Kresjt Het was druk in D’n Ruumen Crip, ongewoon en vooral ook ongezond druk; niet alleen was de lucht behoorlijk verpest, ook de geestelijke toestand van de samengepakte menigte liet te wensen over – de veilige marges waren nadrukkelijk overschreden. Niet dat het nu zo mudvol was dat er geen mens meer bij kon, maar als verschillende doelgroepen een ruimte delen moet er een redelijke pikafstand zijn die de groepen scheidt, en die regel werd hier met voeten getreden. Het wachten was derhalve op de vonk die de geladen sfeer tot ontbranding zou brengen. Je kon bepaald niet zeggen dat het gebouw te klein was, integendeel; tijdens de inspraakrondes voorafgaand aan de bouw van dit multifunctionele gebouw waren er felle protesten geweest: veel te protserig voor het pittoreske centrum van het stadje B. De gemeenteraad had tussen twee vuren gezeten: aan de ene kant de ontstemde bevolking, aan de andere kant de architect die geen concessies wilde doen aan zijn ontwerp; men had om een gebouw met uitstraling gevraagd, wel, met dit gebouw zou B. nadrukkelijk op de kaart staan, en een kleinere versie zou eerder belachelijk zijn – daar wilde hij zijn naam niet aan verbinden. Vanwege de dreigende claim had de gemeente manmoedig de plannen doorgezet; als het gebouw er eenmaal stond zou men zich er wellicht toch mee verzoenen. En de volgende verkiezingen waren toch nog ver weg. De kritiek was inderdaad verstomd; het onding stond er nu eenmaal. Op deze dag hoorde je tussen het geroezemoes echter weer schelden op de kolos. Nu niet over de enorme omvang die het van buiten had, maar de stompzinnige indeling: bij een multifunctioneel gebouw zou je mogen verwachten dat er op efficiënte wijze een aantal zalen van verschillende grootte ingericht zouden zijn, die mogelijkerwijs door het gebruik van vouwwanden naar believen aangepast konden worden. Hier echter niets daarvan; het had de architect beliefd voor een, zoals hij het noemde, organische indeling te kiezen. In de praktijk betekende dat een grote open ruimte, waarin de dragende kolommen hooguit gezien konden worden als rudi-
mentaire resten van muren die de verschillende zogenaamde ‘velden’ van elkaar moesten scheiden. Enig accent werd daaraan nog gegeven door de verschillende balies, die aan zulke kolommen geschakeld waren. De velden van verschillende grootte waren ook nog eens met behulp van een soort esoterische wijsheid gerangschikt, waardoor er totaal geen structuur in het geheel zat. Het kon op deze manier gebeuren dat je naar een vergadering op veld A ging, maar tegelijkertijd de activiteiten op de aanliggende velden B en C kon volgen. Dit leek wonderbaarlijk te passen in de heersende zapcultuur, maar er werd behoorlijk geklaagd als bijvoorbeeld een concert met een ijl klinkend klavecimbel van accenten werd voorzien door een monotoon oplezen van bingonummers, en van een andere zijde overstemd werd door de stentorstem van een opgewonden vakbondsleider. Of als de dames van de handwerkclub zich schor moesten schreeuwen tegenover een bataljon zebravinken, grasparkieten en dageraadmussen. Inmiddels was er op advies van de architect – die mogelijk inmiddels besefte dat er aan zijn ontwerp overduidelijke nadelen kleefden – een commissie geïnstalleerd, die moest onderzoeken of zoiets met antigeluid te ondervangen was. Veel werd daar door de gewone man niet van verwacht. Op deze sombere dag, kort voor de jaarwisseling, leek het wel of alles samenspande om het fiasco van het bouwsel aan te tonen. Was het een heldere vriesdag geweest, dan zou de stemming er misschien nog in gezeten hebben – er ontstaat dan gemakkelijk een gevoel van saamhorigheid, een eendrachtig uitzien naar een mogelijke Dekapolisplus1tocht. De regen striemde echter onbarmhartig uit de triest loodgrijze lucht in vlagen tegen de hoge smalle ramen, en vormde kleine, snel naar beneden stromende riviertjes. Aan de binnenkant stroomde in een trager tempo druppelsgewijs de condens omlaag. Eenzelfde verschil in snelheid was onder de menigte in het gebouw te bespeuren, al waren de hoeveelheden omgekeerd evenredig. De weinige snel heen en weer schietende personen waren de serveer-
sters van de inpandige horecagelegenheid, waar nu een of andere eindejaarsreceptie gehouden werd. Normaliter groepeerden de bezoekers zich aan de bar, maar sinds enige tijd had de uitbater stilzwijgend een deel van een schuin tegenover liggend veld geannexeerd en er een hoekje ingericht met wat tafeltjes en, in een poging het gezellig aan te kleden, een aantal bloembakken die het geheel diffuus omkaderden. En juist hier had zich een nogal dorstig deel van de genodigden geposteerd – vreemd, omdat je zulke lieden eerder aan de bar verwacht, maar een onloochenbaar feit, wat er voor zorgde dat de serveersters zich al roepend: ”personeel, pas op!” met hun dienbladen door de kluwen bezoekers met een ander doel moesten wurmen. Deze andere groep was over het algemeen niet in de stemming om een verversing te bestellen; ze waren met een andere reden binnengekomen, verwachtend weer spoedig te kunnen vertrekken. Wellicht daarom had een deel van hen ook nog tassen met eindejaarsinkopen bij zich, wat extra obstakels genereerde, die steeds als de massa wat opschoof weer wat verplaatst werden. De reden van hun aanwezigheid lag in het feit dat er eerder dat jaar – reeds in augustus – een wet aangaande de ingezetenenregistratie was aangenomen, waardoor iedereen een aantal formaliteiten moest afhandelen, waaronder het veranderen van de familienaam. Doel was een vereenvoudiging, waardoor misverstanden voorkomen moesten worden; geen fouten meer met het aantal s-en in Jansen of Janssens, Kruif of Cruyff, enzovoorts. Men had gemeend te moeten komen tot een voornaam, gevolgd door een letter en eventueel een cijfer. Het merendeel van de bevolking had het maar niets gevonden en de zaak laten lopen, hoewel er reeds sinds eind augustus de mogelijkheid geweest was het te regelen. Nu het tegen het nieuwe jaar liep, naderde de deadline met rasse schreden, en moesten vrijwel alle inwoners alsnog snel in het geweer, teneinde sancties te voorkomen. Vanwege de kostbare aankleding van het gemeentehuis, waarmee de raad zich bedacht had, had men besloten in D’n Ruumen Crip een tijdelijke dependance van het bureau voor bevolkingszaken in te richten. In verband met de mogelijk gro-
te toeloop, had men naderhand uit voorzorg nog enkele extra loketten geïnstalleerd om de verwachte eindejaarsrally te kunnen verwerken. Een en ander was bepaald niet optimaal gesitueerd, zodat de wachtende rijen in- en door elkaar gedrongen stonden, waardoor op den duur bijna niemand meer wist wie er nu eigenlijk in welke rij voor welk loket stond. De loketten waren bovendien deels bemand met uitzendkrachten die zich in de korte voorbereidingstijd niet voldoende hadden kunnen inwerken en nu voor behoorlijk wat stagnatie zorgden, zodat het effect van de extra loketten vrijwel nihil, of misschien zelfs wel negatief was. Het geval wil dat er in en rond B. veel mannen waren die Jozef heetten. En juist hierdoor liep het fors spaak, aangezien veel van die Jozefs een volgletter wilden die verband hield met hun nu verdwijnende familienaam. De nummering, volgend op de letter, liep hierdoor veel te hoog op, waardoor er alsnog gemakkelijk fouten konden ontstaan. Bovendien bedankten velen voor een achtervoegsel met drie cijfers. Jonge aspirant vaders wilden bovendien een of meerdere cijfers reserveren voor hun eventuele kroost – een probleem waarin niet voorzien was. Wie slim was geweest, had reeds maanden eerder zijn zaakjes geregeld. Zo had de weleerwaarde voormalige Jozef van A.. half september al voor zichzelf Jozef A1 geregeld, en tevens A2 t/m 10 gereserveerd. De Jozefs die ook een A achter hun naam wensten, kwamen zodoende direct al in de dubbele cijfers. De uitzendkrachten, die niet goed met de klachten wisten om te gaan, en al snel nerveus werden, stuurden de klagers veelal naar een ander loket, waar ze een meer ervaren kracht vermoedden. Zodoende worstelde ene Jozef K (laten we op de toekomst anticiperen door slechts de letter te vermelden die hij ongetwijfeld begeerde), die zich nog niet zo lang geleden vanuit een oostelijk gelegen streek in B. gevestigd had, zich van het ene naar het andere loket, steeds verwensingen incasserend van mensen verderop in de vervlochten rijen, als hij bedeesd de eerstvolgend aan de beurt zijnde om de gunst vroeg even tussendoor hier te mogen proberen voet
aan de grond te krijgen met zijn proces. Wat hij precies begeerde, maar blijkbaar niet kreeg, is niet duidelijk; misschien wenste hij een aparte aanduiding vanwege zijn buitenlandse afkomst en wist hij het niet voldoende duidelijk te maken of snapte hij het ambtelijke antwoord niet. Alsof het nog niet druk genoeg was, waren de leden van de plaatselijke fanfare ook nog aan het oefenen voor hun nieuwjaarsconcert. Dit had voor een aangenaam verpozen kunnen zorgen. Men hoefde echter geen kenner te zijn om in te stemmen met het oordeel dat de artistieke kwaliteiten van het gezelschap twijfelachtig waren, waardoor het geschetter en ongeordende ge-dzjingboem veeleer op de toch al gespannen zenuwen werkte. Zenuwachtig was in ieder geval Jozef T; hij was samen met zijn vriendin Marja al meer dan een uur geleden binnengekomen. Ze hadden aangesloten bij de rij die hen het gunstigste leek, waar echter de zaken even later zodanig stagneerden dat ze besloten naar een andere rij te gaan. Na nog wat ongunstige wisselingen stonden ze nu in de vuurlinie van de serveersters, terwijl er voor en achter hen langs jagers met hun handen vol fazanten, hazen en ander geschoten kleinwild naar het gereserveerde veld banjerden waar ze later de jaarlijkse boutavond van hun vereniging zouden houden. Er ontstond enige wrijving toen er opmerkingen geplaatst werden over hun ongemanierde handelwijze, door overal maar breeduit tussendoor te dringen met hun ‘lijken’, zoals iemand het zei. En of ze hun honden niet buiten hadden kunnen laten; de dieren waren nog opgewonden van de jacht en vielen hier in een volgende sensatie: al die mensen en dan dat geschetter. Jozef Jacobs, die ongetwijfeld nog mocht hopen op een hoge klassering onder de J, merkte, misprijzend naar de buit kijkend, op dat je beter vegetariër kon zijn. Hij had dat van zijn vader geleerd en nooit enig stuk vlees gegeten. Een van de onbehouwen jagers, een forse behaarde vent, stelde in lompe bewoordingen dat zij in hun recht stonden aangezien ze hier een veld gehuurd hadden; ze moesten maar opzij gaan met de rij.
Even later drongen ze met hun voorbereidingen voor die avond een andere rij naar die van de T-tjes Jozef T maakte zich zorgen om Marja; ze leek behoorlijk uitgeteld en kreunde zachtjes terwijl ze van achteren tegen hem aan geleund stond. Toen deze Jozef zich even later half omdraaide, omdat hij geen antwoord kreeg op zijn vraag, schrok hij: waar was Marja gebleven? In plaats van haar smalle gezichtje keek hij in de tronie van een gezette wasvrouw. Haar bovenarm had hij, achteruit tastend, voor het lichaam van Marja gehouden! Alles leek hier even vijandig, geen herbergzame ruimte. Hij verliet de rij en vond haar op de grond zittend in het veld wat als garderobe ingericht was. Met een kind! Ze wond juist een sjaal, die ze uit de mouw van een van de jassen die boven haar hingen getrokken had, om het wurm, wilde het eerst op de paraplubak leggen, maar koos uiteindelijk voor het wat geriefelijker kunstmos in een plantenbak. Jozef keek zijn ogen uit, evenals de man die er al voordat Jozef kwam als aan de grond genageld had gestaan – een os van een vent met grote koeienogen. Toen hij enigszins bekomen van de schrik of de verbazing, of omdat de voorstelling ten einde was, zijn weg wilde vervolgen, botste hij, nog steeds naar Marja en het kind kijkend, tegen een schonkig mannetje, wat schichtig de jachthonden ontwijkend op weg was naar de uitgang, en schold hem uit voor ezel. Deze onfortuinlijke trok een pijnlijke grimas, daar zijn voet bijna geplet was door een hoef van de os, keek ietwat treurig naar het tafereel en hinkelde vervolgens naar buiten; hij had wellicht in ieder geval zijn naam gedeponeerd – Jozef E? Jozef T stond er onhandig bij; hier stond zijn hoofd helemaal niet naar, en toen vervolgens de burgemeester binnenstapte, raakte hij helemaal in de war en wist niet wat te doen. Moest hij nu aangifte gaan doen? Maar hoe moest dat dan in de nieuwe situatie? Gelukkig was de burgemeester, ondanks dat hij zich had laten meeslepen in de kwestie met het gebouw, een wijze man, de rust zelve. Hij sommeerde allereerst een jager diens opdringerige herders weg te halen, nam vervolgens een serveerster, genaamd Angela, van wie hij
wist dat ze in de kraamzorg gewerkt had, het dienblad met lege glazen uit handen terwijl hij haar naar de garderobe dirigeerde, en haalde tot slot hoogstpersoonlijk koffie met gebak voor de nog altijd verbouwereerde Jozef en een advocaatje met room voor Marja. Alvorens zich naar de receptie te begeven, waar hij een toespraakje zou houden, onderhield de burgervader zich nog even met het kersverse ouderpaar. Gelukkig bleven de wachtenden angstvallig op hun plaatsen in de rijen, zodat ze in de garderobe ondanks de ongeriefelijke situatie betrekkelijk rustig zaten. Het was er ook niet zo bedompt als op de velden verder bij de deur vandaan; door het voorgaren van het wild, waarmee de jagers inmiddels waren begonnen, werd de atmosfeer snel nog slechter. Een nieuwe vlaag frisse lucht kwam binnenwervelen, samen met een slungelachtige jongeman, die met een: ”Gossie!” abrupt tot stilstand kwam. Het was de verslaggever van het plaatselijke huis– aan-huisblad, ingeseind over de te houden toespraak van de burgemeester. Hij maakte snel wat foto’s van het tafereeltje en merkte op dat dit geheid voorpaginanieuws was: een romantisch verhaal, midden in de winter; een kindje geboren in de Crip, zoals het gebouw meestal kortweg genoemd werd. Marja was inmiddels wat opgeknapt en met een klein blosje op haar wangen zei ze zachtjes dat de verslaggever haar op de naam van het kind gebracht had: ze zou hem Gosse noemen, dat leek wel wat op Jozef, en het stond bovendien vanwege de verbaasde uitroep van de verslaggever ook in verband met de bijzondere plaats waar hij geboren was. De burgemeester keek op z’n horloge en besloot dat hij nog wel wat tijd over had om voor dit jonge gezinnetje even de inschrijving te regelen. Toen hij een moment later terugkwam, verzekerde hij de ouders dat hij binnenkort bij hen langs zou komen, want hij wilde aan deze Gosse T1 de eremedaille van de stad toekennen en sprak de hoop uit dat hij een goede burger zou worden die veel voor de inwoners zou betekenen. Vader Jozef probeerde haperend wat dankwoorden bijeen te sprokkelen, maar Marja hoorde het stilletjes aan.
Terwijl de eerste handtastelijkheden zich onder de rook van sigaren, wildbraad, de uitwaseming van honderden mensen en de geur van verschaald bier en walmende kaarsen op de verschillende velden begonnen voor te doen, waren ze op weg naar huis, achterin bij ‘de ezel ‘; het schuchtere mannetje was zo vriendelijk geweest hen een lift aan te bieden en sprak ook al over ‘een bijzonder kind’. Gosse huilde zachtjes. Wat een wereld!