EFG-Vac 22-30 / 25L/S/SL Gebruiksaanwijzing 50120673 12.03
01.01-
H
f
Voorwoord
Voorwoord
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
f
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. A Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering.
t Duidt op de standaarduitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Auteursrecht
Auteursrecht
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
0108.NL
0108.NL
m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. A Staat voor aanwijzingen en toelichting.
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
0108.NL
0108.NL
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
A
Doelmatig gebruik
A
Doelmatig gebruik
B
Voertuigbeschrijving
B
Voertuigbeschrijving
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Gebruiksbeschrijving ........................................................................... B Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie ............ B Voertuig ............................................................................................... B Technische gegevens standaard-uitvoering ....................................... B Prestatiewaarden ................................................................................ B Gewichten (alle opgaven in kg) ........................................................... B Banden ................................................................................................ B Aanhanglasten .................................................................................... B EN-normen .......................................................................................... B Voorwaarden gebruik .......................................................................... B Posities van kenplaatjes en typeplaatjes ............................................ B Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B Lastdiagram voertuig ........................................................................... B Lastdiagram vorktanden (basiswerktuig) ............................................ B Lastdiagram aanbouwappendage ....................................................... B
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Gebruiksbeschrijving ........................................................................... B Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie ............ B Voertuig ............................................................................................... B Technische gegevens standaard-uitvoering ....................................... B Prestatiewaarden ................................................................................ B Gewichten (alle opgaven in kg) ........................................................... B Banden ................................................................................................ B Aanhanglasten .................................................................................... B EN-normen .......................................................................................... B Voorwaarden gebruik .......................................................................... B Posities van kenplaatjes en typeplaatjes ............................................ B Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B Lastdiagram voertuig ........................................................................... B Lastdiagram vorktanden (basiswerktuig) ............................................ B Lastdiagram aanbouwappendage ....................................................... B
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
1 2 3 4
Verlading met kraan ............................................................................ C Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C Voertuig zonder aandrijving aan verrijden ........................................... C Wegslepen van het voertuig ................................................................ C
1 2 3 4
Verlading met kraan ............................................................................ C Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C Voertuig zonder aandrijving aan verrijden ........................................... C Wegslepen van het voertuig ................................................................ C
D
Accu - onderhoud, opladen, vervangen
D
Accu - onderhoud, opladen, vervangen
1 2 3 4 5 6 7 8
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D Batterijtypen ........................................................................................ D Openen van de batterijkap met blokkeersysteem (optie) .................... D Batterij open leggen ............................................................................ D Batterij laden ....................................................................................... D Batterij uit- en inbouwen ...................................................................... D Batterijkap sluiten ................................................................................ D Batterijontladingsaanwijzer, batterijontladingsmeter, bedrijfsurenteller D
1 2 3 4 5 6 7 8
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D Batterijtypen ........................................................................................ D Openen van de batterijkap met blokkeersysteem (optie) .................... D Batterij open leggen ............................................................................ D Batterij laden ....................................................................................... D Batterij uit- en inbouwen ...................................................................... D Batterijkap sluiten ................................................................................ D Batterijontladingsaanwijzer, batterijontladingsmeter, bedrijfsurenteller D
1 2 3 4 7 8 8 8 9 9 10 12 12 13 13
1 2 3 3
1 2 3 3
1 2 3 4 5 6 7 7
5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
1 2 3 4 5 6 7 7
1 2 3 4 7 8 8 8 9 9 10 12 12 13 13
I1
I1
E
Bediening
1
I2
Bediening
1
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ...................................................................... E 2 Beschrijving van de bedieningsorganen en afleesinstrumenten ......... E 2.1 Schakelaar op het dashboard ............................................................. E 2.2 Schakelaar op de bedieningsconsole ................................................. E 2.3 Multifunctioneel display ....................................................................... E 3 Voertuig in bedrijf stellen ..................................................................... E 3.1 Controles en en werkzaamheden voorafgaand aan de dagelijkse inbedrijfstelling .................................................................................... E 3.2 Bestuurderstoel instellen ..................................................................... E 3.3 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 3.4 Blokkeersysteem automatisch/mechanisch (optie) ............................. E 3.5 Stuurkolom instellen ............................................................................ E 3.6 Bedrijfsgereed maken ......................................................................... E 4 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 4.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 4.2 Rijden .................................................................................................. E 4.3 Sturen .................................................................................................. E 4.4 Remmen .............................................................................................. E 4.5 Bediening van de hefinrichting en de appendages (MULTI-PILOT) ... E 4.6 Bediening van hefinrichting en appendages (SOLO-PILOT) .............. E 4.7 Opnemen, transporteren en afleggen van laadeenheden ................... E 4.8 Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E 4.9 Trekken van aanhangers .................................................................... E 4.10 Aanhanglasten .................................................................................... E 5 Ontstoringshulp ................................................................................... E
1 2 4 4 5 8
1 2 4 4 5 8 8 8 10 12 14 14 15 15 17 20 20 22 24 25 28 29 29 30
5082997 - 50120673 NL
8 8 10 12 14 14 15 15 17 20 20 22 24 25 28 29 29 30
5082997 - 50120673 NL
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ...................................................................... E 2 Beschrijving van de bedieningsorganen en afleesinstrumenten ......... E 2.1 Schakelaar op het dashboard ............................................................. E 2.2 Schakelaar op de bedieningsconsole ................................................. E 2.3 Multifunctioneel display ....................................................................... E 3 Voertuig in bedrijf stellen ..................................................................... E 3.1 Controles en en werkzaamheden voorafgaand aan de dagelijkse inbedrijfstelling .................................................................................... E 3.2 Bestuurderstoel instellen ..................................................................... E 3.3 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 3.4 Blokkeersysteem automatisch/mechanisch (optie) ............................. E 3.5 Stuurkolom instellen ............................................................................ E 3.6 Bedrijfsgereed maken ......................................................................... E 4 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 4.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 4.2 Rijden .................................................................................................. E 4.3 Sturen .................................................................................................. E 4.4 Remmen .............................................................................................. E 4.5 Bediening van de hefinrichting en de appendages (MULTI-PILOT) ... E 4.6 Bediening van hefinrichting en appendages (SOLO-PILOT) .............. E 4.7 Opnemen, transporteren en afleggen van laadeenheden ................... E 4.8 Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E 4.9 Trekken van aanhangers .................................................................... E 4.10 Aanhanglasten .................................................................................... E 5 Ontstoringshulp ................................................................................... E
E
I2
Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
1 2 3 4 5 5.1 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ..............................................F Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden .................................F Onderhoud en inspectie .......................................................................F Onderhouds-checklijst EFG-Vac ..........................................................F Smeerschema EFG-Vac ......................................................................F Bedrijfsmiddel .......................................................................................F Beschrijving van de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden ..........F Voertuig voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden gereed maken ......................................................................................F Bevestiging van de wielen inspecteren ................................................F Bandenspanning ..................................................................................F Hydrauliekoliestand controleren ...........................................................F Transmissieoliestand controleren ........................................................F Olie aftappen ........................................................................................F Olie vullen ............................................................................................F Hydrauliekoliefilter vervangen ..............................................................F Aanzuigfilter vervangen ........................................................................F Oliestand voor remsysteem controleren ..............................................F Onderhoud aan de veiligheidsgordel ...................................................F Elektrische zekeringen controleren ......................................................F Hernieuwde inbedrijfstelling na reinigings- of reparatiewerkzaaheden F Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ..........................................F Maatregels voor het stilleggen .............................................................F Maatregels tijdens de stillegging ..........................................................F Hernieuwde ingebruikname na stillegging ...........................................F Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriften voor ongevallenpreventie]) ...................................................................F
9 9 9 10 11 11 11 11 12 12 13 14 15 15 15 15 16
Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
1 2 3 4 5 5.1 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ..............................................F Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden .................................F Onderhoud en inspectie .......................................................................F Onderhouds-checklijst EFG-Vac ..........................................................F Smeerschema EFG-Vac ......................................................................F Bedrijfsmiddel .......................................................................................F Beschrijving van de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden ..........F Voertuig voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden gereed maken ......................................................................................F Bevestiging van de wielen inspecteren ................................................F Bandenspanning ..................................................................................F Hydrauliekoliestand controleren ...........................................................F Transmissieoliestand controleren ........................................................F Olie aftappen ........................................................................................F Olie vullen ............................................................................................F Hydrauliekoliefilter vervangen ..............................................................F Aanzuigfilter vervangen ........................................................................F Oliestand voor remsysteem controleren ..............................................F Onderhoud aan de veiligheidsgordel ...................................................F Elektrische zekeringen controleren ......................................................F Hernieuwde inbedrijfstelling na reinigings- of reparatiewerkzaaheden F Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ..........................................F Maatregels voor het stilleggen .............................................................F Maatregels tijdens de stillegging ..........................................................F Hernieuwde ingebruikname na stillegging ...........................................F Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriften voor ongevallenpreventie]) ...................................................................F
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 6.11 6.12 6.13 7 7.1 7.2 7.3 8
16
5082997 - 50120673 NL
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 6.11 6.12 6.13 7 7.1 7.2 7.3 8
1 1 3 4 7 8 9
F
1 1 3 4 7 8 9 9 9 9 10 11 11 11 11 12 12 13 14 15 15 15 15 16
16
5082997 - 50120673 NL
F
I3
I3
I4 I4 5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
A Doelmatig gebruik
A Doelmatig gebruik
A
A
De „Richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransport-voertuigen“ (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
Het hier beschreven voertuig is een beschreven bodemtransport-voertuig dat geschikt is voor het heffen en transporteren van laadeenheden. Het moet volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal op te nemen lading is de aan het voertuig bevestigde typeplaatje of het lastdiagram. De ondernemer dient ervoor te zorgen, dat beschadigde en/of slecht leesbare lastdiagrammen worden vernieuwd. Het bodemtransport-voertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Het hier beschreven voertuig is een beschreven bodemtransport-voertuig dat geschikt is voor het heffen en transporteren van laadeenheden. Het moet volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal op te nemen lading is de aan het voertuig bevestigde typeplaatje of het lastdiagram. De ondernemer dient ervoor te zorgen, dat beschadigde en/of slecht leesbare lastdiagrammen worden vernieuwd. Het bodemtransport-voertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de exploitant diegene persoon die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransport-voertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De exploitant dient ervoor te zorgen dat het bodemtransport-voertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de exploitant diegene persoon die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransport-voertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De exploitant dient ervoor te zorgen dat het bodemtransport-voertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
m
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransport-voertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de toestemming door de producent.
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransport-voertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de toestemming door de producent.
Aanhang- resp. sleeplasten: Aan het voertuig mogen alleen aanhang- resp. sleeplasten aangekoppeld worden, waarvoor het voertuig is toegelaten.
Aanhang- resp. sleeplasten: Aan het voertuig mogen alleen aanhang- resp. sleeplasten aangekoppeld worden, waarvoor het voertuig is toegelaten.
A1
5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
m
De „Richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransport-voertuigen“ (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
A1
A2 A2 5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
B Voertuigbeschrijving
B Voertuigbeschrijving
1
1
Gebruiksbeschrijving
Gebruiksbeschrijving
De EFG-Vac is een elektro--cabine-vorkheftruck in vierwiel-uitvoering met frontaandrijving, die zijn last buiten de wielbasis opneemt, transporteert en heft. De EVGVac is een vrijdragende contragewicht-stapelaar, die met de voorop aangebrachte lastopname ongehinderd vrachtwagens kan uitladen en de last op laadperrons of in stellingen kan neerzetten. Met de EVC-Vac kunnen genormde pallets conform DIN 15142, draadijzeren boxpallets conform DIN 15144 en andere gepalleteerde lasten worden gestapeld en getransporteerd.
De EFG-Vac is een elektro--cabine-vorkheftruck in vierwiel-uitvoering met frontaandrijving, die zijn last buiten de wielbasis opneemt, transporteert en heft. De EVGVac is een vrijdragende contragewicht-stapelaar, die met de voorop aangebrachte lastopname ongehinderd vrachtwagens kan uitladen en de last op laadperrons of in stellingen kan neerzetten. Met de EVC-Vac kunnen genormde pallets conform DIN 15142, draadijzeren boxpallets conform DIN 15144 en andere gepalleteerde lasten worden gestapeld en getransporteerd.
Voertuigtypen en maximum laadvermogen:
Voertuigtypen en maximum laadvermogen:
Type EFG-Vac 22 EFG-Vac 25 EFG-Vac 30
max. laadvermogen *)
Lastzwaartepunt
2200 kg 2500 kg 3000 kg
500 mm 500 mm 500 mm
Type EFG-Vac 22 EFG-Vac 25 EFG-Vac 30
Lastzwaartepunt
2200 kg 2500 kg 3000 kg
500 mm 500 mm 500 mm
*) Voor het laadvermogen gelden de op het voertuig aangebrachte lastdiagrammen
5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
*) Voor het laadvermogen gelden de op het voertuig aangebrachte lastdiagrammen
max. laadvermogen *)
B1
B1
Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie
2
Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie
1
1
2
2
8
8
3
7
6
6
5
B2
5
4
Aanduiding
1 2 3 4
t t t t
5 6 7
t Motoras t Vorkligger t Mast
8
t Besturing
Pos.
Bestuurdersbeschermdak Bestuurdersplaats Contragewicht Stuuras
5082997 - 50120673 NL
Pos.
3
7
B2
4
Aanduiding
1 2 3 4
t t t t
5 6 7
t Motoras t Vorkligger t Mast
8
t Besturing
Bestuurdersbeschermdak Bestuurdersplaats Contragewicht Stuuras
5082997 - 50120673 NL
2
Voertuig
2.1
Voertuig Besturing (8): Bij belasting van de bestuurderstoel wordt de besturing op stand-by geschakeld. Het stuuraggregaat loopt met een vooringesteld basistoerental. Afhankelijk van de benodigde stuurkracht wordt het toerental van de stuurpomp verhoogd, afhankelijk van de deflexie van de stuurhoek wordt de rijsnelheid gereduceerd („CurveControl“). De stuurhoek wordt in het display getoond.
Bestuurderstoel (2): De bestuurdersstoel is een comfortabel uitgevoerde stoel, de stuurkolom is instelbaar. Opbergmogelijkheden voor documenten of persoonlijke bezittingen van de bestuurder zijn aanwezig. De MULTI-PILOT verenigt alle hydraulische functies en de rijrichtingschakelaar in één hendel. Het bestuurdersbeschermdak (1) is voorbereid voor evt. cabine-opbouw en kan derhalve snel worden geadapteerd.
Bestuurderstoel (2): De bestuurdersstoel is een comfortabel uitgevoerde stoel, de stuurkolom is instelbaar. Opbergmogelijkheden voor documenten of persoonlijke bezittingen van de bestuurder zijn aanwezig. De MULTI-PILOT verenigt alle hydraulische functies en de rijrichtingschakelaar in één hendel. Het bestuurdersbeschermdak (1) is voorbereid voor evt. cabine-opbouw en kan derhalve snel worden geadapteerd.
Elektrisch systeem/Elektronica: Ultramoderne draaistroomtechniek maakt datatransmissie (CAN-Bus) via slechts een paar kabelstrengen mogelijk. Daardoor realiseren we een geringe storingsgevoeligheid voor b.v. kabelbreuken en een aanmerkelijk snellere foutlocalisering. De complexe TC-besturing (Total Control) is eenvoudig, veilig en flexibel opgebouwd. De chauffeur kan afhankelijk van lading en omgeving uit een aantal besturingsprogramma's kiezen: van high-performance tot energiesparend. Een uiterst gemakkelijke en vooral snelle foutanalyse en programmering zijn via een PC mogelijk.
Elektrisch systeem/Elektronica: Ultramoderne draaistroomtechniek maakt datatransmissie (CAN-Bus) via slechts een paar kabelstrengen mogelijk. Daardoor realiseren we een geringe storingsgevoeligheid voor b.v. kabelbreuken en een aanmerkelijk snellere foutlocalisering. De complexe TC-besturing (Total Control) is eenvoudig, veilig en flexibel opgebouwd. De chauffeur kan afhankelijk van lading en omgeving uit een aantal besturingsprogramma's kiezen: van high-performance tot energiesparend. Een uiterst gemakkelijke en vooral snelle foutanalyse en programmering zijn via een PC mogelijk.
Aandrijving en rem: De wielen draaien niet door en er wordt geen energie verspild. De hydraulisch bediende oliebad-lammellenrem is als bedrijfsrem nagenoeg onderhoudsvrij. De afscherming in de transmissie maakt gebruik zelfs in een agressieve omgeving mogelijk. Tevens wordt de stapelaar regeneratief via de tractiemotor tot stilstand afgeremd. Daardoor wordt het energieverbruik geminimaliseerd.
Aandrijving en rem: De wielen draaien niet door en er wordt geen energie verspild. De hydraulisch bediende oliebad-lammellenrem is als bedrijfsrem nagenoeg onderhoudsvrij. De afscherming in de transmissie maakt gebruik zelfs in een agressieve omgeving mogelijk. Tevens wordt de stapelaar regeneratief via de tractiemotor tot stilstand afgeremd. Daardoor wordt het energieverbruik geminimaliseerd.
De veerrem koppelt ca. 15 sec. na stilstand van de stapelaar of 1 - 15 sec. (instelbaar) na ontlasting van de bestuurdersstoel in. Bij het intrappen van het rijpedaal wordt de veerrem automatisch weer gelost.
De veerrem koppelt ca. 15 sec. na stilstand van de stapelaar of 1 - 15 sec. (instelbaar) na ontlasting van de bestuurdersstoel in. Bij het intrappen van het rijpedaal wordt de veerrem automatisch weer gelost.
Hydraulisch systeem: Alle functies dienen subtiel, proportioneel en simultaan (voorzover geen afbreuk doende aan de veiligheid) te worden uitgevoerd. Om een hoger rendement te verkrijgen werken één hydraulisch aggregaat en één stuurbekrachtigingsmotor afzonderlijk van elkaar. Het micro-drukfilter kan vanaf de bovenzijde (zonder dat hydrauliekolie uitloopt) worden vervangen.
Hydraulisch systeem: Alle functies dienen subtiel, proportioneel en simultaan (voorzover geen afbreuk doende aan de veiligheid) te worden uitgevoerd. Om een hoger rendement te verkrijgen werken één hydraulisch aggregaat en één stuurbekrachtigingsmotor afzonderlijk van elkaar. Het micro-drukfilter kan vanaf de bovenzijde (zonder dat hydrauliekolie uitloopt) worden vervangen.
Mast (7): Ons doel is een geoptimaliseerd zicht. De ulstrastevige staalprofielen zijn smal, wat met name bij drietraps-masten een goed zicht op de vork oplevert. Evengoede resultaten werden bij de vorkligger bereikt. De mast en de vorkligger lopen op continu-gesmeerde en daardoor onderhoudsvrije schuingeplaatste steunrollen.
Mast (7): Ons doel is een geoptimaliseerd zicht. De ulstrastevige staalprofielen zijn smal, wat met name bij drietraps-masten een goed zicht op de vork oplevert. Evengoede resultaten werden bij de vorkligger bereikt. De mast en de vorkligger lopen op continu-gesmeerde en daardoor onderhoudsvrije schuingeplaatste steunrollen.
5082997 - 50120673 NL
Besturing (8): Bij belasting van de bestuurderstoel wordt de besturing op stand-by geschakeld. Het stuuraggregaat loopt met een vooringesteld basistoerental. Afhankelijk van de benodigde stuurkracht wordt het toerental van de stuurpomp verhoogd, afhankelijk van de deflexie van de stuurhoek wordt de rijsnelheid gereduceerd („CurveControl“). De stuurhoek wordt in het display getoond.
5082997 - 50120673 NL
2.1
B3
B3
Technische gegevens standaard-uitvoering
Aanduiding h1 Hoogte mast ingeschoven h2 Vrije hefhoogte h3 Heffing h4 Hoogte mast uitgeschoven h6 Hoogte boven beschermdak h7 Zithoogte/Stahoogte Zitvrijheid H1 h10 Koppelhoogte L1 Totale lengte, inclusief vork L2 Lengte inclusief vorkrug
3
EFGEFGEFGVac 22 Vac 25 Vac 25L
Aanduiding
2200 150
2200 150
2200 150
mm mm
h1 Hoogte mast ingeschoven h2 Vrije hefhoogte h3 Heffing h4 Hoogte mast uitgeschoven h6 Hoogte boven beschermdak h7 Zithoogte/Stahoogte Zitvrijheid H1
3100 3696
3100 3696
3100 3696
mm mm
2215 1060 1105
2215 1060 1105
2215 1060 1105
mm mm
390/ 550 3428
390/ 550 3428
390/ 550 3572
mm
h10 Koppelhoogte
mm
2278
2278
2422
mm
L1 Totale lengte, inclusief vork L2 Lengte inclusief vorkrug
EFGEFGEFGVac 22 Vac 25 Vac 25L
2200 150
2200 150
2200 150
mm mm
3100 3696
3100 3696
3100 3696
mm mm
2215 1060 1105
2215 1060 1105
2215 1060 1105
mm mm
390/ 550 3428
390/ 550 3428
390/ 550 3572
mm
2278
2278
2422
mm
mm
b1 b3 m1 m2
Totale breedte Vorkliggerbreedte Vrije hoogte met last onder mast Vrije hoogte midden wielbasis
1196 1120 110 125
1196 1120 110 125
1196 1120 110 125
mm mm mm mm
b1 b3 m1 m2
Totale breedte Vorkliggerbreedte Vrije hoogte met last onder mast Vrije hoogte midden wielbasis
1196 1120 110 125
1196 1120 110 125
1196 1120 110 125
mm mm mm mm
Ast
Stapelgangbreedte bij pallets 800 x 1200 overlangs
3875
3875
4025
mm
Ast
Stapelgangbreedte bij pallets 800 x 1200 overlangs
3875
3875
4025
mm
3675
3675
3825
mm
Ast
3675
3675
3825
mm
Stapelgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 overdwars Wa Draaicirkel x Lastafstand
Ast
y
Wielbasis
2050
2050
2200
mm
4251)
4251) 1537
4251) 1681
mm mm
1537
Stapelgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 overdwars Wa Draaicirkel x Lastafstand y
1)
= + 25 mm DZ-mast
5082997 - 50120673 NL
1)
B4
Technische gegevens standaard-uitvoering
Wielbasis
2050
2050
2200
mm
4251)
4251) 1537
4251) 1681
mm mm
1537
= + 25 mm DZ-mast
5082997 - 50120673 NL
3
B4
Aanduiding h1 h2 h3 h4 h6
EFG- EFG-Vac Vac 25S 25SL
EFGVac 30
Aanduiding
Hoogte mast ingeschoven Vrije hefhoogte Heffing Hoogte mast uitgeschoven
2200 150 3100 3696
2200 150 3100 3696
2200 150 3100 3806
mm mm mm mm
Hoogte boven beschermdak
2215
2215
2215
mm
h7 Zithoogte/Stahoogte Zitvrijheid H1 h10 Koppelhoogte L1 Totale lengte inclusief vork L2 Lengte inclusief vorkrug b1 Totale breedte b3 Vorkliggerbreedte m1 Vrije hoogte met last onder mast m2 Vrije hoogte midden wielbasis
1060 1060 1060 1105 1105 1105 390/550 390/550 390/550
h1 h2 h3 h4 h6
mm
EFGVac 30
Hoogte mast ingeschoven Vrije hefhoogte Heffing Hoogte mast uitgeschoven
2200 150 3100 3696
2200 150 3100 3696
2200 150 3100 3806
mm mm mm mm
Hoogte boven beschermdak
2215
2215
2215
mm
h7 Zithoogte/Stahoogte Zitvrijheid H1 h10 Koppelhoogte L1 Totale lengte inclusief vork
mm
EFG- EFG-Vac Vac 25S 25SL
3428 2278 1196
3572 2422 1196
3577 2427 1196
mm mm mm
1120
1120
1120
mm
110 125
110 125
110 125
mm mm
b3 Vorkliggerbreedte m1 Vrije hoogte met last onder mast m2 Vrije hoogte midden wielbasis
L2 Lengte inclusief vorkrug b1 Totale breedte
1060 1060 1060 1105 1105 1105 390/550 390/550 390/550
mm mm
3428 2278 1196
3572 2422 1196
3577 2427 1196
mm mm mm
1120
1120
1120
mm
110 125
110 125
110 125
mm mm
Ast
Stapelgangbreedte bij pallets 800 x 1200 overlangs
3875
4025
4030
mm
Ast
Stapelgangbreedte bij pallets 800 x 1200 overlangs
3875
4025
4030
mm
Ast
Stapelgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 overdwars
3675
3825
3830
mm
Ast
Stapelgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 overdwars
3675
3825
3830
mm
2050
2200 4251)
2200 4301)
mm mm
Wa Draaicirkel
2050
2200 4251)
2200 4301)
mm mm
1681
1681
mm
1681
1681
mm
Wa Draaicirkel x y
4251) 1537
x y 1)
Lastafstand Wielbasis
4251) 1537
= + 25 mm DZ-mast
5082997 - 50120673 NL
= + 25 mm DZ-mast
5082997 - 50120673 NL
1)
Lastafstand Wielbasis
B5
B5
B6 B6 5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
Prestatiewaarden Aanduiding Q Laadvermogen/Last C Lastzwaartepunt Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid met / zonder last Neerlaatsnelheid met / zonder last Hellingsweerstandsvermogen met / zonder last S2 30 min. Max. hellingsweerstandsvermogen met / zonder last S2 5 min. Accelleratietijd met / zonder last naar 10 m
Aanduiding Q Laadvermogen/Last C Lastzwaartepunt Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid met / zonder last Neerlaatsnelheid met / zonder last Hellingsweerstandsvermogen met / zonder last S2 30 min.
Prestatiewaarden Aanduiding
EFG-Vac 22
EFG-Vac 25
EFG-Vac 25L
2,2 500
2,5 500
2,5 500
t mm
17/18
17/18
17/17
km/h
0,46/0,54
0,44/0,54
0,44/0,54
m/s
0,58/0,56
0,58/0,56
0,58/0,56
m/s
10/15
8,5/14
7,5/13
%
20/31
18/29
17/27
%
4,2/3,9
4,3/4,0
4,4/4,1
s
EFGVac 25S
EFG-Vac 25SL
EFG-Vac 30
Q Laadvermogen/Last C Lastzwaartepunt Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid met / zonder last Neerlaatsnelheid met / zonder last Hellingsweerstandsvermogen met / zonder last S2 30 min. Max. hellingsweerstandsvermogen met / zonder last S2 5 min. Accelleratietijd met / zonder last naar 10 m
Aanduiding
2,5
2,5
3,0
t
500 20/20
500 20/20
500 20/20
mm km/h
Q Laadvermogen/Last
0,55/0,60
0,55/0,60
0,50/0,60
m/s
0,58/0,56
0,58/0,56
0,58/0,56
m/s
12/19
11/17
10/17
%
21/35
20/32
18/29
%
4,1/3,7
4,1/3,7
4,2/3,8
s
5082997 - 50120673 NL
Max. hellingsweerstandsvermogen met / zonder last S2 5 min. Accelleratietijd met / zonder last naar 10 m
3.1
C Lastzwaartepunt Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid met / zonder last Neerlaatsnelheid met / zonder last Hellingsweerstandsvermogen met / zonder last S2 30 min. Max. hellingsweerstandsvermogen met / zonder last S2 5 min. Accelleratietijd met / zonder last naar 10 m
EFG-Vac 22
EFG-Vac 25
EFG-Vac 25L
2,2 500
2,5 500
2,5 500
t mm
17/18
17/18
17/17
km/h
0,46/0,54
0,44/0,54
0,44/0,54
m/s
0,58/0,56
0,58/0,56
0,58/0,56
m/s
10/15
8,5/14
7,5/13
%
20/31
18/29
17/27
%
4,2/3,9
4,3/4,0
4,4/4,1
s
EFGVac 25S
EFG-Vac 25SL
EFG-Vac 30
2,5
2,5
3,0
t
500 20/20
500 20/20
500 20/20
mm km/h
0,55/0,60
0,55/0,60
0,50/0,60
m/s
0,58/0,56
0,58/0,56
0,58/0,56
m/s
12/19
11/17
10/17
%
21/35
20/32
18/29
%
4,1/3,7
4,1/3,7
4,2/3,8
s
5082997 - 50120673 NL
3.1
B7
B7
Aanduiding
3.2
Aanduiding
EFG-Vac 25
EFG-Vac 25L
4300 1558
4600 1558
4750 1872
kg kg
Eigengewicht (incl. batterij) Batterijgewicht
5800/700 2300/2000
6300/800 2300/2300
6400/850 2530/2220
kg kg
Asdruk met last voor/achter Asdruk zonder last voor/achter
EFG-Vac 25 S
EFG-Vac 25 SL
EFG-Vac 30
4600 1558
4750 1872
5100 1872
kg kg
Eigengewicht (incl. batterij) Batterijgewicht
6300/800 2300/2300
6400/850 2530/2220
7250/850 2600/2500
kg kg
Asdruk met last voor/achter Asdruk zonder last voor/achter
Eigengewicht (incl. batterij) Batterijgewicht Asdruk met last voor/achter Asdruk zonder last voor/achter 3.3
3.3
Banden massief rubber, SE (= Solid), lucht Bandenmaat, voor Bandenmaat, achter
EFG-Vac 22
EFG-Vac 25
EFG-Vac 25L
Solid
Solid
Solid
23 x 9-10 18 x 7-8
23 x 9-10 18 x 7-8
23 x 9-10 18 x 7-8
2x / 2
2x / 2
2x / 2
Wielen, aantal voor/achter (x=aangedreven) b10 Spoorbreedte, voor b11 Spoorbreedte, achter Aanduiding Banden massief rubber, SE (= solid), lucht Bandenmaat, voor Bandenmaat, achter Wielen, aantal voor/achter (x=aangedreven) b10 Spoorbreedte, voor b11 Spoorbreedte, achter
Banden massief rubber, SE (= Solid), lucht Bandenmaat, voor Bandenmaat, achter
990
990
990
mm
920
920
920
mm
EFG-Vac 25S
EFG-Vac 25SL
EFG-Vac 30
Solid
Solid
Solid
23 x 9-10
23 x 9-10
23 x 10-12
18 x 7-8
18 x 7-8
18 x 7-8
2x / 2
2x / 2
2x / 2
Banden massief rubber, SE (= solid), lucht Bandenmaat, voor
990
990
956
mm
920
920
mm
EFG-Vac 22
EFG-Vac 25
EFG-Vac 25L
12900
13800
13800
EFG-Vac 25S
EFG-Vac 25SL
EFG-Vac 30
13800
13800
15300
kg kg
EFG-Vac 25
EFG-Vac 25L
4300 1558
4600 1558
4750 1872
kg kg
5800/700 2300/2000
6300/800 2300/2300
6400/850 2530/2220
kg kg
EFG-Vac 25 S
EFG-Vac 25 SL
EFG-Vac 30
4600 1558
4750 1872
5100 1872
kg kg
6300/800 2300/2300
6400/850 2530/2220
7250/850 2600/2500
kg kg
EFG-Vac 22
EFG-Vac 25
EFG-Vac 25L
Solid
Solid
Solid
23 x 9-10 18 x 7-8
23 x 9-10 18 x 7-8
23 x 9-10 18 x 7-8
2x / 2
2x / 2
2x / 2
Wielen, aantal voor/achter (x=aangedreven) b10 Spoorbreedte, voor b11 Spoorbreedte, achter Aanduiding
920
EFG-Vac 22
Banden Aanduiding
Aanhanglasten
max. toegestane aanhanglasten
B8
Aanduiding
Banden Aanduiding
3.4
Aanduiding
EFG-Vac 22
Eigengewicht (incl. batterij) Batterijgewicht Asdruk met last voor/achter Asdruk zonder last voor/achter
Gewichten (alle opgaven in kg)
Bandenmaat, achter Wielen, aantal voor/achter (x=aangedreven) b10 Spoorbreedte, voor b11 Spoorbreedte, achter 3.4
990
990
mm
920
920
mm
EFG-Vac 25S
EFG-Vac 25SL
EFG-Vac 30
Solid
Solid
Solid
23 x 9-10
23 x 9-10
23 x 10-12
18 x 7-8
18 x 7-8
18 x 7-8
2x / 2
2x / 2
2x / 2
990
990
956
mm
920
920
920
mm
Aanhanglasten
max. toegestane aanhanglasten
B8
990 920
EFG-Vac 22
EFG-Vac 25
12900
13800
EFG-Vac 25L
13800
EFG-Vac 25S
EFG-Vac 25SL
EFG-Vac 30
13800
13800
15300
kg kg
5082997 - 50120673 NL
Gewichten (alle opgaven in kg)
5082997 - 50120673 NL
3.2
3.5
EN-normen Continu geluidsniveau:
3.5 EFG-Vac 22/25/25L = 70 dB(A) EFG-Vac 25S/25SL/30 = 71 dB(A)
EN-normen Continu geluidsniveau:
conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
A
conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
A
Het continu geluidsniveau is een op basis van de normwaarden berekend gemiddelde en het geeft de geluidsdruk aan tijdens rijden, heffen en vrijloop. De geluidsdruk wordt op oorhoogte van de chauffeur gemeten.
Trilling:
EFG-Vac 22-30 =
aw,zS = 0,45 m/s2
Het continu geluidsniveau is een op basis van de normwaarden berekend gemiddelde en het geeft de geluidsdruk aan tijdens rijden, heffen en vrijloop. De geluidsdruk wordt op oorhoogte van de chauffeur gemeten.
Trilling:
volgens EN 13059.
A
EFG-Vac 22/25/25L = 70 dB(A) EFG-Vac 25S/25SL/30 = 71 dB(A)
EFG-Vac 22-30 =
aw,zS = 0,45 m/s2
volgens EN 13059.
A
De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgens de voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de verticale lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheid gemeten. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgens de voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de verticale lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheid gemeten. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
A
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.
A
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.
3.6
Voorwaarden gebruik
3.6
Voorwaarden gebruik
Omgevingstemperatuur
Omgevingstemperatuur - bij gebruik -20°C tot 40°C
A
Bij voortdurende inzet onder 5°C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen of verandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting en toelating vereist.
5082997 - 50120673 NL
Bij voortdurende inzet onder 5°C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen of verandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting en toelating vereist.
5082997 - 50120673 NL
A
- bij gebruik -20°C tot 40°C
B9
B9
4
Posities van kenplaatjes en typeplaatjes
4
Posities van kenplaatjes en typeplaatjes
f
Waarschuwings- en aanwijzingsplaatjes zoals lastdiagrammen, aanslagpunt-plaatjes en typeplaatjes dienen permanent goed leesbaar te zijn, zo nodig dienen deze te worden vervangen.
f
Waarschuwings- en aanwijzingsplaatjes zoals lastdiagrammen, aanslagpunt-plaatjes en typeplaatjes dienen permanent goed leesbaar te zijn, zo nodig dienen deze te worden vervangen.
11
11
12
9
9 10
10
14
2
14
2
4
3
20
12
4
21
19
4
3
20
4
21
19
13
21
13
21
1
1
8
8 5
B 10
15
16
17
5082997 - 50120673 NL
7
6
18 7
B 10
15
18 16
17
5082997 - 50120673 NL
6
5
5082997 - 50120673 NL
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Aanduiding Plaatje aanslagpunten Plaatje hydraulische functie (MULTI-PILOT) Plaatje veiligheidsgordel Plaatje meerijden verboden Plaatje bedieningshandleiding raadplegen Plaatje hydrauliekolie vullen Plaatje laadvermogen Plaatje niet op en onder last gaan staan, beknellingsgevaar Plaatje rijden met geheven last, voorwaarts neigen mast met geheven last verboden Plaatje waarschuwing bij kantelen Plaatje heffen/neerlaten Plaatje voorwaarts/terugwaarts neigen Typeplaatje Plaatje minerale olie Plaatje veerrem Plaatje hefpunt Ongevallenpreventie-inspectielabel Plaatje keurmerk Plaatje hefbegrenzing Plaatje verstelling stuurkolom Plaatje Jungheinrich
Pos 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Aanduiding Plaatje aanslagpunten Plaatje hydraulische functie (MULTI-PILOT) Plaatje veiligheidsgordel Plaatje meerijden verboden Plaatje bedieningshandleiding raadplegen Plaatje hydrauliekolie vullen Plaatje laadvermogen Plaatje niet op en onder last gaan staan, beknellingsgevaar Plaatje rijden met geheven last, voorwaarts neigen mast met geheven last verboden Plaatje waarschuwing bij kantelen Plaatje heffen/neerlaten Plaatje voorwaarts/terugwaarts neigen Typeplaatje Plaatje minerale olie Plaatje veerrem Plaatje hefpunt Ongevallenpreventie-inspectielabel Plaatje keurmerk Plaatje hefbegrenzing Plaatje verstelling stuurkolom Plaatje Jungheinrich
5082997 - 50120673 NL
Pos 1 2 3 4 5 6 7 8 9
B 11
B 11
Typeplaatje, voertuig
4.1
Pos. Aanduiding
Pos. Aanduiding
Typeplaatje, voertuig
Pos. Aanduiding
Pos. Aanduiding
23 24 25
Type Serie-nr. Order-nr.
29 30 31
Lastzwaartepuntafstand in mm Batterijgewicht min/max in kg Eigengewicht zonder batterij i kg
23 24 25
Type Serie-nr. Order-nr.
29 30 31
Lastzwaartepuntafstand in mm Batterijgewicht min/max in kg Eigengewicht zonder batterij i kg
26 27
Draagvermogen in kg Batterij: spanning V ampère-uren Ah Fabrikant
32 33
Bouwjaar Type-nr.
26 27
32 33
Bouwjaar Type-nr.
34
Fabrikant-logo
28
Draagvermogen in kg Batterij: spanning V ampère-uren Ah Fabrikant
34
Fabrikant-logo
28
A
Bij vragen over het voertuig resp. bestelling van onderdelen het serienummer (24) vermelden s.v.p.
A
Bij vragen over het voertuig resp. bestelling van onderdelen het serienummer (24) vermelden s.v.p.
4.2
Lastdiagram voertuig
4.2
Lastdiagram voertuig
Het lastdiagram voertuig toont het laadvermogen Q van het voertuig in kg bij verticaal geplaatste mast. In tabelvorm wordt aangegeven, hoe groot het maximale laadvermogen bij een bepaald lastzwaartepunt D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm) is.
Het lastdiagram voertuig toont het laadvermogen Q van het voertuig in kg bij verticaal geplaatste mast. In tabelvorm wordt aangegeven, hoe groot het maximale laadvermogen bij een bepaald lastzwaartepunt D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm) is.
Voorbeeld:
Voorbeeld:
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
Voorbeeld van de berekening van het maximale draagvermogen: Bij een lastzwaartepunt D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3600 mm bedraagt het maximale laadvermogen Q 1105 kg.
B 12
4250 3600 2900
5082997 - 50120673 NL
4250 3600 2900
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
Voorbeeld van de berekening van het maximale draagvermogen: Bij een lastzwaartepunt D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3600 mm bedraagt het maximale laadvermogen Q 1105 kg.
B 12
5082997 - 50120673 NL
4.1
4.3
Lastdiagram vorktanden (basiswerktuig)
4.3
Het lastdiagram vorktanden toont het laadvermogen Q van het voertuig in kg. In een diagram wordt aangegeven, hoe groot het maximale laadvermogen bij verschillende lastzwaartepunt D (in mm) is.
Het lastdiagram vorktanden toont het laadvermogen Q van het voertuig in kg. In een diagram wordt aangegeven, hoe groot het maximale laadvermogen bij verschillende lastzwaartepunt D (in mm) is.
Lastdiagram aanbouwappendage
4.4
Lastdiagram aanbouwappendage
Het lastdiagram aanbouw-appendages toont het laadvermogen Q van het voertuig gecombineerd met de desbetreffende aanbouwappendage in kg. Het in het lastdiagram voor de aanbouwappendage aangegeven serie-nr. moet met het typeplaatje van de aanbouwappendage overeenstemmen, aangezien het laadvermogen door de fabrikant speciaal wordt vermeld. Dit wordt op dezelfde wijze als het laadvermogen van het voertuig aangegeven en dienovereenkomstig berekend.
Het lastdiagram aanbouw-appendages toont het laadvermogen Q van het voertuig gecombineerd met de desbetreffende aanbouwappendage in kg. Het in het lastdiagram voor de aanbouwappendage aangegeven serie-nr. moet met het typeplaatje van de aanbouwappendage overeenstemmen, aangezien het laadvermogen door de fabrikant speciaal wordt vermeld. Dit wordt op dezelfde wijze als het laadvermogen van het voertuig aangegeven en dienovereenkomstig berekend.
De pijlvormige markeringen (46 en 47) op de binnen- resp. buitenmast tonen de bestuurder, wanneer hij de in het lastdiagram voorgeschreven hefhoogtegrenzen bereikt heeft.
De pijlvormige markeringen (46 en 47) op de binnen- resp. buitenmast tonen de bestuurder, wanneer hij de in het lastdiagram voorgeschreven hefhoogtegrenzen bereikt heeft.
47
46
47
5082997 - 50120673 NL
46
5082997 - 50120673 NL
4.4
Lastdiagram vorktanden (basiswerktuig)
B 13
B 13
B 14 B 14 5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
C Transport en eerste inbedrijfstelling
1
Verlading met kraan
1
Verlading met kraan
m
Alleen hijswerktuigen met voldoende hijsvermogen gebruiken (laadgewicht = eigengewicht + batterijgewicht; Zie typeplaatje voertuig).
m
Alleen hijswerktuigen met voldoende hijsvermogen gebruiken (laadgewicht = eigengewicht + batterijgewicht; Zie typeplaatje voertuig).
1
– Voertuig vergrendeld neerzetten (zie hoofdstuk E).
– Voertuig vergrendeld neerzetten (zie hoofdstuk E).
– Hijsgerei aan dwarsligger van de mast (1) en aan de aanhangkoppeling (2) bevestigen.
– Hijsgerei aan dwarsligger van de mast (1) en aan de aanhangkoppeling (2) bevestigen.
m
Verlading met een kraan is alleen voor transport bij de eerste inbedrijfstelling aan de orde. Bij gebruiksomstandigheden, die frequent op- en afladen noodzakelijk maken (wisselende werklocaties) is overleg met de fabrikant vereist.
m
Verlading met een kraan is alleen voor transport bij de eerste inbedrijfstelling aan de orde. Bij gebruiksomstandigheden, die frequent op- en afladen noodzakelijk maken (wisselende werklocaties) is overleg met de fabrikant vereist.
m
Takelbanden resp. -kettingen uitsluitend in het bovenste oog van het contragewicht en in de ogen van de koptraverse (hefmast) bevestigen. De hefmast dient geheel achterover te neigen. De takelband resp. de ketting aan de mast moet een vrije lengte van minimaal 2 m hebben.
m
Takelbanden resp. -kettingen uitsluitend in het bovenste oog van het contragewicht en in de ogen van de koptraverse (hefmast) bevestigen. De hefmast dient geheel achterover te neigen. De takelband resp. de ketting aan de mast moet een vrije lengte van minimaal 2 m hebben.
m
Aanslagmiddelen van het hijsgerei dienen zodanig te worden aangebracht, dat deze bij het optakelen geen aangemonteerde delen of het bestuurdersbeschermdak kunnen raken.
m
Aanslagmiddelen van het hijsgerei dienen zodanig te worden aangebracht, dat deze bij het optakelen geen aangemonteerde delen of het bestuurdersbeschermdak kunnen raken.
5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
C Transport en eerste inbedrijfstelling
2 C1
1
2 C1
2
Eerste inbedrijfstelling
2
Eerste inbedrijfstelling
f
De eerste inbedrijfstelling en het instruëren van de bestuurder mogen uitsluitend door personeel geschieden, dat daarvoor speciaal geschoold is. Worden meerdere voertuigen geleverd, dient erop gelet te worden, dat uitsluitend lastopneemmiddelen, masten en basisvoertuigen met hetzelfde serienummer worden geassembleerd.
f
De eerste inbedrijfstelling en het instruëren van de bestuurder mogen uitsluitend door personeel geschieden, dat daarvoor speciaal geschoold is. Worden meerdere voertuigen geleverd, dient erop gelet te worden, dat uitsluitend lastopneemmiddelen, masten en basisvoertuigen met hetzelfde serienummer worden geassembleerd.
m
Voertuig alleen met batterijstroom rijden. Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronica-componenten. Kabelverbindingen naar de batterij (afgeschermde bedieningskabels) moeten korter dan 6 m zijn.
m
Voertuig alleen met batterijstroom rijden. Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronica-componenten. Kabelverbindingen naar de batterij (afgeschermde bedieningskabels) moeten korter dan 6 m zijn.
– Uitrusting op volledigheid inspecteren. – Batterij-aansluitingen en accuzuurpeil controleren (zie hoofdstuk D, sectie 6). – Aandraaimoment van de wielmoeren controleren (zie hoofdstuk F, sectie 6.3). – Voertuig, zoals voorgeschreven, in bedrijf stellen (zie hoofdstuk E, sectie 3).
– Uitrusting op volledigheid inspecteren. – Batterij-aansluitingen en accuzuurpeil controleren (zie hoofdstuk D, sectie 6). – Aandraaimoment van de wielmoeren controleren (zie hoofdstuk F, sectie 6.3). – Voertuig, zoals voorgeschreven, in bedrijf stellen (zie hoofdstuk E, sectie 3).
C2
5082997 - 50120673 NL
Om het voertuig na levering of na transport bedrijfsklaar te maken, dienen de volgende werkzaamheden te worden uitgevoerd:
5082997 - 50120673 NL
Om het voertuig na levering of na transport bedrijfsklaar te maken, dienen de volgende werkzaamheden te worden uitgevoerd:
C2
3
Voertuig zonder aandrijving aan verrijden
3
Voertuig zonder aandrijving aan verrijden
Om het voertuig zonder voeding te kunnen verrijden, dient de veerrem als volgt gelost te worden:
Om het voertuig zonder voeding te kunnen verrijden, dient de veerrem als volgt gelost te worden:
– Hefboom (1) naar links in de stand „Veerrem lossen“ zwenken. – Het stuurwiel naar rechts draaien, tot in het hydraulisch circuit druk is opgebouwd en de veerrem is gelost. Dit herkent men aan de rempedaal, die normaal werkt, terwijl bij ingekoppelde rem onmiddellijk weerstand wordt gevoeld). De aangedreven wielen worden dan niet meer door de veerrem geblokkeerd resp. afgeremd. De voetrem blijft echter volledig paraat. Tijdens het draaien van het stuur mag de voetrem niet bediend worden.
– Hefboom (1) naar links in de stand „Veerrem lossen“ zwenken. – Het stuurwiel naar rechts draaien, tot in het hydraulisch circuit druk is opgebouwd en de veerrem is gelost. Dit herkent men aan de rempedaal, die normaal werkt, terwijl bij ingekoppelde rem onmiddellijk weerstand wordt gevoeld). De aangedreven wielen worden dan niet meer door de veerrem geblokkeerd resp. afgeremd. De voetrem blijft echter volledig paraat. Tijdens het draaien van het stuur mag de voetrem niet bediend worden.
1
1
f
Voordat de bestuurder het voertuig bij geloste veerrem verlaat, dient het voertuig door geschikte maatregelen tegen onbedoeld wegrollen te worden beveiligd.
f
Voordat de bestuurder het voertuig bij geloste veerrem verlaat, dient het voertuig door geschikte maatregelen tegen onbedoeld wegrollen te worden beveiligd.
m
Alvorens het voertuig opnieuw in bedrijf te stellen, moet de hefboom (1) weer naar rechts in de positie „Rijstand“ worden geplaatst. het voertuig is alleen in de rijstand bedrijfsklaar.
m
Alvorens het voertuig opnieuw in bedrijf te stellen, moet de hefboom (1) weer naar rechts in de positie „Rijstand“ worden geplaatst. het voertuig is alleen in de rijstand bedrijfsklaar.
4
Wegslepen van het voertuig
4
Wegslepen van het voertuig
– Sleepstang/-kabel aan de aanhangkoppeling van het bergingsvoertuig en aan het te bergen voertuig bevestigen. – Batterijstekker uittrekken (punt 3 lezen!). – Handrem loszetten.
– Sleepstang/-kabel aan de aanhangkoppeling van het bergingsvoertuig en aan het te bergen voertuig bevestigen. – Batterijstekker uittrekken (punt 3 lezen!). – Handrem loszetten.
f
Voor het besturen dient er iemand op de bestuurdersstoel van het weg te slepen voertuig te hebben plaatsgenomen. Voertuig met loopsnelheid wegslepen!
A
Omdat het stuurbekrachtigingsaggregaat niet is ingeschakeld, kan het voertuig alleen met extra krachtsinspanning worden bestuurd.
A
Omdat het stuurbekrachtigingsaggregaat niet is ingeschakeld, kan het voertuig alleen met extra krachtsinspanning worden bestuurd.
5082997 - 50120673 NL
Voor het besturen dient er iemand op de bestuurdersstoel van het weg te slepen voertuig te hebben plaatsgenomen. Voertuig met loopsnelheid wegslepen!
5082997 - 50120673 NL
f
C3
C3
C4 C4 5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
1
1
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vergl. hoofdstuk E).
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vergl. hoofdstuk E).
Onderhoudspersoneel: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel worden uitgevoerd. Deze handleiding en de aanwijzingen van de producenten van de accu's en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Onderhoudspersoneel: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel worden uitgevoerd. Deze handleiding en de aanwijzingen van de producenten van de accu's en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Maatregelen voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Maatregelen voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Accu-onderhoud: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
Accu-onderhoud: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
Verwijdering van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
Verwijdering van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
m
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd.
f
De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huid- of ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneutraliseerd worden.
f
De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huid- of ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneutraliseerd worden.
m
Er mogen alleen batterijen met gesloten batterijbak gebruikt worden.
m
Er mogen alleen batterijen met gesloten batterijbak gebruikt worden.
5082997 - 50120673 NL
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd.
5082997 - 50120673 NL
m
D1
D1
2
Batterijtypen
2
Afhankelijk van het gebruik wordt het voertuig met verschillende batterijtypen uitgerust. De volgende tabel toont, met vermelding van de capaciteit, welke combinaties standaard, overeenkomstig DIN 43535, mogelijk zijn. EFG-Vac 22
Afhankelijk van het gebruik wordt het voertuig met verschillende batterijtypen uitgerust. De volgende tabel toont, met vermelding van de capaciteit, welke combinaties standaard, overeenkomstig DIN 43535, mogelijk zijn.
80 V - 4PzW - Batterij 480 Ah 80 V - 4PzS - Batterij 560 Ah 80 V - 4PzW - Batterij 480 Ah 80 V - 4PzS - Batterij 560 Ah 80 V - 4PzS - Batterij 600 Ah 80 V - 5PzW - Batterij 600 Ah 80 V - 5PzS - Batterij 700 Ah 80 V - 5 PzS - Batterij 750 Ah
EFG-Vac 25
EFG-Vac 25L/30
EFG-Vac 22
EFG-Vac 25L/30
Het batterijgewicht staat aangegeven op het typeplaatje van de batterij.
f
Batterijgewicht en -afmetingen hebben een aanmerkelijke invloed op de stabiliteit van het voertuig. De batterijen moeten derhalve qua afmeting en gewicht overeenstemmen met de specificaties in de onderstaande tabel en tekening. Gebruik van het voertuig met hiervan afwijkende batterijen is alleen met toestemming van de fabrikant toegestaan.
EFG-Vac 22
afmeting (mm) Nom. gew. B max. H1 +/- 2 mm H2 +/- 2 mm (-5/+8%)in kg
1028
711
769
784
1558
1028
711
769
784
1558
1028
855
769
784
1863
Voertuig 480 - 560 Ah 480 - 600 Ah 600 - 750 Ah
EFG-Vac 22 EFG-Vac 25/ 25 S EFG-Vac 25L/25SL/30
5082997 - 50120673 NL
EFG-Vac 25/ 25 S EFG-Vac 25L/25SL/30
L max.
D2
conform DIN 43535
aandrijfbatterij 80 V L max.
afmeting (mm) Nom. gew. B max. H1 +/- 2 mm H2 +/- 2 mm (-5/+8%)in kg
1028
711
769
784
1558
1028
711
769
784
1558
1028
855
769
784
1863
480 - 560 Ah 480 - 600 Ah 600 - 750 Ah
5082997 - 50120673 NL
Voertuig
Batterijgewicht en -afmetingen hebben een aanmerkelijke invloed op de stabiliteit van het voertuig. De batterijen moeten derhalve qua afmeting en gewicht overeenstemmen met de specificaties in de onderstaande tabel en tekening. Gebruik van het voertuig met hiervan afwijkende batterijen is alleen met toestemming van de fabrikant toegestaan.
conform DIN 43535
aandrijfbatterij 80 V
80 V - 4PzW - Batterij 480 Ah 80 V - 4PzS - Batterij 560 Ah 80 V - 4PzW - Batterij 480 Ah 80 V - 4PzS - Batterij 560 Ah 80 V - 4PzS - Batterij 600 Ah 80 V - 5PzW - Batterij 600 Ah 80 V - 5PzS - Batterij 700 Ah 80 V - 5 PzS - Batterij 750 Ah
EFG-Vac 25
Het batterijgewicht staat aangegeven op het typeplaatje van de batterij.
f
Batterijtypen
D2
3
Openen van de batterijkap met blokkeersysteem (optie)
3
Openen van de batterijkap met blokkeersysteem (optie)
m
Is het voertuig met een blokkeersysteem uitgerust, kan de batterijkap alleen geopend worden, wanneer de veiligheidsbeugels omlaag gezwenkt zijn.
m
Is het voertuig met een blokkeersysteem uitgerust, kan de batterijkap alleen geopend worden, wanneer de veiligheidsbeugels omlaag gezwenkt zijn.
– Bij een automatisch blokkeersysteem vergrendelingsknop (2) vastklikken en beugel omlaag zwenken.
– Bij een automatisch blokkeersysteem vergrendelingsknop (2) vastklikken en beugel omlaag zwenken.
5082997 - 50120673 NL
2
5082997 - 50120673 NL
2
D3
D3
4
Batterij open leggen
4
Batterij open leggen
f
Voertuig vergrendeld neerzetten (zie hoofdstuk E).
f
Voertuig vergrendeld neerzetten (zie hoofdstuk E).
f
Extra aandacht bij het ont- en vergrendelen van de bedieningsklepkap.
f
Extra aandacht bij het ont- en vergrendelen van de bedieningsklepkap.
– Stuurkolomarrêtering (1) losmaken, stuurkolom naar voren schuiven en borgen. 1
Met MULTI-PILOT:
1
Met MULTI-PILOT: – Bedieningsklepkap (2) naar voren trekken tot deze vastklikt. – Batterijkap met bestuurdersstoel (3) voorzichtig naar achteren klappen.
3 2
Met SOLO-PILOT:
3 2
Met SOLO-PILOT:
– Via indrukken van de hefbooms (4) de bedieningsklepkap (2) ontgrendelen en deze naar voren zwenken. – Batterijkap met bestuurdersstoel voorzichtig naar achteren klappen.
– Via indrukken van de hefbooms (4) de bedieningsklepkap (2) ontgrendelen en deze naar voren zwenken. – Batterijkap met bestuurdersstoel voorzichtig naar achteren klappen.
2
2
4
f
4
f
Het aansluiten en loskoppelen van batterijstekker en contactdoos mag alleen bij uitgeschakelde hoofdschakelaar en uitgeschakeld laadtoestel geschieden.
– Batterijstekker (5) uittrekken. – Zo nodig de aanwezige isolatiemat van de batterij nemen.
5
D4
5082997 - 50120673 NL
– Batterijstekker (5) uittrekken. – Zo nodig de aanwezige isolatiemat van de batterij nemen.
Het aansluiten en loskoppelen van batterijstekker en contactdoos mag alleen bij uitgeschakelde hoofdschakelaar en uitgeschakeld laadtoestel geschieden.
5
D4
5082997 - 50120673 NL
– Bedieningsklepkap (2) naar voren trekken tot deze vastklikt. – Batterijkap met bestuurdersstoel (3) voorzichtig naar achteren klappen.
– Stuurkolomarrêtering (1) losmaken, stuurkolom naar voren schuiven en borgen.
5
Batterij laden
5
– Batterij open leggen (zie hoofdstuk D, sectie 3).
Batterij laden – Batterij open leggen (zie hoofdstuk D, sectie 3).
f
Aansluiten en loskoppelen van batterij en laadtoestel mogen alleen bij uitgeschakeld laadtoestel geschieden. Tijdens het opladen moeten de oppervlakken van de batterijcellen bloot liggen, om voldoende ventilatie te waarborgen. Op de batterij mogen geen metalen voorwerpen worden gelegd.
f
Aansluiten en loskoppelen van batterij en laadtoestel mogen alleen bij uitgeschakeld laadtoestel geschieden. Tijdens het opladen moeten de oppervlakken van de batterijcellen bloot liggen, om voldoende ventilatie te waarborgen. Op de batterij mogen geen metalen voorwerpen worden gelegd.
m
Voorafgaand aan het opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen inspecteren.
m
Voorafgaand aan het opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen inspecteren.
– Laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker (5) verbinden. – Batterijlaadstation inschakelen en batterij overeenkomstig de voorschriften van de batterij- en de laadstationfabrikant opladen.
f
De veiligheidsinstructies van de batterij- en laadstationfabrikant strikt naleven. De batterijkap moet tijdens het opladen beslist geopend blijven, opdat de zich tijdens het laden vormende gassen kunnen vervluchtigen. Geen vuur en open lichtbronnen gebruiken. Explosiegevaar!
5082997 - 50120673 NL
De veiligheidsinstructies van de batterij- en laadstationfabrikant strikt naleven. De batterijkap moet tijdens het opladen beslist geopend blijven, opdat de zich tijdens het laden vormende gassen kunnen vervluchtigen. Geen vuur en open lichtbronnen gebruiken. Explosiegevaar!
5082997 - 50120673 NL
f
– Laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker (5) verbinden. – Batterijlaadstation inschakelen en batterij overeenkomstig de voorschriften van de batterij- en de laadstationfabrikant opladen.
D5
D5
6
Batterij uit- en inbouwen
6
Batterij uit- en inbouwen
m
De batterij mag niet tot boven de aanrijbeveiligingsbeugel op de achterwand getild worden, anders bestaat het gevaar, dat de ventilatoren of de stoelkap beschadigt worden.
m
De batterij mag niet tot boven de aanrijbeveiligingsbeugel op de achterwand getild worden, anders bestaat het gevaar, dat de ventilatoren of de stoelkap beschadigt worden.
– Batterij open leggen (zie hoofdstuk D, sectie 3). – Zijstuk (6, 7) uittrekken.
f
Om kortsluiting te voorkomen, moeten batterijen met open polen of connectors met een gummimat worden afgedekt. Bij batterijwissel met behulp van hijsgerei op voldoende hijsvermogen letten (zie batterijgewicht op het batterijtypeplaatje op de batterijbak). Het hijsgerei wordt door de uitsparing in het bestuurdersbeschermdak geleid en moet in verticale richting aantrekken, opdat de batterijbak niet wordt samengedrukt. Haken moeten zodanig worden bevestigd, dat deze bij ontspannen hijsgerei niet op de batterijcellen kunnen vallen. – Hijsgerei aan de batterijbak bevestigen. – Met hijsgerei de batterij in de rijrichting rechts over het chassis heffen en vervolgens zijwaarts naar buiten zwenken.
efg v d04 mitte
– Hijsgerei aan de batterijbak bevestigen. – Met hijsgerei de batterij in de rijrichting rechts over het chassis heffen en vervolgens zijwaarts naar buiten zwenken.
Bij het verwisselen van de batterij mag uitsluitend een batterij met identieke uitvoering teruggeplaatst worden. Na terugplaatsing alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen inspecteren. Kappen en en zijdeuren moeten veilig zijn afgesloten.
f
Bij het verwisselen/plaatsen van de batterij erop letten, dat deze goed in het batterijcompartiment van het voertuig wordt aangebracht.
D6
efg v d04 mitte
– Inbouw geschiedt in omgekeerde volgorde.
5082997 - 50120673 NL
– Inbouw geschiedt in omgekeerde volgorde.
f
Om kortsluiting te voorkomen, moeten batterijen met open polen of connectors met een gummimat worden afgedekt. Bij batterijwissel met behulp van hijsgerei op voldoende hijsvermogen letten (zie batterijgewicht op het batterijtypeplaatje op de batterijbak). Het hijsgerei wordt door de uitsparing in het bestuurdersbeschermdak geleid en moet in verticale richting aantrekken, opdat de batterijbak niet wordt samengedrukt. Haken moeten zodanig worden bevestigd, dat deze bij ontspannen hijsgerei niet op de batterijcellen kunnen vallen.
f
Bij het verwisselen van de batterij mag uitsluitend een batterij met identieke uitvoering teruggeplaatst worden. Na terugplaatsing alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen inspecteren. Kappen en en zijdeuren moeten veilig zijn afgesloten.
f
Bij het verwisselen/plaatsen van de batterij erop letten, dat deze goed in het batterijcompartiment van het voertuig wordt aangebracht.
D6
5082997 - 50120673 NL
f
– Batterij open leggen (zie hoofdstuk D, sectie 3). – Zijstuk (6, 7) uittrekken.
7
8
Batterijkap sluiten
7
Met MULTI-PILOT:
Met MULTI-PILOT:
– Bedieningsklepkap naar voren trekken en deze gelijktijdig via indrukken van de hefboom (8) ontgrendelen. Bedieningsklepkap gaat zelfstandig naar achteren.
– Bedieningsklepkap naar voren trekken en deze gelijktijdig via indrukken van de hefboom (8) ontgrendelen. Bedieningsklepkap gaat zelfstandig naar achteren.
8
Met SOLO-PILOT:
Met SOLO-PILOT:
– Na het sluiten van de batterijkap de bedieningsklepkap naar achteren zwenken tot deze vastklikt.
– Na het sluiten van de batterijkap de bedieningsklepkap naar achteren zwenken tot deze vastklikt.
Batterijontladingsaanwijzer, batterijontladingsmeter, bedrijfsurenteller
8
Batterijontladingsaanwijzer: De laadtoestand van de batterij wordt in 10%-stappen in het display van de informatie- en service-afleeseenheid getoond (100% = batterijcapaciteit 100%, aflezing 0% = batterijcapaciteit 20%).
5082997 - 50120673 NL
A
8
Batterijontladingsaanwijzer, batterijontladingsmeter, bedrijfsurenteller Batterijontladingsaanwijzer: De laadtoestand van de batterij wordt in 10%-stappen in het display van de informatie- en service-afleeseenheid getoond (100% = batterijcapaciteit 100%, aflezing 0% = batterijcapaciteit 20%).
m
De standaard instelling van de batterijontladingsaanwijzer / ontladingsmeters geschiedt op standaardbatterijen. Bei gebruik van onderhoudsvrije batterijen moet de aflezing opnieuw worden ingesteld. Het instellen dient door de service-dienst te geschieden. Wordt deze instelling niet uitgevoerd, kan de batterij door te ver ontladen beschadigd raken.
De standaard instelling van de batterijontladingsaanwijzer / ontladingsmeters geschiedt op standaardbatterijen. Bei gebruik van onderhoudsvrije batterijen moet de aflezing opnieuw worden ingesteld. Het instellen dient door de service-dienst te geschieden. Wordt deze instelling niet uitgevoerd, kan de batterij door te ver ontladen beschadigd raken.
Bij het bereiken van de laatste 10% nog beschikbare capaciteit knippert het waarschuwingssymbool.
Bij het bereiken van de laatste 10% nog beschikbare capaciteit knippert het waarschuwingssymbool.
Bij een batterij-restcapaciteit van 20% voor standaardbatterijen resp. 40% voor onderhoudsvrij batterijen is opladen van de batterij noodzakelijk.
Bij een batterij-restcapaciteit van 20% voor standaardbatterijen resp. 40% voor onderhoudsvrij batterijen is opladen van de batterij noodzakelijk.
Batterijontladingsmeter: Bij onderschrijding van de restcapaciteit wordt de functie heffen uitgeschakeld. Er verschijnt een desbetreffende melding op de informatie- en service-afleeseenheid.
Batterijontladingsmeter: Bij onderschrijding van de restcapaciteit wordt de functie heffen uitgeschakeld. Er verschijnt een desbetreffende melding op de informatie- en service-afleeseenheid.
Om de hefprocedure nog te kunnen beëindigen, moet de sleutelschakelaar uit- en weer ingeschakeld worden, heffen is vervolgens nog gedurende 30 tot 40 sec. mogelijk.
Om de hefprocedure nog te kunnen beëindigen, moet de sleutelschakelaar uit- en weer ingeschakeld worden, heffen is vervolgens nog gedurende 30 tot 40 sec. mogelijk.
A
De functie heffen wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minimaal 40% geladen is. bedrijfsurenteller: De bedrijfsuren worden naast de laadtoestand van de batterij getoond. De bedrijfsurenteller toont het totale aantal rij- en hefbewegingen.
D7
5082997 - 50120673 NL
m
Batterijkap sluiten
De functie heffen wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minimaal 40% geladen is. bedrijfsurenteller: De bedrijfsuren worden naast de laadtoestand van de batterij getoond. De bedrijfsurenteller toont het totale aantal rij- en hefbewegingen.
D7
D8 D8 5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
E Bediening
E Bediening
1
1
f
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig
Toestemming voor rijden: Het vloertransportvoertuig mag uitsluitend gereden worden door personen die voldoend vertrouwd zijn met de besturing en de opdrachtgever of diens gemachtigden het bewijs leveren dat zij geschikt zijn het voertuig te rijden en met ladingen adequaat om te gaan. Alle bestuurders moeten voldoende opgeleid zijn en uitdrukkelijk van de opdrachtgever gevolmachtigd zijn het voertuig te sturen.
Toestemming voor rijden: Het vloertransportvoertuig mag uitsluitend gereden worden door personen die voldoend vertrouwd zijn met de besturing en de opdrachtgever of diens gemachtigden het bewijs leveren dat zij geschikt zijn het voertuig te rijden en met ladingen adequaat om te gaan. Alle bestuurders moeten voldoende opgeleid zijn en uitdrukkelijk van de opdrachtgever gevolmachtigd zijn het voertuig te sturen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het vloertransportvoertuig en met deze gebruiksaanwijzing vertrouwd zijn. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Als het vloertransportvoertuig samen met andere personen gebruikt wordt, die het voertuig begeleiden (meeloopbedrijf), is het noodzakelijk veiligheidsschoenen te dragen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het vloertransportvoertuig en met deze gebruiksaanwijzing vertrouwd zijn. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Als het vloertransportvoertuig samen met andere personen gebruikt wordt, die het voertuig begeleiden (meeloopbedrijf), is het noodzakelijk veiligheidsschoenen te dragen.
Het gebruik door onbevoegden is verboden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het vloertransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het voertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen meegenomen of opgeheven worden.
Het gebruik door onbevoegden is verboden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het vloertransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het voertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen meegenomen of opgeheven worden.
Beschadigingen en fouten: Beschadigingen en andere fouten aan het vloertransportvoertuig of de aanbouwinstallatie moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel vermeld worden. Vloertransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat zij op juiste wijze gerepareerd worden.
Beschadigingen en fouten: Beschadigingen en andere fouten aan het vloertransportvoertuig of de aanbouwinstallatie moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel vermeld worden. Vloertransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat zij op juiste wijze gerepareerd worden.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het vloertransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het vloertransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Gevaarlijk bereik: Het gevaarlijk bereik is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het vloertransportvoertuig, het hefgerei (bijvoorbeeld de vorktanden of aanbouwinstallaties) of het laadgoed in gevaar gebracht worden. Het gevaarlijk bereik omvat ook de zone die door dalend of neerstortend laadgoed of een dalende/ neerstortende werkinstallatie bereikt kan worden.
Gevaarlijk bereik: Het gevaarlijk bereik is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het vloertransportvoertuig, het hefgerei (bijvoorbeeld de vorktanden of aanbouwinstallaties) of het laadgoed in gevaar gebracht worden. Het gevaarlijk bereik omvat ook de zone die door dalend of neerstortend laadgoed of een dalende/ neerstortende werkinstallatie bereikt kan worden.
f
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het voertuig onmiddelijk tot stilstand gebracht worden.
Veiligheidsinrichtingen en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinstallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen. 5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
Veiligheidsinrichtingen en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinstallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het voertuig onmiddelijk tot stilstand gebracht worden.
E1
E1
Pos. Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument
Beschrijving van de bedieningsorganen en afleesinstrumenten Pos. Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument
Functie
1
Stuurwiel
t Sturen van het voertuig met 5 stuurwieldraaiingen van links naar rechts.
1
Stuurwiel
t Sturen van het voertuig met 5 stuurwieldraaiingen van links naar rechts.
2
Multifunctioneel display
t Weergave van de belangrijkste rijd- en hefparameters, waarschuwingen, meldingen van foutieve bediening en servicemeldingen, alsmede batterijontladings- en bedrijfsurenindicatie
2
Multifunctioneel display
t Weergave van de belangrijkste rijd- en hefparameters, waarschuwingen, meldingen van foutieve bediening en servicemeldingen, alsmede batterijontladings- en bedrijfsurenindicatie
3
Handrem (tuimelschakelaar)
t Alleen bij hapering van de bedrijfsrem handmatig inkoppelen. Normaal werkt de handrem (veerrem) bij stilstand automatisch. Visuele weergave: rood = handrem ingekoppeld groen = handrem gelost
3
Handrem (tuimelschakelaar)
t Alleen bij hapering van de bedrijfsrem handmatig inkoppelen. Normaal werkt de handrem (veerrem) bij stilstand automatisch. Visuele weergave: rood = handrem ingekoppeld groen = handrem gelost
4
Stuurkolomarrêtering
t De stuurkolom wordt op de gewenste afstand ingesteld en vastgezet.
4
Stuurkolomarrêtering
t De stuurkolom wordt op de gewenste afstand ingesteld en vastgezet.
5
Schakelslot
t Stuurstroom in- en uitschakelen. Door de sleutel uit te trekken is het voertuig tegen inschakelen door onbevoegden beveiligd.
5
Schakelslot
t Stuurstroom in- en uitschakelen. Door de sleutel uit te trekken is het voertuig tegen inschakelen door onbevoegden beveiligd.
6
Rijpedaal
t De rijsnelh. wordt traploos geregeld.
6
Rijpedaal
t De rijsnelh. wordt traploos geregeld.
7
Rempedaal
t Het voertuig wordt geremd.
7
Rempedaal
t Het voertuig wordt geremd.
8
Rijrichtingschakelaar MULTI-PILOT Claxon Hulp-hydraulica (ZH3)
o o o o
De gewenste rijrichting wordt ingesteld. Stuurt de functies van de hefmast. Waarschuwingssignaal activeren. Omschakelen van ZH2 op ZH3.
8
Rijrichtingschakelaar MULTI-PILOT Claxon Hulp-hydraulica (ZH3)
o o o o
9
Schakelaar voor hulpuitru- o b. v. weergave van werkverlichting aan sting
9
Schakelaar voor hulpuitru- o b. v. weergave van werkverlichting aan sting
10
Hoofdschakelaar NOODSTOP
t Voeding in- en uitschakelen.
10
Hoofdschakelaar NOODSTOP
t Voeding in- en uitschakelen.
11
bij dubbele pedaal-besturing: Rijpedaal „achteruit“
o Bij bediening rijdt het voertuig achteruit De rijsnelh. wordt traploos geregeld.
11
bij dubbele pedaal-besturing: Rijpedaal „achteruit“
o Bij bediening rijdt het voertuig achteruit De rijsnelh. wordt traploos geregeld.
12
bij dubbele pedaalbesturing: rempedaal
o Het voertuig wordt geremd.
12
bij dubbele pedaalbesturing: rempedaal
o Het voertuig wordt geremd.
13
bij dubbele pedaal-besturing: rijpedaal „vooruit“
o Bij bediening rijdt het voertuig vooruit De rijsnelheid wordt traploos geregeld.
13
bij dubbele pedaal-besturing: rijpedaal „vooruit“
o Bij bediening rijdt het voertuig vooruit De rijsnelheid wordt traploos geregeld. t De gewenste rijrichting wordt ingesteld.
De gewenste rijrichting wordt ingesteld. Stuurt de functies van de hefmast. Waarschuwingssignaal activeren. Omschakelen van ZH2 op ZH3.
14
Rijrichtingschakelaar
t De gewenste rijrichting wordt ingesteld.
14
Rijrichtingschakelaar
15
Claxon
t Waarschuwingssignaal activeren.
15
Claxon
t Waarschuwingssignaal activeren.
16
SOLO-PILOT Heffen - neerlaten
t De lastvork wordt omhoog geheven resp. neergelaten.
16
SOLO-PILOT Heffen - neerlaten
t De lastvork wordt omhoog geheven resp. neergelaten.
17
SOLO-PILOT Mast - neigen
t De lastvork wordt naar voren resp. naar achteren geneigd.
17
SOLO-PILOT Mast - neigen
t De lastvork wordt naar voren resp. naar achteren geneigd.
18
SOLO-PILOT Hulp-hydraulica (ZH1) side-shift
o De lastvork wordt naar rechts resp. naar links geschoven.
18
SOLO-PILOT Hulp-hydraulica (ZH1) side-shift
o De lastvork wordt naar rechts resp. naar links geschoven.
19
SOLO-PILOT Hulp-hydraulica (ZH2)
o Voor hydraulische appendages bestemd.
19
SOLO-PILOT Hulp-hydraulica (ZH2)
o Voor hydraulische appendages bestemd.
20
Omschakelaar Hulp-hydraulica (ZH3)
o Omschakelen van ZH2 op ZH3
20
Omschakelaar Hulp-hydraulica (ZH3)
o Omschakelen van ZH2 op ZH3
t = standaard uitrusting
E2
2
Functie
o = hulpuitrusting
t = standaard uitrusting
E2
o = hulpuitrusting
5082997 - 50120673 NL
Beschrijving van de bedieningsorganen en afleesinstrumenten
5082997 - 50120673 NL
2
Voertuig met MULTI-PILOT
Voertuig met MULTI-PILOT 1 2
1 2 4
4 3
5
10 9 8
7
3
5
10 9 8
6
Dubbele pedaal-besturing
7
6
Dubbele pedaal-besturing 11
11
12
12
13
13
Voertuig met SOLO-PILOT
Voertuig met SOLO-PILOT 14 15 16
17
18
19
14 15 16
18
19
20
10
5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
20
17
E3
10
E3
Schakelaar op het dashboard
2.1 Functie
2.2
Functie
Schakelaar waarschuwingsknipperlicht
Schakelaar waarschuwingsknipperlicht
Schakelaar „zwaailicht/parkeerlicht“
Schakelaar „zwaailicht/parkeerlicht“
Schakelaar ruitenwisser-wasinrichting stand 1 „ruitenwisser aan“ stand 2 „wasinrichting aan“
Schakelaar ruitenwisser-wasinrichting stand 1 „ruitenwisser aan“ stand 2 „wasinrichting aan“
Schakelaar op de bedieningsconsole
2.2
Functie
Schakelaar op de bedieningsconsole Functie Overbruggingsschakelaar „uitschakeling heffen“
Schakelaar slakkegang
Schakelaar slakkegang
Schakelaar „stoelverwarming“
Schakelaar „stoelverwarming“
Schakelaar „voertuigverlichting“ (parkeerlicht/dimlicht)
Schakelaar „voertuigverlichting“ (parkeerlicht/dimlicht) 5082997 - 50120673 NL
Overbruggingsschakelaar „uitschakeling heffen“
Schakelaar „werkschijnwerper“
E4
Schakelaar op het dashboard
Schakelaar „werkschijnwerper“
E4
5082997 - 50120673 NL
2.1
2.3
Multifunctioneel display
2.3
Op het multifunctioneel display worden de bedrijfsgegevens, de batterijlading, de bedrijfsuren alsmede storingen en informatie getoond. Voor waarschuwingsindicatie zijn pictogrammen op multifunctioneel display aanwezig. 21
22
38
23
24
25
26
37
21
23
24
25
26
28 30 27 29
31
32
32
33
36
22
31
38
34
37
33
36
35
Melding Omschakeltoets bedrijfsuren naar uurtijd Overtemperatuur van de besturingen Overtemperatuur pompmotor Overtemperatuur tractiemotor Stoelschakelaar Parkeerrem aangetrokken Rijrichtingaanwijzer o Voertuig in bedrijf (sleutelschakelaar „AAN“) Serviceanzeige / UVV-Anzeige Remvloeistofstand te laag Brandt bij storingen resp. knippert bij batterijcapaciteit minder dan 10 % Kruipsnelheidschakelaar Programmakeuzeschakelaar SET-toets Bedrijfsprogramma-indicatie (programma's 1 - 5) Rijrichting- en wielstandindicatie Batterijcapaciteit-indicatie Uurtijd en bedrijfsurenindicatie resp. diagnose- en storingsmelding
5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
Op het multifunctioneel display worden de bedrijfsgegevens, de batterijlading, de bedrijfsuren alsmede storingen en informatie getoond. Voor waarschuwingsindicatie zijn pictogrammen op multifunctioneel display aanwezig.
28 30 27 29
35
Pos. 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38
Multifunctioneel display
E5
Pos. 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38
34
Melding Omschakeltoets bedrijfsuren naar uurtijd Overtemperatuur van de besturingen Overtemperatuur pompmotor Overtemperatuur tractiemotor Stoelschakelaar Parkeerrem aangetrokken Rijrichtingaanwijzer o Voertuig in bedrijf (sleutelschakelaar „AAN“) Serviceanzeige / UVV-Anzeige Remvloeistofstand te laag Brandt bij storingen resp. knippert bij batterijcapaciteit minder dan 10 % Kruipsnelheidschakelaar Programmakeuzeschakelaar SET-toets Bedrijfsprogramma-indicatie (programma's 1 - 5) Rijrichting- en wielstandindicatie Batterijcapaciteit-indicatie Uurtijd en bedrijfsurenindicatie resp. diagnose- en storingsmelding
E5
Waarschuwingen, drukschakelaars en schakelaars
Waarschuwingen, drukschakelaars en schakelaars
De volgende toestanden worden getoond of ingeschakeld:
De volgende toestanden worden getoond of ingeschakeld:
22
23
24
25 26 27 28 29
30
31 32 33 34 35
E6
21
22
23
24
Stoelschakelaar – Stoelschakelaar niet gesloten, – Voertuig bedrijfsgereed, bestuurdersplaats is echter niet bezet Parkeerrem aangetrokken – Voertuig bedrijfsklaar, parkeerrem aangetrokken Rijrichtingaanwijzer o – Bij verlichting middels knipperlichinstallatie Voertuig in bedrijf – Sleutelschakelaar op „AAN“ Service-melding / UVV-melding – Ingesteld service-interval is verstreken (1000 bedrijfsuren) of UVV-inspectie na 12 maanden noodzakelijk (indicatie knippert) Te weinig remvloeistof – Remvloeistofstand wordt op de remvloeistoftank via meetsensors gecontroleerd WAARSCHUWING – Brandt bij storingen – Knippert bij batterijcapaciteit minder dan 10 % Kruipsnelheidschakelaar – Rijsnelheid maximaal 6 km/h (instelbaar) Programmakeuzeschakelaar – Schakelaar voor „omhoog“ en „omlaag" SET-toets – Selectie van speciale functies Bedrijfsprogramma-indicatie – Indicatie van het gekozen rijprograma (1 - 5)
25 26 27 28 29
30
31 32 33 5082997 - 50120673 NL
21
Pos. Indicatie / Functie
Omschakeltoets bedrijfsurenteller - uurtijd – Bedrijfsuren voertuig sleutelschakelaar „AAN“ – Bedrijfsuren „EFF“ kan via code „AAN“ of „UIT“ geschakeld worden – Uurtijd-indicatie Overtemperatuur van de besturingen (controllers) – Brandt bij overtemperatuur van de besturingen – Vermogen wordt temperatuurafhankelijk continu gereduceerd Overtemperatuur pompmotor, stuurbekrachtigingsmotor – Temperatuur van de pompmotor en de stuurbekrachtigingsmotor worden bewaakt – Bij overtemperatuur wordt het vermogen gereduceerd Overtemperatuur tractiemotor – Temperatuur van de tractiemotor wordt bewaakt – Bij overtemperatuur wordt het vermogen gereduceerd
34 35
E6
Omschakeltoets bedrijfsurenteller - uurtijd – Bedrijfsuren voertuig sleutelschakelaar „AAN“ – Bedrijfsuren „EFF“ kan via code „AAN“ of „UIT“ geschakeld worden – Uurtijd-indicatie Overtemperatuur van de besturingen (controllers) – Brandt bij overtemperatuur van de besturingen – Vermogen wordt temperatuurafhankelijk continu gereduceerd Overtemperatuur pompmotor, stuurbekrachtigingsmotor – Temperatuur van de pompmotor en de stuurbekrachtigingsmotor worden bewaakt – Bij overtemperatuur wordt het vermogen gereduceerd Overtemperatuur tractiemotor – Temperatuur van de tractiemotor wordt bewaakt – Bij overtemperatuur wordt het vermogen gereduceerd Stoelschakelaar – Stoelschakelaar niet gesloten, – Voertuig bedrijfsgereed, bestuurdersplaats is echter niet bezet Parkeerrem aangetrokken – Voertuig bedrijfsklaar, parkeerrem aangetrokken Rijrichtingaanwijzer o – Bij verlichting middels knipperlichinstallatie Voertuig in bedrijf – Sleutelschakelaar op „AAN“ Service-melding / UVV-melding – Ingesteld service-interval is verstreken (1000 bedrijfsuren) of UVV-inspectie na 12 maanden noodzakelijk (indicatie knippert) Te weinig remvloeistof – Remvloeistofstand wordt op de remvloeistoftank via meetsensors gecontroleerd WAARSCHUWING – Brandt bij storingen – Knippert bij batterijcapaciteit minder dan 10 % Kruipsnelheidschakelaar – Rijsnelheid maximaal 6 km/h (instelbaar) Programmakeuzeschakelaar – Schakelaar voor „omhoog“ en „omlaag" SET-toets – Selectie van speciale functies Bedrijfsprogramma-indicatie – Indicatie van het gekozen rijprograma (1 - 5)
5082997 - 50120673 NL
Pos. Indicatie / Functie
Display-indicaties
Display-indicaties
Pos. Functie Rijrichting- en wielstandindicatie 36 – Toont de geselecteerde rijrichting (vooruit of achteruit) resp. de wielstand van de gestuurde wielen
Pos. Functie Rijrichting- en wielstandindicatie 36 – Toont de geselecteerde rijrichting (vooruit of achteruit) resp. de wielstand van de gestuurde wielen
Batterijcapaciteit-indicatie in % De beschikbare restcapaciteit wordt getoond. Indicatie 0% = batterij voor 80% ontladen. Bij indicatie 10% knippert de waarschuwing (42). Bij 0% capaciteit wordt de heffunctie na 30 tot 40 seconden uitgeschakeld. Bedrijfsurenindicatie /Foutcode-indicatie – Bedrijfsurenindicatie: – eff: Indicatie van de totale werktijd Foutcode-indicatie: – Treedt een storing (Err) of een waarschuwing (Inf) op, verdwijnt de bedrijfsurenindicatie. In plaats daarvan verschijnt de foutcode-indicatie. – Zijn meerdere storingen opgetreden, worden deze afwisselend om de 1,5 seconden getoond, er klinkt een waarschuwingstoon.
Batterijcapaciteit-indicatie in % De beschikbare restcapaciteit wordt getoond. Indicatie 0% = batterij voor 80% ontladen. Bij indicatie 10% knippert de waarschuwing (42). Bij 0% capaciteit wordt de heffunctie na 30 tot 40 seconden uitgeschakeld. Bedrijfsurenindicatie /Foutcode-indicatie – Bedrijfsurenindicatie: – eff: Indicatie van de totale werktijd Foutcode-indicatie: – Treedt een storing (Err) of een waarschuwing (Inf) op, verdwijnt de bedrijfsurenindicatie. In plaats daarvan verschijnt de foutcode-indicatie. – Zijn meerdere storingen opgetreden, worden deze afwisselend om de 1,5 seconden getoond, er klinkt een waarschuwingstoon.
37
38
37
38
Klok instellen
standaard werking
standaard werking
Toets „h/time“ en up gelijktijdig indrukken
Toets „h/time“ en up gelijktijdig indrukken
Op de display verschijnt de klok. Het eerste cijfer knippert.
Op de display verschijnt de klok. Het eerste cijfer knippert.
Met de toets up/down kan het knipperende cijfer groter of kleiner worden ingesteld. Met SET wordt naar het volgende cijfer worden omgeschakeld. Na het laatste cijfer wordt de waarde overgenomen.
Met de toets up/down kan het knipperende cijfer groter of kleiner worden ingesteld. Met SET wordt naar het volgende cijfer worden omgeschakeld. Na het laatste cijfer wordt de waarde overgenomen.
5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
Klok instellen
E7
E7
3
Voertuig in bedrijf stellen
3
Voertuig in bedrijf stellen
f
Voordat het voertuig in bedrijf wordt gesteld, bediend of een laadeenheid geheven mag worden, dient de bestuurder zich ervan te vergewissen, dat zich niemand in de gevaarzone bevindt en het voertuig in bedrijfsveilige toestand is.
f
Voordat het voertuig in bedrijf wordt gesteld, bediend of een laadeenheid geheven mag worden, dient de bestuurder zich ervan te vergewissen, dat zich niemand in de gevaarzone bevindt en het voertuig in bedrijfsveilige toestand is.
3.1
Controles en en werkzaamheden voorafgaand aan de dagelijkse inbedrijfstelling
3.1
Controles en en werkzaamheden voorafgaand aan de dagelijkse inbedrijfstelling
Voorafgaand aan inbedrijfstelling van het voertuig dient de bestuurder zich van de bedrijfsveilige toestand te overtuigen. Telkens vóór werkbegin moet b.v. gecontroleerd worden, of
Voorafgaand aan inbedrijfstelling van het voertuig dient de bestuurder zich van de bedrijfsveilige toestand te overtuigen. Telkens vóór werkbegin moet b.v. gecontroleerd worden, of
– de bedrijfs- en handrem resp. de automatische rem (noodstop) werkt – de borging van de vorktanden tegen omhoogkomen en verschuiven geen gebreken vertoont – lastopneemmiddelen geen waarneembare beschadigingen hebben (verbogen, scheuren of in sterke mate afgesleten) – de waarschuwingsinrichting werkt
– de bedrijfs- en handrem resp. de automatische rem (noodstop) werkt – de borging van de vorktanden tegen omhoogkomen en verschuiven geen gebreken vertoont – lastopneemmiddelen geen waarneembare beschadigingen hebben (verbogen, scheuren of in sterke mate afgesleten) – de waarschuwingsinrichting werkt
3.2
Bestuurderstoel instellen
3.2
Bestuurderstoel instellen
A
Om een optimale stoeldemping te realiseren, moet de bestuurdersstoel op het gewicht van de bestuurder zijn afgesteld. De bestuurdersstoel moet bij instelling op het gewicht van de bestuurder ontlast zijn!
A
Om een optimale stoeldemping te realiseren, moet de bestuurdersstoel op het gewicht van de bestuurder zijn afgesteld. De bestuurdersstoel moet bij instelling op het gewicht van de bestuurder ontlast zijn!
– Gewichtsinstelling „bestuurdersstoel“ (40) opnieuw zover in de pijlrichting trekken, tot in het gewichtaflezing-display „bestuurdersstoel“ (41) de juiste aanduiding wordt getoond. Gewichtsinstelling „bestuurderstoel“ vervolgens weer terugbrengen. – Op de bestuurderstoel plaats nemen.
E8
A
De vorige gewichtsinstelling wordt naar de minimumwaarde teruggezet. Instelgebied van de stoeldemping loopt van 50 kg tot 130 kg.
42 41
De vorige gewichtsinstelling wordt naar de minimumwaarde teruggezet. Instelgebied van de stoeldemping loopt van 50 kg tot 130 kg. – Gewichtsinstelling „bestuurdersstoel“ (40) opnieuw zover in de pijlrichting trekken, tot in het gewichtaflezing-display „bestuurdersstoel“ (41) de juiste aanduiding wordt getoond. Gewichtsinstelling „bestuurderstoel“ vervolgens weer terugbrengen. – Op de bestuurderstoel plaats nemen.
39
40 5082997 - 50120673 NL
A
Gewicht van de bestuurder instellen: – Gewichtsinstelling „bestuurdersstoel“ (40) in de pijlrichting tot aan de aanslag trekken en weer terugbrengen.
E8
39 42 41
40 5082997 - 50120673 NL
Gewicht van de bestuurder instellen: – Gewichtsinstelling „bestuurdersstoel“ (40) in de pijlrichting tot aan de aanslag trekken en weer terugbrengen.
Rugleuning Instellen:
Rugleuning Instellen:
– Rugleuninginstelling (42) omhoog trekken en schuinstand van de rugleuning instellen. – Rugleuninginstelling (42) weer loslaten, rugleuning wordt vergrendeld.
– Rugleuninginstelling (42) omhoog trekken en schuinstand van de rugleuning instellen. – Rugleuninginstelling (42) weer loslaten, rugleuning wordt vergrendeld.
Stoelpositie instellen:
Stoelpositie instellen:
– Stoelvergrendeling (39) naar buiten trekken en stoel via naar voren of naar achteren schuiven in de juiste stoelpositie brengen. – Stoelvergrendeling (39) weer vergrendelen.
– Stoelvergrendeling (39) naar buiten trekken en stoel via naar voren of naar achteren schuiven in de juiste stoelpositie brengen. – Stoelvergrendeling (39) weer vergrendelen.
39 42 41
40
39 42 41
40
f
De bestuurdersstoelarrêtering moet in de ingestelde positie veilig vergrendeld zijn. De instelling van de bestuurderstoel mag tijdens het rijden niet veranderd worden!
A
De bestuurdersstoelinstelling is van toepassing op de standaard-uitvoering. Voor hiervan afwijkende uitvoeringen geldt de instelbeschrijving van de fabrikant. Er bij het instellen op letten, dat alle bedieningsorganen goed bereikbaar zijn.
A
De bestuurdersstoelinstelling is van toepassing op de standaard-uitvoering. Voor hiervan afwijkende uitvoeringen geldt de instelbeschrijving van de fabrikant. Er bij het instellen op letten, dat alle bedieningsorganen goed bereikbaar zijn.
5082997 - 50120673 NL
De bestuurdersstoelarrêtering moet in de ingestelde positie veilig vergrendeld zijn. De instelling van de bestuurderstoel mag tijdens het rijden niet veranderd worden!
5082997 - 50120673 NL
f
E9
E9
3.3
Veiligheidsgordel
3.3
Veiligheidsgordel
f
Gordel voorafgaand aan iedere manoeuvre van de heftruck omdoen. De gordel beschermt tegen ernstig letsel!
f
Gordel voorafgaand aan iedere manoeuvre van de heftruck omdoen. De gordel beschermt tegen ernstig letsel!
Veiligheidsgordel tegen vuil beschermen (b.v. tijdens stilstand afdekken) en regelmatig reinigen. Vastgevroren gordelsluiting of gordeloprolmechaniek ontdooien en compleet drogen, om opnieuw vastvriezen te verhinderen.
A
f
Veiligheidsgordel tegen vuil beschermen (b.v. tijdens stilstand afdekken) en regelmatig reinigen. Vastgevroren gordelsluiting of gordeloprolmechaniek ontdooien en compleet drogen, om opnieuw vastvriezen te verhinderen.
A
De droogtemperatuur van de warme lucht mag +60 graden niet overschrijden!
f
Geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aanbrengen! Verhoogde kans op haperingen. – Veiligheidsgordels na ieder ongeval vervangen. – Voor aanpassing en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebruiken.
f
f
Beschadigde of niet werkende veiligheidsgordels door dealer of filiaal laten vervangen.
Beschadigde of niet werkende veiligheidsgordels door dealer of filiaal laten vervangen.
Hoe te handelen in extreme situaties
f
Dreigt de heftruck te kantelen, dan nooit de gordel losmaken en niet proberen, uit het voertuig te springen. Bij uit het voertuig springen bestaat een verhoogde kans op letsel!
Dreigt de heftruck te kantelen, dan nooit de gordel losmaken en niet proberen, uit het voertuig te springen. Bij uit het voertuig springen bestaat een verhoogde kans op letsel! Juiste handelwijze:
– Bovenlichaam over het stuurwiel buigen.
– Bovenlichaam over het stuurwiel buigen.
– Stuurwiel met beide handen vasthouden en de voeten schrap zetten.
– Stuurwiel met beide handen vasthouden en de voeten schrap zetten.
– Lichaam tegen de valrichting in werpen.
– Lichaam tegen de valrichting in werpen.
5082997 - 50120673 NL
Juiste handelwijze:
5082997 - 50120673 NL
E 10
Geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aanbrengen! Verhoogde kans op haperingen. – Veiligheidsgordels na ieder ongeval vervangen. – Voor aanpassing en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebruiken.
Hoe te handelen in extreme situaties
f
De droogtemperatuur van de warme lucht mag +60 graden niet overschrijden!
E 10
f
Gebruiksinstructies voor de veiligheidsgordel
Gebruiksinstructies voor de veiligheidsgordel
Alvorens de heftruck te starten de gordel zonder rukken uit het oprolmechaniek trekken, strak tegen het lichaam sluitend over de bovendijbenen leggen en de sluiten vastgrendelen.
Alvorens de heftruck te starten de gordel zonder rukken uit het oprolmechaniek trekken, strak tegen het lichaam sluitend over de bovendijbenen leggen en de sluiten vastgrendelen.
f
De gordel mag bij het omdoen niet verdraaid zijn! Tijdens het bedienen van de heftruck (b.v. rijden, heffen, neerlaten enz.) steeds zo ver mogelijk naar achteren zitten, opdat de rug tegen de rugleuning steunt.
Tijdens het bedienen van de heftruck (b.v. rijden, heffen, neerlaten enz.) steeds zo ver mogelijk naar achteren zitten, opdat de rug tegen de rugleuning steunt.
De automatische blokkering van de gordeloproller laat voldoende bewegingsvrijheid op de stoel over.
De automatische blokkering van de gordeloproller laat voldoende bewegingsvrijheid op de stoel over.
f
Bij naar voren zitten is sprake van een geringere beveiliging ten gevolge van de dan te lange gordel.
f
Bij naar voren zitten is sprake van een geringere beveiliging ten gevolge van de dan te lange gordel.
A
Veiligheidsgordel alleen ter beveiliging van één persoon gebruiken.
A
Veiligheidsgordel alleen ter beveiliging van één persoon gebruiken.
– Na gebruik op de rode toets drukken en de gesp met de hand naar de oproller terugleiden.
A
– Na gebruik op de rode toets drukken en de gesp met de hand naar de oproller terugleiden.
A
Wanneer de gesp tegen de behuizing ketst, kan de automatische blokkering geactiveerd worden. De gordel kan dan niet worden uitgetrokken.
Wanneer de gesp tegen de behuizing ketst, kan de automatische blokkering geactiveerd worden. De gordel kan dan niet worden uitgetrokken.
Blokkering opheffen:
Blokkering opheffen:
– Gordel met verhevigde kracht 10 mm tot 15 mm uit de behuizing trekken. – Gordel laten inlopen om de automatische blokkering los te maken.
– Gordel met verhevigde kracht 10 mm tot 15 mm uit de behuizing trekken. – Gordel laten inlopen om de automatische blokkering los te maken.
De gordel kan weer worden uitgetrokken.
De gordel kan weer worden uitgetrokken.
Hoe te handelen bij het starten van de heftruck in sterk hellende positie
Hoe te handelen bij het starten van de heftruck in sterk hellende positie
De automatische blokkering blokkeert bij sterke schuinstand van het voertuig de gordeluittrekking. De gordel kan dan niet meer uit de oproller getrokken worden.
De automatische blokkering blokkeert bij sterke schuinstand van het voertuig de gordeluittrekking. De gordel kan dan niet meer uit de oproller getrokken worden.
Vloertransportvoertuig voorzichtig uit de slagzijpositie brengen en gordel omdoen.
E 11
5082997 - 50120673 NL
A
5082997 - 50120673 NL
De gordel mag bij het omdoen niet verdraaid zijn!
A
Vloertransportvoertuig voorzichtig uit de slagzijpositie brengen en gordel omdoen.
E 11
3.4
Blokkeersysteem automatisch/mechanisch (optie)
3.4
Blokkeersysteem automatisch/mechanisch (optie)
f f
Voertuig nooit zonder paraat blokkeersysteem gebruiken.
f f
Voertuig nooit zonder paraat blokkeersysteem gebruiken.
f f
Geen wijzigingen aan het blokkeersysteem uitvoeren.
f f
Geen wijzigingen aan het blokkeersysteem uitvoeren.
Blokkeersysteem na ieder ongeval laten controleren door door ons geautoriseerd technici.
Een afstand van 90 mm (bij belaste bestuurderstoel) tussen beugel (1) en zitting aanhouden, om de gebruiksveiligheid te waarborgen.
1
Hoe te handelen in extreme situaties
f
Een afstand van 90 mm (bij belaste bestuurderstoel) tussen beugel (1) en zitting aanhouden, om de gebruiksveiligheid te waarborgen.
1
Hoe te handelen in extreme situaties
f
Dreigt het voertuig te kantelen, dan in geen geval proberen naar buiten te springen. Bij het naar buiten springen bestaat een verhoogd gevaar voor letsel.
Dreigt het voertuig te kantelen, dan in geen geval proberen naar buiten te springen. Bij het naar buiten springen bestaat een verhoogd gevaar voor letsel.
5082997 - 50120673 NL
– Bovenlichaam over het stuur buigen. – Stuurwiel met beide handen vasthouden en de voeten schrap zetten. – Lichaam tegen de valrichting in werpen.
5082997 - 50120673 NL
– Bovenlichaam over het stuur buigen. – Stuurwiel met beide handen vasthouden en de voeten schrap zetten. – Lichaam tegen de valrichting in werpen.
E 12
Blokkeersysteem na ieder ongeval laten controleren door door ons geautoriseerd technici.
E 12
Gebruiksinstructies blokkeersysteem (Automatic)
f
Gebruiksinstructies blokkeersysteem (Automatic)
f
Voorafgaand aan het rijden dient de werking van het blokkeersysteem gecontroleerd te worden. De vergrendelingsknop (2) mag niet gearrêteerd zijn. – Zitpositie innemen – Contactsleutel in stand „Aan“ draaien.
De vergrendelingsknop (2) mag niet gearrêteerd zijn. – Zitpositie innemen – Contactsleutel in stand „Aan“ draaien.
2
Na het lossen van de handrem sluiten en vergrendelen beide veiligheidsbeugels links en rechts automatisch. Erop letten, dat de veiligheidsbeugels vrij kunnen bewegen.
f
Voorafgaand aan het rijden dient de werking van het blokkeersysteem gecontroleerd te worden.
2
Na het lossen van de handrem sluiten en vergrendelen beide veiligheidsbeugels links en rechts automatisch. 3
Erop letten, dat de veiligheidsbeugels vrij kunnen bewegen.
3
Na het wegparkeren van het voertuig en het vastzetten van de handrem openen de veiligheidsbeugels automatisch.
Na het wegparkeren van het voertuig en het vastzetten van de handrem openen de veiligheidsbeugels automatisch.
De contactsleutel mag pas na het openen van de veiligheidsbeugels op „0“ gezet en uit het contactslot getrokken worden.
De contactsleutel mag pas na het openen van de veiligheidsbeugels op „0“ gezet en uit het contactslot getrokken worden.
Bij stroomuitval kan het blokkeersysteem via uittrekken van de knop (3) ontgrendeld worden. De veiligheidsbeugels kunnen dan handmatig naar achteren gezwenkt worden.
Bij stroomuitval kan het blokkeersysteem via uittrekken van de knop (3) ontgrendeld worden. De veiligheidsbeugels kunnen dan handmatig naar achteren gezwenkt worden.
Gebruiksinstructies blokkeersysteem (mechanisch)
Gebruiksinstructies blokkeersysteem (mechanisch)
f
Voorafgaand aan het rijden dient de werking van het blokkeersysteem gecontroleerd te worden.
Om het systeem te openen, linker klembeugel naar binnen duwen en gelijktijdig omhoog zwenken, na het loslaten van de beugel zwenkt deze automatisch omlaag en vergrendelt zich.
5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
Om het systeem te openen, linker klembeugel naar binnen duwen en gelijktijdig omhoog zwenken, na het loslaten van de beugel zwenkt deze automatisch omlaag en vergrendelt zich.
Voorafgaand aan het rijden dient de werking van het blokkeersysteem gecontroleerd te worden.
E 13
E 13
3.5
Stuurkolom instellen
3.5
– Stuurkolomarrêtering (4) losmaken en de stuurkolom in de gewenste stand naar voren of achteren schuiven. – Stuurkolomarrêtering weer vastzetten.
3.6
– Hoofdschakelaar (10) ontgrendelen. Daartoe: Wip indrukken (s) en omhoog trekken (r), tot de hoofdschakelaar voelbaar vastklikt. – Sleutel in schakelslot (5) steken en en tot aan de aanslag naar rechts in de stand „I“ draaien. – Claxonknop (43) op goede werking controleren.
f
– Stuurkolomarrêtering (4) losmaken en de stuurkolom in de gewenste stand naar voren of achteren schuiven. – Stuurkolomarrêtering weer vastzetten.
2 4 5
Bedrijfsgereed maken
3.6
43
10
f
Elektrische en hydraulische rem alsmede handrem op goede werking controleren.
43
10
Elektrische en hydraulische rem alsmede handrem op goede werking controleren.
Het voertuig is nu bedrijfsgereed. Het multifunctionele display (2) toont de beschikbare batterijcapaciteit.
Nadat der NOOD-STOP-knop is uitgetrokken en de schakelsleutel naar rechts werd gedraaid, voert het voertuig ca. 3-4 sec. lang een zelftest uit (besturingen en motoren worden getest). Gedurende deze tijd is geen rijbeweging mogelijk. Wordt het rijpedaal gedurende deze tijd ingetrapt, wordt in het display „ruststand rijden“ getoond.
5082997 - 50120673 NL
A
Nadat der NOOD-STOP-knop is uitgetrokken en de schakelsleutel naar rechts werd gedraaid, voert het voertuig ca. 3-4 sec. lang een zelftest uit (besturingen en motoren worden getest). Gedurende deze tijd is geen rijbeweging mogelijk. Wordt het rijpedaal gedurende deze tijd ingetrapt, wordt in het display „ruststand rijden“ getoond.
5082997 - 50120673 NL
E 14
2 4 5
Bedrijfsgereed maken – Hoofdschakelaar (10) ontgrendelen. Daartoe: Wip indrukken (s) en omhoog trekken (r), tot de hoofdschakelaar voelbaar vastklikt. – Sleutel in schakelslot (5) steken en en tot aan de aanslag naar rechts in de stand „I“ draaien. – Claxonknop (43) op goede werking controleren.
Het voertuig is nu bedrijfsgereed. Het multifunctionele display (2) toont de beschikbare batterijcapaciteit.
A
Stuurkolom instellen
E 14
4
Werken met het bodemtransportvoertuig
4
Werken met het bodemtransportvoertuig
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden
Gedrag tijdens het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aan de lokale gegevens aanpassen. Hij moet langzaam rijden, bij voorbeeld in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het voertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plekken is verboden. Het eruit leunen of grijpen uit het werk- of bedieningsbereik is verboden.
Gedrag tijdens het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aan de lokale gegevens aanpassen. Hij moet langzaam rijden, bij voorbeeld in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het voertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plekken is verboden. Het eruit leunen of grijpen uit het werk- of bedieningsbereik is verboden.
Zichtverhoudingen tijdens het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem bereden weg hebben. Als ladingeenheden getransporteerd worden die de zicht beperken moet het vloertransportvoertuig met de lading achter de bestuurdersplaats rijden. Als dit niet mogelijk is moet een tweede persoon het voertuig begeleiden om - zo nodig - de bestuurder te waarschuwen.
Zichtverhoudingen tijdens het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem bereden weg hebben. Als ladingeenheden getransporteerd worden die de zicht beperken moet het vloertransportvoertuig met de lading achter de bestuurdersplaats rijden. Als dit niet mogelijk is moet een tweede persoon het voertuig begeleiden om - zo nodig - de bestuurder te waarschuwen.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen en glooingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen en glooingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het voertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het voertuig aan hellingen of glooingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen en glooingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen en glooingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het voertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het voertuig aan hellingen of glooingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Rijden in lifts of op ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het vloertransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het vloertransportvoertuig veilig staat en moeten de lift vóór het vloertransportvoertuig verlaten.
Rijden in lifts of op ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het vloertransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het vloertransportvoertuig veilig staat en moeten de lift vóór het vloertransportvoertuig verlaten.
Aard van de transportlading: De bestuurder dient zich van de correcte toestand van de laadeenheid te vergewissen. Er mogen alleen volgens de voorschriften beveiligde goederen opgenomen worden. Nooit goederen transporteren die hoger dan de spits van de vorkdrager of van het ladingstraliewerk ter bescherming zijn.
Aard van de transportlading: De bestuurder dient zich van de correcte toestand van de laadeenheid te vergewissen. Er mogen alleen volgens de voorschriften beveiligde goederen opgenomen worden. Nooit goederen transporteren die hoger dan de spits van de vorkdrager of van het ladingstraliewerk ter bescherming zijn.
5082997 - 50120673 NL
Rijwegen en werkbereiken: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
5082997 - 50120673 NL
Rijwegen en werkbereiken: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
E 15
E 15
E 16
5082997 - 50120673 NL
Het trekken van aanhangers of wegslepen mag slechts bij uitzondering, op verharde rijoppervlakken en op vlakke vloeren, met een maximale afwijking van +/- 1% en ten hoogste met een snelheid van 5 km/h geschieden. Continugebruik met aanhangers is niet toegestaan. Tijdens het trekken mag zich geen last op de vorken bevinden. De voor het vloertransportvoertuig aangegeven maximale aanhanglast voor ongeremde en/of geremde aanhangers mag niet worden overschreden. De aangegeven aanhanglast geldt alleen voor de noodkoppeling in het contragewicht van de vorkheftruck. Indien een andere aanhangkoppeling op de lifttruck wordt aangebracht, moeten tevens de voorschriften van de koppelingsfabrikant in acht worden genomen. Na het aankoppelen dient de bestuurder voorafgaand aan het rijden controleren, of de aanhangkoppeling tegen losschieten geborgd is. Trekkende vloertransportvoertuigen dienen zodanig gebruikt te worden, dat veilig rijden en remmen van de trekcombinatie bij alle rijbewegingen gewaarborgd is.
5082997 - 50120673 NL
Het trekken van aanhangers of wegslepen mag slechts bij uitzondering, op verharde rijoppervlakken en op vlakke vloeren, met een maximale afwijking van +/- 1% en ten hoogste met een snelheid van 5 km/h geschieden. Continugebruik met aanhangers is niet toegestaan. Tijdens het trekken mag zich geen last op de vorken bevinden. De voor het vloertransportvoertuig aangegeven maximale aanhanglast voor ongeremde en/of geremde aanhangers mag niet worden overschreden. De aangegeven aanhanglast geldt alleen voor de noodkoppeling in het contragewicht van de vorkheftruck. Indien een andere aanhangkoppeling op de lifttruck wordt aangebracht, moeten tevens de voorschriften van de koppelingsfabrikant in acht worden genomen. Na het aankoppelen dient de bestuurder voorafgaand aan het rijden controleren, of de aanhangkoppeling tegen losschieten geborgd is. Trekkende vloertransportvoertuigen dienen zodanig gebruikt te worden, dat veilig rijden en remmen van de trekcombinatie bij alle rijbewegingen gewaarborgd is.
E 16
4.2
Rijden
4.2
Rijden
f
Bij ritten in elektromagnetische velden buiten de toegestane grenswaarden kunnen ongecontroleerde rijbewegingen optreden. Onmiddelijk NOOD-STOP (hoofdschakelaar) activeren, het voertuig met de bedrijfsrem afremmen en de handrem inkoppelen. Storingsoorzaak vaststellen, zo nodig servicedienst van de fabrikant inlichten.
f
Bij ritten in elektromagnetische velden buiten de toegestane grenswaarden kunnen ongecontroleerde rijbewegingen optreden. Onmiddelijk NOOD-STOP (hoofdschakelaar) activeren, het voertuig met de bedrijfsrem afremmen en de handrem inkoppelen. Storingsoorzaak vaststellen, zo nodig servicedienst van de fabrikant inlichten.
Veiligheidsfuncties
Veiligheidsfuncties
A
Bij niet bezette bestuurderstoel resp. te hoog ingesteld bestuurdersgewicht is de rijfunctie door de veiligheidsschakelaar onderbroken (zie sectie 3 „Gewicht van de bestuurder Instellen“). Door de bestuurderszitplaats te bezetten en de rijpedaal in te trappen wordt de veerrem gelost. Afhankelijk van de deflexie van de stuurhoek wordt de rijsnelheid gereduceerd. De bestuurder heeft echter niettemin tot taak, de rijsnelheid aan de gesteldheid van de rijroutes, het werkgebied en de lading aan te passen.
A
Bij niet bezette bestuurderstoel resp. te hoog ingesteld bestuurdersgewicht is de rijfunctie door de veiligheidsschakelaar onderbroken (zie sectie 3 „Gewicht van de bestuurder Instellen“). Door de bestuurderszitplaats te bezetten en de rijpedaal in te trappen wordt de veerrem gelost. Afhankelijk van de deflexie van de stuurhoek wordt de rijsnelheid gereduceerd. De bestuurder heeft echter niettemin tot taak, de rijsnelheid aan de gesteldheid van de rijroutes, het werkgebied en de lading aan te passen.
f
Uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kappen rijden. Rijroutes moeten vrij van obstakels zijn.
f
Uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kappen rijden. Rijroutes moeten vrij van obstakels zijn.
– Vorkligger ca. 200 mm omhoog brengen, zodat de vorktanden van de vloer loskomen. – Mast geheel naar achteren neigen.
m
De rijrichtingschakelaar kan al naar gelang de voertuigvariant
– Vorkligger ca. 200 mm omhoog brengen, zodat de vorktanden van de vloer loskomen. – Mast geheel naar achteren neigen.
m
14
op de SOLO-PILOT (14) of
14
op de SOLO-PILOT (14) of
op de MULTI-PILOT (44) zijn aangebracht.
44
5082997 - 50120673 NL
44
5082997 - 50120673 NL
op de MULTI-PILOT (44) zijn aangebracht.
De rijrichtingschakelaar kan al naar gelang de voertuigvariant
E 17
E 17
f
Vooruit rijden (enkel pedaal)
44
f
Ervoor zorgen, dat het rijgebied vrij is – Handrem (3) lossen – Rijrichtingschakelaar (44) op de MULTI-PILOT of op de SOLO-PILOT (14) naar voren schuiven – Rijpedaal (6) langzaam intrappen
R
7
– Rechter rijpedaal (13) langzaam intrappen
f
f
6 3
f
MULTI-PILOT om te rijden niet bewegen.
f
Voor het wegrijden in de andere rijrichting controleren, of de terugrijzone vrij is.
7
– Handrem (3) lossen
6 3
MULTI-PILOT om te rijden niet bewegen.
Voor het wegrijden in de andere rijrichting controleren, of de terugrijzone vrij is.
– Voet van het rijpedaal (6) nemen. – Voertuig met het rempedaal (7) tot stilstand afremmen. – Rijrichtingschakelaar (44) of (14) naar achteren schuiven. – Rijpedaal langzaam intrappen, tot de gewenste rijsnelheid bereikt is.
– Voet van het rijpedaal (6) nemen. – Voertuig met het rempedaal (7) tot stilstand afremmen. – Rijrichtingschakelaar (44) of (14) naar achteren schuiven. – Rijpedaal langzaam intrappen, tot de gewenste rijsnelheid bereikt is.
Rijrichting wijzigen (dubbele pedaal)
Rijrichting wijzigen (dubbele pedaal)
f
Voorafgaand aan het wegrijden in de andere rijrichting controleren, of de de terugrijzone vrij is. – Voet van het bediende rijpedaal (13) nemen. – Voertuig met het rempedaal (12) tot stilstand afremmen. – Rijpedaal (11) langzaam intrappen, tot de gewenste rijsnelheid bereikt is.
E 18
V
Rijrichting wijzigen (enkel pedaal)
Voorafgaand aan het wegrijden in de andere rijrichting controleren, of de de terugrijzone vrij is. – Voet van het bediende rijpedaal (13) nemen. – Voertuig met het rempedaal (12) tot stilstand afremmen. – Rijpedaal (11) langzaam intrappen, tot de gewenste rijsnelheid bereikt is.
5082997 - 50120673 NL
f
R
Ervoor zorgen, dat het rijgebied vrij is – Rechter rijpedaal (13) langzaam intrappen
Rijrichting wijzigen (enkel pedaal)
f
– Handrem (3) lossen
Vooruit rijden (dubbele pedaal)
Ervoor zorgen, dat het rijgebied vrij is – Handrem (3) lossen
Ervoor zorgen, dat het rijgebied vrij is – Rijrichtingschakelaar (44) op de MULTI-PILOT of op de SOLO-PILOT (14) naar voren schuiven – Rijpedaal (6) langzaam intrappen
V
Vooruit rijden (dubbele pedaal)
f
44
E 18
5082997 - 50120673 NL
Vooruit rijden (enkel pedaal)
Voertuig versnellen (enkel pedaal) – Rijpedaal (6) langzaam intrappen, tot het voertuig in beweging komt. – Rijpedaal (6) verder intrappen. Motortoerental en rijsnelheid nemen bij verder intrappen toe.
Voertuig versnellen (enkel pedaal) – Rijpedaal (6) langzaam intrappen, tot het voertuig in beweging komt. – Rijpedaal (6) verder intrappen. Motortoerental en rijsnelheid nemen bij verder intrappen toe.
44
R
V
44
R
7
V 7
6
6
Voertuig versnellen (dubbele pedaal)
Voertuig versnellen (dubbele pedaal)
– Rijpedaal (11 of 13) al naar gelang de gekozen rijrichting langzaam intrappen, tot het voertuig in beweging komt. – Desbetreffende rijpedaal (11/13) verder intrappen. Motortoerental en rijsnelheid nemen bij verder intrappen toe.
– Rijpedaal (11 of 13) al naar gelang de gekozen rijrichting langzaam intrappen, tot het voertuig in beweging komt. – Desbetreffende rijpedaal (11/13) verder intrappen. Motortoerental en rijsnelheid nemen bij verder intrappen toe.
11 12
12 13
5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
13
11
E 19
E 19
Voertuig afremmen
f
Het remgedrag van het voertuig hangt in belangrijke mate af van de vloerhoedanigheid. De chauffeur dient daarmee bij het rijden rekening te houden. Voertuig voorzichtig afremmen, zodat de lading niet verschuift. Bij ritten met aangehangen last moet rekening worden gehouden met een langere remafstand. – Voet van het rijpedaal (6) (11/13) nemen en evt. rempedaal (7/12) iets intrappen (zie tevens sectie 5.4).
Het remgedrag van het voertuig hangt in belangrijke mate af van de vloerhoedanigheid. De chauffeur dient daarmee bij het rijden rekening te houden. Voertuig voorzichtig afremmen, zodat de lading niet verschuift. Bij ritten met aangehangen last moet rekening worden gehouden met een langere remafstand. – Voet van het rijpedaal (6) (11/13) nemen en evt. rempedaal (7/12) iets intrappen (zie tevens sectie 5.4).
4.3
Sturen
4.3
Sturen
m
De uit te oefenen stuurkracht is dankzij de hydrostatische besturing zeer gering, daarom stuurwiel subtiel draaien.
m
De uit te oefenen stuurkracht is dankzij de hydrostatische besturing zeer gering, daarom stuurwiel subtiel draaien.
4.4
Bocht naar rechts maken
Bocht naar rechts maken
– Stuurwiel, overeenkomstig de gewenste stuurradius, rechtsom draaien.
– Stuurwiel, overeenkomstig de gewenste stuurradius, rechtsom draaien.
Bocht naar links maken
Bocht naar links maken
– Stuurwiel, overeenkomstig de gewenste stuurradius, linksom draaien.
– Stuurwiel, overeenkomstig de gewenste stuurradius, linksom draaien.
Remmen
4.4
Er zijn 5 mogelijkheden, om het voertuig te remmen:
Er zijn 5 mogelijkheden, om het voertuig te remmen:
– – – – –
– – – – –
Bedrijfsrem Uitlooprem Keerrem Handrem Veerrem
Bedrijfsrem:
7 6 3
E 20
7 6 3
– Rempedaal (7/12) intrappen, tot voelbaar remdruk aanwezig is.
A
Met de bedrijfsrem worden de aangedreven wielen via lamellen afgeremd. Uitlooprem:
Met de bedrijfsrem worden de aangedreven wielen via lamellen afgeremd. Uitlooprem:
– Voet van het rijpedaal (6) (11/13) nemen. Het voertuig wordt door de rijstroombesturing regeneratief geremd.
11
Deze bedrijfsmodus reduceert het energieverbruik.
13
12 5082997 - 50120673 NL
A
Bedrijfsrem Uitlooprem Keerrem Handrem Veerrem
Bedrijfsrem:
– Rempedaal (7/12) intrappen, tot voelbaar remdruk aanwezig is.
A
Remmen
A
E 20
– Voet van het rijpedaal (6) (11/13) nemen. Het voertuig wordt door de rijstroombesturing regeneratief geremd.
11
Deze bedrijfsmodus reduceert het energieverbruik.
13
12 5082997 - 50120673 NL
f
Voertuig afremmen
f
Keerrem (enkel pedaal):
Keerrem (enkel pedaal):
– Rijrichtingschakelaar (14/44) tijdens het rijden in de tegenovergestelde rijrichting omschakelen. Het voertuig wordt door de rijstroombesturing regeneratief geremd tot het rijden in de tegenovergestelde rijrichting start.
– Rijrichtingschakelaar (14/44) tijdens het rijden in de tegenovergestelde rijrichting omschakelen. Het voertuig wordt door de rijstroombesturing regeneratief geremd tot het rijden in de tegenovergestelde rijrichting start.
De rijrichtingschakelaar kan al naar gelang de voertuigvariant
44
– op de MULTI-PILOT afbeelding (1) of – op de SOLO-PILOT afbeelding (2) zijn aangebracht.
Keerrem (dubbele pedaal)
f
14
44
– op de MULTI-PILOT afbeelding (1) of – op de SOLO-PILOT afbeelding (2) zijn aangebracht.
V R
(1)
De rijrichtingschakelaar kan al naar gelang de voertuigvariant
(2)
Keerrem (dubbele pedaal)
14
V R
(1)
(2)
Rijpedaal (11/13) tijdens het rijden voor omkeren van de rijrichting intrappen. Het voertuig wordt door de rijstroombesturing regeneratief geremd tot het rijden in de tegenovergestelde rijrichting start.
Rijpedaal (11/13) tijdens het rijden voor omkeren van de rijrichting intrappen. Het voertuig wordt door de rijstroombesturing regeneratief geremd tot het rijden in de tegenovergestelde rijrichting start.
Handrem:
Handrem:
– handrem inkoppelen
– handrem inkoppelen
f
De handrem bedient een zwart-wit-ventiel, d.w.z. het afremmen kan niet subtiel worden uitgevoerd.
f
De handrem bedient een zwart-wit-ventiel, d.w.z. het afremmen kan niet subtiel worden uitgevoerd.
A
Met de handrem worden de aangedreven wielen mechanisch via de lamellen afgeremd.
A
Met de handrem worden de aangedreven wielen mechanisch via de lamellen afgeremd.
f
De handrem houdt het voertuig met de toegestane maximum belasting, bij schone ondergrond, op een helling van 15 % tegen.
f
De handrem houdt het voertuig met de toegestane maximum belasting, bij schone ondergrond, op een helling van 15 % tegen.
De veerrem koppelt ca. 30 sec. (instelbaar) na stilstand van het voertuig, en ca. 1 tot 5 sec. (instelbaar) na ontlasting van de bestuurderstoel in. Bij het stoppen op het laadplatform wordt het voertuig elektrisch vastgezet tot de veerrem inkoppelt. Bij het wegrijden wordt voorafgaand aan het lossen van de veerrem een koppel op de tractiemotor opgebouwd, om terugrollen van het voertuig te verhinderen.
De veerrem koppelt ca. 30 sec. (instelbaar) na stilstand van het voertuig, en ca. 1 tot 5 sec. (instelbaar) na ontlasting van de bestuurderstoel in. Bij het stoppen op het laadplatform wordt het voertuig elektrisch vastgezet tot de veerrem inkoppelt. Bij het wegrijden wordt voorafgaand aan het lossen van de veerrem een koppel op de tractiemotor opgebouwd, om terugrollen van het voertuig te verhinderen.
5082997 - 50120673 NL
Veerrem
5082997 - 50120673 NL
Veerrem
E 21
E 21
Bediening van de hefinrichting en de appendages (MULTI-PILOT)
f
De bediening van de MULTI-PILOT mag uitsluitend vanaf de bestuurderstoel geschieden. De bestuurder dient in het bedienen van de hefinrichting en de appendages te zijn geïnstrueerd!
8
4.5
Bediening van de hefinrichting en de appendages (MULTI-PILOT)
f
De bediening van de MULTI-PILOT mag uitsluitend vanaf de bestuurderstoel geschieden. De bestuurder dient in het bedienen van de hefinrichting en de appendages te zijn geïnstrueerd!
Al naar gelang de hydraulische functie de MULTI-PILOT in de juiste richting duwen.
Al naar gelang de hydraulische functie de MULTI-PILOT in de juiste richting duwen.
Vorkligger heffen/neerlaten
Vorkligger heffen/neerlaten
– MULTI-PILOT (8) naar achter (4) duwen, om vorkligger te heffen. – MULTI-PILOT (8) naar voren (1) duwen, om vorkligger neer te laten.
– MULTI-PILOT (8) naar achter (4) duwen, om vorkligger te heffen. – MULTI-PILOT (8) naar voren (1) duwen, om vorkligger neer te laten.
MP-symbolen
Mast voorwaarts/terugwaarts neigen
f
Bij terugwaarts neigen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand houden. – MULTI-PILOT (8) naar links (6) duwen, om mast terugwaarts te neigen. – MULTI-PILOT (8) naar rechts (3) duwen, om mast voorwaarts te neigen.
4
E 22
6
Bij terugwaarts neigen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand houden. – MULTI-PILOT (8) naar links (6) duwen, om mast terugwaarts te neigen. – MULTI-PILOT (8) naar rechts (3) duwen, om mast voorwaarts te neigen.
1
Gecombineerde functie – Voor gelijktijdig neerlaten van de vorkligger en voorwaarts neigen van de mast de MULTI-PILOT naar voren en naar rechts (2) duwen. – Voor gelijktijdig heffen van de vorkligger en terugwaarts neigen van de mast de MULTI-PILOT naar achteren en naar links (5) duwen. – Voor gelijktijdig heffen van de vorkligger en terugwaarts neigen van de mast de MULTI-PILOT naar voren en naar links (7) duwen.
MP-symbolen
Mast voorwaarts/terugwaarts neigen
1
4
Gecombineerde functie – Voor gelijktijdig neerlaten van de vorkligger en voorwaarts neigen van de mast de MULTI-PILOT naar voren en naar rechts (2) duwen. – Voor gelijktijdig heffen van de vorkligger en terugwaarts neigen van de mast de MULTI-PILOT naar achteren en naar links (5) duwen. – Voor gelijktijdig heffen van de vorkligger en terugwaarts neigen van de mast de MULTI-PILOT naar voren en naar links (7) duwen.
3
5082997 - 50120673 NL
f
8
E 22
6
3
5082997 - 50120673 NL
4.5
Hulpbesturing I (geïntegreerde side-shift) – Toets (45) op de MULTI-PILOT indrukken, om vorkligger naar links te schuiven. – Toets (46) op de MULTI-PILOT indrukken, om vorkligger naar rechts te schuiven.
Hulpbesturing I (geïntegreerde side-shift)
45
– Toets (45) op de MULTI-PILOT indrukken, om vorkligger naar links te schuiven. – Toets (46) op de MULTI-PILOT indrukken, om vorkligger naar rechts te schuiven.
46
47
Hulpbesturing II
45 46
47
Hulpbesturing II
A
Voor bediening van een hydraulische appendage kan de MULTI-PILOT worden gedraaid. Bij gebruik van appendages dienen de desbetreffende gebruikshandleidingen van de diverse fabrikanten te worden geraadpleegd.
A
Voor bediening van een hydraulische appendage kan de MULTI-PILOT worden gedraaid. Bij gebruik van appendages dienen de desbetreffende gebruikshandleidingen van de diverse fabrikanten te worden geraadpleegd.
f
Laadvermogen van de appendage in acht nemen.
f
Laadvermogen van de appendage in acht nemen.
Hulpbesturing III
Hulpbesturing III
Voor de hulpbesturing III toets (47) op de MULTI-PILOT indrukken, (b.v. vergrendeling).
Voor de hulpbesturing III toets (47) op de MULTI-PILOT indrukken, (b.v. vergrendeling).
Snelheid van het werktuig regelen
Snelheid van het werktuig regelen
Via uitduwen van de MULTI-PILOT wordt de snelheid van de hydraulische cilinders geregeld.
Via uitduwen van de MULTI-PILOT wordt de snelheid van de hydraulische cilinders geregeld.
Na het loslaten van de SOLO-PILOT gaat deze zelfstandig terug in de neutrale stand en het werktuig blijft staan in de bereikte positie.
Na het loslaten van de SOLO-PILOT gaat deze zelfstandig terug in de neutrale stand en het werktuig blijft staan in de bereikte positie.
m
SOLO-PILOT altijd subtiel, niet abrupt bedienen. Bij het bereiken van de eindaanslag van het werktuig de MULTI-PILOT onmiddelijk loslaten.
f
Het heffen van personen met de hefinrichting is verboden.
f
Het heffen van personen met de hefinrichting is verboden.
5082997 - 50120673 NL
SOLO-PILOT altijd subtiel, niet abrupt bedienen. Bij het bereiken van de eindaanslag van het werktuig de MULTI-PILOT onmiddelijk loslaten.
5082997 - 50120673 NL
m
E 23
E 23
4.6
Bediening van hefinrichting en appendages (SOLO-PILOT)
f
De bediening van de SOLO-PILOT mag uitsluitend vanaf de bestuurderszitplaats geschieden. De bestuurder moet in het bedienen van hefinrichting en appendages zijn geïnstrueerd!
f
f
16
17
18
19
4.6
Bediening van hefinrichting en appendages (SOLO-PILOT)
f
De bediening van de SOLO-PILOT mag uitsluitend vanaf de bestuurderszitplaats geschieden. De bestuurder moet in het bedienen van hefinrichting en appendages zijn geïnstrueerd!
20
Vorkligger heffen/neerlaten
Vorkligger heffen/neerlaten
– SOLO-PILOT (16) naar achteren trekken, om vorkligger te heffen. – SOLO-PILOT (16) naar voren duwen, om vorkligger neer te laten.
– SOLO-PILOT (16) naar achteren trekken, om vorkligger te heffen. – SOLO-PILOT (16) naar voren duwen, om vorkligger neer te laten.
Mast voorwaarts/terugwaarts neigen
Mast voorwaarts/terugwaarts neigen
f
Bij terugwaarts neigen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand houden.
16
17
18
– SOLO-PILOT (17) naar achteren trekken, om mast terugwaarts te neigen. – SOLO-PILOT (17) naar voren duwen, om mast voorwaarts te neigen.
Besturing van appendages
Besturing van appendages
f
– SOLO-PILOT hulp-hydraulica ZH 1 (18) (b.v. side-shift)
20
Bij terugwaarts neigen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand houden.
– SOLO-PILOT (17) naar achteren trekken, om mast terugwaarts te neigen. – SOLO-PILOT (17) naar voren duwen, om mast voorwaarts te neigen.
Laadvermogen van de appendage in acht nemen.
19
Laadvermogen van de appendage in acht nemen. – SOLO-PILOT hulp-hydraulica ZH 1 (18) (b.v. side-shift)
– SOLO-PILOT ZH2 (19) voor besturing van de appendage naar achteren trekken of naar voren duwen.
– SOLO-PILOT ZH2 (19) voor besturing van de appendage naar achteren trekken of naar voren duwen.
– Met de toets (20) kan de SOLO-PILOT ZH2 (19) op de hulp-hydraulica (ZH3) worden omgeschakeld.
– Met de toets (20) kan de SOLO-PILOT ZH2 (19) op de hulp-hydraulica (ZH3) worden omgeschakeld.
Via uitduwen van de SOLO-PILOT wordt de hefsnelheid van de hydraulische cilinder geregeld.
Via uitduwen van de SOLO-PILOT wordt de hefsnelheid van de hydraulische cilinder geregeld.
Na het loslaten van de SOLO-PILOT gaat deze zelfstandig terug in de neutrale stand en het werktuig blijft staan in de bereikte positie.
Na het loslaten van de SOLO-PILOT gaat deze zelfstandig terug in de neutrale stand en het werktuig blijft staan in de bereikte positie.
m
SOLO-PILOT altijd subtiel, niet abrupt bedienen. Bij het bereiken van de eindaanslag van het werktuig de SOLO-PILOT onmiddelijk loslaten.
f
Het heffen van personen met de hefinrichting is verboden.
f
Het heffen van personen met de hefinrichting is verboden.
E 24
5082997 - 50120673 NL
SOLO-PILOT altijd subtiel, niet abrupt bedienen. Bij het bereiken van de eindaanslag van het werktuig de SOLO-PILOT onmiddelijk loslaten.
5082997 - 50120673 NL
m
E 24
4.7
Opnemen, transporteren en afleggen van laadeenheden
4.7
Opnemen, transporteren en afleggen van laadeenheden
m
Voordat een laadeenheid wordt opgenomen, dient de chauffeur zich ervan te vergewissen, dat deze correct gepalleteerd is en het toegestane hefvermogen van het voertuig niet overschrijdt. Lastdiagram in acht nemen!
m
Voordat een laadeenheid wordt opgenomen, dient de chauffeur zich ervan te vergewissen, dat deze correct gepalleteerd is en het toegestane hefvermogen van het voertuig niet overschrijdt. Lastdiagram in acht nemen!
Vorktanden Instellen
f
Vorktanden Instellen
f
De vorktanden dienen zodanig te worden ingesteld, dat beide dezelfde afstand tot de buitenzijden van de vorkligger hebben en het lastzwaartepunt centrisch tussen de vorktanden ligt.
De vorktanden dienen zodanig te worden ingesteld, dat beide dezelfde afstand tot de buitenzijden van de vorkligger hebben en het lastzwaartepunt centrisch tussen de vorktanden ligt.
– Arrêteerhefboom (49) omhoog zwenken. – Vorktanden (48) op de vorkligger (50) in de juiste positie schuiven. – Arrêteerhefboom omlaag zwenken en de vorktand verschuiven, tot deze in een sleuf vastgrendelt.
– Arrêteerhefboom (49) omhoog zwenken. – Vorktanden (48) op de vorkligger (50) in de juiste positie schuiven. – Arrêteerhefboom omlaag zwenken en de vorktand verschuiven, tot deze in een sleuf vastgrendelt.
Last opnemen
Last opnemen
– Voorzichtig naar de op te nemen last toerijden. – Handrem (3) inkoppelen.
– Voorzichtig naar de op te nemen last toerijden. – Handrem (3) inkoppelen.
3
5082997 - 50120673 NL
– Mast verticaal zetten. – Vorktanden op de juiste hoogte voor de last brengen.
5082997 - 50120673 NL
– Mast verticaal zetten. – Vorktanden op de juiste hoogte voor de last brengen.
3
E 25
E 25
– Voertuig met de vorktanden zo ver mogelijk onder de laadeenheid plaatsen.
f
– Voertuig met de vorktanden zo ver mogelijk onder de laadeenheid plaatsen.
f
De vorktanden moeten voor minimaal twee derde van hun lengte onder de last naar binnen steken. – Handrem (3) inkoppelen. Vorkligger omhoog brengen, tot de last op de vorktanden ligt. – Rijrichtingschakelaar (44) op achteruit rijden schakelen en handrem lossen.
f
Kijken of rijrichting achterwaarts vrij is.
De vorktanden moeten voor minimaal twee derde van hun lengte onder de last naar binnen steken. – Handrem (3) inkoppelen. Vorkligger omhoog brengen, tot de last op de vorktanden ligt. – Rijrichtingschakelaar (44) op achteruit rijden schakelen en handrem lossen.
f
44
– Voorzichtig en langzaam achteruitrijden, tot de last zich buiten de stelling bevindt.
Kijken of rijrichting achterwaarts vrij is. – Voorzichtig en langzaam achteruitrijden, tot de last zich buiten de stelling bevindt.
3
f
3
f
De aanwezigheid van personen onder de geheven last is verbonden! Niet door de mast heen grijpen. – Mast voorzichtig achterwaarts neigen. – Last zo ver neerlaten, als voor transport absoluut noodzakelijk is (vrije hoogte ca. 150...200 mm).
E 26
De aanwezigheid van personen onder de geheven last is verbonden! Niet door de mast heen grijpen. – Mast voorzichtig achterwaarts neigen. – Last zo ver neerlaten, als voor transport absoluut noodzakelijk is (vrije hoogte ca. 150...200 mm). Bij het transporteren van lasten moet de mast achterover neigen en moeten de vorktanden zo ver mogelijk neergelaten zijn.
5082997 - 50120673 NL
f
Bij het transporteren van lasten moet de mast achterover neigen en moeten de vorktanden zo ver mogelijk neergelaten zijn.
5082997 - 50120673 NL
f
44
E 26
Last transporteren
f
Last transporteren
f
Is de last zo hoog gestapeld, dat het zicht naar voren belemmerd wordt, dan achterwaarts rijden. – Voertuig met het rijpedaal (6) behoedzaam versnellen en met het rempedaal (7) voorzichtig afremmen. Altijd voor remmen paraat zijn. – Rijsnelheid aan de gesteldheid van de rijroutes en de getransporteerde last aanpassen. – Bij kruisingen en doorritten op overige verkeer letten. – Op onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend in samenwerking met een parkeerder rijden.
f
– Voertuig met het rijpedaal (6) behoedzaam versnellen en met het rempedaal (7) voorzichtig afremmen. Altijd voor remmen paraat zijn. – Rijsnelheid aan de gesteldheid van de rijroutes en de getransporteerde last aanpassen. – Bij kruisingen en doorritten op overige verkeer letten. – Op onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend in samenwerking met een parkeerder rijden.
f
Op hellingen de last altijd aan opwaartse zijde transporteren, hier nooit in dwarsrichting rijden of keren. Last neerzetten – Voertuig voorzichtig naar het lastopneemmiddel toerijden. – Handrem (3) inkoppelen. – Mast verticaal zetten. – Vorktanden naar de juiste hoogte voor het lastopneemmiddel brengen. – Handrem lossen. – Vorktanden voorzichtig in het lastopneemmiddel schuiven. – Last langzaam omlaag brengen, tot de vorktanden vrij zijn.
Is de last zo hoog gestapeld, dat het zicht naar voren belemmerd wordt, dan achterwaarts rijden.
Op hellingen de last altijd aan opwaartse zijde transporteren, hier nooit in dwarsrichting rijden of keren. Last neerzetten – Voertuig voorzichtig naar het lastopneemmiddel toerijden. – Handrem (3) inkoppelen. – Mast verticaal zetten. – Vorktanden naar de juiste hoogte voor het lastopneemmiddel brengen. – Handrem lossen. – Vorktanden voorzichtig in het lastopneemmiddel schuiven. – Last langzaam omlaag brengen, tot de vorktanden vrij zijn.
7
6 3
m
Hard neerkomen van de last vermijden, om vracht en lastopneemmiddel niet te beschadigen.
f
Naar voren neigen bij omhoog geheven lastopneemmiddel alleen tot vóór of boven de stapel.
f
Naar voren neigen bij omhoog geheven lastopneemmiddel alleen tot vóór of boven de stapel.
6 3
5082997 - 50120673 NL
Hard neerkomen van de last vermijden, om vracht en lastopneemmiddel niet te beschadigen.
5082997 - 50120673 NL
m
7
E 27
E 27
4.8
Voertuig beveiligd parkeren
4.8
Voertuig beveiligd parkeren
f
Wanneer het voertuig wordt verlaten, dient het beveiligd geparkeerd te worden, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.
f
Wanneer het voertuig wordt verlaten, dient het beveiligd geparkeerd te worden, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.
– Voertuig naar vlak vloergedeelte rijden. – Handrem (3) inkoppelen. – Lastvork geheel omlaag brengen en mast naar voren neigen.
f
Voertuig nooit met geheven last parkeren en verlaten. – Hoofdschakelaar (10) omlaag drukken. – Sleutel in het schakelslot (5) in stand „0“ zetten. – Sleutel uit schakelslot (5) trekken. Langdurig parkeren van het voertuig in ruimten beneden 15°C dient achterwege te blijven, aangezien hierbij de hydrauliekvloeistoffen zeer dikvloeibaar worden en de functies dienovereenkomstig stroef werken. De pomp In koude toestand nooit op vol toerental brengen. Olie opwarmen door middel van meermalig neigen en/of langzaam heffen. Het LCD-display kan tijdelijk uitvallen. Bij stijgende temperatuur wordt het display weer zichtbaar.
10
m 3
E 28
5
Voertuig nooit met geheven last parkeren en verlaten. – Hoofdschakelaar (10) omlaag drukken. – Sleutel in het schakelslot (5) in stand „0“ zetten. – Sleutel uit schakelslot (5) trekken.
5082997 - 50120673 NL
m
5
Langdurig parkeren van het voertuig in ruimten beneden 15°C dient achterwege te blijven, aangezien hierbij de hydrauliekvloeistoffen zeer dikvloeibaar worden en de functies dienovereenkomstig stroef werken. De pomp In koude toestand nooit op vol toerental brengen. Olie opwarmen door middel van meermalig neigen en/of langzaam heffen. Het LCD-display kan tijdelijk uitvallen. Bij stijgende temperatuur wordt het display weer zichtbaar.
10
3
5082997 - 50120673 NL
f
– Voertuig naar vlak vloergedeelte rijden. – Handrem (3) inkoppelen. – Lastvork geheel omlaag brengen en mast naar voren neigen.
E 28
4.9
Trekken van aanhangers
4.9
Trekken van aanhangers
Het voertuig kan in voorkomende gevallen voor het trekken van een aanhanger op een droge, effen en goed onderhouden ondergrond worden gebruikt.
Het voertuig kan in voorkomende gevallen voor het trekken van een aanhanger op een droge, effen en goed onderhouden ondergrond worden gebruikt.
Aankoppelen van de aanhanger
Aankoppelen van de aanhanger
51
– Steekbout (51) omlaag drukken en 90 graden draaien. – De steekbout omhoog trekken en de dissel van de aanhanger in de opening plaatsen. – Steekbout inschuiven, omlaag drukken, 90 graden draaien en laten vastklikken.
4.10
Aanhanglasten
4.10
Aanhanglasten
m
De bestuurder moet voorafgaand aan het aankoppelen verifiëren, dat de max. aanhanglast niet overschreden wordt.
m
De bestuurder moet voorafgaand aan het aankoppelen verifiëren, dat de max. aanhanglast niet overschreden wordt.
Toegestane aanhanglast
Toegestane aanhanglast Trekkracht
Aanhanglast
(kg)
(N)
(kg)
Trekkracht
(kg)
(N)
EFG-Vac 22
4300
12200
12900
(kg)
EFG-Vac 22
4300
12200
12900
EFG-Vac 25L
4600
12300
EFG-Vac 25
4600
14500
13800
EFG-Vac 25L
4600
12300
13800
13800
EFG-Vac 25
4600
14500
EFG-Vac 25S
4600
13800
14500
13800
EFG-Vac 25S
4600
14500
13800
EFG-Vac 25SL EFG-Vac 30
5100
14000
13800
EFG-Vac 25SL
5100
14000
13800
5100
14000
15300
EFG-Vac 30
5100
14000
15300
5082997 - 50120673 NL
Eigengewicht
Voertuig
Aanhanglast
5082997 - 50120673 NL
Eigengewicht
Voertuig
51
– Steekbout (51) omlaag drukken en 90 graden draaien. – De steekbout omhoog trekken en de dissel van de aanhanger in de opening plaatsen. – Steekbout inschuiven, omlaag drukken, 90 graden draaien en laten vastklikken.
E 29
E 29
Ontstoringshulp
Dit hoofdstuk biedt de gebruiker de mogelijkheid, eenvoudige storingen of de gevolgen van foutieve bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij storingslokalisatie de volgorde van de in de tabel beschreven handelingen aanhouden.
Storing Voertuig rijdt niet
Storing Voertuig rijdt niet
Mogelijke oorzaak – Batterijstekker niet ingeplugd – Hoofdschakelaar ingedrukt – Schakelslot in stand „0“ – Batterijlading te laag – Zekering defect – Voertuig niet bedrijfsgereed
– Hydrauliekoliestand te laag – Zekering defect – Batterijlading te laag Storingsmel- – Voertuig niet ding in het disbedrijfsgereed play – Softwarefout
Ontstoringsmaatregelen – Batterijstekker controleren, zo nodig inpluggen – Hoofdschakelaar ontgrendelen – Schakelslot in stand „I“ zetten – Batterijlading controleren, zo nodig batterij opladen – Zekeringen controleren – Alle onder Storing „voertuig rijdt niet“ aangegeven ontstoringsmaatregelen uitvoeren
Last kan niet geheven worden
– Hydrauliekoliestand controleren
Mogelijke oorzaak – Batterijstekker niet ingeplugd – Hoofdschakelaar ingedrukt – Schakelslot in stand „0“ – Batterijlading te laag – Zekering defect – Voertuig niet bedrijfsgereed
– Hydrauliekoliestand te laag – Zekering defect – Batterijlading te laag Storingsmel- – Voertuig niet ding in het disbedrijfsgereed play – Softwarefout
– Zekeringen controleren – Batterijlading controleren, zo nodig batterij opladen – Hoofdschakelaar NOOD-STOP indrukken, of schakelsleutel in stand 0 draaien, na ca. 3 sec. gewenste bedieningsfunctie nogmaals herhalen
A
Kon de storing via uitvoering van de „ontstoringsmaatregelen“ niet worden verholpen, gelieve u contact op te nemen met de service-afdeling van de fabrikant, aangezien verdere ontstoringswerkzaamheden alleen door speciaal geschoold en gekwalificeerd service-personeel kunnen worden uitgevoerd.
5082997 - 50120673 NL
E 30
Ontstoringshulp
Dit hoofdstuk biedt de gebruiker de mogelijkheid, eenvoudige storingen of de gevolgen van foutieve bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij storingslokalisatie de volgorde van de in de tabel beschreven handelingen aanhouden.
Last kan niet geheven worden
A
5
Ontstoringsmaatregelen – Batterijstekker controleren, zo nodig inpluggen – Hoofdschakelaar ontgrendelen – Schakelslot in stand „I“ zetten – Batterijlading controleren, zo nodig batterij opladen – Zekeringen controleren – Alle onder Storing „voertuig rijdt niet“ aangegeven ontstoringsmaatregelen uitvoeren – Hydrauliekoliestand controleren – Zekeringen controleren – Batterijlading controleren, zo nodig batterij opladen – Hoofdschakelaar NOOD-STOP indrukken, of schakelsleutel in stand 0 draaien, na ca. 3 sec. gewenste bedieningsfunctie nogmaals herhalen
Kon de storing via uitvoering van de „ontstoringsmaatregelen“ niet worden verholpen, gelieve u contact op te nemen met de service-afdeling van de fabrikant, aangezien verdere ontstoringswerkzaamheden alleen door speciaal geschoold en gekwalificeerd service-personeel kunnen worden uitgevoerd.
5082997 - 50120673 NL
5
E 30
F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.
De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.
f
Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden.
f
Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden.
m
Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking.
m
Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking.
Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling ”Hernieuwde ingebruikname” uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F). 2
f
Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling ”Hernieuwde ingebruikname” uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
2
Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.
Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
f
Bij werkzaamheden met geheven ladingvork of opgevijzeld voertuig dienen deze zo beveiligd te worden, dat afzakken, afglijden of wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen van het voertuig moeten bovendien de bepalingen van het hoofdstuk „Transport en eerste inbedrijfname“ in acht genomen worden. Bij werkzaamheden aan de vastzetrem moet het voertuig tegen wegrollen worden beveiligd.
Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd. Na de reiniging de in de afdeling ”hernieuwde ingebruikname” beschreven handelingen uitvoeren.
F1
Bij werkzaamheden met geheven ladingvork of opgevijzeld voertuig dienen deze zo beveiligd te worden, dat afzakken, afglijden of wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen van het voertuig moeten bovendien de bepalingen van het hoofdstuk „Transport en eerste inbedrijfname“ in acht genomen worden. Bij werkzaamheden aan de vastzetrem moet het voertuig tegen wegrollen worden beveiligd. Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden.
5082997 - 50120673 NL
m
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.
Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden. 5082997 - 50120673 NL
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
m
Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd. Na de reiniging de in de afdeling ”hernieuwde ingebruikname” beschreven handelingen uitvoeren.
F1
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
De kettingspanners moeten zodanig ingesteld zijn, dat zij zich aan de trekrichting van de ketting kunnen aanpassen. Spannen van de kop van de kettingspanner tegen de lader is niet toegestaan. Een minimumafstand van 20 mm dient te zijn gewaarborgd.
De kettingspanners moeten zodanig ingesteld zijn, dat zij zich aan de trekrichting van de ketting kunnen aanpassen. Spannen van de kop van de kettingspanner tegen de lader is niet toegestaan. Een minimumafstand van 20 mm dient te zijn gewaarborgd.
Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen in dit hydraulisch systeem vervangen worden.
Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen in dit hydraulisch systeem vervangen worden.
F2
5082997 - 50120673 NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
5082997 - 50120673 NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
F2
3
Onderhoud en inspectie
3
Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veilig gebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudstermijnen kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is een bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.
m
A
Onderhoud en inspectie Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veilig gebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudstermijnen kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is een bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.
m
De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, hevige temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig afgekort worden.
De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, hevige temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig afgekort worden.
De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:
De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:
W1 M6 M12 M24
W1 M6 M12 M24
= = = =
Om de 50 Om de 1000 Om de 2000 Om de 4000
bedrijfsuren, echter minstens 1 keer per week bedrijfsuren, echter minstens om de 6 maanden bedrijfsuren, echter minstens om de 12 maanden bedrijfsuren, echter minstens om de 24 maanden
A
De onderhoudsintervallen W1 dienen door de ondernemer worden uitgevoerd.
= = = =
Om de 50 Om de 1000 Om de 2000 Om de 4000
bedrijfsuren, echter minstens 1 keer per week bedrijfsuren, echter minstens om de 6 maanden bedrijfsuren, echter minstens om de 12 maanden bedrijfsuren, echter minstens om de 24 maanden
De onderhoudsintervallen W1 dienen door de ondernemer worden uitgevoerd.
In de inrijfase moeten tevens de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
In de inrijfase moeten tevens de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Na de eerste 50 - 100 bedrijfsuren, op zijn laatst na 2 maanden:
Na de eerste 50 - 100 bedrijfsuren, op zijn laatst na 2 maanden:
– – – – – – – –
– – – – – – – –
Batterij-poolschroeven aandraaien en toestand van de celconnectors controleren. Visuele inspecties van de elektrische en mechanische componenten uitvoeren. Remolie controleren (minerale olie). Reminrichting op lekkage en remleidingen op vrije ligging inspecteren. Hefkettingen op gelijkmatige spanning controleren. Arrêtering en begrenzing van de vorktanden controleren. Transmissie op lekkage inspecteren. Schroefverbindingen en mechanische beveiligingen op stevig vastzitten controleren. – Wielmoeren op stevig vastzitten controleren, zo nodig aanhalen. – Alle hydrauliekoliefilters vervangen. – Hydraulische aansluitingen op lekkage inspecteren, zo nodig aanhalen.
5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
Batterij-poolschroeven aandraaien en toestand van de celconnectors controleren. Visuele inspecties van de elektrische en mechanische componenten uitvoeren. Remolie controleren (minerale olie). Reminrichting op lekkage en remleidingen op vrije ligging inspecteren. Hefkettingen op gelijkmatige spanning controleren. Arrêtering en begrenzing van de vorktanden controleren. Transmissie op lekkage inspecteren. Schroefverbindingen en mechanische beveiligingen op stevig vastzitten controleren. – Wielmoeren op stevig vastzitten controleren, zo nodig aanhalen. – Alle hydrauliekoliefilters vervangen. – Hydraulische aansluitingen op lekkage inspecteren, zo nodig aanhalen.
F3
F3
4
Onderhouds-checklijst EFG-Vac
4
Onderhouds-checklijst EFG-Vac
A
De onderhoudsintervallen gelden voor normale gebruiksomstandigheden. Bij bemoeilijkte condities dienen deze al naar gelang de behoefte te worden verkort.
A
De onderhoudsintervallen gelden voor normale gebruiksomstandigheden. Bij bemoeilijkte condities dienen deze al naar gelang de behoefte te worden verkort.
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8
Aandrijving:
Wielen:
Besturing:
2.1 2.2 2.3 2.4 3.1 3.2 3.3 3.4 4.1 4.2 4.3
4.4 Reminrichting: 5.1 5.2 5.3
F4
1.1 1.2 1.3 1.4
t
1.5
t
1.6
t
1.7
t
t t
1.8
t t t t
Aandrijving:
Wielen:
t t t
Besturing:
t t t
t
2.1 2.2 2.3 2.4 3.1 3.2 3.3 3.4 4.1 4.2
t
t
t
4.3
t
4.4 Reminrichting: 5.1 5.2 5.3
t
5.4 5.5 5.6 5082997 - 50120673 NL
5.4 5.5 5.6
specteren Veiligheidsgordel op goede werking en beschadiging controleren Blokkeersysteem (optie) op goede werking en beschadiging controleren Bordjes op aanwezig zijn, leesbaarheid en geldigheid controleren Lagering van chauffeur-beschermdak op juiste voorspanning controleren, dak zo nodig vervangen Transmissie op geluiden en lekkage inspecteren Transmissieoliestand controleren Pedaalmechaniek controleren, zo nodig instellen en invetten Transmissieolie verversen Wielen op slijtage en beschadiging inspecteren Luchtdruk controleren Lagering en bevestiging inspecteren Wiellager-vetvullingen van de voor- en achterwielen verversen en wiellagers opnieuw instellen. Hydraulische componenten op goede werking en lekkage inspecteren Op zijn laatst na 500 uren alle lagerpunten van de stuuras (wiellagers, fuseepennen, stuurhefbomen) overeenkomstig het smeerschema met gangbare vetpers smeren. Stuuras, fusee, aanslagen op slijtage en vervorming inspecteren Stuurhoek-sensor met druklucht reinigen Werking en instelling inspecteren Remmechanisme controleren, zo nodig Instellen en invetten Remleidingen, aansluitingen en oliestand voor het remsysteem controleren Minerale olie van het remsysteem verversen Houddruk van de veerrem meten Remoliestand controleren (minerale olie)
Chassis/ Casco:
Onderhoudsintervallen Standaard = t W m m m 1 6 12 24 Alle dragende delen op beschadiging nalopen t Schroefverbindingen inspecteren t Aanhangkoppeling inspecteren t Bestuurdersbeschermdak op beschadiging en bevestiging int
specteren Veiligheidsgordel op goede werking en beschadiging controleren Blokkeersysteem (optie) op goede werking en beschadiging controleren Bordjes op aanwezig zijn, leesbaarheid en geldigheid controleren Lagering van chauffeur-beschermdak op juiste voorspanning controleren, dak zo nodig vervangen Transmissie op geluiden en lekkage inspecteren Transmissieoliestand controleren Pedaalmechaniek controleren, zo nodig instellen en invetten Transmissieolie verversen Wielen op slijtage en beschadiging inspecteren Luchtdruk controleren Lagering en bevestiging inspecteren Wiellager-vetvullingen van de voor- en achterwielen verversen en wiellagers opnieuw instellen. Hydraulische componenten op goede werking en lekkage inspecteren Op zijn laatst na 500 uren alle lagerpunten van de stuuras (wiellagers, fuseepennen, stuurhefbomen) overeenkomstig het smeerschema met gangbare vetpers smeren. Stuuras, fusee, aanslagen op slijtage en vervorming inspecteren Stuurhoek-sensor met druklucht reinigen Werking en instelling inspecteren Remmechanisme controleren, zo nodig Instellen en invetten Remleidingen, aansluitingen en oliestand voor het remsysteem controleren Minerale olie van het remsysteem verversen Houddruk van de veerrem meten Remoliestand controleren (minerale olie)
t t t t
t t
t t t t t t t
t t t t t
t
t
t
t
5082997 - 50120673 NL
Chassis/ Casco:
Onderhoudsintervallen Standaard = t W m m m 1 6 12 24 Alle dragende delen op beschadiging nalopen t Schroefverbindingen inspecteren t Aanhangkoppeling inspecteren t Bestuurdersbeschermdak op beschadiging en bevestiging int
F4
6.2 6.3 6.4 6.5
Elektr. systeem:
6.6 6.7 6.8 6.9 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
Elektro-motoren: Batterij:
7.8 8.1 8.2 8.3 9.1 9.2 9.3
5082997 - 50120673 NL
9.4
Hydr. systeem: 6.1
inspecteren Be- en ontluchtingsfilters op de hydrauliekolietank inspectet ren Oliestand controleren t Hydraulische cilinders op lekkage, beschadiging en bevestit ging inspecteren Slanggeleiding op goede werking en beschadiging inspectet ren Filterpatroon vervangen (hydrauliekolie en ontluchtingsfilter) t Hydrauliekolie verversen t Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren t Aanzuigfilter (besturing) vervangen t Instrumenten en displays op goede werking controleren t Kabels op stevig vastzitten van de aansluitingen en beschat diging controleren Kabelgeleidingen op goede werking en beschadiging controt leren Waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelingen op t goede werking controleren Contactor-relais controleren t Zekeringen op juiste waarde controleren t Inbouwcompartiment van de elektronica en koelribben reinit gen Foutgeheugen uitlezen en wissen t Motorbevestiging controleren t Ventilator op goede werking controleren t Motor-koelribben reinigen t Batterijkabel op beschadiging inspecteren, zo nodig vervan- t gen Op zuurlekkage, zuurstand en celspanning inspecteren t Aansluitklemmen op stevig vastzitten controleren, met poolt schroevenvet vetten Batterijstekkerverbindingen reinigen, op stevig vastzitten t controleren
6.2 6.3 6.4 6.5
Elektr. systeem:
6.6 6.7 6.8 6.9 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
Elektro-motoren: Batterij:
7.8 8.1 8.2 8.3 9.1 9.2 9.3 9.4
Onderhoudsintervallen Standaard = t W m m m 1 6 12 24 Verbindingen en aansluitingen op lekkage en beschadiging t
inspecteren Be- en ontluchtingsfilters op de hydrauliekolietank inspectet ren Oliestand controleren t Hydraulische cilinders op lekkage, beschadiging en bevestit ging inspecteren Slanggeleiding op goede werking en beschadiging inspectet ren Filterpatroon vervangen (hydrauliekolie en ontluchtingsfilter) t Hydrauliekolie verversen t Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren t Aanzuigfilter (besturing) vervangen t Instrumenten en displays op goede werking controleren t Kabels op stevig vastzitten van de aansluitingen en beschat diging controleren Kabelgeleidingen op goede werking en beschadiging controt leren Waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelingen op t goede werking controleren Contactor-relais controleren t Zekeringen op juiste waarde controleren t Inbouwcompartiment van de elektronica en koelribben reinit gen Foutgeheugen uitlezen en wissen t Motorbevestiging controleren t Ventilator op goede werking controleren t Motor-koelribben reinigen t Batterijkabel op beschadiging inspecteren, zo nodig vervan- t gen Op zuurlekkage, zuurstand en celspanning inspecteren t Aansluitklemmen op stevig vastzitten controleren, met poolt schroevenvet vetten Batterijstekkerverbindingen reinigen, op stevig vastzitten t controleren
5082997 - 50120673 NL
Hydr. systeem: 6.1
Onderhoudsintervallen Standaard = t W m m m 1 6 12 24 Verbindingen en aansluitingen op lekkage en beschadiging t
F5
F5
10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9
10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 Algemene me- 11.1 tingen: 11.2 11.3 Demonstratie: 12.1 12.2
5082997 - 50120673 NL
Algemene me- 11.1 tingen: 11.2 11.3 Demonstratie: 12.1 12.2
Mast:
de mastprofielen van smeervet voorzien. Hefkettingen op slijtage inspecteren en instellen. t Hefkettingen smeren en spanning controleren. t Mastbevestiging inspecteren t Neigcilinderlagering en bevestiging inspecteren t Vorktanden en vorkligger op slijtage en beschadiging inspect teren Visuele inspectie van de looprollen, glijstukken en aanslagen t Neigingshoek van de mast controleren. t Gelijkmatige uitschuiving van de beide neigcilinders controleren. Speling op de mast controleren en zo nodig speling in dwarst richting met afstandsringen instellen. Elektrisch systeem op gestelsluiting conform VDI 2511 cont troleren Rijsnelheid en remafstand controleren t Hef- en neerlaatsnelheid controleren t Proefrit met nominale last t Na uitvoering van onderhoud het voertuig aan demonstratie t in aanwezigheid van een controle-deskundige uitvoeren
F6
Onderhoudsintervallen Standaard = t W m m m 1 6 12 24 10.1 Loopbanen en zijdelings aanloopvlak van de geleiderollen in t de mastprofielen van smeervet voorzien. Hefkettingen op slijtage inspecteren en instellen. t Hefkettingen smeren en spanning controleren. t Mastbevestiging inspecteren t Neigcilinderlagering en bevestiging inspecteren t Vorktanden en vorkligger op slijtage en beschadiging inspect teren Visuele inspectie van de looprollen, glijstukken en aanslagen t Neigingshoek van de mast controleren. t Gelijkmatige uitschuiving van de beide neigcilinders controleren. Speling op de mast controleren en zo nodig speling in dwarst richting met afstandsringen instellen. Elektrisch systeem op gestelsluiting conform VDI 2511 cont troleren Rijsnelheid en remafstand controleren t Hef- en neerlaatsnelheid controleren t Proefrit met nominale last t Na uitvoering van onderhoud het voertuig aan demonstratie t in aanwezigheid van een controle-deskundige uitvoeren
5082997 - 50120673 NL
Mast:
Onderhoudsintervallen Standaard = t W m m m 1 6 12 24 10.1 Loopbanen en zijdelings aanloopvlak van de geleiderollen in t
F6
5
Smeerschema EFG-Vac
5
Smeerschema EFG-Vac
G
G
t-D
t-D
g-E
g-E
-A c
b-N
-A
s-E
c
b-N
a
a
b-N
g
Glijvlakken
b
Vulstomp transmissieolie
s
Smeernippels
a
Aftapschroef transmissieolie
Vulstomp hydrauliekolie
t
Vulstomp minerale olie voor de reminrichting
5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
b-N
c
s-E
Aftapschroef hydrauliekolie F7
g
Glijvlakken
b
Vulstomp transmissieolie
s
Smeernippels
a
Aftapschroef transmissieolie
Vulstomp hydrauliekolie
t
Vulstomp minerale olie voor de reminrichting
c
Aftapschroef hydrauliekolie F7
5.1
Bedrijfsmiddel
5.1
Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelem dient steeds doelmatig en volgens de voorschriften van de producent omgegaan te worden.
f
Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelem dient steeds doelmatig en volgens de voorschriften van de producent omgegaan te worden.
f
Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden opgeslagen. Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonderdelen of open vuur in aanraking gebracht worden.
Bij het navullen van bedijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt worden. Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende qualiteit is verboden. Van dit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk aangegeven is.
Morsen dient te worden voorkomen. Gemorste vloeistof moet onmiddellijk met een geschikt absorptiemiddel worden opgenomen en het mengsel van verbruiksstof en absorptiemiddel overeenkomstig de geldende voorschriften worden verwijderd.
Morsen dient te worden voorkomen. Gemorste vloeistof moet onmiddellijk met een geschikt absorptiemiddel worden opgenomen en het mengsel van verbruiksstof en absorptiemiddel overeenkomstig de geldende voorschriften worden verwijderd.
A
Bestelnr.
Leverhoeveelheid
Aanduiding
50062046
Renolin 321) HLPD
50062045
2) HLPD
34,5 l
Renolin 22
Toepassing
Code
A
Hydraulisch systeem
50062045
Renolin 321)
Hydraulische reminrichting
D
50062046
50055726
Smeervet KP 2 K3)
Voor- en achterwiel wiellager
E
G
29201280
Kettingspray
Kettingen
N
50137755
Shell Donax TC 50 Universal
Transmissie
D
50062046
E
0,25 l
2x ca. 3 l
m
Vet-richtwaarden Code E
Aanduiding
Toepassing
Renolin 321) HLPD 34,5 l
Renolin 222) HLPD
Hydraulisch systeem
HV 68 3) Renolin 321)
Hydraulische reminrichting
50055726
Smeervet KP 2 K3)
Voor- en achterwiel wiellager
G
29201280
Kettingspray
Kettingen
N
50137755
Shell Donax TC 50 Universal
Transmissie
0,25 l
2x ca. 3 l
Geen afgewerkte olie gebruiken!
Vet-richtwaarden Druppelpunt °C
lithium
Leverhoeveelheid
50124051
Geen afgewerkte olie gebruiken!
Kegelpenetratie NLG1-klasse gebruiksbij 25 °C temperatuur °C
185
265-295
2
Code
-35/+120
E 1) 2) 3)
Druppelpunt °C lithium
Kegelpenetratie NLG1-klasse gebruiksbij 25 °C temperatuur °C
185
265-295
2
-35/+120
geldig bij temperatuur -5/+30 °C geldig bij temperatuur -20/-5 °C geldig bij temperatuur +30/+50 °C 5082997 - 50120673 NL
geldig bij temperatuur -5/+30 °C geldig bij temperatuur -20/-5 °C geldig bij temperatuur +30/+50 °C 5082997 - 50120673 NL
1) 2) 3)
Bestelnr. 50062046
HV 68 3)
50124051
F8
Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden opgeslagen. Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonderdelen of open vuur in aanraking gebracht worden.
Bij het navullen van bedijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt worden. Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende qualiteit is verboden. Van dit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk aangegeven is.
Code
m
Bedrijfsmiddel
F8
6
Beschrijving van de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden
6
Beschrijving van de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden
6.1
Voertuig voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden gereed maken
6.1
Voertuig voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden gereed maken
6.2
Ter voorkoming van ongevallen bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden dienen alle noodzakelijke veiligheidsmaatregelen te worden getroffen. Daartoe het volgende doen:
Ter voorkoming van ongevallen bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden dienen alle noodzakelijke veiligheidsmaatregelen te worden getroffen. Daartoe het volgende doen:
– Batterijen open leggen (zie hoofdstuk D).
– Batterijen open leggen (zie hoofdstuk D).
Bevestiging van de wielen inspecteren
6.2
– Voertuig vergrendeld neerzetten (zie hoofdstuk E). – Wielmoeren (1) kruiselings met een momentsleutel vastdraaien.
– Voertuig vergrendeld neerzetten (zie hoofdstuk E). – Wielmoeren (1) kruiselings met een momentsleutel vastdraaien.
Aandraaimoment wielen/aandrijfas 6-gats velg MA = 330 Nm
Aandraaimoment wielen/aandrijfas 6-gats velg MA = 330 Nm
wielen/aandrijfas 10-gats velg MA = 220 Nm
wielen/aandrijfas 10-gats velg MA = 220 Nm
1
wielen/stuuras MA = 170 Nm
6.3
Bevestiging van de wielen inspecteren
1
wielen/stuuras MA = 170 Nm
Bandenspanning
6.3
5082997 - 50120673 NL
wielen/aandrijfas 10 bar wielen/stuuras 7 - 8 bar
5082997 - 50120673 NL
wielen/aandrijfas 10 bar wielen/stuuras 7 - 8 bar
Bandenspanning
F9
F9
6.4
Hydrauliekoliestand controleren
6.4
Hydrauliekoliestand controleren
m
De lastopneeminrichting moet geheel zijn neergelaten.
m
De lastopneeminrichting moet geheel zijn neergelaten.
– Voertuig voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden gereed maken (zie sectie 6.1). – Luchtfilter met peilstok (2) afschroeven.
2
– Hydrauliekoliestand op peilstok (3) visueel inspecteren.
A
– Voertuig voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden gereed maken (zie sectie 6.1). – Luchtfilter met peilstok (2) afschroeven.
2
– Hydrauliekoliestand op peilstok (3) visueel inspecteren.
A
Bij voldoende tankvulling moet de hydrauliekoliestand bij de bovenste markering (4) afleesbaar zijn.
Bij voldoende tankvulling moet de hydrauliekoliestand bij de bovenste markering (4) afleesbaar zijn.
3
3
max. min.
max. min.
4
f09unten
f09unten
– Zo nodig hydrauliekolie tot aan de voorgeschreven vulhoogte bijvullen (10 mm op peilstok (3) komt overeen met ca. 1 l hydrauliekolie.
m
– Zo nodig hydrauliekolie tot aan de voorgeschreven vulhoogte bijvullen (10 mm op peilstok (3) komt overeen met ca. 1 l hydrauliekolie.
m
Hydrauliekolietank niet tot voorbij de bovenste markering vullen, aangezien dit tot storingen en beschadigingen aan de installatie kan leiden.
Hydrauliekolietank niet tot voorbij de bovenste markering vullen, aangezien dit tot storingen en beschadigingen aan de installatie kan leiden.
5082997 - 50120673 NL
Vervangen verbruiksstoffen dienen deugdelijk en overeenkomstig de gelden milieuvoorschriften te worden verwijderd.
5082997 - 50120673 NL
Vervangen verbruiksstoffen dienen deugdelijk en overeenkomstig de gelden milieuvoorschriften te worden verwijderd.
F 10
4
F 10
6.5
Transmissieoliestand controleren
6.5
Transmissieoliestand controleren
f
Transmissieolie mag niet in de bodem geraken, daarom olieopvangbak onder de transmissie plaatsen.
f
Transmissieolie mag niet in de bodem geraken, daarom olieopvangbak onder de transmissie plaatsen.
– Voertuig vergrendeld neerzetten (zie hoofdstuk E). – Oliecontroleschroef (5a) uitschroeven. – Transmissieoliestand controleren, zo nodig transmissieolie bijvullen.
A
Het vulpeil dient net onder de oliecontro- 5 5a le-opening (5a) te staan.
m
Transmissieolie niet tot aan de olievulopening (5) bijvullen.
f 6.6
– Voertuig vergrendeld neerzetten (zie hoofdstuk E). – Oliecontroleschroef (5a) uitschroeven. – Transmissieoliestand controleren, zo nodig transmissieolie bijvullen.
A
Het vulpeil dient net onder de oliecontro- 5 5a le-opening (5a) te staan.
m
Transmissieolie niet tot aan de olievulopening (5) bijvullen.
Vervangen verbruiksstoffen dienen deugdelijk en overeenkomstig de gelden milieuvoorschriften te worden verwijderd.
f
Vervangen verbruiksstoffen dienen deugdelijk en overeenkomstig de gelden milieuvoorschriften te worden verwijderd.
Olie aftappen
6.6
Olie aftappen
6
5 5a 6
– Olie in bedrijfswarme toestand aftappen. – Olieopvangbak onder de aftapschroef plaatsen. – Olieaftapschroef (6) uitschroeven en transmissieolie aftappen. 6.7
Olie vullen
6.7
6.8
7
Hydrauliekoliefilter vervangen Het hydrauliekoliefilter bevindt zich links naast de neigcilinder en is na verwijdering van de bodemplaat toegankelijk.
– De hydrauliekoliefilter-sluitkap (7) afschroeven. – Filterelement vervangen; indien de O-ring beschadigd is, dient ook deze te worden vervangen. O-ring bij het inbouwen lichtjes inoliën. – Sluitkap weer opschroeven.
5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
Olie vullen – Olieaftapschroef inschroeven, daarvoor eerst de afdichtring vervangen. – Oliecontroleschroef uitschroeven. – Verse transmissieolie bij uitgeschroefde olievulschroef (5) tot aan de onderkant van de oliecontrole-opening (5a) bijvullen.
Hydrauliekoliefilter vervangen Het hydrauliekoliefilter bevindt zich links naast de neigcilinder en is na verwijdering van de bodemplaat toegankelijk.
5 5a 6
– Olie in bedrijfswarme toestand aftappen. – Olieopvangbak onder de aftapschroef plaatsen. – Olieaftapschroef (6) uitschroeven en transmissieolie aftappen.
– Olieaftapschroef inschroeven, daarvoor eerst de afdichtring vervangen. – Oliecontroleschroef uitschroeven. – Verse transmissieolie bij uitgeschroefde olievulschroef (5) tot aan de onderkant van de oliecontrole-opening (5a) bijvullen. 6.8
6
F 11
7
– De hydrauliekoliefilter-sluitkap (7) afschroeven. – Filterelement vervangen; indien de O-ring beschadigd is, dient ook deze te worden vervangen. O-ring bij het inbouwen lichtjes inoliën. – Sluitkap weer opschroeven.
F 11
6.9
Aanzuigfilter vervangen
6.9 10
Het aanzuigfilter (10) voor het stuursysteem bevindt zich in de hydrauliekolietank. Afdekking van de hydrauliekolietank nemen en zuigfilter afschroeven.
Aanzuigfilter vervangen 10
Het aanzuigfilter (10) voor het stuursysteem bevindt zich in de hydrauliekolietank. Afdekking van de hydrauliekolietank nemen en zuigfilter afschroeven.
6.10
Oliestand voor remsysteem controleren
6.10
Oliestand voor remsysteem controleren
m
De remolietank kan bij naar achteren gezwenkte stuurkolom vanaf de rechter kant worden ingezien. Om minerale olie bij te vullen of compleet te verversen dient de afscherming (8) weggenomen te worden.
m
De remolietank kan bij naar achteren gezwenkte stuurkolom vanaf de rechter kant worden ingezien. Om minerale olie bij te vullen of compleet te verversen dient de afscherming (8) weggenomen te worden.
m
Geen gewone remvloeistof, uitsluitend de voorgeschreven minerale olie bijvullen!
m
Geen gewone remvloeistof, uitsluitend de voorgeschreven minerale olie bijvullen!
– Voertuig vergrendeld neerzetten (zie hoofdstuk E). – Afscherming (8) na losdraaien van de schroeven wegnemen. – Oliestand op de compensatietank (9) visueel inspecteren, zo nodig transmissieolie bijvullen (zie sectie 5.1).
9 8
– Voertuig vergrendeld neerzetten (zie hoofdstuk E). – Afscherming (8) na losdraaien van de schroeven wegnemen. – Oliestand op de compensatietank (9) visueel inspecteren, zo nodig transmissieolie bijvullen (zie sectie 5.1).
A
De oliestand moet tussen de markeringen „Min.“ en „Max.“ zichtbaar zijn.
m
Vervangen verbruiksstoffen moeten deugdelijk en overeenkomstig de gelden milieuvoorschriften worden verwijderd.
m
Vervangen verbruiksstoffen moeten deugdelijk en overeenkomstig de gelden milieuvoorschriften worden verwijderd.
F 12
8
5082997 - 50120673 NL
De oliestand moet tussen de markeringen „Min.“ en „Max.“ zichtbaar zijn.
5082997 - 50120673 NL
A
9
F 12
Onderhoud aan de veiligheidsgordel
6.11
Onderhoud aan de veiligheidsgordel
De toestand en de onberispelijke werking van de veiligheidsgordel dienen dagelijks voorafgaand aan gebruik van de heftruck door de bestuurder gecontroleerd te worden. Alleen door een regelmatige inspectie kan een defect vroegtijdig herkend worden.
De toestand en de onberispelijke werking van de veiligheidsgordel dienen dagelijks voorafgaand aan gebruik van de heftruck door de bestuurder gecontroleerd te worden. Alleen door een regelmatige inspectie kan een defect vroegtijdig herkend worden.
– Gordel geheel uittrekken en op uitrafelen inspecteren – Werking van de gordelsluiting en soepel intrekken van de gordel door het oprolmechaniek controleren – Kapje op beschadiging inspecteren
– Gordel geheel uittrekken en op uitrafelen inspecteren – Werking van de gordelsluiting en soepel intrekken van de gordel door het oprolmechaniek controleren – Kapje op beschadiging inspecteren
Testen van de automatische blokkering:
Testen van de automatische blokkering:
– Heftruck horizontaal parkeren – De gordel met een ruk uittrekken
– Heftruck horizontaal parkeren – De gordel met een ruk uittrekken
m
Het mechaniek moet de gordeluittrekking blokkeren.
m f
De automatische vergrendeling moet de gordeluittrekking blokkering
– Motorkap ongeveer 30 graden openen
5082997 - 50120673 NL
Heftruck niet met defecte veiligheidsgordel gebruiken, maar de gordel onmiddellijk laten vervangen!
m
Het mechaniek moet de gordeluittrekking blokkeren.
m f
De automatische vergrendeling moet de gordeluittrekking blokkering
– Motorkap ongeveer 30 graden openen
Heftruck niet met defecte veiligheidsgordel gebruiken, maar de gordel onmiddellijk laten vervangen!
5082997 - 50120673 NL
6.11
F 13
F 13
Elektrische zekeringen controleren
6.12
– Voertuig voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden gereed maken (zie sectie 6.1). – Batterijkap openen of elektronica-afdekking afschroeven. – Afdekkap afschroeven. – Zekeringen aan de hand van de tabel op juiste waarde en toestand inspecteren.
f
Elektrische zekeringen controleren – Voertuig voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden gereed maken (zie sectie 6.1). – Batterijkap openen of elektronica-afdekking afschroeven. – Afdekkap afschroeven. – Zekeringen aan de hand van de tabel op juiste waarde en toestand inspecteren.
f
Om schade aan het elektrisch systeem te voorkomen, uitsluitend zekeringen met de voorgeschreven waarden plaatsen. 1 2 3 456 7
Om schade aan het elektrisch systeem te voorkomen, uitsluitend zekeringen met de voorgeschreven waarden plaatsen. 1 2 3 456 7
8
8 9
10
9
10
11
12
F 14
Aanduiding F3.1 F3.1 6F5 F1.2 F2.1 1F9 3F1 2F10 1F3 F1 5F2 5F2
Stroomlring Optie Stuurkringzekering DC/DC-omvormer Stuurkringzekering Stuurkringzekering Stuurkringzekering Stuurkringzekering elektronica Stuurbekrachtigingsmotor Stuurkringzekering hydraulisch systeem Stuurkringzekering rijden Integr. stuurkringzekering Stuurkringzekering DC/DC-omvormer (optie) Stuurkringzekering DC/DC-omvormer (optie)
12
Waarde / Type 24 V 10 A 12 V 3 A 80 V 10 A 80 V 10 A 80 V 3 A 30 A 250 A 250 A/355 A 30 A 24 V 10 A 24 V 15 A
Pos. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
5082997 - 50120673 NL
Pos. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
11
F 14
Aanduiding F3.1 F3.1 6F5 F1.2 F2.1 1F9 3F1 2F10 1F3 F1 5F2 5F2
Stroomlring Optie Stuurkringzekering DC/DC-omvormer Stuurkringzekering Stuurkringzekering Stuurkringzekering Stuurkringzekering elektronica Stuurbekrachtigingsmotor Stuurkringzekering hydraulisch systeem Stuurkringzekering rijden Integr. stuurkringzekering Stuurkringzekering DC/DC-omvormer (optie) Stuurkringzekering DC/DC-omvormer (optie)
Waarde / Type 24 V 10 A 12 V 3 A 80 V 10 A 80 V 10 A 80 V 3 A 30 A 250 A 250 A/355 A 30 A 24 V 10 A 24 V 15 A
5082997 - 50120673 NL
6.12
6.13
7
Hernieuwde inbedrijfstelling na reinigings- of reparatiewerkzaaheden
6.13
De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:
De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:
– – – –
– – – –
claxon controleren op juist funktioneren hoofdschakelaar controleren op juist funktioneren rem controleren op goed funktioneren voertuig conform smeerschema smeren.
Stilleggen van het bodemtransportvoertuig
7
Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven uitgevoerd te worden.
m
m
Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden.
Maatregels voor het stilleggen
7.1
Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. De remmen controleren. Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F). Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne laag olie resp. vet zetten. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.
Maatregels voor het stilleggen Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. De remmen controleren. Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F). Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne laag olie resp. vet zetten. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.
A
Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te worden.
Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te worden. – Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.
Maatregels tijdens de stillegging
7.2
Maatregels tijdens de stillegging
Om de 2 maanden:
Om de 2 maanden:
– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).
– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).
Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de accu vernielt.
F 15
5082997 - 50120673 NL
5082997 - 50120673 NL
m
Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden.
– – – –
– Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray. 7.2
Stilleggen van het bodemtransportvoertuig
Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden, moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken worden.
– – – –
A
claxon controleren op juist funktioneren hoofdschakelaar controleren op juist funktioneren rem controleren op goed funktioneren voertuig conform smeerschema smeren.
Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven uitgevoerd te worden.
Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden, moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken worden. 7.1
Hernieuwde inbedrijfstelling na reinigings- of reparatiewerkzaaheden
m
Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de accu vernielt.
F 15
7.3
Hernieuwde ingebruikname na stillegging
7.3
– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklemmen. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).
Hernieuwde ingebruikname na stillegging – Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklemmen. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).
A
Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen met contactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de contacten van de bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.
A
Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen met contactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de contacten van de bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.
f
Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.
f
Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.
8
F 16
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriften voor ongevallenpreventie])
Het bodemtransportvoertuig moet minstens éénmaal per jaar of na bijzondere gebeurtenissen door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd worden. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichtspunten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt van veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgens de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het bodemtransportvoertuig te kunnen beoordelen.
Het bodemtransportvoertuig moet minstens éénmaal per jaar of na bijzondere gebeurtenissen door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd worden. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichtspunten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt van veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgens de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het bodemtransportvoertuig te kunnen beoordelen.
Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodemtransportvoertuig qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien moet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de tweede controle nadien bewaard blijven.
Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodemtransportvoertuig qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien moet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de tweede controle nadien bewaard blijven.
Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verantwoordelijk.
Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verantwoordelijk.
A
Voor deze controle heeft de producent een speciale veiligheidsservice met daarvoor opgeleide medewerkers. Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuig ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.
5082997 - 50120673 NL
A
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriften voor ongevallenpreventie])
Voor deze controle heeft de producent een speciale veiligheidsservice met daarvoor opgeleide medewerkers. Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuig ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.
5082997 - 50120673 NL
8
F 16