De Ondergrondse Stad
Structuurvisie Archeologie Gemeente Hilversum met uitvoeringsparagraaf de archeologische beleidskaart
Bijlagen
Bijlage 1 Het Bodemarchief van Hilversum
Bijlage 2 Archeologische Verwachtingskaart Hilversum
Bijlage 3 Archeologische Beleidskaart Hilversum
Bijlage 4 Het archeologische proces
Bijlage 5 Ruimtelijk beleid
1. Het Bodemarchief van Hilversum Landschapsontwikkeling van Hilversum Hilversum heeft een rijke historie. Voor een groot deel van de geschiedenis zijn we aangewezen op de studie van het bodemarchief. Kennis van de landschapsontwikkeling en de bewoningsgeschiedenis van een gebied vormen de basis voor het uitspreken van de archeologische verwachtingen. Door kennis van de landschapsontwikkeling weten we waar de hogere, drogere gebieden lagen en de lagere, nattere gebieden, en waar in de loop van de tijd de mensen konden wonen, werken, dieren houden en voedsel verbouwen. Aan de hand van de veranderingen in het landschap is na te gaan hoe de mens zich verplaatste. Onderzoek van de bodemlagen en nagelaten sporen vertelt ons over de wijze waarop de bewoners in de loop van de tijd het landschap bewoonden, gebruikten en inrichtten. Hieruit kunnen onderzoeksvragen worden geformuleerd en karakteristieken en waarden worden benoemd.
Geologie, het ontstaan van Het Gooi De basis voor het voor het glooiende zandlandschap van het Gooi werd gelegd tijdens de voorlaatste ijstijd: het Saalien (ca. 200.000 tot ca. 130.000 jaar geleden). Gedurende een groot deel van deze ijstijd was meer dan de helft van Nederland bedekt met een dik pakket landijs.1 Aan de randen van dit landijs - zoals ter hoogte van het Gooi - werden oudere zandige afzettingen als gevolg van de voorwaartse druk en het gewicht van het ijs opgestuwd tot langgerekte stuwwallen. Meest prominent in het Gooi zijn de stuwwal van Hilversum-Hollandse Rading en die van Huizen-Laren.2 Beide zijn noord-zuid georiënteerd. Een fors deel van de gemeente ligt op de stuwwal van Hilversum-Hollandse Rading. Oorspronkelijk maakten de stuwwallen deel uit van een veel omvangrijker stuwwallencomplex dat als gevolg van erosie grotendeels verdwenen is. Dit geldt onder meer voor het gebied tussen Hilversum en Bussum waar de stuwwal plaats maakte voor een dik pakket smeltwaterafzettingen. Ook de laagte tussen de stuwwal van Hilversum-Hollandse Rading en de Stuwwal van Huizen-Laren werd opgevuld met smeltwaterafzettingen. Plaatselijk ligt op de smeltwaterafzettingen nog een dunne laag keileem die is afgezet tijdens een hernieuwde uitbreiding van het landijs. De keileem is later grotendeels geërodeerd en neemt mede daarom nog maar een geringe oppervlakte in beslag. Een voorbeeld van een dergelijke keileemafzetting is te vinden bij de Aardjesberg op de Westerheide. Ook onder het bebouwde deel van Hilversum liggen plaatselijk keileemafzettingen.3
1 2 3
Rappol 1991, 380. Ruegg 1975, 206-207. Mondelinge mededeling Ruegg in Wimmers 1992, 27.
Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien, heeft het landijs Nederland niet bereikt maar werden ondanks het ontbreken van de stuwende krachten van een ijskap aanzienlijke hoeveelheden sediment verplaatst. Als gevolg van de koude was er namelijk nauwelijks begroeiing en hadden wind en water vrij spel. Een van de meest voorkomende afzettingen uit die periode is dekzand. In grote delen van Pleistoceen Nederland ligt deze door de wind afgezette laag zand als een in dikte variërend pakket met plaatselijk duinen over de oudere afzettingen. Op de lagere delen van het Gooi - zoals aan beide zijden van de stuwwal van Hilversum/Hollandse Rading - bestaat het dekzand uit een enkele meters dik pakket fijnkorrelig tot lemig zand. Op de hoger gelegen stuwwallen en smeltwaterafzettingen van het Gooi is het dekzand over het algemeen slechts enkele decimeters dik of ontbreekt het geheel. Toch konden ook hier plaatselijk duinen ontstaan zoals bijvoorbeeld de Lange Heul op de Bussumerheide. Aan het eind van de laatste IJstijd raakte de kale grond geleidelijk weer begroeid en werd het zand vastgelegd. Slechts op plaatsen waar het beschermende vegetatiedek later, als gevolg van menselijk handelen, verdween kon de wind het zand weer verstuiven en was er lokaal opnieuw sprake van duinvorming4.
In het uiterste westen van de gemeente ligt op enkele plaatsen veen. Veen ontstaat in natte milieus waar de afbraak van plantenresten langzamer gaat dan de toevoer waardoor een ophoping van niet vergaan organisch materiaal ontstaat. Gedurende de laatste ijstijd lag de Noordzee grotendeels droog omdat veel van het water vastgelegd was in de uitgestrekte landijsmassa. Toen deze aan het einde van de koude periode afsmolt begon de zeespiegel te stijgen. Als gevolg van de zeespiegelstijging steeg ook de grondwaterspiegel en leidden overstromingen van rivieren ertoe dat in het westen van Nederland een grote overstromingsvlakte ontstond, die een deel van het jaar onder water bleef staan. De algehele vernatting zorgde voor een sterke toename van veenvorming.5 Na verloop van tijd groeide het veen plaatselijk uit tot enkele meters boven het oorspronkelijke oppervlak en ontstonden uitgestrekte hoogveengebieden. Ook ten westen en ten zuiden van Hilversum lag dergelijk hoogveen. Tijdens de maximale uitbreiding bedekte het veen de voet van de Hilversumse stuwwal vermoedelijk tot op een hoogte van om en nabij de 3 m +NAP.6 De datering van het begin van de veengroei kan lokaal sterk verschillen. Wanneer het veen zich zover had uitgebreid dat de voet van de stuwwal van Hilversum bedekt raakte, is niet bekend. Het is gezien de hoogte van de stuwwal aannemelijk dat dit pas in een relatief laat stadium van de veengroei gebeurde. Mogelijk zelfs pas in de Romeinse tijd of de Middeleeuwen.
Bodemvorming De bovenste laag van het door landijs, water en wind afgezette sediment en het veen is in de loop der tijd sterk veranderd als gevolg van bodemvorming. Dit is een continu doorgaand proces waarin vele natuurlijke factoren en menselijk handelen op elkaar van invloed zijn. De belangrijkste factoren zijn het uitgangsmateriaal (bijvoorbeeld: korrelgrootte, dichtheid van het sediment en mineralenrijkdom), de stand van het grondwater, vegetatie (bijvoorbeeld bos of heide), dieren (niet alleen gravend en woelend gedierte maar ook bacteriën en schimmels) en tijd (de tijdsduur van de bodemvorming). Bij verandering van een of meer van de genoemde factoren of het menselijk handelen zal ook de bodemvorming veranderen (afbeelding 2 en 3). Als gevolg van dit gecompliceerde proces ziet vrijwel ieder bodemprofiel er anders uit en worden in Nederland een groot aantal verschillende bodems onderscheiden, bijvoorbeeld op basis van ouderdom (vaaggronden), humus-/ijzerverplaatsing (podzolgronden), kleiverplaatsing (brikgronden) en de hoeveelheid organische stof (veengronden).
4 5 6
Castel 1991, 122; Heidinga 1987, 117-123; Koster 1978, 25. Berendsen 2004, 222-223. Meyer 1981, 47; Wimmers/van Zweden 1992, 29-30.
Voor wat betreft de invloed van de mens moet met name aan ontbossing gedacht worden. Een fors deel van het regenwater wordt door bos opgevangen en verdampt. Het kappen van bos leidt in de regel tot een neerslagoverschot waardoor een grotere waterafvoer naar de ondergrond ontstaat. Als gevolg hiervan ontstaat een sterkere uitloging van de grond waardoor weer andere bodems ontstaan. De lokale vegetatiegeschiedenis, de bodemvorming en de lokale hydrologische situatie zijn onderling gekoppeld. Doordat de mens - zoals we verderop in dit hoofdstuk zullen zien - van invloed is op de vegetatie, bestaat er een indirect verband tussen de occupatiegeschiedenis en de bodemvorming.
Afbeelding 1 Vereenvoudigde geologische kaart (naar Ruegg 1975, Wimmers en Van Zweden 1992, 18) 1:100.000
Afbeelding 2 Grondgebruik omstreeks 1850 (naar Harten 1976, 102) 1:100.000
Afbeelding 3 Vereenvoudigde bodemkaart. De onder de huidige stadsbebouwing gelegen bodems zijn gereconstrueerd 1: 50.000
Bewoningsgeschiedenis van Hilversum Water voor mens en dier Vanwege de zandgrond en de hoge ligging vormen de Gooise stuwwallen een infiltratiegebied voor regenwater. Het geïnfiltreerde water treedt in het omliggende holocene gebied naar buiten.7 Kenmerkend voor de Gooise situatie is dan ook een lage grondwaterstand en het ontbreken van beken en bronnen. Het drinkwater moest door middel van waterputten van enkele meters diepte naar boven gehaald worden. Het enige oppervlaktewater dat mens en dier vroeger op de hogere delen van het Gooi ter beschikking stond, was verder aanwezig in de vorm van vennen. Deze ontstaan in depressies door stagnatie op verkitte bodemhorizonten en leemlagen. Momenteel zijn nog slechts enkele van deze vennen bewaard gebleven. De bekendste en de grootste zijn de Laarder Wasmeren en het Kleine Waschmeer. Een indicatie voor de aanwezigheid van een inmiddels verdwenen ven of een natte laagte op de hogere zandgronden is vaak een moerige laag in de bodem. Dergelijke lagen worden niet zelden aangetroffen in gebieden die nu juist erg droog zijn.8 Ook op de droge Wester- en Bussumerheide is op diverse plaatsen een moerige laag aangeboord.9 Het aantal vennen moet vroeger dan ook groter geweest zijn. Wel zal zowel het aantal vennen dat gelijktijdig bestond, als de locatie van de vennen door de tijd heen telkens veranderd zijn. Het ontstaan van de verkitte bodemlagen waarop het water kan stagneren, hangt namelijk samen met het van plaats tot plaats verschillende stadium van bodemvorming. Verder neigen de vennen tot verlanden als gevolg van dichtgroeien en het invangen van stuifzand.
Jagers, vissers en verzamelaars De oudste door mensenhand gemaakte vondsten die in het Gooi aangetroffen zijn, dateren uit het Midden Paleolithicum.10 Het gaat bij deze vondsten om vuurstenen werktuigen die achtergelaten zijn door mensen met een nomadische levenswijze die aan voedsel kwamen door jagen, vissen en verzamelen. De in de gemeente aangetroffen midden-paleolithische werktuigen zijn onder te verdelen in twee categorieën. Bij de eerste categorie gaat het om losse vondsten uit de periode van vóór de vorming van de stuwwallen die aangevoerd zijn door rivieren en landijs. De tweede categorie vuursteenvondsten is mogelijk afkomstig van plaatsen waar jagers/verzamelaars een tijdelijk kampement hebben gehad. Bij deze vondstgroep gaat het om vindplaatsen uit het late Midden-Paleolithicum (100.000 tot 90.000 voor heden). Het onderscheid tussen beide vondstgroepen is vaak niet of nauwelijks te maken. In theorie kunnen vondsten uit deze perioden overal binnen de gemeente worden aangetroffen waar de gestuwde of de oudere smeltwaterafzettingen dicht aan de oppervlakte liggen. Tijdens het geleidelijk warmer worden van het klimaat na de ijstijden veranderde het Gooi langzaam van een open toendra met lage struiken en grassen in een afwisselender landschap met loofbos op de hogere zandgronden en een moerassige vegetatie aan de voet van de stuwwallen. Van de jongere jager-verzamelaarculturen uit de het Mesolithicum (8800 - 4900 voor Chr.) is bekend dat ze over basiskampen beschikten op plaatsen van waaruit het goed mogelijk was om verschillende landschapstypen en -bronnen te exploiteren.11 De basiskampen liggen vaak in landschappelijke gradiëntzones zoals op de flanken van de stuwwallen en de smalle dekzandruggen in het holocene veengebied. Daarnaast lagen verspreid over de rest van het landschap kleinere kampementen voor speciale activiteiten zoals vissen en jagen. Verder bleek bij archeologisch onderzoek op de Bussumer7 8 9 10 11
Wimmers/van Zweden 1992, 22. Zoals in Veluwse zandverstuivingen, m.n. Heidinga 1987, 102-104; Schelling 1955, 18 Wimmers/van Zweden 1992, 58. Offerman-Heykens/Boelsma 1993, 6-15; Offerman-Heykens 1998, 37-45. Scholte Lubberink 1998, 121.
en Westerheide een duidelijke samenhang te bestaan tussen de aanwezigheid van keileemafzettingen of resten daarvan en vuursteenartefacten.12 Dit is te verklaren door de vuursteen in de keileem die de prehistorische mens gewonnen heeft om er zijn werktuigen van te kunnen maken. Inherent aan de levenswijze, waren de jagers-/verzamelaars nauwelijks van invloed op het hun omringende landschap. Ook de naar huidige maatstaven extreem lage bevolkingsdichtheid maakte dat deze mensen deel uitmaakten van de natuur zonder deze echt aan te tasten.
De eerste boeren (ca. 4200-2000 voor Chr.) Tijdens het Neolithicum (of jonge steentijd; 5300 - 2000 voor Chr.) vindt de overgang plaats van een op jagen, vissen en voedsel verzamelen gebaseerde levenswijze naar een levenswijze die voornamelijk gebaseerd is op landbouw. Deze overgang ging gepaard met een aantal technologische vernieuwingen en sociale veranderingen zoals de introductie van aardewerk en geslepen stenen bijlen, en het verruilen van het nomadische bestaan voor permanente nederzettingen. Aan het einde van deze periode, in het Late Neolithicum (2850 - 2000 voor Chr.), is de nieuwe bestaanswijze al in hoge mate uitgekristalliseerd en maken door ossen getrokken ploegen en wagens integraal onderdeel uit van het boerenbedrijf.13 Grafheuvels De Gooise heidevelden zijn bij archeologen vooral bekend vanwege de grafheuvels die er gevonden zijn. Voor enkele van deze grafheuvels staat vast dat ze uit het Late Neolithicum dateren. Het betreft begravingen van de enkelgraf- en klokbekercultuur. Ten tijde van de enkelgrafcultuur (2900 - 2400 voor Chr.) werden de doden liggend in hurkhouding in een graf bijgezet. Een deel van de graven werd met een grafheuvel bedekt. De enkelgrafcultuur werd vroeger ook wel standvoetbekercultuur genoemd naar de typerende beker die vaak in de graven meegegeven werd. Deze begravingswijze met grafheuvels en doden in hurkhouding werd ook gepraktiseerd door de mensen van de klokbekercultuur (2400-2000 voor Chr.). Uit deze periode zijn echter ook de eerste crematiebijzettingen in de grafheuvels bekend. Alhoewel inmiddels ook van de trechterbeker- en enkelgrafcultuur enkele metalen voorwerpen bekend zijn, worden deze tijdens de klokbekercultuur veel algemener. Zo is voor deze perioden onder meer het gebruik van dolken van arsenicumhoudend koper en goud aangetoond. De naam klokbekercultuur is te danken aan voor deze cultuurperiode kenmerkende keramiek die de vorm van een omgekeerde klok heeft.
Tongdolkje afkomstig uit een klokbekergraf aan de Erfgooiersstraat (collectie Goois Museum B240)
12 13
Wimmersen/van Zweden 1992, 68. Fokkens 2005, 358.
Nederzettingen Er zijn in het Gooi tot dusver nog geen nederzettingen uit deze periode opgegraven. De oudste indicatoren voor nederzettingen zijn afkomstig uit het zuiden van de gemeente Laren. Het betreft een drietal vindplaatsen met resten van prehistorisch bewoningsafval die verraden dat dieper in de bodem nederzettingsresten bewaard gebleven kunnen zijn. Het genoemde bewoningsafval bestond voornamelijk uit scherven van aardewerk uit de Trechterbekerperiode (3400-2900 voor Chr.). De agrarische bestaanswijze van de bewoners van de nederzettingen wordt geïllustreerd door de vondst van een fragment van een maalsteen voor graan. De drie nederzettingen bevinden zich in een relatief laag gelegen zone met haarpodzolgronden niet al te ver van plaatsen waar drinkwater dicht aan de oppervlakte kwam. Minder schaars maar niettemin zeldzaam zijn nederzettingsresten uit het Laat-Neolithicum (2900-2000 voor Chr.). Zo werd bij de gedetailleerde inventarisatie op de Wester- en Bussumerheide een zestal vindplaatsen onderscheiden waarvan het vermoeden bestaat dat het nederzettingen betreft.14 Landschap Doordat landbouw nu de belangrijkste bestaansbron was geworden, nam de invloed van de mens op het landschap sterk toe. In het vrijwel geheel met loofbos begroeide Gooi moest ruimte geschapen worden voor de akkers door stukken bos te kappen en/of af te branden. Na enkele jaren graanteelt waren de akkers uitgeput en moest er een nieuw stuk bos voor beakkering geschikt gemaakt worden. Het vee werd zowel in het bos als op de verlaten akkers geweid zodat het bos zich maar met moeite kon herstellen en plaatselijk heidevelden ontstonden. Voor het Gooi is de invloed van de vroege landbouwers op het landschap voor het eerst aantoonbaar in het Late Neolithicum.15 Uit analyse van grondmonsters met stuifmeelkorrels die genomen zijn uit bodemlagen onder grafheuvels blijkt dat de hogere delen van het Gooi destijds gekenmerkt werden door open plekken met gras en heide. De verspreid over de stuwwallen van het Gooi aangetroffen kunstig geslepen stenen bijlen uit het MiddenNeolithicum (4500-2900 voor Chr.) laten echter zien dat al eerder stukken bos plaats moeten hebben gemaakt voor akkers en nederzettingen.
14 15
Wimmersen/van Zweden 1992, 71. Wimmers/Groenman-van Waateringe/Spek 1993, 62-63.
Geslepen stenen bijlen uit het Midden Neolithicum (collectie Goois Museum B403 en 510)
Vroege en midden bronstijd (2000 - 1050 voor Chr.) Als we op het aantal bekende vindplaatsen afgaan, blijkt vanaf het einde van het Late Neolithicum een fase van intensieve bewoning van het Gooi aan te breken die duurt tot in de Vroege IJzertijd. De neolithische agrarische bestaanswijze werd voortgezet waarbij het geïntegreerde gemengd bedrijf in deze periode zich verder lijkt uit te kristalliseren. Dit geldt ook voor het gebruik van bronzen voorwerpen. De oudste bekende bronzen voorwerpen in Nederland dateren uit het Laat Neolithicum maar echt algemeen wordt het gebruik van het metaal pas in de Bronstijd. Uit Nederland zijn ongeveer 2400 prehistorische koperen en bronzen voorwerpen bekend.16 Wanneer we dit vergelijken met de om ons heen liggend landen gaat het om een bescheiden hoeveelheid. Brons vond vooral toepassing in de vorm van bijlen, zwaarden, dolken, lanspunten en sierraden. Daarnaast werden nog steeds vuurstenen dolken, sikkels en pijlpunten alsmede stenen hamers gebruikt. Begravingen De meeste plaatsen die al gedurende het Laat Neolithicum in gebruik waren, zijn in de Vroege en Midden Bronstijd opnieuw bezocht. Zo zette het gebruik om de doden behalve in vlakgraven ook onder grafheuvels te begraven zich voort. Wel neemt vanaf het begin van de Midden Bronstijd (1800 1050 voor Chr.) het aantal crematiegraven sterk toe. Ook het aantal grafheuvels lijkt in deze periode toe te nemen.17 Het Gooi is onder archeologen voor wat betreft de Bronstijd vooral bekend vanwege de grafheuvels met keramiek van de Hilversum-cultuur (ca. 1870-1530 voor Chr.). Deze cultuur is zo genoemd omdat de oudst bekende vindplaats in Hilversum ligt. Inmiddels is bekend dat Hilversum feitelijk in het uiterste noorden van het verspreidingsgebied van deze cultuur ligt. Dit verspreidingsgebied strekt zich uit over Midden- en Zuid-Nederland, Vlaanderen en een klein deel van NoordFrankrijk.18 16 17 18
Butler/Fokkens 2005, 384. Drenth/Lohof 2005, 449. Theunissen 1999, 210.
Aardewerk uit de Midden Bronstijd (collectie Goois Museum)
Nederzettingen Over de nederzettingen uit deze periode in het Gooi is nauwelijks iets bekend. Wel is op een aantal plaatsen dicht aan de oppervlakte aardewerk gevonden dat mogelijk afkomstig is van dieper in de bodem verborgen nederzettingsresten. Landschap Op grond van stuifmeelkorrelonderzoek blijkt dat de openheid van het landschap gedurende de Vroege en Midden Bronstijd lokaal is afgenomen ten opzicht van het Laat Neolithicum.19 De heide is in die periode dichter begroeid en minder vergrast dan voorheen en er is sprake van een overgang van het oorspronkelijke eiken-/lindebos naar een meer open eiken-/berkenbos. Deze veranderingen in de begroeiing wijzen op een voortschrijdende degradatie van de bodem.
Late bronstijd - vroege ijzertijd (1050 - 500 voor Chr.) Urnenvelden Deze periode wordt ook wel aangeduid met de term urnenveldentijd. In de Late Bronstijd voltrokken zich ingrijpende veranderingen in het bijzettingsritueel. Zo lijkt het bijzetten in grafheuvels nu voor de 19
Wimmers/Groenman-van Waateringe/Spek 1993, 62-63.
gehele gemeenschap gebruikelijk te worden en werd alleen nog gecremeerd. Voorheen was het begraven onder grafheuvels voorbehouden aan een selecte groep. Het aantal grafheuvels nam sterk toe waardoor, na enkele generaties begraven, uitgestrekte urnenvelden ontstonden. Wel zijn de grafmonumenten uit de urnenveldentijd (veel) kleiner dan in de voorgaande periode. Op de Westerheide ligt één van de grootste bekende urnenvelden van Nederland. Dit urnenveld herbergt een aantal grafheuvels die bijzonder rijk zijn aan nabijzettingen. Verder liggen ook op de Zuider- en de Hoorneboegse heide waarschijnlijk grafheuvels uit deze periode. Nederzettingen In het Gooi zijn tot dusverre geen aanwijzingen voor nederzettingen uit deze periode gevonden. Meestal wordt aangenomen dat de urnenvelden de collectieve begraafplaats van een lokale gemeenschap vormde in een nederzettingsterritorium met verspreide clusters "zwervende" boerderijen.20 De kleine boerengemeenschappen moesten zich met enige regelmaat verplaatsen omdat de akkers na verloop van tijd uitgeput raakten. De nederzettingen werden bij voorkeur aangelegd op de overgang van vochtiger naar droger gebied.21 Landschap Voor Hilversum is dit net als op overige Nederlandse zandgronden een periode van intensieve bewoning en toenemende degradatie van de bodem.22
Midden ijzertijd - Romeinse tijd (500 voor - 450 na Chr.) Afname aantal vindplaatsen Ten opzichte van de voorgaande perioden loopt het aantal bekende vindplaatsen sterk terug. Hierdoor werd wel aangenomen dat de bevolkingsdichtheid in het Gooi in de Midden IJzertijd sterk afneemt.23 De aanname berust geheel op het in onbruik raken van de urnenvelden en het ontbreken van jongere IJzertijdgrafvelden. Aan de vermindering van het aantal vindplaatsen lijken echter naast demografische ook ideologische redenen ten grondslag te liggen. Op de Nederlandse zandgronden worden al aan het einde van Vroege IJzertijd enkele veranderingen ingezet in de wijze waarop de overledenen ter aarde worden besteld.24 Zo lijkt het aantal graven met randstructuren af te nemen wat suggereert dat geen grafheuvels meer werden opgeworpen. Verder zijn de crematieresten steeds minder vaak bijgezet in urnen. Door het ontbreken van grafheuvels, urnen en randstructuren is de ontdekkingskans sterk verminderd. Hoewel dergelijke vindplaatsen in het Gooi tot dusver ontbreken, werden elders op enige afstand van bestaande urnenvelden nieuwe kleinere grafvelden ingericht. Deze
20 21 22 23 24
Roymans/Gerritsen 2002, 378. Schinkel 2005, 519. Vergelijk: Wimmers/van Zweden 1992, 112; Roymans/Gerritsen 2002, 378-384: Spek 2004, 140; Wimmers/van Zweden 1992, 114. Hessing/Kooi 2005, 650.
werden niet langer door vele opeenvolgende generaties gebruikt en lijken nog maar een klein gedeelte van de lokale gemeenschap een laatste rustplaats geboden te hebben.25 Het lege Gooi? Ook uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd (250 voor - 450 na Chr.) zijn voor wat het Gooi betreft erg weinig vindplaatsen bekend. Daarnaast zijn tot dusver nog slechts enkele Romeinse importvondsten aan het licht gekomen. In aanmerking moet echter worden genomen, dat de meest algemene vondstcategorie uit deze periode bestaat uit aardewerkfragmenten zonder tijdspecifieke kenmerken dat vrijwel niet te onderscheiden is van aardewerk uit de periode Late Bronstijd - Vroege IJzertijd. Verder is het niet vreemd dat tot dusver uit het Gooi slechts enkele Romeinse importvondsten bekend zijn. De kans om dergelijke vondsten aan te treffen is erg klein. Boven de grens van het Romeinse rijk - de Limes - worden Romeinse vondsten voornamelijk gevonden tijdens grootschalige opgravingen en dan vooral nog ónder oude akkers met plaggendek. In Hilversum zijn de oude akkers onder de bebouwing verdwenen.
Middeleeuwen (450 - 1500 na Chr.) Over de bewoning van het Gooi gedurende de eerste eeuw na de Romeinse tijd weten we vrijwel niets. In heel Nederland was destijds onmiskenbaar een daling van het aantal inwoners te zien. Verder wordt bij stuifmeelonderzoek telkens weer geconstateerd dat cultuurgrond in deze periode op grote schaal in onbruik raakte waardoor het bos zich deels herstelde.26 De discussie omtrent de oorzaken van deze bevolkingsafname is nog volop gaande. In ieder geval ligt het voor de hand dat de onrust in de nadagen van het Romeinse rijk en de daarmee samenhangende bevolkingsbewegingen ook in het Gooi gevolgen hebben gehad. Vanaf het midden van de 6de eeuw begint een hernieuwde kolonisatie van de voorheen verlaten gebieden die gevolgd wordt door geleidelijke agrarische expansie en bevolkingsgroei. Mogelijk dat Hilversum al vroeg tijdens dit proces van groei en expansie ontstaan is. De naam Hilversum verwijst vanwege het heem-suffix naar een Vroeg Middeleeuwse ouderdom. Gedurende de Volle en Late Middeleeuwen zette de agrarische expansie en bevolkingsgroei zich verder voort. Het is de periode van de grote veenontginningen en het opkomen van de eerste steden.
Grafvondsten Eén van de bekendste binnen de bebouwde kom van Hilversum liggende vindplaatsen, is een grafveldje uit de 7de/8ste eeuw dat gevonden is op een terrein aan de Liebergerweg. De graven zijn ontdekt en leeggehaald door arbeiders die betrokken waren bij de bouw van een nieuw fabriekscomplex in de jaren 1918-1922. De vondsten zijn deels bewaard gebleven omdat ze opgekocht werden door de man van een medewerkster van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Helaas bleek het niet meer mogelijk om alle vondsten nog te achterhalen. Tot de uit het grafveld afkomstige vondsten die gered zijn behoren onder meer rijk gedecoreerde glazen kralen, enkele zwaarden, twee lanspunten en een glazen tumbler.27 Er is geen menselijk botmateriaal behouden gebleven. Het door de 25 26 27
Hiddink 2003, 6-11. Bitter 1991, 330 Mensch 1993, 105-106; Ypey/Bakker 1968, 84-86.
arbeiders gevonden bot was slecht geconserveerd. Volgens een later opgetekend verslag van de berging viel het als los zand uit elkaar. Ook elders in Hilversum zijn grafvondsten uit de Vroege Middeleeuwen gedaan. Zo werd in 1934 aan de zuidwestzijde van het eerder beschreven urnenveld op de Westerheide een crematiegraf met knikwandpot gevonden.28 Bij de aanleg van enkele van de vroegmiddeleeuwse graven lijkt men aansluiting te hebben gezocht bij het veel oudere prehistorische grafveld. Dit fenomeen wordt wel vaker waargenomen tijdens archeologisch onderzoek.
Zeldzame glazen tumbler afkomstig van het grafveld aan de Lieberbergweg (collectie Goois Museum B218)
Nederzettingen In 1932 werd vlak bij het eerder beschreven urnenveld op de Westerheide door een amateur-historicus een nederzetting uit de Volle Middeleeuwen ontdekt. Naar aanleiding van deze ontdekking zijn in de jaren 1937-1938 enkele proefsleuven en een opgravingsput aangelegd. Daarbij werd onder meer de tot dusver oudste in Hilversum opgegraven gebouwplattegrond opgegraven. Deze dateert op basis van het gevonden aardewerk uit de 12de/13de eeuw. Ook aan het begin van de jaren 1970 en 1990 is op het terrein onderzoek naar de archeologische resten gedaan. Tijdens de laatste campagne is met name het landschap waarin de vindplaats ligt onder de loep genomen en was het mogelijk om de bij de nederzetting horende waterputten en akkers in kaart te brengen. Het nederzettingsterrein lijkt zich uit strekken over het gehele gebied tussen de Lange Heul en de Aardjesberg. Mogelijk gaat het om het historisch overgeleverde Wolfsbergen.29 Dit is een dorp dat aan het begin van de 14de eeuw samen met de overige Gooise dorpen genoemd wordt om daarna direct weer uit de schriftelijke bronnen te verdwijnen. Wanneer de nederzetting opgegeven werd, is niet precies bekend maar op basis van archiefstukken kan geconcludeerd worden dat het gebied aan het begin van de 15de eeuw niet meer bewoond was. 28 29
Bakker/Ypey 1964, 40-53. Van Zweden 1993, 111-113.
Dat nederzettingen na verloop van tijd verlaten werden, om elders een nieuwe woonplaats te stichten was ook in de Middeleeuwen niet ongebruikelijk. Zo lijkt de ligging van de meeste Gooise akkers en nederzettingen aan het einde van de Volle Middeleeuwen te verschuiven van de hogere delen van de stuwwallen naar de flanken.30 Deze beweging van de hoogste delen van heuvels en dekzandruggen naar de flanken is ook elders op de zandgronden vastgesteld. Niet zelden kwam dankzij de verschuiving de kerk met bijbehorende begraafplaats buiten het dorp te liggen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd met de oude kerk van Laren. Aan het einde van de 12de eeuw werd ter hoogte van de huidige Janskapel een kerk gesticht. Bij deze kerk lag oorspronkelijk ook de voorganger van het huidige Laren. Nadat Laren naar de huidige positie op de flank van de stuwwal was verschoven, werd omstreeks 1500 een nieuwe kerk gebouwd waardoor de oude haar functie grotendeels verloor. De Hilversumse situatie lijkt echter af te wijken van de andere Gooise dorpen doordat het ook in later tijden boven op de stuwwal is blijven liggen. Het hart van de historische dorpskern Tijdens opgravingen op de kerkbrink werd naast de 15de eeuwse toren van de Grote kerk een fundament uit 13de eeuws baksteen gevonden.31 Dergelijke fundamenten zijn kenmerkend voor kerken en zware verdedigbare bouwconstructies. Uit schriftelijke bronnen is bekend dat op de Kerkbrink in de Middeleeuwen een kapel en mogelijk ook een versterkte woontoren heeft gestaan.32 Boerderijen werden destijds nog van hout gemaakt. Deze archeologische resten én het gegeven dat alle oude wegen op de Kerkbrink samenkomen, maken duidelijk dat hier het centrum van het middeleeuwse dorp moet hebben gelegen. Landschap In de Volle en Late Middeleeuwen (1000 - 1500 na Chr.) raakt de invloed van de mens op het landschap in een stroomversnelling. Onderzoek van grondmonsters met stuifmeelkorrels uit de Volleen Late Middeleeuwen wijzen op een drastisch ingrijpen van de mens in de bosvegetatie met een sterke uitbreiding van het heide- en akkerareaal.33 Verder werden de aan de voet van de stuwwallen gelegen veengebieden ontgonnen, waardoor het landschap binnen enkele eeuwen volkomen veranderde van een met struiken en heide begroeid hoogveenlandschap in de grazige weiden met opstrekkende verkaveling die we nu zo goed kennen van het Noord-Hollands/Utrechts veenweidegebied. Ook werd een begin gemaakt met commerciële winning van turf, een handwerk dat met name in de Nieuwe Tijd een grote vlucht zou nemen.
30 31 32 33
Wimmers/van Zweden 1992, 125-126. Pelgrim 1993, 92-94. Dral 1993, 120. Wimmers/Groenman-van Waateringe/Spek 1993, 66-67.
Late middeleeuwen, nieuwe en nieuwste tijd Heidevelden, zandverstuivingen en de onder de bebouwing verdwenen Hilversumse eng De toename van het heide- en akkerareaal ten koste van bos zette zich ook na de Middeleeuwen voort. Hierdoor was in het Gooi al snel ook het laatste bos verdwenen.34 Op topografische kaarten uit de 17de en 18de eeuw is goed te zien dat de historische kern van Hilversum destijds omringd werd door een uitgestrekt akkercomplex. Doordat op de akkers perceelrand-begroeiing ontbrak en het bos al vroeg verdwenen was, kenmerkte het landschap zich door een grote openheid. Om deze oude bouwlanden die in het Gooi engen worden genoemd - lagen de gemeenschappelijk gebruikte heidevelden. Zonder afbreuk te willen doen aan de dynamiek van het agrarisch landschap en de destijds gebruikelijke gemengde bedrijfsvoering is deze situatie in grote lijnen typerend voor de gehele tijd van de Late Middeleeuwen tot aan het midden van de 19 de eeuw.35 Kenmerkend voor oude akkers op de zandgronden zoals de Hilversummer Eng is de aanwezigheid van een plaggendek.36 Dat is een dikke laag die ontstaan is door eeuwenlange bemesting met plaggen. Op de relatief onvruchtbare zandgronden van het Gooi was plaggenbemesting lange tijd dé methode om de kwaliteit van de grond te verbeteren. Vanaf de Late Middeleeuwen tot in de 19de eeuw werden jaar in jaar uit vele karrenvrachten met een mengsel uit plaggen en dierlijke mest over de akkers uitgereden. De plaggen werden gestoken op de heide die ook als weidegrond diende. De heide, de Hilversumse meent en de langs de Zuiderzee gelegen maatlanden (hooilanden) werden gemeenschappelijk beheerd door de Erfgooiers.37 Dit was een beperkte groep inwoners van het Gooi die op basis van hun afstamming gerechtigd waren om de heide- en weidegronden te gebruiken. Elders op de zandgronden staan dergelijke organisaties van gerechtigden bekend onder de naam marke. Ondanks dat marke-organisaties zoals de Erfgooiers het beheer door middel van regels en wetten probeerden te reguleren werd de heide plaatselijk dermate intensief gebruikt dat de vegetatie er geheel verdween. Hierdoor kwam het zand - net als in de ijstijden - onbeschermd aan de oppervlakte te liggen en kon de wind het verplaatsen waardoor er opnieuw sprake was van duinvorming. Vermoedelijk zijn al in de Prehistorie kleinere zandverstuivingen opgetreden tijdens perioden met intensieve bewoning. Deze zullen echter duidelijk minder omvangrijk zijn geweest dan verstuivingen in de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Ontginning van het veen Zoals reeds vermeld bij de korte beschrijving van de Gooise geologie, wigde het veen op een hoogte van ca 3 m +NAP uit tegen de stuwwallen van het Gooi. Sinds de Late Middeleeuwen werd het veen ontwaterd ten behoeve van de landbouw waardoor het maaiveld daalde als gevolg van klink en oxidatie. Verder is veel veen weggegraven om als brandturf te kunnen gebruiken. Eenmaal gedroogd is veen een prima brandstof. Een fors deel van het veen is dan ook via de schoorstenen van de opkomende West-Nederlandse steden in rook opgegaan. Vanaf de 16de eeuw vond de turfwinning in toenemende mate ook plaats met behulp van een baggerbeugel waarmee ook onder het oppervlaktewater turf kon worden weggegraven. Het ten westen van het Gooi liggende Loosdrechtse plassengebied getuigt nog van de grootschalige winning van brandturf met de baggerbeugel. Dankzij de ontginning en de turfwinning is vrijwel al het binnen de gemeente liggende veen verdwenen. Voorbeelden van gebieden waar vroeger veen lag, zijn Kerkelanden en het gebied om het 34 35 36 37
Omstreeks 1601 was het laatste oorspronkelijke bos verdwenen (Harten 1976, 100). Over de dynamiek van de landbouw bijv. Bieleman 1992 87-93; Spek 2004 980-982. In de literatuur worden deze meestal esdek genoemd. Zie echter Spek 2004, 656-658. Kos 2004, 10; Meyer 1994, 94.
landgoed Einde Gooi (Tweede Blok). De huidige Hilversumse wijk Kerkelanden beslaat slechts een klein deel van het gebied dat vroeger met dezelfde naam werd aangeduid. De naam Kerkelanden is afkomstig van de kerk van Naarden waaraan destijds en groot deel van de pachtopbrengsten ten goede kwam.38 Het in dit gebied gelegen veen werd ontwaterd, weggegraven, en als brandturf verkocht waarna het gebied ontgonnen werd. Het direct ten zuidoosten van de Kerkelanden liggende gebied om Einde Gooi werd tijdens de ontginningen aangeduid als het Tweede Blok. Hier lag oorspronkelijk eveneens een laag veen. De ontginning van het tweede blok verliep beduidend langzamer en minder succesvol dan de ontginning van Kerkelanden.39 Dankzij verschillende ontginningspogingen is het gebied nog steeds relatief sterk geaccidenteerd. Op dit moment ligt alleen in de Hilversumse Meent en in het uiterste zuidwesten bij Loosdrecht nog veen. Leem-, grind- en zandafgravingen Gedurende de gehele geschiedenis is het Gooi een belangrijk afbouwgebied van delfstoffen geweest. Al tijdens het Meso- en Neolithicum werden de Gooise keileemvoorkomens opgezocht om vuursteen uit te winnen. Ook de winning van zand, leem en grind door de locale bevolking is van alle tijden en ging door tot aan het begin van de 20ste eeuw. Deze naar huidige maatstaven kleinschalige winning heeft in het huidige landschap tal van sporen achtergelaten. Met uitzondering van de wat grotere groeven zoals op de Wester- en Zuiderheide in de gemeente Laren zijn deze tot dusver niet in kaart gebracht. Van een geheel andere orde van grootte was de commerciële afgraving van zand dat voornamelijk gebruikt werd bij de uitbreiding van Amsterdam.40 Deze afgravingen namen vanaf de eerste decennia van de 17de eeuw een hoge vlucht. Vrijwel overal langs de westzijde van de stuwwal van Hilversum zijn wel afzandingen geweest. Het langs de westgrens van de gemeente gelegen gebied met buitenplaatsen in 's-Gravenland is hierdoor grotendeels afgegraven. De afgraving langs de Gooise Vaart sneed het diepst in de stuwwal in. Omstreeks 1650 kreeg Hilversum door middel van deze vaart aansluiting op het uitgestrekte net van vaarwegen en werd het eenvoudiger om het zand naar Amsterdam te varen. Naarmate de afzanding vorderde, werd de Gooise Vaart in oostelijke richting verlengd en diep ingegraven in de stuwwal. Op de plaats waar de zandgroeve op zijn breedst was, ligt nu de Hilversumse haven. Een bijzonder omvangrijke zandafgraving ligt langs het spoor op de Bussumer Heide. Op het terrein van de spoorwegen werd tussen 1887 en 1971 een enorme hoeveelheid zand weggraven waardoor de afgraving nu plaatselijk 800 m breed is.41
De snelle veranderingen van Hilversum na 1850 In de loop van de 19de eeuw verloor de gemeente in relatief korte tijd haar agrarische karakter. In 1836 en 1843 werd in totaal ca. 1/3 deel van de Gooise heide overgedragen aan de Domeinen. Het merendeel daarvan lag in het zuiden en zuidoosten van de gemeente. Kort na de overdracht werden de gronden door de Domeinen verkocht. De meeste grond ging naar particulieren die er meestal direct naaldbos op zetten. Vanaf 1860 nam ook de omzetting van weinig rendabel akkerland in hakhout sterk
38 39 40 41
Meyer 1994, 96. Meyer 1981, 46. Harten 1976, 105. Van Zweden 1993, 113.
toe zodat het voorheen zo kenmerkende open-akkergebied een meer gesloten karakter kregen.42 De bosaanplant zette zicht voort tot in de 50er jaren van de vorige eeuw. In 1874 was de spoorlijn Amsterdam-Hilversum-Amersfoort voltooid. Dankzij deze verbinding werd het Gooi nu een attractieve woonplaats voor Amsterdammers.43 In eerste instantie werd Hilversum een vestigingslocatie voor beter gesitueerde villabewoners, later kwamen ook andere groepen woonforensen. De uitbreidingen van de snel groeiende stad gingen ten koste van de engen die daarom uiteindelijk geheel onder de bebouwing verdwenen.
1.1
Overzicht Archeologische perioden
begin -
einde
periode
1750 na Chr. - heden 1500 na Chr. - 1750 na Chr.
Nieuwste tijd Nieuwe tijd
1300 na Chr. - 1500 na Chr. 1000 na Chr. - 1300 na Chr. 450 na Chr. - 1000 na Chr.
Late Middeleeuwen Volle Middeleeuwen Vroege Middeleeuwen
270 na Chr. - 450 na Chr. 70 na Chr. 270 na Chr. 12 voor Chr. - 70 na Chr.
laat-Romeinse tijd midden-Romeinse tijd vroeg-Romeinse tijd
250 voor Chr. - 12 voor Chr. 500 voor Chr. - 250 voor Chr. 775 voor Chr. - 500 voor Chr.
Late IJzertijd Midden IJzertijd Vroege IJzertijd
1050 voor Chr. - 775 voor Chr. 1800 voor Chr. - 1050 voor Chr. 2000 voor Chr. - 1800 voor Chr.
Late Bronstijd Midden Bronstijd Vroege Bronstijd
5300 voor Chr. - 2000 voor Chr. 8800 voor Chr. - 4900 voor Chr.
Neolithicum Mesolithicum
35000 BP 300000 BP -
Laat-Paleolithicum Midden-Paleolithicum
42 43
9200 voor Chr. 35000 BP
Harten 1976, 106. Wimmers/van Zweden 1992, 136.
2. Archeologische Verwachtingskaart Hilversum
44
Verwachting of trefkans Wat is verwachting of trefkans? Er wordt gesproken van hoge, middelhoge en lage verwachting of trefkans als de waarde van een locatie niet bekend is omdat er (nog) geen onderzoek en waardering heeft plaatsgevonden. De trefkans refereert niet aan de waarde van het erfgoed. De trefkans geeft aan in welke dichtheid het archeologische erfgoed vermoedelijk ligt. Daarom is de vaststelling van de verstoringoppervlakte (m2) op grond van de trefkans van belang. Kennis van de bodemopbouw en de ervaring op welke diepte het erfgoed ligt, geeft een indicatie van de verstoringdiepte (cm).
Indicatieve Kaart Archeologische Waarden gebied buiten de bebouwde kom De meeste archeologische resten zijn door ligging in de ondergrond, begroeiing en bebouwing aan het oog onttrokken, en we moeten er van uitgaan dat het grootste deel van het bodemarchief nog onontdekt in de bodem ligt. De te verwachten ligging van nog niet ontdekte archeologische resten is voor heel Nederland in kaart gebracht op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). Verder is voor het Gooi een oudere verwachtingskaart beschikbaar die gemaakt is in het kader van een onderzoek op de terreinen van het Goois Natuur Reservaat (GNR).45 De IKAW heeft een vrij grove schaal (1:50.000) en geeft alleen een overzicht van
44
45
Ivo Vosses (ACVU-HBS); Michel Lascaris (ACVU-HBS); Stichting Steunpunt Cultureel Erfgoed NoordHolland. Wimmers/van Zweden 1992, 193-195
de verwachtingen in de niet bebouwde gebieden. De IKAW vormt, naast kennis en vondstmeldingen, een uitgangspunt voor een nadere specificatie van de verwachting op plaatselijk niveau.
1:50.000 Uitsnede IKAW, Hilversum
Beschermde archeologische monumenten terreinen van archeologische waarde Op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) staan de op grond van de Monumentenwet 1988 beschermde archeologische monumenten. We kennen ook terreinen waarvan de waarde bekend is en die als behoudenswaardig zijn gewaardeerd. Er zijn vier waarderingscategorieën: terreinen van zeer hoge archeologische waarde (een aantal zijn inmiddels beschermd), terreinen van hoge archeologische waarde, terreinen van archeologische waarde, en terreinen van archeologische betekenis.
1: 50.000 Kaart met monumenten, terreinen van archeologische waarde en vondstmeldingen Hilversum
Vondstmeldingen en ARCHIS In Hilversum zijn tientallen vindplaatsen en waarnemingen geregistreerd met materiële vondsten uit verschillende perioden. Bij deze vindplaatsen gaat het om onderzoeksgegevens en oppervlaktevondsten afkomstig van akkers, zichtbare relicten zoals grafheuvels en toevalsvondsten die aan het licht zijn gekomen tijdens grondverzet. Krachtens de Monumentenwet is de vinder van (toevals)vondsten verplicht om deze te melden. Deze vondsten en waarnemingen worden geregistreerd in ARCHIS, een databank met gegevens over alle bekende archeologische vindplaatsen en terreinen in Nederland die geïntegreerd is in een Geografische Informatie Systeem (GIS). Dankzij dit systeem kunnen gegevens over bekende vindplaatsen gekoppeld worden aan kaartondergronden die ook in ARCHIS beschikbaar zijn. De meeste meldingen zijn afkomstig van, of uit de omgeving van, grafheuvels op de heidevelden. De relatief goed zichtbare grafheuvels op de heide hebben altijd al een magische aantrekkingkracht uitgeoefend op zowel archeologen als geïnteresseerde heemkundigen. Verder is bij vergelijking van de kaart van omstreeks 1850 met de huidige situatie te zien dat de meldingen met name geconcentreerd zijn op plaatsen die ontkomen zijn aan de grootschalige beplanting met naaldhout die plaatsvond in de 19de eeuw. Ook hier lijkt zichtbaarheid een rol gespeeld te hebben. Een ander soort selectie heeft plaatsgevonden in het Corversbos. Hier ligt een aantal meldingen van midden-paleolithische vuursteenvondsten op akkers geconcentreerd. Het aantal meldingen en de verspreiding ervan is niet representatief voor de werkelijke omvang van het bodemarchief van Hilversum.
Archeologische Verwachtingskaart Hilversum In de gemeente zijn meerdere vindplaatsen bekend met materiele vondsten uit verschillende perioden. Toch is te verwachten dat een groot gedeelte van de archeologische resten nog onontdekt in de bodem ligt. Uitgaande van de gedachte dat er een verband bestaat tussen het oorspronkelijke landschap, de locatiekeuze en bestaande vindplaatsen, is het mogelijk om te voorspellen waar de trefkans op nog onontdekte archeologische resten het grootst is. Het grondgebied van Hilversum is ingedeeld in de volgende gebieden. 1. De oude dorpskern, gebied van hoge archeologische waarde 2. De bebouwde kom buiten de oude dorpskern 3. Het onbebouwde (buiten)gebied Door het ACVU-HBS zijn twee verwachtingskaarten gemaakt voor de bebouwde kom van Hilversum. Eén kaart voor de historische dorpskern binnen de grenzen van omstreeks 1850 en een tweede kaart voor het na omstreeks 1850 bebouwde gebied. In de hierna volgende tekst zal voor beide verwachtingskaarten een aparte toelichting worden gegeven. Dit is nodig omdat de kaarten sterk verschillen voor wat betreft uitgangspunten en waarderingsmethode. Eerst wordt toelichting gegeven op de in het kader van dit project gemaakte archeologische verwachtingskaart voor de Oude Dorpskern. Vervolgens wordt ingegaan op de kaart voor het veel
omvangrijker na ca. 1850 gebouwde deel van de gemeente. Tenslotte wordt de gespecificeerde verwachtingskaart voor het onbebouwde (buiten)gebied besproken. Het onbebouwde gebied is in vijf deelgebieden onderverdeeld.
Archeologische verwachtingskaart bebouwde kom Hilversum 1: 25.000
2.1 De verwachtingskaart voor de oude dorpskern De Hilversumse dorpskern van rond 1850 is op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Holland aangegeven als een terrein met een hoge archeologische waarde. Gezien het schaalniveau van deze kaarten ontbreekt het de gemeente Hilversum aan een instrument om op het niveau van wijken en percelen te kunnen beoordelen of rekening moet worden gehouden met archeologische resten in de bodem. Daarom is voor het gebied van de oude dorpskern een meer gedetailleerde archeologische verwachtingskaart opgesteld. De archeologische verwachting wordt voornamelijk bepaald door eerdere archeologische waarnemingen in de omgeving en door de landschappelijke gesteldheid. Voor de gehele bebouwde kom van Hilversum is kennis van deze beide factoren gering. Door de bebouwing beslaat de stad op de bodemkaart en geomorfologische kaart een witte vlek. Daarnaast is in de Oude Dorpskern weinig archeologisch onderzoek uitgevoerd en zijn er nauwelijks archeologische waarnemingen gedaan. Tegelijkertijd kunnen we op basis van het feit dat er vanaf de Late Middeleeuwen continu bewoning heeft plaatsgevonden, talrijke bewoningssporen in de bodem verwachten. Het is dan ook hierom dat de hele bebouwde kom van rond 1850 als een terrein van hoge archeologische waarde is gekenmerkt en dat bij de vervaardiging van de archeologische verwachtingskaart is uitgegaan van een hoge archeologische verwachting. Alleen met het in kaart brengen van de verstoring op perceelsniveau kan dit gebied met een hoge archeologische verwachting genuanceerd en gedetailleerd worden.
Archeologische verwachtingskaart Oude Dorpskern Hilversum
Archeologische Verwachtingskaart Oude Dorpskern Hilversum
Verstoring van het bodemarchief Uitgaande van de hoge archeologische waarde, is tijdens dit onderzoek geïnventariseerd waar (sub-) recente bodemroerende activiteiten een verstorende invloed op het Hilversumse bodemarchief hebben gehad. Deze verstoringen zijn te definiëren als plaatsen waar de oorspronkelijke gelaagdheid van de bodem door (sub-)recent menselijk handelen is aangetast, als gevolg waarvan de kans op het aantreffen van intacte archeologische vindplaatsen geringer is geworden. Te denken valt daarbij aan ontgrondingen in het kader van bouwwerkzaamheden, kelders, fundamenten en leidingen. Vrijwel de gehele Oude Dorpskern van Hilversum is intussen dicht bebouwd. Echter, de aanwezigheid van een dichte bebouwing betekent niet automatisch dat de bodem zodanig is verstoord dat de archeologische relicten in de ondergrond niet meer in context aangetroffen en bestudeerd kunnen worden. Een mooi voorbeeld van het tegendeel vinden we in het centrum van Hilversum zelf, waar in 2002 en 2003 door het ARC uit Groningen een opgraving is uitgevoerd op de Kerkbrink, ter plekke van de uitbreiding van het Museum. Omdat hier eerder ook een school had gestaan (van ca. 1750 tot 1930) was de verwachting dat het bodemarchief grotendeels of geheel verstoord zou zijn, hetgeen tijdens de opgraving geenszins het geval bleek te zijn. Tussen de fundamenten van de school bleken goed geconserveerde archeologische sporen en structuren te liggen.46 Onder een bebouwd perceel kunnen dus wel degelijk behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. In dit kader is het zinvoller om te kijken naar de aanwezigheid van kelders. Bij de aanleg van een kelder kunnen we er zeker van zijn dat het bodemarchief ter plekke volledig is verstoord. Belangrijk onderdeel van het vervaardigen van deze verwachtingskaart bestond dan ook uit het traceren van kelders (ook van inmiddels weer gesloopte) en het bepalen van hun omvang. Dit in combinatie met de omvang van de bebouwing zou op perceelniveau een betrouwbare indicatie moeten opleveren voor de te verwachten verstoring van het daar aanwezige archeologische bodemarchief.
Werkwijze Begrenzing onderzoeksgebied Het onderzoeksgebied komt overeen met het gebied dat op de AMK is aangegeven als een terrein met een hoge archeologische verwachting. De begrenzing van dit terrein is afgeleid van de dorpskern van Hilversum zoals dat op de historische kaart 1849-1859 te zien is. De begrenzingen zijn wel aangepast aan de huidige perceelsgrenzen, omdat verstoring van de bodem in principe op perceelsniveau is bekeken en alleen complete percelen in het onderzoeksgebied zijn opgenomen. De ene keer is de begrenzing zo aangepast dat een perceel wel, de ander keer niet bij het onderzoeksgebied is getrokken. Het totale gebied heeft een oppervlakte van 56,6 ha. Digitale bestanden Er is gebruik gemaakt van digitale kaartbestanden (de Kadastrale Kaart en de Huisnummerkaart) van Hilversum. Op basis van deze twee kaartbestanden is een viertal kaartlagen in MapInfo aangemaakt. 1. Kadaster Dit is de basiskaart, bestaande uit ca. 900 percelen. Het is een vereenvoudigde versie van de gemeentelijke digitale kadastrale kaart, vereenvoudigd in die zin dat percelen in enkele gevallen zijn samengevoegd tot grotere eenheden, vooral daar waar de bebouwing zich over meer dan één perceel 46
Roller et al. 2003, 9.
uitstrekt. Het winkelcentrum Hilvershof bijvoorbeeld, beslaat meer dan vier percelen; voor het overzicht zijn deze samengevoegd tot één object op de kaart. Naast de geografische objecten (in ons geval dus percelen) bevat deze kaartlaag ook een databestand. Per perceel is hierin informatie opgenomen over de bebouwing, onderkeldering en verstoring van het betreffende perceel. De volgende velden zijn in deze database opgenomen: type, kelder, bebouwing, verstoring, verstoring-code en opmerkingen. De precieze inhoud van deze velden komt in het onderstaande aan de orde.
2. Bebouwing In deze kaartlaag is de bebouwing opgenomen, afkomstig van de digitale Huisnummerkaart van de gemeente. Deze kaartlaag is gebruikt om te berekenen welk percentage van een perceel bebouwd is. 3. Huisnummers Kaartlaag met straatnamen en huisnummers, afkomstig van de digitale Huisnummerkaart van de gemeente. Deze kaartlaag is puur ter oriëntatie en informatie gebruikt. 4. Begrenzing-bewerkt De begrenzing is afkomstig van de AMK, maar dan, zoals in het bovenstaande al aangegeven, waar noodzakelijk aangepast aan perceelsgrenzen.
Raadpleging bouwvergunningen Om na te gaan of een gebouw onderkelderd is en in welke mate, zijn in het Streekarchief Gooi- en Vechtstreek de bij bouwvergunningen behorende bouwtekeningen op microfiches geraadpleegd. Van ca. 700 percelen is vastgesteld of er een kelder aanwezig is en, zo ja, hoe groot deze is; van ca. 200 percelen was dit om uiteenlopende redenen niet mogelijk. In dat geval ontbrak meestal van het betreffende perceel een bouwvergunning (met name van gebouwen van vóór 1880, het eerste jaar van het archief bouwvergunningen), of was de informatie op de tekeningen niet toereikend genoeg om de aanwezigheid van een kelder vast te stellen of uit te sluiten. De gezamenlijke oppervlakte van de percelen waarvan niet vastgesteld kon worden of er wel of geen kelder is betreft echter nog geen 9 % van de totale oppervlakte van het onderzoeksgebied; op het totaalbeeld heeft deze lacune dan ook niet veel invloed. Voor het bepalen van de mate van verstoring (zie onder) is er 'veiligheidshalve' (ter voorkoming van het ongezien verloren gaan van erfgoed) van uitgegaan dat de bebouwing op deze percelen geen kelder heeft gekend. Wanneer wel de aanwezigheid van een kelder, maar niet de omvang ervan bepaald kon worden, is de omvang 'veiligheidshalve' vastgesteld op 0-24 % van de bebouwde oppervlakte.
Classificatie bebouwing Voor het bepalen van de verstoring van de bodem is het in de eerste plaats noodzakelijk na te gaan of een perceel bebouwd is en, zo ja, welk percentage van dat perceel. Voor het vaststellen van dit percentage is in MapInfo de oppervlakte van het perceel en de bebouwing erbinnen berekend. Deze percentages zijn vervolgens onderverdeeld in een vijftal klassen, waaraan een code is toegekend. Deze code is telkens ingevoerd in het veld 'bebouwing' van de kaartlaag kadaster. code
percentage bebouwd
0
niet bebouwd
1 2 3 4
0-24 % 25-49 % 50-74 % 75-100 %
Onderverdeling in klassen en codering voor het percentage bebouwing van een perceel
Classificatie onderkeldering In het geval van kelders is bekeken welk percentage van de bebouwing is onderkelderd en ook hier zijn de percentages onderverdeeld in vijf klassen met elk een code. Anders dan bij het percentage bebouwing, kon het percentage dat onderkelderd is niet exact berekend worden. De informatie is immers van microfiche afkomstig en hoewel in theorie mogelijk, is het ondoenlijk dit steeds exact op te meten. Door de onderverdeling in deze vijf klassen bleek het echter relatief eenvoudig te bepalen tot welke klasse een kelder behoorde. Bij twijfel is een kelder tot de laagste van de mogelijke klassen gerekend. De codes zijn per perceel opgenomen in het veld 'kelder' van de kaartlaag kadaster. Soms is weliswaar geen sprake van een kelder, maar kon wel vastgesteld worden dat het aanwezige reliëf dermate was geëgaliseerd dat het bodemarchief toch verstoord moet zijn. In deze gevallen is een code toegekend alsof het gebouw onderkelderd is. code
percentage onderkelderd
0 1 2 3 4
geen kelder 0-24 % 25-49 % 50-74 % 75-100 %
Onderverdeling in klassen en codering voor het percentage onderkeldering van een gebouw
Typen percelen Welke code voor bebouwing en onderkeldering wordt ingevoerd en later meeweegt bij het vaststellen van de verstoring, hangt ook af van het type perceel. In het databestand bij de kaartlaag kadaster is dit ingevoerd in veld 'type'. De percelen zijn onder te verdelen in een vijftal typen. 1. Bebouwing Percelen die bebouwd zijn, volgens bovenstaande codering 2. Bestrating Straten, maar ook percelen die niet bebouwd, maar bestraat zijn (zoals parkeerterreinen). Codering voor onderkeldering 0 en voor bebouwing 2. Er kan namelijk wel verstoring verondersteld worden, met name door leidingen en mogelijk vanwege voormalige bebouwing. 3. Spoor Dit betreft alleen het spooremplacement bij het NS-station Hilversum. Normale codering, in dit geval voor onderkeldering 1 en voor bebouwing 1. 4. Voormalige bebouwing Percelen die niet bebouwd zijn, maar waarvan aangetoond kon worden dat ze in het verleden wel bebouwd zijn geweest. Codering voor bebouwing en onderkeldering volgens bovenstaande codering, alsof het betreffende perceel nog steeds bebouwd zou zijn. 5. Niet bebouwd
Percelen die momenteel niet bebouwd zijn en voor zover bekend ook in verleden niet bebouwd waren. Codering voor zowel bebouwing als onderkeldering logischerwijs 0.
Classificatie verstoring en archeologische verwachting Het vaststellen van de aanwezigheid en omvang van bebouwing en onderkeldering is relatief eenvoudig. Moeilijker is het te bepalen wat de mate van verstoring is, veroorzaakt door deze beide factoren. Wat betreft onderkeldering is dat wel duidelijk, een kelder betekent immers volledige verstoring van het bodemarchief ter plekke. De verstoring gaat niet op voor het gehele perceel, want dat is afhankelijk van het percentage van het gebouw dat onderkelderd is, en het percentage van het perceel dat bebouwd is. Wanneer een gebouw volledig onderkelderd is, maar het betreffende perceel is maar voor een kwart bebouwd, dan is het bodemarchief maar voor een kwart vernietigd. De overige driekwart kan nog steeds waardevolle archeologische informatie bevatten. Uit het bovenstaande voorbeeld wordt duidelijk dat de percentages bebouwing en onderkeldering in onderlinge samenhang de verstoring bepalen. Om deze samenhang vast te stellen is een extra veld aan de kaartlaag kadaster toegevoegd, 'verstoring'. In dit veld zijn de beide codes uit de velden 'bebouwing' en 'kelder' samengevoegd tot één nieuwe code. Het eerste cijfer staat voor de mate van onderkeldering van het gebouw, het tweede cijfer voor de mate van bebouwing van het perceel.
A
B
a
b
C
c
Schematische weergave van drie mogelijke situaties van bebouwing en onderkeldering op een perceel. a. perceel, b. bebouwing, c. onderkeldering
De figuren B en C laten nog twee andere mogelijke situaties zien. In figuur B is een kwart van het perceel bebouwd, waarvan de helft onderkelderd, code 32 volgens onderstaande matrix. Het perceel is volgens de situatie in figuur C voor de helft bebouwd, maar hiervan is slechts een achtste deel (dus 024 %) onderkelderd, code 13. De vraag is nu in welke situatie het bodemarchief meer is verstoord. Om dit te bepalen moet de verstorende factor van de bebouwing op zichzelf vastgesteld worden. Bebouwing heeft zonder twijfel een verstorende invloed op het bodemarchief, door het leggen van leidingen en bekabeling, het uitvoeren van eventuele ontgrondingen en door de aanleg van funderingen. De bodemgesteldheid van Hilversum (zandbodem) vereist echter geen diepe fundering. Exacte waarden zijn echter voor de mate van verstoring door bebouwing niet te geven. Bebouwing brengt wel verstoring met zich mee, maar meestal niet van dien aard dat de archeologische resten volledig worden vernietigd, zoals dat bij onderkeldering wel het geval is. bebouwing 0
1
2
3
4
onderkeldering
0
00
01
02
03
04
1
-
11
12
13
14
2
-
21
22
23
24
3
-
31
32
33
34
4
-
41
42
43
44
Matrix met samengevoegde codes voor bebouwing en onderkeldering
onderkeldering
bebouwing 0
1
2
3
4
0
0
1
2
3
4
2
-
3
4
5
6
4
-
5
6
7
8
6
-
7
8
9
10
8
-
9
10
11
12
Matrix met de som van 'bebouwing' en 'onderkeldering', waarbij onderkeldering met factor twee is vermenigvuldigd
Onderkeldering brengt een zwaardere verstoring met zich mee dan alleen bebouwing. Om dit onderscheid in de mate van verstoring mee te laten wegen, is aan onderkeldering een tweemaal zo zware verstoringpotentie toe gekend als aan bebouwing. In bovenstaande matrix zijn de codes van 'onderkeldering', na met factor twee vermenigvuldigd te zijn, en van 'bebouwing' bij elkaar opgeteld, hetgeen 13 verschillende waarden laat zien. Het samenvoegen van steeds twee opeenvolgende waarden tot één nieuwe waarde levert tenslotte een meer overzichtelijke matrix op met nog een zevental waarden. Deze waarden zijn ingevoerd in het veld 'verstoring-code' van de kaartlaag kadaster. Op basis hiervan is de uiteindelijke Archeologische Verwachtingskaart Oude Dorpskern vervaardigd.
onderkeldering
bebouwing 0
1
2
3
4
0
1
1
2
2
3
1
-
2
3
3
4
2
-
3
4
4
5
3
-
4
5
5
6
4
-
5
6
6
7
Matrix met de waarden die de verstoring van het bodemarchief door bebouwing aangeven en (dus) de archeologische verwachting. Van 1, nauwelijks verstoord/hoge archeologische verwachting tot 7, volledig verstoord/geen archeologische verwachting
2.2 De verwachtingskaart voor het na 1850 bebouwde gebied Voor de Oude Dorpskern werd uitgegaan van een hoge trefkans op behoudenswaardige archeologische resten, vanwege de eeuwenlange bewoning op die plaats en de daarmee samenhangende monumentstatus. Het uitgangspunt voor het bepalen van de archeologische verwachting van het na 1850 gebouwde deel van Hilversum is een geheel andere. Vóór de bouw van de stadsuitbreidingen lag hier voornamelijk akkerland en heide, waardoor de trefkans op behoudenswaardige archeologische resten minder eenvoudig vast te stellen is. Verder is de omvang van het na 1850 bebouwde deel van Hilversum van invloed op de methode van onderzoek. De verwachtingskaart voor het na 1850 bebouwde gebied heeft met name voorspellende waarde voor de aanwezigheid van nederzettingen en grafvelden uit de periode tot aan de Late Middeleeuwen. Bij andere vindplaatssoorten kan de samenhang met het natuurlijk substraat volkomen anders zijn. Ook is gebruik gemaakt van kleinschalig kaartmateriaal wat een vergaande generalisering tot gevolg heeft. De informatie die de kaart geeft, zal op perceelsniveau dan ook altijd in het veld getoetst moeten worden.
Archeologische verwachtingskaart bebouwde kom Hilversum 1: 25.000
Werkwijze en waardering Bepalend voor de trefkans op behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn natuurlijke factoren zoals bodemtype, de kennis van de landschapsvorming en –bewoning, de nabijheid van bekende vindplaatsen en de mate van verstoring. Gezien de aard van de voor het onderzoek ter beschikking staande datasets, is bij het maken van de verwachtingskaart voor het na 1850 bebouwde gebied uitgegaan van afgewogen scores op de variabelen landschap, bestaande archeologische vindplaatsen c.q. monumenten en de mate van verstoring door modern grondverzet. Door de variabelen in kaart te brengen en laagsgewijs over elkaar heen te leggen werd het mogelijk verschillende zones te onderscheiden. Bij het definiëren van die zones is zoveel mogelijk uitgegaan van het criterium bebouwingsdichtheid aangezien op die wijze een
patroon ontstaat dat het meest aansluit bij de ruimtelijke structuur van de stad. Vervolgens is per zone de score op de verschillende variabelen bepaald. Hoe hoger de score op een van de criteria, des te hoger is de trefkans op behoudenswaardige archeologische resten. In de komende paragrafen zullen de variabelen aan de orde komen, waarbij zal worden ingegaan op de werkwijze, de kwantificering van de variabelen en de beperkingen van de gebruikte datasets.
Criterium landschap Uit praktische overwegingen is besloten om bij de waardering van de landschapsvariabele uit te gaan van het bodemtype. De reden voor deze keuze is dat via het bodemtype ook voor de verwachtingskaart relevante informatie met betrekking tot vroegere grondwaterstanden en de geologie meegewogen kunnen worden. Welk bodemtype zich in het sediment ontwikkelt hangt namelijk mede af van de aard van het uitgangsmateriaal - bijvoorbeeld zand of leem - en van de stand van het grondwater. De bebouwde kom van Hilversum is op de Bodemkaart van Nederland aangegeven als niet gekarteerd gebied. Om de variabele landschap in de verwachtingskaart mee te kunnen laten wegen moest dan ook gereconstrueerd worden welke bodemsoorten onder de bebouwing verdwenen zijn. De ligging van de onder de bebouwing verdwenen bodems is gereconstrueerd door extrapolatie vanuit de bodemeenheden op de Bodemkaart voor Nederland, en vergelijking met vroeger grondgebruik op oude topografische kaarten.47 Verder is gebruik gemaakt van de resultaten van de detailkartering die plaats heeft gevonden op de Wester- en Bussumerheide.48 Moderpodzolgronden Op de hoog en droog gelegen mineralogisch rijkere zandgronden van het Gooi ligt meestal een moderpodzolgrond. Dit is een relatief vruchtbare bodem die gekenmerkt wordt door een enkele decimeters dikke bruine laag die meestal door planten en dieren sterk gehomogeniseerd is. Binnen de gemeente Hilversum komt deze bodemsoort met name voor op plaatsen met keileemresten en op de hogere delen van de stuwwal. Tijdens onderzoek op de tussen Hilversum en Laren gelegen heidevelden bleek dat een significante samenhang bestaat tussen de aanwezigheid van Moderpodzolgronden en archeologische resten.49 Een verband dat ook elders in Nederland vastgesteld is.50 Bij het bepalen van de archeologische verwachting is er dan ook van uitgegaan dat de (vermoedde) aanwezigheid van moderpodzolgronden onder de Hilversumse bebouwing de trefkans op archeologische resten het meest vergroot.
Haarpodzolgronden Uit de relatief vruchtbare moderpodzolgronden kunnen zich na verloop van tijd als gevolg van bodemdegradatie minder vruchtbare haarpodzolgronden ontwikkelen. Kenmerkend voor dergelijke bodems is een door uit- en inspoeling van disperse humus ontstane gelaagdheid. Haarpodzolgronden 47
48 49 50
De Bodemkaart van Nederland 1:50.000, bladen 31 Oost, 32 West; Chromotopografische kaart des Rijks 1:25.000, bladen 387, 388, 407, 408 (Wieberdink 1989). Wimmers/van Zweden 1992, 57-61. Wimmers/van Zweden 1992, 66-72. Spek 2004, 122, 131 en 151.
komen vooral voor op de stuwwal en op de relatief droge grofzandige en grindhoudende smeltwaterafzettingen ten noorden en noordoosten van de bebouwde kom van Hilversum. Dat haarpodzolgronden buiten de invloed van het grondwater liggen is te zien aan geelbruine ijzerhuidjes om de zandkorrels die vanaf enkele decimeters onder het maaiveld herkenbaar zijn.51 De haarpodzolgronden omringen in het Gooi de zones met vruchtbare moderpodzolgronden. Aangezien het bij deze bodems in het Gooi voornamelijk om gedegradeerde moderpodzolgronden zal gaan, is aan deze bodem een relatief hoog waarderingsgetal toegekend. Veldpodzolgronden Ook voor de onvruchtbare en relatief natte veldpodzolgronden geldt dat deze het gevolg zijn van voortgezette bodemdegradatie. In tegenstelling tot de eerder genoemde haarpodzol zijn deze tot op grotere diepte ontijzerd door hoge grondwaterstanden.52 Gezien de relatief natte ligging zullen deze gronden voor langere perioden in de prehistorie minder aantrekkelijk voor bewoning geweest zijn. Het is echter van belang dat te beseffen dat de vernatting ook pas na prehistorische bewoning kan hebben plaatsgevonden. Dit omdat als gevolg van ontbossing het neerslagoverschot toeneemt waardoor het grondwaterpeil stijgt. Dit is de reden waarom aan dit bodemtype een middenhoog archeologisch verwachtingsgetal toegewezen is. De ligging van deze gronden komt ongeveer overeen met de verspreiding van het leemarme tot zwak lemige fijnkorrelige dekzand. Laarpodzolgronden Evenals de veldpodzolgronden markeren de laarpodzolgronden relatief natte en daardoor op het oog minder gunstige vestigingslocaties. Kenmerkend voor laarpodzolgronden is een door de mens opgebrachte humeuse donkere bovengrond van 0.3 tot 0.5 m dikte. In Hilversum zijn deze uitsluitend te vinden op de voormalige Kerkelanden en in de huidige gelijknamige wijk. Vroeger waren deze gronden bedekt met een laag veen. In hun huidige verschijningsvorm zijn ze feitelijk het relict van turfwinnings- en ontginningsactiviteiten. Bij de ontginning van dergelijke gronden was het gebruikelijk om de resten turf van mindere kwaliteit, stadsmest en het onderliggende geelgrijze zand te vermengen. Vanwege de graafactiviteiten die tijdens de turfwinning en ontginning plaatsvonden is de trefkans op behoudenswaardige archeologische resten minder groot. Duinvaaggronden Duinvaaggronden markeren de plaatsen waar sinds de Late Middeleeuwen gedurende kortere of langere perioden zandverstuivingen hebben gelegen. Het zijn zandbodems waarin nog maar nauwelijks enige bodemvorming plaatsgevonden heeft. Vooral in het oosten van de gemeente moeten de zandverstuivingen een aanzienlijke oppervlak hebben ingenomen. Verder zullen verspreid over de voormalige heidevelden op tal van plaatsen kleinere stuifzanden hebben gelegen. Actieve zandverstuivingen bestaan doorgaans uit complexen van uitblazingsvlakten met landduinen. De plaatsen waar deze complexen onder de Hilversumse bebouwing verdwenen zijn, kunnen relatief eenvoudig gereconstrueerd worden omdat de duinen op veel oude topografische kaarten zijn ingetekend. Kleinere verstuivingen werden echter ook vroeger niet alle gekarteerd. Aangezien een belangrijk deel van het in de voormalige verstuivingen gelegen zand relatief kort geleden in beweging geweest is, is de trefkans op behoudenswaardige archeologische resten er minder groot.
51 52
Bakker/Schelling 1989, 131-132. Bakker/Schelling 1989, 125-129.
Plaggendek Op oude topografische landkaarten is te zien dat Hilversum omstreeks 1850 nog omringd werd door een uitgestrekt complex oude bouwlanden. Deze zijn inmiddels geheel onder de moderne bebouwing verdwenen. De oude bouwlanden staan in het Gooi bekend onder de naam engen. Kenmerkend is vaak dat de bovenste laag van dergelijke akkers bestaat uit een door de mens opgebracht plaggendek. Gezien de moderne overbouwing is over de stratigrafie van de Hilversumse eng niets bekend. Van het plaggendek op de noordelijker in het Gooi gelegen Naarder eng weten we dat de dikte er varieert tussen de 0.3 en 0.8 m.53 Evenals bij de duinvaaggronden kan de ligging van de oude akkergronden gereconstrueerd worden met behulp van oude topografische kaarten. Daarbij moet echter wel in aanmerking worden genomen dat de omvang van de akkers in de loop der tijd toegenomen is. Gronden met een plaggendek zijn vaak uitzonderlijk rijk aan archeologische resten.54 Ze liggen op plaatsen die ook in een (ver) verleden aantrekkelijk waren voor bewoning, begraving en andere activiteiten. Verder zijn archeologische resten onder het beschermende plaggendek vaak relatief goed bewaard. Reden om de aanwezigheid van een plaggendek mee te nemen in de score op landschapsfactoren. Vergraven/afgegraven De signatuur vergraven op de bodemkaart van Nederland geeft een indicatie voor de mate van verstoring van een gebied. Zo werd bijvoorbeeld tijdens de aanplant van naaldbos op de voormalige heidevelden de bodem niet zelden drie spasteken diep omgezet. Binnen de gemeente worden vergraven bodems met name aangetroffen in het Spanderswoud en in het zuidoostelijk dekzandgebied. De schaal van de bodemkaart getekend is (1:50.000), laat niet toe dat tot op perceelsniveau aangegeven is waar de bodem precies vergraven is. Daarom is besloten om de verwachtingsscore van zones die aan vergraven voormalige heidevelden grenzen met 1 scorepunt te verlagen. Verder is in het Gooi met name na de Middeleeuwen veel zand weggegraven, zoals in het huidige Hilversumse havengebied. Op dergelijke plaatsen is het bodemarchief tot op grote diepte verstoort. De archeologische resten die in het havengebied nog aan het licht zouden kunnen komen, dateren of uit het midden Paleolithicum of juist uit de afgelopen 300 jaar. Bij de paleolithische artefacten gaat het om verspoelde vuursteenwerktuigen uit door het landijs gestuwde rivierafzettingen waarvan de oorspronkelijke context verloren gegaan is. De jongere archeologische resten zijn achtergelaten na of tijdens het afgraven van het zand. In afgegraven zones op de stuwwal is de trefkans op behoudenswaardige archeologische dan ook nog kleiner wat de verwachtingsscore verlaagd.
Criterium bebouwingsdichtheid Omdat de nadruk ligt op de trefkans op behoudenswaardige resten moet ook de mate van verstoring in de waardering meegenomen worden. Dit is ten dele al gebeurd door het meewegen van vergraven/afgegraven via het landschapscriterium. Verder wordt verstoring van het bodemarchief ook veroorzaakt door kabels/leidingen, fundamenten en onderkelderingen. Gezien de omvang van het na 1850 gebouwde deel van Hilversum zou het inventariseren van de ligging van al deze verstoringen bijzonder veel tijd kosten. Als indicator voor deze verstoringen hebben we dan ook voor de bebouwingsdichtheid gekozen. Van belang is daarbij het besef dat de aanwezigheid van bebouwing niet automatisch betekent dat de bodem zodanig verstoord is dat de archeologische relicten in de ondergrond niet meer in context aangetroffen en bestudeerd kunnen worden. Het geeft echter wel een indicatie voor de te verwachten mate van verstoring. Er van uitgaande dat de trefkans op behoudenswaardige archeologische vindplaatsen afneemt met het toenemen van de bebouwde oppervlakte zijn vier klassen onderscheiden. 53 54
Wimmers/van Zweden 1992, 44-45. Groenewoudt 1994, 176-178.
Criterium bekende archeologische vindplaatsen Binnen de gemeente ligt een fors aantal archeologische vindplaatsen waaronder enkele archeologische monumenten. Voor de verwachtingskaart is het van belang dat het aannemelijk is dat in de omgeving van bekende vindplaatsen vaak meer archeologische resten te verwachten zijn. De kans op archeologische resten in de directe omgeving van een al bekende vindplaats laat zich echter nauwelijks kwantificeren vanwege de diversiteit en onvolledigheid van het bestand. Zo zijn veel meldingen al enkele decennia oud en werden deze destijds niet altijd even nauwkeurig gedocumenteerd waardoor vaak niet precies bekend is of het bijvoorbeeld gaat om nederzettingslocaties, begravingen of om contextloze losse vondsten. Daarom is gekozen voor een kwalitatieve benadering waarbij per wijk of zone gekeken is in hoeverre een ter plekke aanwezige vondstmelding of monument bijdraagt aan de trefkans op archeologische resten.
2.3 Verwachtingskaart voor het onbebouwde gebied55 Het onbebouwde gebied van Hilversum is opgedeeld in vijf deelgebieden. Voor het bepalen van de trefkans op archeologische waarden in deze gebieden, werden de volgende factoren bestudeerd: Bebouwingsdichtheid Landschapsfactoren Nabijheid vindplaatsen Bodemtype Plaggendek ja/nee Vergraven ja/nee Aan de bebouwingsdichtheid is geen aandacht besteed, aangezien het buitengebied immers voor het grootste deel niet is bebouwd.
55
Deze kaart is vervaardigd door Stichting Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland op basis van gegevens afkomstig uit Lascaris 2005.
Archeologische verwachtingskaart Westerheide, Bussumerheide, Zuiderheide, Wasmeren 1:25.000
Archeologische verwachtingskaart Hoorneboegse Heide, Einde Gooi, Loosdrechtse Bos 1:30.000
Archeologische verwachtingskaart zuidoostelijk bosgebied 1:25.000
Archeologische verwachtingskaart Spanderswoud, Corversbos en omgeving 1:25.000
Archeologische verwachtingskaart Hilversumse Meent 1:25.000
4.
Het Archeologische proces
Procesbeschrijving Archeologisch advies en onderzoek (def) Dienst Stad
Type Incheckdatum Versie Status Gebruiker Creatiedatum Afgedrukt door
Ingecheckt 24-1-2011 15:58:24 1.0 definitief model Dienst Stad 24-1-2011 15:58:57 Dienst Stad
Procesmodel Archeologisch advies en onderzoek (def) Beschrijving Proceseigenaar: Hoofd afdeling Stedelijke Ontwikkeling De proceseigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de in het proces genoemde taken en het borgen van de aspecten procesbeschrijving, procesbeheersing, procesverbetering en procesafstemming. Procescoördinator: Teammanager bestemmingsplannen en monumenten De procescoördinator ondersteunt, binnen diens functionele reikwijdte, de proceseigenaar in de operationele uitvoering van de in het proces genoemde taken en het up-to-date houden van het proces. Inleiding Onder de grond, meestal onzichtbaar, liggen sporen van landschapsvorming, en eerdere bewoning, gebruik en inrichting van ons landschap. Dit archeologische erfgoed ligt al op enkele tientallen centimeters onder onze voeten. Terwijl wij de stad en het landschap bewonen, inrichten en gebruiken, kunnen wij dit erfgoed vernietigen. Archeologie is sinds sinds 21 december 2006 wettelijk verankerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), en sinds 1 september 2007 in de Monumentenwet 1988. Doel van het proces De gemeente moet zorg dragen voor behoud en bescherming van het archeologische erfgoed in situ (waar het ligt in de bodem), voor de verankering van het belang van de archeologie in de ruimtelijke ordening, en voor de kwaliteit van het archeologische onderzoek. Met het archeologisch beleid en het daaruit afgeleide proces zijn de volgende doelen geformuleerd: • Beschermen archeologische erfgoed in situ en vroegtijdig rekening houden met het archeologische erfgoed bij ontwikkelingen. • Beheersbaar maken en houden van de archeologie (inhoud, planning, kosten en output) • Heldere afwegingen en verantwoorde keuzes maken. • Risico´s in een vroeg stadium inschatten. • Visie uitdragen op de archeologie en de ruimtelijke ordening. • De informatie uit de archeologische onderzoeken inzetten voor kennis en waardering, ontwikkeling en promotie van Hilversum. • Voorkomen versnippering en verlies kennis en ervaring. • Eigen (onderzoeks)agenda volgen en controle uitvoeren. Monumentenwet 1988 In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta (Valetta) opgesteld waarin werd afgesproken zorg te dragen voor de bescherming en het behoud van het archeologische erfgoed in situ. In 1998 heeft Nederland dit verdrag geratificeerd. Vanaf 1 september 2007 zijn de uitgangspunten van Malta wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988, herzien op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van 21 december 2006. Op grond van deze wet zijn aanpalende wetten aangepast, de Wet ruimtelijke ordening, de Ontgrondingenwet, de Wet Milieubeheer en de Woningwet. Erfgoedinspectie OC & W Externe toetsing op de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken. Archeologische verwachtingenkaart en beleidskaart De archeologische verwachting is vertaald naar een archeologische beleidskaart. De beleidskaart laat zien waar de archeologische waarden en de (hoge, middelhoge en lage) verwachting op het aantreffen van erfgoed liggen en wanneer archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De verplichting
geldt vanaf een verstoringsoppervlakte en verstoringsdiepte, die per gebied is gespecificeerd. Het archeologische beleid krijgt rechtskracht in het bestemmingsplan, waarin een aanlegvergunningenstelsel en een ontheffingsstelsel voor bouwen worden opgenomen voor de gebieden die op de kaart worden aangegeven als ´gebied met archeologische waarde´. Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden op hoofdlijnen De gemeente heeft de rol van het bevoegde gezag gekregen. Zij is verantwoordelijk voor de bescherming en het behoud van het archeologische erfgoed in situ en het waarborgen van het belang van de archeologie in de ruimtelijke ordening. Als het archeologische erfgoed niet kan worden ontzien bij het mogelijk maken van ontwikkelingen, is de gemeente verantwoordelijk voor de waardestelling, de uitvoering en de kwaliteit van het archeologische onderzoek. Binnen de gemeentelijke organisatie zijn deze taken en bevoegdheden nader en als volgt gespecificeerd; • Vaststellen archeologisch beleid : Raad • Archeologisch beleid opnemen in bestemmingsplan : Raad (via vaststelling bestemmingsplannen) • Archeologisch onderzoek vroegtijdig inpassen in planontwikkelingen : MT (via vaststelling startnotities), en college, via vaststelling randvoorwaarden • Waarborgen kwaliteit archeologische proces en -onderzoek, o.a. door goedkeuring programma´s van eisen en onderzoeksresultaten volgens de KNA : afdelingshoofd Stedelijke Ontwikkeling, dienst Stad) • Selectiebesluiten nemen : Hoofd afdeling Stedelijke Ontwikkeling, dienst Stad (via mandaatregeling) • Vrijgeven ná opgraving : Hoofd afdeling Stedelijke Ontwikkeling, dienst Stad (via mandaatregeling) Afbakening van het archeologisch proces Om aan de wettelijke eisen te voldoen moet de gemeente minimaal de archeologische verwachting (beleidskaart) opnemen in het bestemmingsplan. Hiermee wordt vroegtijdig aangegeven dat archeologisch onderzoek is vereist bij bodemverstoringen. Door het vaststellen van een archeologische beleidskaart kan de verwachting gespecificeerd worden per gebied, met passende verstoringsmaten. Het verankeren van het beleid in bestemmingsplannen maakt onderdeel uit van het project actualiseren bestemmingsplannen (2010-2014). Archeologie wordt opgenomen in alle nieuwe bestemmingsplannen, ruimtelijke onderbouwingen, projectbesluiten, exploitatieopzetten. Het archeologische proces richt zich op het het onderzoeksproces dat plaats vindt binnen het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Dit onderzoeksproces wordt getriggerd door een aanvraag voor een omgevingsvergunning, dan wel een aanzet tot het opstarten van een locatieontwikkeling. Het onderzoeksproces is een getrapt proces, dwz de resultaten van de voorgaande stap, bepalen de volgende stap. De afweging ten aanzien van de (eventueel) aanwezige archeologische waarden, kan niet aan het begin van het proces genomen worden, omdat dan de nodige (inhoudelijke) informatie nog ontbreekt. De afweging kan worden gemaakt als de archeologische waarde is bepaald op grond van (landelijk vastgestelde) waarderingscriteria, waarbij antwoord is gegeven op vragen over aard, omvang, kwaliteit en betekenis van het archeologische erfgoed. Deze waardestelling maakt onderdeel uit van het selectiebesluit. Archeologisch advies en de omgevingsvergunning Het archeologisch proces is verbonden met het proces rondom de afwikkeling van een omgevingsvergunning. De afdeling Vergunning & handhaving (V&H), dienst Inwoners is eindverantwoordelijke voor de behandeling van deze vergunningaanvragen. De afdeling Stedelijke ontwikkeling (SO), dienst stad is verantwoordelijk voor het archeologisch proces.
Het behandelen van een vergunningaanvraag is aan wettelijke termijnen gebonden; deze worden bewaakt door de afdeling V&H. Uitgangspunt is dat het archeologisch onderzoek zo goed mogelijk wordt ingepast in het proces van de omgevingsvergunning, zodat hier zo min mogelijk vertraging in ontstaat. Om dit te bereiken wordt gestreefd naar een behandeling van een eerste adviesrapport (verkennend veldonderzoek, stap 2) nog vóór het daadwerkelijk indienen van een vergunningaanvraag. Indien het verkennend onderzoek pas start ná indiening van de vergunningsaanvraag, dan zal deze binnen de termijn van 8 weken afgerond zijn. Dit geeft de mogelijkheid om de vergunning, binnen de wettelijke termijn, onder voorwaarden te verlenen. Het streven is om in het vooroverleg aan te geven of een waardestellend onderzoek nodig is of niet. Indien een waardestellend onderzoek nodig is, dan zal dit als voorwaarde in de omgevingsvergunning worden opgenomen. De afdeling Stedelijke ontwikkeling (SO) levert de hiervoor benodigde tekst aan. Vóórdat de aanvrager het verkennend onderzoek laat uitvoeren, wordt deze door V&H in contact gebracht met de afdeling SO (archeologie) voor het bepalen van de onderzoeksstrategie en het programma van eisen/plan van aanpak. Voor de ontvankelijkheid van de omgevingsvergunningaanvraag is een verkennend onderzoek vereist, indien dit in het bestemmingsplan als voorwaarde is opgenomen (stap2). Een eventueel waardestellend onderzoek (stap 3) dient bij voorkeur parallel te lopen aan de behandeling van de behandeling van de aanvraag omgevingsvergunning. Als dit onderzoek ná de vergunningverlening plaats gaat vinden, wordt het waardestellend onderzoek opgenomen als voorwaarde in de omgevingsvergunning. Het selectiebesluit (naar aanleiding van het waardestellend onderzoek) wordt als voorwaarde opgenomen, als het waardestellend onderzoek is uitgevoerd tijdens de vergunningbehandeling. Het selectiebesluit bepaalt het vervolg (de 5 mogelijkheden van het selectiebesluit). De bodem mag niet worden verstoord vóórdat het bevoegde gezag (mandaat ligt bij hoofd Stedelijke Ontwikkeling) de bodem heeft vrijgegeven (pas dan is de vergunning uit te voeren). De afdeling V&H (dan wel PUZA) is verantwoordelijk voor te terugkoppeling naar de vergunningaanvrager/houder. Risico´s De volgende risico´s in het archeologisch proces worden onderkend en vermeden: • Het aantreffen van archeologisch erfgoed tijdens het bouwproces, in welk geval de werkzaamheden moeten worden stil gelegd en het archeologisch onderzoek nog moet worden uitgevoerd. • Onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid en de verstoorder, zolang het archeologische beleid niet is verankerd in het bestemmingsplan. • Bij onvoldoende bescherming van het archeologische erfgoed en een onvoldoende kwaliteit van het onderzoek kan de provincie archeologische attentiegebieden aanwijzen en de gemeente verplichten daar beschermende bestemmingsplannen voor op te stellen. Het rijk kan terreinen beschermen en onderzoek laten uitvoeren. • De Inspectie door de Erfgoedinspectie stelt eisen aan de kwaliteit van de uit te voeren archeologsche onderzoeken. • Indien een vergunning onder voorwaarde wordt verleend, is inspectie nodig op de naleving van de vegunningvoorwaarden. De verantwoordelijk hiervoor ligt bij de afdeling V&H, dienst Inwoners. Immers zolang niet is vastgesteld dat aanvrager gehoor heeft gegeven aan het selectiebesluit, mag aan de omgevingsvergunning geen uitvoering gegeven worden. Door welke organisatorische maatregelen hebben wij deze risico´s ondervangen?
• •
• •
Het archeologische beleid is zodanig opgesteld dat voldaan wordt aan de plicht het erfgoed te kunnen beschermen in situ, en als dat niet mogelijk is dat onderzoek wordt uitgevoerd. Door het archeologische beleid op te nemen in de nieuwe / geactualiseerde bestemmingsplannen, waarbij is aangegeven dat bij het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning al dan niet nader onderzoek vereist is. De verstoorder is wettelijk verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderzoek en de financiering daarvan. De gemeente (een bevoegdheid van B&W, met een mandaat bij hoofd afd stedelijke ontwikkeling) neemt een selectiebesluit n.a.v. de waardestelling. Voor het uitvoeren van elke stap in een archeologisch onderzoek wordt een programma van eisen (pve) opgesteld, dat vooraf ter goedkeuring wordt voorlegd aan hoofd Stedelijke ontwikkeling (SO).
Kritieke beslismomenten Eisen van onderzoek (inventariserend bureau- en veldonderzoek) Bepalen vervolgstap (waardestellend onderzoek) Nemen selectiebesluit Vrijgeven of beschermen gebieden Normen/ prestatie-indicatoren De gemeente moet zorgen dat het archeologische beleid opgenomen wordt in de bestemmingsplannen met een aanlegvergunningenstelsel en een ontheffingsstelsel voor bouwen, en dat het onderzoek minimaal voldoet aan de Kwaliteitsnormen voor de Nederlandse Archeologie (KNA). Meer concreet: onderzoeksverplichting in bestemmingsplan, n.a.v. verstoringmaten, programma´s van eisen en goedkeuring onderzoeksresultaten. Dossier Archeologisch onderzoek Het archeologisch dossier bestaat uit de volgende onderdelen: - aanleiding (vraagstelling / plan) - documenten behorende bij en besluit n.a.v. het inventariserend onderzoek - documenten behorende bij het waardestellend onderzoek - het selectiebesluit n.a.v. het waardestellend onderzoek - het beschermingsdossier - documenten behorende bij eventuele opgravingen - planaanpassingen Rechtmatigeheidscriteria Wet en regelgeving: Monumentenwet 1988, Wet ruimtelijke ordening, Woningwet en Ontgrondingenwet, bestemmingsplan, Monumentenverordening, Wabo, Bor, Mor
Beleid: De ondergrondse stad, beleidsnota archeologie met beleidskaart
Processchema's processtappen archeologisch onderzoek en advies Afdeling V&H, dienst inwoners
Afdeling Stedelijke ontwikkeling, dienst Stad
1e contact met aanvrager (PUZA)
Startnotitie locatie-ontwikkeling (afdeling Prom / Beleid)
Toetsen verzoek op aspect archeologie (stap 1)
1. Begeleiden aanvrager bij opstellen verkennend onderzoek (stap 2)
indien adviesrapport nodig
2. Beoordelen adviesrapport archeologie
3. Waardestellend onderzoek nodig?
Nee Ja 4. advies opstellen vergunning zonder voorwaarde
Vooroverleg aanvrager omgevingsvergunning
Vergunning aanvraag
5. Advies opstellen mét voorwaarde
Toets ontvankelijkheid
6. Opstellen Programma van eisen (PVE) niet akkoord / niet volledig
akkoord 7. Vasttellen PVE
Behandeling termijn 8 weken
Verlenen vergunning al dan niet onder voorwaarde 8. Uitvoeren waardestellend onderzoek (Stap 3)
uitkomsten waardestellend onderzoek
Besluit inzake voorwaarden omg vergunning
aard besluit in brief V&H laten opnemen
9. Nemen selectiebesluit (Stap 4)
10. Uitvoering geven aan het selectiebesluit
11. Beoordelen uitvoering selctiebesluit
Informeren aanvrager bouwvergunning
12. Vrijgeven ná uitvoering selectiebesluit
Inhoud van processtappen archeologisch onderzoek en advies Naam 1e contact met aanvrager (PUZA) (telefoon) Toetsen verzoek op aspect archeologie (stap 1) (controle)
Startnotitie locatieontwikkeling (afdeling Prom / Beleid) (post) 1. Begeleiden aanvrager bij opstellen verkennend onderzoek (stap 2) (basis)
Uitvoerende
Beschrijving DI (Puza/ V&H) heeft bij voorkeur een vooroverleg met de aanvrager (van een vergunning) om er voor te zorgen, dat indien een archeologisch advies/rapport nodig is, deze ook tegelijk met de de aanvraag wordt ingediend. afdeling V & H / Toetsen op aspect archeologie DI Toetsen aan: 1. Archeologische beleidskaart 2. Vastgesteld bestemmingsplan
Indien de dienst Stad een locatie-ontwikkeling opstart, dient het MT te toetsen op het aspect archeologie (is op grond van het vigerende bestemmingsplan van dat gebied een archeologisch onderzoek noodzakelijk of juist niet). Beleidsadviseur archeologie
Begeleiden aanvrager bij opstellen adviesrapport
De aanvrager neemt contact op met SO (archeologie) voor bepalen onderzoeksstrategie en goedkeuring programma van eisen/plan van aanpak. De beleidsadviseur Archeologie ondersteunt en adviseert de vergunningaanvrager (initiatiefnemer) bij het (laten) opstellen van het adviesrapport (inventariserend bureauonderzoek). De vergunningsaanvrager is formeel opdrachtgever voor het uitvoeren van het adviesrapport. De uitkomsten van het verkennend onderzoek (stap 2) worden meegenomen in het vooroverleg. Pas ná deze beoordeling krijgt de aanvrager het advies om de aanvraag in te dienen, aangevuld met de in dat geval noodzakelijke onderzoeksresultaten. Dit is echter een advies, het is de afweging van de aanvrager of deze niet direct over gaat tot een aanvraag van een omgevingsvergunning. Voor de ontvankelijkheid van de omgevingsvergunningaanvraag (ter beoordeling aan V&H, dienst Inwoners) is echter wel een inventariserend rapport vereist.
2. Beoordelen adviesrapport archeologie (controle)
Beleidsadviseur archeologie
Beoordelen adviesrapport archeologie Het adviesrapport wordt inhoudelijk beoordeeld door de beleidsadviseur Archeologie. Binnen 14 dagen ná indienen en registratie aanvraag omgevingsvergunning een terugkoppeling naar V&H. De bevoegdheid voor het nemen van de beslissing voor het al dan niet instellen van een waardestellend onderzoek is neergelegd bij hoofd Stedelijke Ontwikkeling. De beleidsmedewerker Archeologie stelt het advies op.
3. Waardestellend onderzoek nodig? (machtigen)
Hoofd afdeling Stedelijke ontwikkeling
4. advies opstellen vergunning zonder voorwaarde (basis) 5. Advies opstellen mét voorwaarde (basis) Vooroverleg aanvrager omgevingsvergu nning (communicatie) Vergunning aanvraag (ebusiness) Toets ontvankelijkheid (controle)
Beleidsadviseur archeologie
Advies opstellen vergunning zonder voorwaarde
Beleidsadviseur archeologie
Advies opstellen mét voorwaarde
Behandeling termijn 8 weken (tijd) Verlenen vergunning al dan niet onder voorwaarde (machtigen)
Vervolgonderzoek nodig? Mandaat voor dit besluit ligt bij hoofd afdeling Stedelijke ontwikkeling. De uitkomsten van het inventariserend onderzoek worden meegenomen in het vooroverleg.
afdeling V & H / DI
afdeling V & H / Toets ontvankelijkheid DI De ontvankelijkheid van een vergunningaanvraag wordt getoetst door de afdeling V&H/DI. Indien de aanvraag op het aspect archeologie ontoereikend is, dan wordt alsnog een adviestraject opgestart bij de dienst Stad/ afdeling Stedelijke ontwikkeling.
afdeling V & H / Besluit vergunningverlening DI De omgevingsvergunning wordt afgegeven door de afdeling Vergunning en handhaving, dienst Inwoners. De voorwaarde die gesteld kan worden, is het uitoveren van een waardestellend onderzoek.
6. Opstellen Programma van eisen (PVE) (basis)
Beleidsadviseur archeologie
7. Vasttellen PVE (machtigen)
Hoofd afdeling Stedelijke ontwikkeling
Opstellen Programma van eisen (PVE) Het vervolgonderzoek wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de beleidsadviseur Archeologie. Hiertoe beoordeelt de beleidsadviseur Archeologie het Programma van eisen ten behoeve van het waardestellend onderzoek. Goedkeuring: hoofd afd SO. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een extern adviesbureau. Opdrachtgever is de verstoorder.
Vasttellen PVE Het afdelingshoofd Stedelijke ontwikkeling is gemandateerd
door het bevoegd gezag om het Programma van eisen voor het waardestellend onderzoek vast te stellen. Dit is geregeld met mandaatbesluit. 8. Uitvoeren waardestellend onderzoek (Stap 3) (basis)
Beleidsadviseur archeologie
Uitvoeren vervolgonderzoek Het vervolgonderzoek wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de beleidsadviseur Archeologie. Het vervolgonderzoek moet de onderzoeksstrategie volgen en antwoord geven op de vragen zoals gesteld zijn in het PVE. De waardevaststelling van de vindplaats bepaalt de noodzakelijke vervolgstappen. Het waardelstellend vervolgonderzoek resulteert in een selectiebesluit. Gemandateerd aan hoofd SO (eventueel in overleg met wethouder besluitvorming in college).
9. Nemen selectiebesluit (Stap 4) (machtigen)
Hoofd afdeling Stedelijke ontwikkeling
Nemen selectiebesluit (Stap 4) Voor nemen van een selectiebesluit is het mandaat alsvolgt geregeld. Het mandaat is afhankelijk van de aard en impact van het te nemen besluit. 1. Indien het gebied beschermd moet worden (dus niet bouwen): B&W 2. Bij opgraving: Hoofd Stedelijke ontwikkeling, dienst Stad 3. Planaanpassing nodig (bouwaanvraag aanpassen): in bijzondere gevallen B&W, anders Hoofd Stedelijke ontwikkeling, dienst Stad (dit ter beoordeling hoofd Stedelijke ontwikkeling), 4. Bouwen onder archeologische begeleiding: Hoofd Stedelijke ontwikkeling, dienst Stad, 5. Vrijgeven voor bouwen: Hoofd Stedelijke ontwikkeling, dienst Stad.
Besluit inzake voorwaarden omg vergunning (machtigen)
afdeling V & H / Besluit inzake voorwaarden omgevingsvergunning DI De voorwaarden waaronder de vergunning wordt verleend, kan zijn: - er moet een opgraving plaats vinden, - er is een plan aanpassing nodig, - er mag gebouwd worden onder archeologische begeleiding. De vergunning wordt geweigerd, indien het gebied beschermd moet worden. Alleen indien hoofd Stedelijke ontwikkeling het vrij geeft voor bouwen, kan de vergunning zonder voorwaarde worden verleend.
10. Uitvoering geven aan het selectiebesluit (basis)
Hoofd afdeling Stedelijke ontwikkeling
Beschermen locatie Het aanwijzen van een archeologische site als gemeentelijk monument is een bevoegdheid van het college van B&W en vindt plaats op grond van de Monumentenverordening
Hilversum. Voorbereiden en uitvoeren opgraving De voorbereiding van een definitief archeologisch onderzoek (opgraving), vindt plaats op grond van een door het bevoegd gezag (gemandateerd aan het hoofd SO) Programma van Eisen. De directievoering wordt bepaald in het PVE. De beleidsadviseur archeologie begeleidt de opgraving voor het bevoegde gezag. De onderzoeksresultaten worden goedgekeurd door het bevoegd gezag (gemandateerd aan hoofd SO). Het bevoegde gezag geeft de locatie vrij (gemandateerd aan hoofd SO). Eerder mag er geen (nadere) bodemverstoring plaats vinden. Bouwen onder archeologische begeleiding Voor de begeleiding wordt een PVE opgesteld (goedkeuring gemandateerd aan hoofd SO). De beleidsadviseur archeologie ziet namens het bevoegde gezag toe op de uitvoering. De resultaten worden goedgekeurd door het bevoegde gezag (gemandateerd aan hoofd SO). De locatie wordt door het bevoegde gezag vrijgegeven (gemandateerd aan hoofd SO) Zorgdragen voor plan aanpassing Als de mogelijkheid van planaanpassing wordt onderzocht worden eerst integraal de mogelijkheden en de consequenties daarvan onderzocht. Hierbij zijn onder meer V&H, DS/SO en het ingenieursbureau betrokken. Als er, in overleg met de aanvrager, een planaanpassing is ontworpen, zal er een nieuwe omgevingsvergunning, of een wijziging op de verleende omgevingsvergunning, moeten worden aangevraagd.
11. Beoordelen uitvoering selectiebesluit (controle) 12. Vrijgeven ná uitvoering selectiebesluit (machtigen) Informeren aanvrager bouwvergunning (communicatie) uitkomsten waardestellend onderzoek (Toestand)
Beleidsadviseur archeologie
Beoordelen uitvoering selectiebesluit
Hoofd afdeling Stedelijke ontwikkeling
Vrijgeven ná uitvoering selectiebesluit
afdeling V & H / Informeren aanvrager bouwvergunning DI
5
Ruimtelijk beleid
Bestemmingsplannen Bestemmingsplannen mét archeologie 2010 Noordwestelijk villagebied Mediapark Noord Over het Spoor Egelantier Planning voor actualisering bestemmingsplannen 2010-2013 Beheerplannen Vreelandseweg Kamerlingh Onnesweg Bosdrift Van Riebeeck/Bonairelaan Utrechtseweg Buitengebied Kerkelanden Hilversumse Meent Ontwikkelingsplannen Crailo Arenapark Monnikenberg Binnenstad Anna´s Hoeve Villa Industria Ontwikkelingslocaties worden door middel van projectbesluiten en bestemmingsplannen gerealiseerd.
Recent archeologisch onderzoek Hilversum
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
naam locatie Stationsgebied Noord Stationsgebied Zuid Oude Amersfoortseweg 99 Zuiderweg 1-5 Aloysiuslocatie en begraafplaats Noord Leemkuilen/C. Oolenstr. Noord Ten Boomstraat Mediapark Zuid Melkpad/Hoge Naarderweg
datum onderzoek IVO 2004 IVO 2004 IVO 2009 IVO 2009 IVO 2009-2010 IVO 2010 IVO 2009 IVO 2009 IVO 2009
Langgewenst Anthony Fokkerweg Bosdrift Egelantier Utrechtseweg appartementen Mussenstraat Oost Campina De Vorstin Koninginneweg Meent, Faunapassage N236 Saneringslocaties NS Anna´s Hoeve Leeuwenpoort Kerkelanden Dalweg ’s-Gravelandseweg 115 Anna´s Hoeve Waterzuivering, woningbouwlocatie, e.o. Noodweg uitbreiding Philipslocatie Meentkade Bovenmeent Laapersveld 21-23 Fietspaden Wasmeer Zuid over Anna´s Hoeve Monnikenberg M.E.R A 27 M.E.R. Beethovenlaan
proefsleuven 06-07/2009 IVO 2009 IVO 2009 IVO 2010 Waarde bekend IVO 2010 2008-2009 geen onderzoek gedaan IVO 2009 IVO Bureauonderzoek 2009 IVO 2009 IVO 2010 IVO 2010-2011 IVO 2010 IVO 2010 IVO 2010 vrijgegeven vrijgegeven IVO 2011 Bureauonderzoek 2010 IVO 2011
resultaten onderzoek geen nader onderzoek geen nader onderzoek geen nader onderzoek nadere eisen geen nader onderzoek geen nader onderzoek geen nader onderzoek nader onderzoek locatie bij wijziging diepte: nieuw onderzoek vroege ME/19e eeuw nader onderzoek geen nader onderzoek geen nader onderzoek proefsleuven geen nader onderzoek geen nader onderzoek nog geen resultaten veldonderzoek geen nader onderzoek geen nader onderzoek begeleiding veldonderzoek geen nader onderzoek proefsleuven geen nader onderzoek verstoord er vindt geen verstoring bodem plaats vervolgonderzoek