Ruimtelijke effecten van klimaat- en marktveranderingen op de landbouw in Europa
Tia Hermans and Jan Verhagen (Eds) Met medewerking van Pieter Vereijken Frank Ewert Harm Smit Marc Metzger Han Naeff René Verburg Geert Woltjer
1
Dit onderzoek is mogelijk gemaakt door bijdragen van de kennisprogramma’s Klimaat voor Ruimte en het Kennisbasis onderzoek programma thema Klimaatverandering van Wageningen UR.
2
Ruimtelijke effecten van klimaat- en marktveranderingen op de landbouw in Europa
Tia Hermans & Jan Verhagen (Eds) m.m.v. Pieter Vereijken, Frank Ewert, Mark Metzger, René Verburg, Geert Woltjer, Han Naeff, en Harm Smit
3
4
Inhoud Woord vooraf
7
Samenvatting
9
1 Inleiding
11
2 Methode
13
3 Resultaten
16
1.1 Doel van de atlas 1.2 Leeswijzer 1.3 Afbakening
11 11 11
2.1 Stap 1: Berekenen van het maximaal haalbare aanbod 13 2.2 Stap 2: Berekenen van de toekomstige productievraag 14 2.3 Stap 3: Berekenen van de regionale concurrentiekracht 14 2.4 Stap 4: Afstemmen van het maximaal haalbare aanbod op de productievraag 15
Scenario A1
16
Scenario B2
37
3.1 Stap 1: Het maximaal haalbare aanbod 3.2 Stap 2: De toekomstige productievraag 3.3 Stap 3: Regionale concurrentiekracht 3.4 Stap 4: Afstemming van vraag en aanbod
Stap 1: het maximaal haalbare aanbod Stap 2: Vraag naar tarwe, aardappelen en gras/melk Stap 3: Regionale concurrentiekracht Stap 4: Toekomst van de Europese landbouw
16 20 20 26
37 37 38 38
4 Discussie
37
Literatuur
52
4.1 De stappen
49
5
6
Woord vooraf Voor u ligt het rapport dat als titel “Ruimtelijke effecten van klimaat- en marktveranderingen op de landbouw in Europa” heeft meegekregen. Het is een studie waarin door de onderzoekers van Wageningen UR met behulp van analyses, grafieken en kaartbeelden een beeld wordt geschetst van de toekomstperspectieven voor de Europese landbouw als gevolg van veranderingen in klimaat en markt. Het doet mij als gedeputeerde met onder andere landbouw in mijn portefeuille natuurlijk deugd dat uit de analyse blijkt dat er goede perspectieven zijn voor de landbouw in Noord-Nederland. Maar het betekent niet dat we niets hoeven te doen. De veranderingen in het klimaat nopen ons wel tot aanpassingen; we moeten rekening houden met hogere temperaturen en meer neerslag. Dat betekent wellicht aanpassingen in teelttechnieken of de opkomst van geheel nieuwe gewassen. Al in 2004 hebben wij in het Noordelijk Landbouwberaad het initiatief genomen om de relatie tussen klimaatverandering en de toekomst van de landbouw in Noord-Nederland te onderzoeken. De vele onderzoeksvragen en discussiepunten die dat met zich meebrengt, zijn opgenomen in het Programma Klimaat en landbouw Noord-Nederland. Het programma maakt deel uit van het landelijke BSIK programma Klimaat voor Ruimte. Daarmee is naast een belangrijke financiering ook een groot kennispotentieel aangeboord. Dat juist Noord-Nederland dit initiatief heeft genomen is niet vreemd. De landbouw is voor Noord-Nederland een belangrijke economische sector en zal dat, als het aan ons ligt, voorlopig ook blijven. Dat betekent dat we zullen moeten blijven anticiperen op mogelijke ontwikkelingen. Maar dat kunnen we niet alleen! In het project Klimaat en Landbouw werken overheden (ministeries, provincies en waterschappen) samen met de marktsector (primaire productie, keten, LTO Noord) met kenniscentra (Alterra, PRI) en met adviesbureaus (Grontmij). Met name de directe betrokkenheid van de marktsector acht ik van eminent belang. De studie die in dit rapport wordt gepresenteerd is de vrucht van gedegen wetenschappelijk onderzoek. Op grond van macro-economische modellen, mondiale marktontwikkelingen, concurrentiekrachtanalyses en mondiale klimaatmodellen wordt voor twee scenario’s aangegeven wat de toekomstperspectieven van de landbouw voor verschillende tijdshorizonten zouden kunnen zijn. De grote vraag bij dit soort studies is natuurlijk altijd: Herkennen we ons in de beelden en processen zoals ze worden beschreven? Om die vraag te kunnen beantwoorden hebben we de resultaten van het onderzoek besproken met een breed scala aan vertegenwoordigers uit de marktsector. In dit voorwoord wil ik graag laten doorklinken hoe de sector tegen de uitkomsten van het onderzoek aankijkt. Er bleek in het algemeen herkenning en erkenning. Het onderzoek smaakt naar meer en roept vragen op over mondiale scenario´s, extreme weerssituaties, verdergaande marktliberalisering en dergelijke. Er was ook vooral een grote betrokkenheid, een teken dat ook de marktsector zich ervan bewust is dat we moeten letten op de op ons af komende klimaatverandering en tijdig moeten anticiperen. Gelukkig zien de bevindingen van het scenario-onderzoek er voor NoordNederland gunstig uit. We kunnen goed meekomen op Europese schaal en onze huidige concurrentiepositie zorgt ervoor dat we ook in de toekomst mee zullen kunnen komen mits we blijven investeren en innoveren. Welke investeringen en aanpassingen daarvoor nodig zijn onderzoeken we in een vervolg binnen het Programma Klimaat en landbouw Noord-Nederland. Augustus 2008 Douwe Hollenga Voorzitter Stuurgroep Klimaat en Landbouw
7
8
Samenvatting In dit project is een methode ontwikkeld om het toekomstperspectief van de agrarische productieregio’s in Europa te beoordelen bij veranderende markt- en klimaatomstandigheden. Er zijn drie gewassen geanalyseerd (tarwe, aardappelen en gras) voor twee scenario’s (A1 en B2) voor de EU27 landen, in de periode 2005 tot 2050. De methode is gebaseerd op ramingen van de productiviteit van gewassen en ramingen van de productievraag naar deze gewassen of daarvan afgeleide producten. Vervolgens is de gewasproductie aangepast aan de productievraag op basis van de concurrentiekracht van de regionale landbouw binnen de mondiale voedselmarkten en/ of regionale grondmarkten. De resultaten doen vermoeden dat er in 2050 sprake zal zijn van grote verschillen in toekomstperspectief tussen de regio’s in Europa. Dit zal met name het geval zijn in het geliberaliseerde scenario A1. De meest gunstige regio’s zijn de dunbevolkte gebieden in Noordwest-Europa (delen van Frankrijk, Noord-Duitsland en Noord-Nederland). De combinatie van aanzienlijke productiviteitsstijgingen en zeer concurrerende akkerbouwen melkveesectoren liggen hieraan ten grondslag. De minst gunstige regio’s zijn te vinden in Oost- en Zuid-Europa. Een productiviteitsdaling (of te kleine stijging), in combinatie met een lage concurrentiekracht zijn hiervoor verantwoordelijk. In het meer regionale scenario B2 zijn de verschillen minder extreem. Omdat in het geliberaliseerde scenario A1 de vraag naar de diverse gewassen/ producten minder sterk stijgt dan de productiviteit, wordt de productie in grote gebieden overtollig. Die gebieden komen daardoor beschikbaar voor alternatieve agrarische of niet-agrarische activiteiten. Deze noodzaak wordt het grootst in de Zuid- en OostEuropese regio’s. In het meer regionale scenario B2 is er sprake van een grotere toename van de vraag en een veel kleinere stijging van de productiviteit, wat resulteert in te weinig landbouwgrond om in de vraag te voorzien. Er is binnen deze studie geen ruimtelijke oplossing gezocht. Wanneer niet alleen de EU27 landen maar ook de landen tot aan de Oeral worden meegenomen in de analyse, neemt het relatieve belang van de West-Europese landen, met uitzondering van Frankrijk en Duitsland, af ten gunste van Oekraïne en sommige Russische regio’s. Hun toegenomen belang in het voorzien in de totale productievraag is niet zozeer het resultaat van hoge productiviteit, maar veeleer van grote agrarische bedrijven met goede vooruitzichten voor een grote concurrentiekracht. Deze resultaten vormen de basis voor nader onderzoek. Tot nu toe zijn de effecten van variabiliteit van het klimaat en extreme gebeurtenissen buiten beschouwing gelaten. Bovendien zijn er slechts drie gewassen geanalyseerd. De toekomstige werkzaamheden zullen zich verplaatsen van de Europese schaal naar Nederland en Nederlandse agrarische regio’s en/of gemeenten. Ten eerste zullen de gevolgen van de toenemende variabiliteit van het klimaat (d.w.z. droogte in de zomer, natte perioden, zware neerslag, hagel en stormen, en minder koude perioden) worden onderzocht met hulp van deskundigen en lokale boeren. Ten tweede zullen ook andere gewassen die van belang zijn voor Nederland in de analyses worden opgenomen. Ten slotte zullen aanpassingsopties worden overwogen in samenwerking met boeren die hen de mogelijkheid moeten bieden zich aan deze klimatologische en marktomstandigheden aan te passen. Bijzondere aandacht is vereist voor het noodzakelijke nationale, regionale, of particuliere beleid.
9
10
1 Inleiding Landbouw is een economische activiteit die inkomsten en banen genereert. De sector reageert sterk op marktontwikkelingen en beleidsveranderingen. Dit komt duidelijk tot uitdrukking in de invloed van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) op de agrarische sector in de Europese Unie (EU). Beleidshervormingen die leiden tot afschaffing van subsidies en tarieven – die de boeren op dit moment nog beschermen tegen interne en externe concurrentie – zullen de beschikbare opties en mogelijkheden beïnvloeden. De cruciale vraag voor boeren en landbouwregio’s in de EU in de komende decennia zal zijn of ze concurrerend kunnen blijven in een steeds vrijere markt. Hierop zijn drie antwoorden mogelijk: • Nee, omdat er te weinig opties zijn. Afhankelijk van de regio zou een groot gedeelte, of zelfs het grootste deel, van de landbouwgrond beschikbaar kunnen komen voor alternatieve agrarische of niet- agrarische activiteiten. Dit zou de overblijvende boeren kunnen helpen bij schaalvergroting, om op die manier concurrerend te blijven, en het zou de uitbreiding van niet-agrarische activiteiten kunnen stimuleren. • Ja, omdat door modernisering en schaalvergroting van de productie nieuwe producten – bijv. gewassen die niet bestemd zijn voor humane of dierlijke voeding – in een bepaalde regio zouden kunnen worden verbouwd. Diversificatie naar niet- agrarische activiteiten, bijv. recreatie en zorg, zou een andere optie kunnen zijn. • Ja, maar dan in een andere regio van het land, elders in de EU of zelfs buiten de EU, waar de kansen beter zijn, waar grond van een goede kwaliteit beschikbaar is en waar gunstige sociale en economische omstandigheden heersen. Momenteel worden beslissingen voornamelijk gebaseerd op marktontwikkelingen en beleidsvooruitzichten. Met klimaatverandering, een factor die extra druk op de landbouw legt, wordt gewoonlijk geen rekening gehouden bij de besluitvorming over de vraag of en hoe men verder wil. Dit kan leiden tot onjuiste of late beslissingen en investeringen, wat zeer schadelijk of zelfs fataal zou kunnen blijken voor de toekomst van vele boeren. Ook de verwerkende en toeleverende sectoren, en uiteindelijk zelfs regionale economieën, zouden hierdoor getroffen worden.
1.1
Doel van de atlas
1.2
Leeswijzer
1.3
Afbakening
Doel van deze atlas is inzicht te krijgen in welke Europese regio’s waarschijnlijk agrarisch zullen blijven en in welke regio’s niet-agrarisch grondgebruik vermoedelijk belangrijker zal worden rekening houdend met markten beleidveranderingen evenals met klimaatveranderingen. De studie richt zich op de akkerbouwgewassen tarwe en aardappelen, terwijl de melkveehouderij in beschouwing wordt genomen via grasland.
Dit rapport is een vertaling van het eerder verschenen Engelstalige rapport: ‘Spatial impacts of climate and market changes on agriculture in Europe’. De opzet is enigszins gewijzigd. In hoofdstuk 2 is de berekeningswijze in vier stappen uitgewerkt. In hoofdstuk staan de resultaten per scenario. De meeste aandacht gaat naar scenario A1. Per stap uit de berekeningswijze worden de resultaten gepresenteerd in tabellen, figuren, kaarten en begeleidende tekst. Voor scenario B2 zijn eveneens de tabellen, figuren en kaarten gegeven. Maar de begeleidende tekst is minimaal. Enkele opvallende verschillen met de resultaten van scenario A1 worden aangestipt. In hoofdstuk 4 bediscussiëren we de gevoeligheid van de resultaten voor de gebruikte methode en wordt ingegaan op het toekomstperspectief van de landbouw in Europa.
1.3.1 Markt- en klimaatscenario’s Het ‘Special Report on Emission Scenarios’ van het International Panel for Climate Change (IPCC) heeft vier alternatieve scenario’s geformuleerd op basis van markten en sociale ontwikkelingen in de 21e eeuw. Elk scenario vertegenwoordigt een geheel van mogelijke demografische, sociale, economische, technologische en milieuparameters. De beschreven toekomstige ontwikkelingstrajecten voor verschillende bedrijfstakken en bijbehorende menselijke activiteiten resulteren in een breed scala aan emissies van broeikasgassen en daarmee gepaard gaande klimaatveranderingen (IPCC, 2000).
11
In deze studie is gekozen voor twee contrasterende scenario’s: A1 en B2. Het A1 scenario beschrijft een toekomstige wereld van zeer snelle economische groei en een snelle invoering van nieuwe, efficiëntere technologieën. De wereldbevolking bereikt in 2050 een piek en neemt daarna geleidelijk af. Belangrijke onderliggende thema’s zijn meer samenhang tussen regio’s, opbouw van capaciteit en toenemende culturele en sociale interactie. Dit resulteert in een aanzienlijke vermindering van de regionale inkomensverschillen per hoofd van de bevolking. De energievoorziening is gebaseerd op fossiele brandstoftechnologie. De markt heeft een centrale rol in dit scenario. Het B2 scenario daarentegen beschrijft een wereld waarin de nadruk ligt op lokale oplossingen voor duurzaamheid op economisch, sociaal en milieugebied. Dit traject concentreert zich op duurzame ontwikkeling binnen Europese regio’s. Vergeleken met A1 vertoont de wereld van B2 minder snelle en meer diverse technologische ontwikkelingen en minder economische groei. De bevolkingsgroei gaat door, maar in een lager tempo dan in traject A1. Voor elk scenario is gebruik gemaakt van veranderingen in de klimatologische omstandigheden, zoals die worden geprojecteerd in het mondiale klimaatmodel HadCM3 voor 2020 en 2050 (Mitchell et al., 2004). Dit model omvat vijf klimaatvariabelen, met een ruimtelijke resolutie van 10 minuten (ongeveer 18 km.). Deze variabelen zijn: temperatuur, dagelijks temperatuurverloop, neerslag, dampspanning en bewolking. Ze zijn op maandbasis beschikbaar. 1.3.2 Beleidsscenario’s Vooral het handelsbeleid (zoals het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid) is voor de landbouw van grote betekenis. In deze studie zijn twee beleidslijnen gekozen. De eerste lijn, gekoppeld aan het A1 scenario, is een geliberaliseerde (vrije) markt zonder overheidsbemoeienis. De tweede lijn, waarin de EU als economisch blok opereert binnen de mondiale economie, is als voortzetting van het huidige beleid gekoppeld aan het B2 scenario. 1.3.3 Ruimtelijke grenzen In de twee scenario’s wordt rekening gehouden met veranderingen in de omvang van de huidige Europese Unie (EU). Uitgangspunt is de EU, die op dit moment uit 27 landen bestaat, plus Noorwegen (hierna EU27 genoemd). Daarnaast wordt een grotere economische regio bekeken, waartoe ook Turkije, WitRusland, Oekraïne en het gedeelte van Rusland tot aan de Oeral behoren (EU-Oeral). Verwacht wordt dat deze gebieden in de komende decennia deel gaan uitmaken van de EU of in ieder geval een grote invloed zullen hebben op markt en ontwikkeling van de agrarische sector binnen de EU. De Oeral, die als een natuurlijke grens tussen Europa en Azië wordt gezien, omvat grote productiegebieden voor de geselecteerde basisgewassen. 1.3.4 Gewassen Hoewel deze studie een Europese verkenning is, is gekozen voor gewassen die belangrijk zijn voor de Nederlandse landbouw. De studie richt zich op de akkerbouwgewassen tarwe en aardappelen. De melkveehouderij wordt in beschouwing genomen via grasland. 1.3.5 Tijdsegmenten Voor beide scenario’s, A1 en B2, zijn de veranderingen in de tijd weergegeven voor twee tijdsegmenten: 2020 en 2050. Het jaar 2005 is als referentiejaar gebruikt.
12
2 Methode De volgende vier stappen zijn doorlopen om te bepalen welke regio’s in de toekomst waarschijnlijk agrarisch blijven en wat hun bijbehorende productieniveaus zullen zijn: 1. 2. 3. 4.
berekenen van het maximaal haalbare aanbod [t] van tarwe, aardappelen en melk in 2020 en 2050, op basis van de geraamde productiviteit [t/ha] in 2020 en 2050 en de omvang van de agrarische productiegebieden [ha] in Europa in 2005; berekenen van de Europese productievraag [t] naar tarwe, aardappelen en melk in 2020 en 2050, op basis van mondiale handel en productie, bevolkings-dynamiek, dieet en economische groei; bepalen van de relatieve regionale concurrentiekracht op basis van de gemiddelde economische grootte van de agrarische bedrijven, gemeten in Europese grootte-eenheden per bedrijf [ESU/bedrijf], de regionale bevolkingsdruk [inwoners/ha] en de totale regionale productie, gemeten in [ESU]. selecteren van toekomstige Europese productie regio’s door afstemmen van vraag en aanbod op basis van de relatieve concurrentiekracht van de regionale landbouw.
Deze vier stappen zijn uitgevoerd voor scenario A1 en B2 en voor zowel EU27 als voor EU-Oeral. Voor EU27 berekenen en presenteren we de resultaten op NUTS1 -niveau, voor EU-Oeral op NUTS0-niveau. De gewasgegevens en data voor de agrarische bedrijven op NUTS1- of NUTS0-niveau voor EU27 landen zijn afkomstig van Eurostat (2007). Gegevens voor EU-Oeral landen zijn afkomstig van de FAO (FAO-CPP, 2005; FAO, 2007 en diverse bronnen op internet).
2.1
Stap 1: Berekenen van het maximaal haalbare aanbod
Het maximaal haalbare aanbod van tarwe, aardappelen en melk in de tijdsegmenten is berekend op basis van Ewert et al. (2005). Daarin worden factoren bepaald die het effect van toenemende CO2-concentratie, klimaatverandering en technologische vooruitgang op productiviteit [t/ha] van gewassen schatten. Door die factoren te vermenigvuldigen met de huidige productiviteit is de toekomstige productiviteit per gewas bepaald. Het effect van klimaatverandering op de productiviteit is gebaseerd op de milieustratificatie van Metzger et al. (2005) en actuele gewasopbrengsten. Metzger et al. (2005) onderscheiden 84 milieustrata, afgeleid na statistische clustering van minimum/maximum temperatuur, neerslag, zonneschijn, hoogte en helling, oceaniteit en geografische breedte. De strata vertonen een sterke correlatie met agrarische kenmerken (lengte van het groeiseizoen, bodemtype). Vervolgens zijn klimaatscenario’s gekoppeld aan de milieustrata om de verdeling van deze milieustrata in de toekomst te berekenen (Kaart 1). De meest opvallende veranderingen zijn de inkrimping van de klimaatzones Alpien Noord en Zuid, Mediterrane Bergen en Noord Atlantische zone. De omvang van de Continentale Zone neemt ook af en verschuift bovendien naar het oosten, dit ten gunste van een groter wordende Centraal-Atlantische zone. Omdat regionale oogststatistieken van tarwe, aardappelen en gras op NUTS2 niveau (Eurostat, 2007) gerelateerd zijn aan de specifieke strata, geven de ruimtelijke verschuivingen van de strata een aanwijzing hoe de opbrengsten in de toekomst verschuiven. Voor de schatting van het effect van technologische verbeteringen op opbrengsten worden historische trends geëxtrapoleerd; hiervoor wordt een vast stijgingspercentage van de opbrengst per gewas en per tijdsegment gebruikt. Voor Oost-Europa is op basis van de regionale data een correctie voor aardappel aangebracht omdat hier de technologische vooruitgang in management voor dit gewas minder geavanceerd is geweest dan in het westen. Het resultaat is de totale maximaal haalbare opbrengst van tarwe, aardappelen en melk2 [t] voor EU27 en EU-Oeral voor de twee scenario’s en geselecteerde tijdsegmenten.
NUTS = Nomenclature of Territorial Units for Statistics (nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek ) met 35 NUTS0 regio’s in EU-Oeral en 107 NUTS1 regio’s in EU27. 2 Voor gras werd de maximaal haalbare opbrengst [t] in 2020 en 2050 omgerekend naar de maximaal haalbare melkopbrengst [t] voor NUTS1 en NUTS0 via de verhouding totale melkproductie in 2005/totale grasproductie in 2005. 1
13
Kaart 1. Verdeling van de milieustrata in Europa in 1990, 2020 en 2050
1990
2.2
2020
Stap 2: Berekenen van de toekomstige productievraag
De Europese productievraag naar tarwe, aardappelen en melk per scenario en per tijdsegment is berekend met GTAP, het mondiale model Global Trade Analysis Project ( (Hertel, 1997; van Meijl et al, 2006). GTAP benut een wereldwijde database met handels- en input-output gegevens waarbij de wereld is ingedeeld in een beperkt aantal regio’s: individuele landen, groepen landen zoals de EU, of complete continenten. Sturende variabelen in het model zijn bevolkingsaantallen en economische groei (bruto binnenlands product per capita) (OESO, 2005). Het model berekent de procentuele groei van de basisproducten (tarwe, aardappel, melk) t.o.v. 2005, het referentiejaar. Door deze groeipercentages te vermenigvuldigen met de opbrengstgegevens van tarwe, aardappelen en melk in het referentiejaar (FAO, 2007) wordt de productievraag [t] in 2020 en 2050 voor EU27 respectievelijk EU-Oeral berekend. Tarwe en melk zijn basisproducten die beschikbaar zijn in het GTAP, de groeipercentages voor aardappelen worden geschat via het basisproduct ‘tuinbouw’. Het resultaat van deze stap is de totale Europese productievraag [t] voor tarwe, aardappelen en melk, voor het A1 en B2 scenario, EU27 en EU-Oeral in 2020 en 2050.
2.3
Stap 3: Berekenen van de regionale concurrentiekracht
De relatieve concurrentiekracht van de regionale landbouw wordt geschat op basis van twee indicatoren: de gemiddelde economische grootte van de agrarische bedrijven [ESU3/bedrijf] en de bevolkingsdruk [inwoners/agrarische ha] (Vereijken & Hermans, 2009). De economische grootte van bedrijven is een maat voor de concurrentiekracht op de mondiale voedselmarkten. In combinatie met de bevolkingsdruk is het een maat voor de concurrentiekracht op de regionale grondmarkt.
14
De regionale ESU/bedrijf geeft een idee van de winstgevendheid van de landbouw en van de mogelijkheid een blijvende bijdrage te leveren aan de levensvatbaarheid van de regio (Vereijken & Hermans, 2009). Een hoge waarde duidt op een krachtige agrarische regio, een lage waarde duidt op een zwakke regio met beperkte concurrentiekracht. Hoe lager de regionale ESU/bedrijf, hoe waarschijnlijker het is dat de landbouw in de regio het moeilijk zal krijgen ten opzichte van regio’s met een hogere waarde. 3 De ESU is een eenheid die agrarische activiteiten qua omvang van productie vergelijkbaar maakt, gebaseerd op de bruto marge (exclusief vaste kosten en arbeid) van plantaardige of dierlijke productie. Eén ESU komt overeen met ongeveer € 1.200 (Eurostat, 2007). De meest recente gegevens inzake ESU’s zijn afkomstig van Eurostat (EU27) en FAO (Wit-Rusland, Oekraïne, Turkije en Rusland-Oeral). De ESU integreert verschillen in bodem, klimaat en regionale ontwikkeling, met inbegrip van technologische, economische en managementcapaciteiten van de boeren.
2050
Noord Alpien Boreaal Nemoraal Noord Atlantisch Zuid Alpien Continentaal Centraal Atlantisch Pannonisch Lustitaniaans Anotoleaans Mediterrane bergen Noord Mediterraan Zuid Mediterraan Steppen (Pannonisch) Buiten bereik Oost-Europese bergen Zwarte Zee (Med Noord) IJslands
Naast de kracht van de landbouw is er de druk van de steeds welvarender bevolking op agrarische ruimte. Het ligt in de verwachting dat deze druk zal zijn toegenomen in 2050. De bevolkingsdruk, uitgedrukt als het aantal inwoners per agrarische ha, is dan ook meegenomen als een indicator om de concurrentiekracht van de regionale landbouw te bepalen. Deze indicator geeft de regionale behoefte aan alternatief grondgebruik aan en weerspiegelt de toenemende druk op landbouwgrond, bijv. voor woningbouw, infrastructuur, recreatie of groene ruimte. Een lage waarde duidt op een beperkte druk op de agrarische ruimte door andere functies. Hoe groter de bevolkingsdruk, hoe sneller de landbouw in een regio plaats zal maken voor andere, niet-agrarische doeleinden.
2.4
Stap 4: Afstemmen van het maximaal haalbare aanbod op de productievraag
Als het aanbod in de toekomst groter is dan de vraag, is er een overschot aan landbouwgrond. Het verschil tussen beide is bepalend voor het areaal dat uit productie zal genomen worden. Waar het areaal zal verdwijnen, wordt bepaald door de regionale concurrentiekracht van de landbouw binnen de mondiale voedselmarkten en/of regionale grondmarkten. De regio’s met de hoogste concurrentiekracht per bedrijf zullen het huidige landbouwareaal behouden. Het verschil tussen vraag en aanbod bepaalt hoeveel areaal in de minst concurrerende regio’s verdwijnt. Hoe lager de relatieve concurrentiekracht van de regio, hoe sneller deze in aanmerking komt voor een reductie van landbouwgrond. Zodra voldoende grond uit productie is genomen en het aanbod en de productievraag met elkaar in evenwicht zijn, kunnen de resterende regio’s hun landbouwgrond behouden. Als er een tekort is aan landbouwgrond blijven de landbouwgebieden van alle regio’s in productie en zal extra areaal in gebruik genomen moeten worden. In deze studie zijn geen pogingen ondernomen om extra grond toe te wijzen. De (her)verdeling van productieregio’s is gepresenteerd in kaarten.
15
3 Resultaten Scenario A1 3.1
Stap 1: Het maximaal haalbare aanbod
Voor de drie onderzochte gewassen, tarwe, aardappelen en gras, is de productiviteit [t/ha] in 2050 groter dan in 2005 (kaarten 2-4). Er zijn echter grote regionale verschillen. Deze productiviteitsstijgingen zijn het gecombineerde effect van klimaatveranderingen (neerslag en temperatuur), CO2 en technologie. Uit figuur 1 blijkt dat voor tarwe de stijging vooral het gevolg is van technologieontwikkeling. Hetzelfde geldt voor aardappelen. Voor gras daarentegen zijn veranderingen in temperatuur, neerslag en CO2 van groter belang.
effect van klimaatverandering
effect van klimaatverandering en CO2
klimaatverandering, CO2 en technologie
NUTS1 regio’s
Zuid Zweden
Zuidoost-Frankrijk -50
0
50
100
150
200
250
300 %
Figuur 1: Productiviteitsveranderingen [%] van tarwe in Europese regio’s in 2050 vergeleken met 2005 in scenario A1 als gevolg van veranderingen in klimaat (neerslag en temperatuur, CO2 en technologie
In 2050 wordt de hoogste productiviteit voor tarwe gehaald in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, NoordDuitsland, Denemarken, Nederland en België, waar meer dan 12 t/ha kan worden gerealiseerd. De regio’s met de laagste productiviteit liggen in Zuid-Spanje, Oost-Turkije en Noord-Rusland. Daar blijft de productiviteit steken op 3 t/ha (kaart 2).
16
De hoogste productiviteit voor aardappelen wordt gehaald in het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Nederland en België, Nordrhein-Westfalen en Rheinland-Pfalz in Duitsland en in Noord-Frankrijk, waar meer dan 60 t/ha kan worden gerealiseerd. De regio’s met de laagste productie liggen in Rusland, Oekraïne, Zuid-Roemenië en Noord-Bulgarije. Daar bereikt de productiviteit niet meer dan 15 t/ha (kaart 3).
De regio’s met de hoogste productiviteit voor gras liggen in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Noordwest-Duitsland, waar meer dan 10 t/ha kan worden gerealiseerd. De regio’s met de laagste productiviteit liggen in de Oost-Europese landen Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne, Bulgarije, Turkije en Zuid-Italië en Zuid-Frankrijk. Daar bereikt de productiviteit niet meer dan 2 t/ha (kaart 4). De totale maximaal haalbare productie van tarwe, aardappel en gras in de EU27 en EU-Oeral, gebaseerd op het areaal in 2005 en de productiviteit per regio, is gegeven in tabel 1. Tabel 1: Maximaal haalbare productie in Europa voor 3 gewassen in 2005, 2020 en 2050 [106 t] Jaar 2005 EU27 113 EU-Oeral 177
Tarwe 2020 2050 2005 160 220 52 235 345 97
Aardappel 2020 2050 2005 68 89 144 118 150 183
Melk 2020 160 200
2050 170 225
17
Kaart 2. Productiviteit van tarwe [t/ha] in Europa in scenario A1 in 2005, 2020 en 2050
1990
2020
Kaart 3. Productiviteit van aardappel [t/ha] in Europa in scenario A1 in 2005, 2020 en 2050
1990
2020
Kaart 4. Productiviteit van gras [t/ha] in Europa in scenario A1 en 2005, 2020 en 2050
1990
18
2020
2050 Legenda <3 t/ha 3-6 t/ha 6-9 t/ha 9-12 t/ha >12 t/ha
2050 Legenda <15 t/ha 15-30 t/ha 30-45 t/ha 45-60 t/ha >60 t/ha
2050 Legenda <2 t/ha 2-4 t/ha 4-6 t/ha 6-8 t/ha >8 t/ha
19
3.2
Stap 2: De toekomstige productievraag
De berekende vraag naar tarwe, aardappelen en melk, afhankelijk van de bevolkingsgrootte en economische groei, is gegeven in tabel 2. Tabel 2: Berekende vraag naar 3 gewassen in in 2005, 2020 en 2050 [106 t] Jaar EU27 EU-Oeral
Tarwe 2005 2020 2050 113 125 150 177 195 260
Haalbare tarwe productie
Vraag naar tarwe
Aardappel 2005 2020 2050 52 56 67 97 98 126
Haalbare aardappel productie
Gras 2005 144 183
Vraag naar aardappel
2020 155 190
2050 160 235
Haalbare melk productie
Vraag naar melk
Figuur 2. Maximaal haalbare productie van en vraag naar tarwe, aardappel en melk in EU27 in scenario A1 in 2005, 2020 en 2050.
Haalbare tarwe productie
Vraag naar tarwe
Haalbare aardappel productie
Vraag naar aardappel
Haalbare melk productie
Vraag naar melk
Figuur 3: Maximaal haalbare productie van en vraag naar tarwe, aardappel en melk in EU-Oeral in scenario A1 in 2005, 2020 en 2050.
3.3
20
Stap 3: Regionale concurrentiekracht
Een vergelijkende analyse van de concurrentiekracht van de regio’s op basis van de gemiddelde economische grootte van de bedrijven [ESU/bedrijf] en de bevolkingsdruk [inwoners per agrarische ha] in 2005 en 1995, laat zien dat de relatieve positie van de regio’s in een periode van 10 jaar nauwelijks gewijzigd is (figuur 4 en 5). De regio’s met de hoogste regionale ESU/bedrijf of met de laagste bevolkingsdruk in 1995 hebben de hoogste respectievelijk laagste waarden in 2005 behouden, hoewel de waarde zelf wel verandert is. Deze vergelijkende analyse is beperkt tot de EU10, aangezien er over de nieuwe EU-lidstaten geen gegevens beschikbaar waren voor 1995. Deze indicatoren zijn gebruikt als lange termijn voorspeller van de concurrentiekracht van regio’s voor landbouwproductie.
250 200 150 100 50 0
NUTS1 regio’s Figuur 4. Validatie van gemiddelde economische grootte van regionale bedrijven als voorspellende indicator voor de toekomstige concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt. Regio’s van 10 oorspronkelijke EU-lidstaten, geclassificeerd naar indicatorwaarde in 1995 vergeleken met indicatorwaarden in 2005 40 35 30 25 20 15 10 5 0
NUTS1 regio’s Figuur 5. Validatie van regionale bevolkingsdruk [inwoners/agrarische ha] als voorspellende indicator voor de toekomstige concurrentiekracht binnen de regionale grondmarkt. Regio’s van EU25-lidstaten, geclassificeerd naar indicatorwaarde in 1995 vergeleken met indicatorwaarden in 2005.
Als in EU27 alleen de concurrentiekracht in de mondiale voedselmarkt wordt meegenomen, zijn de regio’s die momenteel de grootste regionale bedrijven hebben, zoals Nederland, Frankrijk en Denemarken, het meest concurrerend. Echter, als ook de concurrentiekracht in regionale grondmarkten wordt meegewogen, betekent dit dat de regio’s met de hoogste bevolkingsdruk (hoogste inwonertal/agrarische ha) minder gunstige vooruitzichten hebben (regio’s in Nederland, Engeland en Duitsland) Akkerbouw Als alleen de concurrentiekracht in de mondiale voedselmarkt een rol speelt, zijn de regio’s met de grootste regionale bedrijven de meest concurrerende akkerbouwregio’s. Het zijn Noordwest-Frankrijk, NoordoostDuitsland, Noord-Nederland en het oosten van het Verenigd Koninkrijk (kaart 5, links). In deze regio’s is de gemiddelde grootte 110 ESU/bedrijf. Regio’s met de minst gunstige vooruitzichten zijn de nieuwe lidstaten (met uitzondering van Tsjechië), Griekenland, Italië (behalve het noordwesten), Portugal, Oost-Spanje en in het noorden Noorwegen, Zweden en Finland. In deze regio’s is de gemiddelde grootte slechts 8 ESU/ bedrijf. De concurrentiekracht binnen de EU27-regio’s loop dus sterk uiteen. Als ook rekening wordt gehouden met de concurrentiekracht in de regionale grondmarkten zijn de meest concurrerende regio’s in 2050 de regio’s met grote bedrijven en een lage bevolkingsdruk (kaart 5, rechts). Dit is het geval in West-Frankrijk, Ierland, Denemarken, Schotland, Oost-Duitsland en Tsjechië. In deze regio’s is de gemiddelde grootte 90 ESU/bedrijf en de bevolkingsdruk 1,6 inwoners/agrarische ha. De regio’s met de minst gunstige vooruitzichten zijn in Polen, Slowakije, Italië, Portugal, Oost-Spanje, Vlaanderen en het gehele Rijnbassin, d.w.z. West-Duitsland en Nederland. Deze regio’s combineren relatief kleine bedrijven (18,1 ESU/bedrijf) met een hoge bevolkingsdruk (11,2 inwoners/agrarische ha). Er wordt door andere functies (wonen, werken, recreëren, natuur en landschap) druk uitgeoefend op de agrarische ruimte. Hier kent het aantal akkerbouwbedrijven de hoogste afname, wat mogelijkheden voor alternatief agrarisch en niet-agrarisch grondgebruik zal opleveren.
21
Melkveehouderij Als alleen de concurrentiekracht in de mondiale voedselmarkt een rol speelt zijn de regio’s met de gunstigste vooruitzichten voor melkveehouderij Noord-Duitsland, Nederland, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Zuidoost-Spanje (kaart 6, links). In deze regio’s is de gemiddelde grootte 126 ESU/bedrijf. De regio’s met de minst gunstige vooruitzichten zijn de Oost-Europese landen, Griekenland, Oostenrijk, Zuid-Duitsland, Zuid-Frankrijk, Portugal en Noordwest-Spanje. In deze regio’s is de gemiddelde grootte slechts 21 ESU/ bedrijf. Hieruit blijkt dat de concurrentiekracht binnen de EU27-regio’s sterk uiteenloopt. Als ook rekening wordt gehouden met de concurrentiekracht in regionale grondmarkten, zijn de meest concurrerende regio’s voor melkveehouderij in 2050 te vinden zijn in West-Frankrijk, Ierland, Denemarken, het noorden en westen van het Verenigd Koninkrijk, Noord-Nederland, Oost-Duitsland en Tsjechië (kaart 6, rechts). In deze regio’s is de gemiddelde grootte 126 ESU/bedrijf en de bevolkingsdruk 1,7 inwoners/ agrarische ha. De regio’s met de minst gunstige vooruitzichten zijn Midden-Polen, Slowakije, Zuid-Bulgarije, Italië, Portugal, Noordwest-Spanje, Vlaanderen, West-Duitsland, Zuid-Frankrijk. Deze regio’s combineren relatief kleine bedrijven (35,8 ESU/bedrijf) met een hoge bevolkingsdruk (13,1 inwoners/agrarische ha). Hier kent het aantal melkveehouderijen de grootste afname, wat mogelijkheden voor alternatief agrarisch en niet-agrarisch grondgebruik zal opleveren.
Kaart 5. Concurrentiekracht van regio’s in EU27 voor akkerbouw op de internationale voedselmarkt (links) of op de internationale voedselmarkt en regionale grondmarkt (rechts) (Regio’s geclassificeerd in 3 klassen, elk 33,3% van de totale bruto marge van EU27 in ESU) Legenda ESU/bedrijf
>= 65
20-65
<= 20
<0.1% van EU27 ESU
Kaart 6. Concurrentiekracht van regio’s in EU27 voor melkveehouderij op de internationale voedselmarkt (links) of op de internationale voedselmarkt en regionale grondmarkt (rechts) (Regio’s geclassificeerd in 3 klassen, elk 33,3% van de totale bruto marge van EU27 in ESU) Legenda ESU/bedrijf
22
>= 75
45-75
<= 45
<0.1% van EU27 ESU
Voeren we eenzelfde analyse uit voor EU-Oeral, weliswaar niet op regio maar op landenniveau, dan zijn, ingeval alleen de concurrentiekracht in de mondiale voedselmarkt een rol speelt, de meest concurrerende akkerbouwlanden Groot-Brittannië, Nederland, Oekraïne en Zuid-Rusland (kaart 7, links). De meest concurrerende melkveehouderijlanden zijn Denemarken, Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland (kaart 8, links). Als ook rekening wordt gehouden met de concurrentiekracht in regionale grondmarkten, zijn de meest concurrerende landen voor akkerbouw Frankrijk, Oekraïne en het zuiden van Rusland (kaart 7, rechts). De meest concurrerende melkveehouderijlanden zijn Denemarken, Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland (kaart 8, rechts). Zoals uit de legenda blijkt zijn de klassengrenzen van meest en minst concurrerende regio’s in EU-Oeral verschillend van die in EU27.
Legenda
ESU/bedrijf
Inwoners/agrarische ha
20 – 230
<3
2 – 130
<6
0 – 105
< 235
<0.1% van EU27 ESU
Legenda ESU/bedrijf
Inwoners/agrarische ha <3
2 – 170
< 15
1 – 95
< 235
35-355
<0.1% van EU27 ESU
23
Kaart 7. Concurrentiekracht van regio’s in EU-Oeral voor akkerbouw op de internationale voedselmarkt (links) of op de internationale voedselmarkt en regionale grondmarkt (rechts) (Regio’s geclassificeerd in 3 klassen, elk 33,3% van de totale bruto marge van EU-Oeral in ESU) Legenda ESU/bedrijf
>= 60
12-60
<= 12
<0.5% van EU-Oeral ESU
Kaart 8.
Concurrentiekracht van regio’s in EU-Oeral voor melkveehouderij op de internationale voedselmarkt (links) of op de internationale voedselmarkt en regionale grondmarkt (rechts) (Regio’s geclassificeerd in 3 klassen, elk 33,3% van de totale bruto marge van EU-Oeral in ESU)
Legenda ESU/bedrijf
24
>= 75
45-75
<= 45
<0.1% van EU-Oeral ESU
Legenda ESU/bedrijf
Inwoners/agrarische ha
35 – 2500
<2
1 – 95
<4
1 – 60
< 40
<0.5% van EU-Oeral ESU
Legenda ESU/bedrijf
Inwoners/agrarische ha <2
1 – 110
<8
1 – 75
< 40
130 – 600
<0.5% van EU-Oeral ESU
Als alleen de concurrentiekracht op de mondiale voedselmarkt een rol speelt (kaart 5, links), zijn de regio’s met de minst gunstige vooruitzichten in 2020, die dus hoogstwaarschijnlijk hun tarwebedrijven zullen kwijtraken, de Oost-Europese landen (behalve Tsjechië, Slowakije en Noord-Bulgarije), Noord-Griekenland, Italië (behalve het noordwesten) en Portugal (kaart 9, 2020). De totale vraag van 125 Mt wordt geproduceerd op 15,2 miljoen ha (figuur 6). In 2050 zal ook in grote delen van Spanje, Noordwest-Italië, Oostenrijk, Slowakije, Wales en Vlaanderen de tarweproductie gestopt zijn (kaart 9, 2050a). Deze gebieden komen beschikbaar voor alternatieve agrarische of niet-agrarische activiteiten. In 2050 zal Frankrijk in meer dan een derde van de totale vraag naar tarwe in de EU27 kunnen voorzien. De totale vraag van 150 Mt wordt geproduceerd op 11,5 miljoen ha (figuur 6).
25
3.4
Stap 4: Afstemming van vraag en aanbod
Ondanks de toegenomen vraag, zorgt de nog sterker toegenomen productiviteit van de gewassen, dat een groot deel van het areaal overbodig wordt voor productie. Dat is met name het geval voor tarwe (41 % van het areaal) en aardappelen (36% van het areaal). Akkerbouw Tarwe In 2005 was een derde van de totale tarweproductie in de EU27 afkomstig uit Denemarken, Tsjechië, Noordwest-Frankrijk, Oost-Engeland en Niedersachsen (kaart 9, 2005).Als alleen de concurrentiekracht op de mondiale voedselmarkt een rol speelt (kaart 5, links), zijn de regio’s met de minst gunstige vooruitzichten in 2020, die dus hoogstwaarschijnlijk hun tarwebedrijven zullen kwijtraken, de Oost-Europese landen (behalve Tsjechië, Slowakije en Noord-Bulgarije), Noord-Griekenland, Italië (behalve het noordwesten) en Portugal (kaart 9, 2020). De totale vraag van 125 Mt wordt geproduceerd op 15,2 miljoen ha (figuur 6). In 2050 zal ook in grote delen van Spanje, Noordwest-Italië, Oostenrijk, Slowakije, Wales en Vlaanderen de tarweproductie gestopt zijn (kaart 9, 2050a).
Kaart 9. Tarwe productieregio’s in EU27 in scenario A1 op basis van concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt in 2020 en 2050 (a) en op basis van concurrentie kracht binnen de mondiale voedselmarkt en de regionale grondmarkt in 2050 (b). Elke klasse is een derde van totale tarweproductie in 2005, 2020 of 2050.
2005
2020
Legenda hoogst Gemmiddeld Laagst <0.1% van EU27 productie
26
Deze gebieden komen beschikbaar voor alternatieve agrarische of niet-agrarische activiteiten. In 2050 zal Frankrijk in meer dan een derde van de totale vraag naar tarwe in de EU27 kunnen voorzien. De totale vraag van 150 Mt wordt geproduceerd op 11,5 miljoen ha (figuur 6). Ook als de concurrentiekracht op de locale grondmarkt meespeelt (kaart 5, rechts), blijft Frankrijk het belangrijkste tarweproductiegebied binnen de EU27 (kaart 9, 2050b). De grootste veranderingen treffen we aan in het Rijnbassin. Oost- en Zuid-Nederland en NordrheinWestfalen zullen tarwebedrijven kwijtraken ten gunste van Wales en bepaalde regio’s in Oost- en ZuidEuropa. Bovendien zal een groter areaal landbouwgrond nodig zijn (13,3 miljoen ha in plaats van 11,5 miljoen ha), omdat de meest dichtbevolkte gebieden tot de meest productieve binnen de EU27 behoren (kaart 9, 2050b). Bij uitbreiding van de economische regio tot aan de Oeral (EU-Oeral) blijkt dat in 2005 een derde van de totale tarweproductie afkomstig was uit Frankrijk en Zuid-Rusland (kaart 10, 2005). Op basis van alleen de concurrentiekracht op de mondiale voedselmarkt zijn, in 2050, Frankrijk, Duitsland, Oekraïne en ZuidRusland samen in staat om in meer dan twee derde van de totale vraag naar tarwe in deze regio te voorzien (kaart 10, 2050a). De totale vraag van 260 miljoen t kan geproduceerd worden op 38 miljoen ha (figuur 6).
2050a
Vraag naar tarwe
Benodigdareaal areaal Benodigd
2050b
Vraag Vraagnaar naartarwe tarwe
Benodigd areaal areaal Benodigd
27
Figuur 6. Vraag naar tarwe en overeenkomstig areaal in EU27 (links) en EU-Oeral (rechts) op basis van concurrentiekracht van akkerbouw binnen de mondiale voedselmarkten in scenario A1 in 2005, 2020 en 2050. Haalbare melk productie
Vraag naar melk
Kaart 10. Tarwe productieregio’s in EU-Oeral in scenario A1 op basis van concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt in 2020 en 2050 (a) en op basis van concurrentie kracht binnen de mondiale voedselmarkt en de regionale grondmarkt in 2050 (b). Elke klasse is een derde van totale tarweproductie in 2005, 2020 of 2050.
2005
2020
Legenda hoogst Gemmiddeld Laagst <0.1% van EU27 productie
Als ook de concurrentiekracht op de lokale grondmarkt wordt meegenomen veranderd dit niet en zullen deze vier landen ook instaat zijn om aan meer dan twee derde van de totale vraag naar tarwe in de EUOeral te voorzien in 2050 (kaart 10, 2050b). De grootste veranderingen zijn te vinden in de dicht bevolkte landen België, Nederland, Italië en Slowakije. Ze zullen tarwebedrijven kwijtraken ten gunste van Turkije. Bovendien zal een groter areaal landbouwgrond nodig zijn (46,9 miljoen ha in plaats van 38,4 miljoen ha), omdat de meest dichtbevolkte landen ook tot de meest productieve binnen de EU-Oeral behoren. Aardappelen In 2005 was een derde van de totale aardappelproductie in EU27 afkomstig uit Frankrijk, Noord-Nederland, Niedersachsen en Polen (kaart 11, 2005).
28
Als alleen de concurrentiekracht op de mondiale voedselmarkt een rol speelt zijn de regio’s met de minst gunstige vooruitzichten in 2020, die dus hoogstwaarschijnlijk hun aardappelbedrijven zullen kwijtraken, Oost-Polen en Roemenië (kaart 11, 2020). In 2050 zal ook in West-Polen, Slovenië, Bulgarije en NoordwestSpanje de aardappelproductie grotendeels wegvallen (kaart 11, 2050a). De totale vraag van 56 Mt wordt geproduceerd op 1,5 miljoen ha (figuur 7). Deze gebieden komen beschikbaar voor alternatieve agrarische of niet-agrarische activiteiten. In 2050 zullen Frankrijk, Noord-Nederland, Niedersachsen en Denemarken samen in staat zijn om in meer dan een derde van de totale vraag naar aardappelen in de EU te voorzien. De totale vraag van 67 Mt wordt geproduceerd op 1,1 miljoen ha (figuur 7).
2050a
2050b
Als ook de concurrentiekracht op de lokale grondmarkt wordt meegenomen veranderd dit niet en zullen deze vier landen ook instaat zijn om aan meer dan twee derde van de totale vraag naar tarwe in de EUOeral te voorzien in 2050 (kaart 10, 2050b). De grootste veranderingen zijn te vinden in de dicht bevolkte landen België, Nederland, Italië en Slowakije. Ze zullen tarwebedrijven kwijtraken ten gunste van Turkije. Bovendien zal een groter areaal landbouwgrond nodig zijn (46,9 miljoen ha in plaats van 38,4 miljoen ha), omdat de meest dichtbevolkte landen ook tot de meest productieve binnen de EU-Oeral behoren. Ook als de concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt meespeelt, zien we een concentratie van productiegebieden. Noord-Frankrijk, Noord-Nederland en Niedersachsen zullen in een derde van de totale vraag naar aardappelen voorzien (kaart 11, 2050b). De grootste veranderingen doen zich voor in het Rijnbassin (Zuid-Nederland en West-Duitsland), OostSpanje en Italië. Deze regio’s verliezen aardappelbedrijven ten gunste van de Baltische staten en bepaalde regio’s in Polen. Bovendien zal een groter areaal landbouwgrond nodig zijn (1,4 miljoen ha in plaats van 1,1 miljoen ha), omdat de meest dichtbevolkte gebieden tot de meest productieve binnen de EU27 behoren. Voor de economische regio EU-Oeral was in 2005 een derde van de totale aardappelproductie afkomstig uit Polen, Oekraïne en West-Rusland (kaart 12, 2005). Speelt alleen de concurrentiekracht op de mondiale voedselmarkt een rol, dan zullen Duitsland, Oekraïne en West-Rusland in 2050 samen in staat zijn om in meer dan een derde van de totale vraag naar aardappelen van de EU-Oeral te voorzien (kaart 12, 2050a). De totale vraag van 126 Mt wordt geproduceerd op 6,0 miljoen ha (figuur 7).
Vraag naar aardappel Vraag naar aardappel
Benodigd areaal
Benodigd areaal
Figuur 7. Vraag naar aardappelen en overeenkomstig areaal in EU27 (links) en EU-Oeral (rechts) op basis van concurrentiekracht van akkerbouw binnen de mondiale voedselmarkten in scenario A1 in 2005, 2020 en 2050.
29
Ook als de concurrentiekracht op de locale grondmarkt meespeelt, zullen dezelfde landen, d.w.z. Duitsland, Oekraïne en West-Rusland, in 2050 samen in staat zijn om in meer dan een derde van de totale vraag naar aardappelen in de EU-Oeral te voorzien (kaart 12, 2050b). De verschillen zijn te vinden in de dicht bevolkte landen België en Italië. Ze zullen aardappelbedrijven kwijtraken ten gunste van Roemenië. Bovendien zal een groter areaal landbouwgrond nodig zijn (6,3 miljoen ha in plaats van 6,0 miljoen ha), omdat de meest dichtbevolkte landen tot de meest productieve binnen de EU-Oeral behoren. Noord Nederland verlies de plek in de kopgroep maar blijft een sterke speler in het geheel.
Kaart 11. Aardappel productieregio’s in EU27 in scenario A1 op basis van concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt in 2020 en 2050 (a) en op basis van concurrentie kracht binnen de mondiale voedselmarkt en de regionale grondmarkt in 2050 (b). Elke klasse is een derde van totale aardappelproductie in 2005, 2020 of 2050.
2005
2020
Kaart 12. Aardappel
productieregio’s in EU-Oeral in scenario A1 op basis van concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt in 2020 en 2050 (a) en op basis van concurrentie kracht binnen de mondiale voedselmarkt en de regionale grondmarkt in 2050 (b). Elke klasse is een derde van totale aardappelproductie in 2005, 2020 of 2050.
2005
30
2020
Legenda (kaart 11)
Legenda (kaart 12)
hoogst
hoogst
Gemmiddeld
Gemmiddeld
Laagst
Laagst
<0.1% van EU27 productie
<0.1% vanEU-Oeral productie
2050a
2050b
2050a
2050b
31
Melkveehouderij In 2005 was een derde van de totale melkproductie afkomstig uit Denemarken, Ierland, NoordwestFrankrijk, Niedersachsen, Bayern en Noord-Italië (kaart 13, 2005). Speelt alleen de concurrentiekracht in de mondiale voedselmarkt een rol, dan zijn de regio’s met de minst gunstige vooruitzichten in 2020, die hoogstwaarschijnlijk een deel van hun melkproductiebedrijven zullen kwijtraken, Bulgarije en Roemenië (kaart 13, 2020). De totale vraag van 15 Mt wordt geproduceerd op 21,3 miljoen ha (figuur 8). In 2050 zal ook in Letland, Litouwen en Noord-Hongarije de melkproductie grotendeels zijn gestopt (kaart 13, 2050a). De totale vraag van 160 Mt wordt geproduceerd op 20,4 miljoen ha (figuur 8). Ook als de concurrentiekracht op de locale grondmarkt een rol speelt, verandert een weinig. Dit komt doordat het areaal dat in 2005 in gebruik was, net volstaat om in de vraag te voorzien. Denemarken, Ierland, Noordwest-Frankrijk, Niedersachsen en Bayern blijven de belangrijkste melkproductieregio’s (kaart 13, 2050b). De enige verandering treedt op in Noordoost-Italië, dat een deel van zijn melkproductie kwijtraakt ten gunste van Zuid-Engeland. Ook bepaalde regio’s in Oost-Europa worden meer concurrerend. Voor de EU-Oeral was, in 2005, een derde van de totale melkproductie afkomstig uit Frankrijk en Duitsland (kaart 14, 2005). De berekeningen voorspellen dat er in 2020 een klein overschot van grasland voor melkproductie is, terwijl er in 2050 een klein tekort is (figuur 8), doordat de productiviteitsstijging van gras,
Kaart 13. Melk productieregio’s in EU27 in scenario A1 op basis van concurrentiekracht binnen de
mondiale voedselmarkt in 2020 en 2050 (a) en op basis van concurrentie kracht binnen de mondiale voedselmarkt en de regionale grondmarkt in 2050 (b). Elke klasse is een derde van totale melkproductie in 2005, 2020 of 2050.
2005
2020
Legenda hoogst Gemmiddeld Laagst <0.1% van EU27 productie
32
en dientengevolge van melk, geen gelijke tred houdt met de stijging van de vraag. Omdat in geen van de scenario’s voor concurrentiekracht in de vraag naar melk kan worden voorzien en er geen poging gedaan is om extra areaal toe te wijzen, zijn de kaarten vergelijkbaar met de situatie 2005. Alle landen in de EU-Oeral houden hun graslandareaal in productie in dit scenario (kaart 14, 2050a, b).
Vraag naar melk
Benodigd areaal
Vraag naar melk
Benodigd areaal
Figuur 8. Vraag naar melk en overeenkomstig areaal in EU27 (links) en EU-Oeral (rechts) op basis van concurrentiekracht van melkproductie binnen de mondiale voedselmarkten in scenario A1 in drie tijdsegmenten. Het in 2050 benodigde areaal is groter dan het in 2005 beschikbare areaal.
2050a
2050b
33
Kaart 14. Melk productieregio’s in EU-Oeral in scenario A1 op basis van concurrentiekracht binnen
de mondiale voedselmarkt in 2020 en 2050 (a) en op basis van concurrentie kracht binnen de mondiale voedselmarkt en de regionale grondmarkt in 2050 (b). Elke klasse is een derde van totale melkproductie in 2005, 2020 of 2050.
2005
2020
Legenda hoogst Gemmiddeld Laagst <0.1% van EU-Oeral productie
34
2050a
2050b
35
36
Scenario B2 De bovenstaande analyses betroffen het marktgeoriënteerde A1 scenario. Het B2 scenario laat een ander beeld zien. In dit scenario blijft de productiviteit van de gewassen achter t.o.v. scenario A1. Ook is in dit scenario voor alle gewassen een tekort aan areaal om aan de gewenste vraag te voldoen. Er is geen methode beschikbaar om dit nieuwe benodigde areaal aan te wijzen, wel zijn de tekorten aan areaal uit de figuren af te leiden. De kaarten voor 2050 verschillen dan ook niet significant van die voor 2005. We volstaan hier met het presenteren van de kaartbeelden voor de vier stappen. Stap 1: het maximaal haalbare aanbod In kaarten 15, 16 en 17 is de productiviteit [t/ha] van tarwe, aardappel en gras gegeven in 2005, 2020 en 2050. De productiviteit neemt voor alle gewassen ook in scenario B2 toe, maar blijft lager dan in scenario A1. De totale maximaal haalbare productie van tarwe, aardappel en gras in de EU27 en EU-Oeral, gebaseerd op het areaal in 2005 en de productiviteit in scenario B2 per regio, is gegeven in tabel 3. Tabel 3: Maximaal haalbare productie voor 3 gewassen in 2005, 2020 en 2050 [106 t] Jaar 2005 EU27 113 EU-Oeral 177
Tarwe 2020 2050 2005 142 150 52 195 237 97
Aardappel 2020 2050 2005 63 66 144 110 117 183
Melk 2020 154 195
2050 151 195
Stap 2: Vraag naar tarwe, aardappelen en gras/melk De berekende vraag naar tarwe, aardappelen en melk, afhankelijk van de bevolkingsgrootte en economische groei in scenario B2, is gegeven in tabel 4. Tabel 4: Berekende vraag naar 3 gewassen in 2005, 2020 en 2050 [106 t] Jaar 2005 EU27 113 EU-Oeral 177
Tarwe 2020 2050 2005 127 188 52 195 328 97
Aardappel 2020 2050 2005 56 74 144 97 139 183
Gras 2020 149 184
2050 165 258
Uit een vergelijking van tabellen 3 en 4 en uit figuren 9 en 10 blijkt dat het maximaal haalbare aanbod voor de drie gewassen in scenario A1 in 2020 iets groter is dan de vraag maar dat in 2050 het aanbod kleiner is dan de vraag. Dit geldt in EU27 evenals in EU-Oeral. Omdat het aanbod in 2020 iets groter is dan de vraag moet worden nagegaan waar, in welke regio’s, de productie grotendeels zal verdwijnen. Dat bepalen we op basis van de concurrentiekracht van regio’s. Omdat het aanbod in 2050 kleiner is dan de vraag, is in 2050 extra areaal nodig. In deze studie is niet gezocht naar extra areaal. Wel is aangegeven hoeveel areaal nodig is om aan de vraag te voldoen.
Haalbare tarwe productie
Vraag naar tarwe
Haalbareaardappel productie
Vraag naar aardappel
Haalbare melk productie
Vraag naar melk
Figuur 9. Maximaal haalbare productie van en vraag naar tarwe, aardappel en melk in EU27 in scenario B2 in 2005, 2020 en 2050..
37
Haalbare tarwe productie
Vraag naar tarwe
Haalbareaardappel productie
Vraag naar aardappel
Haalbare melk productie
Vraag naar melk
Figuur 10. Maximaal haalbare productie van en vraag naar tarwe, aardappel en melk in EU-Oeral in scenario B2 in 2005, 2020 en 2050
Stap 3: Regionale concurrentiekracht De concurrentiekracht van regio’s t.o.v. elkaar, is in scenario B2 vergelijkbaar met die in scenario A1. Zie hiervoor kaarten 5 en 6 voor akkerbouw respectievelijk melkveehouderij in EU27 en kaarten 7 en 8 voor akkerbouw respectievelijk melkveehouderij in EU-Oeral. Stap 4: Toekomst van de Europese landbouw Ondanks de toegenomen productiviteit van de gewassen, zorgt de nog sterker toegenomen vraag, dat het areaal in gebruik in 2005 niet volstaat om aan de vraag te voldoen. Dat is met name het geval voor tarwe en melk (figuur 11, 12 en 13).
Vraag naar tarwe
Benodigd areaal
Vraag naar tarwe
Benodigd areaal
Figuur 11. Vraag naar tarwe en overeenkomstig areaal in EU27 (links) en EU-Oeral (rechts) op basis van concurrentiekracht van akkerbouw binnen de mondiale voedselmarkten in scenario B2 in drie tijdsegmenten. Het in 2050 benodigde areaal is groter dan het in 2005 beschikbare areaal.
Vraag naar aardappel
Benodigd areaal
Vraag naar aardappel
Benodigd areaal
38 Figuur 12. Vraag naar aardappelen en overeenkomstig areaal in EU27 (links) en EU-Oeral (rechts) op basis van concurrentiekracht van akkerbouw binnen de mondiale voedselmarkten in scenario B2 in drie tijdsegmenten. Het in 2050 benodigde areaal is groter dan het in 2005 beschikbare areaal.
Vraag naar melk
Benodigd areaal
Vraag naar melk
Benodigd areaal
Figuur 13. Vraag naar melk en overeenkomstig areaal in EU27 (links) en EU-Oeral (rehts) op basis van concurrentiekracht van melkproductie binnen de mondiale voedselmarkten in scenario B2 in drie tijdsegmenten Het in 2050 benodigde areaal is groter dan het in 2005 beschikbare areaal.
In kaarten 18 t/m 23 staan de productieregio’s voor tarwe, aardappel en melk in EU27 en EU-Oeral in scenario B2 op basis van de concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt voor 2020 en 2050 (a) en op basis van de concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt en regionale grondmarkt voor 2050 (b). In 2050 kan niet aan de vraag worden voldaan als alleen het areaal uit 2005 beschikbaar is.
39
Kaart 15. Productiviteit van tarwe [t/ha] in Europa in scenario B2 in 2005, 2020 en 2050
2005
2020
Kaart 16. Productiviteit van aardappel [t/ha] in Europa in scenario B2 in 2005, 2020 en 2050
2005
2020
Kaart 17. Productiviteit van gras [t/ha] in Europa in scenario B2 en 2005, 2020 en 2050
2005
40
2020
2050 Legenda <3 t/ha 3-6 t/ha 6-9 t/ha 9-12 t/ha >12 t/ha
2050 Legenda <15 t/ha 15-30 t/ha 30-45 t/ha 45-60 t/ha >60 t/ha
2050 Legenda <2 t/ha 2-4 t/ha 4-6 t/ha 6-8 t/ha >8 t/ha
41
Kaart 18. Aardappel productieregio’s in EU27 in scenario A1 op basis van concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt in 2020 en 2050 (a) en op basis van concurrentie kracht binnen de mondiale voedselmarkt en de regionale grondmarkt in 2050 (b). Elke klasse is een derde van totale aardappelproductie in 2005, 2020 of 2050.
2005
2020
Kaart 19. Tarwe productieregio’s in EU-Oeral in scenario B2 op basis van concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt in 2020 en 2050 (a) en op basis van concurrentie kracht binnen de mondiale voedselmarkt en de regionale grondmarkt in 2050 (b). Elke klasse is een derde van totale tarweproductie in 2005, 2020 of 2050.
2005
42
2020
Legenda (kaart 18)
2050a
2050b
2050a
2050b
Legenda (kaart 19)
hoogst
hoogst
Gemmiddeld
Gemmiddeld
Laagst
Laagst
<0.1% van EU27 productie
<0.5% vanEU-Oeral productie
43
Kaart 20. Aardappel productieregio’s in EU27 in scenario B2 op basis van concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt in 2020 en 2050 (a) en op basis van concurrentie kracht binnen de mondiale voedselmarkt en de regionale grondmarkt in 2050 (b). Elke klasse is een derde van totale aardappelproductie in 2005, 2020 of 2050.
2005
2020
Kaart 21. Aardappel productieregio’s in EU-Oeral in scenario B2 op basis van concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt in 2020 en 2050 (a) en op basis van concurrentie kracht binnen de mondiale voedselmarkt en de regionale grondmarkt in 2050 (b). Elke klasse is een derde van totale aardappelproductie in 2005, 2020 of 2050.
2005
44
2020
Legenda (kaart 20)
2050a
2050b
2050a
2050b
Legenda (kaart 21)
hoogst
hoogst
Gemmiddeld
Gemmiddeld
Laagst
Laagst
<0.1% van EU27 productie
<0.5% vanEU-Oeral productie
45
Kaart 22. Melk productieregio’s in EU27 in scenario B2 op basis van concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt in 2020 en 2050 (a) en op basis van concurrentie kracht binnen de mondiale voedselmarkt en de regionale grondmarkt in 2050 (b). Elke klasse is een derde van totale melkproductie in 2005, 2020 of 2050.
2005
2020
Kaart 23.
Melk productieregio’s in EU-Oeral in scenario B2 op basis van concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt in 2020 en 2050 (a) en op basis van concurrentie kracht binnen de mondiale voedselmarkt en de regionale grondmarkt in 2050 (b). Elke klasse is een derde van totale melkproductie in 2005, 2020 of 2050.
2005
46
2020
Legenda (kaart 22)
2050a
2050b
2050a
2050b
Legenda (kaart 23)
hoogst
hoogst
Gemmiddeld
Gemmiddeld
Laagst
Laagst
<0.1% van EU27 productie
<0.5% vanEU-Oeral productie
47
48
4 Discussie In deze sectie wordt eerst per stap een korte discussie gevoerd. Vervolgens wordt ingegaan op de toekomst van de landbouw in Europa.
4.1
De stappen
4.1.1 Het maximaal haalbare aanbod In deze studie is voor de schattingen van gewasproductiviteit gebruik gemaakt van een statistische benadering die is ontwikkeld voor diverse gewassen voor de EU15-lidstaten (Ewert et al., 2005). Deze aanpak is verder uitgewerkt voor de EU27-lidstaten en voor de regio’s tot aan de Oeral. Om de opbrengststijging in de afgelopen decennia te verklaren is gekeken naar de relatie met technologische ontwikkeling, verhoogde CO2-concentratie en klimaatverandering. Hoewel de waargenomen opbrengststijgingen aanzienlijk varieerden per gewas en per land, bleek dat de verschillen in de relatieve opbrengstveranderingen tussen gewassen en landen verrassend klein waren en de tendens vertoonden met de tijd te convergeren. Dit principe werd gebruikt bij de berekening van toekomstige productiviteit. Uit de analyse blijkt dat technologie de belangrijkste factor is in productiviteitsveranderingen. Deze stijging dankzij technologische ontwikkelingen werd voor alle regio’s en alle gewassen als gelijk beschouwd. Er werd een uitzondering gemaakt voor aardappelen, omdat uit historische data bleek dat de productietoename als gevolg van technologie in de nieuwe lidstaten lager ligt. Berekend werd dat de productiviteitsstijgingen in het B2-scenario veel kleiner zouden zijn dan bij A1, dit door een combinatie van de lagere CO2-concentraties en beperktere technologische ontwikkeling. 4.1.2 De toekomstige productievraag Gegevens over de voorspelde toekomstige vraag naar voe dselgewassen en melk werden berekend met behulp van het Global Trade Analysis Project (GTAP) model (van Meijl et al, 2006). De schattingen van de bevolkingsgroei en het bruto binnenlandsproduct per hoofd van de bevolking (BBP) en het dieet zijn de belangrijkste variabelen. Deze getallen zijn verkregen uit de Economische vooruitblik (OESO, 2005), gewas en landgebruik informatie zijn afkomstig van de Voedsel- en landbouworganisatie (FAO, 2007). De methoden van Van Vuuren et al (2006) werden gebruikt om deze inputgegevens te reduceren tot nationaal en regionaal niveau. De bevolkingsomvang in de EU27 is voor 2050 in het A1 scenario geschat op 600 miljoen voor het B2 scenario is dit echter 560 miljoen. Opmerkelijk is dat in het A1 scenario de vraag naar tarwe 150 miljoen ton is en in het B2 scenario zo’n 190 miljoen ton. Elk scenario vertoont dus extremen: in A1 is sprake van een hoge productiviteit in combinatie met een relatief lage vraag en in B2 is de situatie omgekeerd. 4.1.3 De regionale concurrentiekracht In deze vergelijkende analyse werd een inschatting gemaakt of de vooruitzichten voor een bepaalde regio gunstiger of ongunstiger waren dan elders. Concurrentiekracht is bepaald via een relatieve classificatie. Door de regio’s in drie klassen in te delen, die elk 33% van het EU-totaal aan ESU’s omvatten, zijn individuele classificaties niet meer zichtbaar. In de kaarten wordt de concurrentiekracht van de akkerbouw (tarwe en aardappelen) of de melkveehouderij (melk) voor 2020 en 2050 weergegeven. Om de relatieve concurrentiekracht van agrarische bedrijven in 2050 te bepalen, zijn twee factoren meegenomen. Er is gekeken naar de concurrentiekracht binnen de mondiale voedselmarkt, en naar effect op de concurrentiepositie van de lokale grondmarkt. In regio’s met een hoge bevolkingsdruk zullen hoge grondprijzen resulteren in een relatief lage concurrentiekracht. Zeker in 2050 zal als gevolg van de toegenomen bevolkingsdruk de concurrentie om grond een belangrijke factor zijn. Wanneer een aanzienlijk areaal landbouwgrond overtollig is geworden, zal agrarisch grondgebruik zijn bevoorrechte status verliezen en ontstaan grotere kansen voor niet-agrarische aanspraken; zo kunnen regionale grondmarkten geliberaliseerd worden. Ook kunnen gewassen voor bio-energieproductie geteeld worden. 49
4.1.4 Afstemming van vraag en aanbod Nu de productie, de vraag en de relatieve concurrentieposities van de regio’s duidelijk zijn, kunnen we bepalen in welke regio’s in de toekomst de productie hoogstwaarschijnlijk zal plaats vinden op basis van de relatieve concurrentiepositie van een regio. De regio’s met bedrijven met de gemiddeld sterkste concurrentie positie blijven produceren en aan de vraag voldoen, minder sterke regio’s zullen afvallen waar het de productie betreft. Omdat het hier een relatieve vergelijking tussen regio’s betreft, kan worden aangenomen dat het grondareaal dat uit productie wordt genomen het grootst zal zijn in de regio’s met slechte vooruitzichten voor wat betreft concurrentiekracht. De resultaten geven een goede indicatie welke regio’s het meest waarschijnlijk te lijden zullen hebben onder veranderingen in markt en klimaat. In het geval dat de vraag groter is dan het aanbod, zoals in 2050 voor alle gewassen in scenario B2, zijn geen extra regio’s in productie genomen. Dit is omdat de huidige informatie en methoden geen gedegen beoordeling toelaten van het effect van de gecombineerde impact van markt- en klimaatveranderingen op de agrarische expansie. 4.2 Wordt de toekomst van de landbouw in Europa bedreigd? Blijft de landbouw in Europa levensvatbaar in het licht van veranderingen in zowel klimaat als markt? Dit zal grotendeels afhangen van de schaal waarop een antwoord gevraagd wordt. Op Europees niveau is de voedselproductie veilig gesteld, gegeven de scenario A1. Voor individuele regio’s kunnen de consequenties echter ernstig zijn; deze kunnen immers een belangrijk deel van de landbouw productie verliezen. Dit biedt dan echter ook weer kansen voor andere niet landbouw activiteiten. 4.2.1 Grote variabiliteit in regionale productie ten gevolge van verschillen in productie en concurrentiekracht van regio’s Er zijn aanzienlijke verschillen tussen regio’s met betrekking tot de berekende effecten van klimaat- en marktveranderingen. In het A1 scenario zal door de positieve effecten van klimaatverandering in combinatie met de relatief sterke concurrentie positie zal de akkerbouw in de regio’s in Noordwest-Europa in de toekomst naar verwachting sterk blijven. Regio’s in Zuid- en Oost-Europa zullen echter door een combinatie van negatieve effecten van klimaatverandering en een zwakke concurrentie positie geconfronteerd worden met een duidelijke afname van het belang van de akkerbouw. Hierdoor zullen grote gebieden overtollig worden en zullen alternatieven moeten worden gevonden. Tot de mogelijkheden behoren andere agrarische activiteiten, die bestand zijn tegen veranderende klimaat- en marktomstandigheden. Daarnaast zijn niet-agrarische activiteiten een optie. Vooral in landen waar de agrarische sector veel werkgelegenheid verschaft zullen inspanningen nodig zijn om het sociale probleem van een hoge werkloosheid te voorkomen. Ook in het B2 scenario zijn de verschillen in regionale productie duidelijk. Anders dan in scenario A1 zal hier echter nauwelijks grond uit productie worden genomen. De regionale verschillen in melkproductie zijn minder uitgesproken dan die in de akkerbouw, vanwege de meer gematigde toename van de grasproductiviteit. 4.2.2 Mogelijke beleidsreacties Steun voor agrarische innovatie Regio’s waarvan de agrarische sector nu gezond is mogen ervan uitgaan dat hun landbouw bestand is tegen veranderingen in markt en klimaat. Ondernemers, producenten en beleidsmakers kunnen erop vertrouwen dat investeringen gericht op het versterken van de agrarische sector geen weggegooid geld zullen zijn. Op voorwaarde dat het geld gebruikt wordt voor innovaties op het gebied van duurzame productie, kunnen Europese beleidsmakers trachten een deel van het budget voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) te besteden aan agrarische productie in deze regio’s. Steun voor het behoud van natuur, landschap en water Regio’s die in beide scenario’s een relatief zwakke landbouw blijken te hebben, kunnen ervan uitgaan dat ze het in die sector moeilijk zullen krijgen. Afhankelijk van de uitgangssituatie zijn er verschillende reacties mogelijk. 50
Sommige regio’s, bijvoorbeeld die met een lage agro-chemische input, zouden gunstige omstandigheden kunnen hebben voor een hoge biodiversiteit. Beleidsmakers zouden kunnen helpen door een deel van het GLB-budget ‘groen’ te maken, om in deze regio’s landbouwsystemen met een intrinsieke hoge biodiversiteitswaarde te handhaven. In regio’s met een relatief zwakke landbouw en nu nog een hoge werkgelegenheid zal toekomstige werkgelegenheid voornamelijk afhankelijk zijn van niet-agrarische sectoren. Het ontwikkelen van alternatieve werkgelegenheid is daarom belangrijk voor de beleidsagenda voor deze rurale gebieden. 4.2.3 Toekomst van de landbouw bij klimatologische extremen In deze atlas is alleen rekening gehouden met een geleidelijke klimaatverandering. Welke invloed extreme veranderingen op de resultaten zouden kunnen hebben is niet uitgezocht. In Noordwest-Europa zou een klimaatverandering bijvoorbeeld ook uitgesproken variabiliteit met zich meebrengen, met droogte in de zomer, natte perioden, zware neerslag, hagelbuien, stormen en minder koude perioden. Als gevolg van de stijgende zeespiegel mag verder een toenemende verzilting in kustgebieden worden verwacht. Omdat er op Europese schaal geen informatie beschikbaar is over extreme klimaatgebeurtenissen, is een Europa dekkende beoordeling niet mogelijk. Voor Nederland is een onderzoek gepland om te bepalen welke extreme klimaatgebeurtenissen in potentie tot een ernstige verstoring (en mogelijk uiteindelijke verdwijning) van de belangrijkste agrarische activiteiten zouden kunnen leiden en op welke termijn. De cruciale taak van die studie is de drempel te bepalen waarbij het voor sectoren en boeren onmogelijk wordt zich nog verder aan te passen. Bij het beoordelen van deze risico’s hebben boeren een belangrijke stem.
51
Literatuur Eurostat, 2007 http://epp.eurostat.ec.europa.eu/ Ewert, F., M. D. A. Rounsevell, I. Reginster, M. J. Metzger and R. Leemans, 2005. Future scenarios of European agricultural land use I. Estimating changes in crop productivity. Agriculture, Ecosystems and Environment, 107, 101 – 116. FAO, 2007 http://faostat.fao.org/ FAO-CPP, 2005. http://www.fao.org/ag/AGP/AGPC/doc/Counprof/regions/ index.htm. Hertel, T.W. (Ed.), 1997. Global Trade Analysis: Modeling and Applications. Cambridge University Press. IPCC, 2000. IPCC Special Report Emissions scenarios. Summary for Policymakers. Metzger, M. J., R. G. H. Bunce, R. H. G. Jongman and C. A. Mücher, 2005. A climatic stratification of the environment of Europe. Global Ecology and Biogeography, 14, 549–563. Metzger, M.J., R.G.H. Bunce, R. Leemans & D. Viner, 2008. Projected environmental shifts under climate change: European trends and regional impacts. Environmental Conservation Vol 35 (in druk). Mitchell, T.D., T.R. Carter, P.D. Jones, M. Hulme & M. New, 2004. A comprehensive set of high-resolution grids of monthly climate for Europe and the globe: the observed record (1901-2000) and 16 scenario’s (2001-2100). Tyndall Centre for Climate Change Research Working Paper 55: 25. Nakićenović, N., O. Davidson, G. Davis, A. Grübler, T. Kram, E. Lebre la Lovere, B. Metz, T. Morita, W. Pepper, H. Pitcher, A. Sankovski, P. Shukla, R. Swart, R. Watson & Z. Dadi, 2000. Special Report on Emissions Scenarios: A Special Report of Working Group III of the Intergovernmental Panel on Climate Change, Cambridge University Press, Cambridge, U.K., 599 pp. Online beschikbaar op: http://www. grida.no/climate/ipcc/emission/index.htm OESO, 2005. Economische vooruitblik. Van Meijl, H., T. van Rheenen, A. Tabeau and B. Eickhout, 2006. The impact of different policy environments on agricultural land use in Europe, Agric. Ecosyst. Environ. 114 , pp. 21–38. Vereijken, P. H. & C.M.L. Hermans, 2009. A quick scan tool to assess the relative prospects of European regions for sustainable agriculture in a liberal market. Land use Policy. In press. Van Vuuren, D.P., P.L. Lucas P.L. & H.B.M. Hilderink, 2006. Downscaling drivers of global environmental change. Enabling use of global SRES scenarios at the national and grid levels. MNP Report 550025001/2006.
52
53