Stichting Pensioenfonds Wonen
Jaarverslag 2013
Samenvatting
2
Stichting Pensioenfonds Wonen Uitvoeringsorganisatie Administrateur Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V.
Postbus 3183, 3502 GD Utrecht Telefoon: 088 – 008 40 02 Internet: www.pensioenwonen.nl E-mail:
[email protected]
Vermogensbeheer Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V.
Bestuur K.A. Prosman M. Streuer H.B.M. Grutters C. Lonsain A.A.M. Steijaert A.W.M. van der Heijden
Bestuursondersteuning B.G.W. Boosten CPC, fondsmanager en A. Roks, bestuursadviseur, Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Adviserend actuaris W. Peeters AAG, Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V.
Deelnemersraad W. de Graaf F.P.M. van der Wiel G.A. Wormgoor M.J. Rutjes F.J. Bonneur Vacature (2x)
Certificerend actuaris G. Veluwenkamp AAG, Towers Watson Netherlands B.V. Externe accountant H.C. van der Rijst RA, PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Compliance officer Met ingang van 2009 heeft het bestuur besloten haar compliance werkzaamheden zelf uit te voeren. De voorzitter fungeert als compliance officer.
Visitatiecommissie J.Th.M. Merkx E.E. van de Lustgraaf T. Jansen Verantwoordingsorgaan M.J. Rutjes B. Keijzer Vacature Geschillencommissie A.A.M. Broos W. van den Beucken A. Th. M. van Hulst D.A.J. Kamp N. Ruiter A.W. van Vliet
3
Ontwikkelingen De dekkingsgraad bedroeg aan het eind van 2012 100,4% en daarmee was er sprake van een dekkingstekort van 4,1% en een reservetekort van 10,1%. De dekkingsgraad bedroeg eind 2013 100,6% vóór verlaging van de pensioenrechten en 104,4% nà verlaging van de pensioenrechten. Aan het eind van het jaar 2013 was er geen dekkingstekort meer na het verwerken van de korting. Er is nog wel sprake van een reservetekort aan het eind van het jaar 2013 ter grootte van 7,9% Het herstel van de financiële positie van het fonds was eind 2013 niet in lijn met het herstelplan. Het bestuur moest over gaan tot het verlagen van de pensioenrechten per 1 april 2014 met 3,6%. In de jaarreking 2013 is rekening gehouden met de verlaging.
Het bestuur heeft, gezien de financiële positie van het fonds, besloten over het jaar 2013 geen toeslag te verlenen. In hoofdstuk 3 wordt nader op het financieel beleid ingegaan.
Uitvoering van de pensioenregeling In de uitvoering van de pensioenregeling hebben zich in 2013 geen relevante veranderingen voorgedaan.
In hoofdstuk 2 wordt hier nader op ingegaan.
In hoofdstuk 4 leest u meer over de uitvoering van de regeling
Financieel beleid
Oordeel verantwoordingsorgaan
Om aan de doelstelling van het fonds te voldoen moet er voldoende vermogen zijn om toekomstige pensioenuitgaven te dekken. Het bestuur hanteert daarbij de volgende beleidsinstrumenten: • het premiebeleid; • het toeslag- of indexatiebeleid; • het beleggingsbeleid.
In hoofdstuk 5 leest u hier meer over.
Tevens kan het bestuur het CAO-secretariaat adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft. Als laatste middel kan het fonds de pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen. Het verminderen van pensioenaanspraken en pensioenrechten Het bestuur is verplicht de richtlijnen van DNB te volgen. Eind 2012 was het vooralsnog niet nodig om de pensioenen te verlagen per 1 april 2013. Helaas is gebleken dat op basis van de dekkingsgraad van 31 december 2013 een korting van 3,6% per 1 april 2014 onvermijdelijk was. Toeslagverlening De pensioenregeling is een uitkeringsovereenkomst die wordt gefinancierd met een doorsneepremie. Het bestuur besluit jaarlijks of een toeslag wordt verleend, rekening houdend met de financiële positie van het fonds. Alleen als en voor zover de middelen van het fonds toereikend zijn voor een toeslag, kan deze worden verleend. Er bestaat geen recht op toeslagverlening en er is dus geen zekerheid of en in hoeverre het fonds in de toekomst een toeslag verleent. Het fonds reserveert namelijk geen gelden voor toekomstige toeslagen.
4
Verslag deelnemersraad In hoofdstuk 6 leest u hier meer over.
Kerncijfers 2013
2012
Pensioenvermogen
2.178.851
2.232.008
Technische Voorzieningen
2.087.975
2.222.478
Dekkingsgraad
104.4%
100,4%
Deelnemers
24.676
25.746
(bedragen x EUR 1.000)
Gewezen deelnemers
91.807
90.981
Pensioengerechtigden
13.152
12.053
Werkgevers
3.365
3.555
Voorwoord
5
Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen geeft in dit jaarverslag inzage in de werkzaamheden, het beleid en de pensioenontwikkelingen gedurende het jaar 2013. Het bestuur verstrekt duidelijkheid over en draagt eindverantwoordelijkheid voor de financiële positie en de resultaten van het fonds. Dit jaarverslag is opgesteld in overeenstemming met de richtlijnen voor de jaarverslaggeving.
Ontwikkeling dekkingsgraad 2013 125% 120% 115%
In 2013 heeft het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen samen met het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel, door middel van een fusiewerkgroep en in opdracht van de sociale partners, een intensief traject doorlopen om te komen tot een samengaan per 1 januari 2014. Aanvankelijk leek het erop dat het samengaan per 1 januari 2014 een feit zou zijn. Echter de voorgestelde oplossing om het dekkingsgraadverschil te overbruggen werd door DNB niet geaccepteerd. Als gevolg hiervan werd het eerder genomen besluit door de sociale partners van 25 januari 2013 uitgevoerd. Dit betreft het zoveel mogelijk gelijkstellen van de regeling van Stichting Pensioenfonds Wonen aan de regeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel per 1 januari 2014 maar onder verantwoording van het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen. Vanuit haar verantwoordelijkheid is het bestuur genoodzaakt om zich in 2014 primair te richten op de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en op het nieuwe financieel toetsingskader (FTK) 2015. Tot en met augustus fluctueerde de dekkingsgraad tussen de 97,6% en 97,0%. Vanaf augustus 2013 steeg de dekkingsgraad. Met name in de laatste maanden van 2013 trad er een stabilisatie op in de stijging. Helaas was er in december 2013 sprake van een daling als gevolg van de 3-maandsmiddeling van de rente. Per 31 december 2013 bedroeg de dekkingsgraad 100,6% (Q4). Het bestuur van het pensioenfonds heeft moeten besluiten tot de pijnlijke maatregel van het verlagen van de pensioenen met 3,6% per 1 april 2014.
110% 105% 100% 95% 90% ultimo 2012 januari
februari maart
minimaal vereist
april
mei
vereist
juni
juli
augustus
herstelplan
september oktober november ultimo 2013
werkelijk
Gedurende het verslagjaar heeft het bestuur veel aandacht besteed aan het evalueren van het herstelplan. De premie voor 2014 is verlaagd naar 20,8% als gevolg van het grotendeels gelijkstellen van de regeling van Stichting Pensioenfonds Wonen aan de regeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds door de Detailhandel. Het gelijkstellen van de pensioenregeling is op verzoek van de sociale partners uitgevoerd. Het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen bleef 1,75%. In 2013 beschikten vijf bestuursleden op elk aandachtsgebied over deskundigheids niveau 2, waarmee het bestuur aantoont voldoende deskundig te zijn en bovendien te beschikken over ‘oordeelsvorming’. Het bestuur wil niet alleen beschikken over voldoende kennis maar ook over de noodzakelijke competenties om daadkrachtig en effectief de functie uit te oefenen. In de loop van 2014 zal het bestuur een geschiktheidsplan opstellen waarin aandacht wordt geschonken aan vereiste deskundigheid, competenties en professioneel gedrag. Het bestuur bedankt iedereen die in het verslagjaar heeft bijgedragen aan het goed functioneren van het pensioenfonds.
6
Inhoud
7
Samenvatting
2
Voorwoord
Inhoud
1
Het fonds
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8
2
Ontwikkelingen
3
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Verantwoordingsorgaan
5.1 Verslag 5.2 Reactie bestuur
41
5
7
6
9
Inleiding Over het fonds Het bestuur De visitatiecommissie Het verantwoordingsorgaan De deelnemersraad De geschillencommissie Uitbesteding
10 10 10 12 12 12 12 13
14
Ontwikkelingen in de woonbranche Ontwikkelingen financiële positie van het fonds Ontwikkelingen regelgeving en overheidsbeleid Goed pensioenfondsbestuur Communicatie Ontwikkelingen pensioenbeheer Toezichthouder AFM en DNB
15 15 17 18 20 21 21
Financieel beleid
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9
23
4
Uitvoering van de pensioenregeling
37
4.1 4.2 4.3 4.4
Inleiding Premie Toeslag Kosten uitvoering pensioenbeheer Pensioenvermogen en voorzieningen Actuariële analyse Beleggingen Risicoparagraaf Kosten uitvoering vermogensbeheer
24 24 24 24 25 26 27 34 35
Inleiding De pensioenregeling Wijzigingen reglementen Slotopmerkingen
38 38 39 40
8
5
42 42
Deelnemersraad
6.1 Verslag 6.2 Reactie bestuur
43
7
Jaarrekening
45
8
Overige gegevens
73
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
Balans per 31 december Staat van baten en lasten Kasstroomoverzicht Algemene toelichting Toelichting op de Balans Toelichting op de staat van baten en lasten
8.1 Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten 8.2 Gebeurtenissen na balansdatum
9
Actuariële verklaring
44 44
46 46 47 48 53 68
74 74
75
10 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
77
Bijlagen
79
Bijlage 1 Samenstelling bestuurlijke commissies en benoemende organisatie Bijlage 2 Meerjarenoverzicht Bijlage 3 Volumeveranderingen Bijlage 4 Begrippenlijst
80 81 82 84
1 Het fonds
9
1.1 Inleiding Stichting Pensioenfonds Wonen heeft verschillende organen, zoals het bestuur, de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan. Daarnaast is een aantal externe partijen intensief bij het fonds betrokken. In dit hoofdstuk stelt het fonds de betrokken organisaties, de bestuursorganen en externe partijen aan u voor. Maar eerst volgen de doelstelling en een aantal algemene gegevens van het fonds.
1.2 Over het fonds
1.2.4 Ondersteuning en advies Het pensioenfonds laat zich bij zijn werkzaamheden ondersteunen en/of adviseren door de volgende partij: Adviseur communicatie en jaarwerk G.J. Steenvoorden Account Chief Investment Officer C. de Vaan, Syntrus Achmea Strategisch Pensioenmanagement
1.2.1 Naam en vestigingsplaats Stichting Pensioenfonds Wonen (hierna: het fonds) is opgericht op 1 januari 1970 en statutair gevestigd in Utrecht. Het fonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder nummer 41178958. De laatste statutenwijziging vond plaats op 15 januari 2014. Het fonds is aangesloten bij de Vereniging voor Bedrijfstakpensioenfondsen (VB). 1.2.2 Doelstelling en missie Doelstelling van het fonds is uitvoering te geven aan het pensioenreglement, zoals dat geldt voor de aangesloten ondernemingen. Het fonds tracht dit doel te bereiken door premies te innen bij de aangesloten ondernemingen. De gelden worden belegd en beheerd en het fonds doet daaruit uitkeringen bij ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid. Het fonds geeft een zo goed mogelijke invulling aan de pensioenovereenkomst die de sociale partners van de wonenbranche hebben afgesloten voor de (gewezen) deelnemers. Het fonds wil een betrouwbaar pensioenfonds zijn dat zich maximaal zal inspannen om haar financiële verplichtingen voor nu en in de toekomst waar te maken. 1.2.3 Betrokken organisaties INretail Postbus 762 3700 AT Zeist Telefoonnummer: 030 697 31 00 FNV Bondgenoten Postbus 9208 3506 GE Utrecht Telefoonnummer: 0900 9690 CNV Dienstenbond Postbus 3135 2130 KC Hoofddorp Telefoonnummer: 023 565 10 52
10
Adviserend actuaris W. Peeters AAG, Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. 1.2.5 Controle en certificering Het pensioenfonds heeft voor de controle en certificering van de jaarrekening met de volgende partijen een overeenkomst gesloten: Certificerend actuaris G. Veluwenkamp AAG, Towers Watson Netherlands B.V Certificerend accountant H.C. van der Rijst RA, PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
1.3 Het bestuur 1.3.1 Samenstelling Leden werkgevers
Geboortejaar
benoemd tot
Organisatie
K.A. Prosman
1953
januari 2017
INretail
A.W.M. van der Heijden
1963
januari 2016
INretail
M. Streuer
1973
januari 2015
INretail
Leden werknemers
Geboortejaar
benoemd tot
Organisatie
H.B.M. Grutters
1980
januari 2017
FNV Bondgenoten
C. Lonsain
1957
januari 2016
CNV Dienstenbond
A.A.M. Steijaert
1948
januari 2015
FNV Bondgenoten
Per januari 2013 is de heer Van der Heijden benoemd als nieuw bestuurslid voor een periode van drie jaar. De heer Steenvoorden is per 1 januari 2013 afgetreden als bestuurslid. De heer Steenvoorden is in 2013 vanuit zijn expertise bij het pensioenfonds betrokken geweest als extern adviseur voor de communicatiecommissie en de jaarwerkcommissie. In 2013 was A.A.M. Steijaert voorzitter van het fonds en K.A. Prosman secretaris. Nevenbestuursfuncties H.B.M. Grutters: Heel 2013: Bestuurder bij FNV Bondgenoten Bestuurslid bij Stichting Bedrijfstak voor de Detailhandel Bestuurslid Co-op Pensioenfonds Secretaris Stichting werknemersbelangen Boek- en Kantoorvakhandel Secretaris Stichting VUT Levensmiddelenbedrijf Lid HBA Commissie Optiek Gedeeltelijk in 2013: Bestuurslid Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf (m.i.v. maart 2013) Bestuurslid Stichting Sociaal Fonds Wonen (tot juni 2013) Bestuurslid Stichting WoonWerk (tot mei 2013) A.A.M. Steijaert: Bestuurslid Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Kappersbedrijf Bestuurslid Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Drankindustrie Bestuurslid Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel M. Streuer: Bestuurslid Stichting Woonwerk (tot 1 april 2014) Bestuurslid branchebureau mode C. Lonsain: Bestuurslid Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Agrarische en Voedselvoorzieningshandel (Bpf AVH) Bestuurslid Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Handel in Bouwmaterialen (Bpf HiBiN) Bestuurslid Stichting Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel (SPNG) Het bestuur van het fonds heeft de dagelijkse uitvoering van de werkzaamheden uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V., Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. Deze werkzaamheden betreffen pensioenadministratie, bestuursondersteuning en vermogensbeheer. Uitgangspunt is dat het bestuur, conform de eisen van de Pensioenwet, verantwoordelijk blijft voor de juiste uitvoering van de uitbestede taken.
11
1.3.2 Aantal vergaderingen Het bestuur heeft in 2013 tien keer vergaderd. 1.3.3 Bestuurlijke commissies In verband met toenemende complexiteit en de vele taken van het bestuur heeft het fonds een aantal bestuurlijke commissies ingesteld. Deze commissies doen voorbereidend werk in kwesties waarover het bestuur een besluit moet nemen. Zij kunnen in de voorbereidingsfase dieper ingaan op de achtergronden en consequenties van te nemen beleidsbeslissingen. Tevens kan voor verdere uitvoering van besluiten een specifiek mandaat aan de commissies worden verleend. De leden van de bestuurlijke commissies kunnen zich laten bijstaan door externe deskundigen. In 2013 waren de volgende bestuurlijke commissies werkzaam: Voorzittersoverleg Het voorzittersoverleg van het fonds bestaat uit de werkgeversvoorzitter (K.A. Prosman) en de werknemersvoorzitter (A.A.M. Steijaert). Het voorzittersoverleg vindt minimaal vier keer per jaar plaats of zoveel vaker als nodig is. In het voorzittersoverleg bespreken de werkgeversvoorzitter en de werknemersvoorzitter de agenda van de eerstvolgende bestuursvergadering. Het voorzittersoverleg heeft in 2013 elf maal plaatsgevonden. Jaarwerkcommissie De commissie beoordeelt het jaarverslag. De commissie heeft twee maal vergaderd. DVO commissie De commissie volgt nauwlettend de dienstverleningsovereenkomst en vergadert minimaal viermaal per jaar. De commissie heeft vier maal vergaderd. Beleggingsadviescommissie Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen laat zich op vermogensbeheergebied ondersteunen door de Beleggingsadviescommissie (BAC). De BAC geeft gevraagd en ongevraagd adviezen aan het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen ten behoeve van het door het bestuur vast te stellen beleggingsbeleid en de uitvoering ervan. De commissie heeft in 2013 vijf maal vergaderd. Communicatiecommissie De communicatiecommissie adviseert het bestuur over alle communicatie-uitingen van het fonds. De commissie heeft zeven maal vergaderd. Adviescommissie bezwaarschriften vrijstellingsbesluiten De adviescommissie is bevoegd tot het adviseren van het bestuur bij het nemen van een beslissing over een door een belanghebbende ingediend bezwaarschrift tegen een besluit. De commissie behoefde in 2013 niet bijeen te komen.
1.4 De visitatiecommissie
1.6 De deelnemersraad
1.4.1 Samenstelling
1.6.1 Samenstelling
De visitatiecommissie bestaat uit drie onafhankelijke leden. De visitatiecommissie heeft als opdracht om minimaal eens per drie jaar het functioneren van het bestuur kritisch te bekijken en daarover te rapporteren. De visitatie heeft plaatsgevonden in 2012.
De deelnemersraad bestaat uit zeven leden: vijf deelnemers en twee gepensioneerden. De leden zijn benoemd door de volgende organisaties: • FNV Bondgenoten; • CNV Dienstenbond.
De visitatiecommissie is per januari 2012 als volgt samengesteld:
De deelnemersraad is op 31 december 2013 als volgt samengesteld:
Leden J. Th.M. Merkx E. Van de Lustgraaf T. Jansen
1.5 Het verantwoordingsorgaan
Leden deelnemers
Geboortejaar
benoemd tot
Organisatie
W. de Graaf
1953
januari 2016
FNV Bondgenoten
F.P.M. van der Wiel
1948
januari 2016
FNV Bondgenoten
G.A. Wormgoor
1952
januari 2016
FNV Bondgenoten
M.J. Rutjes
1954
januari 2016
CNV Dienstenbond
F.J. Bonneur
1958
mei 2014
CNV Dienstenbond
Leden gepensioneerden
Geboortejaar
benoemd tot
Organisatie
1.5.1 Samenstelling en vergaderdata Het verantwoordingsorgaan bestaat uit drie leden: een deelnemer, een gepensioneerde en een werkgever. De leden zijn benoemd door de volgende organisaties: • CNV Dienstenbond; • INretail; • FNV Bondgenoten. Het verantwoordingsorgaan is op 31 december 2013 als volgt samengesteld: Leden
Geboortejaar
benoemd tot
Organisatie
M.J. Rutjes
1954
februari 2015
CNV Dienstenbond
B. Keijzer
1954
februari 2015
INretail
Vacature
FNV Bondgenoten
Vacature
FNV Bondgenoten
Vacature
FNV Bondgenoten
1.6.2 Vergaderdata De deelnemersraad heeft in 2013 acht keer vergaderd. Eenmaal vergaderde de deelnemersraad met de voorzitters van het bestuur, eenmaal met het voltallige bestuur, tweemaal met de voorzitters van het bestuur en het verantwoordingsorgaan en eenmaal met het verantwoordingsorgaan en het voltallige bestuur.
1.7 De geschillencommissie 1.7.1 Samenstelling
1.5.2 Vergaderdata Het verantwoordingsorgaan vergaderde viermaal in 2013. Eenmaal vergaderde het verantwoordingsorgaan met het voltallige bestuur en de deelnemersraad en tweemaal met de voorzitters van het bestuur en de deelnemersraad.
12
Met ingang van 1 januari 2012 kent het pensioenfonds een geschillencommissie. Het pensioenfonds heeft met een aantal andere pensioenfondsen een groep personen benoemd waaruit de geschillencommissie kan worden samengesteld. Als secretaris van de geschillencommissie treedt op een via Brunel Nederland B.V. aan te wijzen jurist. De secretaris stelt in voorkomende gevallen de geschillencommissie samen uit onderstaande groep personen en informeert het bestuur van het pensioenfonds hierover:
Leden
benoemd tot
De heer A.A.M. Broos
31 december 2015
De heer W. van den Beucken
31 december 2015
De heer A. Th. M. van Hulst
31 december 2015
De heer D.A.J. Kamp
31 december 2015
De heer N. Ruiter
31 december 2015
De heer A.W. van Vliet
31 december 2015
1.8.2 Klantenraad
De geschillencommissie heeft tot taak het bestuur te adviseren over geschillen tussen de deelnemer en het pensioenfonds over de uitvoering van de pensioenregeling wegens een individuele beslissing die het bestuur jegens de belanghebbende heeft genomen.
Syntrus Achmea heeft een Klantenraad. Het belangrijkste doel van deze Klantenraad is het gezamenlijk nadenken over belangrijke thema’s in de pensioenwereld. Daarnaast is de Klantenraad een platform om veranderingen in de dienstverlening van de uitvoeringsorganisatie te toetsen. In 2013 kwam de Klantenraad twee keer bijeen. Het pensioenfonds heeft één zetel. De leden van de Klantenraad kiezen uit hun midden een Raad van Advies. De Raad van Advies adviseert de directie van Syntrus Achmea gevraagd en ongevraagd. 1.8.3 Pensioenbeheer - uitrol systeem pensioenaangifte
1.8.1 Uitvoeringsorganisatie
Pensioenaangifte is het systeem van digitale gegevensaanlevering voor werkgevers. Werkgevers die op het systeem worden aangesloten, krijgen een uitnodiging om voor gegevensaanlevering naar de speciale zogenoemde landingspagina op de website van het pensioenfonds te gaan. Gegevensaanlevering wordt hierdoor makkelijker en kost minder tijd. Ultimo 2013 is 92% van de werkgevers op dit systeem aangesloten.
Het fonds heeft de administratie uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V.
1.8.4 Compliance officer
Het vermogensbeheer is uitbesteed aan Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V.
Met ingang van 2009 heeft het bestuur besloten haar compliance werkzaamheden zelf uit te voeren. De voorzitter fungeert als compliance officer.
1.8 Uitbesteding
Met Syntrus Achmea Pensioenbeheer en Syntrus Achmea Real Estate & Finance zijn per januari 2012 nieuwe contracten afgesloten voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van één jaar voor het fonds. Met Syntrus Achmea Vermogensbeheer is per 17 oktober 2012 een nieuw contract afgesloten voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht per 1 januari 2012. Het contract heeft een opzegtermijn van 6 maanden. Bij deze overeenkomst zijn het fonds en de genoemde ‘bedrijfsonderdelen’ van Syntrus Achmea partij. Nadere afspraken over de kwaliteit van de dienstverlening zijn vastgelegd in aparte dienstverleningsovereenkomsten (DVO’s) voor pensioenbeheer, vermogensbeheer en vastgoedbeheer. Alle overeenkomsten bieden de mogelijkheid om de bestaande dienstverlening tussentijds aan te passen of nieuwe diensten toe te voegen. Het bestuur en de uitvoerder leggen eventuele nieuwe afspraken altijd schriftelijk vast. Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. heeft in 2013 elk kwartaal aan het bestuur gerapporteerd over de DVO-afspraken. Ook van Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. ontving het bestuur elk kwartaal een rapportage.
13
2 Ontwikkelingen
14
2.1 Ontwikkelingen in de woonbranche Ontwikkelingen De opleving van de huizenmarkt in het vierde kwartaal van 2013 heeft positief uitgepakt voor de omzetontwikkeling van de woonbranche. In de laatste drie maanden van het jaar mochten woonwinkels een plus van 4,9 procent noteren. Ondanks deze eindsprint is 2013 toch vooral een jaar gebleken met krimpende omzetten. De Woonwinkelmonitor van INretail meldt over het gehele jaar een daling van min 2,8 procent. Het vierde kwartaal liet een verrassend beeld zien ten opzichte van het derde kwartaal, waarin de omzet voor de woonbranche onderuit gleed met 9,2 procent. Het positieve cijfer van het vierde kwartaal verdient overigens enige nuance. In 2012 eindigde het vierde kwartaal namelijk op een zeldzaam grote krimp van 12 procent. De Nederlandse woningmarkt maakte in het laatste kwartaal van 2013 zijn grootste groei mee sinds sinds 2008.
Kleine zaken behalen nog een plus Als we kijken naar de omzetontwikkeling afgezet tegen het aantal vierkante meter verkoopoppervlak, dan wordt een opmerkelijke ontwikkeling zichtbaar. Hoe hoger de klasse van het aantal vierkante meters, hoe verder de omzet terugloopt. Het zijn dus met name de kleinere zaken die een plus weten te behalen. Omzetverwachting voor 2014 De wonenbranche kampt sinds het begin van de economische crisis (september 2008) met een forse teruggang in omzet. In de periode 2009-2012 is de omzet gemiddeld met zo’n 20-25% gekelderd. Dalend consumentenvertrouwen en een volledig tot stilstand gekomen woningmarkt (zowel daling aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen als aantal verhuizingen) zijn hier debet aan. Er wordt voor 2014 door ING rekening gehouden met een omzetdaling van -2% ten opzichte van 2013. (bron paragraaf 2.1 INretail Woonwinkelmonitor)
Omzet woonsegmenten per kwartaal 2013
2.2 Ontwikkelingen financiële positie van het fonds
20% -16,7%
15%
10%
Herstelplan In 2008 is door de kredietcrisis, vooral door de aandelenmarkt en de dalende rente, een reservetekort en dekkingstekort ontstaan. Het fonds heeft op 25 maart 2009 een herstelplan ingediend bij DNB. Het herstelplan is door DNB goedgekeurd op 29 juni 2009.
-9,1%
-7,7% 4,9%
5%
3,1% 0,4%
0% -1,1% -2,5%
-5% -5,8%
-10%
-6,5%
-5,3%
-5,8%
-5,1% -6,9%
-2,3%
-2,9%
-2,8% -4,6%
-4,5%
-5,0%
-5,3%
-6,6%
-5,8%
-5,8%
-9,5% -11,6%
-11,2% -11,5%
-15%
Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Totaal wonen
Meubelzaken
Woningtextielzaken
Gemengde zaken
Slaapzaken
Parketzaken
Keukenzaken
Omzetontwikkeling ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder. (Bron: INretail Woonwinkelmonitor)
Regionale verschillen Met een min van 1,3 procent hebben de provincies Groningen en Friesland het omzetverlies in de woonbranche het beste kunnen beperken. Limburg, Brabant en Zeeland vormen de kelder van de negatieve omzetontwikkeling: Min 4,9 procent. De cijfers in Overijssel, Flevoland, Utrecht en Gelderland komen exact overeen met de omzetontwikkeling in Noord- en Zuid-Holland: min 2,5 procent. Opmerkelijk is de plus van 0,5 procent in Rotterdam, Den Haag en Amsterdam.
15
Het fonds maakt gebruik van de eenmalige mogelijkheid die de Minister heeft geboden om binnen 5 jaar (uiterlijk 31 december 2013) het minimaal vereist eigen vermogen te bereiken. Bij het opstellen van het herstelplan heeft het bestuur zich laten ondersteunen door adviseurs en is het voorgenomen beleggingsbeleid afgestemd met de beleggingsadviescommissie. Het herstelplan is opgesteld met inachtneming van de uitgangspunten zoals die door DNB zijn voorgeschreven. Het herstelplan is, inherent aan de modelmatige aanpak, een benadering van de werkelijkheid. Dit betekent dat de werkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad in positieve of negatieve zin kan afwijken van het verwachte herstelpad, waardoor de financiële positie van het fonds zich sneller of langzamer kan herstellen dan voorzien. Indien de werkelijke ontwikkeling in negatieve zin afwijkt ten opzicht van het herstelplan kan het herstelplan tussentijds worden aangepast.
De belangrijkste maatregel uit het herstelplan is dat het fonds geen doelgericht indexatiebeleid heeft. In het herstelplan is rekening gehouden met een leidraad voor indexatie. De gebruikte leidraad is als volgt: • Geen indexatie bij een dekkingsgraad onder de in het kader van het Financieel Toetsingskader (FTK ) vereiste dekkingsgraad + 10%-punt, • Bij een dekkingsgraad boven de FTK vereiste dekkingsgraad + 10%-punt volledige indexatie. De indexatie is voor zowel actieven als niet-actieven op basis van het prijsindex-cijfer. Financiële positie Stichting Pensioenfonds Wonen Ultimo 2013 moest het pensioenfonds een dekkingsgraad van minimaal 104,4% hebben. Op 31 december 2013 was de dekkingsgraad van het pensioenfonds 100,6%. Op basis van de dekkingsgraad per 31 december 2013 is het verlagen van de pensioenen met 3,6% per 1 april 2014 noodzakelijk. Financieel crisisplan Het financiële crisisplan geeft aan wat het fonds gaat doen in een (volgende) crisissituatie en is een ander plan dan het herstelplan. Een financieel crisisplan is een beschrijving van maatregelen die een fonds op korte termijn zou kunnen inzetten als het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. In tegenstelling tot een herstelplan is een crisisplan niet uitsluitend gericht op het weer op peil brengen van de dekkingsgraad. Het herstelplan geeft aan hoe het fonds de huidige financiële positie verbetert. DNB en AFM evalueerden de kwaliteit van financiële crisisplannen. De toezichthouders publiceerden een document met voorbeelden van good and bad practices. In oktober 2012 heeft het bestuur een brief ontvangen van DNB inzake het sector brede onderzoek naar de kwaliteit van de crisisplannen. In 2014 zal het pensioenfonds het eigen crisisplan tegen het licht houden aan de hand van de aanbevelingen van de toezichthouders wanneer ook de ALM studie is afgerond. Jaarlijkse evaluatie van het herstelplan Het pensioenfonds evalueert aan het einde van elk jaar zijn herstelplan. Volgens de evaluatie van het herstelplan eind 2012 zou de dekkingsgraad op 31 december 2013 105,4% bedragen. Op 31 december 2013 was de dekkingsgraad van het pensioenfonds 100,6%. Hierdoor is de korting van 3,6% per 1 april 2014 noodzakelijk. Na het doorvoeren van de korting kan het kortetermijnherstelplan als beëindigd worden beschouwd. Samengaan Samengaan met Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel maakt Stichting Pensioenfonds Wonen groter en sterker. Kosten kunnen over een grotere groep deelnemers worden verdeeld. Ook kan er beter worden ingespeeld op de steeds strengere eisen die gelden voor pensioenfondsen. Op deze manier bereidt Stichting Pensioenfonds Wonen zich voor op de toekomst. Vooral nu er zoveel staat te gebeuren op pensioengebied.
16
In 2013 heeft het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen samen met het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel, door middel van een fusiewerkgroep en in opdracht van de sociale partners, een intensief traject doorlopen om te komen tot een samengaan per 1 januari 2014. Aanvankelijk leek het erop dat de samengaan per 1 januari 2014 een feit zou zijn. De voorgestelde oplossing om het dekkingsgraadverschil te overbruggen werd door DNB niet geaccepteerd. Als gevolg hiervan werd het eerder genomen besluit door de sociale partners van 25 januari 2013 uitgevoerd. Dit betreft het zoveel mogelijk gelijkstellen van de regeling van Stichting Pensioenfonds Wonen aan de regeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel per 1 januari 2014 maar onder verantwoording van het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen. Sociale partners in de wonenbranche besloten in 2013 om de pensioenrichtleeftijd van de pensioenregeling met ingang van 1 januari 2014 te verhogen van 65 naar 67 jaar. De premie is verlaagd van 21,6% in 2013 naar 20,8% in 2014. De franchise is gestegen van € 10.317 in 2013 naar € 12.564 in 2014. Deze besluiten zijn per 1 januari 2014 in de statuten en reglementen van het pensioenfonds verwerkt. Tevens is de verplichtstellingsbeschikking van het pensioenfonds hierdoor gewijzigd. Aanpassing reservering voor VPL-overgangsregeling Met de VUT of vervroegd pensioen gaan is sinds 1 januari 2006 niet meer mogelijk voor mensen die geboren zijn na 1949. De regelingen voor vervroegd uittreden zijn daarom destijds aangepast. Cao-partijen maakten een overgangsregeling om de overgang naar pensioen op 65 jaar geleidelijker te laten verlopen. DNB deed in 2012 een steekproef naar de uitvoering en financiering van VPL-regelingen. Dat zijn overgangsregelingen die arbeidsvoorwaardelijke toezeggingen inhouden die uiterlijk in 2020 worden omgezet in pensioenaanspraken. DNB vindt dat geen sprake mag zijn van oneigenlijke overdracht van middelen van het pensioenvermogen naar de VPL-gelden. Naar aanleiding van de bevindingen van DNB besloot het bestuur een bestemmingsreserve te vormen voor de financiering van de inkoop van de VPL-overgangsrechten. Voor de inkoop van pensioen vanuit de bestemmingsreserve wordt aangesloten bij de wijze van inkoop van de basisregeling. In 2013 is het vorenstaande vastgelegd in een mandaatovereenkomst tussen het bestuur van het pensioenfonds enerzijds en sociale partners anderzijds. Tot slot maken de kosten die gemaakt worden ter uitvoering van de VPL-regeling deel uit van de totale administratiekosten van het pensioenfonds. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft de ontwerp-richtlijn RJ 610.270 uitgebracht. Deze ontwerp richtlijn stelt dat ontvangen, maar nog niet aangewende middelen uit hoofde van VPL verantwoord dienen te worden als verplichting. Tot boekjaar 2013 werden deze middelen door het fonds als bestemmingsreserve verantwoord. Het bestuur van het fonds heeft besloten om de ontwerp-richtlijn te volgen en de VPL-middelen te verantwoorden als langlopende schuld vanaf boekjaar 2013.
Met ingang van boekjaar 2013 worden de ontvangen middelen niet meer als premie baten verantwoord, maar direct toegevoegd aan de langlopende schuld. Bij inkoop van de rechten wordt de inkoopsom (en hiermee de vrijval uit de langlopende schuld) als separate post onder de overige premiebaten verantwoord. Eventuele beleggings resultaten inzake VPL worden direct toegevoegd aan de langlopende schuld.
De planning is dat 1 januari 2015 een nieuw FTK van kracht wordt. In de zomer van 2013 hield staatssecretaris Klijnsma een consultatie over een voorontwerp voor het nieuw FTK. In het consultatiedocument werd een scheiding tussen nominale en reële contracten voorgesteld. Na de consultatie koos staatssecretaris Klijnsma alsnog voor één FTK, een tussenvariant.
Als gevolg van deze stelselwijziging zijn de vergelijkende cijfers aangepast. Het cumulatieve effect van de stelselwijziging dat betrekking heeft op perioden voorafgaande aan het vorige boekjaar is verwerkt in het eigen vermogen aan het begin van het voorgaand boekjaar.
De tussenvariant, ook wel FTK1+ genoemd, kan worden omschreven als een FTK met het nominale contract zoals we dat nu kennen als uitgangspunt, maar met een correctie voor levensverwachting en extreme marktontwikkelingen. Met de introductie van de nieuwe tussenvariant wil de staatssecretaris ervoor zorgen dat pensioenfondsen oude rechten niet hoeven in te varen in het nieuwe contract. De staatssecretaris overlegt daarover nog met de pensioensector. Een aantal grotere pensioenfondsen wil namelijk nog steeds graag over naar een reëel kader. De inhoud van het FTK was daarom eind 2013 nog niet bekend. Omdat nog niets zeker is kunnen de plannen nog veranderen.
2.3 Ontwikkelingen regelgeving en overheidsbeleid Pensioenakkkoord Sinds 2010 discussiëren sociale partners en de overheid over een nieuw pensioenstelsel wat leidde tot het Pensioenakkoord. In juni 2011 is overeenstemming bereikt over de verdere uitwerking daarvan. Dit Pensioenakkoord betrof zowel de AOW als het aanvullende pensioen. Doel is het toekomstbestendig maken van pensioenregelingen, doordat ze de stijgende levensverwachting en financiële schokken kunnen opvangen. Over de AOW beslist de overheid. Maar aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde en ligt daarmee voor een groot deel op het terrein van sociale partners. De overheid stelt voor het aanvullend pensioen wel de fiscale grenzen vast. Die grenzen bepalen of en in hoeverre het pensioen fiscaal ondersteund wordt. Verhoging AOW-leeftijd en pensioenrichtleeftijd Sinds 1 april 2012 gaat de AOW in vanaf de 65ste verjaardag in plaats van de eerste van de maand waarin de 65ste verjaardag valt. Daardoor ontstaat een inkomensgat bij mensen met VUT, prepensioen of vroegpensioen. In het Pensioenakkoord waren afspraken gemaakt over de verhoging van de AOW-leeftijd, maar in 2012 is in wetgeving vastgelegd om de AOW-leeftijd versneld te verhogen en ook de fiscale pensioenrichtleeftijd te verhogen naar 67 jaar per 2014. De AOW-leeftijd gaat sinds 1 januari 2013 stapsgewijs omhoog naar 67 jaar. Naar verwachting volgt in 2014 wetgeving voor een versnelde verhoging van de AOW-leeftijd, waardoor deze in 2021 op 67 jaar komt te liggen. Per 1 januari 2014 is de pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 67 jaar. Daarna is de pensioenrichtleeftijd gekoppeld aan de levensverwachting; verdere verhoging gaat met stappen van één jaar. Definitieve inhoud nieuw financieel toetsingskader nog niet bekend De eerste stap in de herziening van het pensioenstelsel is het verhogen van de AOW en de pensioenrichtleeftijd. De tweede stap is het schokbestendig maken van de pensioencontracten. De financiële regels voor pensioenen liggen vast in het financieel toetsingskader (FTK). Het FTK is onderdeel van de Pensioenwet.
17
Wanneer het nieuwe FTK naar verwachting per 1 januari 2015 definitief is, zal het pensioenfonds de gevolgen van het FTK samen met sociale partners incorporeren. Nieuw FTK en het overgangsjaar 2014 Voor het pensioenfonds liep het kortetermijnherstelplan op 31 december 2013 af en is de situatie van het dekkingstekort na het doorvoeren van een korting opgeheven. Het pensioenfonds kan echter in 2014 opnieuw in een situatie van dekkingstekort komen. Dit tekort wordt verwerkt volgens de herstelsystematiek van het nieuwe contract en wordt vanaf 2015 weggewerkt. Voor pensioenfondsen waarbij het kortetermijnherstelplan eind 2013 afliep, hoeft de premie in 2014 formeel niet meer bij te dragen aan herstel. Uiteraard moeten pensioenfondsen in 2014 wel een kostendekkende premie heffen. Hierbij kunnen pensioenfondsen alleen gebruikmaken van een gedempte kostendekkende premie als het pensioenfonds deze methodiek tot 2014 al gebruikte. Deze mogelijkheid tot demping komt waarschijnlijk te vervallen binnen het nieuwe FTK. Sociale partners en pensioenfondsbesturen moeten op een evenwichtige wijze de premie voor 2014 vaststellen. De eis van DNB om de premie bij te laten dragen aan herstel vervalt in 2014. Dit betekent dat de premie vanaf 2014 niet langer op marktrente gebaseerd hoeft te zijn, en weer gedempt mag worden op de hogere constante rentevoet van 4%. Echter, demping op 4% leidt tot een daling van de dekkingsgraad door de pensioenopbouw in 2014. In 2013 is daarom besloten ook de premie voor 2014 vast te stellen conform de eis ‘bijdragen aan herstel’. Uitgaande van dit beleid en van genoemde rentetermijnstructuur heeft het bestuur de vereiste premie voor 2014 vastgesteld op 19,8% van de pensioengrondslag. Inclusief de opslag van 1% voor de VPL-overgangsregeling komt de premie 2014 daarmee uit op 20,8%. De UFR wordt ook in 2014 op basis van de huidige rekenregels toegepast.
DNB vraagt in de aanloop naar het nieuwe FTK alleen nog in bijzondere situaties om een nieuwe continuïteitsanalyse. Er is geen nieuwe continuïteitsanalyse vereist als een pensioenfonds alleen de opbouwpercentages en/of de pensioenrichtleeftijd aanpast aan het nieuwe Witteveenkader per 1 januari 2014 en dus geen andere wijzigingen in de regeling doorvoert en de premie dusdanig vaststelt dat de premiedekkingsgraad ten minste gelijk blijft.
Een deel van de wet wordt van kracht vanaf 1 juli 2014, wanneer de nieuwe bestuurs modellen gaan gelden. Een pensioenfonds kan kiezen uit vijf bestuursmodellen. 1. Paritair bestuursmodel; 2. Paritair gemengd bestuursmodel; 3. Omgekeerd gemengd bestuursmodel; 4. Onafhankelijk gemengd bestuursmodel; 5. Onafhankelijk bestuursmodel.
2.4 Goed pensioenfondsbestuur
De paritaire modellen (model 1, 2 en 3) kennen een verantwoordingsorgaan (VO), waarin de deelnemers en pensioengerechtigden naar evenredigheid zijn vertegenwoordigd. Naar keuze kan de werkgever worden vertegenwoordigd. De onafhankelijke modellen (model 4 en 5) kennen een belanghebbendenorgaan (BO), waarin de drie geledingen zijn vertegenwoordigd.
In 2005 publiceerde de STAR de “Principes voor goed Pensioenfondsbestuur”. Deze principes bieden kaders voor zorgvuldig bestuur, intern toezicht, verantwoording, deskundigheid, openheid en communicatie. Maar ook andere regels spelen een rol: zo is de Code Tabaksblat van belang voor het beleggingsbeleid. Sinds 2007 zijn de Principes voor goed pensioenfondsbestuur van de STAR verankerd in de Pensioenwet. De Pensioenfederatie en de STAR ontwikkelden gezamenlijk een Code Pensioenfondsen in het kader van het wetsvoorstel Versterking bestuur pensioenfondsen. De Code komt voor pensioenfondsen in de plaats van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur uit 2005. De Code is op 1 januari 2014 in werking getreden en zal per 1 juli 2014 ook wettelijk verankerd zijn in de Pensioenwet. De Code gaat in op het besturen van een pensioenfonds, het intern toezicht daarop en over het afleggen van verantwoording over wat het pensioenfonds doet, wat een pensioenfonds gepland en gerealiseerd heeft. De Code staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van het volledige stelsel van bestaande wet- en regelgeving, aanbevelingen, convenanten en codes van de Pensioenfederatie en de STAR. Een monitoringcommissie zal toezicht houden op de naleving van de Code. Inventarisatie pensioenfonds Het pensioenfonds zal in het eerste kwartaal van 2014 invetariseren op welke gebieden het pensioenfonds nog niet volledig aan de Code Pensioenfondsen voldoet. Het bestuur zal gedurende het eerste halfjaar van 2014 de afwijkende gebieden in kaart brengen of toelichten indien van de Code wordt afgeweken. Wet versterking bestuur pensioenfondsen De Wet versterking bestuur pensioenfondsen is een integrale herziening van de governance en medezeggenschap bij pensioenfondsen. De wet moet leiden tot verbetering van de kwaliteit van het pensioenfondsbestuur. De wet is van kracht vanaf 7 augustus 2013. De bepalingen over het verantwoorden van beleggingsbeleid en over geschiktheid en tijdsbeslag waren meteen van kracht. Ook verwante wijzigingen traden in werking. Zo zijn in het Besluit FTK regels over het beloningsbeleid vastgelegd en in het Besluit uitvoering PW regels over geschiktheid, betrouwbaarheid en tijdsbeslag.
18
Het intern toezicht wordt bij bedrijfstakpensioenfondsen verstevigd doordat bedrijfstakpensioenfondsen met een paritair of onafhankelijk bestuur een permanente raad van toezicht moeten instellen. Deze raad van toezicht krijgt extra bevoegdheden. DNB gaat ervan uit dat fondsen voor 31 december 2013 een keuze voor een model maakten. In het derde en vierde kwartaal van 2013 deed DNB onderzoek naar hoe pensioenfondsen zich voorbereiden op de wijzigingen in de governance en hoe ver ze met de invoering van de nieuwe modellen zijn. DNB verwacht dat fondsen voor 1 april 2014 hun totaalpakket van wijzigingen in de governance aan DNB voorleggen. Dat wil zeggen, de voorgenomen wijzigingen in de statuten en alle meldingsformulieren behorende bij de voorgenomen benoemingen. Keuze nieuw bestuursmodel Het bestuur van het pensioenfonds heeft na overleg met sociale partners, het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad gekozen voor het paritaire bestuursmodel. Het bestuur van PF Wonen is van mening dat om redenen van efficiency en gebleken doelmatigheid gekozen zou moeten worden voor het paritaire model, waarbij het bestuur wordt aangevuld met een vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden. Het nieuwe paritaire model lijkt op de huidige bestuursvorm; een bestuursvorm die zijn waarde heeft bewezen. In het paritaire model hebben de bestuursleden binding met de achterban. Het bestuur is van mening dat de betrokkenheid van werkgevers en werknemers in de branche bij de arbeidsvoorwaarde pensioen het meest en het best gewaarborgd wordt door het paritaire bestuursmodel. Implementatieplan Het bestuur heeft de implementatie van het paritaire bestuursmodel met ingang van 1 januari 2014 vastgelegd in een implementatieplan. In dit plan wordt beschreven welke stappen door het bestuur gezet moeten worden als gevolg van de invoering van het nieuwe bestuursmodel, in welke volgorde en wat de samenhang tussen de verschillende onderdelen en het tijdspad is.
Deskundigheidsbevordering Een pensioenfondsbestuurder moet vanaf de eerste dag aan alle geschiktheidseisen voldoen. Het fonds zorgt er op die manier voor dat nieuwe en bestaande pensioenfondsbestuurders geschikt en deskundig zijn. Het bestuur wil niet alleen beschikken over voldoende kennis maar ook over de noodzakelijke competenties om daadkrachtig en effectief de functie uit te oefenen. Zelfevaluatie Het bestuur heeft een procedure vastgesteld voor een periodieke zelfevaluatie. Het gaat om het functioneren van het bestuur als geheel en van de individuele bestuursleden afzonderlijk. Doel van de zelfevaluatie is de kwaliteit van het bestuur in stand te houden en/ of te verbeteren. Uit de zelfevaluatie is naar voren gekomen dat het bestuur tevreden is over haar collectief functioneren. Het aangesloten houden van alle bestuursleden bij ontwikkelingen binnen het fonds is van groot belang. Beloningsbeleid Met het besluit FTK van 7 augustus 2013 (Art. 21a) ontstaat de verplichting voor pensioenfondsen tot schriftelijke vastlegging en openbaarmaking van het beloningsbeleid. Begin 2014 heeft het bestuur met elkaar gesproken over een passend beloningsbeleid gezien de vereiste beschikbaarheid, de tijdsbesteding, de complexiteit van pensioenfondsenland, de eisen van de DNB betreffende deskundigheid, de verantwoordelijkheid en de risico’s die bestuurders lopen door plaats te nemen in het bestuur van een pensioenfonds. Het bestuur van het pensioenfonds is van mening dat de vergoeding voor de bestuursleden onder meer aan de volgende criteria moet voldoen: • passende marktconforme beloning die aansluit bij de kwaliteiten van de bestuurders, de beschikbaarheid en de tijdsbesteding; • vasthouden aan de richtlijnen zoals die in de pensioenbranche van kracht zijn (DNB, Code Pensioenfondsen en Pensioenfederatie); • daar waar van toepassing kostendekkend voor de voordragende organisatie (FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond en INretail). Naleving van de gedragscode Sinds 2001 heeft het bestuur een gedragscode. Doel van deze gedragscode is het stellen van regels en richtlijnen voor bestuursleden. Deze regels moeten belangenconflicten tussen het fonds en betrokkenen in privé voorkomen. Daarnaast is in de gedragscode vastgelegd hoe bestuursleden moeten omgaan met vertrouwelijke informatie van het pensioenfonds. De gedragscode bevordert de transparantie en zorgt ervoor dat alle betrokkenen, ook voor hun eigen bescherming, duidelijk weten wat wel en niet geoorloofd is. Elk bestuurslid verklaart schriftelijk de gedragscode te zullen naleven. De compliance officer bewaakt verder de naleving van de gedragscode. Vanaf 2009 laat het bestuur de compliance werkzaamheden door haar eigen voorzitter verrichten. Het bestuur is van mening dat compliance beter tot uitdrukking komt in
19
eigen beheer omdat dit open en transparanter is. De naleving van de gedragscode in 2013 is akkoord bevonden. Intern toezicht: visitatiecommissie Het intern toezicht is vormgegeven via een visitatiecommissie. De visitatiecommissie heeft als opdracht om eens per drie jaar het functioneren van (het bestuur van) het pensioenfonds kritisch te bezien. De leden van de visitatiecommissie worden benoemd door het bestuur. Zij moeten meerjarige bestuurlijke ervaring hebben en in staat zijn het functioneren van het bestuur te beoordelen. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de visitatiecommissie zijn vastgelegd in de statuten en verder uitgewerkt in een reglement. De visitatiecommissie geeft een onafhankelijk oordeel over het functioneren van het bestuur als zodanig. In die beoordeling worden de volgende zaken betrokken: • Het beoordelen van beleids- en bestuursprocedures, bestuursprocessen en de checks and balances binnen het pensioenfonds; • Het beoordelen van de wijze waarop het pensioenfonds wordt aangestuurd; • Het beoordelen van de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. De meest recente visitatie vond plaats in 2012. In het jaarverslag van 2011 en 2012 zijn de bevindingen, aanbevelingen en het oordeel van de visitatiecommissie opgenomen alsmede de reactie van het bestuur hierop. Met ingang van 1 juli 2014 wordt het Interne Toezicht vormgegeven door de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het fonds. De Raad van Toezicht is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. Dat laatste houdt in dat beoordeeld wordt of er een evenwichtige belangenafweging is geweest. Aan de goedkeuring van de Raad van Toezicht zijn onderworpen de voorgenomen besluiten van het bestuur tot vaststelling van: a. het jaarverslag en de jaarrekening; b. de profielschets voor bestuurders; c. het beleid inzake beloningen, met uitzondering van de beloning van de raad van toezicht; d. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds of de overname van verplichtingen door het fonds; e. liquidatie, fusie of splitsing van het fonds; f. het omzetten van het fonds in een andere rechtsvorm.
2.5 Communicatie Risicobeheer Pensioenfondsen moeten voldoen aan alle wet- en regelgeving en controle hebben over alle risico’s die zich voordoen. DNB hanteert hiervoor het FIRM-model met een beschrijving van tien risicocategorieën. FIRM staat voor Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode; dit is een methode om zoveel mogelijk risico’s in kaart te brengen. Aan de hand van vragenlijsten is risicoperceptie van het bestuur in kaart gebracht. Daarna vonden twee workshops plaats waarin de uitkomsten uit de vragenlijsten werden besproken en waarin vanuit de gedeelde risicoperceptie een rangorde van de risico’s werd gemaakt. Via de workshops en de bijbehorende rapportage heeft het bestuur een concreet middel om de kwaliteit van zijn bestuurlijk functioneren te verbeteren. Op basis van een actueel en volledig beeld van alle relevante risico’s kan het bestuur gepaste beheersmaatregelen nemen en is het bestuur “in control”. Door veranderingen in de interne en externe omgeving van het pensioenfonds is het nodig om deze risico’s voortdurend opnieuw af te wegen en adequate beheersmaatregelen te nemen. In 2012 heeft DNB zijn vernieuwde toezichtaanpak gepresenteerd: FOCUS! Deze aanpak is meer instellingsoverstijgend, heeft meer aandacht voor kwalitatieve en strategische elementen in het toezicht, is indringender en vasthoudender en gaat uit van een betere interne en externe toetsing en verantwoording. DNB wil integraal risicomanagement (IRM). IRM is het interactieve proces van het opstellen van de strategie en hieraan gekoppeld het risicoprofiel en de risicobereidheid, het identificeren van risico’s, het opstellen en implementeren van beleid voor risicobeheersing tot het uitvoeren, monitoren en terugkoppelen van risico’s en beheersmaatregelen. Bij de beoordeling van het IRM kijkt DNB naar risicocultuur/governance, risicostrategie en –beleid en risicomanagementprocessen. DNB onderscheidt bij de beoordeling van het IRM van een pensioenfonds vier volwassenheidsniveaus: • • • •
niveau 1 is niet bestaand of ad-hoc; niveau 2 is reproduceerbaar en informeel; niveau 3 is gestructureerd en geformaliseerd; niveau 4 is geïmplementeerd en periodiek geëvalueerd.
DNB verwacht van besturen van pensioenfondsen niveau 3. Begin 2014 heeft het bestuur opnieuw gesproken over het verder inrichten van de risico’s. Van alle risico’s wordt de risico omschrijving vastgelegd, de risico inschatting en de eigenaar. Het bestuur maakt gebruik van de risicomanagementoplossing van Sytnrus Achmea.
De pensioencommunicatie van Pensioenfonds Wonen stond in 2013 vooral in het teken van de berichtgeving over de financiële situatie van het fonds en de plannen om samengaan met het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel. Het fonds voerde een strakke regie op de inzet van communicatie ten aanzien van deze onderwerpen. Er vonden extra vergaderingen plaats van de communicaticommissie om ervoor te zorgen dat alle betrokkenen goed op de hoogte waren van de ontwikkelingen. Digitale werkgeversnieuwsbrieven De digitale werkgeversnieuwsbrief is in 2013 twee keer verstuurd. Voor het bereik is het fonds afhankelijk van het aantal aanmeldingen op de digitale nieuwsbrief. Op dit moment beschikt het fonds slechts over een beperkt aantal e-mailadressen van werkgevers. Daarom is in de vergadering van de communicatiecommissie van 15 april 2013 besloten om de digitale verzending voorlopig uit te stellen. Correspondentie In 2013 is er een vijftal brieven verstuurd naar werkgevers, deelnemers en gepensioneerden. Dit had mede te maken met het niet meer verschijnen van het magazine ‘Werken in Wonen’. De brieven gingen over de volgende onderwerpen: - brief ‘pensioen in 2013’, met daarin info over de pensioenopbouw, franchise en premie (februari 2013); - brief ‘reglementswijzigingen 2013’, met daarin een verduidelijking van de levensloopregeling en nieuwe regeling om eerder of later met pensioen te gaan (maart 2013); - brief ‘aankondiging mogelijke samenvoeging met Bpf Detailhandel’ (mei 2013); - brief ‘mogelijke pensioenverlaging per april 2014’, met daarin de aankondiging van deze boodschap (oktober 2013); - brief ‘samenvoeging met Bpf Detailhandel gaat niet door’ (november 2013); - brief ‘parameters 2014’ speciaal voor werkgevers (november 2013); - (nieuws)brief ‘pensioen in 2014’ speciaal voor deelnemers en gepensioneerden (december 2013). Website Het webbezoek lag in Q1 2013 boven het webbezoek van Q1 2012. Vanaf maart 2013 daalde het webbezoek, maar het bleef nog steeds boven het unieke en gemiddelde bezoek van het voorgaande jaar. Het verhoogde webbezoek in Q1 2013 komt waarschijnlijk door de media-aandacht rondom pensioen en de aankondiging van het mogelijk verlagen van de pensioenen. Het verloop van het webbezoek is verder nagenoeg gelijk aan het voorgaande jaar, maar ligt wel ruim boven de bezoekersaantallen van 2012 (gemiddeld 1400 webbezoekers per maand). De meeste bezoekers gingen rechtstreeks naar www.pensioenwonen.nl (52%). Daarnaast was 40% afkomstig van Google. Verder viel op dat 0,5% van de bezoekers afkomstig was van www.inretail.nl.
20
Circa 2,2% van de bezoekers van de website klikten weg naar een banner of een andere website. Zij gingen vooral naar: 1. www.mijnpensioenoverzicht.nl; 2. www.pensioenaangifte.nl; 3. www.svb.nl. Monitoring social media In 2013 hebben de doelgroepen nauwelijks vragen over pensioen gesteld via sociale media. Daarnaast reageert de achterban nog niet vaak via sociale media op berichtgeving vanuit Pensioenfonds Wonen. Mocht dit wel het geval zijn, dan zorgt de monitoring ervoor dat deze signalen direct worden opgepikt. Eventuele klantvragen kunnen dan door het Klant Contact Center worden beantwoord. Aandacht voor landelijke campagnes Het pensioenfonds heeft in 2013 aandacht besteed aan drie verschillende landelijke initiatieven: Samen-sta-jij-sterk, de Pensioen3daagse en mijnpensioenoverzicht.nl. Dit gebeurde door banners op de website te plaatsen (die doorlinken naar de campagnes).
2.6 Ontwikkelingen pensioenbeheer Van sectorfacturatie naar fondsfacturatie Met ingang van de tweede helft van 2013 worden de facturen van het pensioenfonds voor werkgevers per juridische entiteit opgesteld. Daarvoor was in de wonenbranche sprake van gezamenlijke facturatie (voor pensioen- en sociaal fonds). Deze overgang van sector- naar fondsfacturatie viel samen met de overgang naar een nieuw incassosyseem. Hierdoor kon het pensioenfonds voldoen aan SEPA en werd de beheersbaarheid van het systeemlandschap vergroot. Invoering SEPA/IBAN SEPA staat voor Single Euro Payments Area. SEPA is het initiatief van de Europese Unie en gezamenlijke Europese banken tot harmonisatie van het betalingsverkeer in euro’s binnen Europa. Hierdoor wijzigt onder andere het huidige bankrekeningnummer in een IBAN-nummer. Alle pensioenfondsen moesten op 1 november 2013 de migratie naar SEPA hebben afgerond. De pensioenadministratiesystemen van de pensioenuitvoerder van het pensioenfonds voldoen hieraan. Verbetering niet aangeleverde loongegevens In 2013 is een belangrijke slag gemaakt om de juistheid van de pensioenadministratie te verbeteren. Ruim 1.100 werkgevers zijn benaderd om alsnog loongegevens aan te leveren over de jaren 2007 t/m 2011. Bij deze werkgevers werk(ten) ruim 4.100 deelnemers waarvan over één of meerdere jaren geen loongegevens ontvangen waren. Na deze actie zijn van 94% van de deelnemers de loongegevens alsnog ontvangen en konden op basis van deze gegevens alsnog de juiste aanspraken en pensioenpremies worden vastgesteld. Van de deelnemers waar geen loongegevens van ontvangen zijn,
21
zijn de pensioenaanspraken vastgesteld op basis van het loon van het voorgaande jaar inclusief een indexatie. In 2013 zijn deelnemers, waarvan de loongegevens over 2012 niet zijn aangeleverd door de werkgever, hierover geïnformeerd door het pensioenfonds. De deelnemers hebben een brief gekregen dat het niet mogelijk is een juist Pensioenoverzicht (UPO) over 2012 op te maken vanwege het ontbreken van de loongegevens. Ook voor deze deelnemers geldt dat de pensioenaanspraken zijn gebaseerd op het loon van het voorgaande jaar inclusief een indexatie. Door werkgevers en deelnemers hier op te attenderen zijn alsnog 90% van de ontbrekende loongegevens over 2012 ontvangen.
2.7 Toezichthouder AFM en DNB Autoriteit Financiële Markten (AFM) De AFM houdt toezicht op de communicatie van pensioenfondsen. Er zijn twee wetten die dat voorschrijven. Het gaat om: • De Pensioenwet; • De Wet verplichte beroepspensioenregeling. De AFM houdt toezicht op het gedrag van pensioenuitvoerders om consumenten te beschermen. Pensioenfonds is transparant over kosten Begin 2011 is door de AFM het onderzoek ‘Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht’ gepubliceerd. Dit betreft een verkennend onderzoek naar de hoogte van administratie- en beleggingskosten van pensioenregelingen bij pensioenfondsen in Nederland. Het bestuur van het pensioenfonds vindt transparantie over kosten van groot belang. In het jaarverslag besteedt het bestuur daarom opnieuw ruim aandacht aan dit onderwerp in paragraaf 3.4 en 3.9. De Nederlandsche Bank (DNB) DNB is als toezichthouder belast met prudentieel toezicht. Dit toezicht richt zich op de financiële stevigheid van financiële ondernemingen inclusief pensioenfondsen. Doel is bij te dragen aan de stabiliteit van de financiële sector. Het pensioenfonds informeert DNB over alle wijzigingen in statuten, reglementen en in de actuariële en bedrijftechnische nota (ABTN). Tevens legt het pensioenfonds jaarlijks uiterlijk 30 juni het jaarverslag en de daarbij behorende verslagstaten ter beoordeling aan DNB voor. Elke maand en elk kwartaal rapporteert het pensioenfonds aan DNB over zijn financiële positie inclusief de dekkingsgraad. Tevens rapporteert het pensioenfonds aan DNB in januari over de uitkomsten van de evaluatie van het herstelplan over voorgaand boekjaar. Tot slot worden benoemingen van bestuursleden vooraf ter toetsing aan DNB voorgelegd. In het verslagjaar 2013 zijn er geen aanwijzingen en boetes door DNB opgelegd.
Overzicht contributie toezicht en Pensioenfederatie 2013
2012
2011
2010
2009
DNB
153.050
169.428
142.441
160.781
48.665
AFM
15.187
9.280
14.080
6.800
3.200
Pensioenfederatie
62.795
62.329
73.476
62.211
48.837
(in euro’s)
22
3 Financieel beleid
23
3.1 Inleiding Doelstelling van het fonds is het verlenen van pensioenen aan deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden met inachtneming van de statuten en reglementen. Het is dus belangrijk dat het fonds voldoende geld in kas heeft, zodat er genoeg middelen zijn om toekomstige uitkeringen te kunnen betalen. Het bestuur gebruikt hiervoor de beleidsinstrumenten premiebeleid, toeslagenbeleid en beleggingsbeleid In dit hoofdstuk komen de eerste drie instrumenten aan de orde. Na het premie- en toeslagenbeleid geeft het bestuur inzicht in de voorzieningen en reserves. Na de actuariële analyse volgt een uitleg over het beleggingsbeleid. De pensioenregeling komt aan bod in hoofdstuk 4.
3.2 Premie Bij het premiebeleid houdt het fonds onder meer rekening met de verwachte toekomstige beleggingsresultaten. Het fonds financiert de pensioenregeling met een doorsneepremie. In het kader van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie van de levensloopregeling (Wet VPL) is de pensioenregeling voor deelnemers geboren na 1949 gewijzigd. Voor deelnemers geboren na 1949 geldt de pensioenregeling 2006. Voor deelnemers geboren voor 1950 is de regeling ongewijzigd gebleven. Voor hen geldt de pensioenregeling 2001. Hierdoor hanteert het fonds voor deelnemers geboren voor 1950 en deelnemers geboren na 1949 verschillende premies. De basisregeling heeft betrekking op het ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen en prepensioen. Voor 2013 zijn de volgende doorsneepremies vastgesteld: Regeling 2001 Basisregeling (ouderdomspensioen/partnerpensioen/ prepensioen): 10% over het loon Wet financiering sociale verzekeringen (loon Wfsv) Excedentregeling (extra ouderdomspensioen/partnerpensioen): 8% van de pensioengrondslag boven de franchise (loon Wfsv -/- franchise € 25.179) De werkgever draagt de premie af. Hij kan bij de werknemer maximaal 2,75% voor de basisregeling en 2,0% voor de excedentregeling op het loon inhouden. Regeling 2006 Basisregeling (ouderdomspensioen en partnerpensioen): 21,6% van de pensioengrondslag De franchise bedraagt € 10.317
Van de totale premie is 5,1% bestemd voor dekking van de kosten en 0,9% voor dekking van het risico van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. De premie voor het jaar 2014 bedraagt 20,8% als gevolg van het zoveel mogelijk gelijkstellen van de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds Wonen aan de pensioenregeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel.
3.3 Toeslag Het bestuur hanteert geen doelgericht beleid met betrekking tot toeslagverlening. Een doelgerichte maatstaf wordt derhalve niet toegepast. Jaarlijks wordt bepaald of de pensioenaanspraken en – rechten verhoogd kunnen worden. De financiële positie van het pensioenfonds moet de ruimte bieden een verhoging toe te kennen. Het pensioenfonds vormt daarom geen reserve voor toekomstige verhogingen. Jaarlijks moet het bestuur de afweging maken of een toeslag toegekend kan worden. Zekerheid op een pensioenverhoging is er dus niet. In de zogeheten Toeslagenmatrix volgt dit beleid uit de toepassing van de daarin geformuleerde categorie B. Per 1 januari 2013 zijn de pensioenaanspraken en -rechten niet verhoogd.
3.4 Kosten uitvoering pensioenbeheer Het bestuur maakt voor de uitvoering van de regeling diverse kosten. De kosten van pensioenbeheer bedragen voor 2013 € 4.563.000, - . Omgerekend zijn deze € 122,23 per deelnemer en gepensioneerde. De kosten per deelnemer zijn gebaseerd op de totale kosten gedeeld door aantal deelnemers en aantal gepensioneerden. De genoemde kosten zijn exclusief de kosten van vermogensbeheer van € 11.680.484. Het bedrag aan uitvoeringskosten voor het pensioenbeheer bestaat uit:
Administratiekosten Kosten bestuur Kosten financieel beheer Overige kosten (Pensioenregister en incasso kosten) Totaal * *) Zie voor specificatie en vergelijking met 2012 paragraaf 7.6.5 van de jaarrekening.
De werkgever draagt de premie af. Hij kan bij de werknemer 5,94% op het loon inhouden.
24
€ 3.996.000, € 218.394, € 337.606,€ 11.000, € 4.563.000, -
De totale kosten zijn licht gedaald ten opzichte van 2012 van € 4.866.000 naar € 4.563.000. Dit komt met name door de daling van de bestuurskosten. Het bedrag van € 4.563.000,- is onder andere opgebouwd uit kosten die worden gemaakt voor deelnemer- en pensioengerechtigden. Deze kosten hebben betrekking op alle werkzaamheden die in de pensioenadministratie moeten worden verricht om de aanspraken juist te administreren en de deelnemer volledig te informeren. Denk hierbij aan de pensioentoekenningen, betalen uitkeringen, verwerken waardeoverdrachten, afkoop, helpdesk, communicatie met deelnemers/gepensioneerden. Daarnaast zijn er werkgeverskosten die betrekking hebben op de activiteiten die voortvloeien uit de contacten met de werkgever. Het gaat om kosten voor de aanlevering en verwerking van de werknemergegevens, de aanmaak van premienota’s en de premie-incasso, helpdesk werkgever, communicatie met werkgever. Hierbij horen ook de kosten voor het aansluiten van nieuwe werkgevers. De kosten van bestuur en financieel beheer hebben betrekking op kosten verbonden aan het besturen van het fonds en op de adviseurs. Ook vallen hieronder de kosten verbonden aan het toezicht van DNB, AFM, contributie VB, actuaris, accountant, financieel beheer en juridische kosten. De kosten van vermogensbeheer zijn buiten beschouwing gelaten omdat deze kosten geen invloed hebben op de kosten per deelnemer.
2013
(x € 1.000)
2012*
2011
2010
2009
Premieresultaat
4.608
-2.687
-7.042
3.759
-4.123
Interestresultaat
1.102
138.061
-5.598
-81.150
142.440
Overig resultaat
75.637
-14.318
7.376
-30.654
-67.106
81.347
121.056
-5.264
-108.045
71.211
*) De vergelijkende cijfers 2012 in dit verslag zijn aangepast in verband met de stelselwijziging voor de VPL-overgangsregeling. Als gevolg daarvan zijn de cijfers over 2012 opgenomen in dit verslag niet één-op-één vergelijkbaar met het jaarverslag over 2012.
De dekkingsgraad ultimo jaar (op basis van de jaarrekening) heeft zich de afgelopen jaren als volgt ontwikkeld: 2013
2012
2011
2010
2009
Dekkingsgraden ultimo
104,4%
100,4%
94,6%
95,1%
101,6%
Gemiddelde interest van verplichtingen
2,91%
2,61%
2,74%
3,40%
3,84%
De per ultimo 2013 bepaalde voorziening kan gevonden worden door het actuarieel contant maken van de verworven pensioenaanspraken tegen een gelijkblijvende rekenrente van 2,91% (2012: 2,61%).
3.5 Pensioenvermogen en voorzieningen Pensioenvermogen
Technische voorzieningen
Dekkingsgraad %
Stand per 1 januari 2013
2.232.007
2.222.478
100,4%
Beleggingsresultaten
-78.971
7.813
Premiebijdragen
84.189
74.152
Uitkeringen
-51.744
-52.227
Wijziging markrente
-
-87.886
(x € 1.000)
Het saldo van baten en lasten over de afgelopen jaren kan als volgt worden geanalyseerd:
Wijziging actuariële uitgangspunten
-
-
Overige
-6.630
-76.355
Stand per 31 december 2013
2.178.851
2.087.975
De dekkingsgraad wordt als volgt berekend: Het pensioenvermogen (de som van de technische voorzieningen, het stichtingskapitaal en de reserves exclusief bestemmingsreserve VPL), gedeeld door de technische voorzieningen maal 100%. Ultimo 2013 bevindt het fonds zich niet meer in een situatie van dekkingstekort, aangezien de dekkingsgraad 0,1% hoger is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad van 104,4%.
104,4%*
* na het doorvoeren van de korting van 3,6%
24
3.6 Actuariële analyse De actuariële analyse van het saldo van baten en lasten (o.b.v. FTK) kan als volgt worden weergegeven: 2013 EUR
(x € 1.000)
De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt: 2012* EUR
Premieresultaat Premiebijdragen (gecorrigeerd voor premievrijstelling bij invaliditeit)
83.709
85.119
Pensioenopbouw
-74.152
-82.513
Mutatie pensioenuitvoeringskosten
-386
-427
Pensioenuitvoeringskosten
-4.563
-4.866
Totaal
4.608
-2.688
Interestresultaat Beleggingsresultaten
-78.971
261.259
Rentetoevoeging technische voorzieningen
-7.813
-31.902
Wijziging marktrente
87.886
-91.296
Totaal
1.102
138.061
Overig resultaat Resultaat op waardeoverdrachten (saldo overdacht van rechten) Resultaat op kanssystemen** en overige wijzigingen
146
7
-1.949
1.384
Resultaat op uitkeringen
483
2.006
Indexering en overige toeslagen
77.295
-71
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
-
-18.081
Overige baten
55
437
Overige lasten
-393
-
Totaal
75.637
-14.318
Totaal saldo van baten en lasten
81.347
121.056
* De vergelijkende cijfers 2012 in dit verslag zijn aangepast in verband met de stelselwijziging voor de VPL-overgangsregeling. Als gevolg daarvan zijn de cijfers over 2012 opgenomen in dit verslag niet één-op-één vergelijkbaar met het jaarverslag over 2012. ** Het resultaat op kanssytemen bestaat voornamelijk uit het resultaat op sterfte, arbeidsongeschiktheid, pensionering en uitruil.
26
2013 EUR
2012 EUR
Kostendekkende premie
87.041
95.264
Feitelijke premie
83.709
85.119*
Gedempte kostendekkende premie
66.133
70.886
(x € 1.000)
* De vergelijkende cijfers 2012 in dit verslag zijn aangepast in verband met de stelselwijziging voor de VPL-overgangsregeling. Als gevolg daarvan zijn de cijfers over 2012 opgenomen in dit verslag niet één-op-één vergelijkbaar met het jaarverslag over 2012.
De feitelijke premie is de door het fonds verschuldigde doorsneepremie. De kostendekkende premie en de gedempte premie zijn gebaseerd op de kosten van pensioeninkoop op respectievelijk de rentetermijnstructuur van 31 december 2012 en een vaste rente van 4%. Deze worden vermeerderd met kostenopslagen en een solvabiliteitsopslag, waarbij voor de gedempte premie het bedrag van de solvabiliteit voor de kostendekkende premie wordt aangehouden. Oordeel van de waarmerkend actuaris over de vermogenspositie De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132 (vereist eigen vermogen). De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Wonen is naar mijn mening onvoldoende, vanwege het reservetekort. Het pensioenfonds is uit dekkingstekort gekomen door de pensioenen te verlagen met 3,6%.
3.7 Beleggingen 3.7.1 Terugblik economie en financiële markten Gematigde groei en lage inflatie Gematigde groei, een ruim monetair beleid, politieke strubbelingen en een afzwakkende eurocrisis kenmerkten 2013. De wereldwijde economische groei bedroeg volgens het IMF circa 2,9% in 2013, maar de verschillen tussen de regio’s waren groot. De Eurozone kende per saldo economische krimp, al was er sprake van herstel gedurende het jaar. De economie in de Verenigde Staten groeide met circa 1,6%. In de opkomende landen nam de economische groei af, maar de groeicijfers liggen nog steeds beduidend hoger dan in de ontwikkelde landen. Per saldo bleef de inflatie laag, waardoor het voor centrale banken mogelijk was een zeer ruim monetair beleid te voeren. De Amerikaanse centrale bank (Fed) handhaafde gedurende 2013 het opkoopprogramma van staats- en hypotheekgerelateerde obligaties. Dit beleid wordt in 2014 verkleind. De ECB verlaagde de beleidsrente in twee stappen naar het historisch lage niveau van 0,25%. De Bank of Japan continueerde het eind 2012 ingezette beleid van kwantitatieve verruiming. De politiek blijft in veel landen een onzekere factor. In de Verenigde Staten stonden de Democraten en Republikeinen regelmatig lijnrecht tegenover elkaar aangaande de overheidsfinanciën. In Italië zorgde de eurosceptische verkiezingsuitslag voor onzekerheid. Ondanks een enkele oprisping, zoals de financiële problemen in Cyprus, nam de vrees over het uiteenvallen van de muntunie af. Jaar van het aandeel Vooral het monetaire beleid drukte een belangrijke stempel op de financiële markten in 2013. De lage beleidsrentes en de diverse opkoopprogramma’s waren een ondersteunende factor voor de meeste risicovolle beleggingen. Vooral aandelen uit de ontwikkelde markten profiteerden hiervan. De aankondiging van de afbouw van het opkoopprogramma door de Fed in mei zorgde voor wereldwijd stijgende renteniveaus. Het rendement op veilige staatsobligaties in de portefeuille was daardoor negatief. Vooral de opkomende markten bleken gevoelig voor de beleidsintenties van de Amerikaanse centrale bank. Het afzwakken van de eurocrisis leidde in de periferie juist tot dalende renteniveaus en een relatief sterke euro. Duitse staatsobligaties eindigden, voor het eerst sinds 2006, het afgelopen jaar in het rood. De stijging van de kapitaalmarktrente werd gedreven door de verwachte afbouw van het opkoopprogramma van de Fed, een beleidskoers die wordt aangeduid met de term ‘tapering’. De Duitse 10-jaarsrente steeg van 1,3% eind 2012 naar 1,9% eind 2013. De obligaties van andere Europese kernlanden lieten een vergelijkbaar verloop zien. De neerwaartse bijstelling van de Nederlandse kredietwaardigheid door Standard and Poor’s had nauwelijks effect op de kapitaalmarktrente. De Nederlandse 10-jaarsrente steeg van het historisch lage niveau van 1,5% eind 2012 tot 2,2% eind 2013. Dit in tegenstelling tot de perifere landen waar de effectieve renteniveaus per saldo daalden. Het totaalrendement op Spaanse en Ierse obligaties bedroeg meer dan 10%. De Spaanse 10-jaarsrente daalde van 5,3% eind 2012 naar 4,2% eind 2013.
27
Inflatiegerelateerde obligaties hadden last van de reële rentestijging. Gecombineerd met de hogere duratie resulteerde dit in een min van bijna 4%. De hoge rendementen voor Investment Grade Credits en High Yield uit 2012 werden niet geëvenaard, maar in 2013 zijn de behaalde rendementen nog wel hoger dan die op staatsobligaties van de kernlanden. Het totaalrendement op schuldpapier uit de opkomende landen was negatief. Het rendement op Emerging Market Debt in harde valuta werd zowel negatief beïnvloed door de oplopende rente in de Verenigde Staten als een stijging van de risico-opslag. De lokale valuta variant had te lijden onder de forse koersdaling van de meeste opkomende marktenvaluta’s. Vooral landen met een tekort op de lopende rekening bleken erg kwetsbaar, waaronder: Indonesië, Zuid-Afrika, Brazilië en Turkije. De aandelenmarkten van de ontwikkelde landen kenden een goed jaar. Door het zeer ruime monetaire beleid van de Bank of Japan (BoJ) is de Japanse aandelenmarkt in lokale valuta koploper. Het beleid van de BoJ leidde tot een forse daling van de Japanse yen wat gunstig uitwerkte op de winstgevendheid van Japanse exporteurs. Maar ook de Amerikaanse en Europese aandelenmarkten noteerden hoge rendementen. Naast de gematigde economische groei en het ruime monetair beleid, profiteerden aandelen van hun aantrekkelijke waardering. Opkomende markten bleven daarentegen fors achter. Afzwakkende economische groei in China, dalende grondstofprijzen, de forse depreciatie van de Japanse yen drukten de winstgevendheid van bedrijven uit de opkomende markten. Ook door de verwachte tapering stonden opkomende markten onder druk. Het rendement op grondstoffenbeleggingen was matig in 2013. Ondanks dat de energiesector redelijk stand hield door een gestegen olieprijs, leverden de andere grondstoffen fors in. Vooral de edelmetalen stonden onder druk. Door de afzwakkende eurocrisis keerde het vertrouwen in de euro gedeeltelijk terug. Per saldo nam de euro in waarde toe ten opzichte van zowel de Amerikaanse dollar als het Britse pond. De Japanse yen nam in waarde af ten opzichte van vrijwel alle belangrijke valuta’s. 3.7.2 Gevoerd beleid en resultaat Update portefeuilleconstructie Het pensioenfonds heeft haar strategische portefeuille getoetst op robuustheid. Dat wil zeggen dat de portefeuille bestendig is tegen verschillende macro economische omgevingen. Daarom is de positionering van de strategische portefeuille naar risicocategorieën en gevoeligheden voor economische schokken bekeken. Door te sturen op risicocategorieën kan een goede risicodiversificatie worden gewaarborgd en een efficiënte en robuuste portefeuille worden geconstrueerd die bestand is in de verschillende economische scenario’s. Echter vanwege de toekomstige besluitvorming over het nieuwe pensioencontract zal de strategische portefeuille niet worden gewijzigd.
Daarnaast is met behulp van de portefeuilleconstructie update onderzocht welke portefeuilleaanpassingen - binnen het ALM risicobudget - leiden tot een verbetering van het korte termijn rendementspotentieel. Het pensioenfonds zal in de eerste helft van 2014 een nieuwe ALM- en portefeuilleconstructiestudie laten uitvoeren, waarbij de gevolgen van het invoeren van de nieuwe pensioenregeling op het beleggingsbeleid onderzocht zal worden. Risicobeheersing Het pensioenfonds heeft enkele wijzigingen doorgevoerd op het gebied van risicobeheersing. Zo zijn er aanpassingen doorgevoerd met betrekking tot de renteafdekking. Renterisico In februari 2013 heeft het bestuur besloten om als gevolg van de introductie van de Ultimate Forward Rate (UFR) langlopende swaps te ruilen voor korter lopende swaps. Bij deze (eenmalige) ruil is de rentegevoeligheid van de looptijden 40 jaar en 50 jaar teruggebracht tot de rentegevoeligheid die de UFR methodiek impliceert voor die looptijden. Vervolgens zijn in plaats hiervan swaps gekocht dusdanig dat ook de rentegevoeligheid van de looptijden 20, 25 en 30 jaar in lijn zijn met de rentegevoeligheid die de UFR methodiek voor deze looptijden impliceert. Bij deze actie is ook de laatste (rentegevoeligheid van de) swaption omgezet naar een swap. Na de afronding van deze ruil is de swapportefeuille bevroren. Het bevriezen van de rentehedge houdt in dat swaps die in de tussentijd expireren niet vervangen worden. Als gevolg hiervan wijkt de hedge effectiviteit af van de initieel beoogde strategie. Omdat dit leidt tot een verhoging van het risicoprofiel is dit niet toegestaan omdat het pensioenfonds in een herstelperiode verkeert. Met DNB zijn op dit gebied gesprekken gevoerd. De rentehedge zal expliciet onderwerp zijn bij de uit te voeren ALM-studie in 2014. Tegenpartijrisico In 2013 heeft het bestuur gesproken over en besloten tot implementatie van nieuw beleid ter beheersing van tegenpartijrisico. Door middel van aanscherping van het huidige beleid wordt de kans verkleind dat zaken worden gedaan met een tegenpartij die failliet gaat en wordt tevens het verlies beperkt in het geval een bestaande tegenpartij om welke reden toch niet meer aan de verplichtingen kan voldoen. Daarnaast is gesproken over een integrale benadering van risicobeheersing waarbij het tegenpartijrisico over de gehele derivatenportefeuille wordt bezien in plaats van enkel op de OTC derivaten die worden gebruikt ten behoeve van de renteafdekking. Met dit nieuwe beleid wordt aangesloten bij de handvatten die DNB heeft gegeven voor de beheersing van tegenpartijrisico.
28
Rebalancing In het voorjaar van 2013 is de omvang van de rebalancing afgewogen tegen de ontwikkelingen op de financiële markt en de financiële situatie van het pensioenfonds. Het marktsentiment van de financiële markten vormde op dat moment geen beperking om de rebalancing conform mandaat uit te voeren. De portefeuille is geherbalanseerd naar de vaste normgewichten waarbij vooral grondstoffen zijn bijgekocht en Emerging Market Debt Hard Currency (EMD HC) en Europese staatsobligaties verkocht. Beleggingscategorieën In het eerste kwartaal van 2013 is de allocatie naar EMD Local Currency toegevoegd. Uit de uitkomsten van de portefeuilleconstructie is al eerder gebleken dat staatsobligaties (EMD) een waardevolle toevoeging zijn aan de beleggingsportefeuille. Door een gedeelte vanuit EMD HC (hard currency) te spreiden naar EMD LC (local currency) wordt het risico-rendementsprofiel van de portefeuille verder verbeterd. Door te beleggen in de lokale valuta van opkomende markten wordt ingespeeld op de verwachte appreciatie van deze valuta als gevolg van de aantrekkende economische groei. Aanscherping van het beleggingsbeleid Naar aanleiding van de sectorbrief van DNB over het themaonderzoek ‘Uitbesteding vermogensbeheer’ heeft het pensioenfonds haar beleggingsbeleid verder aangescherpt. Dit is gedaan door de afspraken in de beleggingsrichtlijnen concreter te maken zoals het noemen van de manager waarmee iedere beleggingscategorie is ingevuld. Dit zorgt voor een eenduidige opdracht aan de beheerder waardoor beheerste en integere bedrijfsvoering kan worden gewaarborgd. Ontwikkeling financiële markten en regelgeving pensioenen Het pensioenfonds heeft de macro economische ontwikkelingen en de ontwikkelingen op de financiële markten nauwgezet gevolgd. Zo is er gesproken over de revolutie van schaliegas en de mogelijke impact hiervan op de grondstoffenmarkt. Ook is stilgestaan bij de groeivertraging van de opkomende markten en de negatieve performance die dat met zich meebrengt op de aandelen en obligaties uit die regio. Daarnaast houdt het pensioenfonds de ontwikkelingen bij op het gebied van pensioentoezicht en regelgeving zoals de wijze van waardering van de verplichtingen met de UFR.
Portefeuillewaarde De waarde van de portefeuille en de verdeling van het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën aan het einde van het jaar ten opzichte van de situatie aan het begin van het jaar wordt weergegeven in onderstaande tabel: 2013
(x € 1.000)
Bedrag
Percentage
2012
Normportefeuille
Bedrag
Percentage
Aandelen
518,5
22,3
18,0
431,2
20,2%
Vastrentende waarden
1.332,8
57,4
57,0
1.291,2
60,4%
Overige beleggingen
172,1
7,4
9,5
119,3
5,6%
Vastgoed
293,5
12,6
15,0
294,0
13,7%
Liquide middelen
6,0
0,3
0,5
3,1
0,1%
Totaal
2.322,9
100%
100%
2.138,8
100%
Waarde rente overlay
140,1
143,5
Waarde valuta afdekking Totaal inclusief portefeuilles ter afdekking valutarisico
-
2.463,0
2.282,3
Rendementen Onderstaande tabel geeft de performance weer uitgesplitst naar de verschillende categorieën waarin voor het pensioenfonds wordt belegd: 2013 Portefeuille in %
2012 Portefeuille in %
2013 Benchmark in %
2012 Benchmark in %
Aandelen
11,9
15,9
12,6
16,0
Vastrentende waarden
10,6
0,9
10,7
0,3
Overige beleggingen
-1,4
-0,1
-1,8
1,5
Vastgoed
-2,9
1,4
0,5
1,2
Liquide middelen
-0,4
1,1
0,1
0,2
Totaal
2,9
9,6
2,4
9,6
-3,0
13,8
Totaal Inclusief hedgeportefeuilles
-
29
Ten opzichte van het resultaat van 2012 is het resultaat (inclusief hedgeportefeuilles) sterk gedaald, van 13,8% naar -3,0%. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat in 2013 de rentes stegen, terwijl deze in 2012 nog daalden. Hierdoor kwam het rendement op Vastrentende waarden uit op 0,9%, terwijl dit in 2012 op 10,7% uitkwam en heeft de rentehedge ook 5,9% negatief bijgedragen aan het resultaat, terwijl deze hedge in 2012 een positieve bijdrage had van 4,2% aan het resultaat. Afdekking renterisico Hoewel de rentegevoeligheid van de Technische Voorziening is afgenomen sinds de introductie van de UFR rekenrente in 2012 door DNB is renterisico nog steeds een groot risico in de pensioenbalans. Het pensioenfonds beheerst het renterisico door te beleggen in vastrentende waarden en renteswaps en renteswaptions. Sinds de invoering van de UFR rekenrente heeft het pensioenfonds de rente afdekking bevroren en is een dialoog met DNB gestart om de rente afdekkingstrategie toe te gaan passen op deze nieuwe rekenrente. Over 2013 was daarom sprake van een afdekking van ongeveer 100% van de rentegevoeligheid van de Technische Voorziening op basis van de UFR rekenrente. Er heeft begin 2013 een mutatie plaatsgevonden binnen de renteswap portefeuille om de verdeling over de verschillende looptijden meer in lijn te brengen met de looptijdverdeling van de verplichtingen. Hierbij is de totale rentegevoeligheid van de afdekkingportefeuille gelijk gebleven. Tijdens deze aanpassing is de laatste swaption verkocht, waardoor de hedge portefeuille alleen nog swaps bevat. Over 2013 is de 30-jaars swaprente gestegen met 50 basispunten van 2,23% naar 2,73%. Dit leidde tot een daling van de waarde van de Technische Voorziening, de renteswaps en de vastrentende waarde portefeuille. De daling in de waarde van de renteswaps en de vastrentende waarde portefeuille is ongeveer gelijk aan de daling in de Technische Voorziening waardoor de beweging van de rente nauwelijks invloed heeft gehad op de ontwikkeling van de dekkingsgraad. De verplichtingen echter moeten op basis van de gemiddelde UFR rente worden gewaardeerd. De stijging van deze rente (30 jaars) van 2,64 tot 2,98 was minder dan de stijging van de swaprente. Hierdoor is ook de daling van de Technische Voorziening geringer en daarmee het effect op de dekkingsgraad groter dan wanneer deze op de swaprente wordt gewaardeerd. Afdekking valutarisico Het pensioenfonds belegt in verschillende beleggingen die in buitenlandse valuta genoteerd zijn. De belangrijkste buitenlandse valuta waarin belegd wordt, zijn: de Amerikaanse dollar, het Britste pond, de Japanse yen en de Zwitserse franc. Het valutarisico van deze valuta wordt voor aandelen en grondstoffen voor 75% afgedekt naar de euro. Voor de beleggingscategorieën Global high yield en obligaties in opkomende landen in harde valuta en infrastructuur wordt het valutarisico volledig afgedekt. In het valuta afdekkingsbeleid heeft zich gedurende 2013 geen verandering voorgedaan. Gedurende 2013 werden de afgedekte buitenlandse valuta gemiddeld
genomen zwakker ten opzichte van de euro. De bijdrage van de valuta afdekking aan het resultaat van de portefeuille was daarom positief. De ontwikkeling van dit resultaat werd vooral gedreven door de ontwikkeling van de grootste buitenlandse valutapositie: de Amerikaanse dollar.
leningen afliepen dan er aan nieuw papier werd uitgegeven. De aanhoudende steunmaatregelen van Centrale Banken en een lage inflatie zorgden er voor dat de gemiddelde risico opslag voor credits in 2013 wederom verder afnam. De aan Europese kernlanden gerelateerde leningen presteerden over het algemeen het beste.
In het valuta afdekkingsbeleid heeft zich gedurende 2013 geen verandering voorgedaan.
High Yield Ondanks dat het hoge rendement voor high yield obligaties uit 2012 niet geëvenaard werd, was het rendement met 6.3% wel hoger dan voor staatsobligaties van kernlanden. Per saldo daalden de risico-opslagen waardoor, ondanks de stijgende staatsobligatierente, toch een positief rendement genoteerd werd. Het bedrijfsleven staat er per saldo goed voor. Het aantal faillissementen is laag en de marktverwachting is dat dit voorlopig zo blijft. Daarnaast is er door de lage renteomgeving een aanhoudende vraag naar bedrijfsobligaties.
Dynamische Asset Allocatie (DAA) 2013 werd ingegaan met een overwogen positie op de categorie High Yield en op aandelen opkomende markten ten koste van Europese staatsobligaties. De overweging op High Yield is gedurende de eerste vier maanden afgebouwd vanwege de normalisatie van de risicopremie naar een niveau rond het lange termijn gemiddelde. Medio 2013, na de correctie op de aandelenmarkten, is een nieuwe overwogen positie op aandelen geïnitieerd ten koste van Europese staatsobligaties. In onze optiek was de daling op de financiële markten als gevolg van de angst voor afbouw van het ruime monetaire beleid in de Verenigde Staten overtrokken. Mede vanuit diversificatieoogpunt werd gekozen om de overweging te spreiden over Amerikaanse en Europese aandelen. Per saldo zorgde de overweging van aandelen ten koste van staatsobligaties gedurende 2013 voor outperformance. Vooral de overweging van Amerikaanse aandelen droeg hieraan bij, terwijl de overweging op aandelen uit opkomende markten juist een drukkend effect had op het resultaat. Vastrentende waarden Het doel van het vastrentende waarden mandaat is om een veilige basis te bieden binnen de beleggingsportefeuille en hiermee aan de nominale verplichtingen van het fonds te kunnen voldoen. De crisis rond de eurozone staatsleningen nam in 2013 verder af. In 2013 bleef de economie van de eurozone als geheel krimpen terwijl de werkloosheid opliep tot recordniveaus. De dalende inflatie werd door de ECB steeds als zorgwekkend ervaren. De overheidfinanciën van de perifere eurozone landen lieten in 2013 weinig verbetering zien. De begrotingstekorten daalden niet en de staatsschulden namen niet af. Opmerkelijk was dat de financiële markten op verwachte positieve ontwikkelingen vooruit liepen, waardoor de risico-opslag van de perifere landen in de loop van 2013 gestaag daalde, terwijl de feitelijke ontwikkelingen daar nog geen aanleiding toe gaven. Na de sterke daling van de rente op langere looptijden in de kernlanden binnen de eurozone liep de rente in 2013 weer op. In de perifere landen daalde de rente juist. Het gewicht van deze landen in de portefeuille is aanzienlijk kleiner, waardoor het effect op het portefeuille rendement beperkt was. Achteraf was de positionering in de portefeuille te defensief en leidde tot een underperformance. Ook in 2013 was er een grote vraag naar bedrijfsobligaties (credits). Het aanbod van nieuw papier was vrij beperkt. Dit geldt vooral voor bankpapier waar per saldo meer
30
Emerging Markets Debt Hard Currency Het totaalrendement op schuldpapier uit de opkomende landen was negatief. Het rendement op deze belegging werd negatief beïnvloed door de oplopende rente in de VS en door een stijging van de risico-opslag. De belangrijkste ontwikkeling die hieraan ten grondslag lag was de economische groei. Structurele hervormingen, een verkrappend monetair beleid en lagere grondstoffenprijzen stonden het economische herstel in de weg. Emerging Markets Debt Local Currency Schuldpapier uit opkomende landen in lokale valuta had te lijden onder de forse afname van de meeste valuta’s. Het totaalrendement op deze categorie was fors negatief. Door de lagere economische groei, nemen de tekorten toe en daarmee ook de afhankelijkheid van buitenlands kapitaal. Dit leidt tot een toename van de bewegelijkheid op de valutamarkten. Per saldo heeft de vastrentende waarden portefeuille met een rendement van 0,9% versus een benchmarkrendement van 0,3% een outperformance van 0,6% behaald. Voor 2014 wordt een zeer bescheiden herstel verwacht, waardoor de rendementen op vastrentende waarden bescheiden zullen blijven. Aandelen Ondanks een aanhoudend somber beeld in Europa als gevolg van de eurocrisis, was 2013 een goed jaar voor aandelenbeurzen. Tegen het einde van het jaar werden diverse jaarrecords gevestigd. Belangrijkste reden hiervoor was het aanhoudende ruime monetaire beleid van de verschillende centrale banken. Het beeld in de Verenigde Staten duidt op een gestaag doorzettende economische groei. In Europa lijkt de eurocrises onder controle en zijn de vooruitzichten nu voorzichtig positief. In de opkomende markten is echter juist sprake van een afnemende groei. De Europese beurzen stegen met ruim 19%. De Amerikaanse beurs steeg in euro’s gemeten met 26%. Opkomende markten daalden in euro’s met ruim 6%.
Hoewel de beurzen in de breedte flink stegen, was er sprake van duidelijke voorkeuren binnen de verschillende markten. Dit kwam tot uitdrukking in het soort aandelen dat werd gekocht. Aandelen van bedrijven van lagere kwaliteit (een minder stabiele winstgroei, lagere winstmarges of een matige balanskwaliteit) deden het beter dan aandelen van hogere kwaliteit. Ook deden goedkope (waarde)aandelen het beter dan groeiaandelen. Het waren vooral de sectoren met een blootstelling aan de Europese economie die goed presteerden, zoals telecommunicatie en cyclische consumentengoederen. Sectoren met een blootstelling aan opkomende markten en grondstoffen bleven achter, zoals basismaterialen en energie. High Conviction Zowel in de Verenigde Staten als in Europa werd een positief resultaat geboekt. In beide regio’s werd dit verklaard door de aandelenselectie. Core Conviction EUR/VS In Europa werd een rendement behaald dat boven het rendement van de benchmark lag, in de Verenigde Staten werd een rendement in lijn met de benchmark behaald. In Europa lieten de stijlen waarde en momentum een zeer sterke performance zien. De stijl kwaliteit bleef achter. In de Verenigde Staten bleef kwaliteit ook achter. De aandelenportefeuille van het pensioenfonds is in 2013 met 11,9% gestegen. De benchmark steeg met 12,6%. De portefeuille bleef hiermee achter bij de benchmark. Dit werd veroorzaakt door de overweging van aandelen opkomende markten uit hoofde van het DAA beleid (alle onderliggende subportefeuilles behaalden in 2012 een outperformance). Alternatieve beleggingen De portefeuille alternatieve beleggingen bestond in 2013 uit: Private equity De investeringen in niet-beursgenoteerde ondernemingen namen volgens een rapport van Private Equity International toe. De instroom van nieuw geld richting de private equity fondsen steeg naar het hoogste niveau in de afgelopen vijf jaar. Het merendeel van de nieuwe investeringen komt terecht bij de ‘buy-out’, ‘venture capital’ en ‘groeifondsen’. De sterke groei van nieuwe gelden richting private equity ging vooral naar de Amerikaanse fondsen. De opkomende markten lieten juist een daling zien. De uitkeringen door verkopen stegen sterk. Dit kwam onder andere door de hogere beurskoersen. Onder druk van investeerders blijkt dat maatschappelijk verantwoord beleggen steeds meer op de agenda staat van de private equity fondsen. Ook blijven de kosten dalen onder druk van investeerders.
31
De beleggingen in private equity behaalden een positief rendement van 10,2% in 2013. Daarmee bleef het fonds achter bij de benchmark, dat een positief rendement van 21,2% behaalde. Dit is conform verwachting. Door de meer conservatieve waarderingen blijven private equity fondsen in een sterk opgaande aandelenmarkt achter. Infrastructuur Binnen de infrastructuur beleggingen is er door een terugtrekkende overheid steeds meer aanbod in noodzakelijke activa voor de economie. Investeringen in wegen, bruggen, zeehavens, spoorwegen, luchthavens en de energie sectoren krijgen steeds meer aandacht van institutionele beleggers. Gevolg hiervan is dat de vraag naar dergelijke beleggingen in infrastructuur sterk stijgt, terwijl het aanbod een bescheiden groei laat zien. Hierdoor is er een sterk opdrijvende prijs voor nieuwe activa, waardoor toekomstige rendementen onder druk komen te staan. Door de grote mate van financiering met vreemd vermogen kan door een stijgende rente een drukkend effect optreden op toekomstige rendementen. Daarnaast wordt de markt geconfronteerd met nieuwe additionele heffingen op de opbrengsten. De infrastructuurfondsen presteerden naar behoren afgelopen jaar, maar economisch gevoelige investeringen, zoals tolwegen en havens maakten een moeilijke periode door. Binnen de energie sector blijft de vraag naar nieuwe investeringen in bijvoorbeeld hernieuwbare energie en infrastructuur voor transport en opslag van gas en olie hoog. Het fonds behaalde in 2013 een rendement van 3,3% op zijn infrastructuurbeleggingen. De benchmark behaalde een rendement van 3,1%. Grondstoffen Beleggingen in grondstoffen (commodities) zijn investeringen in natuurlijke materialen die gebruikt worden in productieprocessen (olie, metalen bijvoorbeeld). De markt van grondstofbeleggingen liet in 2013, net zoals in 2012, een wisselend beeld zien. Vooral macro economische ontwikkelingen hebben het rendement bepaald in 2013. Het begin van het jaar werd gekenmerkt door onzekerheid over de financiële stabiliteit in Europa, voornamelijk door de crisis op Cyprus. Grondstoffen werden in het tweede kwartaal voornamelijk gedreven door een sterke dollar en een afnemende economische groei in China. Door goede economische vooruitzichten in de Verenigde Staten, was er angst in de markt dat de Fed zou stoppen met het opkopen van obligaties. Dit leidde ertoe dat de investeringen in grondstoffen minder waard werden. De tweede helft van 2013 werd gekenmerkt door de onrusten in het Midden-Oosten, dit zorgde voor een prijsstijging van olie. Het koude weer in de Verenigde Staten zorgde voor een prijsstijging van Natural Gas. Edelmetalen werden minder waard na de aankondiging van de Fed dat de stimuleringsmaatregelen worden afgebouwd Het fonds behaalde in 2013 een rendement van -1,6% op zijn grondstoffenbeleggingen. De benchmark behaalde een rendement van -5,5%.
Vastgoed Het beeld van de Nederlandse vastgoedmarkt was in 2013 weinig positief. Dit werd voor een belangrijk deel veroorzaakt door de recessie in Nederland. Daarnaast zijn er ook structurele oorzaken van de afwaardering van vastgoed. Hieronder wordt aangeven wat in 2013 de situatie per sector was: • Woningen: In de huurwoningenmarkt waren er in 2013 tal van ontwikkelingen. Belangrijk waren de (ver)huurdersheffing in het gereguleerde huursegment en de mogelijkheid om scheefhuurders hogere huurverhogingen in rekening te brengen. Door het stilvallen van de koopwoningmarkt was het makkelijker voor pensioenfondsen om beleggingshuurwoningen te verkrijgen. Toch waren er ook lichtpuntjes op de koopwoningmarkt. De daling van de huizenprijzen lijkt de bodem te hebben bereikt. Er worden weer meer woningen verkocht dan een jaar geleden. • Winkels: de tweedeling in de winkelmarkt lijkt door te zetten. De waarde van winkels op A-locaties is relatief stabiel. Op B en C-locaties dalen de huren van winkelruimte en staat ook de waarde van de winkels onder druk. Ook de leegstand neemt in dit segment toe. • Kantoren: de structurele overcapaciteit zorgt voor aanhoudende druk op de kantorenmarkt. De waarderingen van kantoren bleven dalen in 2013 en de leegstand is nog steeds relatief groot. Wel worden tal van initiatieven genomen om de leegstand te verminderen, zoals transformatie van kantoren naar appartementen of hotels. Naast de positieve invloed van huuropbrengsten, werd het rendement van de portefeuille negatief beïnvloed door de waardeontwikkeling van het vastgoed. De portefeuille presteerde met -2,9% slechter dan de ROZ/IPD benchmark (0,5%). 3.7.3 Verantwoord beleggen en corporate governance Verantwoord beleggen Uitgangspunten Sinds 2008 geeft Stichting Pensioenfonds Wonen invulling aan een verantwoord beleggen beleid. Als uitgangspunt hanteert het fonds de principes van de Global Compact van de Verenigde Naties. Deze tien principes zijn gerelateerd aan de mensenrechten, arbeidsnormen, milieu en anti-corruptie en vinden hun oorsprong in internationaal breed geaccepteerde verdragen zoals de Universele Verklaring inzake de Rechten van de Mens en de conventies van de International Labour Organisation. Het verantwoord beleggen beleid bestaat uit de volgende onderdelen en wordt uitgevoerd door Syntrus Achmea Vermogensbeheer: • Uitsluiten van controversiële wapens; • Engagement, aangaan van dialoog met ondernemingen; • Corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen.
32
Uitsluiting Het fonds kiest er voor om niet langer te beleggen in ondernemingen die kernwapens, chemische wapens, biologische wapens, anti persoonsmijnen of clusterbommen produceren. De aandelenportefeuilles en vastrentende waarden portefeuilles worden in overeenstemming hiermee door Syntrus Achmea beheerd. Daarnaast wordt sinds 2012 het uitsluitingsbeleid ook toegepast op de Syntrus Achmea Global High Yield Pool en de Syntrus Achmea Geldmarkt Fonds. Per 1 januari 2013 is het wettelijk verboden om in ondernemingen te beleggen die clusterbommen produceren. Voor het pensioenfonds heeft de wettelijke bepaling geen impact aanzien het pensioenfonds als sinds 2008 clusterbommen expliciet uitsluit van haar beleggingen. Engagement Het doel van engagement is om ondernemingen waarin door het fonds is belegd aan te sporen tot beter gedrag en om aandeelhouderswaarde te creëren. Aan de hand van thema’s gaat het fonds de dialoog aan met ondernemingen. In 2013 stonden twee nieuwe thema’s centraal, ‘Veilige arbeidomstandigheden in de kledingsector’ en ‘CO‘2 management in de vastgoed sector’. Daarnaast lopen er nog engagementzaken op thema’s als ‘Global Compact schendingen mensenrechten’, ‘Schaliegas en schalie olie’ en ‘Verantwoord ketenbeheer soja’. Ondernemingen die slecht scoren op deze thema’s worden aangespoord om hun gedrag te verbeteren. In het halfjaarverslag Verantwoord Beleggen staan de namen van ondernemingen vermeld waarmee engagement trajecten zijn opgezet. Dit verslag kunt u vinden op de website van het fonds. Integratie van duurzaamheidsinformatie in het beleggingsproces De laatste jaren is er toenemende belangstelling om duurzaamheidsinformatie ook te integreren in het beleggingsproces. Sinds 2012 neemt Syntrus Achmea Ecologische Sociale en Goed bestuurfactoren (ESG factoren) mee in het beleggingsproces van de High Conviction aandelenpool waarin het pensioenfonds belegt. Dit wordt gedaan vanuit de overtuiging dat het meenemen van duurzaamheids informatie bijdraagt aan een beter geïnformeerde beleggingsbeslissing. Corporate governance Corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen vormt een onderdeel van het verantwoord beleggen beleid. Een verslag van de corporate governance activiteiten treft u aan in dit jaarverslag. Rapportage Het pensioenfonds rapporteert elk half jaar op haar website over het gevoerde verantwoord beleggen beleid. Tevens heeft het fonds een aantal documenten op de website geplaatst zoals het verantwoord beleggen beleid, uitsluitingsbeleid en stembeleid.
Stemmen op aandeelhoudersvergaderingen Het fonds is een wereldwijde aandelenbelegger en heeft er voor gekozen het stemmen op aandeelhoudersvergaderingen over te dragen aan Syntrus Achmea Vermogensbeheer. Op deze wijze is het fonds in staat wereldwijd te stemmen op aandeelhoudersvergaderingen van bedrijven waarin wordt belegd. Syntrus Achmea maakt bij het uitoefenen van het stemrecht gebruik van de stemanalyses en stemadviezen van het bureau Institutional Shareholder Services (ISS). ISS houdt rekening met de internationale geaccepteerde corporate governance codes zoals die van de OECD en International Corporate Governance Netwerk (ICGN). Daarnaast houdt ISS voor iedere afzonderlijke markt rekening met lokale wet en regelgeving en heersende corporate governance codes.
doorzetten. De Fed zal het obligatie-opkoopprogramma gedurende 2014 verder afbouwen. Europa krabbelt verder op, maar is met de op de achtergrond sluimerende schuldencrisis nog wel gebaat bij nieuwe monetaire impulsen. In de opkomende landen wordt een lichte groeiversnelling verwacht ten opzichte van 2013.
Verantwoording stemactiviteiten Het pensioenfonds stemde in 2013 op 341 aandeelhoudersvergaderingen, waarbij 4.214 agendapunten de revue passeerden. In 2013 werd in ongeveer 8% van alle agendapunten tegen het management gestemd. Ook dit jaar ging het hier vooral om de benoeming van bestuurders van ondernemingen (niet onafhankelijk waar dit wel geëist of gewenst is) en beloningsstructuren (excessief, onvoldoende toegelicht of niet transparant genoeg). Op aandeelhoudersresoluties over milieu, sociale en governance kwesties werd ook relatief vaak (meer dan de helft van de gevallen) tegen management gestemd. Het pensioenfonds publiceert op haar website hoe zij heeft gestemd per aandeelhoudersvergadering. Tevens plaatst het pensioenfonds elk kwartaal een verslag op de website met vermelding van stemactiviteiten en actuele ontwikkelingen op het gebied van corporate governance.
De eurocrisis, een forse groeivertraging in China en de onzekerheid over het monetaire beleid zijn de grootste risico’s. Ondanks dat de onrust over de muntunie in 2013 is geluwd, blijven de macro-economische verschillen in de eurozone groot en de groei per saldo laag. Beleidsmakers zullen op nationaal- en supranationaal niveau door moeten gaan met hervormingen en het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Toenemende sociale onrust kan opnieuw leiden tot het oplaaien van de eurocrisis. Een forse groeivertraging in China heeft ook nadelige effecten op andere opkomende landen en zal de wereldwijde groei negatief beïnvloeden. De Fed is vanaf januari 2014 gestart met de afbouw van het opkoopprogramma. Indien de verbeteringen in de macro-economische data aanhouden, zal de Fed geleidelijk aan het opkoopprogramma verder afbouwen. Onverwachte wijzigingen in dit beleid, kunnen leiden tot een snelle en forse stijging van de kapitaalmarktrente in de Verenigde Staten.
Class actions Het pensioenfonds is in 2013 samen met andere (internationale) institutionele beleggers een juridische procedure gestart tegen de Royal Bank of Scotland. De Royal bank of Scotland stelde zijn financiële positie te rooskleurig voor in de periode van 2007 tot januari 2009 waardoor beleggers schade hebben geleden. Het pensioenfonds maakte in 2013 ook gebruik van class actions filing. Dit geldt met name voor juridische procedures die in Amerika zijn gevoerd. Indien de uitkomst van de juridische procedure bestaat uit een schadevergoeding, of wanneer het tot een schikking is gekomen waarbij een vergoeding is vast komen te staan, dan kunnen alle beleggers die tot de class behoren hier aanspraak op maken. De schadevergoeding wordt pro rata verdeeld over de beleggers die een claim form hebben ingediend. Hiervoor moet het pensioenfonds kenbaar maken dat zij in de betreffende onderneming belegt of belegde. Dit proces wordt automatisch gestart door de bewaarder. De opbrengsten worden automatisch bijgeschreven op de rekening van het pensioenfonds.
Vanwege de lage effectieve renteniveaus en de sterke stijging van aandelen in 2013, zijn de rendementsverwachtingen voor de komende jaren gematigd. Waarderingstechnisch gaat de voorkeur nog wel steeds uit naar aandelen ten opzichte van obligaties. De renteniveaus voor zowel staatsobligaties van kernlanden als bedrijfsobligaties zijn laag waardoor lage absolute rendementen worden verwacht. Vanuit waarderingsperspectief zijn beleggingen uit opkomende landen aantrekkelijker dan beleggingen in ontwikkelde landen. Wel zijn de risico’s bij de opkomende landen op korte termijn nog groot.
3.7.4 Vooruitzichten Voor 2014 is de verwachting dat de wereldwijde economische groei aantrekt en dat de inflatie laag blijft. Zeker in de eurozone bevinden de inflatiecijfers zich in een dalende trend. Het gematigde economisch herstel in de Verenigde Staten zal naar verwachting
33
Ondanks dat de Fed is gestart met de afbouw van het opkoopprogramma blijft het wereldwijde monetaire beleid ruim. In de Verenigde Staten zal de beleidsrente laag blijven en in Europa en Japan worden mogelijk nieuwe verruimende maatregelen doorgevoerd. Het aanhoudend ruime monetaire beleid kan leiden tot verder dalende risicopremies. Deze dalende risicopremies zijn naar verwachting minder sterk dan de afgelopen jaren.
3.7.5 Z-score Op 24 april 1998 is de ‘Vrijstellingsregeling Wet Bedrijfspensioenfondsen’ officieel in werking getreden. Deze regeling is uitgevaardigd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en heeft als belangrijkste doel ondernemingen vrijstelling te verlenen van de verplichtstelling van deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds indien de beleggingsperformance van het fonds ontoereikend is. Op basis van artikel 5 lid 1a Vrijstellingsregeling moet vrijstelling worden verleend als uit de performancetoets blijkt dat het feitelijk behaalde beleggingsrendement van het bedrijfspensioenfonds in negatieve zin afwijkt van het rendement van de door het fonds vastgestelde normportefeuille. Volgens de vrijstellingsregeling zal de performancetoets
worden toegepast over de periode 2009 tot en met 2013. Indien de uitkomst van de performancetoets lager uitvalt dan 0, kan een deelnemer binnen het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds een verzoek indienen tot vrijstelling van deelname. Over 2013 is een Z-score behaald van 0,01 negatief. De performancetoets over de periode 2009 tot en met 2013 bedraagt 1,72. Daarmee blijft de performancetoets ruimschoots boven het vereiste minimum.
3.8 Risicoparagraaf Het Financieel Toetsingskader (FTK) voor pensioenfondsen is een onderdeel van de Pensioenwet. De regelgeving van het FTK werkt de economische risico´s voor pensioenfondsen verbonden aan onder meer aandelen, valuta’s en rente uit. Het vertaalt deze naar vereiste reserveposities en dekkingsgraden. Hiermee worden pensioenfondsen gedwongen te overwegen welk totaal risiconiveau ze kunnen of willen accepteren. Het pensioenfonds zet, binnen de kaders van het geformuleerde risicobeleid, in op maximalisatie van het rendement op het vermogen. Bij de analyses en afwegingen wordt het pensioenfonds geadviseerd door Syntrus Achmea. Marktrisico Verschillende risico’s kunnen elkaar versterken of werken juist diversifiërend. Om die reden wordt het risico van marktwaardebewegingen op totaalniveau getoetst. Beheersmaatregelen: • Gewenste risico’s worden meegenomen in een ALM studie. Het betreft de risico’s waarbij gekozen wordt op basis van risico/rendement verwachtingen. Dit geldt niet voor ‘ongewenste’ risico’s. Tot die laatste behoren liquiditeitsrisico, concentratierisico en tegenpartijrisico. Renterisico Een pensioenfonds loopt renterisico doordat de waarde van de verplichtingen van het fonds anders op renteveranderingen reageert dan de waarde van de beleggingen. Beheersmaatregelen: • Op basis van het risicoprofiel wordt het renterisico (gedeeltelijk) afgedektHet bestuur heeft besloten om de hedgeportefeuille (tijdelijk) niet aan te passen. Met behulp van vastrentende waarden en de hedgeportefeuille wordt op dit moment ongeveer 75% van de rentegevoeligheid van de Technische Voorziening op basis van de marktrente afgedekt. Door het statische karakter van de hedgeportefeuille kan dit percentage variëren; • De netto impact van renteveranderingen op de dekkingsgraad worden in kwartaalen risicorapportages inzichtelijk gemaakt. Inflatierisico Een pensioenfonds loopt inflatierisico doordat de waarde van de geïndexeerde pensioentoezeggingen anders op inflatieveranderingen reageert dan de waarde van de beleggingen. Het (gedeeltelijk) streven naar een reëel pensioen geeft een risico dat de
34
verandering van de pensioenvoorzieningen als gevolg van inflatie niet gecompenseerd worden door een waardeverandering van de beleggingen. Beheersmaatregelen: • De indexatie-ambitie wordt in de ALM getoetst; • De kans op indexatie wordt inzichtelijk gemaakt in de risicorapportage. Valutarisico De waarde van beleggingen kan veranderen door schommelingen in de wisselkoersen ten opzichte van de euro. Beheersmaatregelen: • Op basis van het risicoprofiel wordt het valutarisico (gedeeltelijk) afgedekt. Aandelenrisico Het risico op een daling van de marktwaarde van aandelen en zakelijke waarden. Beheersmaatregelen: • In de ALM wordt de gewenste allocatie naar aandelen en zakelijke waarden bepaald aan de hand van het risicoprofiel; • In de portefeuille constructie wordt het gewenste aandelenrisico omgezet in een feitelijke portefeuille; • Door middel van de risicorapportage wordt het aandelenrisico inzichtelijk gemaakt en waar nodig bijgestuurd. Kredietrisico Het risico dat een verlies optreedt als een kredietnemer zijn afgesproken betalingen niet nakomt of dat de kredietwaardigheid van een kredietnemer afneemt. Beheersmaatregelen: • In de portefeuille constructie wordt op basis van risicomaten een allocatie naar vastrentende waarden bepaald; • Binnen de beleggingsportefeuilles worden limieten opgenomen op kredietwaardigheidsratings van beleggingen in instrumenten, landen en/of sectoren. Tegenpartijrisico Bij het aangaan van transacties met externe partijen (o.a. derivatenposities en het gebruik van securities lending) wordt exposure opgebouwd bij tegenpartijen. Een faillissement van een tegenpartij kan tot verliezen leiden. Beheersmaatregelen: • Bij het aangaan van nieuwe derivatentransacties wordt de tegenpartij getoetst op kredietwaardigheid, bestaande exposure en aan de hand van de gehanteerde watchlist; • Iedere tegenpartij mag - afhankelijk van de kredietwaardigheid - slechts een bepaald percentage van het totaal uitmaken; • De kwaliteit van het onderpand wordt vooraf vastgelegd en voortdurend gemonitord.
Liquiditeitsrisico Het risico dat een fonds niet op korte termijn aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Beheersmaatregelen: • Liquiditeitsrisico wordt bewaakt met behulp van stress tests. Deze geven inzicht in de mate waarin de portefeuille over voldoende liquiditeit beschikt om marktschokken op te vangen. Indien het pensioenfonds niet slaagt voor de stress test volgt advies naar klant.
De kosten 2013 van fiduciar management en vermogensbeheer zijn te onderscheiden naar de volgende kosten componenten: (x € 1.000)
Beheerkosten
performance gerelateerde kosten
Transactiekosten
Totaal
1.640
-
3
1.643
Kosten per beleggingscategorie
Vastgoed Aandelen
790
169
312
1.271
Private equity
331
135
-
466
Concentratierisico Door gebrekkige spreiding kan concentratierisico ontstaan waarbij verliezen optreden doordat een te grote gevoeligheid bestaat naar één regio, sector of marktpartij. Beheersmaatregelen: • Concentraties worden periodiek weergegeven in de risicorapportage. Op basis van analyses wordt beoordeeld of deze acceptabel zijn of dat deze teruggebracht moeten worden.
Vastrentende waarden
1.287
-
1.483
2.770
Commodities
223
-
-
223
Overige beleggingen
427
-
7
434
Totale kosten excl kosten overlay
4.698
304
1.805
6.807
Kosten overlay
-
755
755
Actief risico Met actief risico wordt bedoeld de mate waarin de daadwerkelijke performance afwijkt van de strategische benchmark Beheersmaatregelen: • Voor actief beheerde mandaten worden limieten op maximale tracking error gehanteerd. Daarmee wordt de afwijking ten opzichte van de benchmark gelimiteerd.
Totale kosten incl kosten overlay
4.698
2.560
7.562
Overige vermogensbeheerkosten Kosten vermogensbeheer en bestuursbureau
2.324
2.324
Kosten fiduciair beheer
1.540
1.540
Bewaarloon
237
237
Overige kosten
18
18
Totale overige vermogensbeheerkosten
4.119
4.119
Securities lending Securities lending is niet toegestaan voor de beheerde producten van de Vermogensbeheerder. Dit laat onverlet dat momenteel voor enkele bestaande beheerde beleggingsproducten wel gebruik wordt gemaakt van securities lending. In 2014 zal het huidige beleid tegen het licht worden gehouden en worden onderzocht of het securities lending programma weer opgepakt zou moeten worden.
Totale kosten vermogensbeheer
3.9 Kosten uitvoering vermogensbeheer In april 2011 bracht de Autoriteit Financiële Markten (AFM) het rapport ‘Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht’ uit. Hierin wordt gepleit voor een helder en transparant inzicht in de kosten die pensioenfondsen maken. In deze rapportage is onder andere aandacht voor kosten op het gebied van vermogensbeheer. De Pensioenfederatie heeft dit concreet gemaakt in november 2011 in de vorm van ‘aanbevelingen over het afleggen van verantwoording over de kosten’. In dit jaarverslag zijn deze aanbevelingen gevolgd. Vanaf 2012 worden de gemaakte kosten, zoals hieronder opgenomen ook aan de toezichthouder (DNB) gerapporteerd.
35
304
11.681
De kosten 2012 van fiduciar management en vermogensbeheer zijn te onderscheiden naar de volgende kosten componenten: Beheerkosten
(x € 1.000) Kosten per beleggingscategorie
Vastgoed
1.555
Aandelen
1.288
Private equity
79
Vastrentende waarden
525
Commodities
59
Overige beleggingen
416
Totale kosten excl kosten overlay
3.922
Kosten overlay
3
Totale kosten incl kosten overlay
3.925
performance gerelateerde kosten
Transactiekosten
Totaal
1.555 -
294
1.582
In 2013 zijn onder de beheerkosten van Private equity ook de beheerkosten van de onderliggende managers van dit fund-of-fund (€ 0,25 mln) opgenomen en zijn onder Bewaarloon ook de kosten hiervoor bij beleggingsfondsen opgenomen (€ 0,15 mln). Verder zijn de kosten gestegen door de stijging van het gemiddelde belegde vermogen (€ 0,2 mln voor Commodities, € 0,3 mln voor Vastgoed en € 0,3 mln voor zakelijke en vastrentende waarden opgenomen onder Kosten vermogensbeheer en bestuursbureau). Verder zijn de betaalde Performance gerelateerde kosten in 2013 gestegen met € 0,3 mln.
79 2.086
2.611 59
-
-
10
426
2.390
6.312
230
233
2.620
6.545
Overige vermogensbeheerkosten Kosten vermogensbeheer en bestuursbureau
2.061
2.061
Kosten fiduciair beheer
1.540
1.540
Bewaarloon
66
66
Overige kosten
20
20
Totale overige vermogensbeheerkosten
3.687
3.687
Totale kosten vermogensbeheer
10.232
De totale kosten vermogensbeheer zijn gestegen van € 10,2 mln (0,48% van het gemiddelde belegd vermogen) in 2012 naar € 11,7 mln (0,52%, hiervan zijn de geschatte transactiekosten 0,11% van het gemiddeld belegd vermogen) in 2013, een stijging met ruim 14%. Deze stijging wordt veroorzaakt doordat in 2013 meer kosten transparant zijn gemaakt en het belegd vermogen is toegenomen met ruim 12%.
36
Doordat de rubricering van sommige beleggingscategorieën is aangepast zijn sommige posten in 2013 niet vergelijkbaar met die in 2012. Zo zijn de beheerkosten van Hypotheken en het Pictet Emerging Markets Debt fund in 2013 opgenomen onder Vastrentende waarden. In 2012 waren deze opgenomen onder, respectievelijk, Vastgoed en Aandelen. De kosten van bewaarloon betreffen de kosten van het in bewaargeving van effecten bij de custodian en de kosten voor het aanhouden van bankrekeningen. Overige kosten zijn de kosten die zijn gemaakt voor het verantwoord beleggen beleid. Hieronder valt corporate governance, screening en uitsluiting van posities op basis van dit beleid. De transactiekosten zijn de kosten die gemaakt worden om de effectentransactie tot stand te brengen en uit te voeren. Deze kosten zijn veelal op basis van een schatting tot stand gekomen, omdat er bijvoorbeeld bij transacties in de categorie vastrentende waarden niet separaat kosten in rekening worden gebracht, maar deze uiten zich in het verschil tussen de bied- en laat-spread. Daarnaast is het bij participatie in beleggingsfondsen niet exact te bepalen welke kosten er zijn gemaakt, daarvoor is er een schatting gemaakt van de omloopsnelheid in de portefeuille en op basis van gemiddelde transactie kosten in de markt zijn de kosten bij benadering bepaald. De kosten in voorgaande tabel omvatten naast de kosten, zoals gerapporteerd in de jaarrekening dus ook een uitsplitsing ‘onzichtbare kosten’ voor beheer van onderliggende beleggingsfondsen, waarvan kosten zijn verwerkt in het beleggingsrendement en de schatting van kosten van de individuele transacties. In de jaarrekening worden alleen (directe) kosten getoond die het fonds op factuurbasis betaalt aan de tegenpartijen, waardoor deze cijfers niet aansluiten. Het doel van deze tabel is om extra inzicht te verschaffen in lijn met het rapport van de AFM en de Pensioenfederatie.
4 Uitvoering van de pensioenregeling
37
4.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling van het fonds. Daarnaast komen de wijzigingen in statuten en reglementen die in 2013 zijn doorgevoerd aan de orde.
Partnerpensioen In de pensioenregeling 2001 wordt jaarlijks een aanspraak op partnerpensioen opgebouwd van 0,42% van het jaarloon. Wezenpensioen Het wezenpensioen bedraagt 20% van het partnerpensioen en wordt uitgekeerd tot het 18de jaar. Studerende kinderen die per week meer dan 20 uur dagonderwijs volgen ontvangen tot hun 27ste jaar wezenpensioen. Indien beide ouders overleden zijn bedraagt het wezenpensioen 40% van het partnerpensioen.
4.2 De pensioenregeling Regeling 2001 Pensioensysteem Het pensioensysteem is een middelloonregeling. Toetredingsleeftijd Een werknemer, die in dienst is bij een werkgever die is aangesloten bij het fonds, neemt verplicht deel aan de pensioenregeling. De deelname gaat in op de eerste dag van de maand waarin de werknemer 20 jaar wordt. Pensioenrichtleeftijd De pensioenrichtleeftijd is 65 jaar. Pensioengevend loon Het pensioengevend loon is het loon in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen, met uitzondering van: - uitkeringen en verstrekkingen uit de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen; - een door de werkgever ter beschikking gestelde auto; - het loon over de periode vanaf de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Het loon dat meer heeft bedragen dan het maximum premieloon als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis € 50.853 (in 2014: € 51.414) blijft buiten beschouwing. Pensioengrondslag Voor deelnemers die geboren zijn voor 1950 is de pensioengrondslag het pensioengevend loon. Voor het extra ouderdoms- en partnerpensioen is de pensioengrondslag het pensioengevend loon verminderd met een franchise. De franchise voor 2013 bedraagt € 25.179. Opbouwpercentage In de pensioenregeling 2001 wordt jaarlijks een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 0,6% van het jaarloon.
38
Uitruilmogelijkheden Op de pensioendatum heeft de (gewezen) deelnemer het recht zijn partnerpensioen geheel of gedeeltelijk om te zetten in een hoger ouderdomspensioen (uitruil). De verhoging is 23% van het omgezette partnerpensioen. De (gewezen) deelnemer kan het ouderdomspensioen eerder laten ingaan en de hoogte hiervan laten variëren. Daarnaast heeft de (gewezen) deelnemer sinds invoering van de Pensioenwet het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen. Dit is mogelijk bij beëindiging van de deelneming, op pensioneringsdatum en als de (gewezen) deelnemer trouwt, een geregistreerd partnerschap aangaat of een gezamenlijke huishouding gaat voeren. Na uitruil bedraagt het partnerpensioen maximaal 70% van het ouderdomspensioen. Premie De premie bedraagt 10% van de pensioengrondslag. (2014: ongewijzigd) De premie bedraagt 8% van de pensioengrondslag voor het extra ouderdomspensioen en het extra partnerpensioen. (2014: ongewijzigd) Premievrijstelling Als een deelnemer een WIA- of WAO-uitkering ontvangt, voorziet het reglement in een premievrije opbouw. Voor de voortzetting van de pensioenopbouw is over dit inkomensgedeelte geen bijdrage verschuldigd. Premievrijstelling bij werkloosheid (FVP) is per 1 januari 2011 komen te vervallen voor deelnemers die op of na 1 januari 2011 werkloos zijn geworden.
Regeling 2006 Pensioensysteem Het pensioensysteem is een middelloonregeling. Toetredingsleeftijd Een werknemer, die in dienst is bij een werkgever die is aangesloten bij het fonds, neemt verplicht deel aan de pensioenregeling. De deelname gaat in op de eerste dag van de maand waarin de werknemer 20 jaar wordt.
Pensioenrichtleeftijd De pensioenrichtleeftijd is 65 jaar. (2014: 67 jaar)
huishouding gaat voeren. Na uitruil bedraagt het partnerpensioen maximaal 70% van het ouderdomspensioen.
Pensioengevend loon Het pensioengevend loon is het loon in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen, met uitzondering van: - uitkeringen en verstrekkingen uit de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen; - een door de werkgever ter beschikking gestelde auto; - het loon over de periode vanaf de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Het loon dat meer heeft bedragen dan het maximum premieloon als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis € 50.853 (in 2014: € 51.414) blijft buiten beschouwing.
Premie De premie bedraagt 21,6% van de pensioengrondslag. (2014: 20,8% waarvan maximaal 5,72% voor rekening van de werknemer mag komen)
Pensioengrondslag Voor deelnemers die geboren zijn na 1949 is de pensioengrondslag het pensioengevend loon verminderd met de voor het loontijdvak van toepassing zijnde franchise. De franchise voor 2013 bedraagt € 10.317. (2014: 12.564) Opbouwpercentage In de pensioenregeling 2006 wordt jaarlijks een aanspraak op ouderdoms¬pensioen opgebouwd van 1,75% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Partnerpensioen In de pensioenregeling 2006 wordt jaarlijks een aanspraak op partnerpensioen opgebouwd van 1,225% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Wezenpensioen Het wezenpensioen bedraagt 20% van het partnerpensioen en wordt uitgekeerd tot het 18de jaar. Studerende kinderen die per week meer dan 20 uur dagonderwijs volgen ontvangen tot hun 27ste jaar wezenpensioen. Indien beide ouders overleden zijn bedraagt het wezenpensioen 40% van het partnerpensioen. Uitruilmogelijkheden Op de pensioendatum heeft de (gewezen) deelnemer het recht zijn partnerpensioen geheel of gedeeltelijk om te zetten in een hoger ouderdomspensioen (uitruil). De verhoging is 23% van het omgezette partnerpensioen. De (gewezen) deelnemer kan het ouderdomspensioen eerder laten ingaan en de hoogte hiervan laten variëren. Daarnaast heeft de (gewezen) deelnemer sinds invoering van de Pensioenwet het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen. Dit is mogelijk bij beëindiging van de deelneming, op pensioneringsdatum en als de (gewezen) deelnemer trouwt, een geregistreerd partnerschap aangaat of een gezamenlijke
39
Premievrijstelling Als een deelnemer een WIA- of WAO-uitkering ontvangt, voorziet het reglement in een premievrije opbouw. Voor de voortzetting van de pensioenopbouw is over dit inkomensgedeelte geen bijdrage verschuldigd. Premievrijstelling bij werkloosheid (FVP) is per 1 januari 2011 komen te vervallen voor deelnemers die op of na 1 januari 2011 werkloos zijn geworden. Afkoop kleine pensioenen De Pensioenwet bepaalt dat pensioenfondsen kleine pensioenen van gewezen deelnemers mogen afkopen. Kleine pensioenen zijn pensioenuitkeringen van minder dan € 451,22 op jaarbasis (bedrag 2013). Het pensioenfonds mag deze pensioenen afkopen twee jaar nadat de deelneming is geëindigd. De gewezen deelnemer kan daartegen geen bezwaar maken. Voor deelnemingen die zijn geëindigd vóór 1 januari 2007 (datum van invoering van de Pensioenwet) gelden andere wettelijke regels. Het pensioenfonds mag dan besluiten tot afkoop, maar de gewezen deelnemer kan hiertegen bezwaar maken. In de Veegwet staan nadere regels over de wijze van afkoop van kleine pensioenen. Zo staat nu vast dat het pensioenfonds de afkoopwaarde betaalt op de dag dat de aanspraken of rechten vervallen. Als het pensioenfonds later betaalt, heeft de gewezen deelnemer recht op vergoeding van rente. Het fonds heeft in 2008 besloten om vooralsnog geen gebruik te maken van de mogelijkheid om af te kopen voor deelnemingen die zijn geëindigd vóór 1 januari 2007. Wijziging regeling 2006 per 1 januari 2014 Per 1 januari 2014 is de regeling 2006 gewijzigd conform de opdracht van de sociale partners. De pensioenleeftijd is verhoogd van 65 naar 67 jaar. De premie is verlaagd naar 20,8% en de franchise is gestegen naar € 12.564. De regeling 2001 is ongewijzigd gebleven. De groep deelnemers geboren voor 1950 zal per 2015 de 65 jarige leeftijd hebben bereikt.
4.3 Wijzigingen reglementen Wijziging Pensioenreglement in 2013 In 2013 is het pensioenreglement op een aantal punten gewijzigd: • Wijziging van artikel 1 lid 19, 20a en 21a inzake het wegnemen van de discrepantie voor wat betreft de uurbedragen en jaarbedragen voor de franchise en het maximum premieloon;
• Wijziging in de bijlage 2 inzake flexibileserings- en afkoopfactoren; • Wijziging van de artikelen 2 lid 3, artikel 12 lid 6, artikel 13 lid 6 en artikel 42 lid 1 inzake het opbouwpercentage en vervroegen en doorwerken; • Wijziging van artikel 1 lid 19 inzake het verduidelijken dat een levensloopuitkering tijdens een actief dienstverband niet tot het pensioengevend loon behoort; • Wijziging van artikel 24 lid 1 en 2 en artikel 25 lid 1 en 5 inzake premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid; • Wijziging van artikel 18 lid 5 inzake welk deel van de premie bestemd is voor de pensioenregeling en welk deel bestemd is voor VPL-overgangsregeling. Uitvoeringsregelement • Wijziging van artikel 4 lid 5 inzake welk deel van de premie bestemd is voor de pensioenregeling en welk deel bestemd is voor VPL-overgangsregeling.
4.4 Slotopmerkingen In de op de volgende pagina’s opgenomen jaarrekening staan de financiële gegevens over het boekjaar 2013 vermeld. De Meern, 26 juni 2014
A.A.M. Steijaert Werknemersvoorzitter
K.A. Prosman Werkgeversvoorzitter
M. Streuer Bestuurslid
H.B.M. Grutters Bestuurslid
C. Lonsain Bestuurslid
A.W.M. van der Heijden Bestuurslid
40
5 Verantwoordingsorgaan
41
5.1 Verslag Algemeen Sinds 1 januari 2008 is het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds ingesteld. De werkwijze van dit onafhankelijke orgaan is sindsdien in een reglement vastgelegd. Het bestuur legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over de uitvoering van het beleid, alsmede omtrent de naleving van de principes voor zogenaamd Pension Fund Governance. Het verantwoordingsorgaan heeft de nadrukkelijke bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, het gevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel legt zij tenminste 1 keer per jaar schriftelijk vast en zal samen met een reactie van het bestuur in het jaarverslag worden vastgelegd. Voorts heeft zij een adviesrecht aangaande: • Vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; • Wijzigen van het beleid ten opzichte van het verantwoordingsorgaan; • De vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht; • Het vaststellen en wijzigen van een interne geschillen- en klachtenprocedure; • Het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Bevindingen Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende bevindingen: Pension Fund Governance Het verantwoordingsorgaan heeft de gang van zaken die samenhangt met de invoering en handhaving van de Principes voor Goed Pensioenbestuur aan de hand van de jaarstukken 2013 beoordeeld. Medio 2012 heeft de visitatiecommissie haar bevindingen over het jaar 2011 opgeleverd. Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van deze bevindingen, maar heeft de visitatiecommissie hierover niet kunnen spreken. Wij schreven hierover bij het jaarverslag 2012: “Zodra de visitatiecommissie haar bevindingen over 2012 gereed heeft, stelt het verantwoordingsorgaan het op prijs de visitatiecommissie hierover te spreken voordat deze bevindingen worden opgeleverd”. Dit gesprek heeft in 2013 echter niet plaats gevonden. Wetgeving en reglementen Het verantwoordingsorgaan is door het bestuur steeds op de hoogte gehouden omtrent de vorderingen van het herstelplan. Het verantwoordingsorgaan heeft ten aanzien van doorvoer van wet- en regelgevingwijzigingen geen opmerkingen of bevindingen. Toeslagbeleid Het verantwoordingsorgaan is door het bestuur op de hoogte gehouden omtrent het gevoerde toeslagenbeleid en stelt vast dat het bestuur handelde conform het beleid. Premiebeleid Het verantwoordingsorgaan staat achter het gevoerde premiebeleid die voor het jaar 2013 is gevoerd.
42
Beleggingsbeleid Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van het gevoerde beleid in 2013 en een aantal punten tijdens een tweetal vergaderingen direct of indirect met het bestuur besproken. Het verantwoordingsorgaan stelt vast dat het beleid consistent is gevolgd. Risicobeleid Het verantwoordingsorgaan is van mening dat de beleggingsportefeuille voldoende is gespreid. Financiële positie van het pensioenfonds Het verantwoordingsorgaan stelt vast dat het herstelplan, mede door de toegepaste korting van 3,6%, ultimo 2013 op schema ligt, maar nog niet voldoet aan de ultieme eis van DNB. Daarnaast is het verantwoordingsorgaan van mening dat de financiële positie ultimo 2013 goed is. Oordeel 2013 Het verantwoordingsorgaan van de Stichting Pensioenfonds Wonen is voor het jaar 2013 van oordeel dat: • Het bestuur via de ‘uitvoeringsorganisatie’ Syntrus Achmea Pensioenbeheer voldoende relevante informatie heeft verstrekt, waarbij we aantekenen dat tijdige aanlevering van de complete informatie een punt van aandacht blijft. Het verantwoordingsorgaan begrijpt dat verschillende partijen kort op elkaar gegevens moeten leveren teneinde het jaarwerk tijdig aan DNB te kunnen overdragen, maar de huidige periode die ons gegeven wordt om de stukken te bestuderen, is te kort; • Het bestuur heeft gehandeld binnen de ons bekende statuten en reglementen van de Stichting; • Het bestuur een consistent beleid heeft gevolgd; • Het bestuur een, binnen de ruimte die DNB daarvoor geeft, gedegen en weloverwogen traject volgt aangaande de toekomst van het fonds. Namens het Verantwoordingsorgaan van Stichting Pensioenfonds Wonen De heer B. Keijzer Mevrouw M. Rutjes De Meern, juni 2014
5.2 Reactie bestuur Het bestuur heeft kennis genomen van het verslag en het oordeel van het verantwoordingsorgaan. Gelet op de complexiteit en aantal betrokken partijen is een strakke planning onvermijdelijk. Het bestuur bedankt het verantwoordingsorgaan voor de geleverde inspanningen.
6 Deelnemersraad
43
6.1 Verslag De deelnemersraad heeft in het verslagjaar acht keer vergaderd. Eenmaal vergaderde de deelnemersraad met de voorzitters van het bestuur, eenmaal met het voltallige bestuur, tweemaal met de voorzitters van het bestuur en het verantwoordingsorgaan en eenmaal met het verantwoordingsorgaan en het voltallige bestuur. Zij heeft hierbij gebruik gemaakt van haar recht tot advisering en van het recht om van gedachten te wisselen met het bestuur over zaken die nu en in de toekomst van belang zijn voor deelnemers, oud deelnemers en gepensioneerden. De deelnemersraad heeft in 2013 over een groot aantal onderwerpen geadviseerd. Op een aantal onderwerpen wordt nader ingegaan.
Wijzigingen Pensioenreglement De deelnemersraad heeft in 2013 over o.a. de volgende voorgestelde wijzigingen geadviseerd:
• • • • • • •
De deelnemersraad bedankt het bestuur voor de constructieve en transparante manier van samenwerking.
Jaarverslag 2012 Schaalvergroting fonds Flexibilisering- en afkoopfactoren ABTN Differentiatie korten Toeslagverlening Reglementswijzigingen
• Wijziging inzake het vastleggen van de premie voor pensioenregeling en voor de VPL-overgangsregeling; • Wijziging inzake premievrijstelling; • Wijziging inzake verlaging opbouwpercentage; • Wijziging inzake leeftijd uittreden.
6.2 Reactie bestuur
Jaarverslag 2012 De deelnemersraad heeft ingestemd met de inhoud van het jaarverslag 2012. Schaalvergroting Het bestuur heeft de deelnemersraad geïnformeerd over de stand van zaken in haar onderzoek naar de mogelijkheden tot schaalvergroting in de vorm van een fusie met een ander pensioenfonds. Het bestuur heeft besloten in lijn met de adviezen van de deelnemersraad. Flexibilisering- en afkoopfactoren De deelnemersraad heeft het bestuur geadviseerd om de flexibilisering- en afkoopfactoren met ingang van 1 januari 2014 te wijzigen i.v.m. het gelijkstellen van de regeling van PF Wonen aan de regeling van BPF Detailhandel. ABTN De deelnemersraad heeft het bestuur positief geadviseerd over de ABTN 2013. Differentiatie korten De deelnemersraad heet het bestuur positief geadviseerd om ongedifferentieerd te korten in het kader van solidariteit. Toeslagverlening De raad respecteert het bestuursbesluit om gezien de economische situatie en de financiële situatie van het fonds geen toeslag te verlenen.
44
Het bestuur heeft kennis genomen van het verslag van de deelnemersraad. Het bestuur bedankt de deelnemersraad voor de geleverde inspanningen.
7 Jaarrekening
45
7.2 Staat van baten en lasten In dit hoofdstuk presenteert het bestuur van de Stichting Pensioenfonds Wonen statutair gevestigd te Utrecht de jaarrekening over boekjaar 2013 eindigend op 31 december 2013. In hoofdstuk 9 en 10 volgen de verklaringen van de certificerend actuaris en van de onafhankelijke accountant van het pensioenfonds. De in dit hoofdstuk vermelde bedragen zijn in duizenden euro’s, tenzij anders is aangegeven.
Toelichting
2013 EUR
2012*) EUR
Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers)
7.6.1
84.189
85.265
Beleggingsresultaten risico fonds
7.6.2
-78.971
261.259
Overige baten
7.6.3
55
437
5.273
346.961
(x € 1.000)
Baten
7.1 Balans per 31 december Lasten
(Na voorgestelde bestemming van het saldo van baten en lasten) Toelichting *)
(x € 1.000)
2013 EUR
2012**) EUR
Pensioenuitkeringen
7.6.4
51.744
58.460
Pensioenuitvoeringskosten
7.6.5
4.563
4.866
Mutatie technische voorzieningen:
Activa
Pensioenopbouw
7.6.6
431.195
Indexering en overige toeslagen
7.6.7
2
71
7.6.8
460
137
Vastgoedbeleggingen
297.519
293.954
Aandelen
518.523
74.152
82.513
Vastrentende waarden
1.332.822
1.291.205
Inkoop uit hoofde van VPL-regeling
Derivaten
141.768
443.435
Korting van aanspraken en rechten
7.6.9
-77.297
-
119.802
Rentetoevoeging
7.6.10
7.813
31.902
Ontrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten
7.6.11
-51.841
-60.039
Wijziging marktrente
7.6.12
-87.886
91.296
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
7.6.13
-
18.081
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten
7.6.14
-1.875
-49
Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen
7.6.15
1.969
-1.375
Overige beleggingen Beleggingen voor risicofonds
172.515 7.5.1
2.463.147
2.579.591
Vorderingen en overlopende activa
7.5.2
5.527
4.051
Overige activa
7.5.3
5.626
3.042
2.474.300
2.586.684
Passiva Stichtingskapitaal en reserves
7.5.4
90.876
9.529
Technische voorziening voor risico fonds
7.5.5
2.087.975
2.222.478
Langlopende schulden
7.5.6
56.936
55.427
Overige schulden en overlopende passiva
7.5.7
238.513
299.250
Dekkingsgraad op basis van FTK (in %)
7.5.4
2.474.300
2.586.684
%
%
104,4
100,4
*) De nummering verwijst naar de toelichting **) Wegens een stelselwijziging (zie toelichting in 7.4.3) zijn de 2012 cijfers in bovenstaand overzicht aangepast voor vergelijkingsdoeleinden en wijken om die reden op onderdelen af van de jaarrekening over verslagjaar 2012.
46
162.537
Saldo overdrachten van rechten
7.6.14
1.729
42
Overige lasten
7.6.16
393
-
-76.074
225.905
81.347
121.056
Saldo van baten en lasten Nominaal
-134.503
*) W egens een stelselwijziging (zie toelichting in 7.4.3) zijn de 2012 cijfers in bovenstaand overzicht aangepast voor vergelijkingsdoeleinden en wijken om die reden op onderdelen af van de jaarrekening over verslagjaar 2012.
7.3 Kasstroomoverzicht Samenvatting van de actuariële analyse
(x € 1.000)
Premieresultaat Interestresultaat Overig resultaat Saldo van baten en lasten
2012 EUR
2012*) EUR
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premies
83.031
91.059
4.608
-2.687
Ontvangen waardeoverdrachten
18
-
1.102
138.061
Betaalde pensioenuitkeringen
-51.709
-58.458
Betaalde waardeoverdrachten
-1.624
-50
Betaalde pensioenuitvoeringskosten
-4.392
-5.100
Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten
25.324
27.451
Verkopen en aflossingen van beleggingen
2.818.690
2.579.770
2013 EUR
(x € 1.000)
2013 EUR
75.637
-14.318
81.347
121.056
Bestemming van het saldo van baten en lasten
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten 2013 EUR
2012*) EUR
Ontvangen directe beleggingsopbrengsten
54.410
64.643
Aankopen beleggingen
-2.885.821
-2.667.224
Beleggingsreserve
25.251
52.032
Betaalde kosten van vermogensbeheer
-8.892
-7.487
Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten
-21.613
-30.298
Mutatie liquide middelen
3.711
-2.847
Stand liquide middelen per 1 januari
7.963
10.810
Stand liquide middelen per 31 december *)
11.674
7.963
- deel opgenomen onder de Beleggingen voor risico fonds zie 7.5.1
6.048
4.921
- overige liquide middelen (opgenomen onder de Overige activa) zie. 7.5.3
5.626
3.042
11.674
7.963
(x € 1.000)
Beleidsreserve
55.702
63.764
Bestemmingsreserve AOP
138
3.850
Bestemmingsreserve AAOP
256
1.410
Saldo van baten en lasten
81.347
121.056
*) W egens een stelselwijziging (zie toelichting in 7.4.3) zijn de 2012 cijfers in bovenstaand overzicht aangepast voor vergelijkingsdoeleinden en wijken om die reden op onderdelen af van de jaarrekening over verslagjaar 2012.
*) De liquide middelen zijn als volgt opgebouwd:
47
7.4 Algemene toelichting 7.4.1 Inleiding
(x € 1.000)
Het doel van het pensioenfonds is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het pensioenfonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de in de branche verplicht gestelde pensioenregeling.
7.4.2 Overeenstemmingsverklaring De Jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. De bedragen opgenomen in de jaarrekening zijn vermeld in duizenden euro’s, tenzij anders is aangegeven. Het bestuur heeft op 23 juni 2014 de jaarrekening opgemaakt. 7.4.3 Stelselwijziging VPL regeling De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft de ontwerp-richtlijn RJ 610.270 uitgebracht. Deze ontwerp richtlijn stelt dat ontvangen, maar nog niet aangewende middelen uit hoofde van VPL verantwoord dienen te worden als verplichting. Tot boekjaar 2013 werden deze middelen door het fonds als bestemmingsreserve verantwoord. Het bestuur van het fonds heeft besloten om de ontwerp-richtlijn te volgen en de VPL-middelen te verantwoorden als langlopende schuld vanaf boekjaar 2013. Met ingang van boekjaar 2013 worden de ontvangen middelen niet meer als premiebaten verantwoord, maar direct toegevoegd aan de langlopende schuld. Bij inkoop van de rechten wordt de inkoopsom (en hiermee de vrijval uit de langlopende schuld) als separate post onder de overige premiebaten verantwoord. Eventuele beleggingsresultaten inzake VPL worden direct toegevoegd aan de langlopende schuld. Als gevolg van deze stelselwijziging zijn de vergelijkende cijfers aangepast. Het cumulatieve effect van de stelselwijziging dat betrekking heeft op perioden voorafgaande aan het vorige boekjaar is verwerkt in het eigen vermogen aan het begin van het voorgaand boekjaar. Als gevolg van de stelselwijziging is het resultaat in 2012 afgenomen met EUR 10,3 miljoen, de stichtingskapitaal- en reserves ultimo 2012 zijn afgenomen met EUR 55,4 miljoen. De stelselwijziging heeft geen effect op de dekkingsgraad van het fonds, aangezien zowel de bestemmingsreserve als de langlopende schuld buiten de berekening van de aanwezige dekkingsgraad worden gehouden.
48
Bestemmings- Langlopende Premie- Beleggingsreserve VPL schulden bijdragen VPL resultaten EUR EUR EUR EUR
Resultaat EUR
Saldo per 31 december 2012 voor stelselwijziging
55.427
-
4.107
267.571
131.329
Saldo per 31 december 2012 voor stelselwijziging
-
55.427
146
261.259
121.056
Effect Stelselwijziging
-55.427
55.427
-3.961
-6.312
-10.273
7.4.4 Algemene grondslagen Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post ‘nog af te wikkelen transacties’. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn.
Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief transactiekosten, provisies, valutakoersverschillen en dergelijke worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Vreemde valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. Alle valutakoersverschillen zijn verwerkt in de staat van baten en lasten. 31 december 2013 EUR
gemiddeld 2013 EUR
31 december 2012 EUR
gemiddeld 2012 EUR
USD
1,38
1,35
1,32
1,31
JPY
144,83
129,41
114,00
106,94
GBP
0,83
0,82
0,81
0,82
HKD
10,68
10,45
10,22
10,15
CHF
1,23
1,22
1,21
1,21
AUD
1,54
1,41
1,27
1,27
CAD
1,46
1,39
1,31
1,32
DKK
7,46
7,46
7,46
7,45
NOK
8,36
7,85
7,34
7,54
NZD
1,67
1,64
1,60
1,63
SEK
8,85
8,71
8,58
8,74
SGD
1,74
1,68
1,61
1,65
49
7.4.5 Specifieke grondslagen Beleggingen Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde. Participaties in beleggingspools en -instellingen die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor die onderliggende beleggingen (look-through benadering). Vorderingen en schulden uit beleggingen welke samenhangen met een specifieke beleggingscategorie worden onder beleggingsdebiteuren dan wel -crediteuren opgenomen in de betreffende beleggingscategorie. Vastgoedbeleggingen Beleggingen in direct vastgoed worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs inclusief transactiekosten, vervolgwaardering geschiedt tegen de reële waarde. De reële waarde wordt gebaseerd op taxatiewaarde. De taxaties worden verricht door onafhankelijke deskundigen. Indien daartoe aanleiding is, wordt bij de waardering rekening gehouden met de feitelijke verhuursituatie en/of renovatieactiviteiten. Resultaten door wijziging in reële waarde worden in de staat van baten en lasten verantwoord. Elk kwartaal wordt circa 25% van de vastgoedportefeuille extern getaxeerd door een erkende taxateur conform de richtlijnen van de vermogensbeheerder. Deze richtlijnen sluiten aan bij de ROZ/IPD-index. Het overige deel van de portefeuille wordt per kwartaal gewaardeerd op basis van interne indexering. Deze is gebaseerd op externe taxaties per sector per kwartaal. Ten aanzien van de waardering per 31 december is voor de objecten die niet extern getaxeerd zijn, in het laatste kwartaal een update van de externe taxateur ontvangen. Beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen de reële waarde, zijnde de beurskoers per balansdatum. Niet-beursgenoteerde beleggingen in vastgoedfondsen worden gewaardeerd op het aandeel in de reële waarde van de onderliggende beleggingen. Indien de waarderingsgrondslagen van vastgoedfondsen afwijken van de waarderingsgrondslagen van het pensioenfonds, wordt de waardering zo mogelijk aangepast aan de waarderingsgrondslagen van het pensioenfonds. De actuele waarde van de vastgoedfondsen die in internationaal vastgoed beleggen worden gewaardeerd op basis van de door de Onderliggende Vastgoedfondsen opgegeven beleggingswaarden van die fondsen, zoals deze op het moment van waardering aan de Beheerder ter beschikking staan. Overige vermogensbestanddelen van het Fonds worden gewaardeerd volgens algemeen aanvaarde verslaggevingsgrondslagen. De internationale beleggingen zijn allemaal in een fund-to-fund structuur opgezet en afhankelijk van het onderliggende fonds wordt de taxatie 1x per kwartaal, 1x per jaar, of anders uitgevoerd. Hier is geen algemene afspraak over. Wel analyseert de vermogensbeheerder te allen tijde de waarde mutaties
elk kwartaal en zal bij grote sprongen altijd navraag doen bij het betreffende onderliggende fonds. Onroerend goed in ontwikkeling wordt gewaardeerd op basis van kostprijs of lagere reële waarde. De kostprijs zijn de gedane uitgaven, inclusief bouwrente. Na oplevering worden (her)ontwikkelde objecten naar reële waarde geherwaardeerd. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde is de beursnotering per balansdatum. De reële waarde van niet beursgenoteerde participaties is bepaald op basis van de laatst bekende intrinsieke waarde. Dit is het aandeel in het zichtbare eigen vermogen. Private equity beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde, zijnde de intrinsieke waarde. Deze waarde wordt ontleend aan de meest recente rapportages van de fundmanagers en de fund-of-fund-managers, gecorrigeerd voor kasstromen in de periode tot balansdatum. Daarnaast wordt bij de waardering rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen van materiële gebeurtenissen in het verslagjaar na ontvangst van deze rapportages. De managers bepalen de intrinsieke waarde op basis van lokale wet- en regelgeving. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde is de per balansdatum geldende beurskoers. Niet beursgenoteerde vastrentende waarden worden gewaardeerd tegen reële waarde. Deze waarde wordt bepaald door de te ontvangen kasstromen (rente, aflossingen en verwachte boeterente bij vervroegde aflossingen) contant te maken op basis van geldende marktrente, waarin opgenomen een opslag voor debiteurenrisico en liquiditeitsrisico. Participaties in beleggingsfondsen die beleggen in hypothecaire leningen worden gewaardeerd tegen actuele waarde. De actuele waarde is berekend door middel van de ‘discounted cash flow’-methode (hierna: DCF-model). Bij de actuele waarde berekening is uitgegaan van een aantal parameters c.q. veronderstellingen met betrekking tot de disconteringsvoet en de verwachte kasstroom. De disconteringsvoet bestaat uit een basisrente gelijk aan de euroswapcurve plus opslagen voor type onderpand, soort financiering en risicocategorie. De verwachte kasstroom is de te ontvangen rente en aflossing op basis van het gewogen gemiddelde moment van ontvangst inclusief het vervroegd aflossingsrisico. De gehanteerde parameters in het DCF-model zijn ultimo boekjaar geactualiseerd.
50
Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, zijnde de marktwaarde van het contract. Voor beursgenoteerde contracten is dit de beurskoers per balansdatum. Voor niet beursgenoteerde contracten is de waardering gebaseerd op beschikbare marktinformatie als input voor gehanteerde waarderingsmodellen. Creditposities in derivaten worden separaat verantwoord onder de overige schulden. Overige beleggingen Niet beursgenoteerde belangen in infrastructuur en grondstof- beleggingen worden gewaardeerd op het aandeel in de reële waarde van de onderliggende beleggingen, de overige onderliggende activa en de onderliggende verplichtingen. Geldmarktbeleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde, zijnde de contante waarde van de toekomstige kasstromen (rente en aflossing). Posities in rekening courantsaldi worden tegen verkrijgingsprijs gewaardeerd. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden bij de eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na de eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid. Overige activa Onder meer worden hieronder de liquide middelen opgenomen voor zover dit banktegoeden betreft welke onmiddellijk opeisbaar zijn. Liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggingstransacties worden gepresenteerd onder de beleggingen. Stichtingskapitaal en reserves Algemeen Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en risico deelnemers en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. In de toelichting wordt opgenomen het krachtens de Pensioenwet minimaal vereiste eigen vermogen volgens de in het Besluit Financieel ToetsingsKader (FTK) voorgeschreven berekeningsmethodiek als het surplusvermogen.
Beleidsreserve De Beleidsreserve is gelijk aan de totale reserve onder aftrek van de Beleggingsreserve, de Bestemmingsreserve AOP-regeling en de Bestemmingsreserve AAOP-regeling. Beleggingsreserve De beleggingsreserve wordt aangehouden als buffer voor neerwaartse koersfluctuaties van beleggingen. De omvang van deze reserve is gelijk aan het Vereist Eigen Vermogen aan de hand van de standaardtoets van DNB. Bestemmingsreserve AOP-regeling Als onderdeel van de algehele voorziening pensioenverplichtingen wordt een reserve gevormd voor het WAO-gat (artikel 15) op gelijke sterfte- en interestgrondslagen als de voorziening van de verplichte pensioenregeling. Voor revalidatie wordt (net als bij premievrijstelling) 0% gehanteerd. Het resultaat op de AOP-regeling wordt jaarlijks toegevoegd of onttrokken aan de AOP-reserve. Bestemmingsreserve AAOP-regeling Als onderdeel van de algehele voorziening pensioenverplichtingen wordt een voorziening van AAOP gevormd op gelijke sterfte- en interestgrondslagen als de voorziening van de basisregeling. Voor revalidatie wordt (net als bij premievrijstelling) 0% gehanteerd. Het resultaat op de AAOP regeling wordt jaarlijks gedoteerd of onttrokken aan de AAOP reserve. Technische voorziening Voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds De voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds wordt gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toeslag) toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Vanaf 2012 betreft dit de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde met toepassing van de Ultimate Forward Rate. Het hanteren van de UFR houdt in dat voor ver in de toekomst liggende verplichtingen (20 jaar tot 60 jaar) een aangepaste rentecurve wordt gehanteerd. Voor verplichtingen korter dan 20 jaar geldt de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per
51
balansdatum bestaande toeslagbesluiten (ook voor toeslagbesluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex ante condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van de toekomstige opbouw waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen per 31 december 2013: • Overlevingstafels: AG prognosetafels 2012-2062, waarbij de sterftekansen zijn vermenigvuldigd met een leeftijdsafhankelijke factor die zijn gebaseerd op de ervaringssterfte van de retailsector. • Voor de berekening van de technische voorzieningen voor nog niet ingegane partnerpensioenen wordt een partnerfrequentie gehanteerd volgens de sterftetafel GBM/V 1985-1990, met uitzondering van de leeftijden 60 tot en met 65. Voor deze leeftijden wordt 100% gehanteerd. Vanaf 65 jaar neemt de partnerfrequentie af met de veronderstelde sterfte van de partner. • Voor partnerpensioen is aangenomen dat de partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. • De lasten van nog niet ingegaan wezenpensioen zijn gesteld op 5% van de lasten van het nog niet ingegaan partnerpensioen tot 65 jaar; bij de vaststelling van de lasten van ingegaan wezenpensioen wordt verondersteld dat het pensioen moet worden uitgekeerd tot de 18-jarige leeftijd, waarbij geen rekening wordt gehouden met sterftekansen. • Kostenopslag ter grootte van 2% van de technische voorziening in verband met toekomstige administratie- en excassokosten. • Bij de bepaling van de pensioenopbouw voor arbeidsongeschikte deelnemers en ingegaan AOP is uitgegaan van een revalidatiekans van 0%. • Een voorziening voor het risico van premievrijstelling van zieke deelnemers die in de WIA terecht kunnen komen, wordt berekend door de invaliditeitsopslag uit de premie van de afgelopen twee jaar te nemen. • Niet opgevraagd pensioen: Voor pensioen dat nog niet is ingegaan omdat de deelnemer onvindbaar is of niet reageert wordt de reservering 5 jaar volledig in stand gehouden en vervolgens in 10 jaar lineair afgeschreven tot nihil. Langlopende schulden, overige schulden en overlopende passiva Langlopende schulden, overige schulden en overlopende passiva worden bij de eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na de eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten).
Langlopende schulden uit hoofde van VPL De langlopende schulden uit hoofde van VPL betreft de gefactureerde premie VPL, hieraan worden de VPL-beleggingsresultaten toegevoegd (de VPL-beleggingsresultaten worden berekend op basis van het fondsrendement exclusief rentehedge), de inkoopsom van de extra pensioenaanspraken worden onttrokken aan deze schuld. Dekkingsgraad De (nominale) dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden en minus de langlopende schulden uit hoofde van VPL te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. 7.4.6 Grondslagen voor de resultaatbepaling Algemeen Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorzieningen pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Premiebijdragen risico fonds Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen, alsmede premies van de Stichting Voortzetting Pensioenverzekering (FVP). Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. De premiebaten in het boekjaar zijn gebaseerd op de voorlopige loonsomopgaven van de werkgevers, tenzij definitieve loonsomopgaven al zijn verwerkt in dat boekjaar. Onder premiebijdragen risicofonds is separaat opgenomen de hoogte van de inkoopsom(men) inzake ingekochte pensioenaanspraken uit hoofde van VPL. Beleggingsresultaten risico fonds (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waarde¬veranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als indirecte beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Aankoopkosten zijn verwerkt in de reële waarde van de
52
beleggingen. Verkoopkosten worden verantwoord als onderdeel van de gerealiseerde herwaarderingen. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Kosten van vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden de externe en de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Exploitatiekosten van onroerende zaken in exploitatie zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. Pensioenopbouw De pensioenopbouw is de contante waarde van de pensioenaanspraken die toegekend zijn in het boekjaar. Rentetoevoeging technische voorziening De pensioenverplichtingen worden contant gemaakt tegen de nominale marktrente op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De interesttoevoeging wordt tegen de rekenrente primo berekend over de beginstand en de mutaties gedurende het jaar. Onttrekking uit technische voorziening voor pensioenuitkeringen Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de technische voorziening. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen in de verslagperiode. Mutatie technische voorziening voor pensioenuitvoeringskosten Jaarlijks wordt 2% van de pensioenopbouw en de inkomende waardeoverdrachten toegevoegd aan de technische voorziening ten behoeve van de pensioenuitvoeringskosten. Daarnaast valt 2% van de uitkeringen, afkopen en uitgaande waardeoverdrachten vrij uit de technische voorziening ten behoeve van pensioenuitvoeringskosten (excassokosten). Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioen¬uitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben.
7.5 Toelichting op de Balans Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de reële waarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente.
7.5.1 Beleggingen voor risico fonds Overzicht totale waarde per beleggingscategorie Vastgoedbeleggingen EUR
Aandelen
Belegde waarden in betreffende beleggingscategorie Beleggingsdebiteuren
Ultimo 2013 (x € 1.000)
Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen. Overige baten en lasten De overige baten en lasten worden opgenomen voor de aan het verslagjaar toe te rekenen bedragen. 7.4.7 Grondslagen kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is conform de directe methode opgesteld. Alle ontvangsten en uitgaven worden hierbij als zodanig gepresenteerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kasstromen uit pensioenuitvoeringsactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
Derivaten
EUR
Vastrentende waarden EUR
290.453
518.443
4.717
80
Totaal
EUR
Overige bele gingen EUR
1.312.680
122.717
172.096
2.416.389
20.142
17.402
-
42.341
EUR
Liquide middelen
3.980
-
-
1.649
419
6.048
Beleggingscrediteuren
-1.631
-
-
-
-
-1.631
Stand per 31 december 2013
297.519
518.523
1.332.822
141.768
172.515
2.463.147
Vastgoedbeleggingen EUR
Aandelen
Derivaten
EUR
Overige bele gingen EUR
Totaal
EUR
Vastrentende waarden EUR
Belegde waarden in betreffende beleggingscategorie
291.997
431.160
1.271.245
437.741
119.304
2.551.447
Beleggingsdebiteuren
3.509
35
19.960
3.045
-
26.549
Ultimo 2012 (x € 1.000)
EUR
Liquide middelen
1.774
-
-
2.649
498
4.921
Beleggingscrediteuren
-3.326
-
-
-
-
-3.326
Stand per 31 december 2012
293.954
431.195
1.291.205
443.435
119.802
2.579.591
Van het totaal van de beleggingen heeft een bedrag van € 56.936 betrekking op de VPL-regeling (2012: € 55.427). Dit saldo wordt niet separaat belegd en maakt onderdeel uit van de totale beleggingen. Binnen de beleggingsfondsen wordt gebruik gemaakt van derivaten, er is sprake van collateral management. Ultimo 2013 bedraagt het ontvangen collateral € 147.412 (2012: € 205.497) en het betaalde collateral € 49.497 (2012: € 61.732).
53
Verloopoverzicht van belegde waarden per beleggingscategorie
Reële waarde
Vastgoedbeleggingen EUR
Aandelen
Stand per 1 januari 2013
291.997
Aankopen/ verstrekkingen
22.173
64.444
Verkopen/aflossingen
-972
-29.916
Overige mutaties (2)
-
-
-
-16
-
-16
Gerealiseerde herwaardering
-12
2.149
-3.506
49.501
-759
47.373
Ultimo 2013 (x € 1.000)
Ongerealiseerde herwaardering Mutatie derivaten passiva Stand per 31 december 2013
Derivaten
EUR
Vastrentende waarden EUR
431.160
Totaal
EUR
Overige bele gingen EUR
1.271.245
437.741
119.304
2.551.447
414.369
2.040.943
343.892
2.885.821
-347.696 -2.153.600
EUR
-288.200 -2.820.384
-22.733
-
50.606
-
-21.732
-
-189.714
-2.141
Genoteerde marktprijzen EUR
-62.138
-
-185.714
-62.138
290.453
518.443
1.312.680
122.717
172.096
Aandelen
Stand per 1 januari 2012
Derivaten
EUR
233.031
273.258
Aankopen/ verstrekkingen
72.259
159.989
Verkopen/aflossingen
-2.896
-49.966
Gerealiseerde herwaardering
-15
2.748
11.215
30.795
271
45.014
Ongerealiseerde herwaardering
-10.382
45.131
78.671
53.020
395
166.835
Totaal
EUR
Overige bele gingen EUR
1.250.471
341.713
60.797
2.159.270
685.906
1.421.181
327.888
2.667.223
-755.018 -1.501.319
Andere Methode
Totaal
EUR
EUR
EUR
-
74.966
-
292.253
249
217.038
50.604
-
-
467.839
-
518.443
Vastrentende waarden
1.002.368
-
90.018
220.794
-
1.313.180
Derivaten
-
-
122.717
-
-
122.717
Overige beleggingen
-
-
-
62.712
109.384
172.096
1.053.221
217.038
212.735
826.311
109.384
2.418.689
-
-
-235.157
-
-
-235.157
OnafhanContante kelijke Waarde Taxaties Berekening EUR EUR
Intrinsieke Waarde
Andere Methode
Totaal
EUR
EUR
EUR
-
72.738
-
291.997
Passief per 31 december 2013 Derivaten
EUR
-270.047 -2.579.246
Genoteerde marktprijzen EUR
(x € 1.000)
Actief per 31 december 2012 Vastgoedbeleggingen
76
219.183
Aandelen
34.391
-
-
396.769
-
431.160
Vastrentende waarden
971.932
-
81.517
217.796
-
1.271.245
Derivaten
-
-
374.587
-
63.154
437.741
-
-
-
72.315
46.989
119.304
1.006.399
219.183
456.104
759.618
110.143
2.551.447
-
-
-297.295
-
-
-297.295
Mutatie derivaten passiva
-
-
-
92.351
-
92.351
Overige beleggingen
Stand per 31 december 2012
291.997
431.160
1.271.245
437.741
119.304
2.551.447
Passief per 31 december 2012 Derivaten
54
Intrinsieke Waarde
Aandelen
2.416.389
Vastrentende waarden EUR
OnafhanContante kelijke Waarde Taxaties Berekening EUR EUR
Actief per 31 december 2013 Vastgoedbeleggingen
Vastgoedbeleggingen EUR
(x € 1.000)
De beleggingen van het pensioenfonds worden gewaardeerd door middel van verschillende waarderingsmodellen. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: (x € 1.000)
(1) De hieronder opgenomen waarden betreffen belegde gelden in derivaten welke onder de activa zijn opgenomen onder de ‘beleggingen voor risico fonds’, met daarop in mindering gebracht de derivaten welke onder de passiva als onderdeel van de ‘overige schulden’ zijn opgenomen. (2) Overige mutaties betreft een correctie op 2012. Per saldo een verschuiving, maar geen effect op het resultaat.
Ultimo 2012
Schattingen en oordelen Afgezien van de beleggingsvorderingen en -schulden zijn de beleggingen van het pensioenfonds gewaardeerd tegen reële waarde per balansdatum. Het is over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de reële waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de reële waarde.
In de jaarrekening 2013 is een nieuwe tabel opgenomen voor het tot stand komen van de waardering. De nieuwe tabel geeft een beter inzicht in de wijze waarop de waardering tot stand is gekomen. De vergelijkende cijfers zijn aangepast naar de nieuwe tabel. Schatting van reële waarde • Vastgoedbeleggingen Het deel van de waarde aan vastgoedbeleggingen dat is opgenomen betreft zowel direct als indirect vastgoed. Zoals bij de grondslagen staat vermeld is de waarde in de kolom onafhankelijke taxatie gebaseerd op de taxatiewaarde. De eerste waardering is verkrijgingsprijs inclusief transactiekosten. Deze taxaties worden verricht door verscheidene externe erkende taxateurs. Iedere externe taxateur hanteert, binnen de algemene richtlijnen zoals binnen de branche gelden, eigen uitgangspunten. De richtlijnen binnen de branche geven aan dat voor de waardebepaling in dit geval moet worden uitgegaan van de verkoopwaarde van een object met als doelstelling om met het object huurinkomsten te genereren. Als basis wordt hiervoor een contante waardeberekening gebruikt van de toekomstige kasstromen. • Aandelen Van de belegde waarde in aandelen staat de waarde van private equity beleggingen en aandelenfondsen opgenomen als vastgesteld op basis van genoteerde marktprijzen en intrinsieke waarde. Private equity beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde, zijnde de intrinsieke waarde. Deze waarde wordt ontleend aan de meest recente rapportages van de fundmanagers en de fund-of-fund-managers, gecorrigeerd voor kasstromen in de periode tot balansdatum. Daarnaast wordt bij de waardering rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen van materiële gebeurtenissen in het verslagjaar na ontvangst van deze rapportages. De managers bepalen de intrinsieke waarde op basis van lokale wet- en regelgeving. • Vastrentende waarden Het deel van de vastrentende waarden waarvan de reële waarde op basis van schatting wordt vastgesteld, betreft leningen op schuldbekentenis en hypotheken. De berekeningsgrondslag staat vermeld in de algemene toelichting op de grondslagen. Onderstaand is een overzicht opgenomen van de rentevoet welke hierbij wordt gehanteerd: (x € 1.000)
Vastrentende waarden
2013 %
2012 %
2,23
1,50
55
• Derivaten Bij de schatting van de reële waarde van derivaten wordt uitgegaan van verwachte toekomstige kasstromen. • Overige beleggingen Het niet marktgenoteerde deel van de overige beleggingen betreft beleggingen in infrastructuur en grondstoffen. Het pensioenfonds neemt alleen via tussenkomst van externe fondsbeheerders deel in infrastructurele beleggingen. Voor de waardering van deze beleggingen wordt uitgegaan van de waardebepaling welke is opgesteld ten behoeve van deze externe fondsbeheerders. De waardering vindt plaats op basis van reële waarde. De wijze waarop de reële waarde wordt bepaald is afhankelijk van de externe fondsbeheerder en van de aard van de belegging. De volgende variabelen spelen hierbij een rol: de aanschafwaarde voor wat betreft recente investeringen, toekomstige kasstromen, waarde van de activa, waardering van vergelijkbare objecten. Belegde waarden in vastgoed (x € 1.000)
2013 EUR
2012 EUR
Direct vastgoed
188.396
176.337
Indirect vastgoed
76.754
72.787
Vastgoed in ontwikkeling
25.303
42.873
Stand per 31 december
290.453
291.997
In 2013 is 100% (2012: 100%) van het directe vastgoed getaxeerd door onafhankelijke, beëdigde taxateurs. (x € 1.000)
Direct beursgenoteerde aandelen
2013 EUR
2012 EUR
50.604
34.391
Indirect aandelenbeleggingsfondsen: - Aandelenbeleggingsfondsen
455.423
385.953
- Venture Capital (Private Equity)
12.416
10.816
Stand per 31 december
518.443
431.160
Belegde waarden in vastrentende waarden 2013 EUR
2012 EUR
Staatsobligaties
672.958
669.131
Bedrijfsobligaties (credits)
208.030
233.654
Hypotheken
89.518
77.296
(x € 1.000)
Leningen op schuldbekentenissen
-
4.221
Covered fondsen
113.232
55.166
Inflation linked bonds
8.148
13.981
1.091.886
1.053.449
220.794
217.796
220.794
217.796
1.312.680
1.271.245
Indirecte vastrentende waardenbeleggingen: Obligatiebeleggingsfondsen
Stand per 31 december
Per balansdatum zijn er geen vastrentende waarden uitgeleend. Zowel in 2012 als in 2013. Belegde waarden in derivaten
Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het pensioenfonds gebruikt derivaten voornamelijk om het valutarisico en het renterisico af te dekken. Eén van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met te goeder naam en faam bekend staande partijen. Bovendien geldt dat zoveel mogelijk wordt gewerkt met onderpand. Gebruik wordt gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: • Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. • Renteswaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het pensioenfonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2013:
(x € 1.000)
2013 EUR
2012 EUR
1.144
1.317
Type Contract
Contractomvang EUR
Actuele waarde activa EUR
Actuele waarde passiva EUR
Futures
6.508
-
-
Valutaderivaten Positieve waarde Negatieve waarde
335
75
809
1.242
Rentederivaten Positieve waarde
121.568
436.408
Negatieve waarde
234.817
297.208
-113.249
139.200
Positieve waarde
5
16
Negatieve waarde
5
13
0
3
-113.249
139.203
Overige derivaten
Stand per 31 december
56
(x € 1.000)
Forward
243.761
1.144
-335
Interest rate swaps
1.138.000
121.568
-234.817
Overige derivaten
2.200
5
-5
1.390.469
122.717
-235.157
Beleggingsdebiteuren
Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2012: Type Contract
Contractomvang EUR
Actuele waarde activa EUR
Actuele waarde passiva EUR
Futures
17.100
-
-
Forward
163.837
1.317
-75
Swaptions
153.500
63.154
-
Interest rate swaps
512.500
373.254
-297.207
Overige derivaten
2.200
16
849.137
437.741
(x € 1.000)
2013 EUR
2012 EUR
- dividend
65
34
- dividend- en couponbelasting
84
1
- interest
37.544
23.005
- huur
218
196
-13
Overige
4.430
3.313
-297.295
Stand per 31 december
42.341
26.549
2013 EUR
2012 EUR
Belegde waarden in overige beleggingen
Te vorderen bedragen uit hoofde van:
Beleggingscrediteuren 2013 EUR
2012 EUR
Infrastructuur
29.128
31.429
(x € 1.000)
(x € 1.000)
(x € 1.000)
Te betalen bedragen uit hoofde van:
Commodities
109.384
46.989
- huur
55
111
Beleggingsfondsen
33.584
40.886
Overige
1.576
3.215
Stand per 31 december
172.096
119.304
Stand per 31 december
1.631
3.326
Door het fonds wordt niet belegd in premiebijdragende (aangesloten) ondernemingen. 7.5.2 Vorderingen en overlopende activa 2013 EUR
2012 EUR
Vordering op werkgevers
1.661
1.022
Waardeoverdrachten*)
633
-
Nog te factureren premie
2.915
2.947
Uitkeringen
29
-
Vergoeding Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V.
210
-
Overige vorderingen
79
82
Stand per 31 december
5.527
4.051
(x € 1.000)
*) Als gevolg van onderdekking bij pensioenfondsen was de onderlinge afrekening van waardeoverdrachten nagenoeg tot stilstand gekomen. In 2013 is de onderlinge afrekening weer hervat omdat de financiële positie van het pensioenfonds dit toelaat.
57
Bij de waardering van vorderingen wordt rekening gehouden met het risico van oninbaarheid door hiervoor een voorziening in aftrek te brengen op het saldo van de uitstaande vorderingen. Voor gelijksoortige posten met gelijksoortige risico’s wordt gezamenlijk een schatting gemaakt van verliezen en risico’s op balansdatum. Deze systematiek om de voorziening vast te stellen wordt gerekend tot de statische methode.
7.5.4 Stichtingskapitaal en reserves Mutatieoverzicht eigen vermogen
EUR
EUR
Stand per 31 december 2012
0
232.600
32.699
6.503
-262.273
9.529
uit bestemming saldo van baten en lasten
-
25.251
138
256
55.702
81.347
Stand per 31 december 2013
0
257.851
32.837
6.759
-206.571
90.876
Alle vorderingen hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. Nadere specificatie ‘Vorderingen op werkgevers’ 2013 EUR
2012 EUR
Werkgevers
2.784
2.866
Voorziening dubieuze debiteuren
-1.123
-1.844
Stand per 31 december
1.661
1.022
(x € 1.000)
In 2013 is een bedrag van € 394 gedoteerd aan de voorziening (2012: onttrekking € 211). Er werd een bedrag van € 1.115 aan premies over voorgaande jaren als oninbaar afgeschreven (2012: € 1.871). 7.5.3 Overige activa (x € 1.000)
Liquide middelen Stand per 31 december
2013 EUR
2012 EUR
5.626
3.042
5.626
Stichtings- Beleggingskapitaal reserve
Reserve AOP regeling EUR
(x € 1.000)
Reserve AAOP regeling EUR
Beleidsreserve
Totaal
EUR
EUR
Stichtingskapitaal
Beleggingsreserve
Reserve AOP regeling
Reserve AAOP regeling
Beleidsreserve
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
Bestemmings reserve VPL EUR
Stand per 31 december 2011
0
180.568
28.849
5.093
-326.037
45.154
-66.373
uit bestemming saldo van baten en lasten
-
-
-
-
-
-45.154
-45.154
Stand per 31 december 2011 na stelselwijziging
0
180.568
28.849
5.093
-326.037
-
-111.527
uit bestemming saldo van baten en lasten
-
52.032
3.850
1.410
63.764
-
121.056
Stand per 31 december 2012
0
232.600
32.699
6.503
-262.273
-
9.529
(x € 1.000)
Totaal
EUR
3.042
Onder de liquide middelen worden opgenomen die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn. Er zijn geen kredietfaciliteiten van toepassing.
Wegens een stelselwijziging in het kader van de VPL- overgangsregeling, is de stand per 1 januari 2012 gewijzigd. Het effect van deze wijziging bedraagt € 45.154. Dit bedrag is gepresenteerd onder de langlopende schulden.
58
Solvabiliteit 31 december 2013
(x € 1.000)
31 december 2012
EUR
%
EUR
%
Aanwezig vermogen
2.178.851
104,4
2.232.007
100,4
Af: technische voorzieningen op FTK-waardering
2.087.975
100,0
2.222.478
100,0
Eigen vermogen
90.876
4,4
9.529
0,4
Af: vereist eigen vermogen
257.851
12,3
232.600
10,5
Vrij vermogen Minimaal vereist eigen vermogen Dekkingsgraad op basis van FTK
-166.975 91.458
-7,9 4,4
-223.071
-10,1
98.805
104,4
4,5
100,4
Voor het bepalen van het vereist eigen vermogen (de solvabiliteitstoets) maakt het fonds gebruik van het standaardmodel. Het bestuur acht het gebruik van het standaardmodel passend voor de risico’s van het fonds. De uitkomsten van de solvabiliteitstoets zijn opgenomen onder toelichting 7.5.8 Risicobeheer. De dekkingsgraad is als volgt berekend: (Totale activa -/- schulden) / Technische voorzieningen * 100%. Als het eigen vermogen lager is dan het minimale vereiste eigen vermogen bevindt het pensioenfonds zich in een situatie van dekkingstekort. Indien het eigen vermogen lager is dan het vereiste eigen vermogen, maar wel tenminste gelijk is aan het minimale vereiste eigen vermogen, bevindt het pensioenfonds zich in een situatie van reservetekort. De solvabiliteit van het pensioenfonds is niet toereikend. Er is sprake van een reservetekort. Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van het standaard model van DNB.
59
Herstelplan In 2013 heeft de dekkingsgraad zich ten opzichte van het herstelplan zich als volgt ontwikkeld: Werkelijk 2013 %
Herstelplan 2013 %
Dekkingsgraad per 1 januari
100,4
100,2
Premie
(x € 1.000)
0,2
0,2
Uitkeringen
-
0,1
Toeslagverlening
3,8
-
Verandering van de rentetermijnstructuur
4,1
-
Rendement op beleggingen
-3,9
5,0
Overige oorzaken en kruiseffecten
-0,2
-0,1
Stand per 31 december
104,4
105,4
De dekkingsgraad bedraagt op 31 december 2013 104,4% en loopt daarmee achter op het herstelplan dat uitgaat van 105,4 % op die datum. Het herstelplan is opgesteld in 2009 en goedgekeurd door toezichthouder DNB. Het herstelplan is in het boekjaar onverkort van toepassing. In het herstelplan wordt uitgegaan van een dekkingsgraad van 100,2% primo 2013. Het uitgangspunt in het herstelplan wijkt af van de definitieve dekkingsgraad ultimo 2012 (100,4%), omdat die nog niet bekend was toen het herstelplan is ingediend. De toeslagverlening betreft de verlaging van de aanspraken met 3,6% en heeft daardoor positief bijgedragen aan de dekkingsgraad. In het herstelplan is geen sprake van toeslag, waardoor de bijdrage aan de dekkingsgraad nihil is. De verandering van de rentetermijnstructuur heeft geleid tot een stijging van de dekkingsgraad. In het herstelplan is uitgegaan van een ongewijzigde rentetermijnstructuur tot het boekjaar 2013 waardoor de bijdrage van de verandering van de rentetermijnstructuur nihil is. Bij de bepaling van de werkelijke dekkingsgraad is van de daadwerkelijke rentetermijnstructuur ultimo van het boekjaar uitgegaan die hoger is dan de rentetermijnstructuur primo het jaar. Daardoor worden de technische voorzieningen lager en neemt de dekkingsgraad toe. Het rendement op beleggingen heeft negatief bijgedragen aan de dekkingsgraad. In het herstelplan is uitgegaan van een hoger rendement dan het gerealiseerde rendement op de beleggingen werkelijk was.
Korten van rechten In januari 2014 heeft het bestuur, op basis van de voorlopige financiële positie op 31 december 2013, het besluit genomen om de kortingsmaatregel door te voeren. De korting is vastgesteld op 3,6%. De korting van 3,6% is per 1 april 2014 doorgevoerd waardoor de aanspraken en rechten van alle deelnemers met 3,6% zijn verlaagd. Hierdoor daalde de voorziening pensioenverplichtingen eind 2013 met EUR 72,3 miljoen De korting leidde tot een stijging van de dekkingsgraad eind 2013 met 3,8%. De effecten van de korting zijn verwerkt in de jaarrekening 2013.
7.5.5 Technische voorzieningen voor risico fonds Specificatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds 2013 EUR
2012 EUR
Basisregeling
2.059.149
2.193.751
(A)AOP
10.705
11.015
Premievrijstelling / IBNR
18.121
17.712
Stand per 31 december
2.087.975
2.222.478
(x € 1.000)
Mutatieoverzicht voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds 2013 EUR
2012 EUR
Stand per 1 januari
2.222.478
2.05 2.059.941
Pensioenopbouw
74.152
82.513
(x € 1.000)
Indexering en overige toeslagen
2
71
Inkoop uit hoofde van VPL-regeling
460
137
Korting van aanspraken en rechten
-77.297
-
Rentetoevoegingen
7.813
31.902
Ontrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten
-51.841
-60.039
Wijziging marktrente
-87.886
91.296
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
-
18.081
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten
-1.875
-49
Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen
1.969
-1.375
Stand per 31 december
2.087.975
2.222.478
Voor een toelichting op de verschillende posten wordt verwezen naar de toelichting op de verschillende posten uit de staat van baten en lasten.
60
Specificatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds 2013 EUR
2012 EUR
768.215
952.692
Pensioengerechtigden
552.175
548.681
Gewezen deelnemers
698.382
649.363
Overigen*)
28.308
28.164
(x € 1.000)
Actieve deelnemers
Netto pensioenverplichtingen
2.047.080
2.178.900
Toekomstige kosten uitvoering pensioenregeling
40.895
43.578
Stand per 31 december
2.087.975
2.222.478
De post overigen betreft de voorzieningen voor invaliditeit en arbeidsongeschiktheid. De definitie van actieven en slapers is in het boekjaar gewijzigd. Tot 2013 was een deelnemer actief als deze in het boekjaar opbouw had, nu dient de deelnemer op 31 december nog actief aan de regeling deel te nemen. Hierdoor heeft in 2012 een verschuiving (per saldo circa € 83,8 miljoen) in de voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds plaatsgevonden van actieven naar gewezen deelnemers. Dit saldo is inclusief toekomstige kosten uitvoering pensioenregeling. Naar hun aard hebben de technische voorzieningen in het algemeen een langlopend karakter. Korte beschrijving van de pensioenregeling De pensioenregeling kan worden gekenmerkt als een middelloonregeling met een pensioenleeftijd van 65 jaar. Stichting Pensioenfonds Wonen kent twee pensioenregelingen. De pensioenregeling Wonen 2006 geldt voor de deelnemers die geboren zijn na 1949. In de pensioenregeling Wonen 2006 wordt jaarlijks een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 1,75% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioengrondslag is gelijk aan het loon Wfsv tot maximaal het maximum loon Wfsv. De pensioenregeling Wonen 2001 geldt voor de deelnemers die geboren zijn voor 1950. In de pensioenregeling Wonen 2001 wordt er jaarlijks een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 0,6% van het jaarloon. Tevens bestaat er recht op partner- en wezenpensioen in beide regelingen. Deelname aan de regeling is verplicht vanaf de leeftijd van 20 jaar, dan wel vanaf de datum van indiensttreding bij een werkgever in de bedrijfstak. Toeslagverlening Het fonds heeft gekozen voor variant B uit de toeslagenmatrix. Bij deze variant wordt er geen doelgericht indexatiebeleid gevoerd.
Het bestuur besluit jaarlijks of een toeslag wordt verleend, rekening houdend met de financiële positie van het pensioenfonds. Er is geen ambitie om jaarlijks toeslagen te geven op pensioenrechten en pensioenaanspraken en er is geen maatstaf waaraan de toeslagen gekoppeld zijn. Voor de financiering van de toeslagen wordt geen premie betaald en er wordt geen reserve aangehouden om in de toekomst toeslagen te kunnen toekennen. Eventuele toeslagen worden gefinancierd uit overrendementen en zijn voorwaardelijk. Er is over het boekjaar 2013 geen toeslag verleend. In de afgelopen drie jaren zijn de pensioenaanspraken en de ingegane pensioenen niet verhoogd.
7.5.7 Overige schulden en overlopende passiva Specificatie overige schulden en overlopende passiva
7.5.6 Langlopende schulden Langlopende schuld inzake VPL (x € 1.000)
2013 EUR
2012 EUR
Stand per 1 januari
55.427
45.154
Dotatie inzake premies
67
4.107
Rendementstoerekening
1.922
6.312
Toekenning VPL aanspraken
-480
-146
Stand per 31 december
56.936
55.427
De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft de ontwerp-richtlijn RJ 610.270 uitgebracht. Deze ontwerp-richtlijn stelt dat ontvangen, maar nog niet aangewende middelen uit hoofde van VPL verantwoord dienen te worden als verplichting. Tot boekjaar 2013 werden deze middelen door het fonds als bestemmingsreserve verantwoord. Het bestuur van het fonds heeft besloten om de ontwerp-richtlijn te volgen en de VPL-middelen te verantwoorden als langlopende schuld vanaf boekjaar 2013. Met ingang van boekjaar 2013 worden de ontvangen middelen niet meer als premiebaten verantwoord, maar direct toegevoegd aan de langlopende schuld. Bij inkoop van de rechten wordt de inkoopsom (en hiermee de vrijval uit de langlopende schuld) als separate post onder de overige premiebaten verantwoord. Eventuele beleggingsresultaten inzake VPL worden direct toegevoegd aan de langlopende schuld. De vergelijkende cijfers zijn ook aangepast.
61
2013 EUR
2012 EUR
Derivaten
235.157
297.295
Belastingen en premies sociale verzekeringen
1.163
1.106
Waardeoverdrachten*)
815
59
Schulden aan werkgevers
386
131
Overige schulden**)
992
659
Stand per 31 december
238.513
299.250
(x € 1.000)
*) Als gevolg van onderdekking bij pensioenfondsen was de onderlinge afrekening van waardeoverdrachten nagenoeg tot stilstand gekomen. In 2013 is de onderlinge afrekening weer hervat omdat de financiële positie van het pensioenfonds dit toelaat. **) De post overige schulden bestaat voornamelijk uit: € 385 aan crediteuren, € 257 aan nog te betalen kosten Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. en € 281 aan nog te betalen kosten Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V.
Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. Nadere specificatie ‘Derivaten’ 2013 EUR
2012 EUR
Rentederivaten
234.817
297.207
(x € 1.000)
Valutaderivaten
335
75
Overige derivaten
5
13
Stand per 31 december
235.157
297.295
7.5.8 Risicobeheer en derivaten Solvabiliteitsrisico Het pensioenfonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het pensioenfonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de reële waarde van de pensioenverplichtingen.
Het belangrijkste risico voor het pensioenfonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het pensioenfonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslag van opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. Het tekort op FTK-grondslagen is als volgt: 31 december 2013
(x € 1.000)
EUR Technische voorzieningen (FTK-waardering)
EUR
31 december 2012 EUR
2.087.975
EUR 2.222.478
S1 Renterisico
51.711
33.579
206.378
193.689
S3 Valutarisico
56.438
53.203
S4 Grondstoffenrisico
34.484
15.164
S5 Kredietrisico
34.523
43.984
S6 Verzekeringstechnisch risico
70.589
62.936
S7 Liquiditeitsrisico
-
-
S8 Concentratierisico
-
-
S9 Operationeel risico
-
-
S10 Actief beheerrisico
-
-
Diversificatie-effect
-196.272
-169.955
Aanvulling tot minimum vereist vermogen
-
-
Totaal S (vereiste buffers)
257.851
232.600
Vereist vermogen (artikel 132 Pensioenwet)
2.345.826
2.455.078
Aanwezig vermogen (totaal activa - schulden)
2.178.851
2.232.007
Tekort
-166.975
-223.071
62
De belangrijkste verschillen in de vereiste buffers op 31 december 2013 ten opzichte van 31 december 2012 worden veroorzaakt door de samenstelling van de beleggingsmix. Beleid en risicobeheer Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van deze risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen: • beleggingsbeleid • premiebeleid • herverzekeringsbeleid • toeslagbeleid. De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruikgemaakt van ALM-studies. Een ALM-studie is een analyse van de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Ze zijn gericht op het beheersen van de volgende belangrijkste (beleggings)risico’s. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van derivaten.
Buffers: S2 Risico zakelijke waarden
Het pensioenfonds heeft ter afdekking van risico’s derivatencontracten afgesloten. Hiermee is bij het bepalen van de vereiste buffers rekening gehouden. Bij de berekening van de buffers past het pensioenfonds het standaard model van DNB toe, waarbij uitgegaan wordt van het vereist vermogen in evenwichtsituatie, gebaseerd op de strategische asset mix.
Marktrisico’s (S1 – S4) Het marktrisico omvat het renterisico, het prijs(koers)risico en het valutarisico. Marktrisico omvat de mogelijkheden voor winst of verlies en door een verandering van marktfactoren. Marktfactoren kunnen bijvoorbeeld marktprijzen zijn van aandelen, grondstoffen, vastgoed en private equity (prijsrisico), maar ook valutakoersen (valutarisico) of rentes (renterisico). De strategie van het pensioenfonds met betrekking tot het beleggingsrisico wordt bepaald door de beleggingsdoelstellingen. Het marktrisico wordt op dagelijkse basis beheerst in overeenstemming met de aanwezige beleidskaders en richtlijnen. De overallmarktposities worden periodiek gerapporteerd aan het bestuur. De mate waarin de beleggingsportefeuille van het pensioenfonds gevoelig is voor het prijs- en renterisico is in de volgende alinea weergegeven, vervolgens worden de risico’s die het pensioenfonds loopt nader toegelicht.
Renterisico (S1) Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen wijzigen als gevolg van veranderingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration geeft aan hoeveel procent bij benadering de reële waarde van een belegging of verplichting verandert bij een parallelle verschuiving van de rentecurve. Een hoge duration geeft een hoge gevoeligheid voor veranderingen in de rente weer. Waarde balanspost Duration Duration 31 december 2013 31 december 2013 31 december 2012 EUR
(x € 1.000)
Vastrentende waarden (voor derivaten)
1.312.680
5,50
5,62
Vastrentende waarden (na derivaten)
2.183.032
15,02
15,77
Duration van de technische voorzieningen
2.087.975
20,43
22,33
Op balansdatum is de duration van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duration van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde ‘duration-mismatch’. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur) daalt, de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Het beleid van het pensioenfonds is gericht op het verkleinen van de ‘durationmismatch’. Dit wordt gerealiseerd door het kopen van meer langlopende obligaties in plaats van aandelen (aandelen hebben per definitie een duration van nul), binnen de portefeuille kortlopende obligaties vervangen door langlopende obligaties of door middel van renteswaps of swaptions. Bij een renteswap wordt een vaste lange rente geruild tegen een variabele korte rente. Het pensioenfonds ontvangt in dit geval een lange rente, vergelijkbaar met de kasstroom van een langlopende obligatie en betaalt daarvoor een variabele korte rente (bijvoorbeeld Euribor). Hierdoor wordt de ‘duration-mismatch’ verkleind, maar het pensioenfonds wordt wel afhankelijk van de ontwikkeling van de korte rente die het pensioenfonds aan de tegenpartij betaalt. Met een swaption kan het pensioenfonds tijdelijk het risico van een verdere rentedaling afdekken. Hiervoor betaalt het pensioenfonds een premie. Bij het afsluiten van een swap of een swaption kunnen dus mismatchrisico’s worden afgedekt en worden nieuwe risico’s geïntroduceerd die gepaard gaan met dit soort instrumenten (zoals liquiditeit, tegenpartij en juridisch risico).
63
De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: 31 december 2013
(x € 1.000)
EUR
31 december 2013
%
EUR
%
Resterende looptijd < 1 jaar
54.978
4,2
59.585
4,7
Resterende looptijd > 1 en < 5 jaar
505.380
38,5
452.918
35,6
Resterende looptijd > 5 jaar
752.322
57,3
758.742
59,7
1.312.680
100,0
1.271.245
100,0
Prijsrisico Prijsrisico is het risico van waardewijzigingen door de ontwikkeling van marktprijzen, die wordt veroorzaakt door factoren gerelateerd aan een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Omdat alle beleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk in het saldo van baten en lasten worden verwerkt, zijn alle wijzigingen in marktomstandigheden direct zichtbaar in het beleggingsresultaat. Het prijsrisico wordt gemitigeerd door diversificatie. De segmentatie van de totale beleggingen naar sectoren is als volgt: 2013 EUR
2012 EUR
Overheidsinstellingen
763.783
743.841
Vastgoedbeleggingen
289.953
291.997
Beleggingsinstelling
12.416
10.816
Financiële instellingen (waaronder banken en verzekeraars)
437.817
409.637
Nijverheid en industrie
130.982
116.942
(x € 1.000)
Handel
211.483
181.667
Overige dienstverlening
116.653
87.877
Diversen
158.488
151.625
Subtotaal vastgoed, aandelen en vastrentende waarden
2.121.575
1.994.402
Derivaten
122.718
437.741
Overige beleggingen
172.096
119.304
2.416.389
2.551.447
De segmentatie van de aandelenportefeuille naar sectoren is als volgt:
De segmentatie van de totale beleggingen naar regio is als volgt: 2013 EUR
2012 EUR
Mature markets
1.246.814
1.167.258
Emerging markets
191.314
215.115
Europa (niet EU-landen)
500.990
Noord-Amerika Zuid-Oost Azië Overig
(x € 1.000)
31 december 2013
(x € 1.000)
%
EUR
%
Beleggingsinstelling
12.416
2,4
10.816
2,5
472.178
Financiële instellingen (waaronder banken en verzekeraars)
123.596
23,8
100.826
23,4
101.680
69.146
Nijverheid en industrie
130.982
25,3
116.942
27,1
68.281
59.889
Handel
107.378
20,7
93.953
21,8
12.496
10.816
Overige dienstverlening
116.654
22,5
87.877
20,4
Diversen
27.417
5,3
20.746
4,8
518.443
100,0
431.160
100,0
Subtotaal vastgoed, aandelen en vastrentende waarden
2.121.575
1.994.402
Derivaten
122.718
437.741
Overige beleggingen
172.096
119.304
2.416.389
2.551.447
De segmentatie van de aandelenportefeuille naar regio is als volgt: 31 december 2013
(x € 1.000)
Een nadere detaillering van de segmentatie van de vastgoedbeleggingen naar aard van het vastgoed is als volgt: 31 december 2013
(x € 1.000)
31 december 2012
EUR
%
EUR
%
Winkels
57.800
19,8
60.633
20,8
Woningen
155.899
53,9
158.577
54,3
Participaties in vastgoedmaatschappijen
76.754
26,3
72.787
24,9
290.453
100,0
291.997
100,0
De segmentatie van vastgoed naar regio is als volgt: 31 december 2013
(x € 1.000)
31 december 2012
EUR
31 december 2012
EUR
%
EUR
%
Europa
290.204
99,9
291.921
100,0
Noord-Amerika
249
0,1
76
0,0
290.453
100,0
291.997
100,0
64
31 december 2012
EUR
%
EUR
%
Europa
208.986
40,3
180.257
41,9
Noord-Amerika
101.431
19,6
69.069
16,0
Wereldwijd
12.497
2,4
10.816
2,5
Azie / Pacific
68.281
13,2
59.889
13,8
Emerging markets
127.248
24,5
111.129
25,8
518.443
100,0
431.160
100,0
Het totaalbedrag van de gehele beleggingsportefeuille dat binnen de Emerging markets wordt (conform het beleggingsbeleid) belegd, bedraagt ultimo 2013 circa € 127.248 (2012: € 111.129). Van dit totale bedrag is € 41.847 belegd in beleggingsinstellingen gevestigd in de Verenigde Staten en € 85.316 in Luxemburg. Valutarisico (S3) Het totaalbedrag van de gehele beleggingsportefeuille dat buiten de euro wordt belegd bedraagt ultimo 2013 circa € 510.964 (2012: € 397.436). Van dit bedrag is 48% (2012: 42%) afgedekt naar de euro. Het strategische beleid van het pensioenfonds is om: - De vreemde valuta exposure van de beleggingscategorieën Global high yield (HC) en Obligaties Opkomende Markten wordt binnen het fonds voor 100% afgedekt naar Euro’s;
- De valuta exposure naar de Amerikaanse Dollar, de Britse Pond, de Japanse Yen en de Zwitserse Frank van de overige beleggingen buiten vastrentende waarden in de portefeuille wordt passief voor 75% afgedekt op totaal portefeuilleniveau. Hierbij wordt een bandbreedte gehanteerd van ongeveer 5%; - De posities worden door de vermogensbeheerder iedere maand opnieuw bepaald. Dit gebeurt een aantal werkdagen voor maandeinde zodat op de eerste werkdag van de nieuwe maand afdekking kan plaatsvinden. Per einde boekjaar is de waarde van de uitstaande valutatermijncontracten € 809 (2012: € 1.242). Het valutarisico wordt in onderstaande tabel weergegeven.
vóór
EUR valutaderivaten
31 december 2013 EUR netto positie (na)
31 december 2012 EUR netto positie (na)
EUR
1.718.518
242.949
1.961.467
2.046.259
AUD
26.917
-
26.917
27.335
CAD
0
-
0
513
(x € 1.000)
EUR
CHF
25.036
-21.031
4.005
5.064
DKK
3.599
-
3.599
3.139
GBP
65.738
-50.721
15.017
16.697
HKD
10.426
-
10.426
JPY
24.678
-17.699
NOK
2.152
NZD
Beheersing vindt plaats door het stellen van limieten aan tegenpartijen op totaalniveau, dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het pensioenfonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij hypothecaire geldleningen en het uitlenen van effecten; het hanteren van prudente verstrekkingnormen bij hypothecaire geld-leningen. Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het pensioenfonds enkel belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot OTC-derivaten wordt door het pensioenfonds enkel gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten zodat posities van het pensioenfonds adequaat worden afgedekt door onderpand. Er wordt gebruik gemaakt van dagelijkse waarderingen. In de onderstaande tabel wordt de verdeling van de vastrentende waarden naar sector weergegeven: 2013 EUR
2012 EUR
Nederlandse overheidsinstellingen
57.734
60.744
(x € 1.000)
Buitenlandse overheidsinstellingen
706.049
683.097
9.800
Financiële instellingen (waaronder banken en verzekeraars)
314.220
308.811
6.979
4.294
Handel
104.105
87.714
-
2.152
9.571
Overige dienstverlening
130.572
130.879
422
-
422
392 1.312.680
1.271.245
SEK
6.847
-
6.847
9.593
SGD
5.356
-
5.356
5.568
USD
212.629
-153.498
59.131
31.701
Overige
127.163
-
127.163
111.129
2.229.481
-
2.229.481
2.281.055
De verdeling van vastrentende waarden naar regio is weergegeven in onderstaande tabel: 2013 EUR
2012 EUR
Mature markets
1.248.614
1.167.258
Emerging markets
64.066
103.987
1.312.680
1.271.245
(x € 1.000)
Kredietrisico (S5) Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het pensioenfonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het pensioenfonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee het pensioenfonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het pensioenfonds financiële verliezen lijdt.
65
Beleggingen waarvan de uitgevende partij is gevestigd in Azië (exclusief Japan), Latijns Amerika of Rusland worden gerekend tot de regio ‘Emerging Markets’. Beleggingen uit de beleggingsportefeuille waarvan van uitgevende partijen in overige landen zijn gevestigd, worden gerekend tot beleggingen in ‘Mature markets’.
Ten aanzien van de kredietwaardigheid van de debiteuren van de vastrentende portefeuille wordt het volgende overzicht gegeven: 31 december 2013
(x € 1.000)
risicopremie worden periodiek herzien. Het beleid van het pensioenfonds is om het overlijden- en arbeidsongeschiktheidsrisico niet te herverzekeren.
31 december 2012
EUR
%
EUR
%
AAA
303.116
23,1
396.502
31,2
AA
349.590
26,6
254.231
20,0
A
144.232
11,0
172.943
13,6
BBB
280.743
21,4
195.518
15,4
BB
43.145
3,3
46.237
3,6
B
51.451
3,9
73.126
5,8
Lower than B
21.788
1,7
25.568
2,0
Not rated
118.615
9,0
107.120
8,4
1.312.680
100,0
1.271.245
100,0
De Post ‘Not rated’ bestaat ultimo 2013 hoofdzakelijk uit Interpolis Pensioenen Global High Yield Pool (€ 21.011) en Hypotheek Vastgoed Wonen (€ 90.018). Verzekeringtechnische risico (S6) Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de technische voorziening. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van AG prognosetafel 2012-2062 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico betekent dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen (schadereserve). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de
66
Toeslagrisico Het bestuur van het pensioenfonds heeft de ambitie om het pensioen te indexeren. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagtoezegging voorwaardelijk is. Het beleid en de ambitie inzake toeslagverlening is weergegeven in de toelichting van de post ‘Indexering en overige toeslagen’. Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen. Hierdoor kan het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er wordt eveneens rekening gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Inzake het liquiditeitsrisico wordt vermeld dat het pensioenfonds in haar beleggingsportefeuille over voldoende obligaties beschikt die onmiddellijk zonder waardeverlies te gelde kunnen worden gemaakt om eventuele onvoorziene uitstroom van geldmiddelen te financieren. Concentratierisico (S8) Grote posten zijn aan te duiden als een vorm van concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen, moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden gesommeerd. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Concentratierisico is gemeten naar concentratie van een land of bij een tegenpartij. Dit betreft per 31 december 2013 de volgende posten (percentage ten opzichte van het balanstotaal ultimo 2013 respectievelijk ultimo 2012): 31 december 2013
(x € 1.000)
31 december 2012
EUR
%
EUR
%
Duitsland (staatsobligaties)
190.683
8,7
198.966
9,0
Frankrijk (staatsobligaties)
166.902
7,6
157.689
7,0
Italie (staatsobligaties)
66.003
3,0
69.662
3,0
Nederland (staatsobligaties)
45.206
2,1
48.328
2,0
Deutsche Bank
-
-
84.697
4,0
Rabobank
113.715
5,2
50.752
2,0
ING
51.465
2,4
68.343
3,0
Morgan Stanley
-
-
51.137
2,0
633.974
29,0
729.574
32,0
In het algemeen geldt dat concentratierisico kan optreden als een adequate spreiding van activa en passiva ontbreekt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Een portefeuille van beleggingen die sterk sectorgebonden is, kan door deze sectorconcentratie een verhoogd risico lopen. Indien aandelen in dezelfde sector worden aangehouden is sprake van een cumulatief concentratierisico. Bij de bepaling van het vereist vermogen past het pensioenfonds het standaardmodel van de DNB toe. In dat model wordt het concentratierisico vooralsnog op nihil gesteld.
maanden. Voor deze periode is een vergoeding afgesproken van circa € 4 miljoen op jaarbasis bestaande uit zowel vaste als variabele componenten. Investering- en stortingsverplichtingen Vooruitlopend op verwachte inkomende kasstromen bestaan per balansdatum de volgende investerings- en stortingsverplichtingen (zogenaamde voorbeleggingen):
Overige niet-financiële risico’s Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Dergelijke risico’s worden door het pensioenfonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering betrokken zijn op gebieden zoals interne organisatie, procedures, processen en controles, kwaliteit geautomatiseerde systemen, enzovoorts. Deze kwaliteitseisen worden periodiek getoetst door het bestuur. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert waardoor beleggingen van het pensioenfonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het pensioenfonds niet beheersbaar. 7.5.9 Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen Langlopende contractuele verplichtingen Het pensioenfonds heeft een uitbestedingovereenkomst afgesloten met Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Het contract met Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. is met ingang van 1 januari verlengd voor onbepaalde tijd. Met het bestuur zijn afspraken gemaakt over de vergoedingensystematiek. Deze systematiek bestaat zowel uit vaste als variabele componenten. De vergoeding voor 2014 bedraagt circa € 4.130 miljoen. Per 1 januari 2012 geldt voor Syntrus Achmea Vastgoed B.V. een overeenkomst voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van 1 jaar voor het fonds en 2 jaar voor Syntrus Achmea Vastgoed B.V. De overeenkomst kan na 1 januari 2014 door één van de partijen per aangetekend schrijven tegenover de wederpartij worden opgezegd. De verwachte vergoeding voor 2014 bedraagt ongeveer € 1,2 miljoen De bestaande uitbestedingsovereenkomst voor Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. is na 31 december 2012 voor onbepaalde tijd verlengd met een opzegtermijn van zes
67
2013 EUR
(x € 1.000)
2012 EUR
Private equity
5.487
5.893
Vastgoed
79.210
92.249
84.697
98.142
Voorwaardelijke verplichtingen Per jaareinde lopen er geen juridische procedures tegen het pensioenfonds. Verstrekte zekerheden en garanties Het fonds heeft geen verstrekte zekerheden en garanties voorzover niet reeds in de jaarrekening toegelicht. Voorwaardelijke vorderingen Tegen Handelsmaatschappij De Beek B.V. is een dwangbevel uitgevaardigd omdat een bedrag van € 50 aan premies over de jaren 2000 tot en met 2005 onbetaald is gebleven. De werkgever heeft verzet ingesteld tegen het dwangbevel. Bij vonnis d.d. 21 augustus 2013 is het verzet van Handelsmaatschappij De Beek B.V. ongegrond verklaard. Er is geen betaling ontvangen. Overwogen wordt of de bestuurders aansprakelijk gesteld kunnen worden. De uitkomst van dit verzet kan geen materiële negatieve impact hebben op de financiële positie van het fonds 7.5.10 Verbonden partijen Identiteit van verbonden partijen Geen sprake van verbonden partijen. Transacties met bestuurders Inzake de beloning van bestuurders wordt verwezen naar 7.6.5. Er zijn geen leningen verstrekt aan, noch is er sprake van vorderingen op, (voormalige) bestuurders. Eén bestuurslid (de heer A.W.M. van der Heijden) neemt deel aan de pensioenregeling van het pensioenfonds, de andere bestuurders nemen geen deel aan de pensioenregeling van het pensioenfonds.
7.6 Toelichting op de staat van baten en lasten 7.6.1 Premiebijdragen ( van werkgevers en werknemers)
De aan het boekjaar toe te rekenen feitelijke premie is als bate verantwoord. De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt:
2013 EUR
2012 EUR
Werkgevers- en werknemersgedeelte
82.668
83.624
FVP bijdragen
1.041
1.495
(x € 1.000)
83.709 Inkoopsom toekenning VPL aanspraken
(x € 1.000)
2012 EUR
Kosten pensioenopbouw
74.152
82.513
Pensioenuitvoeringskosten
4.563
4.867
Solvabiliteitsopslag
7.940
7.460
Mutatie technische voorzieningen voor excassokosten
386
424
87.041
95.264
2013 EUR
2012 EUR
85.119
480
2013 EUR
146
84.189
85.265
De samenstelling van de gedempte premie is als volgt: Voor de regeling 2006 geldt: de totale bijdrage van werkgevers en werknemers bedraagt 21,6% (2012: 21,6%) van de pensioengrondslag. Voor de regeling 2001 geldt: de totale biidrage van werkgevers en werknemers bedraagt 10,0% (2012:10,0%) over het loon Wet financiering sociale verzekeringen en 8% (2012: 8%) bijdrage van werkgevers en werknemers over het loon boven € 25.179.- (2012: € 24.696;-) voor extra ouderdomspensioen en extra partnerpensioen. De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt: 2013 EUR
2012 EUR
Kostendekkende premie
87.041
95.264
Feitelijke premie
83.709
85.119
Gedempte kostendekkende premie
66.133
70.886
(x € 1.000)
De feitelijke premie is de door het fonds verschuldigde doorsneepremie, welke gebaseerd is op de rentetermijnstructuur van 30 september 2012. De kostendekkende premie en de gedempte premie zijn gebaseerd op de kosten van pensioeninkoop op respectievelijk de rentetermijnstructuur van 31 december 2012 en een vaste rente van 4%. Deze worden vermeerderd met kostenopslagen en een solvabiliteitsopslag, waarbij voor de gedempte premie het bedrag van de solvabiliteit voor de kostendekkende premie wordt aangehouden. De feitelijke premie is in 2013 hoger dan de gedempte premie, doordat de feitelijke premie op een lagere rente is gebaseerd. De feitelijke premie is lager dan de kostendekkende premie vanwege de lage marktrente. Vanaf 2012 wordt de kostendekkendheid van de premie beoordeeld op basis van de feitelijke premie exclusief VPL regeling.
68
(x € 1.000)
Kosten pensioenopbouw
53.654
58.264
Pensioenuitvoeringskosten
4.563
4.867
Solvabiliteitsopslag
7.940
7.460
Mutatie technische voorzieningen voor excassokosten
-24
295
66.133
70.886
De kosten pensioenopbouw betreffen de kosten van de jaarinkoop van de pensioenaanspraken inclusief de kosten voor premievrijstelling voor nieuwe arbeidsongeschiktheidsgevallen. De toeslagverlening is voorwaardelijk en daarom geen onderdeel van de kosten pensioenopbouw. De pensioenuitvoeringskosten volgen uit de staat van baten en lasten. De solvabiliteitsopslag 2013 wordt berekend door het percentage vereist vermogen per 31 december 2012 te vermenigvuldigen met de kosten pensioenopbouw.
7.6.2 Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Directe beleggingsopbrengsten EUR
Indirecte beleggingsopbrengsten EUR
Kosten van vermogensbeheer EUR
Totaal
Vastgoedbeleggingen
14.168
-22.745
-4.068
-12.645
2013 (x € 1.000)
EUR
Aandelen
1.166
52.753
-1.873
52.046
Vastrentende waarden
38.025
-25.738
-2.660
9.627
Derivaten
19.045
-140.228
-70
-121.253
Overige beleggingen
-7
-2.899
-221
-3.127
72.397
-138.857
-8.892
-75.352
Valutaresultaat
-1.697 72.397
-140.554
-8.892
-1.922
Directe beleggingsopbrengsten EUR
Indirecte beleggingsopbrengsten EUR
Kosten van vermogensbeheer EUR
Totaal
Vastgoedbeleggingen
11.298
-10.397
-3.281
-2.380
EUR
Aandelen
837
47.354
-1.556
46.635
Vastrentende waarden
37.614
89.885
-2.322
125.177
Derivaten
12.941
83.815
-134
96.622
Overige beleggingen
-5
1.191
-194
992
62.685 Valutaresultaat
211.848
-7.487
525 62.685
212.373
7.6.3 Overige baten
267.046 525
-7.487
Af: Rendementstoerekening VPL
267.571 -6.312 261.259
69
2013 EUR
2012 EUR
Interest
55
226
Andere baten
-
211
55
437
(x € 1.000)
-77.049
-78.971
(x € 1.000)
Het rendement voor VPL is gebaseerd op het fondsrendement exclusief rentehedge.
-1.697
Af: Rendementstoerekening VPL
2012
De kosten van vermogensbeheer bedragen in 2013 € 8.891 (2012: € 7.487). De kosten van vermogensbeheer bestaan uit kosten van exploitatie vastgoed ad € 2.619 (2012: € 1.876) en overige kosten van vermogensbeheer ad € 6.272 (2012: € 5.611). Transactiekosten zijn onderdeel van de aan- en verkooptransacties van beleggingen.
De vergelijkende cijfers zijn aangepast. De bankrente 2012 stond in de jaarrekening 2012 onder de post ‘andere baten’ verantwoord. De post andere baten 2012 bestaat (na aanpassing) volledig uit een vrijval van de voorziening dubieuze debiteuren. 7.6.4 Pensioenuitkeringen 2013 EUR
2012 EUR
Ouderdomspensioen
29.890
28.927
(x € 1.000)
Prepensioen
9.727
13.970
Partnerpensioen
6.146
5.801
Wezenpensioen
179
189
Invaliditeitspensioen
1.062
1.129
Afkopen
4.740
8.444
51.744
58.460
De post Afkopen betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 451,22 (2012: € 438,44) per jaar (de afkoopgrens) overeenkomstig artikel 66 van de Pensioenwet.
7.6.5 Pensioenuitvoeringskosten
7.6.6 Pensioenopbouw
(x € 1.000)
2013 EUR
2012 EUR
Bestuurskosten
219
415
Administratiekostenvergoeding
3.996
3.897
Controle- en advieskosten (excl. accountantskosten)
45
218
Accountantskosten
52
55
Contributies en bijdragen
245
258
Overig
6
23
4.563
4.866
Bezoldiging bestuurders De transacties met bestuurders hebben betrekking op de vergoedingen voor de werkzaamheden verband houdende met de bestuurs- en commissievergaderingen. De vergoedingen bestaan uit vacatiegelden 2013: € 195 (2012: € 332), vergoeding van reis- en verblijfkosten 2013: € 13 (2012: € 16) en overige bestuurskosten 2013: € 11 (2012: € 67). Afgezien hiervan zijn geen bezoldigingen toegekend. Honoraria accountant (x € 1.000)
EUR Accountant
EUR Overig netwerk
EUR Totaal
52
-
52
52
-
52
55
-
55
55
-
55
2013 Controle van de jaarrekening
2012 Controle van de jaarrekening
Aantal personeelsleden Bij het fonds zijn er zowel in Nederland als buiten Nederland geen werknemers in dienst. De pensioenuitvoering is volledig uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V.
70
Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. 7.6.7 Indexering en overige toeslagen In de staat van baten en lasten is de last uit hoofde van indexering en overige toeslagen welke aan het verslagjaar moet worden toegerekend verantwoord. Het bestuur besluit jaarlijks of een toeslag wordt verleend, rekening houdend met de financiële positie van het pensioenfonds. Er is geen ambitie om jaarlijks toeslagen te geven op pensioenrechten en pensioenaanspraken en er is geen maatstaf waaraan de toeslagen gekoppeld zijn. Voor de financiering van de toeslagen wordt geen premie betaald en er wordt geen reserve aangehouden om in de toekomst toeslagen te kunnen toekennen. Eventuele toeslagen worden gefinancierd uit overrendementen en zijn voorwaardelijk. In 2013 is er geen toeslag verleend als gevolg van de lage dekkingsgraad. 7.6.8 Inkoop uit hoofde van VPL-regeling In 2013 heeft inkoop plaatsgevonden inzake de VPL-regeling. Dit verhoogt de voorziening met € 460 (2012: € 137).
7.6.9 Korting van aanspraken en rechten In januari 2014 heeft het bestuur, op basis van de financiële positie op 31 december 2013, het besluit genomen om de aanspraken en rechten van alle deelnemers met 3,6% te verlagen. Als gevolg van dit besluit daalde de voorziening pensioenverplichtingen met circa € 77 miljoen. De korting leidde tot een stijging van de dekkingsgraad per 31 december 2013 met 3,8%. 7.6.10 Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,351% (2012: 1,544%), zijnde € 7.811 (2012: € 31.902). Het rentepercentage is afgeleid van de éénjaarsrente uit de rentetermijnstructuur per begin van het boekjaar zoals gepubliceerd door DNB.
7.6.11 Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte pensioenuitkeringen in de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte uitvoeringskosten in de verslagperiode. 7.6.12 Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de reële waarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. 7.6.13 Wijziging overige actuariële uitgangspunten De actuariële grondslagen en/of methoden worden periodiek beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als specifiek voor de populatie van het pensioenfonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het pensioenfonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. Vanaf boekjaar 2012 is de grondslag voor overlevingskansen gebaseerd op de Prognosetafel 2012-2062 van het Actuarieel Genootschap (AG). De AG-Prognosetafel 2012-2062 houdt rekening met de voorzienbare trend in overlevingskansen van de gehele Nederlandse bevolking. De algemene sterftekansen die volgen uit de tafel worden voor het fonds gecorrigeerd in verband met ervaringssterfte.
71
7.6.14 Saldo overdracht van rechten 2013 EUR
(x € 1.000)
2012 EUR
Saldo overdrachten van rechten Inkomende waardeoverdrachten
-651
-
Uitgaande waardeoverdrachten
2.380
42
Subtotaal
1.729
42
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Toevoeging aan de technische voorzieningen
669
38
Onttrekking aan de technische voorzieningen
-2.544
-87
Totaal overige resultaten
-1.875
-49
Saldo overdracht van rechten
-146
-7
Een inkomende waardeoverdracht betreft de ontvangst van het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar van de vorige werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. Een uitgaande waardeoverdracht betreft de overdracht aan het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar van de nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra pensioenaanspraken. Als gevolg van onderdekking bij pensioenfondsen was de onderlinge afrekening van waardeoverdrachten nagenoeg tot stilstand gekomen. In 2013 is de onderlinge afrekening weer hervat omdat de financiële positie van het pensioenfonds dit toelaat.
7.6.15 Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen
7.6.17 Belastingen
2013 EUR
2012 EUR
Sterfte
-4.087
-2.390
Arbeidsongeschiktheid
3.321
442
Mutaties
771
118
Totaal kanssystemen
5
-1.830
Overig
1.964
455
Totaal overige mutaties
1.964
455
Totaal
1.969
-1.375
2013 EUR
2012 EUR
393
-
393
-
(x € 1.000)
De activiteiten van het pensioenfonds zijn vrijgesteld van belastingheffing in het kader van de vennootschapsbelasting.
Kanssystemen
Utrecht, 26 juni 2014
A.A.M. Steijaert Werknemersvoorzitter
K.A. Prosman Werkgeversvoorzitter
M. Streuer Bestuurslid
H.B.M. Grutters Bestuurslid
C. Lonsain Bestuurslid
A.W.M. van der Heijden Bestuurslid
Overige mutaties
7.6.16 Overige lasten (x € 1.000)
Dotatie voorziening dubieuze debiteuren
72
8 Overige gegevens
73
8.1 Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het fonds. De bestemming is nader uitgewerkt in de ABTN. Het voorstel resultaatbestemming 2013 is opgenomen in de paragraaf van de staat van baten en lasten in de jaarrekening.
8.2 Gebeurtenissen na balansdatum Op basis van de dekkingsgraad per 31 december 2013 (100,6%) en de evaluatie van het herstelplan begin 2014 heeft het bestuur in januari 2014 geconcludeerd dat het voor het fonds niet mogelijk is om binnen de wettelijk gestelde termijn tot het minimaal vereist eigen vermogen (104,4%) te herstellen. Naar aanleiding hiervan heeft het bestuur In januari 2014 het besluit genomen om de kortingsmaatregel door te voeren. De korting is vastgesteld op 3,6%. De korting van 3,6% is per 1 april 2014 doorgevoerd waardoor de aanspraken en rechten van alle deelnemers met 3,6% zijn verlaagd. Hierdoor daalde de voorziening pensioenverplichtingen eind 2013 met EUR 77,3 miljoen De korting leidde tot een stijging van de dekkingsgraad eind 2013 met 3,8%. De effecten van de korting zijn verwerkt in de jaarrekening 2013. Sociale partners in de wonenbranche hebben in 2013 besloten om de pensioenrichtleeftijd van de pensioenregeling met ingang van 1 januari 2014 te verhogen van 65 naar 67 jaar en de franchise te verhogen van € 10.317,- in 2013 naar € 12.564,- in 2014. De premie is verlaagd van 21,6% in 2013 naar 20,8% in 2014. Deze besluiten zijn per 1 januari 2014 in de statuten en reglementen van het pensioenfonds verwerkt. Tevens is de verplichtstellingsbeschikking van het pensioenfonds hierdoor gewijzigd. De standaard pensioenleeftijd wordt 67 jaar. Dit was 65 jaar. Daarmee sluit de pensioenleeftijd aan op de toekomstige AOW-leeftijd die door de overheid in stappen wordt verhoogd naar 67 jaar. Voor deelnemers geboren in 1949 blijft de pensioenleeftijd 65 jaar. Er hebben zich verder geen relevante gebeurtenissen na balansdatum voorgedaan.
74
9 Actuariële verklaring
75
Opdracht Door Stichting Pensioenfonds Wonen te Utrecht is aan Towers Watson Netherlands B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2013.
Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132 (vereist eigen vermogen).
Gegevens
De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Wonen is naar mijn mening onvoldoende, vanwege het reservetekort. Het pensioenfonds is uit dekkingstekort gekomen door de pensioenen te verlagen met 3,6%.
De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn.
Werkzaamheden
Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordelingswerkzaamheden heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: - heb ik onder meer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en - heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
Oordeel
De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort.
76
Apeldoorn, 26 juni 2014 ir. drs. G. Veluwenkamp AAG verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V.
10 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
77
Aan: het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Pensioenfonds Wonen te Utrecht gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 en de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het saldo van baten en lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het bestuur noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controleinformatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
78
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds Wonen per 31 december 2013 en van het saldo van baten en lasten over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Paragraaf ter benadrukking van kortingsmaatregelen Wij vestigen de aandacht op pagina’s 16 en 60 het jaarverslag, waarin het bestuur meldt besloten te hebben per 1 april 2014 over te gaan tot het korten van de opgebouwde aanspraken en rechten en waarin is toegelicht dat deze korting is verwerkt in deze jaarrekening. Deze situatie doet geen afbreuk aan ons oordeel.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Amsterdam, 26 juni 2014
PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Origineel getekend door: drs. H.C. van der Rijst RA
Bijlagen
79
Bijlage 1 Samenstelling bestuurlijke commissies en benoemende organisatie Voorzittersoverleg Samenstelling op 31 december 2013: • A.A.M. Steijaert • K.A. Prosman Beleggingsadviescommissie Samenstelling op 31 december 2013: • A.A.M. Steijaert • K.A. Prosman • H.B.M. Grutters DVO commissie Samenstelling op 31 december 2013: • C. Lonsain • M. Streuer Jaarwerkcommissie Samenstelling op 31 december 2013: • C. Lonsain • G.J. Steenvoorden Communicatiecommissie Samenstelling op 31 december 2013: • G.J. Steenvoorden • H.B.M. Grutters Benoemende organisaties 1. INretail Postbus 762 3700 AT Zeist Telefoonnummer: 030 697 31 00 2. FNV Bondgenoten Postbus 9208 3506 GE Utrecht Telefoonnummer: 0900 9690
3. CNV Dienstenbond Postbus 3135 2130 KC Hoofddorp Telefoonnummer: 023 565 10 52
80
Bijlage 2 Meerjarenoverzicht
Financiële gegevens (bedragen x EUR 1.000) 2013
2012
2011
2010
2009
Werkgevers
3.365
3.555
4.088
4.192
4.354
Vrijgestelde werkgevers
9
10
11
16
19
2013 EUR
2012* EUR
2011 EUR
2010 EUR
2009 EUR
Feitelijke premie
83.709
85.265
72.630
79.634
84.514
Kostendekkende premie
87.041
95.264
86.259
79.411
96.757
Gedempte premie
66.133
70.886
74.259
76.739
82.976
Aantallen
Deelnemers
24.676
25.746
29.047
30.153
31.312
Gewezen deelnemers
91.807
90.981
94.205
90.011
86.581
Gepensioneerden
13.152
12.053
11.236
10.676
9.822
9.600
9.561
8.827
7.875
7.172
Partnerpensioen
2.369
2.313
2.229
2.153
2.055
Wezenpensioen
262
179
180
162
156
Zonder uitkering
497
498
467
486
439
Arbeidsongeschiktheidspensioen
324
362
401
430
445
Prepensioen
439
881
1.290
1.404
1.261
Ouderdomspensioen
Premiepercentage regeling 2006 Ouderdoms- en partnerpensioen
21,6%
21,60%
17,70%
17,70%
17,70%
Premiepercentage regeling 2001 Ouderdoms-, partner- en prepensioen
10.00%
10,00%
10,00%
10,00%
10,00%
Arbeidsongeschiktheidspensioen
-
-
-
-
-
Extra ouderdoms- en partnerpensioen
8,00%
8,00%
8,00%
8,00%
8,00%
Uitkeringen
51.744
58.459
51.553
48.346
43.877
Pensioenuitvoeringskosten
4.563
4.867
4.815
4.611
4.038
Kosten per deelnemer
122,23
128,73
117,47
-
-
Negatieve derivaten
235.157
297.295
204.946
139.015
55.705
Belegd vermogen (exclusief negatieve derivaten)
2.463.147
2.579.594
2.059.941
1.780.157
1.547.545
Beleggingsopbrengsten
-78.971
267.572
319.318
118.814
72.572
Gemiddeld rendement op beleggingen (exclusief hedges)
2,5%
9,6%
1,6%
4,8%
12,1%
Benchmark
2,4%
9,6%
1,8%
4,2%
11,2%
Totaal rendement inclusief hedges
-3,0%
13,8%
19,3%
8,5%
5,01%
Z-score
-0,01
-0,17
0,14
0,33
0,69
Reserves
90.876
9.529
-115.858
-83.948
24.097
Voorziening pensioenverplichting
2.087.975
2.222.478
2.059.941
1.730.333
1.474.517
Actuele dekkingsgraad
104.4%
100,4%
94,6%
95,1%
101,6%
Vereiste dekkingsgraad
112,3%
110,5%
108,9%
108,6%
110,5%
Resultaat
81.347
131.329
-5.264
-108.045
71.211
* Wegens de stelselwijziging, zijn de vergelijkende cijfers 2012 aangepast.
Opbouwpercentage per dienstjaar regeling 2006 Ouderdomspensioen
1,75%
1,80%
1,80%
1,80%
1,80%
Partnerpensioen
1,225%
1,26%
1,26%
1,26%
1,26%
Franchise
10.317
10.119
9.907
9.848
9.741
Ouderdomspensioen
0,60%
0,60%
0,60%
0,60%
0,60%
Extra ouderdomspensioen
1,00%
1,00%
1,00%
1,00%
1,00%
Partnerpensioen
0,42%
0,42%
0,42%
0,42%
0,42%
Extra partnerpensioen
0,70%
0,70%
0,70%
0,70%
0,70%
Prepensioen
2,00%
2,00%
2,00%
2,00%
2,00%
Franchise extra ouderdomspensioen/ partnerpensioen
25.179
24.696
24.179
24.035
23.773
Actieven
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
Gewezen deelnemers en gepensioneerden
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
Opbouwpercentage per dienstjaar regeling 2001
Toeslag op pensioen en pensioenaanspraken
81
Toelichting meerjarenoverzicht Pensioenregeling 2006 Vanaf verslagjaar 2006 geldt voor deelnemers geboren na 1949 de Pensioenregeling 2006. Beleggingsopbrengsten De beleggingsresultaten omvatten mede het resultaat op de renteafdekking via renteswaps. Een daling van de rente heeft een positief effect op de beleggings opbrengsten, maar zorgt anderzijds voor een stijging van de technische voorzieningen. Als de technische voorzieningen sterker stijgen dan de waarde van de beleggingen, dan daalt de dekkingsgraad. De afdekking van het renterisico op de technische voorzieningen is geen doelstelling uit hoofde van vermogensbeheer. Het resultaateffect daarvan op de beleggings opbrengsten telt daarom niet mee in de berekening van het gemiddelde rendement op beleggingen. Er bestaat dus geen directe samenhang tussen de opgenomen beleggings resultaten en het percentage van het gemiddelde rendement op beleggingen.
Bijlage 3 Volumeveranderingen
Pensioenopbouw tijdens werkloosheid
Aantal pensioengerechtigden
In 2013 zijn voor 203 werkloze deelnemers betalingen van de Stichting FVP ontvangen ten behoeve van voortzetting van de opbouw van hun pensioenaanspraken (2012: 292).
Het aantal pensioengerechtigden gesplitst naar categorie en gemiddelde leeftijd bedroeg ultimo verslagjaar: 2013
Gemiddelde leeftijd
2012
Gemiddelde leeftijd
ouderdomspensioen
10.037
71
9.561
71
• mannen
6.920
70
6.618
71
• vrouwen
3.117
71
2.943
70
partnerpensioen
2.432
69
2.313
69
• mannen
211
63
197
62
• vrouwen
2.221
70
2.116
70
wezenpensioen
186
15
179
13
arbeidsongeschiktheidspensioen
324
55
362
54
prepensioen
439
64
881
64
De hoogte van het jaarlijkse ouderdomspensioen was gemiddeld voor mannen € 3.595 (2012 € 3.404) en voor vrouwen € 1.926 (2012 € 1.788), van het partnerpensioen voor mannen € 1.538 (2012 € 1.459) en voor vrouwen € 2.326 (2012 € 2.303), van het wezenpensioen € 1.150 (2012: € 1.104). Hierbij dient bedacht te worden dat een en ander afhankelijk is van de in de bedrijfstak doorgebrachte diensttijd en het genoten salaris. De hoogte van het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen was gemiddeld € 3.168 (2012 € 3.029).
Afkoop van het pensioen De grens voor afkoop van kleine pensioenen is in 2013 verhoogd van € 438,44 naar € 451,22 per jaar. In 2013 werd in 10.899 gevallen pensioen afgekocht.
Individuele waardeoverdracht Het bedrijfspensioenfonds werkt mee aan individuele waardeoverdracht bij wisseling van dienstverband. Het doel hiervan is de bestrijding van pensioenbreuk alsook het voorkomen van versnippering van pensioenaanspraken. In 2013 was er sprake van 47 inkomende en 206 uitgaande waardeoverdrachten.
82
Pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid Voor deelnemers die vanaf 1 januari 2006 arbeidsongeschikt zijn geworden, wordt de pensioenopbouw vanaf de eerste WIA-dag, geheel of gedeeltelijk, zonder verdere premiebetaling voortgezet. Deze pensioenopbouw wordt bij een percentage van 80 - 100% arbeidsongeschiktheid volledig voortgezet; bij een percentage van 65 - 80% arbeidsongeschiktheid voor 72,5%; bij een percentage van 55 - 65% voor 60%; bij een percentage van 45 - 55% voor de helft en bij een percentage van 35 - 45% voor 40%. Voor deelnemers die voor 1 januari 2006 arbeidsongeschikt zijn geworden, is de WAO-regeling nog van toepassing. Hiervoor gelden bovenstaande percentages met de aanvulling dat bij een percentage van 25 - 35% voor 30% en bij een percentage van 15 - 25% voor 20% de pensioenopbouw wordt voortgezet. Hierbij wordt uitgegaan van de laatst bekende pensioengrondslag. Deze regeling had in 2013 op 1.218 deelnemers betrekking (2012: 1.364).
Mutatieoverzicht Mutatieoverzicht deelnemers
Stand per 1 januari 2013
Deelnemers
Gewezen deelnemers
Arbeidsongeschikte deelnemers
Pensioentrekkend
Gepensioneerd zonder uitkering
Totaal
25.746
90.981
897
12.053
498
130.175
Van gewezen deelnemer naar deelnemer
873
-873
0
0
0
0
Van deelnemer naar gewezen deelnemer
-4.317
4.317
0
0
0
0
Arbeidsongeschiktheid
-38
-4
42
0
0
0
Revalidering
6
4
-10
0
0
0
Pensionering
-286
-508
-63
785
72
0
Toetreding
2.785
1.040
0
818
6
4.649
Overlijden
-37
-171
-12
-319
-10
-549
Waardeoverdracht
-5
-201
0
0
0
-206
Afkoop klein pensioen
-31
-2.704
-1
-661
-52
-3.449
Beëindiging tijdelijke uitkering
0
0
0
-8
0
-8
Overige oorzaken
-20
-74
1
-13
-17
-123
Stand per 31 december 2013
24.676
91.807
854
12.655
497
130.489
Toelichting bij het mutatieoverzicht deelnemers. Deelnemers: De ultimo stand betreft de werknemers die op 31 december vanwege een dienstverband in de bedrijfstak of vanwege vrijwillige voortzetting deelnemer zijn. Arbeidsongeschikte deelnemers: Het aantal betreft deelnemers die alleen pensioen opbouwen vanwege de regeling van premievrije opbouw wegens arbeidsongeschiktheid. Het kan dan gaan om volledige arbeidsongeschiktheid of om gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en geen dienstverband in de branche. Pensioentrekkend: Het aantal betreft de periodieke pensioenuitkeringen. Deelnemers die 65 worden, worden afgeboekt met de mutatie pensionering bij ‘Deelnemers’, ‘Gewezen deelnemers’ of ‘Arbeidsongeschikte deelnemers’. Vervolgens worden deze deelnemers met dezelfde mutatie opgeboekt bij ‘Pensioentrekkend’. De mutatie toetredingen bij ‘Pensioentrekkend’ betreft dus niet deelnemers die pensioneren, maar alleen de ingang van het nabestaanden- en wezenpensioen.
83
Afkoop kleine pensioen: Wanneer een deelnemer of gewezen deelnemer 65 wordt en zijn pensioen direct wordt afgekocht, wordt deze afkoop vermeld in de kolom ‘Deelnemers’ of ‘Gewezen deelnemers’. Een afkoop van het nabestaanden- en wezenpensioen staat vermeld in de kolom ‘Pensioentrekkend’. Waardeoverdracht: Bij de waardeoverdrachten staan in dit mutatieoverzicht alleen de uitgaande waardeoverdrachten vermeld. Deelnemers met een inkomende waardeoverdracht hebben geen invloed op het aantal.
Bijlage 4 Begrippenlijst AAOP Aanvullend Arbeids Ongeschiktheids Pensioen. ABTN (Actuariële en bedrijfstechnische nota) Pensioenfondsen dienen te werken volgens een ABTN. Hierin zijn de financiële opzet van een pensioenfonds en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven. Allocatie De verdeling van het vermogen over de beleggingscategorieën zoals aandelen en vastrentende waarden. Eventueel wordt hier ook onroerend goed, liquide middelen en andere beleggingscategorieën onder verstaan. De allocatie kan het resultaat zijn van de ontwikkeling van de portefeuille of eventueel van het doorvoeren van tactisch asset allocatie over de beleggingscategorieën. ALM (Asset Liability Management) Een methode om modelmatig de samenstelling van de strategische beleggingsportefeuille te bepalen, rekening houdend met de pensioenverplichtingen. AOP Arbeids Ongeschiktheids Pensioen. Benchmark Vergelijkingsmaatstaf. Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van een beleggingsportefeuille worden afgezet. Core Conviction Dit is een actief beheerd aandelenbeleggingsfonds. De strategie is gebaseerd op kwantitatieve analyse van de bedrijven in het beleggingsuniversum. Corporate Governance Goed ondernemerschap; onder andere integer en transparant handelen door het bestuur, alsmede goed toezicht hierop. Ook het afleggen van verantwoording over het uitgevoerde beleid en het toezicht hierop valt eronder. Custodian De custodian is de financiële partij die de effecten bewaart. Dekkingsgraad De waarde van het pensioenvermogen uitgedrukt als percentage van de waarde van de pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad wordt als graadmeter beschouwd voor de mate van zekerheid dat de toegezegde pensioenen ook daadwerkelijk kunnen worden uitbetaald.
84
Dekkingstekort Situatie dat de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de technische voorzieningen en de reserve voor algemene risico’s te dekken. Deposito Tegoed bij een bankinstelling, waarover eerst na verloop van een overeengekomen tijdsduur (maximaal 2 jaar) kan worden beschikt. Derivaat Financieel contract waarvan de waarde is afgeleid van een andere (onderliggende) waarde, zoals een aandeel, obligatie of grondstof. Bijvoorbeeld: futures, swaps. Duration Gewogen gemiddelde looptijd van een lening. Maatstaf om de prijsgevoeligheid van de lening te bepalen voor renteveranderingen. Fed Federal Reserve Bank (Amerikaanse centrale bank) Franchise Vrijgesteld bedrag. Over dit deel van het pensioengevend loon worden geen aanspraken opgebouwd. FTK (Financieel Toetsingskader) Stelsel van te hanteren waarderingsmethoden. FVP Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering Herstelplan Plan van aanpak gericht op het herstel van het dekkingstekort of het reservetekort. High Conviction Dit is een actief beheerd aandelenbeleggingsfonds. De strategie is gebaseerd op fundamentele analyse van de bedrijven in het beleggingsuniversum. Er wordt ingespeeld op verschillen tussen de lange termijn intrinsieke waarde versus de beurskoers. High Yield Hoogrenderende obligaties, uitgegeven door ondernemingen met een lage kredietwaardigheid. Invaren Opgebouwde aanspraken van het nominale pensioencontract omzetten naar het reële pensioencontract.
Kanssystemen Bij het berekenen van de voorziening pensioenverplichtingen worden veronderstellingen gehanteerd ten aanzien van onder meer de levensverwachtingen van de deelnemers en nabestaanden. Daarnaast worden veronderstellingen gehanteerd ten aanzien van bijvoorbeeld de duur van de premievrije voortzetting in het geval een deelnemer arbeidsongeschikt wordt. Alle veronderstellingen tezamen worden kanssystemen genoemd. Jaarlijks wordt in het resultaat op kanssystemen aangegeven in hoeverre deze veronderstellingen overeenkomen met de waarnemingen in het boekjaar. Lookthrough Bij de rapportage over beleggingen in beleggingsfondsen wordt de zogenaamde ‘look-through’-regel toegepast voor de indeling naar categorie. Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld de waardering van vastgoedfondsen wordt gerubriceerd onder vastgoed.
STAR (Stichting van de Arbeid) Een landelijk overlegorgaan van de centrale organisaties van zowel werkgevers als werknemers in Nederland. Sterftegrondslag Berekeningsmethode gebaseerd op een statisch overzicht van sterftekansen per leeftijd van een bepaalde groep personen. Swap Ruil van het rendement op een vastgestelde referentiewaarde tegen een variabele rente gedurende een vastgestelde looptijd.
Outperformance Er wordt een hoger resultaat behaald dan dat van de benchmark.
Swaption Een swap waarbij de eigenaar van de swaption het recht heeft, maar niet de verplichting, om een swap tegen vooraf bepaalde voorwaarden af te sluiten op of binnen een bepaald tijdstip.
Paritair Naar Evenredigheid.
TV (Technische Voorziening) De passiva van het pensioenfonds, gelijk aan de waarde van de pensioenverplichtingen.
Performancetoets Het gemiddelde van door een bedrijfstakpensioenfonds behaalde beleggingsresultaten, gemeten over een langere periode. De performancetoets wordt bepaald door de som van opeenvolgende jaarlijkse z-scores, gedeeld door de wortel van het aantal jaren.
Ultimate Forward Rate (UFR) Het is een risicovrije rekenrente voor langjarige contracten, waarin wegens de lange looptijd onvoldoende handel in bestaat.
Rekenrente Fictief rendementspercentage dat het belegde vermogen in de toekomst wordt geacht op te brengen. Rentetermijnstructuur (RTS) De rentetermijnstructuur, of yield curve, is een grafiek die het verband weergeeft tussen de looptijd van een vastrentende belegging enerzijds en de daarop te ontvangen marktrente anderzijds. Reservetekort Aan een reservetekort is sprake als de middelen van een fonds ontoereikend zijn om naast de technische voorzieningen en de reserve voor algemene risico’s, ook nog de vereiste reserve beleggingsrisico’s, de reserve voorgenomen pensioenaanpassing en eventuele andere reserves te dekken. Solvabiliteit Het vermogen dat op langere termijn aanwezig moet zijn om de verplichtingen te kunnen nakomen.
85
Uitruil De mogelijkheid voor de deelnemer om het opgebouwde partnerpensioen om te zetten in een hoger (of eerder ingaand) ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in partnerpensioen. UPO Uniform Pensioen Overzicht. Vastrentende waarden Beleggingssoort waarover in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd geldt, zoals obligaties, onderhandse leningen en hypotheken.
Vereist eigen vermogen Het vereist eigen vermogen is het vermogen dat behoort bij de evenwichtssituatie van het Pensioenfonds. In die situatie is het eigen vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% ten aanzien van de als onvoorwaardelijk aangemerkte onderdelen van de pensioenovereenkomsten wordt voorkomen dat het pensioenvermogen van het Pensioenfonds binnen één jaar minder is dan de technische voorzieningen.
Vrijstelling Vrijstelling van de verplichte deelneming aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Waardeoverdracht Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van een tot zeker moment opgebouwde pensioenaanspraak, in het geval de deelnemer verandert van werkgever of verzekeraar. Z-score Mate waarin het werkelijke rendement van een pensioenfonds afwijkt van het rendement van de door het bestuur vastgestelde normportefeuille.
86