JAARVERSLAG 2014
Karel Lodewijk Dierickxstraat 30 - 9000 Gent - 09/225.22.01 - Fax 09/233.54.35 – E-mail:
[email protected] - Riziv nr 9.65.415.26 Ondernemingsnummer: BE0416318951 Maatschappelijke zetel: Kloosterstraat 6 – 9031 Drongen Erkend en gesubsidieerd door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
2
ACTUALIA................................................................................................................................................. 4 1.
PERSONEELSBESTAND......................................................................................................... 4
2.
RIZIV .................................................................................................................................... 5 2.1.
Reconversie van de sector Centra voor Ambulante Revalidatie ......................................... 5
2.2.
Staatshervorming ................................................................................................................ 5
3.
VLAAMS AGENTSCHAP VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP......................................... 6 3.1.
Resultaten tevredenheidsvragenlijsten 2014...................................................................... 6
3.2.
Kwaliteitsplanning 2014 evaluatie ...................................................................................... 8
3.3.
Kwaliteitsplanning 2015 ...................................................................................................... 9
4.
TOELAGEN EN GIFTEN......................................................................................................... 9 4.1.
VIPA-toelage in het kader van “Bijzondere uitrusting” ....................................................... 9
STATISTISCHE GEGEVENS ...................................................................................................................... 11 INLEIDING .............................................................................................................................................. 11 1.
ACTIEVE DOSSIERS ............................................................................................................ 12 1.1.
Herkomst van de revalidanten .......................................................................................... 12
1.2.
Stoornis – geslacht – leeftijd ............................................................................................. 13
1.3.
Stoornis – onderwijsniveau – beroepsactiviteit ................................................................ 17
1.4.
Stoornis en comorbiditeit .................................................................................................. 19
1.5.
Aantal dossiers opgevolgd door maatschappelijk werker en psycholoog* ...................... 26
2.
AANMELDINGEN ............................................................................................................... 28 2.1.
Initiatiefnemer tot verwijzing ............................................................................................ 29
2.2.
Geslacht – leeftijd .............................................................................................................. 32
2.3.
Onderwijsniveau/beroepsniveau ...................................................................................... 34
2.4.
Gevolg op aanmelding ....................................................................................................... 36
2.4.1.
In huidig jaar aangemeld en gevolg op aanmelding .................................................. 36
2.4.2.
In vorig jaar aangemeld met gevolg op aanmelding in huidig jaar ........................... 39
2.5.
2.5.1.
Onderzoek in huidig jaar en gevolg op onderzoek .................................................... 42
2.5.2.
Relatie aanmeldingsklacht en stoornis...................................................................... 46
3.
4.
Onderzoek en gevolg ......................................................................................................... 42
WACHTTIJDEN ................................................................................................................... 48 3.1.
Wachttijd tussen aanmelding en onderzoek..................................................................... 49
3.2.
Wachttijd tussen onderzoek en start therapie.................................................................. 52
3.3.
Wachttijd tussen aanmelding en start therapie................................................................ 55 ONTSLAGEN ...................................................................................................................... 58
3
4.1.
Reden stopzetting revalidatie............................................................................................ 59
4.2.
Revalidatieduur bij ontslag ................................................................................................ 62
INHOUDELIJKE WERKING....................................................................................................................... 65 VROEGBEGELEIDING: DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING ................................................................... 65 1.
2.
PROTOCOL VROEGDIAGNOSTIEK ...................................................................................... 65 1.1.
Aanmelding........................................................................................................................ 65
1.2.
Intakegesprek .................................................................................................................... 65
1.3.
Observatie ......................................................................................................................... 65
1.4.
Vragenlijsten...................................................................................................................... 66
1.5.
Onderzoeken ..................................................................................................................... 66 VROEGBEHANDELING ....................................................................................................... 67
Tips voor ontwikkelingsstimulatie bij jonge kleuters .................................................................... 66 PERMANENTE VORMING....................................................................................................................... 78 1.
STUDIEDAGEN ................................................................................................................... 79
2.
WORKSHOPS ..................................................................................................................... 80
3.
SYMPOSIA - CONGRES....................................................................................................... 81
4.
VORMING VOOR ARTSEN WERKZAAM IN DE CAR ............................................................ 81
5.
INTERVISIEWERKGROEPEN ............................................................................................... 82
6.
SUPERVISIEWERKGROEP ICF in de CAR ............................................................................ 83
4
ACTUALIA 1.
PERSONEELSBESTAND De personeelsbezetting omvatte op 31.12.2014 38 medewerkers:
paramedische dienst: 1 1 4 4 1 6 1 1 2
logopediste-diensthoofd logopediste logopedisten logopedisten ergotherapeute ergotherapeuten ergotherapeute kinesitherapeute kinesitherapeuten
voltijds voltijds deeltijds halftijds (waarvan 2 halftijds tijdskrediet eindeloopbaan) voltijds deeltijds halftijds (halftijds tijdskrediet eindeloopbaan) voltijds deeltijds
psychologische dienst: 1 1 4 1 1
psycholoog-directeur voltijds orthopedagoge deeltijds (1/5 tijdskrediet eindeloopbaan) klinisch psychologen deeltijds klinisch psychologe halftijds psychologisch assistente voltijds
sociale dienst: 1 sociaal verpleegkundige deeltijds
medische dienst: 1 pediater 1 kinderpsychiater
deeltijds halftijds
administratieve dienst: 1 bediende 1 bediende
voltijds deeltijds (1/5 tijdskrediet)
onderhoudspersoneel: 1 1 1 1
poetsvrouw poetsvrouw poetsvrouw/chauffeur klusjesman/chauffeur
deeltijds halftijds deeltijds voltijds
Sinds september 2014 nemen 3 deeltijds werkende paramedici (2 logopedisten en 1 ergotherapeute) halftijds tijdskrediet - eindeloopbaan. De vrijgekomen uren werden ingenomen door een logopediste en een ergotherapeute.
5
2.
RIZIV
2.1. Reconversie van de sector Centra voor Ambulante Revalidatie In het werkjaar 2014 is er geen enkele samenkomst geweest van de Akkoordraad gelet op de staatshervorming (zie verder). Zoals ook is vermeld in het vorige jaarverslag zijn enkel de nieuwe bepalingen inzake de doelgroep autisme voor ons centrum van belang. Vanaf 2015 blijft een Centrum voor Ambulante Revalidatie dat eind 2014 een kritische massa heeft bereikt van 1040 forfaits, gerechtigd om diagnostiek en behandeling van deze doelgroep verder te zetten mits een samenwerkingsovereenkomst met een referentiecentrum voor autisme. Vanaf een kritische massa van 2080 forfaits gerealiseerd eind 2014 voor de doelgroep autisme is deze samenwerkingsovereenkomst niet nodig. In tegenstelling tot het vorige werkjaar heeft ons centrum eind 2015 deze grens van 2080 forfaits overschreden zodat onze expertise inzake diagnostiek en behandeling voor personen met autisme wordt erkend en een samenwerkingsovereenkomst met het referentiecentrum autisme niet wordt vereist. In de laatste vergadering van de Akkoordraad in 2013 had de administratie van het RIZIV vooropgesteld zelf een ontwerp van samenwerkingsovereenkomst tussen de CAR en de referentiecentra voor autisme te zullen opmaken. Eind 2014 was er echter nog steeds geen ontwerp van samenwerkingsovereenkomst met de referentiecentra voor autisme. 2.2. Staatshervorming In uitvoering van de zesde staatshervorming werd de bevoegdheid over onze sector overgedragen naar de Vlaamse gemeenschap vanaf 1 juli 2014. Onze sector werd toevertrouwd aan het Agentschap Zorg en Gezondheid, afdeling Gespecialiseerde zorg. Vermits de sector zeer bezorgd is over de gevolgen van de nieuwe maatregelen opgenomen in de conventie onder hoofdstuk III, werd door het Overlegplatform Centra voor Ambulante Revalidatie in juni een rondvraag georganiseerd naar de Vlaamse centra. In deze rondvraag werd de actuele situatie opgevraagd inzake de aanwezigheid van de vereiste medische specialismen in het team voor de verschillende beoogde doelgroepen en inzake de inschatting van het al of niet behalen van de kritische massa voor deze doelgroepen op 31.12.2014. De resultaten van deze rondvraag werden gebundeld in de nota “Revalidatiemogelijkheden bedreigd”. Alle Vlaamse CAR hebben op deze rondvraag geantwoord. De resultaten kunnen als volgt worden samengevat : over heel Vlaanderen zijn er 7063 revalidanten in behandeling in een CAR. vanaf 1 januari 2015 zijn er 850 revalidanten wiens behandeling moet worden afgebouwd (dit is 12% van de totale behandelde populatie of 35% van de revalidanten die gevat zijn in hoofdstuk III). van de 47 Vlaamse CAR zijn er 13 (28%) bedreigd in hun voortbestaan daar zij zich in de toekomst enkel nog zullen kunnen richten naar de doelgroepen die buiten het toepassingsgebied liggen van de voorwaarden van hoofdstuk III, met name mentale handicap, ADHD, complexe ontwikkelingsstoornissen en ernstige gedragsstoornissen.
6
de groep complexe ontwikkelingsstoornissen moet bovendien worden afgebouwd
en mag op 31.12.2015 slechts 30 % bedragen van de totale populatie die in een CAR wordt behandeld. heel wat CAR bereiken slechts nipt de kritische massa. het al of niet voldoen aan de voorwaarde “kritische massa” is vaak afhankelijk van slechts enkele revalidanten. de centra die op vandaag beschikken over voldoende uren geneesheerspecialist kunnen eveneens in de problemen komen wanneer deze arts langdurig ziek wordt of het centrum verlaat. De expertise die in een multidisciplinair team werd opgebouwd wordt niet in rekening gebracht.
De in hoofdstuk III van de conventie opgelegde nieuwe eisen vormen niet alleen een grote bedreiging voor de huidige en toekomstige revalidatiemogelijkheden van heel wat revalidanten, zowel wat betreft de diagnostiek als wat betreft de behandeling, ze zijn tevens een reële bedreiging voor de tewerkstelling in de sector. Gelet op deze precaire situatie en op het feit dat niet is voldaan aan de in de preambule opgesomde noodzakelijke voorwaarden om de reconversie te doen slagen, dringt een opschorting van hoofdstuk III van de revalidatieovereenkomst zich op. Bovendien betekent een opschorting geen enkele meerkost voor de overheid. Deze nota werd in juli overgemaakt aan de bevoegde minister voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. De minister is echter van oordeel dat het debat inzake de nieuwe eisen in de conventie vanaf 2015 verder moet worden gevoerd in de Akkoordraad. Dit lijkt de sector echter niet opportuun gelet op de tot nu toe weinig begripvolle houding van het College van geneesheren-directeurs die de uitvoering van deze nieuwe maatregelen blijven voorop stellen. De sector blijft daarom aandringen bij de bevoegde Vlaamse minister om het hoofdstuk III in de revalidatieovereenkomst op te schorten tot na de transitiefase eind 2017. Dit biedt de mogelijkheid om enerzijds de revalidatiemogelijkheden voor de huidige revalidanten (voorlopig) te vrijwaren en om anderzijds het overleg tussen de CAR en de administratie van het Agentschap Zorg en Gezondheid op te starten waarin een Vlaams toekomstplan voor de sector kan worden uitgewerkt.
3.
VLAAMS AGENTSCHAP VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP
3.1. Resultaten tevredenheidsvragenlijsten 2014 De tevredenheidsvragenlijsten worden bij het einde van elk behandelingsjaar aan de ouders meegegeven. Op die manier hopen we ook tussentijds de samenwerking met de ouders en het kind te kunnen verbeteren mochten er bedenkingen of opmerkingen worden geformuleerd. Globaal genomen geven de antwoorden ons een beeld van de tevredenheid van de ouders. Dit geeft een indicatie van de outcome van onze revalidatie. In de vragenlijst worden verschillende aspecten van de werking bevraagd: de resultaten van de behandelingen, de samenwerking met de school en de andere diensten, het onthaal, de praktische afspraken en organisatie, de relatie met de verschillende teamleden. Aan de ouders wordt gevraagd de uitspraken in de vragenlijst te scoren met volgende waarderingscodes :
7 Score Score Score Score Score Score
1 2 3 4 5 6
helemaal niet akkoord in hoge mate niet akkoord eerder niet akkoord eerder wel akkoord in hoge mate akkoord volledig akkoord.
Totaal zijn in 2014 173 tevredenheidsvragenlijsten aan de ouders doorgegeven. Hiervan zijn er 73 vragenlijsten teruggekeerd of 42,20% wat een goed resultaat is. Hierna komt de tabel met de scores per stelling en de gemiddelde score. De gemiddelde score werd telkens berekend op het aantal antwoorden dat per stelling werd gegeven. 2014 Score 1
Score 2
Score 3
Score 4
Score 5
Score 6
Gemiddelde score
3
2
22
46
5,52
1
3
21
46
5,48
4
24
45
5,56
2
4
19
48
5,55
2
5
23
44
5,55
U ervaarde voldoende respect in de omgang
4
16
53
5,67
Wij gaven u voldoende uitleg bij de onderzoeken
6
21
45
5,46
De werking van het Centrum werd u goed uitgelegd U wist bij wie u terecht kon voor bijkomende informatie of problemen Wij maakten genoeg tijd vrij om in te gaan op uw vragen en problemen Wij gingen snel genoeg in op uw vragen
2
U voelde zich begrepen in uw vragen en problemen
U wist voldoende over de inhoud van de behandeling
1
3
7
24
38
5,30
Wij betrokken u voldoende bij de revalidatie
1
1
4
22
45
5,49
1
1
4
19
48
5,53
4
22
46
5,53
4
7
21
41
5,31
1
5
14
53
5,63
U werd voldoende op de hoogte gehouden van de vorderingen van uw kind U bent tevreden over het resultaat van de behandeling U kreeg voldoende informatie over hoe u zelf de problemen kan aanpakken De relatie met de therapeuten was goed
1
8 De contacten met de medewerkers verliepen vriendelijk Afspraken werden stipt opgevolgd Wij betrokken andere diensten (CLB, school …) voldoende bij de revalidatie De berichtgeving i.v.m. praktische regelingen (vervoer, vakantieregeling, betalingen …) verliep vlot De lokalen, gangen en andere ruimtes voldoen aan uw wensen qua inrichting, comfort, … Het centrum is netjes onderhouden
4
11
58
5,74
3
14
55
5,68
7
19
46
5,49
1
4
19
49
5,59
3
9
22
38
5,18
3
4
25
41
5,42
1 1
1
Ook in 2014 stellen we vast dat de gemiddelde scores zeer hoog liggen en kunnen we besluiten dat de ouders de verschillende aspecten van onze werking positief waarderen. Dit is een stimulans voor het hele team om op dezelfde manier verder te werken en steeds aandacht te blijven schenken aan zowel de inhoudelijke als relationele aspecten in de werking. De teruggekomen vragenlijsten worden eerst in het coördinatieteam besproken en daarna aan de behandelende therapeuten en de artsen doorgegeven zodat ook zij op de hoogte worden gebracht van de feedback van de ouders op onze werking. Wanneer op een item een score gegeven wordt lager dan 4, of wanneer ouders bijkomende opmerkingen noteren, wordt dit door één van de teamleden met de ouders besproken en wordt in het coördinatieteam of eventueel met het voltallige team onderzocht of één of ander in de (samen)werking moet worden aangepast. 3.2. Kwaliteitsplanning 2014 evaluatie Het biopsychosociaal model als synthese van de medische en sociale visie op gezondheid wordt meer en meer wetenschappelijk ondersteund en biedt een houvast in het kader van diagnostiek en hulpverlening en evidence based werken. De ICF is een vertaling van de in 2001 gelanceerde International Classification of Functioning, Disability and Health van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het is derhalve van belang dat het revalidatieteam wordt opgeleid in dit gemeenschappelijk denkkader en het taalgebruik dat ermee gepaard gaat. Gelet op het feit dat deze implementatie niet evident is werd ook in 2014 de implementatie van dit denkkader als kwaliteitsplanning weerhouden. Doorheen het jaar 2014 werd op regelmatige tijdstippen stilgestaan bij de verdere implementatie van het ICF-model in de werking van het CAR. Dit gebeurde zowel in de disciplinevergaderingen als in de personeelsvergadering. Tevens hebben de 2 ICF-coördinatoren regelmatig onderling de implementatie besproken. Hierin kwam zowel de inhoudelijke dimensie als de relationele dimensie aan bod gelet op de kritische houding bij sommige personeelsleden ten opzichte van dit denkkader. Ook de meer uitgebreide interne werkgroep kwam samen om de implementatie in de verschillende disciplines te bespreken.
9 Daarnaast werd in november een werkbezoek gebracht aan het CAR Het Veer in Sint-Niklaas teneinde de concrete implementatie in dit CAR te leren kennen en van gedachten te wisselen over het denkkader en de toepassing ervan. 3.3. Kwaliteitsplanning 2015 Op basis van deze ervaringen werd beslist om ook in 2015 de implementatie van dit denkkader aan te houden als kwaliteitsplanning met volgende concrete doelstellingen:
het team stimuleren om open te staan voor verandering en om los te komen van de idee dat we reeds lang werken volgens ICF;
inzien dat we als team nog meer hulpvraag gestuurd kunnen werken; het team stimuleren om meer intradisciplinair te werken : één kind, één plan,
4.
één ICF-taal; andere invulling geven aan het intaketeam; het aanvangsbilan opstellen op basis van het ICF-model en dit vanaf januari zo toepassen; bestaande weerstand tegen het ICF-model ombuigen in een positieve benadering gepaard met vertrouwen in verandering; hiertoe de interne werkgroep stilaan uitbreiden zodat meer personeelsleden effectief dit denkkader toepassen; verdere bewustmaking van de teamleden stimuleren op formele en informele momenten; humor als kapstok voor kennisoverdracht en bewustwording; het bio-psycho-sociaal model en ICF worden verder besproken in de verschillende overlegmomenten zoals de personeelsvergadering, de disciplinevergaderingen en de coördinatievergaderingen; bespreking in de verschillende disciplines in verband met het aanpassen van het geïntegreerd multidisciplinair verslag; verdere opvolging van de implementatie door de twee personeelsleden die de opleiding hebben gevolgd.
TOELAGEN EN GIFTEN
4.1. VIPA-toelage in het kader van “Bijzondere uitrusting” Eind 2013 heeft ons centrum twee projecten ingediend bij het VIPA om in het kader van de “Bijzondere uitrusting” een toelage te kunnen ontvangen teneinde de nog aanwezige verouderde computers te kunnen vervangen door hedendaagse toestellen en om een draadloos netwerk te kunnen installeren in functie van therapeutische toepassingen. Het ging om een project “ Actualisering van het therapeutisch computerpark” en een project “ Actualisering computernetwerksysteem”. Begin 2014 werd door VIPA echter meegedeeld dat er geen budget meer vrij was om te kunnen tegemoet komen aan de verschillende ingediende projecten uit de sector, in casu onze twee projecten. Midden 2014 zijn via eigen middelen noodgedwongen de verouderde XP-computers vervangen vermits de support voor deze software zou verdwijnen.
10 In tegenstelling tot de eerdere berichten kregen wij dan toch eind december 2014 de subsidiebelofte en de subsidiebeslissing voor beide ingediende dossiers en kregen we de toelating om de aanbestedingsprocedure te starten. Deze procedure wordt begin 2015 verder gezet zodat in 2014 nog niet kon worden overgegaan tot de aankopen van de aangevraagde apparatuur.
11
STATISTISCHE GEGEVENS INLEIDING De registratie van de revalidanten volgens stoornis gebeurt sinds 2007 volgens het classificatiesysteem van de ICD-10. De Centra voor Ambulante Revalidatie (CAR) behandelen voornamelijk revalidanten met psychische stoornissen en gedragsstoornissen. Gezien de complexiteit van de problematieken die in ons centrum behandeld worden, worden naast de indexstoornis één of meerdere comorbide stoornissen geregistreerd. Deze worden in afzonderlijke tabellen (tabel 1.4. en 1.4.1) vermeld. Naast de stoornissen kunnen ook aanverwante aandoeningen geregistreerd worden. Dit zijn aandoeningen die vaak in verband gebracht worden met psychische stoornissen en gedragsstoornissen. De tabellen bevatten zoals vorige jaren gegevens betreffende:
het actieve revalidantenbestand op 31/12/2014 aanmeldingen wachttijden ontslagen in 2014
De grafieken geven de evoluties weer van de laatste 5 jaar.
12
1.
ACTIEVE DOSSIERS De actieve dossiers omvatten alle revalidanten die op 31/12/2014 in behandeling waren.
1.1. Herkomst van de revalidanten WOONPLAATS in dezelfde fusiegemeente van het centrum in kerngemeente In andere deelgemeente van de fusie in dezelfde provincie: in aangrenzende gemeente van de fusie in niet aangrenzende gemeente van de fusie in andere provincie in buitenland TOTAAL 97,8 % woont in de fusiegemeente Gent.
AANTAL
%
106 73
57,92 39,89
1 3 0 0 183
0,55 1,64 0,0 0,0 100,0
13 1.2. Stoornis – geslacht – leeftijd
14 Aantal – Stoornis Op 31/12/14 waren 183 kinderen in behandeling. 220 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0
Aantallen
ACTIEVE REVALIDANTEN
2010 2011 2012 2013 2014
Tabel 1.2. toont ons het volgende: 182 revalidanten (99,5%) hebben een psychische stoornis of een dragsstoornis (F-codes).
ge-
We zien stoornissen in de volgende categorieën: ▫
Neurotische, stress-gebonden en somatoforme stoornissen - F432: Aanpassingsstoornissen (aantal=1)
▫
Zwakzinnigheid (aantal 37): -
▫
Stoornissen in de psychische ontwikkeling (aantal 72): -
▫
F70: lichte zwakzinnigheid (debiliteit) (aantal=35) F71: matige zwakzinnigheid (imbeciliteit) (aantal=2)
F80: specifieke ontwikkelingsstoornissen van spraak of taal (F801, F802) (aantal=16) F81: specifieke ontwikkelingsstoornissen van schoolvaardigheden (F810, F811, F812, F813) (aantal = 13) F82: specifieke ontwikkelingsstoornis van motorische functies (aantal=17) F84: autismespectrumstoornissen* (F840, F841) (aantal=26)
Gedrags- en emotionele stoornissen (aantal 72): *
F90: hyperkinetische stoornissen (F900, F901) (aantal=62) F91: gedragsstoornissen (F910, F913) (aantal=2) F92: gemengde stoornissen van gedrag en emoties (F929) (aantal=1) F93: emotionele stoornissen met begin op kinderleeftijd (F932) (aantal=1) F94: sociale functiestoornissen met specifiek begin op kinderleeftijd en in adolescentie (F940, F941) (aantal=2) F98: andere gedragsstoornissen en emotionele stoornissen die doorgaans beginnen op kinderleeftijd en in adolescentie (F985, F988) (aantal=4) ICD-10 spreekt van ‘pervasieve ontwikkelingsstoornissen’ maar wij gebruiken de meer courant gebruikte terminologie nl. ‘autismespectrumstoornissen’.
15 1 revalidant heeft een congenitaal gestoord ontwikkelingssyndroom vnl. gepaard gaand met kleine gestalte (Q871) Voor een volledige lijst van voorkomende ICD-10 stoornissen in 2014 verwijzen we naar bijlage 1, blz. 64. Meer gedetailleerd geeft dit naar frequentie van voorkomen het volgende: percenten
INDEXSTOORNIS ICD-10
100 90 80
2010
70
2011
60
2012
50
2013
40
2014
30 20 10 0
▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫
Hyperkinetische stoornissen (F900, F901): Lichte zwakzinnigheid (F70): Autismespectrumstoornissen (F840, F841): Ontwikkelingsstoornis van motorische functies (F82): Ontwikkelingsstoornissen van spraak of taal (F801, F802): Ontwikkelingsstoornissen van schoolse vaardigheden (F810, F811, F812, F813): Gedrags- en emotionele stoornissen (F910, F913, F929, F932, F940, F941, F985, F988): Matige zwakzinnigheid (F71): Aanpassingsstoornis (F432) Congenitaal gestoord ontwikkelingssyndroom (Q871):
33,88 % 19,13 % 14,21 % 9,29 % 8,74 % 7,10 % 5,46 1,09 0,55 0,55
% % % %
We zien vnl. een lichte stijging van 4,4 % in de groep hyperkinetische stoornissen en een daling in de groep taalstoornissen met 3,5 %. Geslacht 70,5 % van de revalidanten is van het mannelijk geslacht.
Percentage mannelijke revalidanten bij volgende stoornissen: ▫ Autismespectrumstoornissen (F840 + F841): ▫ Lichte zwakzinnigheid ▫ Hyperkinetische stoornissen:
88,5 % 80,0 % 72,6 %
16 Registratie bij het Vlaams Agentschap voor personen met een handicap Geen enkele revalidant is geregistreerd bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Leeftijd
LEEFTIJD
percenten
100
80
2010 2011 2012 2013 2014
60 40 20 0 0 - 3 jaar
0 - 3 jarigen maken 4 - 6 jarigen 7 - 9 jarigen 10 – 12 jarigen 13 – 18 jarigen
4 - 6 jaar
7 - 9 jaar
10 - 12 jaar
13 - 18 jaar
2,19 % uit van het totale revalidantenbestand 26,77 % 50,82 % 18,03 % 2,19 %
Bij de 0 – 3 jarigen waren 2 kinderen op 31/12/14 respectievelijk 2 jaar 9 maand en 2 jaar 11 maand. De 2 andere kinderen waren ruim 3 jaar. Deze 4 jonge kinderen zijn mentaal beperkt en hebben nood aan ontwikkelingsgerichte therapie. Naast de individuele therapie maken ze deel uit van het ontwikkelingsgroepje. In de categorie 13-18 jarigen zijn de revalidanten eind december 13 en 14 jaar oud. De 4 revalidanten volgen reeds meerdere jaren revalidatie; 2 van 4 revalidanten werden heraangemeld.
17 1.3. Stoornis – onderwijsniveau – beroepsactiviteit
18 Onderwijsniveau
percenten 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
ONDERWIJS
2010 2011 2012 2013 2014
Alle revalidanten, behalve één, zijn schoolgaand. 81,3 % van de schoolgaande revalidanten volgt gewoon onderwijs (78,2 % in 2013) waarvan: ▫ 28,4 % kleuteronderwijs 27,1 % in 2013 ▫ 69,6 % lager onderwijs 70,7 % ▫ 2,0 secundair onderwijs 2,2 % 18,7 % volgt buitengewoon lager onderwijs (21,8 % in 2013). 13 revalidanten (8,8 % van het totaal aantal kinderen uit het gewoon onderwijs) kregen in 2014 GON-begeleiding.
19 1.4. Stoornis en comorbiditeit
20
21
22
23
24
25 Stoornis en comorbiditeit Tabel 1.4. geeft een gedetailleerd beeld van de comorbide stoornissen. Tabel 1.4.1 geeft ons een overzicht van de indexstoornis en het aantal comorbide stoornissen. 147 revalidanten (80,3 % van het revalidantenbestand) hebben naast de indexstoornis één of meer comorbide stoornissen. Comorbide stoornissen komen voor bij alle indexstoornissen:
STOORNIS EN COMORBIDITEIT 100,0 80,0 60,0 40,0 20,0 0,0
2010 2011 2012 2013 2014
Rekening houdend met de indexstoornis en de comorbide stoornis toont tabel 1.4. ons, na analyse van de comorbide stoornissen, het volgende: 135 revalidanten (73,8 %) hebben een autismespectrumstoornis en/of een gedrags- en/of emotionele stoornis (waaronder hyperkinetische stoornis). Deze stoornissen komen voor hetzij als indexstoornis (72 gedrags- en of emotionele stoornissen + 26 autismespectrumstoornissen) hetzij als comorbide stoornis (37 in totaal). Naast de comorbide stoornissen worden ook andere, geassocieerde aandoeningen uit de ICD-10 geregistreerd die vaak in verband gebracht worden met psychische stoornissen en gedragsstoornissen. De meest voorkomende aandoeningen vallen onder ‘factoren die de gezondheidstoestand beïnvloeden en contacten met gezondheidszorg’ (Z-code). Deze zijn niet opgenomen in de tabel. Vermelden we voornamelijk het voorkomen van: ▫ inadequaat ouderlijk toezicht en leiding ▫ veranderd patroon van gezinsverhoudingen in kindertijd
26 1.5. Aantal dossiers opgevolgd door maatschappelijk werker en psycholoog*
27 Aantal dossiers opgevolgd door maatschappelijk werker* en psycholoog** De tabel geeft de interventies in 2014 weer (intakefase en behandelingsfase) van de in behandeling zijnde revalidanten op 31/12/2014. Met interventies worden de interventies ten aanzien van de revalidant of de ouder bedoeld. De tabel toont ons dat zowel de psychologische dienst als de sociaal verpleegkundige tussenkomen in de intakefase. Naast de sociaal verpleegkundige zijn eveneens een paar leden van de psychologische dienst verantwoordelijk voor de intakefase van een aantal revalidanten. Tevens is er steeds iemand van de psychologische dienst aanwezig bij het intaketeam. Noot: van heel wat revalidanten, actief op 31/12/14 is de intakeprocedure gebeurd in een vorig jaar. Tijdens de behandelingsfase zijn er voor vrijwel alle revalidanten interventies geweest door de psychologische dienst. Bij revalidanten die pas later op het jaar in behandeling werden genomen is het mogelijk dat er nog geen interventie gebeurd is. De sociaal verpleegkundige komt minder tussen in de behandelingsfase.
*
de functie van maatschappelijk werker wordt in ons centrum ingevuld door een sociaal verpleegkundige.
**
De psycholoog omvat de psychologische dienst bestaande uit 5 psychologen, één orthopedagoge en één psychologisch assistente.
28
2.
AANMELDINGEN Van de aangemelde personen in 2014 wordt in drie tabellen informatie gegeven omtrent: de aanmeldingsklacht en de initiatiefnemer tot verwijzing* geslacht en leeftijd onderwijsniveau/beroepsactiviteit De volgende twee tabellen behandelen het gevolg op de aanmelding in 2014 van aangemelde personen in 2014 en in vorige jaren. De laatste twee tabellen behandelen het aantal onderzochte revalidanten in 2014 (aangemeld in huidig jaar en vorige jaren) en het gevolg op het onderzoek, alsook de relatie tussen de geformuleerde klacht bij aanmelding en de gediagnosticeerde (index)stoornis na onderzoek.
* De persoon die aanmeldt is meestal de ouder (wat door ons gevraagd wordt), terwijl de initiatiefneming tot verwijzing meestal door ‘anderen’ gebeurt (cfr. tabel 2.1.).
29 2.1.
Initiatiefnemer tot verwijzing
30 Aantal aanmeldingen In 2014 werden 163 personen aangemeld (180 aanmeldingen in 2013).
AANMELDINGEN
Aantallen 260 240 220 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0
2010 2011 2012 2013 2014
Het aantal aanmeldingen daalde in 2014 met 9,5 % t.o.v. 2013. Aanmeldingsklacht
AANMELDINGSKLACHT
Percenten 100,00 80,00
2010 2011 2012 2013 2014
60,00 40,00 20,00 0,00 B1
B10
B11
B13
B14
B15
B2
B4
B5
B6
B9
P3
De meest voorkomende klachten zijn vet gedrukt
B1 B10 B11 B13 B14 B15 B2 B4 B5 B6 B9 P3
ontwikkelingsretardatie (25,2 %) hyperkinetische problemen aandachts- en concentratieproblemen (21,5 %) schrijfmotorische problemen motorische en/of coördinatieproblemen (9,2 %) andere (angststoornis) (vermoeden) mentale handicap gedragsproblemen (vermoeden) autismespectrumstoornis (23,3 %) taal/spraakproblemen leerproblemen stemmingsstoornissen
Het aantal kinderen met aanmeldingsklacht taal- (B6) en leerproblemen (B9) daalt nog steeds. Deze kinderen worden na onderzoek meestal ingeschreven in de groep ‘complexe ontwikkelingsstoornissen’ - de doelgroep waarvan het percentage revalidanten moet verminderen in opdracht van het RIZIV tot maximum 30 % van het totale revalidantenbestand. Aanmeldingsklacht ‘autisme’ steeg in 2014 met 5,5 %.
31
Verwijzende instanties percenten 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Onderwijs (CLB en/of school)
VERWIJZENDE INSTANTIES
Andere
Eigen initiatief
Artsen
2010 2011 2012 2013 2014
83,4 % van het aantal aanmeldingen werd door onderwijs verwezen. Het betreft voornamelijk verwijzing van kinderen met ontwikkelingsachterstanden, aandachten concentratieproblemen en autismespectrumstoornissen. Aanmelding van kinderen met leerproblemen maakt nog slechts 7,4% uit van het totaal aanmeldingen door onderwijs. 9,2 % werd verwezen door andere diensten, instanties. 4,9 % nam op eigen initiatief contact met ons op. 2,5 % werd verwezen door een arts.
32 2.2. Geslacht – leeftijd
33 Geslacht 66,3 % van het totaal aantal aanmeldingen is van het mannelijk geslacht: Aanmeldingsklacht autisme: 71,1 % Aanmeldingsklacht aandacht- en concentratieproblemen: 68,6 % Leeftijd percenten 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
0- 3 jaar
LEEFTIJD BIJ AANMELDING
2010 2011 2012 2013 2014 4 - 6 jaar
7 - 9 jaar
10 - 12 jaar
13 - 18 jaar
De groep 4 – 6 jarigen blijft de grootste groep met 50,9 % (48,9 % in 2013). Ontwikkelingsretardatie is de meest geformuleerde klacht (36,2 %), gevolgd door (vermoeden) autisme (22,9 %) en aandacht- en concentratieproblemen (18,1 %). In tweede instantie worden kinderen aangemeld in de leeftijdscategorie 7 – 9 jaar (31,9 %). De meest geformuleerde klacht is aandacht- en concentratieproblemen (34,6 %), gevolgd door (vermoeden) autisme (21,2 %). 10 – 12 jarigen maken 9,2 % uit van het totaal aantal aanmeldingen.
In de leeftijdsgroep 0 – 3 jaar (8 % van het totaal aantal aanmeldingen) is het jongst aangemelde kind 2 jaar 9 maanden. De klachten zijn ontwikkelingsretardatie (76,9 %) en (vermoeden) autisme (23,1 %).
34 2.3. Onderwijsniveau/beroepsniveau
35 Onderwijsniveau/beroepsactiviteit
percenten
ONDERWIJSNIVEAU AANMELDINGEN
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
2010 2011 2012 2013 2014
92 % van alle aangemelde personen volgt gewoon onderwijs waarvan: 52,7 % kleuteronderwijs 47,3 % lager onderwijs (1 kind krijgt GON-begeleiding) 6,8 % volgt buitengewoon onderwijs (13,3% in 2013). 1,2 % (2 kinderen) is nog niet schoolgaand.
36 2.4. Gevolg op aanmelding 2.4.1. In huidig jaar aangemeld en gevolg op aanmelding
37 In huidig jaar aangemeld met gevolg op aanmelding
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
percenten
GEVOLG OP AANMELDINGEN - in huidig jaar aangemeld
2010 2011 2012 2013 2014 geen onderzoek
onderzoek in huidig jaar
wachtlijst voor onderzoek
Geen onderzoek: 35 van de 163 in het huidig jaar aangemelde personen (21,5 %) werden niet onderzocht in 2014 (10,5 % in 2013). De redenen hiervoor zijn: ▫
Afgehaakt voor onderzoek 27 personen werden niet in onderzoek genomen; 11 personen werden verwezen: Te lange wachttijd
Behoort niet tot de doelgroep
Omwille van eigen selectiecriteria
10 Verwezen naar Ander CAR*
10 2 Verwezen naar Verwezen naar Zelfst. therapeut Ander CAR* BO* 4 5 2 * CAR = Centrum voor Ambulante Revalidatie * BO = Buitengewoon Onderwijs
Afgehaakt/ Reden onbekend 4 Verwezen naar
Geen indicatie voor multidisciplinaire revalidatie 1 Verwezen naar
0
0
Bij 13 van de 27 personen besliste het team om niet te onderzoeken (behoort niet tot onze doelgroep, omwille van eigen selectiecriteria en geen indicatie). Het betreft hier vaak de kinderen waarbij er vermoeden doelgroep ‘complexe ontwikkelingsstoornissen’ is en/of kinderen die verwezen worden naar een ander CAR/instantie. 10 personen haakten af omwille van de lange wachttijd. 4 personen haakten af om onbekende reden. ▫
Afgehaakt tijdens onderzoek 1 persoon haakte af tijdens onderzoek.
▫
Therapie gestart Van 7 aangemelde personen werd de therapie in 2014 opgestart zonder onderzoek in ons centrum. Het betreft 3 heraanmeldingen en 4 kinderen die reeds therapie volgden in een ander centrum voor ambulante revalidatie.
38 Onderzoek in huidig jaar 84 personen (51,5 %) werden in 2014 onderzocht of waren nog in onderzoek op 31/12/14. Het gevolg op onderzoek wordt besproken in tabel 2.5.1.. Wachtlijst voor onderzoek Op 31/12/2014 stonden 44 personen (27 %) op de wachtlijst voor onderzoek (31,7 % in 2013). 1 kind is nog niet schoolgaand, 14 kinderen volgen kleuteronderwijs, 28 kinderen volgen lager onderwijs, 1 kind volgt buitengewoon lager onderwijs.
39 2.4.2.
In vorig jaar aangemeld met gevolg op aanmelding in huidig jaar
40 In vorig jaar aangemeld met gevolg op aanmelding in huidig jaar Aangezien aangemelde personen vaak op de wachtlijst voor onderzoek staan, moeten ook een aantal aanmeldingen van vorig jaar mee opgenomen worden in een tabel om een volledig beeld te krijgen van wat in 2014 met de aanmeldingen gebeurd is. De tabel toont ons dat er van 71 aangemelde personen in 2013, een gevolg op de aanmelding is geweest in 2014. percenten
GEVOLG OP AANMELDING - in vorig jaar aangemeld
100 80 60
2010 2011
40
2012
20
2013 2014
0 geen onderzoek
onderzoek in huidig jaar
wachtlijst voor onderzoek
Geen onderzoek: 44 van de 71 in vorig jaar aangemelde personen (62 %) werden niet onderzocht in 2014. Het aantal niet onderzochte personen is merkelijk groter dan in 2013. Dit komt mede doordat 19 personen in therapie werden genomen zonder onderzoek in 2014. Deze kinderen werden echter wel onderzocht in 2013 (zie verder bij ‘therapie gestart’). De redenen hiervoor zijn: ▫
Afgehaakt voor onderzoek 19 personen werden niet in onderzoek genomen; 2 personen werden verwezen. Te lange wachttijd Afgehaakt/Reden onbekend 9 9 Verwezen naar Verwezen naar BO* ander CAR* 2 * BO = Buitengewoon Onderwijs * CAR = Centrum voor Ambulante Revalidatie
▫
Behoort niet tot de doelgroep 1 Verwezen naar
Afgehaakt tijdens onderzoek 1 kind haakte af tijdens het onderzoek omwille van praktische redenen.
41 ▫
Therapie gestart Van 24 personen aangemeld in 2013 werd de therapie in 2014 opgestart zonder onderzoek in 2014 : 5 personen werden niet onderzocht. Het betreft 4 heraanmeldingen en één revalidant die reeds therapie volgden in een ander centrum voor ambulante revalidatie. 19 personen werden in 2013 onderzocht.
Onderzoek in huidig jaar 26 personen (36,6 %) werden in 2014 onderzocht of waren nog in onderzoek op 31/12/14. Het gevolg op onderzoek wordt in tabel 2.5.1. besproken. Wachtlijst Het betreft 1 kind, aangemeld in augustus 2013, dat onderzocht is in een ander CAR en in Impuls in de realiteit op wachtlijst voor therapie staat. De redenen van de lange wachttijd is familiaal.
42 2.5. Onderzoek en gevolg 2.5.1. Onderzoek in huidig jaar en gevolg op onderzoek
43
percenten 100,00
ONDERZOEK IN HUIDIG JAAR EN GEVOLG OP ONDERZOEK
80,00 60,00 40,00 20,00 0,00 Onderzocht, geen voorstel therapie
Onderzocht, voorstel therapie
In onderzoek op 31/12
123 personen werden in 2014 onderzocht (144 in 2013): - 84 onderzoeken van personen aangemeld in 2014 (tabel 2.4.1.) - 26 personen aangemeld in vorig jaar (tabel 2.4.2.) - 11 personen waarbij de onderzoeksfase startte in 2013 en eindigde in 2014 2 personen haakten af tijdens de onderzoeksfase Van 64 personen (52 %) werd na onderzoek een voorstel tot multidisciplinaire revalidatie geformuleerd. ▫ 71,9 % (79,5 % in 2013) werd in therapie genomen in de loop van 2014. ▫ 28,1 % (20,5 % in 2013) stond op 31/12/14 nog op de wachtlijst voor therapie. Het betreft 14 lagere schoolkinderen en 4 kleuters. Onderzocht en geen voorstel tot multidisciplinaire revalidatie Deze kolom telt 43 personen (35 %). ▫ Bij 41 personen werd na onderzoek geen voorstel tot multidisciplinaire revalidatie geformuleerd. ▫ 2 personen haakten af tijdens de onderzoeksprocedure (zie tabel 2.5.1. bis). De redenen waarom geen revalidatie voorgesteld wordt worden vermeld in tabel 2.5.1 bis 16 (13 %) personen waren in onderzoek op 31/12/2014.
44 2.5.1.bis Onderzoek in huidig jaar – geen voorstel tot multidisciplinaire revalidatie
45
percenten
ONDERZOEK - GEEN VOORSTEL TOT MULTI DISCIPLINAIRE REVALIDATIE
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
2010 2011 2012 2013 2014
Deze tabel is een detail van de kolom onderzocht + geen voorstel revalidatie uit tabel 2.5.1. en geeft de redenen weer waarom geen revalidatie werd voorgesteld. Tabel 2.5.1.bis telt 41 personen die na onderzoek geen voorstel kregen voor multidisciplinaire revalidatie terwijl tabel 2.5.1. 43 personen telt. Het verschil betreft 2 kinderen die afhaakten tijdens onderzoek en in deze tabel (2.5.1.bis) niet meegeteld worden omdat er geen voorstel geformuleerd is. Bij 73 % (30 personen) is er na onderzoek geen indicatie voor multidisciplinaire revalidatie. 26 personen werden verwezen, waarvan 12 naar een zelfstandige therapeut. De overige 4 personen werden verwezen naar buitengewoon onderwijs en andere instanties/diensten. Eén persoon werd niet in revalidatie genomen omwille van eigen selectiecriteria. Deze persoon werd verwezen naar buitengewoon onderwijs. 8 personen (19,5 %) gingen niet in op het advies. Indicatie voor een ander CAR of een andere hulpverleningdienst: De 2 personen werden verwezen naar buitengewoon onderwijs.
46 2.5.2. Relatie aanmeldingsklacht en stoornis
47 Relatie aanmeldingsklacht en stoornis Van de onderzochte personen in 2014 wordt in deze tabel de relatie aangetoond tussen de klacht bij aanmelding en de diagnose (indexstoornis) na onderzoek (voor ICD10-codes : zie bijlage, blz. 64). Vermelden we vooral dat: 17 van de 32 kinderen met aanmeldingsklacht “aandacht en concentratieproblemen” na onderzoek gediagnosticeerd werden als kinderen met een hyperkinetische stoornis (53,1 %); 12 van de 23 kinderen met aanmeldingsklacht “ontwikkelingsretardatie” gediagnosticeerd werden als kinderen met een licht of matig mentale handicap (52,2 %). 11 van de 23 kinderen met aanmeldingsklacht “pervasieve ontwikkelingsstoornis (of autismespectrumstoornis) gediagnosticeerd werden als kinderen met een autismespectrumstoornis (47,8 %).
48
3.
WACHTTIJDEN De wachttijden zijn berekend op de cliënten die onderzocht zijn in 2014, of waarbij de revalidatie opgestart werd in de loop van 2014 en de onderzoeken voordien gebeurden. Het betreft dus ook aanmeldingen van het vorig jaar. Noot: de tabellen waarbij de cliënten geregistreerd zijn volgens leeftijd betreft de leeftijd bij datum aanmelding!
49 3.1. Wachttijd tussen aanmelding en onderzoek
50
51 Wachttijd tussen aanmelding en onderzoek
percenten 60
WACHTTIJD TUSSEN AANMELDING & ONDERZOEK
50 40
2010 2011 2012 2013 2014
30 20 10 0 < 2 maand
2 - 4 maand
4 - 6 maand
6 - 9 maand
9 - 12 maand
> 12 maand
Ruim de helft (50,9 %) van de 112 onderzochte personen in 2014*) werd binnen de 2 maanden onderzocht (37,7 % in 2013). 25 % (28 personen) werd binnen de 4 maanden onderzocht (79,2 % in 2014). Eén persoon stond meer dan één jaar op de wachtlijst op 31/12/14. Het intakegesprek (eerste bilan) moest verscheidene keren herpland worden omwille van het niet opdagen van de ouders. Kleuters kunnen relatief snel onderzocht worden omdat er een groter verloop is dan bij lagere schoolkinderen. Kinderen uit het buitengewoon onderwijs die aangemeld worden begin september kunnen vrijwel onmiddellijk onderzocht worden. Aanmeldingen in de loop van of op het einde van het schooljaar komen meestal terecht op de wachtlijst voor onderzoek. Indien er nog plaats is voor therapie worden ook zij onmiddellijk onderzocht. Bij lagere schoolkinderen en leerlingen uit het secundair onderwijs is de wachttijd tussen aanmelding en onderzoek meestal groter.
Noot: * Deze tabel toont aan dat 112 personen gestart zijn met onderzoek in 2014 terwijl we in de tabellen 2.4.1. + 2.4.2. (kolom onderzoek in huidig jaar) zien dat respectievelijk 84 + 26 = 110 personen startten met onderzoek in 2014. Het verschil betreft 2 personen waarbij de onderzoeken werden opgestart maar de ouders afhaakten tijdens de onderzoeksfase.
52 3.2. Wachttijd tussen onderzoek en start therapie
53
54
Wachttijd tussen onderzoek en start therapie
80
percenten
WACHTTIJD TUSSEN ONDERZOEK & THERAPIE
70 60 2010 2011 2012 2013 2014
50 40 30 20 10 0
< 2 maand
2 - 4 maand 4 - 6 maand 6 - 9 maand 9 - 12 maand > 12 maand
38,5 % (25 van de 65 personen) startte binnen de 2 maanden na onderzoek met therapie. 40 % (26 personen) staat tussen 2 en 6 maanden op de wachtlijst therapie. 7 kinderen stonden op 31/12/14 meer dan 1 jaar op de wachtlijst. Noot: 5 van de 7 revalidanten werden heraangemeld en in therapie genomen zonder onderzoek. Hierdoor is de wachttijd tussen onderzoek (datum onderzoek van de eerste aanmelding) en therapie (datum eerste therapie na heraanmelding) groot. De voornaamste redenen voor lange(re) wachttijden zijn:
Kinderen met diagnose complexe ontwikkelingsstoornissen blijven soms langere
tijd op de wachtlijst staan omwille van het maximum percentage dat in therapie mag genomen worden; een volzet uurrooster; praktische en organisatorische redenen: o.a. de vraag naar vervoer van de ouders, onvoldoende combinatiemogelijkheden binnen het uurrooster (therapiefrequentie, aantal betrokken disciplines, zelfde therapeuten).
55 3.3. Wachttijd tussen aanmelding en start therapie
56
57 Wachttijd tussen aanmelding en start therapie percenten 40
WACHTTIJD TUSSEN AANMELDING & THERAPIE
30 2010 2011 2012 2013 2014
20 10 0 < 2 maand
2 - 4 maand
4 - 6 maand
6 - 9 maand
9 - 12 maand
> 12 maand
Bij 9 van de 71 personen bedraagt de wachttijd, tussen het moment dat het kind aangemeld wordt en de start van de behandeling, minder dan 2 maanden. Het betreft: 2 kinderen uit het buitengewoon onderwijs die vrijwel onmiddellijk onderzocht en vervolgens in therapie genomen konden worden; 7 aanmeldingen die zonder onderzoek vrij snel in therapie konden genomen worden: het betreft 4 heraanmeldingen; 2 aanmeldingen die reeds therapie volgden in een ander centrum voor ambulante revalidatie en één kind dat onderzocht werd in een andere dienst. Bij de overige 62 personen bedraagt de wachttijd: tussen 2 en 6 maanden (22) tussen 6 en 12 maanden (33) meer dan 1 jaar (7)
58
4.
ONTSLAGEN De volgende twee tabellen behandelen de ontslagen revalidanten in 2014. Het betreft revalidanten die na onderzoek in behandeling werden genomen. De tabellen geven informatie omtrent de reden van stopzetting en de revalidatieduur.
59 4.1. Reden stopzetting revalidatie
60 Aantal stopzetting revalidatie
STOPZETTINGEN
Aantallen 100 80 60
2010 2011 2012 2013 2014
40 20 0
Bij 67 revalidanten werd het revalidatieprogramma in de loop van 2014 stopgezet. Reden stopzetting revalidatie
REDEN STOP
percenten 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
2010 2011 2012 2013 2014
doelstellingen bereikt
op initiatief patiënt op initiatief centrum stop tgv regelgeving
onderbreking
Bij 35,8 % (24 revalidanten) van het totaal aantal ontslagen waren de doelstellingen bereikt bij ontslag. Ontslag omwille van doelstellingen bereikt betekent niet noodzakelijk dat de problematiek of stoornis niet meer aanwezig is, maar dat de therapie inhoudelijk is afgewerkt in het kader van de ‘multidisciplinaire hulpverlening in onze setting’. 9 revalidanten werden verwezen naar GON-begeleiding, Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGGZ) en zelfstandige therapeut. In 2014 daalde het aantal stopzettingen op initiatief van de revalidant naar 13,4 % (28,4 % in 2013). De redenen zijn de volgende: Gaat naar andere voorziening/hulp-verlening
Inhoudelijke reden (motivatie, probleembewustzijn)
Praktische reden (vervoer, uurregeling)
2 Verwezen naar *BO ander *CAR
2 Verwezen naar GON-begeleiding
5 Verwezen naar zelfst. therapeut ander *CAR GON-begeleiding 3
2 1 * BO = Buitengewoon Onderwijs * CAR = Centrum voor Ambulante Revalidatie
61 Het aantal stopzettingen op initiatief van het centrum steeg daarentegen naar 40,3 % (25,4 % in 2013). De redenen zijn de volgende: Inhoudelijke redenen
Onvoldoende motivatie
23 Verwezen naar BO* Andere* 17 1 * BO = Buitengewoon Onderwijs * Andere = MFC (Multifunctioneel Centrum)
4 Verwezen naar BO* 1
Bij 10,5 % diende de revalidatie stopgezet te worden omwille van de regelgeving. De 7 revalidanten voldeden niet meer aan de vereiste multidisciplinariteit en werden allen verwezen.
62 4.2. Revalidatieduur bij ontslag
63 Revalidatieduur bij ontslag
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
REVALIDATIEDUUR
percenten
2010 2011 2012 2013 2014
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
2 - 3 jaar
3 - 4 jaar
> 4 jaar
De grafiek toont een duidelijke stijging van de revalidatieduur in 2014: 50,8 % (34 revalidanten) volgde tussen 0 en 3 jaar revalidatie (80,6 % in 2013) waarvan: 11,8 % (4 revalidanten) tussen 0 en 1 jaar revalidatie volgde. De redenen voor deze korte revalidatieduur zijn: Initiatief revalidant 2 ▫ Gaat naar andere voorziening ▫ Praktische reden Verwezen 1
Doelstellingen bereikt 2 Voor het verstrijken van de maximaal toegestane periode Verwezen 1
61,7 % (21 revalidanten) tussen 1 en 2 jaar revalidatie volgde. 26,5 % (9 revalidanten) tussen 2 en 3 jaar revalidatie volgde. 49,2 % (33 revalidanten) volgde meer dan 3 jaar revalidatie (19,4 % in 2013), waarvan 13 revalidanten 5 jaar of meer revalidatie volgden.
64
Bijlage : Lijst voorkomende ICD-stoornissen in 2014
F432 F70 F71 F800 F801 F802 F810 F811 F812 F813 F82 F840 F841 F900 F901 F910 F913 F919 F929 F932 F938 F940 F941 F985 F988 Q90 Q871
Aanpassingsstoornissen Lichte zwakzinnigheid Matige zwakzinnigheid Specifieke articulatiestoornis Expressieve taalstoornis Receptieve taalstoornis Specifieke leesstoornis Specifieke spellingsstoornis Specifieke stoornis van rekenvaardigheden Gemengde stoornis van schoolvaardigheden Specifieke ontwikkelingsstoornis van motorische functies Vroegkinderlijk autisme Atypisch autisme Stoornis van activiteit en aandacht Hyperkinetische gedragsstoornis Gedragsstoornis beperkt tot de context van het gezin Oppositioneel opstandige gedragsstoornis Gedragsstoornis, niet gespecificeerd Gemengde stoornis van gedrag en emoties, niet gespecificeerd Sociale angststoornis op kinderleeftijd Overige gespecificeerde emotionele stoornissen op kinderleeftijd Electief mutisme Reactieve hechtingsstoornis op kinderleeftijd Stotteren [stamelen] Overige gespecificeerde gedragsstoornissen en emotionele stoornissen Syndroom van Down Congenitale gestoorde-ontwikkelingssyndromen voornamelijk gepaard gaande met kleine gestalte
65
INHOUDELIJKE WERKING VROEGBEGELEIDING: DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING De opnamecriteria voor aanmeldingen van jonge kleuters lagen vroeger op een chronologische leeftijd van ongeveer 3 jaar (kinderen moesten al schoolgaand zijn) en een minimale ontwikkelingsleeftijd van 24 à 30 maanden. Gezien het stijgend aantal aanmeldingen van jonge kleuters met een lichte of matige mentale beperking werden deze criteria aangepast zodat we ons sinds september 2013 ook meer toeleggen op vroegdiagnostiek en vroegbehandeling. Criteria voor onderzoek: - Kalenderleeftijd vanaf 2;3 jaar; - Kinderen moeten niet noodzakelijk schoolgaand zijn; - Vooronderzoek: gegevens worden verzameld bij andere diensten (o.a. thuisbegeleiding, Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen) om na te gaan of het kind tot de doelgroep behoort die in aanmerking komt voor therapie in CAR Impuls. Criteria voor therapie: - Ontwikkelingsniveau vanaf 17 à 18 maanden - Indien lager ontwikkelingsniveau wordt elke casus afzonderlijk bekeken i.f.v. voldoende leerbaarheid en haalbaarheid.
1.
PROTOCOL VROEGDIAGNOSTIEK De onderzoeksfase van deze jonge doelgroep werd uitgewerkt in een diagnostisch protocol vroegdiagnostiek.
1.1. Aanmelding In de regel belt één van de ouders om het kind aan te melden. Tijdens dit telefonisch gesprek wordt het huidig functioneren van het kind bevraagd en de problemen die de ouders ondervinden. Tevens vragen we de ouder(s) om hun specifieke hulpvraag te verwoorden. 1.2. Intakegesprek Tijdens dit gesprek proberen we een duidelijke zicht te krijgen op de concrete hulpvraag. Het intakegesprek omvat een anamnese- en een sociaal onderzoek, waarbij vragen gesteld worden i.v.m. de voorgeschiedenis van het kind, over de thuissituatie, over het functioneren thuis, in de kinderopvang, de peutertuin, de kleuterklas en over de moeilijkheden die het kind hierbij ondervindt. 1.3. Observatie De observatie gebeurt door een psychologe thuis, in de kinderopvang of op school. Het is belangrijk om deze jonge kinderen ook binnen hun natuurlijke omgeving te observeren en hun functioneren in kaart te brengen. Een onderzoek is slechts een momentopname, we willen de testgegevens graag aanvullen met de prestaties van het kind binnen andere vertrouwde contexten. Noot: het intakegesprek en de observatie worden in dezelfde week gepland (afhankelijk waar het kind overdag is). Deze observatie biedt ook extra informatie voor het plannen van de onderzoeken (bv. indien het kind toch voldoende taal blijkt te hebben, kan er wel een apart logopedisch onderzoek gepland worden).
66 1.4. Vragenlijsten Indien er een vermoeden is van gedragsproblemen of ASS: CBCL en TRFv: gedragsvragenlijsten AVZ-R: deze vragenlijst peilt naar ASS bij kinderen met een mentale beperking. De vragenlijsten zijn bedoeld voor ouders en leerkrachten. Een kleutervragenlijst voor leerkrachten of kinderverzorgsters wordt nog opgemaakt. 1.5. Onderzoeken Medisch onderzoek of kinderpsychiatrisch onderzoek Verloop/planning van het psychodiagnostisch onderzoek en de paramedische onderzoeken: De afname van de Bayley door de psychologe vertoont een grote overlap met de afname van de Peabody door de ergotherapeute, daarom wordt ervoor gekozen deze 2 onderzoeken samen te plannen zodat beide disciplines elkaar kunnen aanvullen. Het logopedisch en het psychomotorisch onderzoek worden eveneens samen gepland omdat deze jonge kleuters in de meeste gevallen nog onvoldoende taal hebben om reeds een taalonderzoek bij af te nemen. Tijdens het psychomotorisch onderzoek kunnen er spontane taaluitingen worden geobserveerd en/of uitgelokt. Eventueel kan er tijdens dit onderzoek ook nog een deel van een taaltest worden afgenomen. ▫ Indien er nog geen Bayley afgenomen is worden volgende onderzoeken samen gepland: - psychodiagnostisch en ergotherapeutisch onderzoek (1u30) - logopedisch en psychomotorisch onderzoek (1u30) ▫ Indien er een Bayley afgenomen is en een nieuwe afname niet nodig is: - ergotherapeutisch onderzoek (1u00) - logopedisch en psychomotorisch onderzoek (1u30) ▫ Indien vermoeden ASS: - ADOS-2: peutermodule (12 tot 30 maanden) of module 1 (preverbale fase): psychodiagnostisch onderzoek en logopedisch onderzoek (1u30) - psychomotorisch onderzoek en ergotherapeutisch onderzoek (1u30) - psychologisch onderzoek indien nog geen Bayley afgenomen werd - kinderpsychiatrisch onderzoek Volgende testen, observaties en vragenlijsten komen aan bod in de verschillende disciplines: Psychodiagnostisch onderzoek: ▫ Bayley-II: instrument om de vroegkinderlijke ontwikkeling in kaart te brengen bij kinderen vanaf 16 dagen t/m 42 maanden en 15 dagen. Afname van de mentale schaal en/of non-verbale schaal. ▫ ADOS-2 (op indicatie): een semi-gestructureerde observatie, bedoeld voor het onderbouwen van een diagnose autisme of autismespectrumstoornis (ASS). Ergotherapeutisch onderzoek: ▫ PDMS II (Peabody Developmental Motor Scales II) meet de grove en fijne motoriek. Deze test kan gebruikt worden bij 0 tot 6 jarigen. ▫ Fijne Motoriekkoffer en algemene observatiekoffer ▫ Kwalitatieve observatie a.d.h.v. spelmateriaal
67 Logopedisch onderzoek: ▫ RTOS: de Reynell Taalontwikkelingsschaal is een gestandaardiseerd instrument om de vorderingen in de taalontwikkeling te meten bij Nederlandstalige kinderen van twee tot vijf jaar. ▫ NNST:de Nederlandse Nonspeech Test is een nieuw diagnostisch instrument voor vroege communicatie. ▫ CIO: Communicatie Intentie onderzoek is een observatie-instrument voor kinderen van 1;4 tot 2;5 jaar of ouder indien in de pre- of vroegverbale fase. ▫ N-CDI vragen- en/of invullijst is bedoeld voor peuters van 8 maanden tot 2;6 j en voor jonge, taalzwakke kleuters. De vragenlijst is ook bruikbaar bij oudere kinderen waarbij er een vermoeden is van taalvertraging of een gestoord taalprofiel. ▫ Indien het kind onvoldoende taal begrijpt of produceert wordt via spelobservatie met materiaal uit een zelf samengestelde koffer taal uitgelokt en de communicatie geobserveerd. Psychomotorisch onderzoek: ▫ PDMS II – zie ergotherapeutisch onderzoek ▫ Observatielijst voor peuters en jonge kleuters ▫ Passieve en actieve kennis van de lichaamsdelen (indien mogelijk) ▫ NEPSY-II-NL: instrument om de neuropsychologische ontwikkeling van kinderen van 5 t/m 12 jaar in kaart te brengen.
2.
VROEGBEHANDELING Vier therapeuten stelden zich kandidaat om de vroegbehandeling uit te werken (1 logopediste, 1 kinesitherapeute, 1 ergotherapeute en 1 psychologe). Er werden werkbezoeken gepland in Centra voor Ambulante Revalidatie die reeds ervaring hebben met deze doelgroep (CAR ’t Veld, CAR BOLT) om indrukken en ideeën op te doen. We kozen ervoor om te werken via groepstherapie (wekelijks 3 sessies van anderhalf uur). Binnen deze groepsessies is er ook de mogelijkheid om de kinderen individueel te zien, afhankelijk van hun problematiek. We vertrekken vanuit een ervaringsgerichte visie en kiezen ervoor om telkens vanuit een thema te vertrekken waarbij vaardigheden op alle domeinen (taal, motoriek, kennis,…) kunnen aangeleerd worden. De groepssessies laten ons ook toe om meer concreet te werken rond sociaal-communicatieve vaardigheden en het aanpakken van gedrag. De kinderen kunnen op deze manier ook model staan voor elkaar en leren van elkaar. Gezien de complexe problematiek die een invloed heeft op alle domeinen van het functioneren, gecombineerd met het feit dat deze jonge kinderen voor alle vaardigheden nog in de kritieke fase zitten, vinden we het belangrijk om de directe sociale omgeving (ouders, school, thuisbegeleiding) zo veel mogelijk te betrekken om de ontwikkeling ook binnen deze contexten zo goed mogelijk te stimuleren. Concreet vertaalt dit zich in: Frequente ouder- en schoolcontacten. Overleg met school/leerkrachten om concrete tips door te geven naar stimulatie en differentiatie in de klas. Heen-en weerschriftjes waarin kort genoteerd wordt waaraan gewerkt wordt in therapie, vaak visueel ondersteund met foto’s om dit voor ouders/leerkrachten zo concreet mogelijk weer te geven. Een verwelkomingsmapje voor elk kind waarin we in een korte bundel uitleg geven omtrent onze werking en de gebruikte structuur. Daarnaast vullen we het mapje aan met de visueel ondersteunde therapieplanning.
68
Een uitgebreid boekje voor de ouders ‘Tips voor ontwikkelingsstimulatie bij jonge
kleuters’ (zie pg. 69 en volgende). Het boekje is ontworpen in Impuls en is gebaseerd op bestaande literatuur, uitgewerkte programma’s voor ouders en eigen ervaringen om ouders op een eenvoudige manier uitleg te geven over hoe ze thuis hun kind extra kunnen stimuleren. Er is een onderverdeling gemaakt in de verschillende domeinen van het functioneren: ▫ Taal ▫ Sociale communicatie en spel ▫ Fijne motoriek ▫ Grove motoriek ▫ Denkontwikkeling ▫ Zelfredzaamheid Bij elk domein geven we ook tips mee omtrent materiaal dat geschikt is om mee aan de slag te gaan, voor de anderstalige ouders wordt dit visueel ondersteund met foto’s. Ook nemen we enkele nuttige adressen op zoals de contactgegevens van speel-o-theken. Na elk behandeld thema wordt er een bundel gemaakt voor de ouders waarin alle doelstellingen genoteerd worden die aan bod gekomen zijn in de therapiesessies. Ook hier maken we weer een opsplitsing op vlak van sociaalcommunicatieve vaardigheden, taal, fijne en grove motoriek. We geven mee welke woordenschat er aan bod kwam, welke activiteiten en materialen er gebruikt werden, welke Sherborne en grofmotorische oefeningen er aan bod kwamen, welke liedjes er gezongen werden,… De bedoeling is om de ouders met deze informatie thuis aan te zetten tot oefenen omtrent dezelfde vaardigheden om zo het leren en de ontwikkeling te optimaliseren.
69
70 Hoe de ontwikkeling van mijn kind stimuleren? ALGEMEEN: -Een kind in ontwikkeling heeft veel herhaling nodig, zeker kinderen waarbij de ontwikkeling trager verloopt. Door dingen te herhalen leren ze bij of verwerven ze een vaardigheid, maw ze hoeven er niet meer bij na te denken. Een kind met een vertraagde ontwikkeling heeft meer tijd nodig om iets aan te leren, geduld is daarbij zeer belangrijk -Kinderen leren veel door imitatie. Doe het kind voor wat je van hen verwacht, toon hen wat ze moeten doen. Aanvankelijk gaan ze dit gewoon imiteren en gaandeweg hun eigen invulling eraan geven. -Belangrijk is om het juiste ontwikkelingsniveau in te schatten. We willen dat ze voldoende uitdaging krijgen om iets bij te leren. Anderzijds is het ook niet de bedoeling dat iets zo moeilijk is dat ze zelfs niet willen proberen. Als ouder is het niet altijd makkelijk om dit juist in te schatten. Hiervoor kan je steeds terecht bij de behandelende therapeuten. -Spel is misschien wel de belangrijkste manier waarop kinderen iets bijleren. Laat hen experimenteren met allerlei materiaal, uiteraard binnen de grenzen van het toelaatbare. Het geeft echter niet dat een kind eens valt of zich pijn doet, dit is voor hen ook een leersituatie. Laat een kind zoveel mogelijk zelf doen, ook al vraagt dit meer tijd en zorgt het soms voor een knoeiboel. Wat het kind zelf doet, onthoudt het beter. Bij spel worden alle domeinen van de ontwikkeling gestimuleerd: uiteraard het spel zelf maar ook de taal, motoriek, denkvermogen, sociale vaardigheden,… -Kinderen hebben deugd van structuur en routine. Probeer voorwerpen een vaste plaats te geven zodat ze steeds weten waar ze ze kunnen vinden. Laat dagelijkse activiteiten (eten, slapen, wassen,…) zoveel mogelijk op dezelfde tijdstippen doorgaan. Zo geven we structuur aan het kind, een gestructureerde omgeving zorgt ook voor meer leerkansen. -Niet alle materiaal moet aangekocht worden. Je kan vaak leuke boekjes ontlenen in de bibliotheek of speelgoed lenen in de speel-o-theek. Ook kosteloos materiaal zoals flesjes, wasknijpers, kurken,… kunnen vaak leuke en leerzame voorwerpen zijn.
71 TAALONTWIKKELING: -Het is belangrijk om eerst een goede inschatting te maken van het taalniveau van het kind en van daaruit de taal van het kind te stimuleren. De volgende regel kan gebruikt worden: maak je eigen taaluitingen 1 stapje moeilijker dan het niveau van het kind. Bijvoorbeeld: Als het kind in 1 woorduitingen spreekt, gebruik dan zelf 2 woorduitingen. Gebruikt het kind nog geen werkwoorden, gebruik jij die dan wel in jou zinnen (auto -> auto rijden). -Het is ook belangrijk om non-verbale communicatie te leren. Wanneer je met je kind praat, gebruik dan ook gebaren om je woorden te ondersteunen. Bijvoorbeeld: als je het woord groot gebruikt, hou je tegelijk je armen of handen ver uit elkaar. Als je het woord boos gebruikt, kijk je boos. Als je vraagt of ze willen drinken, kan je doen alsof je uit een beker drinkt -Sommige kinderen praten weinig en dan heb je als ouder na een tijdje de neiging om zelf ook minder tegen het kind te praten. Blijft echter zoveel mogelijk tegen het kind praten, ook al is er niet steeds reactie! Zo leert het kind dat het met taal aandacht kan krijgen en door taal ook iets kan bekomen. -(voor meertalige gezinnen) Je kan in je eigen taal met je kind praten. Dat is immers de taal waarmee u vertrouwd bent. Dan hoort het kind één taal op de goede manier. -Het belangrijkste is dat je kind probeert om nieuwe woorden te gebruiken. Het is daarbij nog niet belangrijk dat de uitspraak juist is. Spreek het kind niet direct aan op zijn foute uitspraak maar geef zelf het juiste voorbeeld. Is het niet duidelijk wat het kind wil zeggen, benoem dan het woord dat jij denkt dat het kind bedoelt. Bijvoorbeeld: Kind zegt “auKo rijden”, dan reageer jij “ja, auTo rijden” in plaats van te zeggen: “het is niet auko maar auto”.
-Lees verhaaltjes voor, dit hoeft zelfs niet heel lang te duren. Wijs dingen aan en benoem ze. Laat het kind ‘actief’ mee doen door te vragen iets aan te duiden (bv. waar is de hond), de blaadjes te laten omdraaien, prentjes te benoemen -Praat terwijl je dingen doet (in aanwezigheid van het kind), zeg wat je aan het doen bent Bijvoorbeeld: terwijl je het kind aan het wassen bent: “We gaan in bad. Ik ga eerst je buik wassen. Hier is je buik! Kijk, hier is het eendje, het eendje zwemt,…” Tijdens het dekken van de tafel, het rondwandelen in de winkel, rijden op de fiets,…
72 -Benoem waar het kind naar kijkt Als een kind ergens naar kijkt, betekent dit dat het kind daar aandacht voor heeft. Benoem waar het kind naar kijkt of wijst, door imitatie en het nazeggen van het woord leert het kind taal bij. Bijvoorbeeld: “Dat is een hond. Wat een mooie hond! Kijk, hij loopt snel weg.” -Verwoord de handelingen van het kind Ga bij het kind zitten terwijl het aan het spelen is. Geef commentaar bij wat het kind aan het doen is Bijvoorbeeld: “Jij bent een tekening aan het maken. Wat een mooie toren heb jij gemaakt! Je geeft de pop een flesje” -Benoem waar het kind mee speelt Bijvoorbeeld: “Ik zie een auto, een hele grote auto met vier wielen.” -Ga veel met het kind doen Door veel en verschillende activiteiten te doen, zijn er veel situaties waarin het kind taal kan bijleren. Op die manier ontstaat er een ruimte woordenschat met woorden voor verschillende situaties Bijvoorbeeld: speeltuin, park, winkel, boerderij, gaan fietsen,… -Om het taalbegrip te stimuleren kan je je kind kleine opdrachtjes geven bij dagdagelijkse activiteiten zoals naar de winkel gaan, het badmoment, aan tafel,… Bijvoorbeeld: in de winkel: neem de melk; thuis bij het spel: toon de rode auto. -Voor kinderen die moeite hebben met het maken van zinnen, is het belangrijk dat ze heel vaak het goede voorbeeld krijgen. Daarvoor kunt u het best steeds dezelfde zinnen in dezelfde situatie gebruiken. Bijvoorbeeld: Bij het aan tafel gaan : “Het eten is klaar. Handen wassen en aan tafel -Je kan je kind laten merken dat je hem begrijpt als hij wat ‘zegt’ Bijvoorbeeld: “eh! Eh!” Je geeft antwoord : “zo, wil jij dat graag hebben? Zal ik jou de blokken eens geven?” -Je kind kan meer begrijpen dan het kan zeggen. Bijvoorbeeld: je zegt “Kijk eens wat een mooie bal! Pak hem maar” Zo oefen je het taalbegrijpen en rent hij al naar de bal om hem te pakken. -Prikkel het kind met taal. Kinderen houden van taalspelletjes, liedjes, korte versjes, verhaaltjes, samen boekjes kijken en lezen. Ook klankspelletjes boeien hen uitermate. -Wacht lang genoeg nadat je iets zegt of doet, zodat het kind de kans krijgt om ook een beurt te nemen. -Gebruik zoveel mogelijk correcte zinsconstructies. Zeg dus liever “Wil je een stukje appel, Thijs?” dan “Thijs stukje appel?”. Let er wel op dat de zinnen niet te lang worden. Maak er desnoods twee van. Tips voor materiaal bij het stimuleren van de taal staan in de brochure.
73 SOCIAAL-COMMUNICATIEVE ONTWIKKELING EN SPELONTWIKKELING: -Spelen is bij jonge kinderen 1 van de belangrijkste manieren waarop iets geleerd wordt. Zo ontwikkelt hun spelontwikkeling maar leren ze ook belangrijke sociale vaardigheden. -Laat het kind zo veel mogelijk vrij spelen en zelf het speelgoed kiezen -Het kind moet ook leren om te delen. Dit kan je doen door samen met je kind te spelen en af en toe het speelgoed weg te nemen om er dan zelf kort iets mee te doen. Geef het speelgoed daarna terug aan het kind -Leer het kind wijzen om interesse uit te drukken -Gebruik duidelijke en soms overdreven mimiek als je een bepaald gevoel wil uitdrukken (bv. verrassing, blij zijn,…). Op die manier leert het kind zich ook op een niet-verbale manier uitdrukken. -Kinderen leren veel door naar volwassenen te kijken. Kinderen die in potjes roeren, knuffels een bad geven, vrolijk aan het hameren en timmeren zijn spelen eigenlijk hun mama en papa na die ze deze activiteiten zien doen. -Verkleedkleren, poppen, knuffels, dokterstasjes, winkelspullen zijn ideaal om het doe-alsof (of fantasiespel) te ontwikkelen. Bovendien worden op deze manier ook een heleboel sociale vaardigheden geleerd. -Laat kinderen ook spelen met dingen je niet direct als speelgoed beschouwt maar die ze zelf wel leuk vinden (lakens, lepels, potten en pannen,…). Dit stimuleert hun doe-alsof spel. Ook kosteloos materiaal kan heel leuk zijn om mee te spelen (bv. grote dozen die plots een auto of kasteel worden) -Stimuleer samenspel met andere kinderen. Jonge kleuters spelen vaak wel in groep maar spelen vooral hun eigen spel. Dit is eigen aan de leeftijdsfase. Geleidelijk aan gaan ze meer interesse tonen voor de kindjes rondom hen -Speel ook samen met je kind. Toon interesse voor wat hij/zij doet. Je kan zelf nieuwe dingen inbrengen zonder het spel te veel zelf te sturen. Zo kan het kind weer iets nieuw bedenken. Door samen te spelen kan je kinderen die steeds voor hetzelfde kiezen nieuwe dingen leren kennen -Steek speelgoed in bakken of dozen, dit bakent het speelterrein ook een beetje af. Als je kind zich moeilijk langer kan bezighouden, is het een goed idee om weinig speelgoed in de buurt te zetten terwijl het kind speelt. Leer het kind ook op te ruimen, dit wordt leuker als je er een liedje bij zingt -Speel gezelschapspelletjes met je kind (bv. ganzenbord, lotto, domino, memory,…). Op die manier leren ze niet alleen hun beurt af te wachten maar leren ze ook omgaan met winst en verlies Tips voor materiaal bij het stimuleren van de sociale-en de spelontwikkeling staan in de brochure.
74 FIJNMOTORISCHE ONTWIKKELING: -Fijne motoriek zijn alle vaardigheden die worden uitgevoerd met de handen en de vingers -Om de fijnmotorische vaardigheden te oefenen, kan je heel wat kosteloos materiaal gebruiken o Krantenpapier om te scheuren o Kurken om te stempelen o Lege flesjes om de dopjes eraf te draaien o Lege potjes om het deksel te leren open doen o Water overgieten van een beker naar een fles o Kladpapier om op te tekenen, krabbelen, scheuren, vouwen, knippen o Wasknijpers om pincetgreep te leren (duim en wijsvinger worden hierbij gebruikt om kleine voorwerpjes te pakken) en spierkracht in vingers te verbeteren
o … -Kleurpotloden zijn er in vele soorten. Voor kleine kinderhandjes zijn 3-kantige potloden ideaal omdat deze makkelijker vast te houden zijn dan gewone kleurpotloden (ze zijn iets dikker en doordat ze niet rond zijn, glijden de handjes er niet zo vlug af). Je vindt deze in alle supermarkten. Voor de hele kleine kinderhandjes bestaan er nu ook de Woody-potloden of de extra dikke potloden. Voordeel is dat kinderen hier niet veel druk op moeten zetten om toch duidelijk te kleuren. Je vindt leuke kleurplaten op Internet -Laat het kind zoveel mogelijk spontaan tekenen en krabbels maken. Je kan hen ook helpen een kindje te tekenen. Toon hen hoe je een cirkel en vierkant tekent. Ook verf, wasco’s, krijtjes, stiften,… zijn allemaal goed. Een dikker penseel met stevige greep is ideaal voor kleine kleuterhandjes -Een goede schaar is belangrijk. Hou hierbij rekening met de handvoorkeur van je kind (links- of rechtshandig). Ook deze vind je in alle supermarkten. Voor kindjes die nog weinig kracht hebben in de vingers en hun schaartje niet goed open krijgen, bestaan er schaartjes met veren die vanzelf terug open gaan. Geen schrik om je kind een kleuterschaartje te geven! Ze kunnen hiermee immers niet in hun vingers of in kleren knippen, enkel in papier -Laat je kind allerlei dingen knippen: reepjes knippen, op een lijn knippen, een cirkel uitknippen,… -Met plasticine leren kinderen om te kneden, te rollen, vormen uitsteken,… Het is heel goed materiaal om de kracht in de handen te verbeteren. Plasticine van Play Doh bevat voedingsstoffen waardoor het niet erg is als ze hier toch een stukje van in hun mond zouden steken. Laat ze balletjes draaien, worstjes rollen, bollen plat kloppen, kneden, uitsteken met vormpjes,… -Rijgparels en touwtjes zijn goed om de samenwerking tussen handjes en ogen te verbeteren. Ook verbeteren ze hiermee hun fijnere greepjes en leren ze hun 2 handjes samenwerken: ze leren om het touwtje op de goede manier vast te houden om het in de parel te steken, leren om de parel verder te verschuiven op het touw (aan parel trekken met ene hand en aan touw met andere hand). Kies hierbij eerder voor de grotere parels dan de hele kleintjes. -Ook steekparels zijn leuk materiaal om de fijne greepjes mee te oefenen: parel opnemen, op de juiste manier tussen de vingertjes nemen en in het gaatje steken. Ze leren ook figuurtjes nabouwen Tips voor materiaal bij het stimuleren van de fijne motoriek staan in de brochure.
75 GROFMOTORISCHE ONTWIKKELING: -Grofmotorische vaardigheden zijn alle activiteiten waarbij armen, benen en lichaam nodig zijn. Het gaat om de ‘grote’ bewegingen zoals stappen, lopen, rollen, springen, fietsen, zwemmen, klimmen, huppelen,… Het leren van deze vaardigheden gaat soms echt met vallen en opstaan. Laat kinderen daarom ook maar zo veel mogelijk uitproberen! -Laat het kind zo veel mogelijk zelf stappen en kies niet altijd voor de buggy bij langere verplaatsingen. Ook als kinderen nog snel moe zijn na het stappen is dit belangrijk, op die manier leren ze verder stappen en krijgen ze meer uithoudingsvermogen -Laat hen zo veel mogelijk zelf op en af de trap stappen/kruipen (uiteraard met begeleiding!). Traplopen is een eenvoudige manier om aan spierkracht te winnen in de benen -Bepaalde ondergronden zoals gras en zand zijn goede oefenterreinen om het evenwicht te verbeteren. Opnieuw versterkt het de spieren in de benen. Ook lopen over een touw, over een bank, met de ogen dicht zijn allemaal prima om het evenwicht te oefenen -Loopauto’s, loopfietsen, driewielers, fietsen met steunwielen, steps,… zijn allerlei leuke voertuigjes waarmee het kind zich kan leren voortbewegen. Is opnieuw goed voor de spierkracht maar ook voor de samenwerking tussen beide benen en tussen armen en benen -Spelletjes met een bal bieden eindeloze mogelijkheden: rollen, gooien, vangen, schoppen, dribbelen,… Voor jonge kinderen is een grotere bal in het begin makkelijker. Voor het gooien kan er ook een ballon of strandbal gebruikt worden. Deze blijven langer hangen voor ze vallen en gaan over het algemeen ook trager -Het huis, de tuin, de straat is 1 groot oefenterrein voor grofmotorische vaardigheden: springen van de ene steen naar de andere, springen van de onderste trede, op een bank kruipen en er weer afspringen, lopen op een lijn,…
Tips voor materiaal bij het stimulernen van de grove motoriek staan in de brochure.
76 DENKONTWIKKELING: -Leer je kind de lichaamsdelen en hoe ons lichaam eruit ziet (bv. we hebben 2 armen, 10 vingers,…). Een leuk moment om dit te oefenen is het badmoment of tijdens het aan- en uitkleden. Benoem de lichaamsdelen, vraag hen waar een bepaald lichaamsdeel is, koppel het aan kledij (arm in de mouw, voetjes in de schoenen) -Tegelijk kan je ook de ruimtelijke begripjes oefenen (op, onder, in, naast, voor, achter,…) Bijvoorbeeld: de muts OP je hoofd -Blokken (houten blokken of Duplo) bieden een oneindige mogelijkheid tot bouwen. Laat je kleuter vooral spontaan dingen bouwen of laat hen iets eenvoudig nabouwen -Met blokkenstoven en vormenborden leert je kind de vormen kennen (cirkel, vierkant, driehoek) door ze te voelen en te proberen in het juiste gaatje te steken. Er kan hier gevarieerd worden van groot naar klein -Benoem de kleuren tijdens spel, een wandeling,… en koppel dit aan gekende voorbeelden (bv. gras is groen, de zon is geel,…) -Doe kleine sorteeroefeningen Bijvoorbeeld: duploblokken sorteren op kleur, boerderijdieren sorteren, sorteren op vorm, op grootte,… -Nestblokken (of stapelblokken) leren je kind om van groot naar klein (of omgekeerd) te stapelen of te bouwen. De potjes kunnen gestapeld worden tot een toren of kunnen in elkaar gestoken worden als potjes. Ook hier zijn er verschillende vormen mogelijk -Leer je kind luidop tellen (een getallenrijtje van 1 tot 10). Dit kan aan de hand van leuke liedjes of bij het stappen op de trap. Leer hen ook dingen tellen (bv. tel je oortjes, tel je vingertjes) -Puzzels leren je kleuter om goed te kijken en logisch te denken. Bij inlegpuzzels is het vooral zoeken welke vormen waarin passen. Bij gewone puzzels moeten ze leren om visuele verbanden te zoeken (bv. dat stukje hoort daar want zelfde kleur of is arm van Bumba of…) -Ook op Internet of op de Ipad vind je leuke en leerrijke spelletjes. Tips voor materiaal bij het stimuleren van de denkontwikkeling staan in de brochure.
77 ZELFREDZAAMHEID -Leer je kind zoveel mogelijk zelfstandig zijn. Ook hier geldt de regel: laat hen maar zoveel mogelijk zelf doen -Kies een rustig moment waarop het kind zelf mag proberen. Een drukke maandagochtend is niet ideaal om het kind zelfstandig te laten eten als je weet dat het lang gaat duren. Bespaar jezelf deze stress -Laat hen zelf jasje aandoen, schoenen aandoen, muts opzetten,… -Veel van deze vaardigheden moeten in verschillende stapjes worden aangeleerd. Een stappenplan kan hierbij handig zijn om het kind te helpen de vaardigheid aan te leren, dit kan je visueel ondersteunen met foto’s of prenten -Leer het kind zelfstandig eten, ook al morst het nog veel. Op deze manier oefenen ze hun fijne motoriek. Als ze bij het opscheppen veel over de rand van hun bord morsen, kan je een bord kopen met een hoger randje -Laat het bij het naar toilet gaan zelf proberen om hun broek los te maken en af te doen. Leer hen om na een toiletbezoek hun handjes te wassen. De stappen die ze hierbij moeten leren, kan je visueel voorstellen 2 voorbeelden: Handen wassen (kraan open doen en handjes nat maken, zeep opdoen, handjes inzepen, handjes afspoelen, kraan dicht doen, handjes afdrogen)
Neus snuiten
78 NUTTIGE ADRESSEN: Speel-o-theken Gent-VZW Jong http://vzwjong.be/ o
Speel-o-theek Pipo (Rabot) Jozef II straat 104/106, 9000 Gent
o
Speel-o-theek De Toverboom (Ledeberg/Gentbrugge) Driesstraat 99, 9050 Ledeberg
o
Speel-o-theek Snuffel (Nieuw Gent) Agaatstraat 2, 9000 Gent
o
Speel-o-theek Speelsproet (Muide) Landbouwersstraat 19, 9000 Gent
o
Speel-o-theek Kiekeboe (Dampoort) Wasstraat 118, 9000 Gent
o
Speel-o-theek Baloe (Macharius) D. Fiévéstraat 2, 9000 Gent
o
Speel-o-theek Speelvogel (Brugse Poort) Tulpstraat 24, 9000 Gent
BRONNEN: o
Constandse, C. (2001). Kan uw kind niet goed praten? Fenac, Utrecht
o
Piro G. & Van Roosbroeck N. (2003). Als spreken niet vanzelfsprekend is. SIG Destelbergen
o
Kwaliteitskring Midden Brabant (2004). Spraak- en taaladviezen
o
CAR Impuls. Impulsen voor kleuters: op ergotherapeutische wijze
o
de Valck, M. (2006). Speelgoed van 0 -12 jaar. Het speelgoedboek: Eerste hulp bij het kiezen van speelgoed (2de herziene dr.) (pp. 11-29). Amsterdam: Uitgeverij SWP.
o
Het Nieuwsblad (2014). 12 bewegingen die elke kleuter moet leren
ILLUSTRATIES o
Liesbet Slegers. Uitgeverij Clavis
o
Dag Jules! Antwerpen: Uitgeverij Zwijsen
79
PERMANENTE VORMING Vorming neemt een belangrijke plaats in binnen de totale werking van het centrum. De interne bijscholing gebeurt tijdens de disciplinevergaderingen, tijdens de personeelsvergaderingen, en via het doornemen van literatuur. In de disciplinevergaderingen komen zowel praktische zaken (materiaal, …) als inhoudelijke onderwerpen aan bod. Deze inhoudelijke onderwerpen zijn o.a. het naar voor brengen van de inhoud van een gevolgde studiedag, bespreking van een nieuw boek of een nieuwe test, het uitwerken van een aspect binnen de diagnostiek of de behandeling voor (een) bepaalde doelgroep(en). Tijdens de personeelsvergaderingen komen ook één of meerdere inhoudelijke onderwerpen aan bod. Dit bestaat meestal uit het naar voor brengen van thema’s uit gevolgde studiedagen of workshops die voor het hele team van belang zijn. De externe bijscholing omvat het volgen van studiedagen, deelname aan workshops, aan intervisiewerkgroepen, enz. Externe bijscholing gebeurt ofwel tijdens schooldagen of tijdens schoolvakantieperiodes. Tijdens schooldagen moeten voor het afwezige personeelslid (of –leden) overnames van revalidanten voorzien worden. Daarom kan in de regel slechts één therapeut tegelijk deelnemen aan vorming tijdens schooldagen. In schoolvakantieperiodes wordt een nieuw uurrooster opgesteld en kan, mits de forfaitrealisatie het toelaat, door meerdere personeelsleden deelgenomen worden aan de studiedagen georganiseerd door Sig. In 2014 werd deelgenomen aan verscheidene studie- en vormingsdagen.
1.
STUDIEDAGEN
Alle studiedagen werden georganiseerd door Sig in Destelbergen. DATUM ONDERWERP 17/01/2014 Psychodiagnostiek van ontwikkelings- en gedragsstoornissen bij kinderen: een begeleide update 03/03/2014 Behandelen van selectief mutisme: dat spreekt voor zich 05/03/2014 Hooggevoeligheid – Hoogsensitief persoon (HSP): modegril of blijvend? 07/04/2014 Morfosyntaxis: een creatieve verkenning in communicatief gerichte taaltherapie bij kinderen 09/04/2014 Communicatieve ontwikkeling van heel jonge kinderen (0-3 jaar) 10/04/2014 Dyslexie bij meertaligheid 28/10/2014 ICF binnen de psychomotoriek 28/10/2014 Werkhouding bij kleuters 29/10/2014 Kinderen en intens verdriet
SPREKER(S) Prof. Dr. Herbert Roeyers Dr. Maretha de Jonge Prof. dr. Elke Van Hoof Begga Van De Walle Mie Cocquyt Eline Liekens Griet Dewitte en Barbara De Mey Kaat Timmerman Prof. Dr. Manu Keirse
29/10/2014 Ontwikkelingsdysfasie (OD): theoretische ka- Prof. Dr. Inge Zink der, diagnostiek en behandeling 30/10/2014 Schrijfmotoriek met behulp van de tablet (iPad Birger Destoop en Android) en Pc (Windows) 04/12/2014 Gezinsstructuren in allochtone gemeen- Sultan Balli schappen
80 11/12/2014 MISC: Ontwikkeling stimuleren bij baby’s, peu- Albert Janssens ters en kleuters 1 studiedag werd georganiseerd door de Hoge Gezondheidsraad en werd gevolgd door de orthopedagoge en de directie. DATUM ONDERWERP 20/06/2014 “Vroegtijdige interventie bij autismespectrumstoornis” – Levenskwaliteit van jonge kinderen met autisme en hun familie
2.
SPREKER(S) I. Noens – N. Deconinck – H. Roeyers – E. Willaye – S. Rogers
WORKSHOPS
In 2014 werd aan volgende workshops, georganiseerd door Sig in Destelbergen, deelgenomen : 23/06/2014 Introductory Workshop Early Start Denver Mod- Sally Rogers el (ESDM) (Level 1) Deze workshop werd gevolgd door 2 psychologen en ging door in de Artesis Plantijnhogeschool te Antwerpen. Het Early Start Denver Model (ESDM) is een gedragsmatige vroeginterventie voor kinderen tussen 12 en 48 maanden met de diagnose ASS. Het programma bevat een ontwikkelingscurriculum dat de te leren vaardigheden definieert op een gegeven moment en een set van leertechnieken die gebruik worden om deze vaardigheden aan te leren. Het is niet specifiek gebonden aan een setting, het kan aangebracht worden door therapeutische teams en/of ouders, in groep of individueel, thuis of binnen een klinische setting. Psychologen Sally Rogers en Geraldine Dawson ontwikkelden het ESDM als een uitbreiding op het Denver Model voor jonge kinderen. Dit vroegbegeleidingsprogramma integreert een ontwikkelingsmodel dat focust op de interactie met gevalideerde leerprincipes van ABA (Applied Behavior Analysis). 17/10/2014 Toepassing van psychomotorische therapie en Mark Liefhooghe relaxatietherapie in impulscontroletherapie Deze workshop biedt therapeuten de mogelijkheid om op stap te gaan in het controleren van agressieve impulsen bij volwassenen, jongeren en kinderen. Samen met de cliënt kan op deze manier aan de hand van lichaamstechnieken een alternatief gezocht worden om met vele frustraties om te gaan. Via het gebruik van psychomotorische therapie en relaxatietherapie spitst impulscontroletherapie zich toe op het enerzijds weerbaar blijven zonder het gebruik van agressief gedrag en het anderzijds verlagen van de spanning die inherent voorkomt bij het stellen van agressief gedrag. Deze twee pijlers lopen centraal door de behandeling en zullen de cliënt in staat stellen om op een rustige en assertieve manier te leren reageren, zijn/haar mening te zeggen zonder te vervallen in impulsief en agressief gedrag. 02/12/2014 Training SOS-2 – Schrijfproblemen
Systematische
Opsporing Prof.dr. Hilde Van Waelvelde en Barbara De Mey
Deze workshop werd gevolgd door een ergotherapeute. Deze workshop focust op het correct leren afnemen van de test. Na een korte inleiding op de ontwikkeling van de test en de mogelijkheden en beperkingen van de test werd de
81 testafname gedemonstreerd en toegelicht. Nadien werden verschillende oefeningen gemaakt en samen besproken.
3.
SYMPOSIA - CONGRES
07/02/2014 Meertalig, minder talig?
Jo Rigole, Antje Orgassa, e.a.
Twee logopedisten namen deel aan het symposium dat doorging in Antwerpen. Inhoud: Het symposium belicht de recentste richtlijnen voor diagnostiek van taalproblemen bij meertalige kinderen. Het richt zich tot hulpverleners die beroepshalve in contact komen met meertalige kinderen. Vanuit een wetenschappelijk kader worden praktische tips geformuleerd voor de praktijk. Speciale aandacht gaat uit naar de resultaten van het project “Meer-TaalInZicht”, een onderzoeksproject uitgevoerd door Code, expertisecentrum van Thomas More, met de steun van het Federaal Impulsfonds voor het Migrantenbeleid. De doelstelling van het project is het ontwikkelen van een online opleiding voor tolken zodat zij logopedisten kunnen ondersteunen in taalanalyses in vreemde talen. 02/12/2014 Recente wetenschappelijke inzichten en prakti- Prof.dr. Annemie Desoesche complicaties te e.a. Het symposium werd bijgewoond door een ergotherapeute en ging door in het Vormingscentrum Guislain te Gent. Inhoud:
Na een inleiding over beschrijvende criteria en subtypes van dyscalculie werd er stil-
gestaan bij de bevindingen van een aantal doctoraatstudies. Prof. Dr Annemie Desoete belichtte onder meer het werkgeheugen en inhibitie bij dyscalculie, het zien van hoeveelheden, ouderlijke stimulatie en rekenen, de representatie van hoeveelheden en rekenen, en taal naast tellen en vergelijken van hoeveelheden als voorspeller van (hoofd)rekenen in het eerste/tweede leerjaar. Er werd stilgestaan bij de bevindingen en bij de implicaties naar de praktijk. Tenslotte werd er nagegaan of STICORDI gelegitimeerde verwaarlozing is of emotionele opvoeding van het brein en hoe we vanuit Universal Design of Learning kunnen kijken naar het M-decreet.
Auditieve temporele informatieverwerking en spraakperceptie bij kinderen met (een
risico op) dyslexie. In samenwerking tussen de onderzoekseenheid Gezins- en Orthopedagogiek en het laboratorium voor Experimentele ORL van de KUL wordt al meer dan 10 jaar onderzoek gedaan naar de temporele informatieverwerkingsdeficiet-hypothese rond dyslexie. Hierbij wordt het verband geëxploreerd tussen basale auditieve informatieverwerking, spraakperceptie, fonologisch bewustzijn, benoemsnelheid, werkgeheugen en lees/spellingvaardigheden. Tijdens deze sessie werd er een overzicht gegeven van de belangrijkste bevindingen uit deze onderzoekslijn.
4.
VORMING VOOR ARTSEN WERKZAAM IN DE CAR
De studiedag op 28/11/2014 met als onderwerp ‘Sterk! In autisme’ werd gevolgd door de kinderpsychiater. Inhoud:
82 Social Stories: veel gebruikt leermiddel om mensen met autisme wegwijs te maken op “planeet aarde”. Zin en onzin van sociale verhalen. Het emotioneel welzijn van mensen met autisme: omdat autisme gepaard gaat met veel stress gaat steeds meer aandacht naar het emotioneel welzijn van mensen met autisme. Overgangen: van middelbaar over universiteit naar werk en zelfstandigheid.
5.
INTERVISIEWERKGROEPEN
Deze werkgroepen, georganiseerd door Sig, gaan om de 6 à 8 weken door, gedurende een voormiddag. Aan volgende intervisiegroepen wordt telkens door één teamlid deelgenomen in het werkjaar 2014 - 2015: Neuropsychologie Er ▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫
werd voornamelijk gewerkt rond volgende thema’s: Executieve functies (o.a. hot executieve functies) Temperament Emotieregulatie Andere kijk op intelligentie, C-H-C model Inzichten inzake ADHD en ASS en de link met neuropsychologie verder opvolgen Up to date blijven m.b.t. nieuw testmateriaal en via reflectie over gevolgde studiedagen, workshops, symposia en congressen.
Rekenstoornissen ▫ ▫ ▫ ▫ ▫
Voorstellen van rekenmateriaal (opsplitsen kleuters, lagere school) Werken met ICF (in samenwerking met de werkgroep ICF) Psycho-educatie, faalangst, emotionele problemen, storend gedrag bij kinderen met dyscalculie Attesteren Opstellen van sticordimaatregelen bij dyscalculie
Taaltherapie bij kleuters Er werd opnieuw ingezet op ‘ontwikkelingsdysfasie’. Ook nieuwe programma’s en testen (CIO, RTNA) kwamen aan bod, alsook materiaal (o.a. Transparant voor Hodson & Paden, gebruik van iPad). Daarnaast werd er ingegaan op ‘Auditieve verwerkingsstoornissen’ door Lieve Debruyne. Bespreking van casussen. Psychomotoriek: bewegen in de grote ruimte Agendapunten: ▫ Groepstherapie: welke motorische groepen worden georganiseerd in de verschillende centra? ▫ Stretching en Cerebral Palsy ▫ Oriëntatie in de grote ruimte ▫ ADHD en psychomotoriek ▫ Yoga en relaxatie bij kinderen ▫ Bespreking van studiedagen
83 Intervisiewerkgroep CAReMANAGER regio Gent In de loop van 2013 werd door een aantal Centra voor Ambulante Revalidatie overgestapt naar een nieuw revalidanten- en personeelsbestand ‘CAReMANAGER’. De werkgroep werd opgestart in de loop van 2014 en bestaat uit directie en personeelsleden van een aantal Oostvlaamse CAR. De werkgroep is een schakel tussen de werkgroep automatisatie en de uiteindelijke gebruiker en heeft tot doel informatie en kennis te verzameling en te verspreiden zodoende het programma voortdurend bij te sturen en te optimaliseren. Agendapunten: ▫ Bespreking van de updates en de bevindingen van de testcentra; ▫ Preview op volgende update; ▫ Eind 2014 kwam vooral het jaarverslag aan bod: alle rapporten werden besproken en fouten, problemen, opmerkingen gemeld om door te geven aan de werkgroep automatisatie. ▫ Varia Werkgroep beleid en kwaliteit in de CAR Deze werkgroep bestaat uit leidinggevenden in de Centra voor Ambulante Revalidatie en gaat maandelijks door. Op elke bijeenkomst worden actuele en inhoudelijke onderwerpen besproken. In 2014 kwamen o.a. volgende onderwerpen aan bod: ▫ KB betreffende de brandpreventie ▫ Gevolgen van de nieuwe maatregelen in de conventie ▫ Vlaamse convenant en financiering ▫ Staatshervorming en positionering van de CAR in de Vlaamse gezondheidszorg ▫ Groepsdynamiek als beïnvloedende factor in de organisatie van een CAR ▫ Samenwerkingsovereenkomst GGZ - CAR ▫ Overleg RC/COS/CAR/GGZ in verband met een netwerk voor personen met een ontwikkelingsstoornis ▫ Regionaal netwerk ADHD ▫ Overleg met de Vertrouwenscentra ▫ Hoge gezondheidsraad: adviezen inzake autisme en ADHD ▫ Verwijzingscriteria GGZ versus CAR
6.
SUPERVISIEWERKGROEP ICF in de CAR
Deze werkgroep, georganiseerd door de Sig, gaat 4 keer door gedurende een halve dag. Aan deze werkgroep neemt de sociaal verpleegkundige deel. Bedoeling van de werkgroep is: ervaringen en good practices uitwisselen over het proces van implementatie in een CAR; ingaan op inhoudelijke vragen van de deelnemers over concretisering van ICF; bekijken hoe ICF kan geformaliseerd worden bv. bij verslaggeving, intakegesprekken, diagnostiek en behandeling. Van de deelnemers wordt een actieve inbreng verwacht. De deelnemers krijgen feedback en input van een deskundige in de materie. De bedoeling is elkaar te inspireren en tijd te besparen in de ontwikkeling van concrete toepassingen van ICF.
¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨