STAGEHANDBOEK Basisstage 2 Versie regulier traject (CUO8060)
Studiejaar 2015-2016 Semester 2
HZ University of Applied Sciences Bacheloropleiding Verpleegkunde Januari 2016
Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................................................... 4 1. Inhoud van het tweede leerjaar .......................................................................................................... 5 2. Inhoudelijk kader van de basisstage 2................................................................................................. 6 2.1 Beroepsinhoudelijke taken van de verpleegkundige binnen basisstage 2 ................................... 6 2.2 De stagiair als werknemer; voortgangsformulier attitude beoordeling ...................................... 9 3. Het stageleerplan, de uitvoering en het resultaat ........................................................................... 12 3.1 De voorbereiding op de stage ..................................................................................................... 12 3.2 Het stageleerplan en de activiteiten ........................................................................................... 12 3.3 De werkplanning ......................................................................................................................... 12 3.4 Uitvoering en de resultaten ....................................................................................................... 12 3.5 Stageleerplan basisstage 2 .......................................................................................................... 13 4. Verslaglegging en reflectie ............................................................................................................... 18 4.1 Verslaglegging ............................................................................................................................. 18 4.2 Reflectie ...................................................................................................................................... 18 5. De beoordeling .................................................................................................................................. 19 5.1 Beoordeling beroepsproduct 1: het verlenen van verpleegkundige zorg op de stage-afdeling 19 5.1.1 Voorwaarden ....................................................................................................................... 19 5.1.2 Beoordelingsmomenten ...................................................................................................... 19 5.1.3 Herkansing ........................................................................................................................... 20 5.2 Beoordeling en herkansing beroepsproduct 2: de Casestudy .................................................... 20 5.2.1 Procedure ............................................................................................................................ 20 5.2.2 Beoordeling.......................................................................................................................... 20 5.2.3 Herkansing ........................................................................................................................... 20 5.3 Beoordeling en herkansing beroepsproduct 3, beoordeling interventie middels EBP............... 21 5.3.1 Procedure ............................................................................................................................ 21 5.3.2 Beoordeling.......................................................................................................................... 21 5.3.3 Herkansing ........................................................................................................................... 21 Bijlage 1: Beoordelingsformulier basisstage 2 ...................................................................................... 22 Bijlage 2: Hulpmiddel voor de criteria ................................................................................................... 29 Bijlage 3: Verpleegtechnische vaardigheden 1e en 2e jaar .................................................................... 37 Bijlage 4: Sociale vaardigheden ............................................................................................................. 41 Bijlage 5: Reflecteren volgens Korthagen.............................................................................................. 43 Bijlage 6: Presentielijst basisstage 2 ...................................................................................................... 45 Bijlage 7: Beoordelingsformulier stageleerplan .................................................................................... 46
2
Bijlage 8: Beschrijving en beoordeling beroepsproduct 2, de Casestudy ............................................. 47 Bijlage 9: Opdracht en beoordeling beroepsproduct 3, beoordelen verpleegkundige interventie middels EBP ........................................................................................................................................... 50 Bijlage 10: Richtlijnen voor een verslag................................................................................................. 52
Cursusaanpassing Deze cursus van de bacheloropleiding Verpleegkunde is op de volgende onderdelen aangepast op basis van de evaluaties door studenten, docenten en de praktijk (2014-2015): - Beoordeling op attitude aspecten toegevoegd - Par 4.2 Reflectie nader geduid - Herkansing stage, mogelijkheden en beperkingen p 21 - Opdracht Casestudy: verduidelijkingen in de criteria en het beoordelingsformulier
3
Inleiding Dit stagehandboek ‘Basisstage 2’ is bestemd voor stagiaires, praktijkopleider(s) en werkbegeleider(s). Het bevat de volgende onderdelen: Uitgangspunten, richtlijnen en organisatie van de stage; Begeleiding en beoordeling; De bijlagen met de beoordelingsformulieren en een hulpmiddel bij de beoordeling. De stage in het tweede leerjaar is gericht op het leren verlenen van basis verpleegkundige zorg. De doelstellingen van de tweede basisstage zijn: - Het toepassen van systematisch methodisch verplegen. - Het toepassen van verpleegkundige en sociale vaardigheden (inclusief voorbehouden handelingen). - Het oriënteren op het regisseren van cliëntgerichte zorg. De transfer van theorie naar de praktijk staat centraal: theorie gaat toegepast worden in de beroepspraktijk. Oefenen en trainen is dan ook noodzakelijk. Basisstage 2 duurt 15 weken en levert 30 ECTS (studiepunten) op. Aan het einde van de 15 weken zal beoordeeld worden of de voor deze basisstage 2 gestelde competenties met daarbij behorende deeltaken zijn behaald op het niveau van de Associate Degree (AD): De student vertoont op eigen initiatief in standaard beroepssituaties de gehele competentie (zie bijlage 1, beoordelingsformulier). De stage dient om hetgeen studenten in de opleiding aan theorie en vaardigheden geleerd hebben in de praktijk uit te voeren. In hoofdstuk 1 van dit stagehandboek staat een overzicht van de cursussen uit het tweede jaar van de Bachelor opleiding Verpleegkunde. In hoofdstuk 2 staat de inhoud van de stage beschreven: welke competenties en deeltaken moeten er tijdens de stage uitgevoerd worden. Tevens staan de verwachte houdingsaspecten van de stagiair als werknemer benoemd. Hoofdstuk 3 bespreekt hoe de competenties en deeltaken uit hoofdstuk 2 in werkplannen gezet worden. De stagiair legt de uitvoering van het werkplan vast in verslagen. Welke verslagen er zijn staat in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt de beoordelingsprocedure van de stage weergegeven.
4
1. Inhoud van het tweede leerjaar Stage (30 ects) Gericht op micro-/mesoniveau, aansluiten bij beroepstaken en verantwoordelijkheid voor eigen leerproces (supervisie) (methodiek en systematiek van verplegen; verpleegkundige vaardigheden; sociale vaardigheden; organisatie van het verplegen op afdelingsniveau; evidence based en best practice)
Domein klinische toepassing: klinische toepassing 3 (2,5 ects) [15] [alle 2e jaars]
Domein professionele vorming
Medisch technisch domein
Menswetenschappelijk domein
Professionele vorming 3
Medische wetenschappen 3
Menswetenschappen 2
-
- Verpleegkundige diagnostiek. - Evidence based practice (EBP) * PICO systematiek * drie pijlers van EBP * zoekstrategieën - Inleiding wetenschappelijk onderzoek * onderzoeks typen, methoden van onderzoek, begrippen enz. - Inleiding in GVO?
[15]
Specifieke pathologie (interne geneeskunde, chirurgie, gynaecologie/ obstetrie, kindergeneeskunde)
-
Psychiatrie
Overig
-
VCC (2.5) (vrije compositie cursus = 1,25 facultatief + 1,25 verplicht aanbod reguliere HBOV 2e sem)
[30] [15] 7,5 ects 5 ects (VTH)
Voor combi verplicht aanbod vanuit Artesis (specifieke verdieping naar vroedkunde)
(SOVA) -
- Verpleegtechnisch handelen 3 (risicovolle handelingen)
SLC (studieloopbaan coaching)
- Sociale vaardigheden 2
[15]
[15]
2,5 ects
2,5 ects [30] [15]
7,5 ects
10 ects
7,5 ects
2,5 ects
Integratieopdrachten based practiceDebased op basis van medisch technisch, menswetenschappelijk e leerjaar. Schema 1. De verschillende theoriecomponenten (totaal(evidence 30 ects) van het 2en stage handelen omvat 30 ects. en verpleegkundig denken, De regiefunctie van de verpleegkundige.
5
2. Inhoudelijk kader van de basisstage 2 De stagiair werkt aan de deeltaken uit het competentieprofiel (zie stagehandboek algemeen). Deze deeltaken worden gekoppeld aan de werkzaamheden op de stageplaats. Het uiteindelijke resultaat hiervan wordt zichtbaar door het product waaraan de stagiair gaat werken. Bijvoorbeeld: bij de deeltaak planmatig werken wordt een verpleegplan gemaakt. Per deeltaak zijn er door de opleiding producten beschreven (schema 2). In overleg met de praktijkopleider/werkbegeleider worden de producten en de te ondernemen acties om tot het product te komen passend bij de stageplaats vastgesteld. De mate van realisatie van de producten is richtinggevend voor de uiteindelijke beoordeling van de stage.
2.1 Beroepsinhoudelijke taken van de verpleegkundige binnen basisstage 2 De beroepsinhoudelijke taken komen in de stage tot uiting in producten. Voor deze stage zijn er drie beroepsproducten te onderscheiden: 1. Het verlenen van verpleegkundige zorg op de stage-afdeling. 2. Het volgen van een individuele patiënt op de stage, d.m.v. opzetten en uitvoeren van een casestudy. 3. Het beoordelen van een verpleegkundige interventie op de stage, door middel van de EBP methode. In schema 2 zijn de deeltaken per competentie gekoppeld aan het relevante beroepsproduct. In overleg met de praktijkopleider/werkbegeleider worden de producten en de te ondernemen acties om tot het product te komen passend bij de afdeling vastgesteld. De mate van realisatie van de producten is richtinggevend voor de uiteindelijke beoordeling van de stage. Beroepsproduct 1 bestaat uit het verlenen van verpleegkundige zorg op de stage afdeling. De student geeft concrete producten aan en de te ondernemen acties om deze te bereiken. Concrete producten zijn, bijvoorbeeld het anamnese gesprek, de professionele samenwerkingsrelatie met de patiënt, het verpleegplan, de mondelinge/ schriftelijke overdracht, de basiszorg (zie hiervoor ook stagehandboek basisstage 1). Bij beroepsproduct 2, de Casestudy, analyseert en onderbouwt de stagiaire de totale verpleegkundige zorg aan één specifieke patiënt/cliënt tijdens basisstage 2. De opdracht omvat het uitvoeren van een casestudy, waarbij je in samenspraak met de werkbegeleider een zorgvrager selecteert. In een verslag wordt beschreven hoe de zorg voor de zorgvrager wordt vastgesteld, gepland, uitgevoerd en geëvalueerd. Bij beroepsproduct 3, het beoordelen van een verpleegkundige interventie op de stage, kiest de stagiaire in overleg met de praktijkopleider/werkbegeleider één specifieke verpleegkundige interventie die op de stage-afdeling wordt uitgevoerd. De student beoordeelt vervolgens de interventie vanuit een zelf gevonden wetenschappelijke artikelen die handelen over de interventie. In een verslag wordt beschreven hoe de interventie op de stage-afdeling zich verhoudt met de theorie uit de artikelen.
6
Verpleegkundige
Schema 2 Deeltaken en daaraan gerelateerde producten van de stagiair als toekomstig bachelor verpleegkundige. Deeltaken competentie profiel
Producten
1.1 Betrokkenheid tonen voor de patiënt en zijn situatie.
1
1.2 Een professionele samenwerkingsrelatie aangaan.
1
1.3 Een assessment (behoeftepeiling) doen.
1,2
1.4 Principes EBP toepassen
3
1.5 Planmatig werken.
1,2
1.6 Verslaglegging.
1
1.7a Basiszorg bieden.
1
1.7b Geïntegreerde psychosociale zorg verlenen.
1
1.7c Medisch technische zorg regelen.
1
1.8 Morele handelingen, mentale handelingen en technische handelingen integreren.
1,2
1.9 Spanningen tussen de behoeften/ belangen van de diverse patiënten hanteren.
1
1.10 Informatietechnologie gebruiken.
1,2,3
2.1 Een klimaat scheppen waarin preventie kan gedijen.
1
2.2 Op een professionele wijze prognoses geven over de risico’s die een zorgvrager loopt.
1
2.4 Vroegtijdig en proactief interventies uitvoeren, zo mogelijk gebaseerd op wetenschappelijke inzichten.
1,3
2.5 Gebruik maken van interventiemethoden die de zorgvragers stimuleren tot gewenst gedrag.
1
2.6 De omgeving beïnvloeden waardoor deze veiliger wordt.
1
3.1 Voorbeeld gedrag vertonen als werker in de gezondheidszorg
1
3.2 Een situatieanalyse maken, op basis waarvan besloten wordt dat GVO nodig is.
1
3.3 Programmatische voorlichting geven aan individu of groep, ondersteund door andere maatregelen.
1
3.4 De juiste media kiezen voor voorlichting en beïnvloeding.
1 1
3.5 Informatie geven op een verantwoorde manier.
7
Deeltaken competentie profiel 3.6 Zo nodig barrières wegnemen, die het de zorgvrager moeilijk maken om inderdaad wat met de informatie te doen.
1
3.7 Feitelijke informatie aan de zorgvrager verstrekken over zaken, die met onderzoek of behandeling te maken hebben.
1
3.8 Op zodanige wijze instructie geven dat de zorgvrager het begrijpt en hij de instructie kan opvolgen.
Verpleegkundige
Producten
1
4.1 Rekening houden met de rechten en plichten van de zorgvrager.
1,2
4.2 De behoefte aan coördinatie inschatten.
1,2
4.4 Maatregelen treffen zodat wordt voorkomen dat de zorgvrager van het kastje naar de muur wordt gestuurd.
1,2
4.5 Ervoor zorgen, dat de juiste activiteiten op het juiste moment door de juiste personen worden verricht.
1,2
4.6 Op een proactieve wijze concrete aanwijzingen geven aan zorgvragers, familieleden en zorgverleners over de mensen en middelen, die aangewend moeten worden om de zorg te realiseren.
1,2
4.7 Overlap in de activiteiten voorkomen.
1,2
4.8 De juiste instellingen en personen op het juiste moment inschakelen.
1,2
7.5 Verpleegmodellen toepassen.
1, 2
10.3 Feedback ontvangen en geven op gedrag en gevoelens.
1
10.4 Een voorbeeldrol vervullen.
1
10.5 Reflecteren op eigen individueel en groepsgedrag.
1
11.1 Zich identificeren met de waarden van het beroep.
1
11.2 De beroepswaarden in de dagelijkse praktijk uitdragen.
1
11.4 Concreet maken van wet- en regelgeving in de beroepspraktijk en beroepsontwikkeling
1
12.1 Een levenslange leerhouding ontwikkelen en uitdragen.
1
12.2 Zelf leermogelijkheden zien en gebruiken.
1
12.6 Vakliteratuur bijhouden en deze bespreken in de praktijk.
1,3
12.7 Bijscholingen volgen en geven.
1
8
2.2 De stagiair als werknemer; voortgangsformulier attitude beoordeling
Naast beroepsinhoudelijke taken is ook de attitude van de stagiair belangrijk. Attitude is het complex van persoonskenmerken, normen, waarden, gevoelens, ideeën en meningen, dat bepaalt hoe een persoon zich gedraagt, ook wel houding genoemd (Huyghens, z.d.). In de basisstage 2 zijn verschillende houdingsaspecten van belang (schema 3). Deze houdingsaspecten zijn gericht op het eigen leerproces als stagiair zijnde en op het zorgverleningsproces. De houdingsaspecten gericht op het zorgverleningsproces zijn specifiek uitgewerkt terug te vinden in de beroepscode (http://www.nursing.nl/PageFiles/13935/001_1420709885774.pdf). De beoordeling van de attitude vindt niet enkel plaats op het einde van de stage. Zo kan bijv. om de twee weken de houdingsaspecten met de praktijkopleider/werkbegeleider besproken worden om het groeiproces inzichtelijk te maken. Hierbij is gebruik te maken van de groeimeter, door de balk in te kleuren wordt aangegeven in welke mate het genoemde houdingsaspect beheerst wordt. In de reflectieverslagen worden de gegeven scores met voorbeelden verduidelijkt. Voor de eindbeoordeling worden de groeimeters per houdingsaspect door de zowel de student als door de praktijkopleider/werkbegeleider ingevuld. De bijbehorende scores, geldend voor deze stage, worden op het eindbeoordelingsformulier weergegeven. De totale attitude dient met minimaal 21 punten beoordeeld te worden om zodoende tot het vereiste cijfer van minimaal een 5,5 te komen. Voorbeeld groeimeter met bijbehorende likertschaal: student Begeleider/beoordelaar 1 2 Houdingsaspect houdingsaspect Wordt geheel wordt erg Niet vertoond weinig vertoond
3 houdingsaspect wordt soms wel/soms niet Vertoond (geen peil op te trekken)
4 houdingsaspect wordt met regelmaat vertoond (nog wel voor verbetering vatbaar
5 houdingsaspect wordt volledig en correct vertoond
Totale punten student: 3 Totale punten begeleider/beoordelaar: 2
Houdingsaspecten
1. Toont assertiviteit (= Het uiten van je gedachten, gevoelens en meningen op een directe, eerlijke en gepaste wijze. Je komt op voor je eigen belangen op een manier die bij de situatie past en die zowel respectvol is naar jezelf als naar de ander. Zoek naar een balans hierin). - Voor jezelf (en je leerproces) opkomen, vragen durven stellen. - De zorgvrager beschermen tegen tekortschietend gedrag of schadelijk gedrag van zorgverleners (beroepscode 3.6). student Begeleider/beoordelaar 1
2
3
4
5
9
2. Toont initiatieven (= Uit eigen beweging aangeven wat je wilt leren. Niet passief afwachten maar laten zien dat je zelf dingen wilt oppakken). - Initiatief nemen t.a.v. je eigen leerproces - Initiatief nemen t.a.v. het zorgverleningsproces (beroepscode 1.6, 1.7, 1.8) student Begeleider/beoordelaar 1
2
3
4
5
3. Toont discipline (= Je gedragen volgens gevestigde regels, gedragscodes, procedures en voorschriften, ook bij tegenslag of teleurstelling). - Je aan afspraken houden. - Geeft duidelijk grenzen aan tussen professionele en persoonlijke mogelijkheden (professioneel zelfbewustzijn, beroepscode 1.1,2.5,3.5,4.4,4.7).
student Begeleider/beoordelaar 1
2
3
4
5
4. Is accuraat (= Nauwkeurig zijn, stipt zijn, precies zijn, zorgvuldig zijn..) - T.a.v. je eigen leerproces: stageleerplan is in orde (goed opgesteld, duidelijk voor collega’s, opdrachten worden goed uitgewerkt) - T.a.v. het zorgverleningsproces (nauwkeurig werken volgens protocol, zorgvuldig rapporteren, beroepscode 2.11)
student Begeleider/beoordelaar 1
2
3
4
5
5. Is leergierig (= Openstaan voor nieuwe informatie en zoveel mogelijk willen weten). - Geïnteresseerd zijn, vragen stellen en initiatief nemen om uit te zoeken hoe je iets moet doen, wat je moet weten en hoe je houding moet zijn. - een onderzoekende houding hebben m.b.t. het ziektebeeld/verloop van de zorgvrager en de daaraan gekoppelde zorgactiviteiten. student Begeleider/beoordelaar 1
2
3
4
5
4
5
6. Is begrenzend (= Liefdevol maar duidelijk zijn naar anderen toe). - Je toont verantwoordelijkheidszin (beroepscode 1.3, 1.4, 1.5, 2.5, 3.3, 3.7) - Je hebt een professioneel zelfbewustzijn (beroepscode 1.1, 2.5, 3.5, 4.4, 4.7)
student Begeleider/beoordelaar 1
2
3
10
7. Is kritisch (= Onafhankelijk van anderen informatie analyseren en beoordelen).
- Je stelt kritische vragen (Is dit waar? Waarom is dat zo? Waarom is dit belangrijk? Hoe werkt dat dan? Etc.). - Je kunt goed reflecteren, zowel op het eigen leerproces als op het zorgverleningsproces (beroepscode 1.1, 1.2).
student Begeleider/beoordelaar 1
2
3
4
5
Schema 3 Houdingsaspecten van de stagiair als toekomstige werknemer
11
3. Het stageleerplan, de uitvoering en het resultaat Dit hoofdstuk gaat in op de voorbereiding, het stageleerplan, de activiteiten en de planning. 3.1 De voorbereiding op de stage Om als student alvast een globaal beeld te vormen van de stageplaats is er een aantal oriënterende voorbeeldvragen geformuleerd om de stagiair op weg te helpen. De antwoorden op deze vragen zijn van belang bij het maken van het stageleerplan. Tijdens het 1e semester wordt hiermee op school gestart. Voorbeeld vragen zijn: 1. 2. 3. 4.
Welke zorgvragers met welke problematiek kom je tegen op de stageplaats? Welke basis en voorbehouden verpleegkundige handelingen vinden er veelal plaats? Welke disciplines zijn er werkzaam? Hoe ziet de werkstructuur eruit?
De antwoorden op deze vragen (oriëntatieopdracht) worden voordat de stage begint besproken met de stagedocent en tijdens de eerste twee weken van de stage afgerond. 3.2 Het stageleerplan en de activiteiten De oriëntatieopdracht dient ter ondersteuning van het stageleerplan (zie 3.5). In het stageleerplan wordt door de stagiair beschreven welke activiteiten ondernomen worden om aan de deeltaken en de daaraan gerelateerde producten te werken. Dit stageleerplan moet na 2 weken klaar zijn (zie verder 5.1.2 beoordelingsmomenten).
3.3 De werkplanning De stagiair maakt zelf een planningsschema waarin inzichtelijk wordt gemaakt wanneer aan welke deeltaken gewerkt wordt en wanneer deze afgerond worden. 3.4 Uitvoering en de resultaten In het stageleerplan (zie 3.5) wordt ook beschreven of de resultaten zijn behaald met betrekking tot de beroepsinhoudelijke taken en het functioneren als werknemer.
12
3.5 Stageleerplan basisstage 2 Deeltaken competentieprofiel 1.1 Betrokkenheid tonen voor de patiënt en zijn situatie. 1.2 Een professionele samenwerkingsrelatie aangaan
Verpleegkundige competenties
1.3 Een assessment (behoefte) peiling doen.
Producten 1
1 1,2
1.4 Principes EBP toepassen.
3
1.5 Planmatig werken.
1,2
1.6 Verslaglegging.
1
1.7a Basiszorg bieden.
1
1.7b Geïntegreerde psychosociale zorg verlenen.
1
1.7c Medisch technische zorg regelen.
1
1.8 Morele handelingen, mentale handelingen en technische handelingen integreren.
1,2
1.9 Spanningen tussen de behoeften/belangen van de diverse patiënten hanteren.
1
1.10 Informatietechnologie gebruiken.
1,2, 3
Criteria Zie bijlage 2 voor concrete criteria per deeltaak
Te ondernemen activiteiten
Gerealiseerd
Bewijsmateriaal
Wel/niet
Wel/niet Wel/niet Wel/niet Wel/niet Wel/niet Wel/niet Wel/niet Wel/niet Wel/niet
Wel/niet
Wel/niet
2.1 Een klimaat scheppen waarin preventie kan gedijen.
1
Wel/niet
2.2 Op een professionele wijze prognoses geven over de risico’s die een zorgvrager loopt.
1
Wel/niet
2.4 Vroegtijdig en proactief interventies uitvoeren, zo mogelijk gebaseerd op wetenschappelijke inzichten.
1,3
Wel/niet
2.5 Gebruik maken van interventiemethoden die de zorgvragers stimuleren tot gewenst gedrag.
1
Wel/niet
2.6 De omgeving beïnvloeden waardoor deze veiliger wordt.
1
Wel/niet
13
Deeltaken competentieprofiel
Producten
3.1 Voorbeeld gedrag vertonen als werker in de gezondheidszorg.
1
3.2 Een situatieanalyse maken, op basis waarvan besloten wordt dat GVO nodig is.
1
3.3 Programmatische voorlichting geven aan individu of groep, ondersteund door andere maatregelen.
1
3.4 De juiste media kiezen voor voorlichting en beïnvloeding.
1
3.5 Informatie geven op een verantwoorde manier.
1
3.6 Zo nodig barrières wegnemen, die het de zorgvrager moeilijk maken om inderdaad wat met de informatie te doen.
1
3.7 Feitelijke informatie aan de zorgvrager verstrekken over zaken, die met onderzoek of behandeling te maken hebben.
1
3.8 Op zodanige wijze instructie geven dat de zorgvrager het begrijpt en hij de instructie kan opvolgen.
1
Criteria Zie bijlage 2 voor concrete criteria per deeltaak
Te ondernemen activiteiten
Gerealiseerd
Bewijsmateriaal
Wel/niet Wel/niet
Wel/niet
Wel/niet
Wel/niet Wel/niet
Wel/niet
Wel/niet
14
Producten
Deeltaken competentieprofiel 4.1 Rekening houden met de rechten en plichten van de zorgvrager.
1,2
Criteria Zie bijlage 2 voor concrete criteria per deeltaak
Te ondernemen activiteiten
Gerealiseerd Wel/niet
4.2 De behoefte aan coördinatie inschatten.
1,2
Wel/niet
4.4 Maatregelen treffen zodat wordt voorkomen dat de zorgvrager van het kastje naar de muur wordt gestuurd.
1,2
Wel/niet
4.5 Ervoor zorgen, dat de juiste activiteiten op het juiste moment door de juiste personen worden verricht.
1,2
Wel/niet
4.7 Overlap in de activiteiten voorkomen.
1,2
Wel/niet
4.8 De juiste instellingen en personen op het juiste moment inschakelen.
1,2
Wel/niet
7.5 Verpleegmodellen toepassen.
1,2
Bewijsmateriaal
Wel/niet
10.3 Feedback ontvangen en geven op gedrag en gevoelens.
1
Wel/niet
10.4 Een voorbeeldrol vervullen.
1
Wel/niet
10.5 Reflecteren op eigen individueel en groepsgedrag.
1
Wel/niet
11.1 Zich identificeren met de waarden van het beroep.
1
Wel/niet
11.2 De beroepswaarden in de dagelijkse praktijk uitdragen.
1
Wel/niet
11.4 Concreet maken van wet- en regelgeving in de beroepspraktijk en beroepsontwikkeling
1
Wel/niet
15
12.1 Een levenslange leerhouding ontwikkelen en uitdragen.
1
Wel/niet
12.2 Zelf leermogelijkheden zien en gebruiken.
1
Wel/niet
12.6 Vakliteratuur bijhouden en deze bespreken in de praktijk.
1,3
Wel/niet
12.7 Bijscholingen volgen en geven.
1
Wel/niet
16
Opmerkingen over de mate van realisatie stageleerplan
17
4. Verslaglegging en reflectie In dit hoofdstuk volgt een korte uiteenzetting van de eisen met betrekking tot verslaglegging en reflectie.
4.1 Verslaglegging Voor de verslaglegging wordt een logboek bijgehouden. In het logboek worden de volgende elementen beschreven. - Een overzicht van de dagelijkse activiteiten, beschreven in een paar zinnen. - Een korte beschrijving van de ervaringen; wat ging goed en wat ging minder goed? - De feedback van collega’s waarmee de stagiair gewerkt heeft. - Verslagen van de reflectiegesprekken.
4.2 Reflectie In de reflectiegesprekken wordt gereflecteerd op je leerproces. Deze gesprekken vinden minimaal één keer per twee weken plaats met de werkbegeleider/praktijkopleider. In deze gesprekken kunnen zorgsituaties aan bod komen waarop je kunt reflecteren. In die situaties gebruik je de methode van Korthagen (zie bijlage 5). Een verslag van elk reflectiegesprek wordt opgenomen in het logboek. Het logboek en de verslagen van de opdrachten van de te ondernemen activiteiten kunnen als uitgangspunt gebruikt worden voor de reflectiegesprekken. De stagiair en de begeleiders kunnen ook zelf bespreekpunten, die aan de stage gerelateerd zijn, inbrengen.
18
5. De beoordeling In de basisstage 2 zijn er drie beroepsproducten te onderscheiden: 1. 2. 3.
Het verlenen van verpleegkundige zorg op de stage-afdeling. Het volgen van een individuele patiënt op de stage, d.m.v. opzetten en uitvoeren van een casestudy. Het kritisch beoordelen van een verpleegkundige interventie op de stage, door middel van de EBP methode .
Ieder beroepsproduct wordt apart beoordeeld. Beroepsproduct 1 (het daadwerkelijke stagelopen) weegt voor 70% mee in het eindcijfer. De andere twee beroepsproducten wegen ieder voor 15% mee in het eindcijfer. Elk beroepsproduct moet met minimaal een 5.5 beoordeeld worden. 5.1 Beoordeling beroepsproduct 1: het verlenen van verpleegkundige zorg op de stage-afdeling 5.1.1 Voorwaarden
De eindbeoordeling wordt opgemaakt wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: - 480 uren stage is gelopen in de desbetreffende instelling (zie bijlage 6). - Het complete logboek is aanwezig. - De vereiste reflectiegesprekken hebben plaatsgevonden. - Een goedgekeurd stageleerplan is aanwezig. - Een tussentijdse beoordeling is aanwezig. - Een door de stagiair zelf ingevuld beoordelingsformulier. 5.1.2 Beoordelingsmomenten
De beoordeling bevat drie fasen: Fase 1: goedkeuring van het stageleerplan na 2 weken (zie bijlage 7). Fase 2: de tussentijdse beoordeling halverwege de stage. Fase 3: de eindbeoordeling na 15 weken. De criteria voor de verschillende fasen zijn als volgt: Fase 1 Er is een door de praktijkbegeleider en stagedocent goedgekeurd stageleerplan met een daarbij behorende werkplanning aanwezig. Het stageleerplan dient door de praktijk op haalbaarheid en door de stagedocent op inhoudsniveau goedgekeurd te worden (zie bijlage 7). Bij onvoldoende beoordeling van het stageleerplan wordt de stage afgebroken en wordt als resultaat van de stage het cijfer één ingevoerd en is een toetskans verbruikt. Fase 2 De tussentijdse beoordeling gebeurt aan de hand van het beoordelingsformulier van de betreffende stage (zie bijlage 1). De bedoeling ervan is dat de student met de praktijkopleider/werkbegeleider een tussentijdse balans van de vorderingen van de stagiair wordt opgemaakt. De stagedocent wordt hierover geïnformeerd door de stagiair.
19
Fase 3 In fase 3 wordt de eindbeoordeling opgemaakt volgens het beoordelingsformulier van de stage (bijlage 1). De praktijkopleider/werkbegeleider brengt een advies uit aan de stagedocent. De definitieve beoordeling wordt opgemaakt door de stagedocent. De stage is behaald wanneer per competentie het resultaat minimaal 5,5 is en de attitude beoordeling minimaal 5,5 is. Indien één of meerdere competenties niet voldoende zijn, wordt het laagst gescoorde resultaat als eindresultaat van de stage ingevoerd. Als voorbereiding op het beoordelingsgesprek van fase 2 en 3 vult de stagiair zelf het beoordelingsformulier in. Tevens onderbouwt de stagiair de beoordeling met eigen argumenten. Deze voorbereiding wordt meegebracht naar het gesprek. 5.1.3 Herkansing
Indien de goedkeuring aan fase 1 (het stageleerplan) niet gegeven kan worden moet de stagiair het plan verbeteren en binnen een week opnieuw inleveren. Indien de stagiair hieraan niet voldoet, wordt de stage afgebroken en als Niet Deelgenomen (ND) beoordeeld. Als het resultaat van fase 3 (beoordeling stage) onvoldoende is, krijgt de stagiair een herkansing in een vergelijkbare zorgcategorie. Het uitgangspunt is dat de stage in zijn geheel herkanst wordt. Herkansing kan veelal niet plaatsvinden gedurende hetzelfde studiejaar. Dit kan o.a. afhangen van beschikbaarheid van dezelfde of een andere stageplek en/of van begeleidingsmogelijkheden en/of van de reden van de benodigde herkansing en/of van de periode waarin stage werd gelopen.
5.2 Beoordeling en herkansing beroepsproduct 2: de Casestudy 5.2.1 Procedure
De student levert het verslag uiterlijk vijf werkdagen voor het beëindigen van de stage digitaal in bij de stagedocent. De praktijkopleider of werkbegeleider geeft een digitale verklaring dat het verpleegplan op waarheid is gebaseerd. Dit moet gebeuren voordat het plan bij de stagedocent ter beoordeling ingeleverd wordt. 5.2.2 Beoordeling
De stagedocent beoordeelt het verslag conform de criteria (bijlage 8) op de inhoudelijke en rapportage technische punten. Het verslag wordt voorzien van beoordeling en digitale feedback teruggegeven. Na de beoordeling is inzage en nabespreking mogelijk. Hiervoor moet de stagiair binnen twee weken na de publicatie van het resultaat een afspraak maken. Wanneer het verslag met “onvoldoende” beoordeeld wordt, moet het nieuwe verslag binnen 15 werkdagen na publicatie van de beoordeling ingeleverd worden. 5.2.3 Herkansing
Indien het verslag voor de tweede keer met “onvoldoende” wordt beoordeeld of indien het herschrijven, een nieuwe praktijksituatie vraagt wordt de opdracht in de volgende stage opnieuw uitgevoerd.
20
5.3 Beoordeling en herkansing beroepsproduct 3, beoordeling interventie middels EBP. 5.3.1 Procedure
De student levert het verslag uiterlijk vijf werkdagen voor het beëindigen van de stage digitaal bij de stagedocent in. De praktijkopleider of werkbegeleider geeft een digitale verklaring dat het verslag op waarheid is gebaseerd. Dit moet gebeuren voordat het verslag bij de stagedocent ter beoordeling ingeleverd wordt. 5.3.2 Beoordeling
De stagedocent beoordeelt het verslag conform de criteria (bijlage 9) op de inhoudelijke en rapportage technische punten. Het beroepsproduct wordt voorzien van beoordeling en digitale feedback teruggegeven. Na de beoordeling is inzage en nabespreking mogelijk. Hiervoor moet de stagiair binnen twee weken na de publicatie van het resultaat een afspraak maken. Wanneer het verslag met “onvoldoende” beoordeeld wordt, moet het nieuwe verslag binnen 15 werkdagen na publicatie van de beoordeling ingeleverd worden. 5.3.3 Herkansing
Indien het verslag voor de tweede keer met “onvoldoende” wordt beoordeeld of indien het herschrijven, een nieuwe praktijksituatie vraagt wordt de opdracht in de volgende stage opnieuw uitgevoerd.
21
Bijlage 1: Beoordelingsformulier basisstage 2 Onderstaande beoordelingspunten moeten op minimaal niveau AD behaald worden d.w.z.: De student vertoont op eigen initiatief in standaard beroepssituaties de genoemde deeltaken. Voor de beoordeling van de deeltaken kunnen de criteria uit bijlage 2 als hulpmiddel gebruikt worden. Stagiair: ……………………………….
Praktijkopleider: …………………………….
Studentennummer: ………………….
Werkbegeleider: …………………………….
Instelling: : …………………………….
Stagedocent: ..…………………………….
Afdeling: .. …………………………….
Deeltaken De stagiair kan:
10. beheerst de deeltaak uitmuntend
1. beheerst de deeltaak niet
Deel 1: Invullen door de werk - / praktijkbegeleider van de stagiair Competentie 1. Om de last van ziekte, handicap of sterven te verlichten verleent de bachelor verpleegkundige op professioneel verantwoorde wijze verpleegkundige zorg op menselijke maat.
Beoordeling (score 1 -10)
1.1 Betrokkenheid tonen voor de patiënt en zijn situatie.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1.2 Een professionele samenwerkingsrelatie aangaan.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1.3 Een assessment (behoeftepeiling) doen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1.4 Principes EBP toepassen
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1.5 Planmatig werken.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1.6 Verslagleggen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1.7a Basiszorg bieden.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1.7b Geïntegreerde psychosociale zorg verlenen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1.7c Medisch technische zorg regelen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1.8 Morele handelingen, mentale handelingen en technische handelingen integreren
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1.9 Spanningen tussen de behoeften/ belangen van de diverse patiënten hanteren.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1.10 Informatietechnologie gebruiken
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Totaalscore competentie 1 (som gedeeld door 12)
22
Competentie 2 Om risico’s voor de gezondheid en complicaties van onderzoek of behandeling te verminderen, past de bachelor verpleegkundige primaire, secundaire en tertiaire preventie toe. Deeltaken De stagiair kan:
Beoordeling (score 1 -10)
2.1 Een klimaat scheppen waarin preventie kan gedijen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
2.2 Op een professionele wijze prognoses geven over de risico’s die een zorgvrager loopt.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
2.4 Vroegtijdig en proactief interventies uitvoeren, zo mogelijk gebaseerd op wetenschappelijke inzichten.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
2.5 Gebruik maken van interventiemethoden die de zorgvragers stimuleren tot gewenst gedrag.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
2.6 De omgeving beïnvloeden waardoor deze veiliger wordt.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Totaalscore competentie 2 (som gedeeld door 5)
Competentie 3 Om een gezonde leefstijl van patiënten en hun familieleden te bevorderen geeft de HBO- verpleegkundige op basis van een programmatische aanpak informatie, voorlichting en advies aan individuen en groepen. Deeltaken De stagiair kan: 3.1 Voorbeeld gedrag vertonen als werker in de gezondheidszorg.
Beoordeling (score 1 -10) 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
3.2 Een situatieanalyse maken, op basis waarvan besloten wordt dat GVO nodig is.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
3.3 Programmatische voorlichting geven aan individu of groep ondersteund door andere maatregelen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
3.4 De juiste media kiezen voor voorlichting en beïnvloeding.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
3.5 Informatie geven op een verantwoorde manier.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
3.6 Zo nodig barrières wegnemen, die het de zorgvrager moeilijk maken om inderdaad wat met de informatie te doen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
3.7 Feitelijke informatie aan de zorgvrager verstrekken over zaken , die met onderzoek of behandeling te maken hebben.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
3.8 Op zodanige wijze instructie geven dat de zorgvrager het begrijpt en hij de instructie kan opvolgen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Totaalscore competentie 3 (som gedeeld door 8)
23
Competentie 4. Om de zorg te laten verlopen als een continu integraal proces dat gericht is op het welzijn van de zorgvrager coördineert de bachelor verpleegkundige de zorg. Deeltaken De stagiair kan:
Beoordeling (score 1 -10)
4.1 Rekening houden met de rechten en plichten van de zorgvrager.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
4.2 De behoefte aan coördinatie inschatten.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
4.4 Maatregelen treffen zodat voorkomen wordt dat de zorgvrager van het kastje naar de muur wordt gestuurd.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
4.5 Ervoor zorgen, dat de juiste activiteiten op het juiste moment door de juiste persoon worden verricht.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
4.7 Overlap in de activiteiten voorkomen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
4.8 De juiste instellingen en personen op het juiste moment inschakelen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Totaalscore competentie 4 (som gedeeld door 6)
Competentie 7. Om de zorgverlening op de afdeling zo efficiënt, effectief en goed mogelijk op de afdeling te laten verlopen, levert de bachelor verpleegkundige een bijdrage aan het tot stand komen van het verpleegbeleid. Deeltaken De stagiair kan:
Beoordeling (score 1 -10)
7.5 Verpleegmodellen toepassen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Totaalscore competentie 7
Competentie 10 Om stagiairs en collega- verpleegkundigen en -verzorgenden te steunen in hun professionele identiteit, staat de bachelor verpleegkundige de collega met raad en daad ter zijde. Deeltaken Beoordeling De stagiair kan: (score 1 -10) 10.3 Feedback ontvangen en geven op gedrag en gevoelens.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
10.4 Een voorbeeldrol vervullen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
10.5 Reflecteren op eigen individueel en groepsgedrag.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Totaalscore competentie 10 (som gedeeld door 3)
24
Competentie 11 Om het beroep van verpleegkundige te ontwikkelen tot een professie die aansluit bij maatschappelijke ontwikkelingen van de eenentwintigste eeuw vervult de –bachelor verpleegkundige een actieve rol in de vernieuwing van het beroep en het bevorderen van het beroepsbewustzijn. Deeltaken Beoordeling De stagiair kan: (score 1 -10) 11.1 Zich identificeren met de waarden van het beroep.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
11.2 De beroepswaarden in de dagelijkse praktijk uitdragen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
11.4 Concreet maken van wet- en regelgeving in de beroepspraktijk en beroepsontwikkeling
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Totaalscore competentie 11 (som gedeeld door 3)
Competentie 12. Om de kwaliteit van het verpleegkundig beroep op het vereiste peil te houden zodat het kan voldoen aan de maatschappelijke criteria, werkt de bachelor verpleegkundige actief mee aan de bevordering van de deskundigheid van de beroepsgroep. Deeltaken Beoordeling De stagiair kan: (score 1 -10) 12.1 Een levenslange leerhouding ontwikkelen en uitdragen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
12.2 Zelf leermogelijkheden zien en gebruiken.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
12.6 Vakliteratuur bijhouden en deze bespreken in de praktijk.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
12.7 Bijscholing volgen en geven.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Totaalscore competentie 12 (som gedeeld door 4)
ATTITUDEBEOORDELING (attitude aspecten zie par. 2.2) De behaalde score op de groeimeter wordt hier ingevuld. Zie paragraaf 2.2 Beoordeling (score 1 - 5)
Totaalscore assertiviteit
1 0
2 0
3 0
4 0
5 0
Totaalscore initiatief tonen
1 0
2 0
3 0
4 0
5 0
Totaalscore discipline
1 0
2 0
3 0
4 0
5 0
Totaalscore accuraat
1 0
2 0
3 0
4 0
5 0
Totaalscore leergierig
1 0
2 0
3 0
4 0
5 0
Totaalscore begrenzend
1 0
2 0
3 0
4 0
5 0
25
1 0
Totaalscore kritisch
2 0
3 0
4 0
5 0
SUBTOTAAL
Totaalscore ATTITUDE (= subtotaal / 3,5 ) Let op: moet minimaal met een 5,5 beoordeeld worden om de stage te kunnen behalen
Eindscore basisstage 2 Competenties
Attitude aspecten
Totaalscore competentie 1
Totaalscore competentie 2
Totaalscore competentie 3 Totaalscore competentie 4
Totaalscore competentie 7 Totaalscore competentie 10
Totaalscore competentie 11
De stage is behaald wanneer per competentie het resultaat minimaal 5,5 is én de attitude beoordeling minimaal 5,5 is. Indien één of meerdere competenties niet voldoende zijn, wordt het laagst gescoorde resultaat als eindresultaat van de stage ingevoerd. Indien de competenties met een voldoende worden beoordeeld én de attitude is eveneens met een voldoende beoordeeld, wordt de eindscore competenties als eindresultaat van de stage ingevoerd Indien de attitude <5,5 is, wordt dit cijfer ingevoerd als eindbeoordeling van de stage.
Totaalscore competentie 12 Subtotaal Eindscore competenties (subtotaal gedeeld door 8)
………
Eindscore attitude
………
Bovenstaand eindresultaat is een advies van de praktijkopleider/ werkbegeleider aan de stagedocent. De definitieve beoordeling wordt opgemaakt door de stagedocent. Plaats: …………………………………
Datum: …………………………….
Handtekening praktijkopleider/werkbegeleider Naam:…………………………………
Handtekening:………………………..
Handtekening stagiair Naam:…………………………………
Handtekening:………………………..
Toelichting op de beoordeling: ………………………………………………………………………………………………………..………………………………………………… ……………………………………………………..…………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………..……………………………………………………………………………………………………
26
……………………………………………………..…………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………..…………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………..…………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………..…………………………………………………………………………………………………… Handtekening praktijkopleider/werkbegeleider
Deel 2: Beoordelingsformulier basisstage 2
In te vullen door stagedocent
Uit presentielijst basisstage 2 blijkt dat er 480 uur stage is gelopen
voldaan/ niet voldaan
Logboek is ingevuld.
voldaan/ niet voldaan
De reflectiegesprekken hebben plaatsgevonden.
voldaan/ niet voldaan
Een goedgekeurd stageleerplan is aanwezig.
voldaan/ niet voldaan
Een tussentijdse beoordeling is aanwezig.
voldaan/ niet voldaan
Een door de stagiair ingevulde beoordeling is aanwezig.
voldaan/ niet voldaan
Beroepsproduct casestudy is met een voldoende afgerond
voldaan/ niet voldaan
Beroepsproduct beoordeling interventie middels EBP is met een voldoende afgerond
voldaan/ niet voldaan
Eindbeoordeling door de stagedocent:
Naam stagiair:……………………………………………..
Resultaat basisstage 2*:…………
Naam stagedocent:…………………………………………
Handtekening:
……………………….
Datum:………… Eventuele toelichting op de beoordeling: …………………………………………………………….. (naam stagiair) ………………………………………………………………………………………………………..………………………………………………… ……………………………………………………..…………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………..…………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………..…………………………………………………………………………………………………… *
Indien één of meerdere competenties niet voldoende zijn, wordt het laagst gescoorde resultaat als eindresultaat van de stage ingevoerd.
27
Indien de competenties met een voldoende worden beoordeeld én de attitude is eveneens met een voldoende beoordeeld, wordt de eindscore competenties als eindresultaat van de stage ingevoerd
Indien de attitude <5,5 is, wordt dit cijfer ingevoerd als eindbeoordeling van de stage.
28
Bijlage 2: Hulpmiddel voor de criteria 1.1 -
Betrokkenheid tonen voor de patiënt en zijn situatie Toont een empathische houding. Respecteert autonomie. Stimuleert een actieve deelname patiënt. Toont betrokkenheid in de ander/ leeft zich in, in de situatie van de patiënt/familie. Hanteert de afhankelijkheid van een patiënt. Hanteert de verantwoordelijkheid van een patiënt. Handelt zorgvuldig bij intimiteiten. Bewaakt eigen grenzen. Respecteert de eigen emoties en gevoelens. Houdt werk en privé gescheiden.
1.2 -
Een professionele samenwerkingsrelatie aangaan. Stemt de zorgverlening af op de behoefte van de patiënt. Neemt zo nodig de zorgverlening over van de patiënt. Signaleert verpleegproblemen, stelt samen doelen vast. Maakt samen keuzes en expliciteert deze. Stimuleert en motiveert de patiënt tot het verzamelen en verwerken van informatie. Kiest samen geschikte werkwijzen aangepast aan de behoefte van de patiënt. Maakt gebruik van diverse adviesvaardigheden. Communiceert open met een patiënt. Handelt in conflictsituaties. Hanteert omgangsvormen. Wisselt van rol of perspectief. Staat open voor andere waarden en normen.
1.3. -
Een assessment (behoeftepeiling) doen. Toont een patiënt gerichte benadering. Inventariseert de behoefte van de patiënt. Houdt rekening met de rechten en plichten van de patiënt. Zoekt naar de samenhang tussen problemen en behoefte aan verpleegkundige zorg. Scheidt relevante en irrelevante informatie. Schat de behoefte van de patiënt in. Schat evenwicht draaglast en draagkracht van de patiënt in. Gebruikt (wetenschappelijke) kennis. Hanteert professionele standaarden.
1.4 1.5 -
Principes van evidence based handelen toepassen. Gebruikt wetenschappelijke kennis en onderzoeksresultaten. Past relevante (wetenschappelijke) inzichten, concepten, theorieën toe. Past onderzoeksresultaten toe in haar werk. Kiest patiëntgerichte interventies op grond van kennis/ klinische expertise interventies. Schat in of de interventie standaard kan verlopen. Signaleert wanneer en waar aanpassingen of alternatieven noodzakelijk zijn. Gaat na welke alternatieve interventies in aanmerkingen komen. Planmatig werken. Verzamelt gegevens. Stelt aan de hand van PES verpleegproblemen op. Stelt een individueel verpleegplan op.
29
-
Monitoren van de conditie van de patiënt. Evalueert een verpleegplan.
1.6 -
Verslaglegging. Rapporteert mondeling. Rapporteert schriftelijk met inachtneming wet- en regelgeving. Presenteert ideeën op overtuigende wijze schriftelijk. Hanteert het beroepsgeheim. Respecteert de privacy/ rechten van de patiënt.
1.7a Basiszorg bieden. Helpt bij de persoonlijke verzorging. Helpt bij de opname van voeding en vocht. Helpt bij de uitscheiding. Helpt bij mobiliteitsproblemen. Bewaakt de vitale functies. Treft maatregelen om een evenwichtig slaap- en waakritme te bevorderen. Draagt zorg voor medicijngebruik. Voert basis wondverzorging uit. Treft hygiënische maatregelen. Treft veiligheidsmaatregelen. Biedt steun bij angst en onzekerheid. Ondersteunt medische therapie. Troost en biedt verlichting. Steunt emotioneel. Geeft informatie. Regelt hulpmiddelen en voorwaarden. 1.7b Geïntegreerde psychosociale zorg verlenen. Stimuleert de zorgvrager zich te uiten over wat hem bezig houdt. Sluit flexibel en respectvol aan bij de wijze waarop de patiënt omgaat met de gevolgen van de aandoening. Verantwoordt psychosociale zorgactiviteiten en legt dit vast in een verpleegplan. Schakelt zo nodig andere hulpverleners/ disciplines in. 1.7c Medisch technische zorg regelen. - Regelt overdracht medisch-technische zorg. - Handelt formele procedures af. - Organiseert hulpmiddelen. - Instrueert collega's. - Geeft uitleg aan zorgvragers. - Regelt verslaglegging en verantwoording. - Draagt zorg voor continuïteit in tijd, persoon en aanpak. 1.8 -
Morele handelingen, mentale handelingen en technische handelingen integreren. Draagt zorg voor veiligheid van de patiënt en professionals. Ondersteunt de patiënt bij onzekerheid en angst. Handelt volgens richtlijnen of protocollen. Demonstreert achtergrond kennis bij het uitvoeren van medisch-technische handelingen. Voert verpleegtechnische handelingen uit. Treft hygiënische maatregelen.
30
-
Instrueert patiënt mogelijke complicaties of negatieve gevolgen van het handelen te voorkomen en te bestrijden. Handelt zorgvuldig inzake ethische vragen en dilemma’s.
1.9 Spanningen tussen de behoeften/ belangen van de diverse patiënten hanteren. - Signaleert uiteenlopende behoeften en belangen van de individuele patiënt en een groep patiënten. - Maakt spanningen hieromtrent bespreekbaar. - Draagt oplossingsstrategieën aan. 1.10 Informatietechnologie gebruiken - Maakt gebruik van geautomatiseerde registratie- en rapportagesysteem (o.a. computerondersteuning). - Maakt gebruik van internet 2.1 Een klimaat scheppen waarin preventie kan gedijen. - Treft maatregelen voor een veilige, hygiënische en patiëntvriendelijke omgeving. - Treft maatregelen om negatieve effecten (complicaties) van onderzoek, behandeling en ziekten of aandoeningen te voorkomen. - Vertoont voorbeeldgedrag. 2.2 Op een professionele wijze prognoses geven over de risico’s die een zorgvrager loopt. - Signaleert tijdig symptomen van en reacties op ziekte, stoornis of handicap. - Interpreteert symptomen van en reacties op ziekte, stoornis of handicap - Signaleert tijdig negatieve effecten van onderzoek of behandeling. - Interpreteert negatieve effecten. van onderzoek of behandeling. - Bespreekt de complicaties of risico’s voor de zorgvrager. - Communiceert open, methodisch en effectief. 2.3 -
Gerichte keuze maken uit verschillende beïnvloedingsmethoden Stemt informatieactiviteit af op de persoon/doelgroep en zijn omgeving Stemt informatieactiviteit af op de ziekte en behandeling Inventariseert vragen van de zorgvrager en gaat daarop in Kiest met de zorgvrager voor individuele of groepsvoorlichting Kiest bewust voor schriftelijke of audiovisueel ondersteuningsmateriaal
2.4 Vroegtijdig en proactief interventies uitvoeren, zo mogelijk gebaseerd op wetenschappelijke inzichten. Observeert symptomen van stoornissen, beperkingen of handicaps. Stemt activiteiten af op de persoon en zijn omgeving. Stemt activiteiten af op de ziekte en de behandeling. Handelt proactief. Treft maatregelen ter voorkoming van hospitalisering. Houdt (wetenschappelijke) literatuur bij. 2.5 Gebruik maken van interventiemethoden die de zorgvragers stimuleren tot gewenst gedrag. - Maakt een beargumenteerde keuze voor een of meerdere interventies gericht op beïnvloeding van het gedrag dat ten grondslag ligt aan het ontstaan van het probleem.
31
-
-
Maakt gebruik van interventiemethoden die bijdragen aan groei en ontwikkeling van de zorgvrager op het gebied van het aanleren van het gewenste gedrag ter vermindering van het ontstaan van complicaties. Geeft ontslaginstructies begeleidt ook in complexe verpleegsituaties de individuele patiënt. Bij het leren omgaan met aandoeningen en beperkingen (zelfmanagement). Voert in snel wisselende situaties individuele en collectieve preventieve maatregelen toe. Is in staat zowel voor de individuele patiënt als voor een groep patiënten preventieprogramma’s op te stellen vanuit de opgedane kennis met betrekking tot preventie.
2.6 De omgeving beïnvloeden waardoor deze veiliger wordt. Maakt gebruik van interventiemethoden waardoor de omgeving van de zorgvrager veiliger wordt. Geeft instructies aan de zorgvrager en deze instructies worden opgevolgd. Vervult een voorbeeldfunctie door de wijze waarop zij zelf veilig, gezond en aangenaam werkt. 3.1 -
Voorbeeld gedrag vertonen als werker in de gezondheidszorg. Heeft een open en eerlijke houding. Staat open voor feedback. Doet aan zelfreflectie. Gaat uit van eigen kernkwaliteiten. Reflecteert met anderen op eigen en professionele normen. Kijkt en leert van rolmodellen op de afdeling.
3.2 Een situatieanalyse maken op basis waarvan besloten wordt dat GVO nodig is. - Spoort risico gedragingen en risicovolle situaties op, die het gezond bestaan van individuen bedreigen. - Spoort risico gedragingen en risicovolle situaties op, die het gezond bestaan van groepen bedreigen. - Maakt gebruik van denkpatronen, gedragingen en ervaringen van de zorgvrager. - Is alert op het verschil tussen buitenstaander en binnenstaander perspectief. 3.3 Programmatische voorlichting geven aan individu of groep, ondersteund door andere maatregelen. - Richt zich op gedragsverandering en de bestendiging daarvan. - Stemt activiteiten af op de persoon en zijn omgeving. - Stemt activiteiten af op de ziekte en de behandeling. - Inventariseert vragen van de zorgvrager en zijn naasten en gaat daarop in. - Kiest met de zorgvrager voor individuele of groepsvoorlichting. - Communiceert effectief en open. 3.4 3.5 -
De juiste media kiezen voor voorlichting en beïnvloeding. Erkent en herkent verschillen tussen professionele normen en de normen van de zorgvrager. Houdt rekening met het begripsniveau en de leerstijl van de zorgvrager. Stemt de voorlichting af op het specifieke probleem van het individu. Stemt de voorlichting af op beïnvloeding van het gedrag, dat ten grondslag ligt aan het ontstaan van het probleem. Zorgt voor schriftelijk of audiovisueel ondersteuningsmateriaal. Informatie geven op een verantwoorde manier. Is op de hoogte van de meest recente ontwikkelingen. Past de juiste didactische vaardigheden toe. Sluit aan bij de beginsituatie van de zorgvrager.
32
-
Gebruikt de juiste middelen om informatie over te dragen. Past de, in de gegeven situatie, meest geëigende evaluatiemethode toe.
3.6 Zo nodig barrières wegnemen, die het de zorgvrager moeilijk maken om inderdaad wat met de informatie te doen. - Geeft begeleiding bij de acceptatie van een advies met in achtneming van de verantwoordelijkheid en de autonomie. - Stelt samen met de zorgvrager bereikbare doelen. - Leert de zorgvrager stapsgewijs vaardigheden aan, uitgaande van kennis en vaardigheidsniveau. - Geeft emotionele begeleiding bij het in gang zetten en volhouden van de verandering. 3.7 Feitelijke informatie aan de zorgvrager verstrekken over zaken, die met onderzoek of behandeling te maken hebben. - Geeft des gevraagd schriftelijke informatie. 3.8 Op zodanige wijze instructie geven dat de zorgvrager het begrijpt en hij de instructie kan opvolgen. Inventariseert vragen van de zorgvrager en zijn naasten en gaat erop in. Communiceert open en effectief. Licht de zorgvrager op zo danige wijze in als past bij zijn bevattingsvermogen. Stemt activiteiten af op de persoon en zijn omgeving.
4.1 Rekening houden met de rechten en plichten van de zorgvrager. - Brengt de zorgvrager op de hoogte van zijn rechten en zijn plichten. - Handelt slechts nadat de zorgvrager op duidelijke wijze is geïnformeerd over voorgenomen onderzoeken, voorgestelde behandelingen, de ontwikkelingen omtrent de onderzoeken, behandelingen en de gezondheidstoestand van de zorgvrager en nadat de zorgvrager toestemming heeft gegeven voor verrichtingen ter uitvoering. - Brengt de zorgvrager op de hoogte van zijn plicht de hulpverleners naar beste weten de inlichtingen en de medewerking die deze redelijkerwijs voor het uitvoeren van de behandelingsovereenkomst behoeft. 4.2 -
Behoefte aan coördinatie inschatten. Toont een cliëntgerichte benadering. Inventariseert de behoefte van de zorgvrager. Zoekt naar de samenhang tussen het probleem en de behoefte aan zorg. Schat het evenwicht tussen draagkracht en draaglast in van de zorgvrager. Schat het evenwicht tussen draagkracht en draaglast van het gezin in. Schat de mogelijkheden aan informele zorg in. Schat de behoefte aan professionele coördinatie in.
4.4 Maatregelen treffen zodat wordt voorkomen dat de zorgvrager van het kastje naar de muur wordt gestuurd. - Schakelt op het juiste moment instellingen en personen in. - Stelt vast, op beargumenteerde wijze, welke hulp nodig is en of de verpleegkundige/ verzorgende discipline of outillage geëigend is voor de hulpvraag of een deel hiervan. - Beargumenteert de benodigde hulp aan de hand van factoren en reacties van de zorgvrager. - Beargumenteert de benodigde hulp op grond van de vastgestelde verpleegkundige diagnose. - Beargumenteert de benodigde hulp in het licht van de gewenste resultaten en interventies.
33
- Herziet zo nodig de hulpvraag wanneer zich veranderingen voordoen in de zorgvraag, in factoren in de omgeving of in de complexiteit van zorg. 4.5 Ervoor zorgen dat de juiste activiteiten op het juiste moment door de juiste personen worden verricht. - Werkt samen in interdisciplinaire netwerken. - Waarborgt de continuïteit in de zorgverlening, binnen settings en tussen settings zodat de zorgvrager een consistent programma krijgt aangeboden. - Analyseert sociale netwerken van zorgvragers en integreert deze waar mogelijk in de zorgverlening. - Behartigt de belangen van zorgvragers binnen een zorginstelling en transmuraal. - Neemt het perspectief van de zorgvrager voortdurend als uitgangspunt, waarbij zo nodig het belang van de zorgvrager wordt verduidelijkt en behartigd tegenover andere zorgverleners en/ of tegenover beleidsfunctionarissen in een organisatie. 4.6
-
Op een proactieve wijze concrete aanwijzingen geven aan zorgvragers, familieleden en zorgverleners over de mensen en middelen, die aangewend moeten worden om de zorg te realiseren. Heeft inzicht in de sociale kaart gericht op het specifieke probleem van de zorgvrager. Geeft de zorgvragers, familieleden en zorgverleners de nodige informatie betreffende sociale kaart.
4.7 Overlap in de activiteiten voorkomen. - Waarborgt de continuïteit in de zorgverlening binnen settings en tussen settings zodat een zorgvrager een consistent programma krijgt aangeboden. - Rapporteert relevante gegevens over een zorgvrager aan naasten. - Rapporteert relevante gegevens aan andere disciplines. 4.8 -
De juiste instellingen en personen op het juiste moment inschakelen. Schat de behoeften van de zorgvrager in. Schat het evenwicht tussen draagkracht en draaglast in van de zorgvrager. Schat het evenwicht tussen draagkracht en draaglast in van het gezin. Schat de mogelijkheden van informele zorg in. Schat de behoefte aan professionele coördinatie in.
7.5 Verpleegmodellen toepassen. - Gebruikt bestaande theorieën en verpleegmodellen. - Past relevante wetenschappelijke inzichten, concepten en theorieën toe. 10.3 Feedback ontvangen en geven op gedrag en gevoelens. - Luistert en reageert open, actief en reflectief. - Gebruikt geaccepteerde werkopdrachten als uitgangspunt voor feedback. - Geeft kritiek. - Maakt eigen werkwijze en beroepshouding bespreekbaar. - Hanteert feedback, waardering en kritiek. - Maakt gesignaleerde problemen of leerpunten bespreekbaar. - Stimuleert de ander zich te uiten over waarnemingen en gevoelens. 10.4 Een voorbeeldrol vervullen. Werkt binnen de formele interne afspraken. Werkt binnen de formele externe afspraken. Geeft blijk van kennis.
34
-
Werkt probleemoplossend. Werkt probleemverkennend. Levert een positieve bijdrage aan de sfeer in het team. Handelt zorgvuldig in conflictsituaties. Werkt samen met collega’s. Toont respect voor de levensbeschouwelijke en culturele achtergronden van collega’s. Brengt eigen mening en wensen naar voren. Houdt werk en privé gescheiden. Hanteert het beroepsgeheim. Voorkomt machtsmisbruik. Handelt zorgvuldig inzake ethische vragen en dilemma’s. Draagt verantwoordelijkheid voor eigen taken. Bewaakt eigen grenzen. Respecteert eigen emoties en gevoelens.
10.5 Reflecteren op eigen individueel en groepsgedrag. Organiseert en leidt intervisie- of reflectiebijeenkomsten. Reflecteert met anderen op eigen en professionele normen. Reflecteert op eigen individueel gedrag in groepen. Staat open voor feedback. Gaat uit van eigen kernkwaliteiten. 11.1 Zich identificeren met de waarden van het beroep. Maakt zich de waarden van het beroep eigen. Maakt de beroepswaarden in de organisatie bespreekbaar. Communiceert open over de beroepswaarden en onderbouwt dit met argumenten. 11.2 De beroepswaarden in de dagelijkse praktijk uitdragen. - Maakt zich de beroepswaarden in de dagelijkse praktijk eigen. - Draagt de beroepswaarden tijdens het functioneren in de organisatie uit. - Toont zorgzaamheid in contact met de patiënt. - Respecteert privacy en autonomie. - Handelt onbaatzuchtig in de patiëntenzorg. - Treedt anderen tegemoet zoals zij zelf tegemoet getreden wil worden. 11.4 Concreet maken van wet- en regelgeving in de beroepspraktijk en beroepsontwikkeling. Gebruikt kennis van wet- en regelgeving in de praktijk. Houdt eigen bekwaamheid met betrekking tot wet- en regelgeving op peil. Handelt volgens de wettelijke eisen en regelingen. Stemt huidige wet- en regelgeving af op de beroepspraktijk en beroepsontwikkeling. Vertaalt problemen op het gebied van zorgparticipatie en ethiek bij de zorgvrager in beleid.
12. 1 Een levenslange leerhouding ontwikkelen en uitdragen. Is leergierig. Neemt initiatief om nieuwe handelingen te leren. Stimuleert leren. Luistert open, actief en reflectief en reageert op de ander. Staat open voor leermogelijkheden. 12. 2 Zelf leermogelijkheden zien en gebruiken.
35
-
Houdt vakliteratuur bij. Bespreekt vakliteratuur met collegae. Neemt deel aan werkgroepen of projectgroepen. Neemt deel aan intervisie- of reflectiebijeenkomsten. Voldoet aan de wettelijke eisen en regelingen.
12.6 Vakliteratuur bijhouden en deze bespreken in de praktijk. - Houdt vakliteratuur bij. - Bespreekt vakliteratuur op afdelingsniveau. 12.7 Bijscholingen volgen en geven. - Maakt een beginanalyse van de deelnemers. - Gebruikt didactische principes. - Gebruikt onderwijsleermateriaal. - Hanteert leerpsychologische aspecten. - Gebruikt principes van ervaringsleren. - Gebruikt audiovisueel materiaal. - Past principes van evaluatie toe. - Houdt medisch-technische vaardigheden op het vereiste niveau. - Bezoekt instructiebijeenkomsten en bijscholingen.
36
Bijlage 3: Verpleegtechnische vaardigheden 1e en 2e jaar Stage 1a – verpleegtechnische vaardigheden -
Maatregelen treffen ter bescherming van de eigen veiligheid. De regels en procedures m.b.t. hygiëne, isolatiemaatregelen. Handen wassen en desinfecteren Isolatiekleding aan- en uittrekken
-
Hulp bieden bij de persoonlijke verzorging. Een cliënt met bewegingsbeperking aan- en uitkleden Het aan- en uitkleden van een immobiele cliënt door twee verpleegkundigen Een bed opmaken en plaatsen van een dekenboog Een volwassen cliënt op bed wassen Het hoofdhaar van een bedlegerige cliënt borstelen en kammen De haren van een bedlegerige cliënt wassen De baard scheren – nat en elektrisch Nagelverzorging aan handen en voeten Verzorging van het gebit Verzorging van de gebitsprothese en de mond Hulpmiddelen
-
Helpen bij mobiliteitsproblematiek en ondersteunen bij het verplaatsen en/of tillen van een patiënt. Hogerop plaatsen m.b.v. de papegaai Gebruik van een glijzeil Kantel, rol en schuiftechnieken, nodig om de zorgvrager te verplaatsen. Therapeutische bed houdingen Ondersteunen bij het bengelen Ondersteunen bij het in- en uit bed plaatsen Gebruik van hulpmiddelen bij het lopen
-
Helpen bij de opname van voeding en vocht Het serveren en assisteren van de maaltijd op bed en aan tafel Het invullen van de vochtbalans Screening slikstoornis Begeleiden bij slikstoornis: eten van dik vloeibare voeding
-
Helpen bij uitscheiding Het geven van een po in bed Het aanbrengen van een condoomkatheter Het legen en verwisselen van een urinezak Maken van een bladderscan
37
Vanaf Stage 1b - verpleegtechnische vaardigheden -
Maatregelen treffen ter bescherming van de eigen veiligheid. De regels en procedures m.b.t. hygiëne, isolatiemaatregelen en het steriel werken toepassen. Handen wassen en desinfecteren Isolatiekleding aan- en uittrekken
-
Hulp bieden bij de persoonlijke verzorging. Een cliënt met bewegingsbeperking aan- en uitkleden Het aan- en uitkleden van een immobiele cliënt door twee verpleegkundigen Een bed opmaken en plaatsen van een dekenboog Een volwassen cliënt op bed wassen Het hoofdhaar van een bedlegerige cliënt borstelen en kammen De haren van een bedlegerige cliënt wassen De baard scheren – nat en elektrisch Nagelverzorging aan handen en voeten Verzorging van het gebit Verzorging van de gebitsprothese en de mond Hulpmiddelen
-
Helpen bij mobiliteitsproblematiek en ondersteunen bij het verplaatsen en/of tillen van een patiënt. Hogerop plaatsen m.b.v. de papegaai Gebruik van een glijzeil Kantel, rol en schuiftechnieken, nodig om de zorgvrager te verplaatsen. Therapeutische bedhoudingen Ondersteunen bij het bengelen Transfers bij cliënten met halfzijdige verlamming Gebruik van hulpmiddelen bij het lopen Transfer m.b.v. een actieve/passieve lift
-
Het observeren van de vitale functies Meten van de polsslag Meten van de bloeddruk Opnemen van de temperatuur Meten van de ademhaling Capillaire refill bepalen Het invullen van de temperatuurlijst Afnemen van de EMV score
-
Helpen bij de opname van voeding en vocht en verzamelen van gegevens over de voedingstoestand Het serveren en assisteren van de maaltijd op bed en aan tafel Het invullen van de vochtbalans screening slikstoornis begeleiden bij slikstoornis: het eten van dik vloeibare voeding
38
-
Helpen bij uitscheiding Het geven van een po bed Het aanbrengen van een condoomkatheter Het legen en verwisselen van een urinezak Maken van een bladderscan
-
Zwachtelen en Immobilisatie Zwachtelen van stompe lichaamsdelen Zwachtelen van conische lichaamsdelen Zwachtelen van scharnierende lichaamsdelen Zwachtelen van lichaamsdelen met gelijke omtrek Aantrekken van een steunkous Aanbrengen van een mitella en sling
2e jaars - verpleegtechnische vaardigheden -
Maatregelen treffen ter bescherming van de eigen veiligheid. Omgaan met steriele materialen Aan en uittrekken van steriele handschoenen
-
Het bewaken van de vitale functies ABCDE methodiek toepassen Eerste hulp bij uitwendig bloedverlies Reanimatie en AED Tracheastomie verzorgen Mond en keelzorg
-
Medicijnen toedienen Toedienen van medicatie algemeen Toedienen van oordruppels Toedienen van oogdruppels Toedienen van oogzalf Toedienen van neusspray Aanbrengen van vaginale gel
-
Inhaleren Dosis aërosol met voorkamer Dosis aërosol zonder voorkamer
-
Enteraal toedienen Enteraal toedienen: oraal Enteraal toedienen: rectaal Enteraal toedienen: via maagsonde
39
-
Injecteren Toedienen van een subcutane injectie Toedienen van een intramusculaire injectie Instellen van de insulinepen Bloedsuiker controle afnemen
-
Zuurstof toedienen
-
Helpen bij de opname van voeding en vocht Inbrengen en verwijderen van een maagsonde Het geven van sondevoeding via de sonde en via de PEG Het verzorgen van een PEG katheter
-
Wondverzorging toepassen Rode, gele en zwarte wond verzorgen Hechtingen verwijderen Compressief zwachtelen
-
Helpen bij de uitscheiding Het inbrengen van een eenmalige en verblijfskatheter bij een man Het inbrengen van een eenmalige en verblijfskatheter bij een vrouw Het verwijderen van een katheter Het verzorgen en verwisselen van een suprapubische katheter Het verzorgen van een stoma met een tweedelig systeem
-
Infusie Klaarmaken en vullen van het toedieningssysteem Assisteren bij het inbrengen van een perifere i.v. canule Het verwijderen van de perifeer i.v. canule Venapunctie uitvoeren Het toedienen van medicatie via de driewegkraan Het toedienen van medicatie via een zij-infuus Medicatie toedienen volgens voorgeschreven snelheid via de spuitpomp De infuuspomp instellen op voorgeschreven snelheid. Oplossen van medicatie Uitrekenen van medicatie
-
Diagnosticeren van pijn en interventies toepassen om pijn te bestrijden Pijn meten met behulp van NRS Afnemen van een pijnanamnese Instructie en begeleiding PCA pomp Pijnbestrijding epiduraal Voorlichting over postoperatieve pijnbestrijding Informatie over bepalen pijnscore
40
Bijlage 4: Sociale vaardigheden Voor Stage 1a: -
Hanteren elementaire sociale vaardigheden:
Contact maken Waarnemen en interpreteren Verbaal en non-verbaal gedrag Vragen en doorvragen Luisteren en luisterhouding Samenvatten en parafraseren
Voor Stage 1b: -
Hanteren elementaire sociale vaardigheden:
Contact maken Waarnemen en interpreteren Verbaal en non-verbaal gedrag Vragen en doorvragen Luisteren en luisterhouding Samenvatten en parafraseren Feedback geven en ontvangen Omgaan met emoties Mening geven Assertiviteit
Voor stage 2: Het hulpverlenend gesprek is in het eerste leerjaar na de stage 1a en 1b aan de orde geweest: Het bestaat uit de volgende fasen: 1 openstaan In de eerste fase wordt contact gelegd. De cliënt wordt op zijn gemak gesteld; doelen, werkwijze, behoeften en wederzijdse verwachtingen besproken. De verpleegkundig houdt een social talk, zet luistervaardigheden in en toont een empathische houding. 2 de exploratiefase In de exploratieve fase staat het verhaal van de cliënt centraal. De hulpvraag van de cliënt wordt verkend en erkend en een vertrouwensrelatie opgebouwd. De cliënt wordt gestimuleerd zich te uiten. In deze fase worden de basisvoorwaarden voor hulpverlening gelegd: cliënt wordt zich meer bewust van en krijgt meer inzicht in zijn situatie, problemen en hulpvragen en wordt gemotiveerd tot verandering of hulp. De verpleegkundige maakt in deze fase intensief gebruik van elementaire sociale vaardigheden: contact maken, concretiseren, actief luisteren, aandacht geven, non-verbaal volgen, accuraat verbaal volgen, gebruik maken van stiltes, parafraseren van de inhoud, reflecteren van gevoelens, samenvatten, vragen stellen en afsluiten.
41
3 de verdiepingsfase In de verdiepingsfase vindt verdieping van de problematiek en het probleembewustzijn van de cliënt plaats. De samenwerkingsrelatie wordt intensiever. De verpleegkundige is directer, probleemgericht en zo nodig confronterend. Vaardigheden die het probleem nuanceren worden nu ook van belang. 4 de actiefase In de actiefase worden de problemen behandeld met het doel de klachten en/of symptomen te doen verdwijnen, dan wel de klachten te leren accepteren en hanteren. De verpleegkundige zet vaardigheden in om doelen te stellen, gedrag te veranderen of problemen op te lossen. En ook voor het beëindigen van het contact. In deze course vindt eerst een introductie van het basis gespreksmodel plaats. De verschillende fasen van het gesprek worden aanvankelijk geoefend aan de hand van uitgereikte casussen. Op basis inzicht, vaardigheden en ervaringen met het voeren van gesprekken ontwikkelt de student zelf casussen die in de training worden geoefend. In het eerste semester van het tweede leerjaar zijn een aantal gesprekken met een specifiek karakter aan de orde geweest: 1 het intake- of opname gesprek 2 het voorlichtingsgesprek 3 het adviesgesprek 4 het slechtnieuwsgesprek
42
Bijlage 5: Reflecteren volgens Korthagen Reflectie cyclus van Korthagen Figuur 1 Alternatieven ontwikkelen en daaruit kiezen
4
Bewustwording van essentiële aspecten
5 1
3
Uitproberen
Handelen / ervaring
2 Terugblikken
Figuur 2 ALLE VOORGAANDE VAARDIGHEDEN+ HELPEN BEDENKEN VAN OPLOSSINGEN EN HET MAKEN VAN EEN KEUZE
4
evt. apart leerprogramma
alternatieven ontwikkelen en daaruit kiezen formuleren van ACCEPTATIE uitproberen essentiële EMPATHIE aspecten handelen ECHTHEID (ervaring CONCREETHEID opdoen) CONFRONTEREN GENERALISEREN HIER-EN-NU terugblikken GEBRUIKEN HELPEN EXPLICITEREN
3
5 1
ZORGEN VOOR CONTINUERING VAN HET LEERPROCES HELPEN BIJ HET CREEREN VAN EEN GESCHIKTE ERVARING
2
ACCEPTATIE EMPATHIE ECHTHEID CONCREETHEID
43
Reflectie vragen behorende bij fasen uit de cyclus van Korthagen: Fase 5 van de vorige keer = fase 1 van deze keer Wat wilde ik bereiken Waar wilde ik op letten Wat wilde ik uitproberen Fase 2: terugblikken Wat gebeurde er concreet? - wat zag ik - wat deed ik - wat dacht ik - wat voelde ik Fase 3: bewustwording van essentiële aspecten Hoe hangen de antwoorden op de vorige vragen met elkaar samen? Wat betekent dat nu voor mij? Wat is dus het probleem (of de positieve ontdekking)? Fase 4: alternatieven. Welke alternatieven zie ik? (oplossingen of manieren om gebruik te maken van mijn ontdekking) Welke voor- en nadelen hebben die? Wat neem ik me nu voor, voor de volgende keer?
44
Bijlage 6: Presentielijst basisstage 2 Instelling Praktijkleerplaats/afdeling
Weeknummer
: :
Aantal uren aanwezig op de stageafdeling
Stagiair : Datum :
Reden van eventueel verzuim
Het totaal van kolom 2 moet 480 uur zijn.
Handtekening stagiair: ………………………………………………… Handtekening praktijkopleider/ werkbegeleider …………………………………………………. Handtekening stagedocent: …………………………….……………………
45
Bijlage 7: Beoordelingsformulier stageleerplan Naam stagiair
: ………………………….
Studentennummer
: ………………………….
Naam instelling
: ………………………….
Afdeling
: ………………………….
Naam praktijkopleider
: ………………………….
Naam werkbegeleider
: ………………………….
Naam stagedocent
: ………………………….
Stageperiode van
: ………….. tot en met …………
Het stageleerplan en de werkplanning zijn haalbaar op de stageplaats. Datum: …………………………..
Handtekening(en) praktijkopleider/werkbegeleider:
………………………………………
Het inhoudsniveau van het stageleerplan sluit aan bij het te behalen AD niveau. Datum: …………………………..
Handtekening stagedocent:
…………………………………………
1*
doorhalen wat niet van toepassing is.
46
Bijlage 8: Beschrijving en beoordeling beroepsproduct 2, de Casestudy In deze opdracht analyseert en onderbouwt de student de totale verpleegkundige zorg aan één specifieke patiënt/cliënt tijdens basisstage 2. De opdracht omvat het uitvoeren van een casestudy, waarbij je in samenspraak met de werkbegeleider een zorgvrager selecteert. In een verslag wordt beschreven hoe de zorg voor de zorgvrager wordt vastgesteld, gepland, uitgevoerd en geëvalueerd.
Werkwijze Kies in overleg met je begeleider een zorgvrager waarover je de casestudy gaat schrijven. Afhankelijk van de situatie en/of afdelingsprocedures dient ook de toestemming van de zorgvrager gevraagd te worden. De opdracht moet individueel gemaakt worden. Het verslag: moet uitgewerkt worden volgens de fases van het verpleegkundig proces; bevat een verpleegplan dat via een classificatiesysteem leidt tot diagnoses van de zorgvragen (b.v. Gordon) omvat minimaal 4 en maximaal 7 dagen dient geschreven te worden volgens onderstaande criteria. Inhoudelijke criteria: 1
Het verslag bevat een inleiding waarin o.a. beschreven wordt: Het doel van het schrijven van de casestudy De opbouw van het plan en de verantwoording De tijdsduur van het beschreven zorgproces Een casusbeschrijving van de patiënt.
2
De anamnese Hierin verzamel je systematisch en doelgericht gegevens om de verpleegkundige behoeften van de zorgvrager in kaart te brengen. Hierna volgt er een clustering volgens het classificatiesysteem van Gordon.
3
De verpleegkundige diagnoses en het ziektebeeld van de patiënt. In dit onderdeel worden minimaal drie verpleegkundige diagnoses beschreven. De beschrijving van de verpleegkundige diagnostiek is methodisch uitgewerkt. Beschrijf ook het ziektebeeld van de patiënt. De planning van zorg wordt beschreven De planningsfase binnen het verpleegproces omvat twee elementen: Doelbepaling of resultaatbepaling Het formuleren van doelstellingen/ resultaten. De formulering vindt volgens SMART criteria plaats. Strategiebepaling Het omschrijven van de zorgverlening die noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken (interventies). Onderbouw je keuzes middels bronnen.
4
De uitvoering van zorg
47
In deze paragraaf wordt beschreven hoe de verpleegkundige zorg is verlopen en wat jouw bijdrage hierin is geweest. Beschrijf uit welke acties de toegepaste interventies hebben bestaan. 5 De evaluatie van zorg In deze paragraaf wordt aangegeven in hoeverre de verpleegkundige resultaten zijn behaald en wat de eventuele aanpassingen zijn (geweest).
De rapportagetechnische criteria: De rapportage-technische criteria zijn in overeenstemming met het document ‘richtlijnen voor een verslag’ van de Bacheloropleiding Verpleegkunde (bijlage 10). De beoordeling en herkansing Lever het verslag uiterlijk tien werkdagen voor het beëindigen van de stage in bij de stagedocent in via de docentenbalie van de vld. De praktijkopleider geeft een digitale verklaring dat de casestudy op waarheid is gebaseerd. Dit moet gebeuren voordat het verslag bij de stagedocent ter beoordeling ingeleverd wordt. De stagedocent beoordeelt het verslag conform de criteria in bijlage 9 op de inhoudelijke en rapportagetechnische punten. Het verslag wordt voorzien van beoordeling en digitale feedback teruggegeven. Na de beoordeling is inzage en nabespreking mogelijk. Hiervoor moet de stagiair binnen twee weken na de publicatie van het resultaat een afspraak maken. Wanneer het verslag met “onvoldoende” beoordeeld wordt, moet het nieuwe verslag binnen 15 werkdagen na publicatie van de beoordeling ingeleverd worden. Indien het verslag voor de tweede keer met “onvoldoende” wordt beoordeeld of indien het herschrijven, een nieuwe praktijksituatie vraagt wordt de opdracht in de volgende stage opnieuw uitgevoerd.
48
Beoordelingsformulier Beroepsproduct 2: Casestudy Naam: Studentnummer: Schooljaar 20… – 20... Naam docent: Datum beoordeling: Item
Beoordeling (1-10)
0. Vormcriteria (punten x2) Het verslag (inclusief bronnen, tabellen en grafieken) is opgesteld conform het document ‘richtlijnen voor een verslag’ van de Bacheloropleiding Verpleegkunde. Het doel en de opbouw van het verslag zijn duidelijk geformuleerd. 1. Inleiding Het verslag bevat een inleiding waarin o.a. beschreven wordt: Het doel van het schrijven van de casestudy. De opbouw van het plan en de verantwoording. De tijdsduur van het beschreven zorgproces en de casusbeschrijving van de patiënt. (max 1 A4) 2. Anamnese Aangegeven staat hoe de zorgvraag systematisch en doelgericht is afgenomen. Clustering volgens het classificatiesysteem van Gordon. (max 3 A4) 3. Verpleegkundige diagnoses en het ziektebeeld (punten x 4) De verpleegkundige diagnoses, resultaten en interventies staan in een door stagiair aangegeven methode beschreven. Het ziektebeeld van de patiënt wordt beschreven. Planning van zorg wordt beschreven en omvat de doelbepaling /
resultaatbepaling (SMART) en de strategiebepaling (interventies) onderbouwd met relevante bronnen. (totaal max 3 A4) 4. Uitvoering van zorg Duidelijke en concrete beschrijving van de uitvoering van de verpleegkundige zorg. Inclusief hoe de verpleegkundige zorg is verlopen en wat de eigen
bijdrage hierin is geweest en uit welke acties de toegepaste interventies hebben bestaan. (max 3 A4) 5. Evaluatie van zorg Beschreven staat in hoeverre de verpleegkundige resultaten zijn behaald en
in hoeverre de verpleegkundige resultaten zijn behaald en wat de eventuele aanpassingen zijn (geweest). (max 1 A4) Subtotaal Totaalscore (=subtotaal / 10)
49
Bijlage 9: Opdracht en beoordeling beroepsproduct 3, beoordelen verpleegkundige interventie middels EBP Kies in overleg met je begeleider één specifieke interventie die verpleegkundigen regelmatig uitvoeren op de stage-afdeling. Je analyseert de interventie met behulp van een PICO uit de EBPmethodiek vanuit de pijler recente theoretische en wetenschappelijk bronnen. Zoek naar actuele informatie over de interventie in vier bronnen (resultaten van onderzoeken). Probeer literatuur te vinden die in de hiërarchie van evidence in een zo hoog mogelijk niveau past. 1. Beschrijving Interventie Beschrijf kort de interventie die de aanleiding is voor je klinische vraag en hoe deze interventie op de stage-afdeling wordt uitgevoerd. 2. Definieer de vraag in de vorm van een PICO Hier wordt achtereenvolgens de Patiënten situatie, de Interventie, de Co-interventie (niet verplicht) en de gewenste Outcome beschreven. 3. Zoekstrategie Beschrijf de verantwoording van het zoeken naar informatie (welke acties je ondernomen hebt om de informatie over de gekozen interventie te verkrijgen). B.v.: met welke “zoekwoorden” heb je gezocht, welke zoekprogramma’s heb je gebruikt, van welke tijdschriften en boeken heb je de indexen geraadpleegd en met welke betrokkenen heb je gesproken? Maak hierbij gebruik van een zoekboom. 4. Het antwoord op de vraag Aan de hand van minimaal vier wetenschappelijke artikelen wordt de manier waarop de gekozen interventie op de stage-afdeling wordt uitgevoerd beoordeeld. 5. Conclusie Beschrijf de uiteindelijke conclusie. Vind je dat je voor de afdeling nieuwe kennis aan het onderwerp heb toegevoegd? 6. Bronnenoverzicht Een overzicht met literatuurlijst, bronnen op internet, etc. De gebruikte bronnen, tabellen en grafieken worden weergegeven conform de APA richtlijn. De rapportage-technische criteria De rapportage-technische criteria zijn in overeenstemming met het document ‘richtlijnen voor een verslag’ van de Bacheloropleiding Verpleegkunde (bijlage 12). Het verslag omvat maximaal vier A4’s.
50
Beoordelingsformulier beroepsproduct 3: beoordelen interventie middels Evidence Based Practice Naam: Studentnummer: Schooljaar 20… – 20... Naam docent: Datum beoordeling: Item
Beoordeling (1-10)
1. Beschrijving Interventie De interventie is gedetailleerd en specifiek beschreven. Van belang hierbij is dat duidelijk is om welke interventie het gaat. 2. PICO is compleet omschreven (punten x 2) Alle onderdelen van de PICO (behalve de co-interventie, dit is optioneel) zijn gedetailleerd en specifiek beschreven. De relatie tussen interventie, probleem en outcome staan helder en consistent beschreven. 3. Zoekstrategie Duidelijke verantwoording van gebruikte zoekwoorden, in-exclusiecriteria, databases en andere initiatieven om informatie te verzamelen. Zoekboom wordt gebruikt. 4. Antwoord op vraag & conclusie (punten x 4) Antwoord wordt onderbouwd door een feitelijke samenvatting van de bevindingen uit de geselecteerde artikelen, waarna een conclusie wordt beschreven. 5. Vormcriteria / Bronnenoverzicht (punten x 2) Het verslag is opgesteld conform het document ‘richtlijnen voor een verslag’ van de Bacheloropleiding Verpleegkunde. Bronnen, tabellen en grafieken zijn opgesteld conform de APA richtlijn.
….. x2=
….. x4=
….. x2=
Subtotaal
Totaalscore (= subtotaal / 10)
51
Bijlage 10: Richtlijnen voor een verslag Gebaseerd op: Steehouder, M., Jansen, C., Maat, K., van der Staak, J., de Vet, D., Witteveen, M., Woudstra E., (2006) Leren communiceren. Groningen/Houten, Wolters-Noordhoff
1. Omslag en titelpagina De titelpagina bevat de titel en eventuele ondertitel van het verslag, de naam van de school, de studierichting, de naam van de student(en) en studentnummer(s), jaar en datum. Alleen bij een omvangrijk rapport of werkstuk (bijv. de eindscriptie) wordt een omslag èn titelpagina gemaakt. 2. Voorwoord Het voorwoord is bedoeld voor een persoonlijk element, motivatie ed. Verder is het de beste plaats voor een dankwoord. 3. Inhoudsopgave De inhoudsopgave bevat de titels van de hoofdstukken en de paragrafen en de overige relevante onderdelen met vermelding van bladzijden. Alleen de beginbladzijden vermelden. 4. Inleiding De inleiding heeft een structurerende functie. Met name bij langere teksten met meerdere hoofdstukken of paragrafen, bevat de inleiding de volgende onderdelen: a. een opening met de aanleiding of achtergrondinformatie; b. de doelstelling en probleemstelling; c. een leeswijzer. 5. Hoofddeel Logischerwijs bevat dit deel de hoofdtekst, afhankelijk van het soort verslag (essay, onderzoeksrapport, recensie etc) kan dit deel uit meerdere hoofdstukken bestaan. Bijvoorbeeld: - een weergave van de literatuurstudie; - de gevolgde opzet (methoden); - verslaglegging van de uitvoering; - weergave van de resultaten; - de discussie over de resultaten en de confrontatie met de literatuurstudie; - de conclusies en aanbevelingen. Ieder hoofdstuk begint met een klein stukje inleidende tekst waar het hoofdstuk over gaat (alleen bij hoofdstukken met meerdere paragrafen en meer dan twee pagina´s). 6. Literatuurverwijzingen in de lopende tekst en literatuurlijst Zodra in het verslag literatuur (boeken, tijdschriftartikelen, websites ed.) wordt geciteerd, geparafraseerd (in eigen woorden samenvatten) of wordt gebruikt ter onderbouwing, moet de bron in de lopende tekst opgenomen worden. Vervolgens wordt de literatuur/de bron waarnaar in de lopende tekst is verwezen opgenomen in een literatuurlijst (bibliografie). Om uniformiteit in de literatuurreferenties te verkrijgen worden de richtlijnen van de American Psychological Association (APA) gevolgd.
52
Uitgebreide informatie hierover kun je vinden op diverse websites zoals: http://drcwww.uvt.nl/its/voorlichting/handleidingen/bibliotheek/apa.pdf www.rug.nl/noordster/schriftelijkevaardigheden/voorstudenten/bronliteratuurgebruik/verwijssyste men http://ommat.library.uu.nl/bewaren/litverwijzendigitalebronnen.html 7. Bijlagen (appendix – appendices) Bijlagen bevatten ondersteunende en aanvullende informatie. Het verslag zelf moet ook zonder bijlagen goed te begrijpen zijn. Bijlagen nummeren en opnemen in de inhoudsopgave. 8. Overig
Pagina’s nummeren, behalve titelpagina
Nieuwe alinea inspringen of regel wit. Vermijd alinea’s van één regel.
Illustraties (tabellen, figuren) moeten voorzien zijn van een onderschrift, een nummer en zonodig van bronvermelding;
Let op leesbaar en correct taalgebruik. Alleen het gebruik van de spellingscontrole van WORD is vaak niet genoeg! Bijvoorbeeld voor het juiste gebruik van werkwoordstijden heb je niets aan de spellingscontrole.
Een afkorting de eerste keer altijd voluit schrijven met de afkorting tussen haakjes. Bijvoorbeeld: Hogeschool Zeeland (HZ). In de rest van je tekst kun je vervolgens de afkorting gebruiken.
Zorg voor afwisseling in de lengte van zinnen. Daardoor wordt de leesbaarheid verhoogd.
Gebruik een zakelijke stijl, vermijd ‘ik’, ‘wij’ of ‘je’-gebruik (dit geldt niet voor reflectie- en stageverslagen).
Maak gebruik van naslagwerken, handboeken en websites voor het maken van een verslag en correct taalgebruik. Voorbeelden: Steehouder, M., Jansen, C., maat, K., van der Staak, J., de Vet, D., Witteveen, M., Woudstra E., (2006) Leren communiceren. Groningen/Houten, Wolters-Noordhoff http://woordenlijst.org/ (website van de Nederlandse Taalunie)
Gebruik de hiernavolgende checklist om te beoordelen of je verslag voldoet aan de door de opleiding gestelde eisen.
53
Checklist verslag, artikel, rapport etc.
Checklist
Ja/nee + evt. opmerkingen1
Titelpagina en inhoudsopgave
Is de titel correct (of te wel: dekt de titel de lading)?
Zijn alle relevante gegevens vermeld op de titelpagina?
Klopt de inhoudsopgave met het verslag?
Zijn de pagina´s genummerd?
Voorwoord
Bevat die elementen waar een voorwoord voor bedoeld is?
Inleiding
Bevat de inleiding een opening met de aanleiding en/of achtergrondinformatie?
Bevat de inleiding de probleemstelling/centrale onderzoeksvraag en doelstelling?
Bevat de inleiding een leeswijzer?
Bevat de inleiding teveel details?
Inhoud
Bevat de hoofdtekst de juiste hoofdstukken(structuur) gezien de doelstelling van het verslag?
Worden er argumenten gebruikt, onderbouwd door literatuur?
54
Is de inhoud begrijpelijk voor de doelgroep?
Worden er auteursrechten geschonden?
Bevat de conclusie overbodige herhaling van informatie?
Wordt in de conclusie nieuwe informatie geïntroduceerd?
Indeling en vormgeving
Is de opbouw van het verslag logisch?
Zijn er voldoende kopjes en subkopjes?
Zijn de alinea's niet te lang of te kort?
Ziet het verslag er netjes en overzichtelijk uit ?
Taalgebruik
Bevat het artikel typfouten of spellingsfouten?
Klopt de grammatica?
Bevat het artikel te lange of te korte zinnen?
Worden moeilijke begrippen toegelicht?
Afbeeldingen(figuren, schema´s ed.)
Zijn er voldoende afbeeldingen?
55
Zijn alle afbeeldingen relevant voor het artikel?
Geven de onderschriften een goede toelichting op de afbeeldingen?
Zijn de afbeeldingen juist geplaatst?
Is de auteursrechtelijke status van de afbeeldingen in orde?
Overzichten en tabellen
Bevat het artikel teveel opsommingen?
Worden opsommingen in tabelvorm weergegeven?
Is de betekenis van de tabellen duidelijk?
Is de vormgeving van de tabellen in orde?
Bronnen, referenties en voetnoten
Zijn de bronnen, referenties en/of voetnoten overzichtelijk weergegeven?
Is er bronvermelding bij alle citaten, parafrasen en mogelijk controversiële beweringen?
Is de literatuurlijst compleet en opgesteld volgens de American Psychological Association (APA) ?
1
Alleen die onderdelen die relevant zijn beoordelen, dit is afhankelijk van het type verslag of van de opdracht.
56