Mr J.S. van der Kolk President Arrondissementsrechtbank te Assen Postbus 30009 9400 RA Assen
Betreft: antwoord op uw onderzoek met verzoek op navullend onderzoek Kenmerk: 081/VdK/sl Coevorden, 7 juni 2001
Geachte President Van der Kolk,
Uw brief van 21 mei 2001 met als kenmerk 081/VdK/sl, waarin onderzoek wordt gedaan naar het aannemen van twee enveloppen door rechter mr T.F.Bruinenberg na afloop van de zitting op 9 november 2000 geeft mij aanleiding te reageren met de bedoeling U duidelijk te maken, dat ik Uw onderzoek en het resultaat niet accepteer. Derhalve vraag ik om een aanpak conform artikel 14a vermeld in de beschikking 195 jaargang 1999 met als titel “Beschikking van de minister van Justitie van 7 mei 1999, houdende plaatsing van de tekst op de rechtelijke organisatie, zoals deze luidt met ingang van 1 juni 1999.” Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. In uw brief maakt U eerst melding van het feit dat rechter Bruinenberg zich niet kan herinneren stukken aan het dossier te hebben toegevoegd. Vervolgens gaat U samen met rechter Bruinenberg in het dossier op zoek en wonder boven wonder wordt een tweetal brieven gevonden, die “waarschijnlijk” wel eens na de zitting door rechter Bruinenberg zijn aangenomen geweest en zonder dat hij het nog weet in het dossier terecht zijn gekomen. Mijn klacht tegen mr T.F. Bruinenberg luidde niet na afloop van de zitting stukken aan het dossier te hebben toegevoegd. Mijn klacht luidde: de eerlijke rechtsgang te hebben beïnvloed door als rechter na afloop van de zitting in het openbaar een tweetal enveloppen van de tegenpartij aan te nemen. Met het gezamenlijk doorzoeken van het dossier geeft U en rechter mr T.F. Bruinenberg expliciet aan dat na afloop van de zitting een uitwisseling van enveloppen heeft plaats gevonden tussen mr T.F. Bruinenberg als rechter, mr J. Buurman als vertegenwoordiger van de gemeente Coevorden en mr W. Sleijfer in de functie van advocaat van de gemeente Coevorden. Ondanks het slechte geheugen van rechter Bruinenberg door zich de enveloppenactie niet meer te herinneren, helpt hij wel mee met het zoeken en stuit hij toevallig op twee brieven. Ter ondersteuning van het geheugen van rechter Bruinenberg heb ik U de namen van een tweetal getuigen doen toekomen, die ook de enveloppenoverdracht waar hebben genomen. Onder ede zullen zij en ook mr J. Buurman en mr W. Sleijfer zich
het een en ander wel kunnen herinneren, omdat beide laatste heren in een separate brief aan de Raad van State als getuigen door mij zullen worden opgeroepen. Ook deze brief en andere correspondentie over dit onderwerp gaan naar de Raad van State. In een andere separate brief aan jhr. mr J. de Wijkerslooth de Weerdesteijn in de functie van Procureur Generaal dien ik een verzoek in om het onderzoek over gedragingen van mr T.F. Bruinenberg volgens artikel 14a Wet rechtelijke organisatie te willen initiëren. De enveloppenwisseling na afloop van de zitting De wet verbiedt elk schriftelijk contact met rechters ongeacht de inhoud van de brief. Schriftelijk contact over een rechtszaak verloopt via een griffier. Dit gegeven weet een ieder en zeer zeker meesters in de rechten. Een ieder weet en zeer zeker meesters in de rechten, dat enkele dagen voor de zitting de briefwisseling is gesloten om de tegenpartij in gelegenheid te stellen alle stukken door te kunnen nemen volgens het gelijkheidsprincipe. Een ieder weet en zeer zeker meesters in de rechten, dat een volmacht ver voor het begin van de zitting bij de griffier moet worden ingeleverd. Een ieder weet en zeer zeker rechters en meesters in de rechten, dat een ieder bevoegd ter zitting aanwezig moet zijn. Dat na afloop van de zitting een enveloppenoverdracht in de richting van de rechter plaats heeft gevonden met volmachten van de aanwezigen er in is zeer merkwaardig, uiterst discutabel, zelfs aan het ongelooflijke grenzend. Wat de inhoud van de enveloppen ook zij, zo’n enveloppenoverdracht komt een eerlijk en een onbevooroordeeld proces niet ten goede. Hetgeen bewaarheid werd. Bevooroordeling van mr T.F. Bruinenberg was in zijn uitspraken duidelijk te merken. Op deze bevooroordeling kom ik later terug. De wet verbiedt elk schriftelijk contact met de rechter. Het omgekeerd is ook verboden. De rechter mag vooraf aan de zitting geen correspondentie over de zaak aan betrokkenen sturen. In deze verwijs ik naar de brief van mr T.F. Bruinenberg met de datum 3 februari 2000, waarin hij meldt dat mijn gevolmachtigde zwager niet bepaalde mij ontlastende informatie mag opvragen. Niet mr Uneken maar mr N.de Vries is dan mijn advocaat hetgeen in een brief ver voor de zitting aan de griffier kenbaar is gemaakt om de griffier de gelegenheid te geven alle correspondentie adequaat uit te kunnen voeren. De inhoud van de enveloppen De wet verbiedt schriftelijk contact met de rechter. De inhoud van de brief is in deze niet relevant. Dat u toch op de mogelijke inhoud van de enveloppen ingaat en deze in het dossier gaat zoeken is in velerlei opzichten uiterst merkwaardig. U gaat er van uit dat de inhoud van de enveloppen in het dossier terecht zou komen. Stel dat de inhoud van de enveloppen duizend gulden zouden zijn geweest. Dan doet een rechter na afloop van de zitting deze twee duizend gulden zeer zeker in het dossier. Als na een klacht de president van de rechtbank in het dossier op zijn speurtocht deze twee duizend gulden niet aantreft, dan trekt deze president vervolgens maar de conclusie dat de twee enveloppen volmachten moeten hebben bevat. Dit scenario en alle ander scenario’s waarbij na afloop van de zitting iets in
het dossier terecht zou komen lijkt mij onwaarschijnlijk, omdat geen van de actoren ook maar een enkel spoor van de enveloppenoverdracht achterlaat en achter wil laten. U meldt bij het zoeken in het dossier dus dat de inhoud van de enveloppen “waarschijnlijk” de volmachten van mr J. Buurman en mr W. Sleijfer moeten hebben bevat. Dit lijkt mij zeer merkwaardig, daar beide heren dan tijdens de zitting onwetmatig de gemeente Coevorden hebben vertegenwoordigd, hetgeen de zitting en de uitspraak nietig maken. Bevooroordeeldheid van rechter Bruinenberg Als de rechter niet zo overduidelijk bevooroordeeld in zijn uitspraken had gehandeld dan zou de enveloppenwisseling niet zo’n verdenking op beïnvloeding te weeg hebben gebracht. Voor enkele punten geeft ik hier voorbeelden van deze bevooroordeling weer. In de pleitnota’s is geattendeerd op de rechtelijk uitspraak te Maastricht in een soortgelijke casus als de mijne, die zich in Heerlen heeft afgespeeld. Op geen van de mij ontlastende argumenten is rechter Bruinenberg ingegaan. Voor de duidelijkheid haal ik hier enkele standpunten van deze president te Maastricht aan (Reg.nr. 00/105 Horec VV KLR). 1. De president van de rechtbank te Maastricht meldt dat de beheerders van horecagelegenheden niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor hetgeen bezoekers in hun kleding mee naar binnen nemen, omdat de beheerders geen wettelijk middelen en bevoegdheden ter beschikking staan dit te controleren. 2. De president van de rechtbank te Maastricht meldt dat conform geldige Algemene Plaatselijke Verordeningen moet worden gehandeld in samenhang met artikel 13b Opiumwet. 3. Dezelfde president hecht er waarde aan te vermelden dat niet alles gebaseerd mag zijn op de verklaring van bevindingen van politie maar op een scala aan onderbouwde feiten moet berusten. 4. De president meldt ook dat beide partijen over dezelfde relevante informatie moeten beschikken. Vertaal ik deze vier onderwerpen naar mijn situatie dan schort de motivering van rechter Bruinenberg op alle vier de fronten. Ad 1) Mij staan geen wettelijke middelen ter beschikking om mijn bezoekers op middelen te controleren. Toch word ik verantwoordelijk gehouden voor de aanwezigheid van hun middelen met als gevolg het intrekken van mijn vergunning en die van mijn vrouw voor onbepaalde tijd, als straf op straf op straf. In deze verwijs ik naar artikel 16 van de Grondwet. Wij kunnen dus geen wet overtreden en toch worden wij als niet schuldigen meerdere malen voor hetzelfde feit gestraft. Ad 2) In Coevorden is geen geldige APV gehanteerd en dit weet rechter Bruinenberg ook. Daarom gaat hij niet op artikel 58 lid 2 van de APV Coevorden in maar op artikel 5:28 Algemene wet bestuursrecht om de sluiting van de discotheek te rechtvaardigen. Van dit besluit heeft de gemeente Coevorden geen gebruik gemaakt.
Wel van artikel 58 lid 2 APV Coevorden. Bij dit bestreden besluit heeft de gemeente Coevorden gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 4:84 Awb ingevolge welke bepaling een bestuursorgaan is gehouden overeenkomstig de vastgestelde beleidsregels te handelen. Daarnaast geldt het feit dat geen APV kan worden overtreden die niet bestaat. Bestuursdwang komt pas in beeld nadat de desbetreffende gemeentelijke voorwaarden zijn overtreden. De voorwaarden te handelen bij overtreding van de Opiumwet in en rond horecagelegenheden in de gemeente Coevorden worden pas twee maanden na de inval door de gemeenteraad Coevorden goedgekeurd. Desalniettemin word ik dan al gedurende twee maanden hiermee gestraft door mijn discotheek te moeten sluiten en rechter Bruinenberg vindt dit proportioneel! Ad3) Slecht één proces verbaal van bevindingen op 31 mei 1999 onder ambtseed opgesteld door brigadier H.I. Huizenga is de basis waarop de gehele affaire Lord Nelson is gebaseerd. Niet een scala aan bevindingen en onderbouwde feiten. Nee slecht één proces verbaal van bevindingen Dit eerste proces verbaal van bevindingen en vier maanden lang het enige proces verbaal over de inval, bevat een groot aantal vormfouten en onwaarheden. Alleen al daardoor dient dit proces verbaal van bevindingen nietig te worden verklaard. Dat betekent dan dat er geen enkel proces verbaal van bevindingen over de discotheek van voor, tijdens en na de inval meer zou zijn. Dit realiseren justitie, politie en de burgemeester van Coevorden zich ook. Om het groot aantal tekortkomingen in het eerste proces verbaal te pareren en te verdoezelen komen justitie, politie en de burgemeester van Coevorden vier maanden later met een geheel nieuw proces verbaal van bevindingen, weer door dezelfde brigadier H.I. Huizenga opgesteld!! De twee processen verbaal zijn als bijlage naast elkaar weergegeven, zodat u kennis van meineed kunt nemen. Ook dit geheel herzien proces verbaal van bevindingen bevat een groot aantal onwaarheden, waardoor ook deze nietig moet worden verklaard. Rechter Bruinenberg gaat niet op het geheel nieuwe proces verbaal van bevindingen in, om niet beide processen verbaal van bevindingen tegelijk onder ogen te moeten zien, waardoor op de grote discrepanties in moet worden gegaan, maar hij haalt wel gegevens van de persoon met het grootste middelenbezit (van door politie gemarkeerde pakjes) uit het geheel herziene proces verbaal van bevindingen aan, die uitsluitend in het tweede proces verbaal staan vermeld. Van brigadier H.I. Huizenga mocht het eerste proces verbaal dat uitsluitend voor intern gebruik zou zijn geweest nooit naar buiten zijn gebracht (klachtencommissie van politie de datum 31 mei 2001 te Hoogeveen) doch enkel het geheel herziene proces verbaal van bevindingen dat vier maanden na de inval werd opgesteld. Dit is dus anders gelopen en het eerste vol met vormfouten en onwaarheden gelardeerde proces verbaal van bevindingen over de inval is bij een zestal zittingen en commissies gebruikt als zijnde een heiligheid waar grof uit geciteerd mocht worden. Tegen argumenten hielpen niet.
Justitie te Assen ontkent dit eerste proces verbaal van bevindingen over de inval ooit in bezit te hebben gehad, ondanks het feit, dat hun griffier het toch naar een drietal zittingen heeft moeten verzenden en ondanks het feit dat mevr mr R.S.T. van Rossem-Broos in de functie van hoofdofficier zich gelijktijdig over beide processen verbaal heeft moeten buigen om het oordeel: niets ongewoonst te hebben geconstateerd, te kunnen vellen. In dit spel omtrent deze processen verbaal doet rechter Bruinenberg dus mee en meldt dat terecht niet op de lopende RCID zaken is ingegaan. In het kader van RCID rapportage verwijs ik naar hoofdstuk 8 van het IRT rapport van Van Traa. Hierin antwoordde de heer van Looijen, dat <
> niet door de CID is opgemaakt maar altijd door de tactische recherche als standaard cliché misbruikt werd zonder over tastbaar CID bewijs te beschikken (valsheid in geschrifte neigend naar meineed!). Twee jaar na de inval weet ik dus nog steeds niet waarom politie de discotheek binnen is komen vallen, omdat bepaalde CID-informatie absoluut niet bestaat en andere CID informatie niet wordt vrijgegeven om de illegaliteit van de inval niet prijs te geven. Hier worden dus duidelijk artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR overtreden. Ad 4) Twee jaar na de inval is nog steeds niet boven water, waarom de politie mijn discotheek is binnen komen vallen. Het cliché: naar aanleiding van ambtelijke bevindingen en het niet strafbaar feit: drugsgebruik ook nog van horen zeggen en niet gebaseerd op eigen waarnemingen, zijn dus mede de aanleiding van de inval waarvan een groot aantal onschuldige mensen het slachtoffer is geworden. Geen enkel hard bewijs kan geleverd worden om de feiten te ondersteunen en toch gaat iedereen door met het straffen, op straf, op straf. Ook rechter Bruinenberg velt na het proportioneel sluiten van de discotheek aansluitend voor hetzelfde feit het oordeel dat het intrekken van de horecavergunning rechtvaardig is in verband met handel, die nog plaats zou moeten vinden. Daarna moet de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, woon- en leefklimaat nog in het geding komen (artikel 16 Grondwet). Straf op straf op straf op straf De onschuldpresumptie houdt in dat eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld is bewezen. De presumptie is één van de beginselen van een rechtsstaat en als zodanig ook terug te vinden in artikel 6 lid 2 EVRM en artikel 14 lid 2 IVBPR. De onschuldpresumptie maakt via het EVRM deel uit van het Nederlandse recht. Wordt tot vervolging of tot een bestraffende maatregel door de overheid besloten, dan geldt de bescherming van artikel 6 EVRM ten volle. Echter, meteen na afloop van de inval heeft de burgemeester van Coevorden actief de publiciteit gezocht en ook op scholen te Coevorden af laten roepen dat de discotheek Lord Nelson voor een periode van drie maanden zou worden gesloten omdat zich daar feiten hadden voorgedaan. Daarna mochten mijn vrouw en ik ’s middags deze sluiting ook tijdens de hoorzitting vernemen.
Publieke veroordeling kan zeer wel punitief werken (verlies van eer en goede naam, verlies van sociale en zakelijke contacten, verminderde levensvreugde, etcetera), zodat schending, danwel onvoldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer culmineert in een publieke veroordeling, waardoor hier reeds de eerste straffen beginnen. Wordt deze publieke veroordeling uitgelokt door de burgemeester van Coevorden, zonder onafhankelijke en onpartijdige rechtelijke tussenkomst dan dient volgens artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR haar onrechtmatig te maken. Het tegendeel geschiedt. Als presumptie innocentiae wordt de discotheek met onmiddellijke ingang gesloten op basis van niet aanwezige plaatselijke verordeningen en wordt voor hetzelfde feit vervolgens met imperatief karakter de vergunning van die van mijn vrouw en die van mij ingetrokken. Naast sociaal, emotioneel, financieel en bestuursrechtelijk door de burgemeester van Coevorden te zijn gestraft gaat rechter Bruinenberg hiermee verder door ook strafrechtelijk zijn bijdrage te leveren. Ook het OM en de politie doen hierbij een duit in het zakje door met een valse aangifte te komen, onmiddellijk te menen een dagvaarding uit te moeten schrijven, dit schielijk achterwege laten en de valse aangifte seponeren met de mededeling het niet te wagen het nog eens te doen, anders zwaait er wat. Eerbiedwaardige president, het moet u duidelijk zijn dat ik met het onderzoek naar stukken, die na afloop van de zitting mogelijk aan het dossier zijn toegevoegd geen genoegen neem gezien de bevooroordeling van de rechter in kwestie. Mijn voorstel is een aanpak conform de Wet Rechtelijke Organisatie het recht mij gegeven met de bedoeling de rechtelijke onafhankelijk hoog in het vaandel te houden door de uitspraken van rechter Bruinenberg jegens mijn vrouw en jegens mij nietig te verklaren. Uw hernieuwd onderzoek tegemoet ziend en uw oordeel in deze afwachtend, ben ik altijd bereid in een dialoog met u te proberen uit de impasse met de affaire Lord Nelson te komen.
Met vriendelijke groeten,
F.J. Beukeveld Weijerswold 8 7742
c.c Procureur Generaal Raad van State Openbaar ministerie te Assen ter ondersteuning van mijn aangiften tegen de actoren.