 0,965 Motoriek (Wilks’ Lambda = … / Canonische correlatie = … / P = … )
Springen over balkje
0,426
0,656
0,974
%
Niet elite
Elite
Verplaatsen plankjes
0,065
3,732
0,870
Niet elite
/
/
Evenwicht
0,173
1,969
0,927
Elite
/
/
%
Niet elite
Elite
Niet elite
27,3
72,7
Elite
20
80
Fysiek (Wilks’ Lambda = 0,763 / Canonische correlatie = 0,487 / P = 0,056) Handknijpkracht
0,725
0,129
0,991
CMJ armen
0,056
4,354
0,763
CMJ zonder Sit And Reach
0,060 0,267
4,180 1,338
0,770 0,913
ESR
0,135
2,510
0,848
Sit Up
0,299
1,162
0,923
Sprint 5 m
0,981
0,001
1,000
Sprint 30 m
0,144
2,391
0,854
Reactiviteit Contact
/
/
/
Reactiviteit Hoogte
/
/
/
Er is in deze analyse geen enkel significant verschil aanwezig. Het is dan ook onmogelijk om een verdere discriminantanalyse te maken met de drie elementen samen.
83
Mannelijke Taekwondoka’s Resultaten afzonderlijke analyse (antropometrie, motoriek en fysiek) Tabel 45: Verschillen mannelijke elite en niet-elite taekwondoka’s Test
p-waarde
F-waarde
Wilks’ Lambda
Percentage correct geplaatst
Antropometrie (Wilks’ Lambda =…/ Canonische correlatie = … / P = …) Gewicht
0,442
0,599
0,988
BMI
0,971
0,001
1,000
Gestalte
0,188
1,780
0,966
Vetpercentage
0,981
0,001
1,000
%
Niet elite
Elite
Niet elite
/
/
Elite
/
/
Motoriek (Wilks’ Lambda = … / Canonische correlatie = … / P = …) Springen over balkje
0,303
1,083
0,979
%
Niet elite
Elite
Verplaatsen plankjes
0,635
0,228
0,995
Niet elite
/
/
Evenwicht
0,189
1,770
0,966
Elite
/
/
%
Niet elite
Elite
Niet elite
35,6
64,4
Elite
0
100
Fysiek (Wilks’ Lambda = 0,338 / Canonische correlatie = 0,814 / P < 0,001) Handknijpkracht
0,197
1,762
0,929
CMJ armen
0,080
3,366
0,872
CMJ zonder Sit And Reach
0,291 0,057
1,167 4,003
0,952 0,852
ESR
0,194
1,794
0,928
Sit Up
< 0,001
27,091
0,459
Sprint 5 m
0,206
1,697
0,931
Sprint 30 m
0,013
7,326
0,758
Reactiviteit Contact
/
/
/
Reactiviteit Hoogte
/
/
/
Er is een verschil tussen mannelijke elites en niet – elites taekwondo bij sit-ups en sprint 30m. Significante variabelen met positieve inbreng in één analyse Tabel 46: Positieve verschillen mannelijke elite en niet-elite taekwondoka’s Test
P – waarde
Gemid. Niet elite
Gemid. elite
Sit ups
< 0,001
100
122
Sprint 30m
0,013
85
% correct geplaatst
%
Niet elite
Elite
Niet Elite
35,6
64,4
Elite
0
100
105
Wilks’ Lambda
p-waarde
0,356
< 0,001 Canonische correlatie 0,802
Uit deze analyse blijkt dat 35,6% van de niet – elites correct worden geplaatst en 100 van de elites correct worden geplaatst op basis van de sit-ups en de sprint 30m. 84
Regressie analyse Vrouwelijke taekwondoka’s De lineaire regressie kan niet uitgevoerd worden mits er geen significante variabelen aanwezig waren in de voorafgaande analyses. Mannelijke taekwondoka’s Tabel 47: Voorspelbaarheid mannelijke elite taekwondoka’s
Adjusted R²
F-waarde
P-waarde
0,006 (1%)
19,890
< 0,001
Beta
t-waarde
p-waarde
Situps
0,654
4,986
< 0,001
30m sprint
0,331
2,523
0,019
Y = -4,707 - 0,045 x situps + 0,016 x 30msprint Op basis van de sit-ups en de sprint 30m is er een verklaarde variantie van 1% . Er kan dus gesteld worden dat deze data geen hulp biedt bij het selecteren van elites. Om betere uitkomsten te verkrijgen moeten de doelgroep herbekeken worden en eventueel worden aangepast. De mogelijk storende factoren moeten eruit gehaald worden, zoals bijvoorbeeld overlap.
85
Bijlage 3: Fiche tests Testfiche
86
Fiche in Vlaams Sport Sompas met goede scores (groen)
87
Fiche in Vlaams Sport Kompas met slechte scores (rood)
88