SPECIFIEKE OMGEVINGSANALYSE VOOR ONDERWIJS EN VORMING TASK FORCE BRUSSEL, 2011 Het doel van deze omgevingsanalyse is een beschrijving te geven van de specifieke Brusselse situatie en in het bijzonder van het Vlaamse onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.1 In 2007 organiseerde het departement Onderwijs en Vorming van de Vlaamse Gemeenschap (VG), in samenwerking met de directie Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), een rondetafelconferentie over de kwaliteit van het Nederlandstalige onderwijs in Brussel. Deze omgevingsanalyse is enerzijds gebaseerd op de uitgebreide nota ‘specificiteit van het Vlaamse onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest’, die toen als achtergrondinformatie fungeerde. De nota werd aangevuld met actuele gegevens. Anderzijds worden in deze omgevingsanalyse ook gegevens opgenomen over het volwassenenonderwijs en het hoger onderwijs, die buiten het bereik vielen van de rondetafelconferentie. 1. Onderwijs 1.1. De schoolbevolking 1.1.1. Demografisch kader, gerelateerd aan het Brusselse onderwijs De (groot)stedelijke context heeft een aantal specifieke kenmerken die we in vogelvlucht even willen situeren: 1. er is een relatief groter aantal kinderen in gezinnen met een niet-westerse achtergrond anderstalig en kort- en laagopgeleid; 2. de (groot)stedelijke arbeidsmarktparadox: er zijn in de stad meer dan voldoende arbeidsplaatsen voor de eigen potentieel werkzame bevolking. Die betrekkingen worden echter in hoge mate ingenomen door de instroom van pendelaars, zodat beschikbare arbeidsplaatsen enerzijds en hoge werkloosheidsgraad anderzijds naast elkaar bestaan; 3. jonge hogeropgeleiden palmen hier en daar een buurt in (‘gentrification’), wat tot verdringingseffecten leidt. Zodra ze een stabiele arbeidssituatie hebben en aan gezinsuitbreiding doen, migreren ze vaak terug naar de periferie. Deze kenmerken komen binnen grootstedelijke contexten (Antwerpen, Brussel en Gent) meer uitgesproken naar voren dan in andere centrumsteden. Voor het onderwijs heeft dat een aantal gevolgen: -
een vorm van etnische segregatie en dualisering vanaf de basisschool. Allochtone, anderstalige en laagopgeleide ouders sturen hun kinderen wijkgebonden naar school;
-
autochtone ouders kiezen voor ‘witte’ scholen. Autochtone ouders van de Rand sturen hun kinderen minder naar onderwijsinstellingen in de grootstad;
-
in stadsdelen met een hoge concentratie van allochtonen die als thuistaal niet het Nederlands hebben, ontstaan er concentratiescholen. Twee derde van de allochtone kinderen gaat naar school in een vierde van de scholen;
-
schoolse achterstand voor de kinderen van allochtone, anderstalige en laaggeschoolde gezinnen;
-
geen optimale schoolloopbanen en voorbereiding op de arbeidsmarkt en het beroepsleven: onevenwichtige keuze voor BSO/DBSO, veel wisseling van scholen (uit- en instroom), veel uitval,
1
Als in dit document sprake is van Brussel, gaat het steeds over het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Als de stad Brussel bedoeld wordt, zal dat steeds expliciet vermeld worden.
-
gebrek aan scholing, veel ongekwalificeerde uitstroom, beperkte doorstroming naar het hoger onderwijs en dus verspilling van talenten en een negatief effect op maatschappelijk succes;
-
hoog aantal spijbelaars;
-
teloorgang van het nijverheidstechnisch onderwijs;
-
grotere problemen op het vlak van onderwijskundige organisatie en leiderschap;
-
meer vacatures vanwege de ruimere omkadering: veel leerkrachten beginnen hun loopbaan in een stedelijke context, maar verlaten die na enkele jaren.
Er zijn naast de algemene maatschappelijke evoluties in Vlaanderen en de (groot)stedelijke problematiek een aantal specifieke kenmerken van de Brusselse situatie die een specifiek Brusselbeleid rechtvaardigen. We denken aan de complexe institutionele structuur, de demografie die gekenmerkt wordt door een jonge bevolking, de sociaal-economische context die gekenmerkt wordt door dualisering, en de arbeidsmarktparadox en de snelle evoluties die zich de laatste decennia hebben voorgedaan in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs op het vlak van de culturele en talige diversiteit. 1.1.2. Cijfermatige verhouding tussen het Nederlandstalige en het Franstalige onderwijs Aangezien we niet kunnen gebruikmaken van de databanken van de Franse Gemeenschap - alleen het Rekenhof kan de door beide gemeenschappen aangereikte gegevens inzien en controleren kunnen we slechts vergelijken met de gegevens uit de (met vertraging verschijnende) jaarboeken van de Franse Gemeenschap. De volgende tabel geeft op drie momenten met een interval van vijf jaar (1997-1998, 2002-2003 en 2007-2008) de evolutie weer van het onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, opgedeeld per onderwijsniveau.
KO
LO
2
SO
Nederlandstalig onderwijs
Franstalig onderwijs
totaal Brussels Hoofdstedelijk Gewest
marktaandeel Nederlandstalig onderwijs
verhouding totaal Brussels Hoofdstedelijk Gewest t.o.v. 1997-1998
1997-1998
9304
33.093
42.397
21,94%
100%
2002-2003
10.250
34.980
45.230
22,66%
107%
2007-2008
11.286
40.430
51.716
21,82%
122%
1997-1998
11.063
66.414
77.477
14,28%
100%
2002-2003
12.792
68.575
81.367
15,72%
105%
2007-2008
14.073
69.262
83.335
16,89%
108%
1997-1998
12.091
70.163
82.254
14,70%
100%
2002-2003
12.213
72.072
84.285
14,49%
102%
13.500
3
88.918
15,18%
108%
2007-2008
75.418
Tabel 1 – Verhouding tussen Nederlandstalig en Franstalig onderwijs
1.1.3. De leerlingenpopulatie in het Brusselse Nederlandstalige basisonderwijs en secundair onderwijs 1.1.3.1. EVOLUTIE VAN DE LEERLINGENAANTALLEN De volgende figuren geven een overzicht van de evolutie van de leerlingenaantallen in het gewoon kleuteronderwijs (figuur 1), het buitengewoon kleuteronderwijs (figuur 2), het gewoon lager 2 3
deeltijds secundair onderwijs, inbegrepen vanaf 2001-2002 Bron: Statistiques 2007-2008, gewoon en buitengewoon voltijds onderwijs
onderwijs (figuur 3), het buitengewoon lager onderwijs (figuur 4), het gewoon secundair onderwijs (figuur 5) en het buitengewoon secundair onderwijs (figuur 6). De gegevens zijn gebaseerd op de leerlingendatabank van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. We geven de evolutie sinds 1991-1992 weer. Er wordt telkens een opsplitsing gemaakt tussen het aantal jongens en meisjes. In de diverse grafieken is duidelijk een stijging zichtbaar van het aantal leerlingen in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs. Grafiek 1: Aantal leerlingen in het gewoon kleuteronderwijs 14.000 12.000 10.000 J
8.000
M 6.000
T
4.000 2.000 0 19911992
19921993
19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
20042005
20052006
20062007
20072008
20082009
20092010
schooljaar
Figuur 1 - Aantal leerlingen in het gewoon kleuteronderwijs in Brussel volgens geslacht Grafiek 2: Aantal leerlingen in het buitengewoon kleuteronderwijs 160 140 120 100
J
80
M T
60 40 20 19911992
19921993
19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
20042005
20052006
20062007
20072008
20082009
20092010
schooljaar
Figuur 2 - Aantal leerlingen in het buitengewoon kleuteronderwijs in Brussel volgens geslacht Grafiek 3: Aantal leerlingen in het gewoon lager onderwijs 16.000 14.000 12.000 10.000
J
8.000
M
6.000
T
4.000 2.000 0 1991-1992 1992-1993 1993-1994 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
20042005
20052006
20062007
20072008
20082009
schooljaar
Figuur 3 - Aantal leerlingen in het gewoon lager onderwijs in Brussel volgens geslacht
20092010
Grafiek 4: Aantal leerlingen in het buitengewoon lager onderwijs 700 600 500 J
400
M
300
T
200 100 19911992
19921993
19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
20042005
20052006
20062007
20072008
20082009
20092010
schooljaar
Figuur 4 - Aantal leerlingen in het buitengewoon lager onderwijs in Brussel volgens geslacht Grafiek 5: Aantal leerlingen in het gewoon secundair onderwijs 14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000
J
2.000
M T
0 19911992
19921993
19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
20042005
20052006
20062007
20072008
20082009
20092010
schooljaar 4
Figuur 5 - Aantal leerlingen in het gewoon secundair onderwijs in Brussel volgens geslacht Grafiek 9: Aantal leerlingen in het buitengewoon secundair onderwijs 700 600 500 400 300 200 J M T
100 0 1991-1992 1992-1993 1993-1994 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
20042005
20052006
20062007
20072008
20082009
20092010
schooljaar
Figuur 6 - Aantal leerlingen in het buitengewoon secundair onderwijs in Brussel volgens geslacht
4
Als in deze tekst ‘gewoon secundair onderwijs’ gebruikt wordt, betekent dat ‘voltijds en deeltijds secundair onderwijs’, tenzij het anders aangegeven is.
De volgende tabel toont voor het gewoon lager onderwijs de verschillen tussen de onderwijsnetten. Schooljaar
Gemeenschapsonderwijs
Vrij
Gemeentelijk
1991-1992
onderwijs
onderwijs
2150
5466
1849
9465
1996-1997
2507
5444
2274
10.225
2001-2002
3032
6217
2862
12.111
2006-2007
3307
6722
3267
13.296
2009-2010
3608
6950
3506
14.064
+1458 +67,8%
+1484 +27,1%
+1657 +89,6%
+4599 +48,6%
evolutie 2009-2010 t.o.v. 1991-1992
Totaal
Tabel 2 - Evolutie van het aantal leerlingen in het gewoon lager onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, opgesplitst volgens net
Uit deze tabel valt af te leiden dat de kwantitatieve groei van de leerlingenpopulatie in absolute cijfers gelijk gespreid is over de netten: elk net groeide met zo’n 1500 leerlingen in de afgelopen twee decennia. Procentueel lopen de cijfers wel sterk uiteen door de verschillende beginsituatie in 1991-1992: een groei van 27,1% (vrij onderwijs) tot 89,6% (gemeentelijk onderwijs). De Brusselse kwantitatieve verhouding van de netten wijkt af van de verhouding in Vlaanderen. In Vlaanderen heeft het gemeenschapsonderwijs in het gewoon lager onderwijs 14,0% van de leerlingen, in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs 25,6% (2009-2010). Voor het gemeentelijk onderwijs is dat 22,8% en 24,9%. Voor het vrij gesubsidieerd onderwijs is dat 63,2% en 49,4%.
Gewoon SO
Gewoon Lager
Gewoon Kleuter
In de volgende tabellen wordt een vergelijking gemaakt van het aantal leerlingen dat school loopt in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest door de tijd, in vergelijking met enkele andere grote steden.
Antwerpen5
Gent
Vlaamse Gemeenschap
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
# op teldag 01.02.2010
21.980
10.022
251.472
11.492
# Toename 2001 - 2010
3.622
833
11.504
1.582
% Stijging 2001 - 2010
19,7%
9,1%
4,8%
16,0%
# op teldag 01.02.2010
29.658
14.237
380.197
14.064
# Toename 2001 - 2010
-202
-977
-29.126
+2.196
% Stijging 2001 - 2010
-0,7%
-6,4%
-7,1%
+18,5%
# op teldag 01.02.2010
34.782
25.900
419.304
13.576
# Toename 2001 - 2010
-1.164
+1.159
+23.044
+2.009
% Stijging 2001 - 2010
-3,2%
+4,7%
+5,5%
+17,4%
Tabel 3 - Evolutie van het aantal kleuters, leerlingen en scholieren tussen 2001 en 2010 in Antwerpen, Gent, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en heel Vlaanderen
Deze tabel toont aan dat het aantal kleuters tussen 2001 en 2010 overal toenam. In Antwerpen, Gent en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is die toename duidelijk hoger in vergelijking met de stijging 5
Als in dit document sprake is van ‘Antwerpen’, gaat het om de stad Antwerpen (inclusief haar negen districten, op basis van de NIS-code).
voor heel de Vlaamse Gemeenschap. Als we die drie steden onderling vergelijken, is de stijging het hoogst in Antwerpen (19,7%), gevolgd door Brussel (16,0%) en Gent (9,1%). Wat de evolutie van het aantal leerlingen van het gewoon lager onderwijs betreft, kunnen we vaststellen dat het aantal daalt als we de hele Vlaamse Gemeenschap bekijken. Opvallend is dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, in tegenstelling tot de andere steden, de trend niet volgt en een stijging van 18,5% vertoont van het aantal leerlingen gewoon lager onderwijs. Het aantal leerlingen gewoon secundair onderwijs ten slotte vertoont een stijging van 5,5% in de Vlaamse Gemeenschap. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest volgt die trend, maar vertoont een sterkere toename van 17,4%. 1.1.3.2. DOORSTROMING IN EN TUSSEN HET BASISONDERWIJS EN HET SECUNDAIR ONDERWIJS Door de VGC werd – op basis van de inlichtingen die de directeurs van het kleuteronderwijs aan de ouders vroegen - nagegaan of leerlingen na de derde kleuterklas doorstromen naar de bijbehorende lagere school van een Nederlandstalige school in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, naar een school in de rest van Vlaanderen, naar een Franstalige school, of dat ze de derde kleuterklas moeten overdoen (tabel 4). In tabel 5 zijn die gegevens opgenomen vanuit het oogpunt van de directeurs van de lagere school op basis van de werkelijke inschrijvingen. Grosso modo klopt het plaatje. De vrij sterke uitstroom naar het Franstalige onderwijs die er in de jaren tachtig nog was, is intussen zo goed als verdwenen. Dezelfde gegevens werden verzameld voor de overgang naar het secundair onderwijs. Gaan de leerlingen van een Nederlandstalige lagere school in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest naar een Nederlandstalige secundaire school in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, naar een school in de rest van Vlaanderen, naar een Franstalige school, of doen ze het zesde leerjaar over? In tabel 6 staan de gegevens vanuit het oogpunt van de directeurs lager onderwijs na bevraging van de ouders. Tabel 7 bevat de gegevens vanuit het oogpunt van de directeurs secundair onderwijs op basis van de werkelijke inschrijvingen. Aantal
Aandeel
naar de eigen lagere school
2530
80,9%
naar een andere Nederlandstalige lagere school in Brussel
276
8,8%
naar een Nederlandstalige lagere school buiten Brussel
81
2,6%
naar een Franstalige lagere school
80
2,6%
naar een onbekende bestemming
79
2,5%
de derde kleuterklas overdoen
83
2,7%
3129
100,0%
totaal
Tabel 4 - Gewoon kleuteronderwijs: waar gaan kinderen uit de derde kleuterklas naartoe? Informatie september 2010 - over uitstroom derde kleuterklas schooljaar 2009-2010
Aantal
Aandeel
eigen kleuterschool
2469
82,7%
Nederlandstalige kleuterschool binnen Brussel
214
7,2%
Nederlandstalige kleuterschool buiten Brussel
42
1,4%
Franstalige kleuterschool
6
0,2%
vorig jaar in eerste leerjaar (om het even welke school)
209
7,0%
onbekend
45
1,5%
2985
100,0%
totaal
Tabel 5 - Gewoon lager onderwijs: waar komen de leerlingen in het eerste leerjaar vandaan? Informatie februari 2011 (instroom eerste leerjaar schooljaar 2010-2011
Aantal
Aandeel
een Nederlandstalige secundaire school in Brussel
1311
77,1%
een Nederlandstalige secundaire school buiten Brussel
243
14,3%
een Franstalige secundaire school
80
4,7%
een andere of onbekende bestemming
48
2,8%
in het lager onderwijs gebleven
18
1,1%
1700
100,0%
totaal
Tabel 6 - Gewoon lager onderwijs: waar gaan de zesdeklassers naartoe? Informatie september 2010, over de uitstroom van het zesde leerjaar 2009-2010
Aantal
Aandeel
uit een Brusselse Nederlandstalige school
1388
63,7%
uit een niet-Brusselse Nederlandstalige school
563
25,8%
uit een Franstalige school
10
0,5%
jaar overdoen
212
9,7%
5
0,2%
2178
100,0%
onbekend totaal
Tabel 7 - Gewoon voltijds secundair onderwijs: waar komen de eerstejaars vandaan? Informatie februari 2011, over de instroom in het eerste leerjaar secundair onderwijs 2010-2011
1.1.3.3. THUISTAAL VAN DE LEERLINGEN IN HET BASISONDERWIJS EN HET SECUNDAIR ONDERWIJS De volgende grafieken zijn gebaseerd op gegevens van de VGC. De gegevens bieden de mogelijkheid om een evolutie van de laatste dertig jaar in kaart te brengen. Ze geven een overzicht van de evolutie door de tijd van de taal die de Brusselse leerlingen in het Nederlandstalige onderwijs in het gezin spreken. Een opvallende vaststelling in de tabellen is de enorme afname van kinderen uit (homogeen) Nederlandstalige gezinnen (HN). Dertig jaar geleden kwam de ruime meerderheid van de schoolgaande kinderen in het Nederlandstalige basis- en secundair onderwijs uit homogeen Nederlandstalige gezinnen, terwijl het nu nog om een kleine minderheid gaat. Die evolutie doet zich het sterkst voor in het basisonderwijs. In het kleuteronderwijs zien we een evolutie van 71,9% (1979-
1980) naar 9,3% (2010-2011), in het lager onderwijs van 85,9% (1979-1980) naar 11,3% (2010-2011). In het secundair onderwijs is sinds 1991/92 een daling waar te nemen van 76,5% naar 27,9%.
Kleuteronderwijs: evolutie van thuistaal van kleuters (absolute aantallen)
5000
4500
4000
3500
3000 HN TG
2500
HF HA 2000
1500
1000
500
Figuur 7 - Evolutie van de thuistaal in het Brusselse gewoon kleuteronderwijs
6
2010-2011
2009-2010
2008-2009
2007-2008
2006-2007
2005-2006
2004-2005
2003-2004
2002-2003
2001-2002
2000-2001
1999-2000
1998-1999
1997-1998
1996-1997
1995-1996
1994-1995
1993-1994
1992-1993
1991-1992
1990-1991
1989-1990
1988-1989
1987-1988
1986-1987
1995-1986
1984-1985
1983-1984
1982-1983
1981-1982
1980-1981
1979-1980
0
6
HN: ‘homogeen Nederlandstalig’: de ouder van de leerling is Nederlandstalig, of beide ouders zijn Nederlandstalig TG: ‘taalgemengd’ Nederlands + andere taal: de leerling kan in het gezin terecht bij één ouder, van wie de moedertaal het Nederlands is HF: ‘homogeen Franstalig’: de ouder van de leerling is Franstalig, of beide ouders zijn Franstalig HA: ‘homogeen anderstalig’: zowel de taalgemengde anderstalige gezinnen (het Frans en een andere taal - niet het Nederlands - worden gesproken in het gezin) als de gezinnen waar er Nederlands noch Frans gesproken wordt
Lager onderwijs: evolutie van thuistaal van leerlingen (absolute aantallen)
9000
8000
7000
6000 HN TG 5000
HF HA
4000
3000
2000
1000
20 09 -2 01 0
20 07 -2 00 8
20 05 -2 00 6
20 03 -2 00 4
20 01 -2 00 2
19 99 -2 00 0
19 97 -1 99 8
19 95 -1 99 6
19 93 -1 99 4
19 91 -1 99 2
19 89 -1 99 0
19 87 -1 98 8
19 85 -1 98 6
19 83 -1 98 4
19 81 -1 98 2
19 79 -1 98 0
0
Figuur 8 - Evolutie van de thuistaal in het Brusselse Nederlandstalige gewoon lager onderwijs
7
7
HN: ‘homogeen Nederlandstalig’: de ouder van de leerling is Nederlandstalig, of beide ouders zijn Nederlandstalig TG: ‘taalgemengd’ Nederlands + andere taal: de leerling kan in het gezin terecht bij één ouder, van wie de moedertaal het Nederlands is HF: ‘homogeen Franstalig’: de ouder van de leerling is Franstalig, of beide ouders zijn Franstalig HA: ‘homogeen anderstalig’: zowel de taalgemengde anderstalige gezinnen (het Frans en een andere taal - niet het Nederlands - worden gesproken in het gezin) als de gezinnen waar er Nederlands noch Frans gesproken wordt
Secundair onderwijs: evolutie van thuistaal van scholieren (absolute aantallen)
10000
8000
HN
6000
TG HF HA
4000
2000
0 1991-1992 1992-1993 1993-1994 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011
Figuur 9 - Evolutie van de thuistaal in het Brusselse Nederlandstalige gewoon voltijds onderwijs
8
1.1.3.4. CULTURELE ACHTERGROND VAN DE LEERLINGEN IN HET BASISONDERWIJS EN HET SECUNDAIR ONDERWIJS De volgende figuren over de culturele achtergrond van de leerlingen zijn ook afkomstig uit de VGCbevraging van schooldirecteurs. Er moet opgemerkt worden dat er twee belangrijke breuklijnen zijn in de tabel als gevolg van een gewijzigde gegevensverzameling, namelijk vanaf 1991-1992 en vanaf 2002-2003. Tot het schooljaar 1991-1992 werd gevraagd naar de nationaliteit van de leerling. Toen stelde men vast dat de factor 'nationaliteit' geen sluitende indicator meer was, omdat vele kinderen van 'buitenlandse gezinnen' de Belgische nationaliteit hadden. Vanaf 1991-1992 wordt gevraagd naar de 'culturele achtergrond' van het gezin in termen van 'binnenlands gezin' en 'buitenlands gezin'. Als het gezin een gemengde culturele achtergrond heeft (bijvoorbeeld een Algerijnse vader en een Belgische moeder), is de culturele achtergrond van de moeder doorslaggevend. Vanaf het schooljaar 2002-2003 heeft men de begrippen 'binnenlands gezin' en 'buitenlands gezin' uitgebreid naar 'westers gezin' en 'niet-westers gezin'. 8
HN: ‘homogeen Nederlandstalig’: de ouder van de leerling is Nederlandstalig, of beide ouders zijn Nederlandstalig TG: ‘taalgemengd’ Nederlands + andere taal: de leerling kan in het gezin terecht bij één ouder, van wie de moedertaal het Nederlands is HF: ‘homogeen Franstalig’: de ouder van de leerling is Franstalig, of beide ouders zijn Franstalig HA: ‘homogeen anderstalig’: zowel de taalgemengde anderstalige gezinnen (het Frans en een andere taal - niet het Nederlands - worden gesproken in het gezin) als de gezinnen waar er Nederlands noch Frans gesproken wordt
De huidige omschrijvingen van de begrippen ‘westers’ en ‘niet-westers’, zoals die aan de directies worden aangereikt, zijn de volgende: “Een leerling met een westerse culturele achtergrond is een leerling van wie de ouders en/of de grootouders afkomstig zijn uit een westers land. Dit is echter geen sluitende definitie. De uiteindelijke interpretatie van deze vraag laten we dan ook over aan de schooldirectie.” “Een leerling met een niet-westerse culturele achtergrond is een leerling van wie de ouders en/of de grootouders afkomstig zijn uit een niet-westers land. Dit is echter geen sluitende definitie. De uiteindelijke interpretatie van deze vraag laten we dan ook over aan de schooldirectie.” De onderstaande grafieken geven de evoluties weer voor respectievelijk het kleuter-, het lager en het secundair onderwijs. In de drie onderwijsvormen is het aantal (en aandeel) leerlingen van nietwesterse herkomst de afgelopen decennia sterk gestegen.
niet-westers westers 7000
6000
5000
4000
3000
2000
1000
0 1979-1980 1981-1982 1983-1984 1995-1986 1987-1988 1989-1990 1991-1992 1993-1994 1995-1996 1997-1998 1999-2000 2001-2002 2003-2004 2005-2006 2007-2008 2009-2010
Figuur 10 - Gewoon kleuteronderwijs: evolutie culturele achtergrond
Lager onderw ijs: evolutie in culturele achtergrond van leerlingen (absolute aantallen)
niet-Westers Westers 9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000
20 10 -2 01 1
20 08 -2 00 9
20 06 -2 00 7
20 04 -2 00 5
20 02 -2 00 3
20 00 -2 00 1
19 98 -1 99 9
19 96 -1 99 7
19 94 -1 99 5
19 92 -1 99 3
19 90 -1 99 1
19 88 -1 98 9
19 86 -1 98 7
19 84 -1 98 5
19 82 -1 98 3
19 80 -1 98 1
0
Figuur 11 - Gewoon lager onderwijs: evolutie culturele achtergrond Secundair onderw ijs: evolutie in culturele achtergrond van scholieren (absolute aantallen)
niet-Westers Westers 13000 12000 11000 10000 9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000
19 91 -1 99 2 19 92 -1 99 3 19 93 -1 99 4 19 94 -1 99 5 19 95 -1 99 6 19 96 -1 99 7 19 97 -1 99 8 19 98 -1 99 9 19 99 -2 00 0 20 00 -2 00 1 20 01 -2 00 2 20 02 -2 00 3 20 03 -2 00 4 20 04 -2 00 5 20 05 -2 00 6 20 06 -2 00 7 20 07 -2 00 8 20 08 -2 00 9 20 09 -2 01 0 20 10 -2 01 1
0
Figuur 12 - Gewoon voltijds secundair onderwijs: evolutie culturele achtergrond
1.1.3.5. WOONPLAATS VAN DE LEERLINGEN IN HET BASISONDERWIJS EN HET SECUNDAIR ONDERWIJS Uit de door de VGC verzamelde gegevens kan de geografische herkomst afgeleid worden van de leerlingen die Vlaams kleuter-, lager en secundair onderwijs volgen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Het departement Onderwijs en Vorming van de Vlaamse Gemeenschap heeft die gegevens ook in zijn databanken op basis van gegevens die gecontroleerd zijn door de verificatiediensten. De onderwijsniveaus uit het basisonderwijs (kleuter en lager) zijn fundamenteel verschillend van het secundair onderwijs: de leerlingenstijging in het basisonderwijs spruit voort uit een verhoogde instroom van leerlingen die in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wonen, terwijl de instroom uit Vlaanderen lichtjes daalt. Het secundair onderwijs vertoont een stijging van de Brusselse leerlingen,
maar tegelijk een uitgesproken daling van de instroom van leerlingen die in Vlaanderen wonen (en die van oudsher een flink aandeel van de leerlingenpopulatie uitmaken).
Kleuteronderwijs: evolutie van geografische herkomst van kinderen (absolute aantallen)
buiten Brussel binnen Brussel
12000
10000
8000
6000
4000
2000
19 79 -1 19 98 0 80 -1 19 98 1 81 -1 19 98 2 82 -1 19 98 3 83 -1 19 98 4 84 -1 19 98 5 95 -1 19 986 86 -1 19 98 7 87 -1 19 98 8 88 -1 19 98 9 89 -1 19 99 0 90 -1 19 99 1 91 -1 19 99 2 92 -1 19 993 93 -1 19 99 4 94 -1 19 99 5 95 -1 19 99 6 96 -1 19 99 7 97 -1 19 99 8 98 -1 19 99 9 99 -2 20 00 0 00 -2 20 00 1 01 -2 20 002 02 -2 20 00 3 03 -2 20 00 4 04 -2 20 00 5 05 -2 20 00 6 06 -2 20 00 7 07 -2 20 00 8 08 -2 20 009 09 -2 20 01 0 10 -2 01 1
0
Figuur 13 - Evolutie woonplaats van kleuters in het gewoon kleuteronderwijs Lager onderw ijs: evolutie van geografische herkomst van de leerlingen (absolute aantallen)
buiten Brussel binnen Brussel
14000
12000
10000
8000
6000
4000
2000
19 80
19 79
-1 98 0 -1 98 19 1 81 -1 98 19 2 82 -1 98 19 3 83 -1 98 19 4 84 -1 98 19 5 85 -1 98 19 6 86 -1 98 19 7 87 -1 98 19 8 88 -1 98 19 9 89 -1 99 19 0 90 -1 99 19 1 91 -1 99 19 2 92 -1 99 19 3 93 -1 99 19 4 94 -1 99 19 5 95 -1 99 19 6 96 -1 99 19 7 97 -1 99 19 8 98 -1 99 19 9 99 -2 00 20 0 00 -2 00 20 1 01 -2 00 20 2 02 -2 00 20 3 03 -2 00 20 4 04 -2 00 20 5 05 -2 00 20 6 06 -2 00 20 7 07 -2 00 20 8 08 -2 00 20 9 09 -2 01 20 0 10 -2 01 1
0
Figuur 14 - Evolutie woonplaats van leerlingen in het gewoon lager onderwijs
Secundair onderwijs: evolutie van geografische herkomst van scholieren (absolute aantallen)
binnen Brussel buiten Brussel
9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000
19 91
-1 99 2 19 92 -1 99 3 19 93 -1 99 4 19 94 -1 99 5 19 95 -1 99 6 19 96 -1 99 7 19 97 -1 99 8 19 98 -1 99 9 19 99 -2 00 0 20 00 -2 00 1 20 01 -2 00 2 20 02 -2 00 3 20 03 -2 00 4 20 04 -2 00 5 20 05 -2 00 6 20 06 -2 00 7 20 07 -2 00 8 20 08 -2 00 9 20 09 -2 01 0 20 10 -2 01 1
0
Figuur 15 - Evolutie woonplaats van leerlingen in het gewoon voltijds secundair onderwijs
1.1.3.6. BRUSSELSE LEERLINGEN DIE BUITEN HET BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE GEWEST NAAR SCHOOL GAAN IN HET BASISONDERWIJS EN HET SECUNDAIR ONDERWIJS
Omdat er vaak van een ‘educatieve stadsvlucht’ gesproken wordt, hebben de diensten van het departement Onderwijs en Vorming van de Vlaamse Gemeenschap ook de omgekeerde oefening gedaan. Waar volgen leerlingen die gedomicilieerd zijn in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, Nederlandstalig – want het Franstalige Vlaamse onderwijs is voorbehouden voor leerlingen die gedomicilieerd zijn in de Vlaamse rand- en taalgrensgemeenten – onderwijs buiten het gewest? De instroom van leerlingen die in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wonen, in scholen in het Vlaamse Gewest is de voorbije jaren toegenomen in absolute cijfers. Het aantal leerlingen dat in het Nederlandstalige onderwijs in Brussel zelf naar school ging, nam echter ook toe, zodat procentueel genomen de verhouding slechts zeer gering is gestegen. In het schooljaar 1998-1999 bedroeg het aandeel van het totale aantal kleuters, gedomicilieerd in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, die les volgen in het Vlaamse Gewest, 4,9%. In het schooljaar 2009-2010 was dat 7,3%. In het lager onderwijs evolueerde dezelfde verhouding van 6,8% in 1998-1999 naar 7,3% in 2009-2010; in het secundair onderwijs van 16,9% in 1998-1999 naar 19,5% in 2009-2010.
Arr. Vestigingsplaats
Brussel
Halle-Vilvoorde
Leuven
rest Vlaanderen
totaal
Schooljaar
aantal
aandeel
aantal
aandeel
aantal
aandeel
aantal
aandeel
aantal
aandeel
1998-1999
7756
95,1%
239
2,9%
15
0,2%
142
1,7%
8152
100,0%
1999-2000
8051
94,6%
268
3,1%
24
0,3%
165
1,9%
8508
100,0%
2000-2001
8293
94,2%
273
3,1%
32
0,4%
202
2,3%
8800
100,0%
2001-2002
8444
96,5%
269
3,1%
10
0,1%
29
0,3%
8752
100,0%
2002-2003
8626
96,0%
305
3,4%
13
0,1%
45
0,5%
8989
100,0%
2003-2004
8891
95,5%
372
4,0%
12
0,1%
34
0,4%
9309
100,0%
2004-2005
9333
95,1%
416
4,2%
13
0,1%
47
0,5%
9809
100,0%
2005-2006
9585
94,7%
484
4,8%
15
0,1%
34
0,3%
10.118
100,0%
2006-2007
9733
94,7%
503
4,9%
13
0,1%
33
0,3%
10.282
100,0%
2007-2008
9810
93,9%
591
5,7%
11
0,1%
37
0,4%
10.449
100,0%
2008-2009
10.122
93,5%
646
6,0%
18
0,2%
39
0,4%
10.825
100,0%
2009-2010
10.266
92,7%
750
6,8%
22
0,2%
33
0,3%
11.071
100,0%
Tabel 8 - Schoolplaats van leerlingen kleuteronderwijs, gedomicilieerd in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest Arr. Vestigingsplaats
Brussel
Halle-Vilvoorde
Leuven
rest Vlaanderen
totaal
Schooljaar
aantal
aandeel
aantal
aandeel
aantal
aandeel
aantal
aandeel
aantal
aandeel
1998-1999
8061
93,2%
326
3,8%
18
0,2%
243
2,8%
8648
100,0%
1999-2000
8501
92,4%
381
4,1%
27
0,3%
288
3,1%
9197
100,0%
2000-2001
8923
92,5%
388
4,0%
31
0,3%
309
3,2%
9651
100,0%
2001-2002
9284
94,8%
412
4,2%
9
0,1%
88
0,9%
9793
100,0%
2002-2003
9605
94,4%
454
4,5%
13
0,1%
102
1,0%
10.174
100,0%
2003-2004
9912
94,7%
454
4,3%
18
0,2%
86
0,8%
10.470
100,0%
2004-2005
10.134
94,3%
514
4,8%
18
0,2%
85
0,8%
10.751
100,0%
2005-2006
10.517
94,1%
536
4,8%
20
0,2%
109
1,0%
11.182
100,0%
2006-2007
10.797
93,7%
613
5,3%
21
0,2%
97
0,8%
11.528
100,0%
2007-2008
11.076
93,1%
723
6,1%
15
0,1%
78
0,7%
11.892
100,0%
2008-2009
11.343
93,0%
757
6,2%
16
0,1%
77
0,6%
12.193
100,0%
2009-2010
11.796
92,7%
822
6,5%
19
0,1%
86
0,7%
12.723
100,0%
Tabel 9 - Schoolplaats van leerlingen lager onderwijs, gedomicilieerd in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest
Arr. Vestigingsplaats
Brussel
Halle-Vilvoorde
Leuven
rest Vlaanderen
totaal
schooljaar
aantal
aandeel
aantal
aandeel
aantal
aandeel
aantal
aandeel
aantal
aandeel
1998-1999
4533
83,1%
662
12,1%
67
1,2%
192
3,5%
5454
100,0%
1999-2000
4662
83,6%
647
11,6%
53
1,0%
215
3,9%
5577
100,0%
2000-2001
4922
84,0%
651
11,1%
70
1,2%
214
3,7%
5857
100,0%
2001-2002
5102
83,6%
731
12,0%
62
1,0%
209
3,4%
6104
100,0%
2002-2003
5447
83,1%
813
12,4%
85
1,3%
209
3,2%
6554
100,0%
2003-2004
5748
83,3%
861
12,5%
86
1,2%
202
2,9%
6897
100,0%
2004-2005
6129
83,2%
933
12,7%
94
1,3%
207
2,8%
7363
100,0%
2005-2006
6476
82,7%
1059
13,5%
90
1,1%
207
2,6%
7832
100,0%
2006-2007
6854
82,6%
1109
13,4%
98
1,2%
232
2,8%
8293
100,0%
2007-2008
6943
81,2%
1231
14,4%
122
1,4%
254
3,0%
8550
100,0%
2008-2009
7177
80,7%
1335
15,0%
118
1,3%
268
3,0%
8898
100,0%
2009-2010
7531
80,5%
1409
15,1%
122
1,3%
290
3,1%
9352
100,0%
Tabel 10 - Schoolplaats van leerlingen secundair onderwijs, gedomicilieerd in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest
1.1.3.7. SOCIAALECONOMISCH PROFIEL VAN DE LEERLINGEN IN HET BASISONDERWIJS EN HET SECUNDAIR ONDERWIJS In de volgende tabellen wordt een overzicht gegeven van het huidige sociaaleconomische profiel van de leerlingen die naar school gaan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, in vergelijking met Vlaanderen. Om het huidige sociaaleconomische profiel te bepalen, werd uitgegaan van de leerlingenkenmerken die in rekening gebracht worden voor de berekeningswijze van de werkingsmiddelen in het leerplichtonderwijs:
9
•
het opleidingsniveau van de moeder: is een aanwijzing voor de culturele bagage van de leerling;9
•
het ontvangen van een schooltoelage: is een aanwijzing voor de financiële draagkracht van het gezin;10
•
de taal die de leerling spreekt in het gezin: is een aanwijzing voor het taalkundig en cultureel kapitaal van het gezin;11
•
de buurt waar de leerling woont: is een aanwijzing voor het sociaal kapitaal van het gezin.12
het opleidingsniveau van de moeder: de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs of van een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkgesteld studiebewijs 10 het krijgen van een schooltoelage: er wordt een schooltoelage gegeven aan de leerling, als vermeld in het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap van 8 juni 2007, uitbetaald ten gunste van de leerling. Voor de toepassing van dit artikel worden de leerlingen die met toepassing van het decreet alleen wegens ongewettigde afwezigheid of onvoldoende aanwezigheid geen recht op een schooltoelage hadden, ook meegerekend. 11 de taal die de leerling in het gezin spreekt en die verschilt van de onderwijstaal: daaronder wordt de taal verstaan die de leerling meestal spreekt met moeder, vader of broers en zussen. De taal die de leerling in het gezin spreekt, is niet de onderwijstaal als de leerling in het gezin met niemand of, in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend), met maximaal één gezinslid de onderwijstaal spreekt. Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd. 12 de leerling heeft zijn woonplaats in een buurt met een hoog percentage leerlingen met minstens twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige leeftijd. Onder schoolse vertraging wordt het aantal leerjaren vertraging verstaan die een leerling oploopt ten aanzien van het leerjaar waarin hij zich zou bevinden als hij normaal zou vorderen. Voor leerlingen die in het Vlaamse Gewest wonen, wordt onder "buurt" de statistische sector verstaan. De statistische sector is de territoriale basiseenheid, zoals vastgelegd door de federale instantie die bevoegd is voor de coördinatie van de openbare statistiek.
Opvallend is dat het relatieve aantal leerlingen dat beantwoordt aan een of meer van de verschillende leerlingenkenmerken, veel hoger ligt in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dan in het Vlaamse Gewest. Gezinstaal Ligging school
Lage opleiding moeder
Aantal leerlingen
‘07-‘08
‘08-‘09
‘09-‘10
‘07-‘08
‘08-‘09
‘09-‘10
‘07-‘08
‘08-‘09
‘09-‘10
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
68%
68%
69%
37%
37%
37%
24.115
25.049
25.554
Vlaams Gewest
11%
12%
13%
21%
21%
21%
598.619 603.196 608.011
Vlaamse Gemeenschap
13%
14%
15%
22%
22%
21%
622.734 628.245 633.565
Buurtindicator Ligging school
Schooltoelage
Aantal leerlingen
‘07-‘08
‘08-‘09
‘07-‘08
‘07-‘08
‘07-‘08
‘08-‘09
‘07-‘08
‘08-‘09
‘09-‘10
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
87%
88%
24.115
-
33%
35%
24.115
25.049
25.554
Vlaams Gewest
23%
23%
598.619
-
22%
22%
598.619 603.196 608.011
Vlaamse Gemeenschap
25%
25%
622.734
-
23%
23%
622.734 628.245 633.565
Tabel 11 - Basisonderwijs: percentage leerlingen die scoren op de leerlingenkenmerken, vergelijking tussen Vlaanderen en Brussel (bron: telling 1 februari 2008) Gezinstaal Ligging school
Lage opleiding moeder
Aantal leerlingen
‘07-‘08
‘08-‘09
‘09-‘10
‘07-‘08
‘08-‘09
‘09-‘10
‘07-‘08
‘07-‘08
‘08-‘09
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
51%
52%
54%
34%
35%
36%
13.260
13.377
13.575
Vlaams Gewest
8%
8%
8%
25%
25%
25%
431.520 429.857 428.905
Vlaamse Gemeenschap
9%
9%
10%
26%
25%
25%
444.780 443.234 442.480
Buurtindicator Ligging school
Schooltoelage
Aantal leerlingen
‘07-‘08
‘08-‘09
‘07-‘08
‘07-‘08
‘07-‘08
‘08-‘09
‘07-‘08
‘08-‘09
‘09-‘10
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
65%
68%
13.260
13.260
13.260
32%
13.260
13.377
13.575
Vlaams Gewest
24%
24%
431.520 431.520 431.520
26%
431.520 429.857 428.905
Vlaamse Gemeenschap
25%
25%
444.780 444.780 444.780
27%
444.780 443.234 442.480
Tabel 12 – Secundair onderwijs: percentage leerlingen die scoren op de leerlingenkenmerken, vergelijking tussen Vlaanderen en Brussel (bron: telling 1 februari 2008)
Ter illustratie wordt hieronder verder ingegaan op de indicator ‘opleidingsniveau van de moeder’. Uit de cijfers blijkt dat het percentage leerlingen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van wie de moeder het lager secundair onderwijs als hoogste opleidingsniveau heeft, systematisch hoger ligt dan het percentage leerlingen in het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap. Het aandeel leerlingen van wie de moeder het hoger secundair onderwijs of het hoger onderwijs heeft afgewerkt,
Voor leerlingen die in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wonen, wordt onder "buurt" verstaan: de gemeente waar ze wonen.
ligt in Brussel dan weer lager dan dat aandeel voor het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap. lager onderwijs afgewerkt
lager secundair onderwijs afgewerkt
hoger secundair onderwijs afgewerkt
hoger onderwijs afgewerkt
totaal
lager onderwijs niet afgewerkt
onbekend
kleuter
2,8%
7,2%
8,5%
18,8%
28,7%
34,0%
100,0%
lager
1,1%
8,4%
9,8%
20,4%
26,6%
33,7%
100,0%
1,8%
7,9%
9,2%
19,7%
27,5%
33,9%
100,0%
kleuter
3,5%
3,5%
4,9%
11,5%
33,3%
43,3%
100,0%
lager
1,0%
3,4%
5,2%
12,5%
35,6%
42,3%
100,0%
2,0%
3,4%
5,1%
12,1%
34,7%
42,7%
100,0%
2,0%
3,6%
5,3%
12,4%
34,4%
42,4%
100,0%
Brussels Hoofdstedelijk Gewest Totaal Brussels Hoofdstedelijk Gewest Vlaams Gewest Ttotaal Vlaams Gewest Totaal Vlaamse Gemeenschap
Tabel 13 - Basisonderwijs: opleidingsniveau van de moeder: vergelijking tussen Vlaanderen en Brussel Bron: telling 1 februari 2008
In de volgende tabel is de evolutie weergegeven van het percentage GOK-leerlingen tijdens de drie GOK-cycli13 in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en in de Vlaamse provincies. 2002-2003 t.e.m. 2004- 2005-2006 t.e.m. 2007-2008 2005
2008-2009 t.e.m. 2010-2011
% GOKleerlingen
% GOKleerlingen
verschil eerste cyclus
% GOKleerlingen
verschil eerste cyclus
verschil tweede cyclus
Antwerpen
21,5%
23,6%
2,1%
27,3%
5,8%
3,7%
Limburg
23,1%
24,0%
0,9%
27,7%
4,6%
3,7%
Oost-Vlaanderen
19,2%
20,4%
1,2%
23,5%
4,3%
3,1%
Vlaams-Brabant
11,4%
11,9%
0,5%
14,7%
3,3%
2,8%
West-Vlaanderen
17,5%
17,9%
0,4%
22,6%
5,1%
4,7%
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
38,4%
40,7%
2,3%
39,3%
0,9%
-1,4%
Totaal
19,5%
20,7%
1,2%
24,1%
4,6%
3,4%
Provincie/gewest
Tabel 14 - Percentages GOK-leerlingen in het basisonderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en in de provincies van het Vlaamse Gewest
De volgende tabel schetst een profiel van de Brusselse Nederlandstalige basisscholen op basis van de evolutie van het percentage GOK-leerlingen die ze aantrokken tijdens de eerste en de derde GOKcyclus.
13
De eerste GOK-cyclus betreft de schooljaren ’02/’03, ’03/’04 en ’04/’05. De tweede GOK-cyclus betreft de schooljaren ’05/’06, ’06/’07 en ’07/’08. De derde GOK-cyclus betreft de schooljaren ’08/’09, ’09/’10 en ’10/’11.
Percentage GOK-leerlingen 2002-2003 t.e.m. 2004-2005 Percentage GOK-leerlingen 20082009 t.e.m. 2010-2011 <10% 10-25% 25-50% >50% Totaal
<10% 9 5 14
10-25% 3 16 14 33
25-50% 3 15 17 35
> 50% 4 31 35
Totaal 12 24 33 48 117
Tabel 15 - Verdeling van basisscholen in Brussel volgens het percentage GOK-leerlingen tijdens de eerste en derde GOK-cyclus
Negen scholen hebben minder dan 10% GOK-leerlingen, zowel tijdens de eerste als tijdens de derde GOK-cyclus. Geen enkele school die tijdens de eerste GOK-cyclus minder dan 10% GOK- leerlingen had, is geëvolueerd naar een percentage GOK-leerlingen dat hoger ligt dan 25%. Circa 40% van de basisscholen heeft tijdens de derde GOK-cyclus meer dan 50% GOK-leerlingen. De meeste van die scholen hadden ook tijdens de eerste GOK-cyclus meer dan 50% GOK-leerlingen. Bij die scholen kan wel opgemerkt worden dat het percentage GOK-leerlingen tijdens de derde GOK-cyclus meestal beduidend lager is dan het percentage GOK-leerlingen in de eerste GOK-cyclus. Van acht secundaire scholen zijn geen gegevens beschikbaar over de leerlingenpopulatie tijdens de eerste GOK-cyclus. Twee van die scholen blijken minder dan 10% GOK-leerlingen te hebben. Bijna de helft van de scholen heeft meer dan 50% GOK-leerlingen in de eerste graad. Bij de twee grootste concentratiescholen kan wel opgemerkt worden dat het percentage GOK-leerlingen tijdens de derde GOK-cyclus (in vergelijking met de eerste GOK-cyclus) sterk gedaald is met 6% en 15%. In de overige secundaire scholen waarvan de gegevens over de eerste GOK-cyclus bekend zijn, is er nog altijd een toename van het percentage GOK-leerlingen in de eerste graad. 2002-2003 tem 2004-2005 Provincie/gewest Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Brussels Hoofdstedelijk Gewest Totaal
% GOKleerlingen 29,73% 30,07% 24,68% 15,88% 24,64%
2005-2006 t.e.m. 20072008-2009 t.e.m. 2010-2011 2008 verschil verschil verschil % GOK% GOKeerste GOKeerste tweede leerlingen leerlingen cyclus GOK-cyclus GOK-cyclus 29,75% 0,03% 32,97% 3,24% 3,21% 27,48% -2,60% 35,38% 5,31% 7,90% 24,98% 0,30% 31,08% 6,41% 6,10% 18,67% 2,80% 22,26% 6,38% 3,59% 25,36% 0,72% 30,97% 6,33% 5,61%
34,05%
45,58%
11,53%
42,97%
8,92%
-2,62%
25,79%
25,36%
-0,42%
30,97%
5,19%
5,61%
Tabel 16 – Percentages GOK-leerlingen in de eerste graad van het secundair onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en in de provincies van het Vlaamse Gewest
Uit de vergelijking van de leerlingenpopulatie van de eerste GOK-cyclus met die van de derde GOKcyclus blijkt duidelijk dat het percentage GOK-leerlingen niet alleen in Brussel, maar ook in de Vlaamse provincies is toegenomen. Zoals al aangegeven werd, kan die stijging onder meer verklaard worden door een verplichte registratie van het opleidingsniveau van de moeder, de taal van de leerling en de korte tijdspanne waarin de registratie tijdens de eerste GOK-cyclus moest gebeuren.
Bij de vergelijking van de cijfers tussen de eerste GOK-cyclus en de derde GOK-cyclus moeten enkele kanttekeningen gemaakt worden. Sinds de derde GOK-cyclus zijn voor alle scholen alle GOKindicatoren bekend. Dat is onder meer een gevolg van de gegevensopvraging in het kader van het nieuwe financieringssysteem. Tijdens de eerste GOK-cyclus werden de gegevens volledig op basis van vrijwilligheid opgevraagd (zie kolom ‘geen gegevens’). Bovendien vermoeden we dat de gegevensregistratie tijdens de derde GOK-cyclus nauwgezetter is uitgevoerd dan tijdens de eerste GOK-cyclus. Tijdens de eerste GOK-cyclus moesten de gegevens in een korte tijdspanne geregistreerd worden. Daarnaast werd tijdens de derde GOK-cyclus voor de indicator ‘vervangingsinkomen’ niet gewerkt met verklaringen op erewoord. Bovendien is de taaldefinitie lichtjes gewijzigd. Dat kan allemaal een effect hebben op de vermelde cijfers.
1.1.4. Leerlingenpopulatie in het Brusselse Nederlandstalige hoger onderwijs 1.1.4.1. AANTAL STUDENTEN Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is met zo’n 74.000 studenten (in Franstalig én Nederlandstalig hoger onderwijs) veruit de grootste studentenstad van het land. Een op de drie van die studenten volgt hoger onderwijs aan een Nederlandstalige instelling. Tijdens het academiejaar 2009-2010 waren er 23.228 jongeren ingeschreven in het Brusselse Nederlandstalige hoger onderwijs. Uit de grafiek hieronder blijkt dat de VUB en de HUB (hieronder nog uitgesplitst in de onderafdelingen EHSAL en KUB) de meest omvangrijke groep studenten herbergen, gevolgd door Erasmushogeschool Brussel en de Hogeschool voor Wetenschap en Kunst. De Hogeschool Sint-Lukas Brussel is wat het aantal studenten betreft de kleinste Nederlandstalige instelling. 8.000,00 7.000,00
Aantal studenten
6.000,00 5.000,00 4.000,00 3.000,00 2.000,00 1.000,00 -
Vrij
iteit iv ers e Un
t l sel s el AL Ku ns r uss e Brus Br us - EH S kas B hap & h ool B- KU HU B c c u U s s L n e H t og ete Sin mush ho ol oor W Eras gesc o ol v o h H c s Ho ge
s el Br us
Instelling
Figuur 16 - Aantal studenten per instelling van het Nederlandstalige hoger onderwijs, 2009-2010
1.1.4.2. PROFIEL VAN DE STUDENTEN In Brussel studeren iets meer meisjes (51,8%) dan jongens. Het aandeel studenten met een vreemde nationaliteit bedraagt 7,4%. Een vijfde (20,2%) van de studentenpopulatie is generatiestudent.14 Daarnaast behaalden in het academiejaar 2008-2009 4206 studenten een einddiploma15 aan een Nederlandstalige hogeschool of universiteit. Van dat aantal gediplomeerden bezit slechts 5,6% een vreemde nationaliteit. Veel studenten in het hoger onderwijs hebben moeite met het academisch Nederlands van docenten en handboeken (vaktermen, abstracte taal, …). Vanuit zijn doelstelling16 om de kennis en het gebruik van het Nederlands te optimaliseren, werkte het Huis van het Nederlands (vanaf 2005) samen met de Brusselse Nederlandstalige instellingen voor hoger onderwijs een model voor taalondersteuning uit. In 2009 waren er 9 ondersteuningscentra operationeel, gespreid over de campussen van Erasmushogeschool (EhB), de Hogeschool-Universiteit Brussel (HUB) en de Vrije Universiteit Brussel (VUB). Tijdens het academiejaar 2009-2010 kregen 837 studenten een vorm van taalondersteuning17 (groepslessen, individuele begeleiding of begeleide zelfstudie). Anno 2011 zijn 7 ondersteuningscentra actief. Aan elke campus van HUB en EhB kunnen studenten terecht bij een taalcoach voor gratis taalbegeleiding (individueel, in groep of op afstand). Ook docenten en studiebegeleiders krijgen advies over hoe ze taalfeedback kunnen geven en hun boodschap ‘begrijpelijker’ kunnen maken. Daarnaast geeft het Huis van het Nederlands advies over structurele maatregelen die een school of een opleiding kan nemen. Sinds het academiejaar 2007-2008 financieren de instellingen voor hoger onderwijs het project zelf. Voordien werd het gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap en de VGC. De coördinatie van het project binnen het Huis van het Nederlands wordt door de VGC gesubsidieerd. In het hele Vlaamse onderwijslandschap is al enkele jaren een tendens merkbaar waarbij instellingen steeds meer een sterke regionale rekruteringsbasis verwerven. Dat was al zo voor hogescholen, maar ook bij universiteiten ontstaat die tendens. In de laatste zes jaar steeg aan de VUB het aandeel generatiestudenten uit Vlaams-Brabant van 56,2% tot 65,2%. Het aandeel nieuwe studenten uit elke andere provincie gaat er daarentegen op achteruit.18
1.1.5. Beschrijving van de volwassenenonderwijs
leerlingenpopulatie
in
het
Brusselse
Nederlandstalige
1.1.5.1. AANTAL STUDENTEN In het schooljaar 2009-2010 waren er in de CVO’s in Brussel 23.413 unieke inschrijvingen in een opleiding, wat een lichte overschatting van het aantal ingeschreven cursisten is.19 877 inschrijvingen
14
Een generatiestudent is een student die zich, in een bepaald academiejaar, voor het eerst inschrijft met een diplomacontract voor een professioneel of academisch gerichte bachelor in het Vlaamse hoger onderwijs. 15 Academisch gerichte bachelors hebben als doelstelling door te stromen naar een masteropleiding. Die diploma’s worden niet meegerekend in het totale aantal uitgereikte einddiploma’s. 16 Het Huis van het Nederlands ondersteunt anderstaligen die het Nederlands willen leren of willen gebruiken. Dat doet het onder meer via een -na afloop van een intakegesprek- doorverwijzing op maat van de betrokkene of via projecten zoals bv. het hier aangehaalde ‘Academisch Nederlands’. 17 Huis van het Nederlands: Jaarverslag 2010. 18 Beleidsplan VLOPHOB 19 Iemand die zich gedurende een referteperiode twee of meer keer inschrijft in dezelfde opleiding en binnen hetzelfde stelsel, wordt slechts eenmaal geteld. Als hij zich voor verschillende opleidingen inschrijft of verschillende keren in dezelfde opleiding maar in een verschillend stelsel, wordt hij tweemaal geteld.
(3,7%) waren voor het hoger beroepsonderwijs (HBO). Al de overige inschrijvingen vallen onder het secundair volwassenenonderwijs. Wat betreft het aantal lesurencursist (LUC) is CVO Lethas (Ganshoren) het grootst, gevolgd door het CVO Kamer voor Handel en Nijverheid Brussel (CVO KNHB, Elsene) en CVO Brussel (Anderlecht). Uit de onderstaande grafiek blijkt echter dat de grootte van een centrum overwegend wordt bepaald door één studierichting: NT2. Iets minder dan de helft van de LUC in het volwassenenonderwijs behoort toe aan de richting ‘Nederlands als tweede taal’. Daarnaast blijken taalopleidingen in het algemeen de meeste cursisten aan te trekken. Vooral de opleidingen Engels, Frans, Italiaans en Spaans richtgraad 1 en 2 zijn populair.
Figuur 17 - Evolutie van het aandeel lesurencursist in het Brusselse Nederlandstalige volwassenenonderwijs per studiegebied
Als we kijken naar het aantal unieke inschrijvingen, krijgen we grosso modo hetzelfde beeld: 54,8% van de inschrijvingen is voor NT2; de talen met richtgraad 1 en 2 tellen 26,7% van de inschrijvingen. Brusselleer, het Brusselse Centrum voor Basiseducatie, verwelkomde in het schooljaar 2009-2010 3353 financierbare cursisten. Net zoals bij de CVO’s is er bij Brusselleer een groot overwicht van NT2cursisten (78,8%), gevolgd door alfa NT2 en in mindere mate NT1.
1.1.5.2. PROFIEL VAN DE CURSISTEN In de Centra voor Volwassenenonderwijs is het aantal Belgische cursisten hoog. Voor het secundair volwassenenonderwijs (SVWO) is er een gemiddelde van 80% Belgische cursisten en voor HBO loopt het gemiddelde op tot 92%. In Vlaanderen liggen de percentages op 91,8% voor secundair volwassenenonderwijs en 94,6% voor HBO. Cursisten aan CVO’s hebben vaker werk (50,12%) dan dat ze werkloos zijn (34,8%). Tot de cursisten met het werklozenstatuut behoren overwegend personen met een opleidingsniveau van hoger secundair onderwijs (54,22%) tegenover 13,31% personen met een diploma van lager secundair onderwijs. Opvallend is het aandeel van bijna 20% aan universitaire werklozen.
Binnen de SVWO-opleidingen vormen de cursisten met een secundair opleidingsniveau met 69% de grootste groep. De tweede grootste groep zijn de hoger opgeleiden, met 29%. Op HBO-niveau liggen de verhoudingen net andersom. De gemiddeld grootste groep zijn de hoger opgeleide cursisten (52%), gevolgd door de cursisten met een secundair opleidingsniveau (44%). Algemeen kan er gesteld worden dat om en bij de helft van de cursisten die zich inschrijven voor een opleiding in het volwassenenonderwijs, ook daadwerkelijk slaagt. De helft van alle cursisten rondt zijn opleiding succesvol af. Voor 24% van de cursisten is dat niet het geval en 21% stopt vroegtijdig met de opleiding of neemt niet deel aan de eindevaluatie.
Figuur 18 - Slaagpercentages in het Brusselse Nederlandstalige volwassenenonderwijs (CVO’s)
De volgende tabellen geven meer informatie over het profiel van cursisten volwassenenonderwijs volgens werk en vooropleiding. Werkend
Werkzoekend
Student
Gepensioneerd
SVWO
49%
31%
13%
7%
HBO
84%
12%
4%
0%
Tabel 17 - Het aandeel cursisten in het Nederlandstalige volwassenenonderwijs, volgens werksituatie en onderwijstype (april 2010)
Onder de cursisten basiseducatie is het aandeel werkenden eerder beperkt (9%). De meeste cursisten zijn werkzoekend (40%) of werken niet (27%). Werkend
Werkzoekend
Werkt niet
Andere situatie/ onbekend
Totaal
Aantal
242
1135
773
687
2837
Aandeel
9%
40%
27%
24%
100%
Tabel 18 - Het aantal en aandeel cursisten basiseducatie, volgens werksituatie (april 2010) Iets minder dan een kwart van de cursisten (23%) geeft bovendien aan zonder enige vorm van inkomen te leven. De meest voorkomende inkomensbronnen zijn OCMW- en werkloosheidsuitkeringen.
60
665
826
2837
Aandeel
7,8%
0,7%
16,8%
11,6%
7,5%
0,9%
2,1%
23,4%
29,1%
100%
Totaal
26
onbekend
213
geen
330
andere
partner of gezin
476
invaliditeit
werkloosheid
19
OCMW
uit arbeid 222
(brug)pensioen
inkomenssit uatie Aantal
Tabel 19 - Het aantal en aandeel cursisten basiseducatie, volgens inkomenssituatie (april 2010)
1.1.6. Beschrijving van de leerlingen en cursisten in het Brusselse Nederlandstalige deeltijds kunstonderwijs 1.1.6.1. FINANCIERBARE LEERLINGEN De evolutie van het globale aantal financierbare leerlingen vertoont een stijgende trend: van 4532 in het schooljaar 2000-2001 tot 5608 in het schooljaar 2009-2010. Ondanks de niet zo positieve omgevingsfactoren (hogere inschrijvingsgelden en latere instapleeftijd in vergelijking met de Franstalige academies, anderstaligheid, grootstedelijke kansarmoede) zijn de leerlingenaantallen gestegen. De stijging tussen 2001 en 2010 betreft ruim 20%. In Vlaanderen (exclusief het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest) volgden in 2001 136.418 leerlingen deeltijds kunstonderwijs, in 2009 waren dat er al 162.350. Dat is een stijging van ruim 19%. De stijging in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bedroeg tussen 2001 en 2009 ongeveer 17%. Globaal gezien kan gesteld worden dat er een vergelijkbare trend is in Vlaanderen en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Aantal financierbare leerlingen DKO in Brussel (schooljaren 2001 - 2010) 6000
5000
4000
3000
4532
4708
4965
5143
5070
5342
5195
2005-2006
2006-2007
5461
5297
2007-2008
2008-2009
5608
2000
1000
0 2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
Aantal financierbare leerlingen
Figuur 19 – Aantal financierbare leerlingen DKO in Brussel (schooljaren 2001-2010)
2009-2010
Om even te vergelijken met de Franstalige academies: in 2007-2008 gingen 23.667 leerlingen naar school in het Franstalige DKO in Brussel, van wie 18.762 (iets minder dan 80%) in de academies voor muziek, woord en dans, en 4905 in de academies voor beeldende kunsten (ongeveer 20%). In 20072008 gingen 5461 leerlingen naar school in het Nederlandstalige DKO. Tijdens het schooljaar 2009-2010 volgden 1451 leerlingen les in de academies voor beeldende kunsten. In de academies voor muziek, woord en dans volgden 4146,5 financierbare leerlingen les. Procentueel betekent dat dat ruim een vierde les volgt in een richting binnen de beeldende kunsten en drie vierde in een richting binnen muziek, woord en dans.
1.1.6.2. EVOLUTIE PREACADEMIELESSEN Het Nederlandstalige deeltijds kunstonderwijs is anders georganiseerd dan het Franstalige deeltijds kunstonderwijs. Franstalige jongeren kunnen gratis en vanaf 5 jaar, ook in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, terecht in de Franstalige academies. De instapleeftijd in de Nederlandstalige muziekacademies daarentegen is in heel Vlaanderen, en in Brussel, door de Vlaamse Gemeenschap bepaald op de leeftijd van 8 jaar. Daarom bieden de Brusselse academies initiatielessen muziek en woord voor jongere kinderen aan. Anders zou een belangrijke populatie leerlingen voor de Nederlandstalige academies verloren gaan. De VGC subsidieert de Nederlandstalige Brusselse academies jaarlijks voor de organisatie van de initiatielessen muziek en woord voor de leerlingen van 6 en 7 jaar. In 2003-2004 volgden 500 leerlingen initiatielessen ten opzichte van 650 leerlingen in het schooljaar 2009-2010. De stabilisering van het leerlingencijfer tijdens de laatste schooljaren heeft te maken met het openstellen van dans voor 6-jarigen.
1.1.7. Schoolachterstand op 15-jarige leeftijd Over schoolachterstand bestaan zeer diverse cijfers. Sommigen citeren cijfers over het percentage leerlingen met minstens 1 jaar schoolachterstand, terwijl anderen cijfers aanhalen van leerlingen die minstens 2 jaar schoolachterstand hebben. Bovendien kan schoolachterstand in kaart gebracht worden door te kijken naar een bepaalde leeftijdsgroep of door te kijken naar een situatie in een bepaald leerjaar. In deze omgevingsanalyse wordt het percentage schoolachterstand gebruikt dat afkomstig is van de buurtindicator om het nieuwe financieringssysteem te berekenen, namelijk ‘Welk percentage van de leerlingen heeft op de 15-jarige leeftijd minstens 2 jaar schoolachterstand?’. In Brussel had 11,5% van de 15-jarige leerlingen (uit het Vlaamse onderwijssysteem) tijdens het schooljaar 2008- 2009 minstens 2 jaar schoolse vertraging. Dat percentage is hoger dan in andere steden, zoals Antwerpen en Gent. In Antwerpen ligt dat percentage één procent lager, namelijk 10,4%. De schoolse vertraging in Gent ligt nog een heel stuk lager en bedraagt 6%. In Vlaanderen bedraagt het percentage schoolse vertraging op 15-jarige leeftijd zo’n 4%.
1.1.8. Vroegtijdige schoolverlaters In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, zowel in het Nederlandstalige als in het Franstalige onderwijs, verlaat bijna een jongen op de vijf en een meisje op de zes de school vroegtijdig (jongeren tussen 18 en 24 jaar met maximaal een diploma lager secundair onderwijs die geen onderwijs of
vorming meer volgen).20 Dat aandeel ligt veel hoger in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dan in de rest van het land. Van de jonge Brusselaars met de Belgische nationaliteit heeft 13,9% de school vroegtijdig verlaten (versus 10,1% voor het hele land). Van de jonge Brusselaars met een niet-Europese nationaliteit heeft meer dan een kwart (27,4%) de school vroegtijdig verlaten. Dat percentage is bijna twee keer hoger dan in andere landen van de Europese Unie (16,0%). Van de Brusselse jongere werklozen heeft 37,0% geen diploma hoger secundair onderwijs (versus 29,3% in België).
Figuur 20 - Aandeel jongeren uit het Brusselse Nederlandstalige onderwijs die tussen 18 en 24 jaar de school vroegtijdig verlieten, met maximaal een diploma van het lager secundair onderwijs, en die geen onderwijs of vorming meer volgen, jaargemiddelde 2009
In dit kader verdient de leerlingenpopulatie van het tweedekansonderwijs (TKO) bijzondere aandacht. In het TKO kunnen volwassenen die geen diploma secundair onderwijs behaalden, dat alsnog behalen. CVO Brussel, dat in de Brusselse regio de enige aanbieder van TKO is, registreerde op vier meetmomenten21 200, 204, 236 en 241 personen die tweedekansonderwijs volgden. Volgens de cijfers die het CVO rapporteert, studeerden in de loop van 2008 en 2009 45 personen af. Iets meer dan de helft van de cursisten tweedekansonderwijs zijn vrouwen. De verdeling tussen Belgen en nietBelgen is bijna in evenwicht: 46% en 52% van de cursisten had een niet-Belgische nationaliteit in september 2008 en 2009.
1.1.9. Problematisch spijbelgedrag De jaarlijkse spijbelrapporten van de Vlaamse Gemeenschap (‘wie is er niet als de schoolbel rinkelt?’) beschrijven onder meer de spijbelcijfers in het secundair onderwijs. Daarbij gaat het altijd om ‘problematische afwezigheden’: leerlingen die meer dan 30 halve dagen afwezig zijn en als dusdanig gerapporteerd worden aan het departement Onderwijs en Vorming van de Vlaamse Gemeenschap. De Brusselse cijfers gaan, evenals de Vlaamse cijfers, in stijgende lijn.
20 21
Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Arbeidskrachtenenquête 2009 In 2008 en 2009 zijn er vier meetmomenten, namelijk bij het begin van een semester, in februari en in september.
Vlaanderen
Brussel
# leerlingen
% leerlingen
evolutieindex
# leerlingen
% leerlingen
evolutieindex
2004-2005
3390
0,8%
100%
153
1,2%
100%
2005-2006
3995
1,0%
118%
227
1,8%
148%
2006-2007
4142
1,0%
122%
363
2,7%
237%
2007-2008
4771
1,2%
141%
302
2,3%
197%
2008-2009
5052
1,2%
149%
508
3,8%
332% 22
Tabel 20 - Evolutie van de problematische spijbelaars in het secundair onderwijs (volgens schoolplaats )
In het recentste spijbelrapport (over het schooljaar 2009-2010) staan algemene profielen van problematische spijbelaars. We kunnen er wellicht van uitgaan dat die profielen ook gelden voor problematische spijbelaars die in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs naar school gaan of in Brussel wonen. Voor de volledigheid halen we die profielen aan: “Zo zijn leerlingen die niet de Belgische nationaliteit hebben, procentueel gezien meer problematisch afwezig dan Belgen. Dat geldt vooral voor leerlingen met een Oost-Europese nationaliteit. Meisjes uit het deeltijds en buitengewoon secundair onderwijs zijn procentueel gezien vaker afwezig dan hun mannelijke medeleerlingen. De gemelde leerlingen zijn vooral 17- tot 18-jarigen en ze wonen voornamelijk in Brussel, Gent of Antwerpen. In het deeltijds secundair onderwijs blijft bijna een derde van de leerlingen problematisch afwezig. Binnen het voltijds onderwijs zien we vooral problematische afwezigheden in het beroepsonderwijs en de B-stroom van de eerste graad, het onthaalonderwijs en het modulair onderwijs. Er is een duidelijk verband tussen problematisch afwezig blijven van school en schoolse vertraging.”
1.1.10. NIET-INGESCHREVEN LEERLINGEN IN BRUSSEL Leerplichtcontrole is een bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap voor het Nederlandstalige onderwijs en van de Franse Gemeenschap voor het Franstalige onderwijs. Voor Vlaanderen en Wallonië is het relatief eenvoudig: vergelijk de lijst van leerplichtige leerlingen met de lijst van leerlingen die ingeschreven zijn in een school of huisonderwijs genieten. In Brussel ligt het moeilijker: leerplichtige leerlingen kunnen in verschillende systemen (Nederlandstalig onderwijs, Franstalig onderwijs, Europese scholen, huisonderwijs) te vinden zijn. Tot voor enkele schooljaren kon een leerplichtige Brusselse leerling die niet ingeschreven was in een school, door de mazen van het net glippen. De Vlaamse Gemeenschap kan veronderstellen dat die in het Franstalige onderwijs is ingeschreven en omgekeerd. Een ‘gemeenschappelijke leerplichtcontrolecel’ van de Vlaamse en Franstalige onderwijsministeries vergelijkt sinds 2008-2009 de lijsten van leerlingen van alle onderwijsvormen (Franstalig, Nederlandstalig, Europees, huis- en privéonderwijs) met de lijsten van leerplichtige leerlingen. Van de 6511 leerplichtige leerlingen uit het Rijksregister van wie begin 2008-2009 niet geweten was hoe ze aan de leerplicht voldeden, zijn eind september 2010 617 dossiers doorgestuurd naar het parket.
22
Tot en met het schooljaar 2007-2008 gaven de jaarlijkse spijbelrapporten van de Vlaamse Gemeenschap (‘wie is er niet als de schoolbel rinkelt?’) de spijbelcijfers in het secundair onderwijs weer per schoolplaats. Vanaf het schooljaar 2008-2009 veranderde de Vlaamse Gemeenschap het geweer van schouder, en worden spijbelcijfers vrijgegeven per woonplaats. Uit het spijbelrapport is dus niet meer op te maken hoeveel problematische afwezigheden er in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs zijn.
1.2. Het onderwijsaanbod 1.2.1. Aantal en spreiding van de schoolvestigingen 1.2.1.1. ONDERWIJSAANBOD BASISONDERWIJS – AANTAL SCHOLEN Het Brusselse Nederlandstalige gewoon basisonderwijs telt negen autonome kleuterscholen, negen autonome lagere scholen en 99 basisscholen. Dat is in totaal goed voor 117 eenheden en 174 vestigingsplaatsen. Daarnaast zijn er acht scholen buitengewoon basisonderwijs met evenveel vestigingsplaatsen. Dat aanbod is op het vlak van scholen en vestigingsplaatsen de laatste jaren maar minimaal toegenomen. Voor het gewoon en buitengewoon basisonderwijs zijn de programmatie- en rationalisatienormen gunstiger in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dan in het Vlaamse Gewest. Dit betekent dat men in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest veel sneller een school of vestigingsplaats kan oprichten of kan laten voortbestaan. Het gemiddelde aantal leerlingen per school in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bedraagt 197, wat opmerkelijk lager is dan in Antwerpen (290) en in Gent (281). In Vlaanderen is dat gemiddelde 268. Door die specifieke normen zijn er in alle Brusselse gemeenten – maar nog niet in alle wijken – Nederlandstalige kleuter-, lagere of basisscholen. In het buitengewoon basisonderwijs is de gemiddelde schoolgrootte in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest 96 leerlingen (Vlaanderen 147).
1.2.1.2. ONDERWIJSAANBOD SECUNDAIR ONDERWIJS – AANTAL SCHOLEN In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zijn er 34 scholen voor Nederlandstalig gewoon secundair onderwijs, waarvan er drie een DBSO-structuuronderdeel hebben (waarvan één buiten het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest ligt). Eén school heeft nog vestigingsplaatsen in Antwerpen, Genk en Gent. De programmatienormen om nieuwe scholen of studiegebieden op te richten, zijn dezelfde (hoge) normen als in Vlaanderen. Voor het DBSO gelden lagere normen, alsook voor een niet-specifiek specialisatiejaar voor een school die niet behoort tot een scholengemeenschap. Voor het buitengewoon Nederlandstalige secundair onderwijs gelden specifieke programmatienormen voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. De rationalisatienormen voor het gewoon secundair onderwijs zijn iets gunstiger. De rationalisatienormen die gekoppeld zijn aan de gradenstructuur, de normen voor DBSO en voor scholen met een uniek aanbod (Brussel wordt fictief als een afzonderlijke provincie beschouwd) zijn extra voordelig voor Brussel. Dat heeft echter niet kunnen beletten dat vooral in de jaren negentig van de vorige eeuw, gelijklopend met het gereduceerde leerlingenaantal, scholen (vooral met een TSO/BSO-profiel) gesloten werden of gefuseerd zijn. Voor het buitengewoon secundair onderwijs gelden dezelfde normen als voor de dunbevolkte gebieden, met nog een extra waarborg voor de enige school van een bepaald onderwijsnet. De gemiddelde schoolgrootte in het gewoon secundair onderwijs is met 404 leerlingen kleiner dan het Vlaamse gemiddelde (476 leerlingen) en dan in de andere grootsteden (Antwerpen 476, Gent 551 leerlingen).
1.2.1.3. ONDERWIJSAANBOD VOLWASSENENONDERWIJS In het Brusselse volwassenenonderwijs zijn acht Nederlandstalige Centra voor Volwassenenonderwijs (CVO’s) en één Centrum voor Basiseducatie (CBE) actief. Drie van die CVO’s hebben hun hoofdzetel buiten het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (namelijk in Strombeek-Bever, Meise en Leuven), maar zijn actief binnen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Het Centrum voor Basiseducatie Brusselleer kende in totaal 212.120 lesuurcursisten (LUC). Tijdens het schooljaar 2010-2011 werkte Brusselleer samen met 33 scholen verspreid over 12 gemeenten (Anderlecht, Brussel (inclusief Neder-Over-Heembeek en Laken), Elsene, Evere, Ganshoren, Koekelberg, Sint-Jans-Molenbeek, Schaarbeek, Sint-Gillis, Sint-Joost-ten-Node, Ukkel en Vorst). De doelgroep bestaat voornamelijk uit (jonge) moeders. Er geven 18 educatieve medewerkers les in het scholenproject. In totaal hebben tijdens het schooljaar 2010-2011 546 cursisten minstens 1 les bijgewoond. Dit is een status quo vergeleken met het aantal cursisten tijdens het schooljaar 20092010. Er hebben iets minder cursisten effectief les gevolgd. In 2009-2010 waren er gemiddeld 332 cursisten. In 2010–2011 volgden gemiddeld 305 cursisten les. Er haakten in 2010-2011 minder cursisten af: 241 ten opzichte van 260 cursisten in het schooljaar 2009-2010. Sinds 2008 bestaat er ook het Brussels Consortium Volwassenenonderwijs (BruCoVo), dat vanuit een decretale opdracht netoverschrijdend werkt. Aan Franstalige zijde ondersteunt de Franse Gemeenschap 27 ‘instituts d’enseignements de promotion sociale’ en ‘écoles de promotion sociale’.
1.2.1.4. ONDERWIJSAANBOD HOGER ONDERWIJS In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest kunnen studenten terecht in drie Nederlandstalige hogescholen, één universiteit en één gemengde instelling, die tegelijk universiteit en hogeschool is. Het voorbije decennium is het Brusselse Nederlandstalige hoger onderwijs, net zoals de Vlaamse instellingen, grondig hervormd. De invoering van de Bolognahervorming, de vorming van associaties en het decreet Hoger Onderwijs hebben verschillende fusie- en alliantiebewegingen op gang gebracht.
1.2.1.5. ONDERWIJSAANBOD DEELTIJDS KUNSTONDERWIJS De Nederlandstalige academies hebben een uitgebreid aanbod. Daarnaast vinden tijdelijke projecten, de vroegere experimenten, plaats binnen muziek (bijvoorbeeld instrument zoals ud) en binnen de beeldende kunsten (conceptuele kunst, digitale vormgeving en animatie). De drie academies voor beeldende kunsten hebben samen drie hoofdplaatsen en vier vestigingsplaatsen. De acht academies voor muziek, woord en dans hebben acht hoofdplaatsen en 44 vestigingsplaatsen. De vestigingsplaatsen bevinden zich hoofdzakelijk in dagscholen of gemeenschapscentra. Een aantal vestigingsplaatsen liggen net buiten de grenzen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Gemeenten waar nu geen lesplaats van het Brusselse Nederlandstalige deeltijds kunstonderwijs is, zijn Ganshoren, Koekelberg, Sint-Gillis, Sint-Joost-ten-Node, Elsene en Vorst.
Er zijn 27 Franstalige academies in Brussel. In Ganshoren, Koekelberg en Haren zijn er geen Franstalige academies aanwezig.
1.2.2. Capaciteitsdruk in het basisonderwijs - inschrijvingsbeleid Het Brusselse onderwijs staat kwantitatief onder druk. Door de demografische explosie stijgt het aantal kinderen dat in Brussel naar school gaat en dat er naar school zal gaan in de komende jaren sterk. Ook de instroom in het Brusselse Nederlandstalige basisonderwijs stijgt daardoor. Het aantal weigeringen, als ouders hun kinderen niet kunnen inschrijven in de school van hun keuze, is een indicator om na te gaan of er in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een capaciteitsprobleem is. De inschrijfprocedure in het basisonderwijs voor het schooljaar 2011-2012 verloopt als volgt: inschrijvingen van broers en zussen (januari 2011); aanmeldingen van leerlingen via de website (februari 2011); vrije inschrijvingen (mei 2011). Om zicht te krijgen op de vraag naar plaatsen in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs tellen we de eerste twee categorieën op. Leerjaar
Broers en zussen
Aanmeldingen
Totaal
Onthaalklas
1627
1775
3402
K1
295
952
1247
K2
164
382
546
K3
196
305
501
L1
255
388
643
L2
138
149
287
L3
155
139
294
L4
151
92
243
L5
117
78
195
L6
110
50
160
Totaal
3083
4310
7393
Tabel 21 - Overzicht van de inschrijvingen van broers en zussen en de aanmeldingen van leerlingen op www.inschrijveninbrussel.be tijdens de maand februari 2011
Van de 4310 aangemelde kinderen kunnen 2188 (50,77%) zich inschrijven in een school. 2122 kinderen (49,23%) zijn in alle scholen waar ze zich aangemeld hebben, ongunstig geordend. De onderstaande tabel geeft het aantal unieke aanmeldingen per leerjaar en vergelijkt die met de vrije plaatsen per leerjaar voor het draaien van de ROM23. Zo blijkt er al initieel een plaatstekort te dreigen voor de onthaalklas, de eerste kleuterklas, de tweede kleuterklas, de derde kleuterklas, het eerste leerjaar en het tweede leerjaar. Die cijfers zijn echter ruw. We kunnen er niet uit afleiden welke kinderen al ingeschreven waren in een andere school en welke echt nog geen plaats hadden. 23
ROM: ‘rangordemotor’ - programma waarmee de aangemelde leerlingen een volgorde krijgen
Het is mogelijk dat ouders proberen om hun kinderen samen in een school te krijgen of om hun kinderen naar een andere school te sturen. Leerjaar
Aanmeldingen
Vrije plaatsen
Verschil
Onthaalklas
1775
1375
-400
K1
952
172
-780
K2
382
203
-179
K3
305
197
-108
L1
388
239
-149
L2
149
147
-2
L3
139
233
94
L4
92
397
305
L5
78
420
342
L6
50
504
454
4310
3887
-423
Totaal
Tabel 22 - Vergelijking van de aanmeldingen van leerlingen op www.inschrijveninbrussel.be met de vrije plaatsen in scholen na de inschrijving van broers en zussen (stand van zaken na februari 2011)
In het hele Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zijn er in de onthaalklas 400 plaatsen te weinig. Binnen de groep van 1775 aangemelde leerlingen zijn er 514 aangemelde leerlingen die ongunstig geordend zijn, dus is er (theoretisch) nog plaats voor 114 leerlingen. Theoretisch betekent dit dat 400 leerlingen uit de boot vallen, exclusief de leerlingen die niet zijn aangemeld. Voor de andere leerjaren is het nog te vroeg om te weten of de (definitief ongunstig) aangemelde kinderen dit schooljaar (2010-2011) werkelijk nog niet naar school gaan in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs. Profiel
Aantal
Aandeel
TN
1487
34,50%
GOK
1300
30,16%
TN en GOK
558
12,95%
Rest
965
22,39%
Tabel 23 - Profiel aangemelde leerlingen - kleuteronderwijs + lager onderwijs
In totaal hebben zich 2045 leerlingen met TN-profiel en 1858 met GOK-profiel aangemeld. Profiel
Aantal Aandeel
TN
447
21,07%
GOK
812
38,27%
TN en GOK
194
9,14%
Rest
669
31,53%
Tabel 24 - Profiel definitief ongunstig geordende leerlingen leerling - kleuteronderwijs + lager onderwijs
In totaal zijn er 641 aangemelde leerlingen met een TN-profiel en 1006 met een GOK-profiel die overal ongunstig geordend zijn.
1.2.3. Het onderwijsaanbod secundair onderwijs Het TSO telt in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest 16% (2010-2011) leerlingen (Antwerpen: 28%; Gent: 23%). Opvallend daarbij is dat nijverheidstechnisch gerichte studierichtingen ontbreken (geen opleidingen hout, bouw, auto en maar een minimale vertegenwoordiging van de industrieel-mechanische toepassingen) en dat het studiegebied handel oververtegenwoordigd is. Ook de richtingen jeugd- en gehandicaptenzorg en onthaal en public relations halen het Vlaamse gemiddelde. Het BSO telt in Brussel 22% (2010-2011) van de leerlingen (Antwerpen 31%, Gent 23,5%) en volgt globaal genomen het patroon van het TSO: auto, bouw, hout en mechanica-elektriciteit komen beperkt voor. Alleen voor handel en in zekere mate voor voeding en schilderen en decoratie bereikt men de gemiddelde bezettingsgraad van Vlaanderen. Studiegebieden uit de nijverheidssector ontbreken (want die zijn verdwenen door rationalisaties in de jaren tachtig en negentig) of zijn dunbevolkt. Het KSO bereikt in 2010-2011 7% van de leerlingen (Antwerpen 6%, Gent 4%). Het ASO bereikt alle andere leerlingen.
1.3. De onderwijsorganisatie 1.3.1. Personeel basis- en secundair onderwijs In een eerste item vindt u het overzicht van het aantal personeelsleden dat - gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap - in en voor het Brusselse Nederlandstalige onderwijs werkt. Een tweede reeks items gaat over de directies in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs. In een schoolteam is de persoon van de directeur van uitermate groot belang. Samen met het schoolteam stippelt hij een traject uit dat moet leiden tot meer zorg voor en door de leerkracht en voor de leerling. Uit onderzoek blijkt dat de directie een cruciale factor vormt in de draagkracht van de school en het schoolteam. Daarom wordt er in deze omgevingsanalyse veel aandacht besteed aan de schooldirecties. Een derde reeks items ten slotte bespreekt de leerkrachten in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs.
1.3.1.1. OVERZICHT VAN HET AANTAL PERSONEELSLEDEN IN BRUSSEL: BASISONDERWIJS EN SECUNDAIR ONDERWIJS In het Brusselse Nederlandstalige onderwijs (basisonderwijs en secundair onderwijs) zijn op 1 februari 2010 4848,382 vte tewerkgesteld. In de volgende tabel ziet u hoe die verdeeld zijn over de verschillende onderwijsniveaus en personeelscategorieën.
Personeelscategorie
KO
LO
BuBO
administratief personeel
vast
1,75
30,97
0,52
administratief personeel
tijdelijk
1,75
53,88
2,97
BuSO
SO
bestuurspersoneel
en
onderwijzend tijdelijk
135,75
970,16
35,95
75,30
520,31
bestuurspersoneel
en
onderwijzend vast
676,37
281,13
121,54
194,60
1283,26
4,5
142
8
54
opvoedend hulppersoneel
tijdelijk
10,52
71,86
0,05
opvoedend hulppersoneel
vast
2,44
20,58
0,36
paramedisch personeel
tijdelijk
8,62
paramedisch personeel
vast
24,85
ondersteunend personeel
tijdelijk
ondersteunend personeel
vast
meesters-, vak- en dienstpersoneel
vast
paramedisch personeel
tijdelijk
16,65
10,71
paramedisch personeel
vast
56,51
5,63
psychologisch personeel
tijdelijk
3,35
2,31
psychologisch personeel
vast
6,775
4,90
244,70
305,97
2,78947368
Totaal
862,09
1431,40
4,63
2004,20
Tabel 25 - Overzicht van het aantal vastbenoemde en tijdelijke personeelsleden en interimarissen in Brussel (vte) per personeelscategorie (1 februari 2010)
1.3.1.2. DIRECTIES BASISONDERWIJS EN SECUNDAIR ONDERWIJS - VAST OF TIJDELIJK? Directeurs 100,00% 90,00% 80,00% 70,00% 60,00% 50,00% 40,00% 30,00% 20,00% 10,00% 0,00%
Vlaanderen Brussel Antw erpen Gent
tijdelijk
vast
Kleuter
tijdelijk
vast
Lager
tijdelijk
vast
BuBO
tijdelijk
vast
BUSO
tijdelijk
vast SO
Figuur 21 - Directies in Vlaanderen volgens aanstelling (vast of tijdelijk) (1 februari 2010)
In het gewoon basisonderwijs (kleuter en lager onderwijs) en het gewoon secundair onderwijs is het aantal directeurs met een tijdelijke aanstelling in Brussel vergelijkbaar met de situatie in Vlaanderen
in zijn geheel. Ook in de andere onderzochte grootsteden zijn er geen opvallende afwijkingen ten opzichte van Vlaanderen, behalve in het kleuteronderwijs in Gent. Alleen in het buitengewoon onderwijs is er een andere tendens: het aantal tijdelijke directeurs in Vlaanderen in het buitengewoon basisonderwijs bedraagt hier 19,79%, in Brussel ligt dat aantal met 37,50% beduidend hoger. In het buitengewoon secundair onderwijs vinden we dezelfde verhouding terug als in het buitengewoon basisonderwijs. Het gaat echter over zeer kleine effectieve aantallen, wat de verhoudingen uiteraard vertekent. Om die reden worden in de rest van deze analyse buitengewoon basisonderwijs en buitengewoon secundair onderwijs buiten beschouwing gelaten.
1.3.1.3. DIRECTIES BASISONDERWIJS EN SECUNDAIR ONDERWIJS - LEEFTIJD? Directeurs volgens leeftijd in het kleuteronderwijs 45,00% 40,00% 35,00% 30,00%
Brussel
25,00%
Antw erpen
20,00%
Gent
15,00%
Vlaanderen
10,00% 5,00% 0,00% -25
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60+
Figuur 22 - Directeurs volgens leeftijd in het gewoon kleuteronderwijs (1 februari 2010) Directeurs volgens leeftijd in het lager onderwijs 35,00% 30,00% 25,00% Brussel 20,00%
Antw erpen
15,00%
Gent Vlaanderen
10,00% 5,00% 0,00% -25
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60+
Figuur 23 - Directeurs volgens leeftijd in het gewoon lager onderwijs (1 februari 2010)
Directeurs volgens leeftijd in het secundair onderwijs 50,00% 45,00% 40,00% 35,00%
Brussel
30,00%
Antw erpen
25,00%
Gent
20,00%
Vlaanderen
15,00% 10,00% 5,00% 0,00% -25
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60+
Figuur 24 - Directeurs volgens leeftijd in het gewoon secundair onderwijs (1 februari 2010)
Zowel in Vlaanderen als in Brussel is het aantal directeurs dat jonger is dan 40 jaar, beperkt. Toch ligt het percentage directeurs dat jonger is dan 40 jaar, in Brussel hoger dan gemiddeld in Vlaanderen.
1.3.1.4. DIRECTIES BASISONDERWIJS EN SECUNDAIR ONDERWIJS - ANCIËNNITEIT24 Slechts weinig directeurs hebben een anciënniteit van maximaal 10 jaar. In Brussel zijn dat er iets meer dan in Vlaanderen (zie bijvoorbeeld lager onderwijs en secundair onderwijs). Het directiekorps is er dus jonger. Antwerpen telt het oudste directiekorps. Slechts 2,92% van de directeurs heeft een anciënniteit van maximaal 10 jaar. Gent heeft het jongste directiekorps: een vierde van het directeurskorps heeft een anciënniteit tussen 4 en 10 jaar.
1.3.1.5. AFWEZIGE DIRECTEURS BASISONDERWIJS EN SECUNDAIR ONDERWIJS EN DE REDEN VAN AFWEZIGHEID Uit een analyse van redenen van afwezigheid van directies blijken er geen afwijkende cijfers te zijn voor Brussel, Antwerpen en Gent. De redenen van afwezigheid zijn in Brussel vergelijkbaar met die in Vlaanderen.
1.3.1.6. VERLOOP VAN DIRECTIES BASISONDERWIJS EN SECUNDAIR ONDERWIJS Het verloop van de directeurs is in de Brusselse scholen niet opvallend hoger of lager ten opzichte van het verloop in Vlaanderen. Ook de andere grootsteden vertonen geen opvallende tendensen.
24
Bron: EPD
1.3.1.7. LEERKRACHTEN BASISONDERWIJS EN SECUNDAIR ONDERWIJS - VAST OF TIJDELIJK? Bij het onderwijzend personeel valt op dat in alle niveaus het aantal personeelsleden met een tijdelijke aanstelling in Brussel hoger is dan het gemiddelde in Vlaanderen (ongeveer 10% hoger). We mogen aannemen dat dat wijst op een groter verloop. In Antwerpen en Gent is die tendens niet merkbaar: het aantal tijdelijke leerkrachten is er ongeveer vergelijkbaar met het aantal tijdelijke leerkrachten in Vlaanderen in zijn geheel.
Leerkrachten 90,00% 80,00% 70,00% 60,00%
Vlaanderen
50,00%
Brussel
40,00%
Antw erpen
30,00%
Gent
20,00% 10,00% 0,00% tijdelijk
vast
Kleuter
tijdelijk
vast
tijdelijk
Lager
vast
tijdelijk
BuBO
vast
tijdelijk
BUSO
vast SO
Figuur 25 - Leerkrachten in Vlaanderen volgens aanstelling (vast of tijdelijk) (1 februari 2010)
1.3.1.8. LEERKRACHTEN BASISONDERWIJS EN SECUNDAIR ONDERWIJS - LEEFTIJD? Bij het onderwijzend personeel valt op dat het aantal leerkrachten jonger dan 35 jaar in Brussel in bijna alle niveaus hoger is dan in Vlaanderen. Vanaf de leeftijd van 40 jaar is de situatie omgekeerd: in Vlaanderen is het aantal leerkrachten in de leeftijdscategorieën ouder dan 40 over het algemeen groter dan in Brussel. We mogen aannemen dat dat erop wijst dat jonge leerkrachten in het begin van hun carrière in Brussel aan de slag gaan, maar op termijn kiezen voor een betrekking buiten Brussel (cf. vaststellingen over het verloop). In Antwerpen en Gent is het aantal leerkrachten jonger dan 35 jaar niet opvallend hoger. Leerkrachten volgens leeftijd in het kleuteronderwijs 30,00% 25,00% 20,00%
Brussel Antw erpen
15,00%
Gent Vlaanderen
10,00% 5,00% 0,00% -25
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60+
Figuur 26 - Leerkrachten volgens leeftijd in het gewoon kleuteronderwijs (1 februari 2010)
Leerkrachten volgens leeftijd in het lager onderwijs 25,00% 20,00% Brussel
15,00%
Antw erpen Gent
10,00%
Vlaanderen
5,00% 0,00% -25
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60+
Figuur 27 - Leerkrachten volgens leeftijd in het gewoon lager onderwijs (1 februari 2010)
Leerkrachten volgens leeftijd in het secundair onderwijs 25,00% 20,00% Brussel
15,00%
Antw erpen Gent
10,00%
Vlaanderen
5,00% 0,00% -25
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60+
Figuur 28 - Leerkrachten volgens leeftijd in het gewoon secundair onderwijs (1 februari 2010)
1.3.1.9. ANCIËNNITEIT VAN LEERKRACHTEN BASISONDERWIJS EN SECUNDAIR ONDERWIJS Het aantal leerkrachten met een anciënniteit van meer dan 10 jaar is in Brussel in alle niveaus kleiner dan in Vlaanderen. Het aantal beginnende leerkrachten met 1, 2 of 3 jaar ervaring is overal in Brussel groter dan in Vlaanderen. In Antwerpen en Gent is die tendens niet aanwezig.
Leerkrachten in het kleuteronderwijs volgens anciënniteit 40,00% 35,00% 30,00% Brussel
25,00%
Antw erpen
20,00%
Gent
15,00%
Vlaanderen
10,00% 5,00% 0,00% 0j
1j
2j
3j
4j-10j
11j-20j
+20j
Figuur 29 - Leerkrachten in het gewoon kleuteronderwijs volgens anciënniteit (1 februari 2010) Leerkrachten in het lager onderwijs volgens anciënniteit 50,00% 45,00% 40,00% 35,00%
Brussel
30,00% 25,00%
Antw erpen Gent
20,00%
Vlaanderen
15,00% 10,00% 5,00% 0,00% 0j
1j
2j
3j
4j-10j
11j-20j
+20j
Figuur 30 - Leerkrachten in het gewoon lager onderwijs volgens anciënniteit (1 februari 2010) Leerkrachten in het secundair onderwijs volgens anciënniteit 45,00% 40,00% 35,00% 30,00%
Brussel
25,00%
Antw erpen
20,00%
Gent
15,00%
Vlaanderen
10,00% 5,00% 0,00% 0j
1j
2j
3j
4j-10j
11j-20j
+20j
Figuur 31 - Leerkrachten in het gewoon secundair onderwijs volgens anciënniteit
1.3.1.10.
WOONPLAATS VAN LEERKRACHTEN BASISONDERWIJS EN SECUNDAIR ONDERWIJS
Slechts 7,54% van de leerkrachten die in Brussel werken, woont effectief in Brussel. Het merendeel pendelt naar de school. 26,68 % komt uit de Vlaamse Rand; 65,78 % komt uit de rest van Vlaanderen. Rand25
Brussel
Rest
n
%
n
%
n
%
gewoon kleuteronderwijs
57
5,97
254
26,60
644
67,43
gewoon lager onderwijs
97
7,18
397
29,39
857
63,43
gewoon secundair onderwijs
362
8,57
1108
26,24
2752
65,18
Totaal
536
7,54
1896
26,68
4674
65,78
Tabel 26 - Woonplaats van de Brusselse leerkrachten (1 februari 2010)
1.3.1.11.
26
OPLEIDINGSPLAATS VAN LEERKRACHTEN EN HUN BASISDIPLOMA
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de instellingen voor hoger onderwijs waar de Brusselse leerkrachten hun basisdiploma behaald hebben. Het grootste aantal leerkrachten behaalde zijn basisdiploma aan Brusselse instellingen voor hoger onderwijs, gevolgd door instellingen voor hoger onderwijs uit Leuven.
25
Definitie Rand: de gemeenten rond het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, die tot het Vlaamse Gewest of het Nederlandse taalgebied behoren, namelijk Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel, WezembeekOppem, Asse, Beersel, Dilbeek, Grimbergen, Hoeilaart, Machelen, Meise, Merchtem, Overijse, Sint-Pieters-Leeuw, Tervuren, Vilvoorde en Zaventem 26 De absolute aantallen hebben betrekking op het aantal personeelsopdrachten per onderwijsinstelling en niet op het hoofdelijke aantal personeelsleden. Een personeelslid dat een opdracht heeft in twee verschillende Brusselse onderwijsinstellingen wordt dus tweemaal gerekend.
Artesis Hogeschool Antwerpen
48
Arteveldehogeschool
110
Erasmushogeschool Brussel
318
Groep T - Internationale Hogeschool Leuven
192
Hogeschool Gent
118
Hogeschool Sint-Lukas Brussel
20
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst Hogeschool West-Vlaanderen
Katholieke Hogeschool Kempen Katholieke Hogeschool 4,2% Leuven Katholieke Hogeschool 12,2% Limburg Katholieke Hogeschool 7,4% Mechelen Katholieke Hogeschool 4,5% Sint-Lieven Katholieke Hogeschool 0,8% Zuid-West-Vl. 1,8%
31
1,2%
16
0,6%
Lessius Hogeschool
HUB-EHSAL
516
K.U.Leuven Karel de Grote-Hogeschool KH Antwerpen Katholieke Hogeschool BruggeOostende XIOS Hogeschool Limburg Totaal
247
Plantijn Hogeschool Provinciale Hogeschool 19,8% Limburg 9,5% UGent
33
1,3%
Universiteit Antwerpen
20
0,8%
V.U.Brussel
10
0,4%
328
12,6%
76
2,9%
112
4,3%
98
3,8%
36
1,4%
5
0,2%
5
0,2%
11
0,4%
75
2,9%
7
0,3%
148
5,7%
26 1,0% 2606 100,0%
Tabel 27 - Opleidingsplaats van de Brusselse leerkrachten (1 februari 2010)
1.3.1.12.
27
UITSTROOM VAN LEERKRACHTEN
Het departement Onderwijs en Vorming van de Vlaamse Gemeenschap heeft een onderzoek verricht naar de uitstroom van jonge leerkrachten binnen vijf jaar na hun indiensttreding in het onderwijs. Daarbij werd nagegaan hoeveel procent van een groep jonge tijdelijke interimarissen die in 2002 in het onderwijs startten, in 2006 niet meer in het onderwijs actief was. In 2003, 2004 en 2005 werd hetzelfde onderzoek herhaald. Het onderzoek werd enerzijds uitgevoerd voor Vlaanderen in zijn geheel, anderzijds ook specifiek voor Brussel. 2006
2007
2008
2009
gewoon basisonderwijs
23%
24%
27%
21%
gewoon secundair onderwijs
34%
36%
37%
38%
Tabel 28 - Percentage leerkrachten dat na 5 jaar het onderwijs volledig heeft verlaten in Vlaanderen (1 februari 2010)
27
In de tabel zijn alleen cijfers over de basisdiploma’s opgenomen. Van de licentiaten of masters is dus alleen de instelling opgenomen waar ze hun licentiaats- of masterdiploma hebben behaald. De instelling waar ze hun lerarenopleiding hebben gevolgd, is niet vermeld. Als de professionele bachelors nog een bijkomende opleiding gevolgd hebben, is die ook niet opgenomen in het bestand. Leerkrachten die twee (of meer) basisdiploma's behaald hebben, komen verschillende keren voor in het bestand.
De gegevens uit deze tabel worden vergeleken met de volgende tabel: 2006
2007
2008
2009
gewoon basisonderwijs
53%
54%
53%
54%
gewoon secundair onderwijs
62%
64%
65%
62%
Tabel 29 - Percentage leerkrachten dat na 5 jaar het Brusselse Nederlandstalige onderwijs heeft verlaten (1 februari 2010)
De conclusie die gewoonlijk snel gemaakt wordt, is dat de Brusselse uitstroomcijfers soms twee tot drie keer zo groot zijn in verhouding tot de rest van Vlaanderen. De gegevens zijn echter niet met elkaar te vergelijken: een uitstroom in Vlaanderen (tabel 28) duidt op het aantal tijdelijke leerkrachten dat het onderwijs volledig verlaten heeft, terwijl de cijfers van tabel 29 het aandeel tijdelijke leerkrachten weergeeft dat niet meer in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs lesgeeft (maar eventueel wel in een Vlaamse school een baan heeft gevonden). De verloop- en uitstroomcijfers zijn dus - voorlopig - niet exact te vatten. Het hoge(re) verloop van leerkrachten is echter een feit en is mogelijk te verklaren door kenmerken van of vooroordelen over het stedelijk milieu, zoals: • • • • •
een andere omgevingstaal dan het Nederlands; het aanzienlijke aandeel van anderstalige leerlingen in de Nederlandstalige scholen; de stadsvlucht van leerlingen en leerkrachten; de reistijd tussen woon- en werkplaats; hoge vastgoed- en huurprijzen.
1.3.1.13.
BEKWAAMHEIDSBEWIJZEN VAN LEERKRACHTEN28
Een van de voorwaarden waaraan de personeelsleden moeten voldoen om een wedde of een weddetoelage te ontvangen is in het bezit zijn van een bekwaamheidsbewijs. De bekwaamheidsbewijzen zijn ingedeeld in vereiste, voldoende en andere bekwaamheidsbewijzen. Voor de vereiste bekwaamheidsbewijzen moet het basisdiploma behaald zijn in het specialisme van het te onderwijzen vak. De voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen betreffen meestal hetzelfde niveau van het diploma dat opgenomen is in de vereiste bekwaamheidsbewijzen, zonder echter rekening te houden met het specialisme. Bij tekort aan houders van een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs kan de inrichtende macht een kandidaat aanstellen die in het bezit is van een ander bekwaamheidsbewijs. Er doen zich geen markante verschillen voor tussen de regio’s binnen het kleuteronderwijs. Het aantal aanstellingen met een ander bekwaamheidsbewijs tijdens het schooljaar 2009-2010 is het hoogst in Brussel (4,49%), wat erop wijst dat het voor die regio het moeilijkst is om leerkrachten met een vereist bekwaamheidsbewijs aan te trekken. Vlaams-Brabant volgt met 3,28%.
28
bron: arbeidsmarktrapport
Alle scholen
Antwerpen
Brussel
Gent
Vlaams-Brabant
Limburg
vereist
95,92%
96,62%
93,31%
94,40%
94,12%
99,00%
voldoende
2,13%
1,45%
2,21%
3,64%
2,60%
0,68%
ander
1,95%
1,93%
4,49%
1,96%
3,28%
0,32%
Tabel 30 - Aanstelling volgens bekwaamheidsbewijs in het kleuteronderwijs – overzicht per regio (interim-uren op 15 maart 2009)
In het lager onderwijs zijn er belangrijke regionale verschillen. Zo blijkt dat Brussel, zowel in absolute termen als in vergelijking met andere regio’s, de meeste moeite heeft om onderwijzers te vinden. Slechts 68% van de vervangers in de Brusselse lagere scholen beschikte in 2009 over een diploma van onderwijzer (vereist), tegenover een gemiddelde van 90% voor alle scholen die door de Vlaamse Gemeenschap worden gefinancierd of gesubsidieerd. Alle scholen
Antwerpen
Brussel
Gent
Vlaams-Brabant
Limburg
vereist
90,24%
88,02%
67,90%
87,59%
88,47%
94,64%
voldoende
8,82%
10,40%
28,35%
11,23%
10,10%
4,93%
ander
0,94%
1,58%
3,76%
1,17%
1,43%
0,43%
Tabel 31 - Aanstelling volgens bekwaamheidsbewijs in het lager onderwijs – overzicht per regio (interim-uren op 15 maart 2009)
Alle scholen
Antwerpen
Brussel
Gent
Vlaams-Brabant
Limburg
vereist
59%
53%
50%
62%
59%
58%
voldoende
27%
28%
26%
24%
24%
27%
ander
13%
18%
25%
14%
17%
16%
Tabel 32 - Aanstelling volgens bekwaamheidsbewijs in het secundair onderwijs – overzicht per regio (interimuren op 15 maart 2009)
Terwijl het aantal aanstellingen met een ander bekwaamheidsbewijs het grootst is in het basisonderwijs in Brussel, is dat minder het geval voor het secundair onderwijs in het schooljaar 2009. Het aantal aanstellingen met een ander bekwaamheidsbewijs schommelt in alle regio’s, ook in Brussel, rond de 25%.
1.3.1.14.
KORTE VERVANGINGEN IN BRUSSEL BINNEN HET BASISONDERWIJS
Elke school krijgt een contingent ‘vervangingseenheden’ dat binnen een samenwerkingsplatform wordt samengelegd en beheerd om korte afwezigheden op te vangen. Voorbeelden van mogelijke korte afwezigheden zijn: ziekte van minder dan tien aaneensluitende werkdagen, nascholing, omstandigheidsverlof naar aanleiding van een huwelijk. Om de vervangingseenheden te kunnen gebruiken, moet de school samenwerken in een samenwerkingsplatform binnen een scholengemeenschap, een samenwerkingsverband tussen een of meer scholengemeenschappen en een of meer onderwijsinstellingen die niet behoren tot een scholengemeenschap, of een samenwerkingsverband tussen verschillende scholengemeenschappen. Uit het evaluatierapport korte vervangingen 2009-2010 blijkt dat binnen het Vlaamse basisonderwijs 86% van de vervangingseenheden werd aangewend. In de samenwerkingsverbanden van Brussel is 58% aangewend. Wel zijn er grote verschillen tussen de samenwerkingsverbanden.
1.3.1.15.
ZIEKTEVERLOF29 (ALLE PERSONEELSLEDEN)
Op het vlak van ziekteverzuim vertoont Brussel geen afwijkende cijfers ten opzichte van Vlaanderen in het algemeen. Basisonderwijs
secundair onderwijs
Mannen
Vrouwen
Mannen
Vrouwen
Aalst
3,35
3,95
4,57
4,65
Antwerpen
3,34
3,57
3,77
4,22
Brugge
2,66
3,76
3,40
3,83
Brussel
3,53
3,71
3,47
3,91
Genk
4,69
4,31
5,77
4,78
Gent
3,62
3,52
3,73
3,81
Hasselt
2,40
4,60
3,94
4,72
Kortrijk
2,17
3,09
4,05
3,38
Leuven
3,81
3,76
4,16
4,42
Mechelen
2,76
4,24
4,09
4,71
Oostende
3,30
4,84
4,03
5,19
Roeselare
3,14
3,42
3,44
2,70
Sint-Niklaas
2,52
3,11
3,43
3,71
Turnhout
2,96
3,28
4,36
3,88
Tabel 33 - Ziekteverzuim in onderwijs - vergelijking met andere centrumsteden (2009)
Brussel scoort in de vier categorieën onder het gemiddelde van de overige centrumsteden. 1.3.2. Personeel hoger onderwijs In de onderstaande tabel vindt u het absolute aantal personeelsleden van de hogescholen in Vlaanderen. De hogescholen die in Brussel liggen of die daar onderwijs aanbieden, zijn gemarkeerd.
29
bron: rapport ziekteverzuim 2009 Vlaams onderwijspersoneel. Stuurgroep ziektecontrole onderwijs – Encare Absenteïsme
Hogeschool Artesis Hogeschool Antwerpen
699
Plantijn Hogeschool
235
Karel de Grote-Hogeschool
678
Katholieke Hogeschool Kempen
534
Lessius Mechelen
319
Erasmushogeschool Brussel
440
Hogeschool Sint-Lukas Brussel
130
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst
483
Katholieke Hogeschool Leuven
452
Hogeschool Gent
1319
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven
410
XIOS Hogeschool Limburg
268
Katholieke Hogeschool Limburg
527
Provinciale Hogeschool Limburg
337
Hogeschool West-Vlaanderen
344
Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
297
Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen
531
Hogeschool – Universiteit Brussel (HUB)
511
Groep T - Leuven Hogeschool
169
Hogere Zeevaartschool
58
Lessius Antwerpen
213
Arteveldehogeschool
707
Totaal
9664
Tabel 34 - Aantal personeelsleden per hogeschool (maart 2010)
In de volgende figuren vindt u een verdeling van het absolute aantal personeelsleden per hogeschool in functie van geslacht, leeftijd, personeelscategorie en het aantal tijdelijken en benoemden. Als we het personeel van de Brusselse hogescholen vergelijken met het personeel van de overige hogescholen in Vlaanderen, zijn er op basis van deze figuren geen significante verschillen aan te duiden.
Ka t Ka holi H ek th og og e ol es e H ie Ka o g sch ch ke Ar Pr th Ka H Ka o K e H G H o og te ov sc o ol ol at t E t l o o i h h si e g r ho Ka es ho v - U roe in ge ol ol as ke s XI es ci p ie ie ol li e ch oor re sc H ni m O al H c H T ke k og h o k ld v h Z S us W e e og o e - L oge u o es H H H e et e H Le Arte h o ol S Pl es Ho eu og og og ol W ol B id-W rsi t re Le G e o ch ss an H ve g g i ns ei ch nt ge ro es v e e r e e s Ze o oo e t iu u e en ti j ld s s s s s ch ge te oo st sc Lu B st gg ch ch ch ch ch iu s n eh e lA r s ap lS H ho us va H A Vl ka H eoo Vl oo oo oo c og nt o og ool s M n o h a aa ar ol O se s en tw ge lB lL lL lL ge o o in t w a e e o B K t n L l( er sc nd er es c sc im sc im st im ru em che de K ru l G -Li e e H pe sch e pe ho h u ho un er ho ss bu ss bu bu re n U l o v v p e e oo n d e n ol e o e el st el en B) ol nt ol rg n n rg rg e n l n n l
M
0 200 400 600 800 Ka t Ka holi H H ek th og og e ol es e H ie K o g s ch ch at ke Ar P Ka H K h o o Ka es ro H G H at ol og te ol E t o v o ro c h ol th ie si ho ho ge Ka ra es in vo g ep k s X o U e ci li e li e sm e li e sc ch IO or re sc ool H ni a H H T k k le og ld ho ke oo ve S ho us Zu e e W o - L oge ge H H H es H e Le Ar te et rs ol ho lS ol H Pl id eu o o o o re L G e i o sc -W ch ss W te an H ve ge ge Br ge in es ge ge ns g r v o o Ze i h t oo e es iu tB t ug ld en es -L sc sc ge si sc s sc ch oo s s eh e c t l A i jn H t e H c h us u ho ge tho ho ru h sc ap ho va H l A og nt og ool ss og nt o l Vl a M - O Vla ol k as ol og ho Sin ool ar ol e w a w e e a e n Li os es Br B Ke Li es ts Li t-L ol nd Le ch l( er er es c sc nd r m K m m c c u u t ch H G ie m pe er pe ho el en ho uv ho un ho ss er b s b b U e v p e u s u e u oo n n ol de ol en en en nt ol el en el st B) ol n rg n rg rg l
H
V
+60j
50-59j
40-49j
30-39j
20-29j
0 100 200
Figuur 32 – Personeelsleden van de hogescholen volgens geslacht Figuur 33 – Personeelsleden van de hogescholen volgens leeftijd 300 400
30 0
Ka
re
Ka
th
oli
Er
as
sc
ho
ol
Ka
th
Ka
th
oli
ek
Ka
th
Ka th
Pr
Pr ov
ov
Ka
o li
th ek
Ka th
e
o li
ek
ke
e
ke
Ho
ol ie
ge
H
sc
Ho
Ho
ge
Ho
ge
Ho
ge
sc ho G ol ro inc oli XI ep -U vo g o h s e e s l o c O Ho ie ek ek Ho ia l m o s c h o n T H l r c S h k o us lZ Ar iv e e e e de ge e o h o ge W -L o Le H P o H H H g h ol te ui lS Ho Le r et re o la o sc e eu o o H G o s ss o ve d l W g sc i te en ge ge ge ge nt in t o s ho r g B Ze e iu v o W g s lde e e h i jn ru sc en it B sc -L te sc sc sc s iu e s s ol o s e e c t s c g ol uk ho s M ho An st ho -V ha ho va Ho ho ho Ho H c h g r An u h o e Si la og as ol ol ge ol p ar V ol o t o s ge o ge w e tw l s n a O l o e lL aa tsc ch Lim B es sc er Li Ke Lim Br el nd sc l G t-L os er s m eu el r us pe nd ho ch us n K u (H ho h o ch o m pe e i t b e e b b e e r ve se ur n er n t ve ol pe oo se U u e o n u n n n ol ol n r l d r g B) st en n l g g l n n l e
200 400 600 800 100 120 0 0
s is
ge
ch o
ATP
te
Ho
Ho g
ol ie
Ka th
Ho ge sc og ho Ka es H Ho ol ol G th ol E og ie ch th ro -U ol es i r Ka g v o sis n a k X ol es es oo lie ie oo ep cia sm e c I ni i r O h k ek el ke ch H H ch rW lZ Ho oo e v l T S e u o og e e de oo oo H sh Ar ui -L H ge H Ho r lS ge Pl e H s es Le o dog lB lW og og i te t L g G s e t a o eu i H re g e e n W c ch es nt ss ge ve ns es ro e e es i o t r h s t v e u s Ze s i e s ge oo Lu oo iu ch Br ch jn te en ld st sc gg ch c c ch s i u s h h t eh -V sc ev lS us H lA oo ap ka -V ho H s o o e o o H A o o o l o o o og M ho aa lK s se nt og aa la O nt ol in l g l l l g e e L e L B a o w Li es t-L w Br es n ol rts l( nd e L em ch i sc n i r s m m e m er s e K u us te HU de ch G ie ch ch ch rp e uv el ho b s b u b pe p n r s v e s u ur ns re ur oo oo en en en en oo oo de en B) en el nt rg el ol n g g n t l l l l Ka
Ka th
Ka th
OP
Ar
Ar te
Ho ge s
OHP
0
benoemd
tijdelijk
200 400 600 800
Figuur 34 – Personeelsleden van de hogescholen volgens personeelscategorie Figuur 35 – Personeelsleden van de hogescholen volgens het aantal tijdelijken en benoemden 30
ATP = administratief en technisch personeel, OP = onderwijzend personeel, OHP = opvoedend hulppersoneel
In de onderstaande tabel vindt u het absolute aantal personeelsleden van de universiteiten in Vlaanderen per personeelscategorie. De universiteiten in Brussel zijn gemarkeerd. ZAP aantal
AAP vte
KUL
1631 1018,5
UGent
1115
aantal
WP vte
aantal
ATP werking vte
aantal
vte
ATP buiten werking aantal
totaal
vte
aantal
850
497,95
4479 4068,72
1847 1564,05
1551 1194,14
786,2
1163
843,1
3033 2831,15
1540
1312,9
1111
VUB
673 334,62
404
214,55
1069
977,7
559
470,25
UA
621 408,39
367
242,28
1168 1068,74
648
UH
205
116
108
73,86
328
305,95
KUB
49
20,59
16
9,05
8
6,75
Totaal
4294 2684,3
2908 1880,79 10085 9259,01
vte
10358
8343,36
879
7962
6652,35
437
357,05
3142
2354,17
577,88
444
376,79
3248
2674,08
136
116,47
126
92,79
903
705,07
17
16,8
7
5,4
97
58,59
3676 2905,17
25710
20787,62
4747 4058,35
Tabel 35 - Aantal personeelsleden per universiteit en per personeelscategorie (februari 2010)
31 32
In de onderstaande tabellen en figuren vindt u een verdeling van het absolute aantal personeelsleden per universiteit en per personeelscategorie in functie van geslacht (absolute aantallen en vte) en leeftijd. Als we het personeel van de Brusselse universiteiten vergelijken met het personeel van de overige universiteiten in Vlaanderen, zijn er op basis van deze figuren geen significante verschillen aan te duiden. ZAP
33
AAP vte vrouw
vte totaal
186,7
311,25
497,95
1163
403,1
440
843,1
182
404
115,3
99,25
214,55
187
180
367
124,2
118,08
242,28
116
53
55
108
35,16
38,7
73,86
5,91
20,59
7
9
16
3,25
5,8
9,05
543,48
2684,3
1387
1521
2908
867,71
1013,08
1880,79
man vrouw
totaal
KUL
1292
339
1631
818,65
199,85
1018,5
357
493
850
UGent
911
204
1115
644,95
141,25
786,2
561
602
VUB
503
170
673
256,92
77,7
334,62
222
UA
478
143
621
323,17
85,22
408,39
UH
155
50
205
82,45
33,55
KUB
32
17
49
14,68
3371
923
4294
2140,82
Totaal
vte man vte vrouw vte totaal man vrouw totaal vte man
bron: VLIR - Statistische gegevens over het personeel aan de Vlaamse universiteiten ZAP = zelfstandig academisch personeel, AAP = assisterend academisch personeel, WP = wetenschappelijk personeel, ATP werking = administratief en technisch personeel op middelen van de financieringsenveloppe voor hoger onderwijs van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, ATP buiten werking = administratief en technisch personeel op andere middelen dan de financieringsenveloppe voor hoger onderwijs van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 33 met inbegrip van gastprof en vervroegd gepensioneerden 32
WP man
ATP werking
vrouw
totaal
vte man
vte vrouw
vte totaal
man
vrouw
totaal
vte man
vte vrouw
vte totaal
KUL
2555
1924
4479
2335,11
1733,61
4068,72
810
1037
1847
752,35
811,7
1564,05
UGent
1636
1397
3033
1540,25
1290,9
2831,15
639
901
1540
592,22
720,68
1312,9
VUB
606
463
1069
553,92
423,78
977,7
237
322
559
212,8
257,45
470,25
UA
618
550
1168
570,6
498,14
1068,74
260
388
648
250,75
327,13
577,88
UH
190
138
328
176,45
129,5
305,95
53
83
136
49,4
67,07
116,47
5
8
2,15
4,6
6,75
4
13
17
4
12,8
16,8
4477
10085
5178,48
4080,53
9259,01
2003
2744
4747
1861,52
2196,83
4058,35
KUB
3
Totaal
5608
ATP buiten werking man vrouw totaal vte man vte vrouw vte totaal KUL
459
1092
1551
391,96
802,18
1194,14
UGent 331
780
1111
290,1
588,9
879
VUB
144
293
437
120,52
236,53
357,05
UA
120
324
444
112,7
264,09
376,79
UH
38
88
126
29,45
63,34
92,79
KUB
1
6
7
1
4,4
5,4
2583
3676
945,73
1959,44
2905,17
totaal 1093
Tabel 36 - Aantal personeelsleden per universiteit en per personeelscategorie volgens geslacht (februari 2010) Leeftijdscurve ZAP
Leeftijdscurve AAP
KUB
KUB
60-64 55-59
UHasselt
50-54 UA
UHasselt
45-49 40-44
VUB
35-39 UGent
<30
0
100
200
300
30-34
VUB
25-29 <24
UGent
30-34
KUL
35 en +
UA
KUL 0
400
100
200
300
400
500
Leeftijdscurve ATP 60-64
KUB
55-59
UHasselt
50-54 UA
45-49
VUB
40-44
UGent
35-39 30-34
KUL
25-29 0
50
100
150
200
250
300
350
<24
Figuur 36 – Aantal personeelsleden per universiteit en per personeelscategorie volgens leeftijd (februari 2010)
1.3.3. Personeel volwassenenonderwijs In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zijn 5 Centra voor Volwassenenonderwijs gevestigd: -
CVO Hogere Leergangen voor Fiscale en Sociale Wetenschappen;
-
CVO Kamer voor Handel en Nijverheid Brussel;
-
CVO Lethas;
-
CVO Brussel;
-
CVO Elishout COOVI.
In de onderstaande tabel vindt u het aantal personeelsleden (tijdelijken/interimarissen en vastbenoemden) van de centra, afgezet tegenover de centra in het Vlaamse Gewest. Interessant is dat de centra in Brussel qua omvang opvallend groter zijn dan hun Vlaamse tegenhangers (85 vte’s per centrum versus 55 vte's per centrum). Uiteraard baseren we ons op slechts 5 centra om tot die gemiddelde cijfers te komen. tijdelijken/ interimarissen
vast- benoemden
totaal
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
187,553
241,693
429,2465
Vlaams Gewest
2218,39
3655,36
5873,75
Totaal
2405,941
3897,055
6302,997
Tabel 37 - Aantal personeelsleden (tijdelijken/interimarissen en vastbenoemden) van de Centra voor Volwassenenonderwijs (februari 2011)
Als we het personeel van de Brusselse Centra voor Volwassenenonderwijs in functie van geslacht vergelijken met het personeel van de overige centra in Vlaanderen, zijn er geen significante verschillen aan te duiden.
2. Vorming 2.1 Wat dekt de term ‘vorming’? De bevoegdheid Vorming is vastgelegd in artikel 4 van de bijzondere wet op de hervorming der instellingen: -
4, 11°: voorschoolse vorming in de peutertuinen;
-
4, 12°: post- en parascolaire vorming;
-
4, 13°: artistieke vorming;
-
4, 14°: intellectuele, morele en sociale vorming;
-
4, 15°: de sociale promotie;
-
4, 16°: de beroepsomscholing en bijscholing (met uitzondering van de regeling van de tegemoetkoming in de uitgaven die inherent zijn aan de selectie, de beroepsopleiding en de nieuwe installatie van het personeel dat door een werkgever in dienst is genomen met het oog op de oprichting van een onderneming, of de uitbreiding of de overschakeling van zijn onderneming).
Voor de bevoegdheid van minister Smet op het vlak van Vorming wordt verwezen naar artikel 8 van het organisatiebesluit. Daarin wordt niet alleen verwezen naar 4, 11°, 4, 12°, en 4, 15°, van de bijzondere wet als onderdeel van het beleidsdomein Onderwijs en vorming, maar wordt ook de bevoegdheid gegeven het vormingsbeleid te coördineren. Vlaams minister Pascal Smet heeft dus het grootste deel van de vormingsbevoegdheden en vervult een coördinerende opdracht. De vormingsbevoegdheid staat in zijn titel expliciet vermeld. Dat neemt niet weg dat ook andere ministers een deel van de vormingsbevoegdheid hebben (de minister-president heeft land- en tuinbouwvorming, minister Muyters heeft beroepsomscholing, bijscholing en beroepsopleiding, minister Schauvliege heeft artistieke, morele en sociale vorming). In het kader van deze omgevingsanalyse zijn aspecten al eerder aangegeven, omdat ze expliciet binnen het onderwijsdomein vallen. Zo omvat ‘artistieke vorming’ het deeltijds kunstonderwijs, en is ‘sociale promotie’ uitgegroeid tot het volwassenenonderwijs. In wat volgt, wordt exemplarisch dieper ingegaan op initiatieven die de VGC via het Stedenfonds opneemt, en op het aanbod van de VDAB en Syntra Vlaanderen op het gebied van ‘beroepsomscholing en bijscholing’, alsook op het vormingsaanbod van de volkshogescholen in het kader van ‘intellectuele, morele en sociale vorming’.
2.2 Beroepsomscholing en bijscholing 2.2.1
De inschakelingstrajecten
Door middel van inschakelingstrajecten worden werkzoekenden actief begeleid in hun zoektocht naar werk. Inschakelingstrajecten kunnen twee vormen aannemen: opleidingstrajecten of werkervaringstrajecten. Met de trajecten streeft men ernaar om voor werkzoekenden de toegang tot de arbeidsmarkt te verbeteren. De VGC richt zich prioritair op drie sectoren met knelpuntberoepen: bouw, zorg en horeca. Concreet geeft de VGC aanvullende subsidies voor acht werkervaringsprojecten: drie in de bouwsector, vier in de zorgsector en één in de horecasector. De VGC stelt ook voor elke sector een
uitstroombegeleider ter beschikking, die deelnemers aan de verschillende aangesloten projecten begeleidt. Rekening houdend met het aantal plaatsen dat de verschillende initiatiefnemers gemiddeld ter beschikking hebben en met de gemiddelde duur van een traject, werd begin 2008 geschat dat er in 2008-2009 278 deelnemers hun traject potentieel konden beëindigen. In de sector bouw was er een potentieel van 100 deelnemers (werkervaring), in de sector zorg 60 deelnemers (werkervaring) en 74 deelnemers (opleiding), en in de sector horeca 44 deelnemers (werkervaring). Van de projecten werd begin 2010 nagegaan hoeveel deelnemers in de loop van 2008-2009 hun opleidings- of werkervaringstraject effectief hebben beëindigd. Dat bleken 299 deelnemers te zijn, iets meer dus dan aanvankelijk werd geschat. 47 deelnemers daarvan (= 16%) zijn echter afgevallen wegens ontslag of medische problemen. De overige 252 deelnemers (= 84%) die hun traject (al dan niet vroegtijdig) beëindigden, konden potentieel doorstromen naar de arbeidsmarkt.
Figuur 37 – Effectieve uitstroom voor inschakelingstrajectenin 2008 en 2009, volgens sector en type traject
Van de 252 deelnemers die hun traject beëindigden, kregen 176 deelnemers (70%) een vorm van begeleiding door de uitstroombegeleider. Vooral deelnemers die minder evidente tewerkstellingsmogelijkheden hebben, krijgen een uitstroombegeleider toegewezen. Het vooropgestelde aantal ‘te begeleiden deelnemers’ werd aanvankelijk bepaald op 292. De uitstroombegeleiders bereikten dus gemiddeld 60% van het streefdoel dat werd vooropgesteld, met respectievelijk 40% voor de bouw, en 63% voor de zorg. Alleen de horeca haalde het streefdoel grotendeels (92%). Voor de weergave van de tewerkstellingsresultaten werd ervoor gekozen om de meting te doen op het moment dat een deelnemer zijn traject 6 maanden beëindigd heeft. Op het moment van de rapportage - op 31 december 2009 - waren er 73 deelnemers (van de 252) die hun traject nog geen 6 maanden hadden beëindigd. In totaal hebben 179 van de 252 deelnemers (71%) op het moment van de rapportage hun traject 6 maanden beëindigd. De resultaten van die 179 deelnemers zijn opgenomen in de onderstaande figuur.
Figuur 38 - Momentopname van de tewerkstellingssituatie van de deelnemers (na 6 maanden), 2008 en 2009, volgens sector
Vertrekkend van die cijfers is er een positief resultaat voor 133 van de 179 deelnemers (= 74,3%): 119 deelnemers zijn aan het werk (66,5%) en 14 deelnemers volgen een opleiding (7,8%). Het gemiddelde tewerkstellingsresultaat voor de drie sectoren is 66,5%. Voor de opleidingsprojecten zorg zijn de tewerkstellingscijfers het hoogst (82,9%), gevolgd door de werkervaringsprojecten bouw (66,1%) en de werkervaringsprojecten zorg (60,0%). De werkervaringsprojecten horeca behaalden de laagste doorstroomcijfers op het vlak van werk (55,6%) op het tijdstip van de meting. Het is evident dat de resultaten onderhevig zijn aan verschillende factoren. Niet alleen de selectie van de deelnemers bij de instroom, de kwaliteit van het traject, de begeleiding van de instructeurs op de werkvloer en van trajectbegeleiders van de individuele projecten, en de nieuwe sectorale uitstroombegeleiding spelen een rol, maar ook de persoonlijke situatie van elke deelnemer is zeer bepalend voor de uitkomst. Met het streefdoel van 70% wordt de lat hoog gelegd. Ook de huidige crisis bemoeilijkt de tewerkstelling van kansengroepen. De trajecten kunnen ook tewerkstellingskansen bieden op langere termijn. Sommige deelnemers krijgen na 6 maanden uitstroom nog altijd begeleiding.
2.2.2
VDAB opleidingsaanbod Brussel34
Een beroepsopleiding wordt omschreven als “een maatregel die tot doel heeft iemand beroepsbekwaamheid te verstrekken om arbeid in loondienst te verrichten”. De VDAB richt zich in zijn opleidingsaanbod tot drie verschillende doelgroepen. Naast de opleidingen voor werkzoekende werklozen maken de opleidingen voor werknemers op verzoek van de werkgever en de opleidingen voor individuele werknemers op eigen verzoek deel uit van het VDAB-opleidingsaanbod. De VDAB biedt in Vlaanderen en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest meer dan 200 verschillende 34
BRUCOVO (2010), Opleidingsplan 2008-2013
opleidingen aan in meer dan 70 opleidingscentra. In 2006 bereikten de competentiecentra 50.412 werkzoekenden, 45.509 werknemers op verzoek van de werkgever en 2660 werknemers op eigen verzoek. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zijn er twee (Bergensesteenweg in Anderlecht en Wetstraat in Etterbeek).
competentiecentra
aanwezig
De Regionale Dienst Beroepsopleiding Brussel (RDB) is actor en regisseur in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en exclusief bevoegd voor Nederlandstalige opleidingen (arbeidsbemiddeling is gewestelijke materie en wordt uitgeoefend door Actiris in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest). De RDB voert een eigen programmatie uit, naast een intensieve samenwerking met derden of private opleidingspartners (gecoördineerd door vzw tracé Brussel), al dan niet gefinancierd met middelen uit het Europees Sociaal Fonds. In 2010 werd een officieel samenwerkingsprotocol uitgewerkt en ondertekend door zowel Brucovo vzw als de VDAB–RDB (Regionale Dienst Beroepsopleiding Brussel). Bedoeling is tweemaal per jaar een regionaal overlegcomité tussen het Brussels Consortium Volwassenenonderwijs vzw en VDABRDB bijeen te roepen. Centraal in de werking van dat regionaal overlegcomité staan de opleidingskansen en -behoeften in functie van de loopbaan van de inwoners van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de samenwerking, de afstemming tussen het Brussels Consortium Volwassenenonderwijs vzw (en haar leden) en VDAB-RDB. Via een open en constructieve dialoog willen de ondertekenende partners samenwerken met betrekking tot beroepsgerichte trajecten en samen vorm geven aan geïntegreerde en kwalificerende trajecten. Ook worden de beroepsopleidingen van de VDAB en het aanbod volwassenenonderwijs in het werkingsgebied op elkaar afgestemd en zal er samen optimaal gebruikgemaakt worden van de beschikbare infrastructuur en middelen. Jaarlijks worden in onderling overleg prioriteiten bepaald in de samenwerking.
2.2.3
Opleidingsaanbod Syntra - middenstandsopleidingen35
Syntra (de vroegere Centra voor Middenstandsopleiding) biedt ook in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een gevarieerd aanbod van opleidingsmogelijkheden aan. De algemene doelstelling van Syntra Brussel is het promoten van het kwalitatief zelfstandig ondernemen als motor voor economische en sociale ontwikkeling. Syntra Brussel biedt hiervoor opleidingen aan zelfstandige ondernemers (in spe), werknemers van KMO’s, werklozen, doel- en kansengroepen. Het biedt individuen de kans zich verder te ontplooien als ondernemer en/of op de arbeidsmarkt. Syntra Brussel is actief op twee campussen, enerzijds op Tour en Taxis in Brussel en anderzijds in Ukkel. Syntra Brussel bestaat sinds 2003 en is sindsdien sterk gegroeid zowel naar omzet (circa 3,9 miljoen EUR in 2010), personeelskader (15 vte in 2010), cursisten (circa 1400 ‘unieke’ cursisten in 2010) en cursistenuren (circa 240.000 voor cursusjaar 2009-2010). Het vormingsaanbod voor volwassenen omvat ondernemersopleidingen, korte opleidingen als bijscholing voor werknemers, bedrijfsbeheer, opleidingen op maat van de ondernemer en zijn werknemers en voltijdse dagopleidingen (alternatief voor hogeschoolopleidingen). Opleidingen in de leertijd (voor schoolplichtige jongeren vanaf 15 jaar) maken met 2% slechts een beperkt deel uit van het totale vormingspakket. In het schooljaar 20112012 zijn er 22 leerlingen in de leertijd.
35
BRUCOVO (2010), Opleidingsplan 2008-2013