JAARVERSLAG 2015
Karel Lodewijk Dierickxstraat 30 - 9000 Gent - 09/225.22.01 - Fax 09/233.54.35 – E-mail:
[email protected] - Riziv nr 9.65.415.26 Ondernemingsnummer: BE0416318951 Maatschappelijke zetel: Kloosterstraat 6 – 9031 Drongen Erkend en gesubsidieerd door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
2
ACTUALIA ................................................................................................................................................ 4 1.
PERSONEELSBESTAND......................................................................................................... 4
2.
RIZIV .................................................................................................................................... 5 2.1.
Reconversie van de sector Centra voor Ambulante Revalidatie ......................................... 5
3.
VLAAMS AGENTSCHAP VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP......................................... 6 3.1.
Resultaten tevredenheidsvragenlijsten 2015...................................................................... 6
3.2.
Kwaliteitsplanning 2015 evaluatie ...................................................................................... 8
3.3.
Kwaliteitsplanning 2016 ...................................................................................................... 9
4.
TOELAGEN EN GIFTEN ....................................................................................................... 10 4.1.
VIPA-toelage in het kader van “Bijzondere uitrusting” ..................................................... 10
4.2.
VAPH: niet gereglementeerde toelage.............................................................................. 10
STATISTISCHE GEGEVENS...................................................................................................................... 11 1.
ACTIEVE DOSSIERS ............................................................................................................ 12 1.1.
Herkomst van de revalidanten .......................................................................................... 12
1.2.
Stoornis – geslacht – leeftijd ............................................................................................. 13
1.3.
Stoornis – onderwijsniveau – beroepsactiviteit ................................................................ 17
1.4.
Stoornis en comorbiditeit .................................................................................................. 19
1.5.
Aantal dossiers opgevolgd door maatschappelijk werker en psycholoog ........................ 25
2.
AANMELDINGEN ............................................................................................................... 27 2.1.
Aanmeldingsklacht - initiatiefnemer tot verwijzing .......................................................... 28
2.2.
Aanmeldingsklacht - geslacht – leeftijd ............................................................................. 31
2.3.
Aanmeldingsklacht - onderwijsniveau/beroepsactiviteit .................................................. 33
2.4.
Gevolg op aanmelding ....................................................................................................... 35
2.4.1.
Aanmelding in huidig jaar en gevolg op aanmelding ................................................ 35
2.4.2.
Aanmelding in vorig jaar en gevolg op aanmelding in huidig jaar ............................ 38
2.5.
Onderzoek en gevolg ......................................................................................................... 40
2.5.1.
Onderzoek in huidig jaar en gevolg op onderzoek .................................................... 40
2.5.2.
Relatie aanmeldingsklacht en stoornis...................................................................... 44
3.
WACHTTIJDEN ................................................................................................................... 46 3.1.
Wachttijd tussen aanmelding en onderzoek ..................................................................... 47
3.2.
Wachttijd tussen onderzoek en start revalidatie .............................................................. 50
3.3.
Wachttijd tussen aanmelding en start revalidatie ............................................................ 53
4.
ONTSLAGEN ...................................................................................................................... 56 4.1.
Indexstoornis ICD - Reden stop ......................................................................................... 57
3
4.2.
Stoornis - Revalidatieduur bij ontslag ............................................................................... 60
INHOUDELIJKE WERKING...................................................................................................................... 63 OUDERCURSUS DCD: Developmental Coordination Disorder........................................................... 63 1.
INLEIDING.......................................................................................................................... 63
2.
OUDERCURSUS DCD.......................................................................................................... 63 2.1.
Sessie 1: kinderen met DCD – theoretisch deel ................................................................ 64
2.2.
Sessies 2 en 3 – Tips om kinderen met DCD te ondersteunen .......................................... 64
PERMANENTE VORMING ...................................................................................................................... 69 1.
STUDIEDAGEN ................................................................................................................... 69
2.
WORKSHOPS ..................................................................................................................... 70
3.
SYMPOSIA - CONGRES....................................................................................................... 71
4.
INTERVISIEWERKGROEPEN ............................................................................................... 72
4
ACTUALIA 1.
PERSONEELSBESTAND De personeelsbezetting omvatte op 31.12.2015 38 medewerkers:
paramedische dienst: 1 1 4 4 1 6 1 1 2
logopediste-diensthoofd logopediste logopedisten logopedisten ergotherapeute ergotherapeuten ergotherapeute kinesitherapeute kinesitherapeuten
voltijds voltijds deeltijds halftijds (waarvan 2 halftijds tijdskrediet eindeloopbaan) voltijds deeltijds halftijds (halftijds tijdskrediet eindeloopbaan) voltijds deeltijds
psychologische dienst: 1 1 4 1 1
psycholoog-directeur voltijds orthopedagoge deeltijds (1/5 tijdskrediet eindeloopbaan) klinisch psychologen deeltijds klinisch psychologe halftijds psychologisch assistente voltijds
sociale dienst: 1 sociaal verpleegkundige deeltijds
medische dienst: 1 pediater 1 kinderpsychiater
deeltijds halftijds
administratieve dienst: 1 bediende 1 bediende
voltijds deeltijds (1/5 tijdskrediet)
onderhoudspersoneel: 1 1 1 1
poetsvrouw poetsvrouw poetsvrouw/chauffeur klusjesman/chauffeur
deeltijds halftijds deeltijds voltijds
5
2.
RIZIV
2.1. Reconversie van de sector Centra voor Ambulante Revalidatie De reconversie van de sector CAR wordt nauw opgevolgd in het Overlegplatform CAR. In dit overlegplatform zetelen de vier koepels die in de sector actief zijn: het Vlaams Welzijnsverbond, SOM (koepel pluralistische centra), de Nederlandstalige vleugel van de Federatie van Centra voor ambulante revalidatie en MiD (de koepel van de centra aangesloten bij de Christelijke Mutualiteiten). In 2015 waren er een aantal overlegvergaderingen met het kabinet van minister Vandeurzen waarbij werd ingegaan op de problematiek van de nieuwe eisen die opgenomen zijn in hoofdstuk III van de conventie. De sector bleef het standpunt verdedigen dan de nieuwe eisen in hoofdstuk III niet alleen een grote bedreiging vormen voor de huidige en toekomstige revalidatiemogelijkheden van heel wat revalidanten, zowel wat betreft de diagnostiek als wat betreft de therapie, ze zijn tevens een reële bedreiging voor de tewerkstelling in de sector. Het kabinet toonde begrip voor deze bezorgdheid en op hun vraag werd een nota “Bewarende maatregelen” opgesteld waarin de sector voorstellen formuleert om zoveel mogelijk centra in de mogelijkheid te stellen de huidige doelgroepen verder te kunnen behandelen. Het kabinet was bereid om bij het college van geneesheren-directeurs van het RIZIV het standpunt te verdedigen dat de in de centra aanwezige artsen die reeds voldoende ervaring kunnen bewijzen verder toegelaten worden om de betreffende doelgroepen te diagnosticeren en te behandelen. Wat de kritische massa voor bepaalde doelgroepen betreft was het kabinet van oordeel dat in een CAR een voldoende groot aantal revalidanten per doelgroep dient te worden behandeld in functie van kwaliteitsbewaking. Zowel de Waalse, de Brusselse als de Duitstalige ministers bevoegd voor de CAR in hun landsgedeelte, hadden ondertussen het uitstel tot 01.01.2018 aangevraagd bij het RIZIV van hoofdstuk III van de conventie. Tot verwondering van de sector sloot aanvankelijk minister Vandeurzen zich niet aan bij dit standpunt. Onder druk van de sector werd de toepassing van de nieuwe eisen in hoofdstuk III van de conventie verdaagd van 1 april 2015 tot 1 oktober 2015. Eind september werd de sector door het kabinet van minister Vandeurzen in kennis gesteld van een ontwerp van wijzigingsclausule aan de conventie waarbij de toepassing van de nieuwe eisen wordt verdaagd tot 1 oktober 2016. CAR die momenteel niet beantwoorden aan de vereiste criteria zouden een gemotiveerd dossier tot afwijking kunnen indienen bij het RIZIV voor 1 juni 2016. De CAR bleven bij minister Vandeurzen aandringen om het voorstel van zijn Waalse, Brusselse en Duitstalige collega’s te steunen en eveneens een verdaging voor te stellen tot 2018. In een Interministeriële conferentie eind 2015 heeft ook minister Vandeurzen het uitstel van de nieuwe eisen tot 2018 voorgesteld zodat alle bevoegde ministers hetzelfde standpunt innamen en het uitstel tot 2018 ondersteunden. Er werd jammer genoeg nog geen definitieve beslissing genomen. Het debat omtrent dit uitstel werd opgedragen aan een interkabinettenwerkgroep. Voor de centra blijft derhalve de rechtsonzekerheid verder bestaan. In de conceptnota “Vlaamse sociale bescherming (VSB)” wordt de sector CAR vernoemd als 1 van de sectoren die onder de VSB ressorteren. Het betreft een verplicht verzekeringssysteem dat geënt wordt op de huidige zorgverzekering. De financiering wordt hierbij gekoppeld aan de verzekerde die toegang
6 krijgt tot zorg op maat. De financiering zal op een persoonsvolgende wijze worden georganiseerd. Persoonsvolgende financiering omvat alle financieringsvormen die vertrekken van de zorg- en ondersteuningsnood van de cliënt en die de vorm kunnen aannemen van een cashbudget, een voucher of een terugbetaling van kosten via een derdebetalersregeling of een combinatie ervan. De centra blijven bij alle bevoegde instanties aandringen om het huidige rigide prestatiesysteem om te vormen tot een adequaat financieringssysteem die de dynamiek van een multidisciplinaire revalidatie ondersteunt en die flexibiliteit in diagnostiek en therapie mogelijk maakt, geënt op de zorgvragen van de revalidant en zijn gezin.
3.
VLAAMS AGENTSCHAP VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP
3.1. Resultaten tevredenheidsvragenlijsten 2015 De tevredenheidsvragenlijsten worden bij het einde van elk behandelingsjaar aan de ouders meegegeven. Op die manier hopen we ook tussentijds de samenwerking met de ouders en het kind te kunnen verbeteren mochten er bedenkingen of opmerkingen worden geformuleerd. Globaal genomen geven de antwoorden ons een beeld van de tevredenheid van de ouders. Dit geeft een indicatie van de outcome van onze revalidatie. In de vragenlijst worden verschillende aspecten van de werking bevraagd: de resultaten van de behandelingen, de samenwerking met de school en de andere diensten, het onthaal, de praktische afspraken en organisatie, de relatie met de verschillende teamleden. Aan de ouders wordt gevraagd de uitspraken in de vragenlijst te scoren met volgende waarderingscodes : Score Score Score Score Score Score
1 2 3 4 5 6
helemaal niet akkoord in hoge mate niet akkoord eerder niet akkoord eerder wel akkoord in hoge mate akkoord volledig akkoord.
Totaal zijn in 2014 169 tevredenheidsvragenlijsten aan de ouders doorgegeven. Hiervan zijn er 63 vragenlijsten teruggekeerd of 37,28% wat een goed resultaat is. Hierna komt de tabel met de scores per stelling en de gemiddelde score. De gemiddelde score werd telkens berekend op het aantal antwoorden dat per stelling werd gegeven. 2015 Score 1
Score 2
Score 3
De werking van het Centrum werd u goed uitgelegd U wist bij wie u terecht kon voor bijkomende informatie of problemen
2
Score 4
Score 5
Score 6
Gemiddelde score
3
18
41
5,61
4
18
38
5,48
7
Wij maakten genoeg tijd vrij om in te gaan op uw vragen en problemen Wij gingen snel genoeg in op uw vragen
3
18
41
5,57
4
17
42
5,60
3
18
41
5,57
1
17
45
5,57
1
20
41
5,60
U wist voldoende over de inhoud van de behandeling
3
21
39
5,57
Wij betrokken u voldoende bij de revalidatie
4
18
40
5,58
2
21
38
5,55
3
16
44
5,65
1
4
22
36
5,48
1
2
17
43
5,62
De contacten met de medewerkers verliepen vriendelijk
3
18
41
5,60
Afspraken werden stipt opgevolgd
2
16
45
5,55
9
17
36
5,45
4
19
40
5,57
1
10
20
32
5,32
1
5
19
38
5,49
U voelde zich begrepen in uw vragen en problemen
1
3
U ervaarde voldoende respect in de omgang Wij gaven u voldoende uitleg bij de onderzoeken
U werd voldoende op de hoogte gehouden van de vorderingen van uw kind U bent tevreden over het resultaat van de behandeling U kreeg voldoende informatie over hoe u zelf de problemen kan aanpakken De relatie met de therapeuten was goed
Wij betrokken andere diensten (CLB, school …) voldoende bij de revalidatie De berichtgeving i.v.m. praktische regelingen (vervoer, vakantieregeling, betalingen …) verliep vlot De lokalen, gangen en andere ruimtes voldoen aan uw wensen qua inrichting, comfort, … Het centrum is netjes onderhouden
1
1
Ook in 2015 stellen we vast dat de gemiddelde scores zeer hoog liggen en kunnen we besluiten dat de ouders de verschillende aspecten van onze werking positief waarderen. Dit is een stimulans voor het hele team om op dezelfde manier verder te werken en steeds aandacht te blijven schenken aan zowel de inhoudelijke als relationele aspecten in de werking.
8 De teruggekomen vragenlijsten worden eerst in het coördinatieteam besproken en daarna aan de behandelende therapeuten en de artsen doorgegeven zodat ook zij op de hoogte worden gebracht van de feedback van de ouders op onze werking. Wanneer op een item een score gegeven wordt lager dan 4, of wanneer ouders bijkomende opmerkingen noteren, wordt dit door één van de teamleden met de ouders besproken en wordt in het coördinatieteam of eventueel met het voltallige team onderzocht of één of ander in de (samen)werking moet worden aangepast. 3.2. Kwaliteitsplanning 2015 evaluatie Doorheen het hele jaar werd de verdere implementatie van het biopsychosociaal model als synthese van de medische en de sociale visie op gezondheid verder in alle disciplines besproken en uitgewerkt. Dit gebeurde zowel in de verschillende disciplinevergaderingen als in de personeelsvergaderingen. Ook de interne ICF-werkgroep kwam regelmatig samen om de vorderingen en knelpunten verder te bespreken en om verbetermaatregelen voor te stellen. In de praktijk blijkt echter dat het niet zo eenvoudig is om het volledige revalidatieteam vertrouwd te maken met het gemeenschappelijk denkkader en het taalgebruik dat ermee gepaard gaat. Ook de externe hulpverleners die aanwezig zijn bij teamvergaderingen over revalidanten dienen zich aan te passen aan de nieuwe aanpak. Nadat in 2014 verder werd gewerkt aan de inhoudelijke uitbouw binnen de verschillende disciplines werd ervoor gekozen om het verslag van het aanvangsonderzoek aan te passen aan het ICF-denkkader. Voorlopig werden de andere verslagen nog niet aangepast teneinde eerst ervaring op te doen met het aanvangsverslag. Door de twee ICF-coördinatoren werd een handleiding voor het verloop van het team en voor het verslag van het aanvangsonderzoek uitgewerkt en aan het team voorgesteld: ‘Handleiding’ voor het ICF-team Wie de intake gedaan heeft leidt het team op basis van het onderzoeksverslag; de verantwoordelijke psychologe noteert de informatie en maakt het besluit (indien mogelijk meteen op de laptop); iedereen brengt het onderzoeksverslag mee, in kleur, zodat kan meegevolgd worden wie wat schreef vanuit de onderzoeken (cfr. kleur per discipline); de aanmelding en de hulpvraag worden verduidelijkt, eventueel ook de relevante informatie uit de anamnese; vertrekkende vanuit de hulpvraag wordt domein per domein overlopen, meestal te beginnen met de ‘externe factoren’ en dan verder via de ‘functies’ over de ‘activiteiten’ en de ‘participatie’. Deze volgorde kan eventueel verschillen; besluitvorming gebeurt door de psychologe in ICF-termen; opstellen van therapiedoelstellingen en -adviezen gebeurt in onderling overleg en worden meteen ook genoteerd. ‘Handleiding’ voor het ICF-aanvangsbilan de conclusies uit de vragenlijsten worden ook genoteerd onder de betreffende ICF-items; observaties uit de ADOS worden neergeschreven onder de verschillende ICFitems; de uitgeschreven klasobservatie wordt in bijlage opgenomen; relevante observaties en conclusies uit de klasobservatie worden genoteerd onder de betreffende ICF-items.
9 De voornaamste aandachtspunten uit het voorbije werkjaar zijn : uniformiteit in de verslaggeving is belangrijk; ook binnen elke discipline blijft het van belang dat men elkaars verslagen leest en feedback geeft zodat men als team in dezelfde richting blijft evolueren; het verslag moet eenvoudig gehouden worden, leesbaar voor buitenstaanders, niet te uitgebreid; zaken die disciplinegerelateerd zijn (bv. voor de collega waar het kind op therapie zal komen) kunnen in bijlage worden genoteerd; het blijft “work in progress” waarbij telkens aanpassingen worden doorgevoerd op basis van de praktijkervaring; om het intaketeam niet chaotisch te laten verlopen wordt volgende structuur steeds gehanteerd : aanmelding, formuleren hulpvraag, anamnese, bevragen van de aanwezig externe hulpverleners of leerkrachten, externe factoren die een rol spelen, IQ-gegevens, activiteiten en participatie, belangrijke gegevens van de functies, algemeen besluit, doelstellingen en adviezen; voldoende zelfkritisch blijven bij het opstellen van het aanvangsverslag en steeds de vraag stellen of het gegeven wel een meerwaarde heeft die moet worden opgenomen in het verslag; het uitgangspunt bij de verslaggeving is niet het afnemen van een test en de resultaten uitschrijven in het verslag, maar wel het functioneren van het kind in kaart brengen en zich de vraag stellen hoe kan ik daar vanuit mijn onderzoek een steentje toe bijdragen; met de ICD-10 benoemt men de stoornis; met ICF geeft men een weergave van wat deze stoornis betekent voor het functioneren en wat de impact is op de participatie; ICF betekent meer dan vroeger hulpvraaggestuurd werken; belangrijk blijft daarbij om aandacht te hebben voor versterkende en belemmerende factoren in de context van het kind. 3.3. Kwaliteitsplanning 2016 Gelet op de wetenschappelijke ondersteuning van dit denkkader en de klemtoon die de overheid terecht legt op het evidence based werken blijft het van belang om verder inspanningen te leveren om het biopsychosociaal model en de ICF toe te passen in onze praktijk. Binnen de verschillende hulpverleningssectoren (gezondheidszorg, voorzieningen voor personen met een handicap enz.) maar ook binnen onderwijs hanteert men meer en meer het biopsychosociaal model en het ICF-denkkader. Het is derhalve van belang dat ook onze werking hierop verder wordt afgestemd. In overleg met het personeel werd de verdere implementatie van het biopsychosociaal model en van het ICF-denkkader weerhouden voor de kwaliteitsplanning 2016. Gelet op de evaluatie van de werking rond het biopsychosociaal model en het ICFdenkkader in 2015 is het van belang om het ICF-schema nog eens te bespreken met het voltallige team teneinde misverstanden te kunnen vermijden en te kunnen ingaan op bezorgdheden en onduidelijkheden. De verdere implementatie naar het evaluatieverslag gebeurt best niet op het einde van het schooljaar gelet op de zware agenda van de therapeuten op dat moment. Het najaar 2016 is daarvoor een betere periode.
10
4.
TOELAGEN EN GIFTEN
4.1. VIPA-toelage in het kader van “Bijzondere uitrusting” Eind 2013 heeft het centrum twee projecten ingediend bij het VIPA om in het kader van de “Bijzondere uitrusting” een toelage te kunnen ontvangen teneinde de nog aanwezige verouderde computers te kunnen vervangen door hedendaagse toestellen en om een draadloos netwerk te kunnen installeren in functie van therapeutische toepassingen. Het ging om het project “Actualisering van het therapeutisch computerpark” en een project “Actualisering computernetwerksysteem”. Ondanks de eerdere berichtgeving dat er geen VIPA-betoelaging meer mogelijk was in het kader van de “Bijzondere uitrusting”, kregen we eind december 2014 dan toch de subsidiebelofte en de subsidiebeslissing voor beide ingediende projecten en kregen we de toelating om de aanbestedingsprocedure te starten. In het voorjaar 2015 konden we dan overgaan tot de aankoop van de nieuwe computers en tot de installatie van een draadloos netwerk. Het volledige team was bijzonder verheugd met deze toelage. Meer en meer kan er online worden gewerkt met interessant materiaal. Het team dient zich permanent aan te passen aan de evoluties ter zake. Deze ondersteuning door het VIPA werkt motiverend zowel naar de teamleden als naar de revalidanten en hun gezin. 4.2. VAPH: niet gereglementeerde toelage Door de interne staatshervorming was het jaar 2013 het laatste jaar dat de Provincie Oost-Vlaanderen een toelage kon toekennen aan het centrum voor de aankoop van diagnostisch en therapeutisch materiaal. De nieuwe taakstelling en het daarbijhorend bestuursakkoord laten geen verdere structurele ondersteuning door de Provincie toe. De Provinciale toelage werd overgedragen naar het Vlaams Agentschap voor personen met een handicap (VAPH). Bij wijze van overgangsmaatregel kent het VAPH de geïndexeerde toelage van 6.449,00 euro toe middels een nietgereglementeerde toelage en dit op basis van de door het centrum ingestuurde facturen voor de aankoop van diagnostisch en therapeutisch materiaal in 2015. Wij zijn het VAPH bijzonder dankbaar voor deze financiële steun die het ons mogelijk maakt om het diagnostisch en therapeutisch materiaal te actualiseren in functie van een verantwoorde revalidatie. Vanaf het ogenblik dat de subsidiëring van de zorg wordt omgezet naar een persoonsvolgende financiering zullen de middelen worden opgenomen in dit kader en niet langer uitsluitend meer worden gebruikt voor deze niet-gereglementeerde toelage. Wij betreuren dit ten zeerste en hopen dat het VAPH toch nog verder een nietgereglementeerde toelage zal blijven toekennen.
11
STATISTISCHE GEGEVENS INLEIDING De registratie van de revalidanten volgens stoornis gebeurt sinds 2007 volgens het classificatiesysteem van de ICD-10. De Centra voor Ambulante Revalidatie (CAR) behandelen voornamelijk revalidanten met psychische stoornissen en gedragsstoornissen. Gezien de complexiteit van de problematieken die in ons centrum behandeld worden, worden naast de indexstoornis ook één of meerdere comorbide stoornissen geregistreerd. Deze worden in afzonderlijke tabellen (tabel 1.4. en 1.4.1) vermeld. Naast de stoornissen kunnen ook aanverwante aandoeningen geregistreerd worden. Dit zijn aandoeningen die vaak in verband gebracht worden met psychische stoornissen en gedragsstoornissen. De tabellen bevatten zoals vorige jaren gegevens betreffende:
het actieve revalidantenbestand op 31/12/2015 aanmeldingen wachttijden ontslagen in 2015
De grafieken geven de evoluties weer van de laatste 5 jaar.
12
1.
ACTIEVE DOSSIERS De actieve dossiers omvatten alle revalidanten die op 31/12/2015 in behandeling waren.
1.1. Herkomst van de revalidanten WOONPLAATS in dezelfde fusiegemeente van het centrum in kerngemeente In andere deelgemeente van de fusie in dezelfde provincie: in aangrenzende gemeente van de fusie in niet aangrenzende gemeente van de fusie in andere provincie in buitenland TOTAAL
AANTAL
%
113 45
62,09 24,72
9 14 0 1 182
4,95 7,69 0,0 0,55 100,0
86,8 % woont in de fusiegemeente Gent (97,8 % in 2014).
13 1.2. Stoornis – geslacht – leeftijd
14 Aantal – Stoornis Op 31/12/15 waren 182 kinderen in behandeling (183 in 2014).
200
Aantallen
ACTIEVE REVALIDANTEN
150 2011 2012 2013 2014 2015
100 50 0
Tabel 1.2. toont ons het volgende: 180 revalidanten (98,9%) hebben een stoornis in de psychische ontwikkeling of een gedrags/emotionele stoornis (F-codes). We zien stoornissen in de volgende categorieën: ▫
Zwakzinnigheid (aantal 44): -
▫
Stoornissen in de psychische ontwikkeling (aantal 77): -
▫
F70: lichte zwakzinnigheid (debiliteit)
F80: specifieke ontwikkelingsstoornissen van spraak of taal (F801, F802) (aantal=18) F81: specifieke ontwikkelingsstoornissen van schoolvaardigheden (F810, F811, F812, F813) (aantal = 11) F82: specifieke ontwikkelingsstoornis van motorische functies (aantal=15) F84: autismespectrumstoornissen* (F840, F841) (aantal=33)
Gedrags- en emotionele stoornissen (aantal 59): -
*
F90: hyperkinetische stoornissen (F900, F901) (aantal=55) F94: sociale functiestoornissen met specifiek begin op kinderleeftijd en in adolescentie (F941) (aantal=1) F98: andere gedragsstoornissen en emotionele stoornissen die doorgaans beginnen op kinderleeftijd en in adolescentie (F985, F988) (aantal=3)
ICD-10 spreekt van ‘pervasieve ontwikkelingsstoornissen’ maar wij gebruiken de meer courant gebruikte terminologie nl. ‘autismespectrumstoornissen’.
15 De 2 overige revalidanten (1,1 %) hebben volgende stoornis: ▫ Q871: congenitaal gestoord ontwikkelingssyndroom vnl. gepaard gaand met kleine gestalte ▫ Q90: syndroom van Down Voor een volledige lijst van voorkomende ICD-10 stoornissen in 2015 verwijzen we naar bijlage 1, blz. 62. Meer gedetailleerd geeft dit naar frequentie van voorkomen het volgende: Percenten
INDEXSTOORNIS ICD-10
40 35 30 25 20 15 10 5 0
▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫
Hyperkinetische stoornissen (F900, F901): Lichte zwakzinnigheid (F70): Autismespectrumstoornissen (F840, F841): Ontwikkelingsstoornissen van spraak of taal (F801, F802): Ontwikkelingsstoornis van motorische functies (F82): Ontwikkelingsstoornissen van schoolse vaardigheden (F810, F811, F812, F813): Gedrags- en emotionele stoornissen (F941, F985, F988): Congenitaal gestoord ontwikkelingssyndroom (Q871): Syndroom van Down (Q90)
2011 2012 2013 2014 2015
30,22 % 24,18 % 18,13 % 9,89 % 8,24 % 6,04 % 2,20 % 0,55 % 0,55 %
In 2015 zien we vnl. een stijging in de groepen lichte zwakzinnigheid (met 5 %) en in de groep autismespectrumstoornissen (met 4 %). 4 van de 7 nieuwe revalidanten in de groep lichte zwakzinnigheid betreffen jonge kinderen die ontwikkelingsgerichte therapie volgen. De groep hyperkinetische stoornissen daalde met 3,7 %. Geslacht 68,7 % van de revalidanten is van het mannelijk geslacht.
Percentage mannelijke revalidanten bij volgende stoornissen: ▫ Autismespectrumstoornissen: ▫ Hyperkinetische stoornissen:
84,8 % 74,5 %
16 Registratie bij het Vlaams Agentschap voor personen met een handicap Geen enkele revalidant is geregistreerd bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Leeftijd Percenten
LEEFTIJD
100 80
2011
60
2012
40
2013 2014
20
2015
0 0 - 3 jaar
4 - 6 jaar
0 - 3 jarigen maken 4 - 6 jarigen 7 - 9 jarigen 10 – 12 jarigen 13 – 18 jarigen
7 - 9 jaar
10 - 12 jaar
13 - 18 jaar
3,3 % uit van het totale revalidantenbestand 25,82 % 44,50 % 24,73 % 1,65 %
De groep 0 – 3 jarigen steeg ook in 2015 met ruim 1 %. Het jongste kind was op 31 december 3 jaar 3 maand. De 6 jonge kinderen zijn mentaal beperkt en hebben nood aan ontwikkelingsgerichte therapie. Naast de individuele therapie maken ze allen deel uit van het ontwikkelingsgroepje. In de categorie 7 - 9 jarigen valt een daling op van 6 % terwijl de groep 10 – 12 jarigen steeg met ruim 6 %. In de categorie 13-18 jarigen zijn de revalidanten eind december ruim 13 jaar en 15 jaar oud. De 3 revalidanten volgen reeds meerdere jaren revalidatie.
17 1.3. Stoornis – onderwijsniveau – beroepsactiviteit
18 Onderwijsniveau Percenten
ONDERWIJS
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
2011 2012 2013 2014 2015 Niet Gewoon Gewoon Lager Buitengewoon schoolgaand kleuteronderwijs Onderwijs Lager Onderwijs - Basisaanbod
Gewoon Secundair Onderwijs
Alle revalidanten zijn schoolgaand. 82,4 % volgt gewoon onderwijs (81,3 % in 2014) waarvan: ▫ 30,0 % kleuteronderwijs 28,4 % in 2014 ▫ 68,7 % lager onderwijs 69,6 % ▫ 1,3 % secundair onderwijs 2,0 % 17,6 % volgt buitengewoon lager onderwijs (18,7 % in 2014). Noot: ‘BA’ in de tabel staat voor ‘basisaanbod’. 12 revalidanten (8 % van het totaal aantal kinderen uit het gewoon onderwijs) kregen in 2015 GON-begeleiding.
19 1.4. Stoornis en comorbiditeit
20
21
22
23
24 Stoornis en comorbiditeit Tabel 1.4. geeft een gedetailleerd beeld van de comorbide stoornissen. Tabel 1.4.1 geeft ons een overzicht van de indexstoornis en het aantal comorbide stoornissen. 144 revalidanten (79,1 % van het revalidantenbestand) hebben naast de indexstoornis één of meer comorbide stoornissen. Comorbide stoornissen komen voor bij alle indexstoornissen:
Percenten
100,0 90,0 80,0 70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 20,0 10,0 0,0
STOORNIS EN COMORBIDITEIT
2011 2012 2013 2014 2015
Rekening houdend met de indexstoornis en de comorbide stoornis toont tabel 1.4. ons, na analyse van de comorbide stoornissen, het volgende: 128 revalidanten (70,3 %) hebben een autismespectrumstoornis of een gedrags- en/of emotionele stoornis (waaronder hyperkinetische stoornis). Deze stoornissen komen voor hetzij als indexstoornis (59 gedrags- en of emotionele stoornissen + 33 autismespectrumstoornissen) hetzij als comorbide stoornis (36 in totaal). Naast de comorbide stoornissen worden ook andere, geassocieerde aandoeningen uit de ICD-10 geregistreerd die vaak in verband gebracht worden met psychische stoornissen en gedragsstoornissen. De meest voorkomende aandoeningen vallen onder ‘factoren die de gezondheidstoestand beïnvloeden en contacten met gezondheidszorg’ (Z-code). Deze zijn niet opgenomen in de tabel. Vermelden we voornamelijk het voorkomen van: ▫ inadequaat ouderlijk toezicht en leiding
25 1.5. Aantal dossiers opgevolgd door maatschappelijk werker en psycholoog
26 Aantal dossiers opgevolgd door maatschappelijk werker* en psycholoog** De tabel geeft de interventies in 2015 weer (intakefase en behandelingsfase) van de in behandeling zijnde revalidanten op 31/12/2015. Met interventies worden de interventies ten aanzien van de revalidant of de ouder bedoeld. De tabel toont ons dat zowel de psychologische dienst als de sociaal verpleegkundige tussenkomen in de intakefase. Naast de sociaal verpleegkundige zijn eveneens een paar leden van de psychologische dienst verantwoordelijk voor de intakefase van een aantal revalidanten. Tevens is er steeds iemand van de psychologische dienst aanwezig bij het intaketeam. Noot: van heel wat revalidanten, actief op 31/12/15 is de intakeprocedure reeds gebeurd in een vorig jaar. Tijdens de behandelingsfase zijn er voor vrijwel alle revalidanten interventies geweest door de psychologische dienst. Bij revalidanten die pas later op het jaar in behandeling werden genomen is het mogelijk dat er nog geen interventie gebeurd is. De sociaal verpleegkundige komt minder tussen in de behandelingsfase.
*
de functie van maatschappelijk werker wordt in ons centrum ingevuld door een sociaal verpleegkundige.
**
De psycholoog omvat de psychologische dienst bestaande uit 5 psychologen, één orthopedagoge en één psychologisch assistente.
27
2.
AANMELDINGEN Van de aangemelde personen in 2015 wordt in drie tabellen informatie gegeven omtrent: de aanmeldingsklacht en de initiatiefnemer tot verwijzing* geslacht en leeftijd onderwijsniveau/beroepsactiviteit De volgende twee tabellen behandelen het gevolg op de aanmelding in 2015 van aangemelde personen in 2015 en in vorige jaren. De laatste twee tabellen behandelen het aantal onderzochte revalidanten in 2015 (aangemeld in huidig jaar en vorige jaren) en het gevolg op het onderzoek, alsook de relatie tussen de geformuleerde klacht bij aanmelding en de gediagnosticeerde (index)stoornis na onderzoek.
* De persoon die aanmeldt is meestal de ouder (wat door ons gevraagd wordt), terwijl de initiatiefneming tot verwijzing meestal door ‘anderen’ gebeurt (cfr. tabel 2.1.).
28 2.1. Aanmeldingsklacht - initiatiefnemer tot verwijzing
29 Aantal aanmeldingen In 2015 werden 177 personen aangemeld (163 aanmeldingen in 2014). Aantallen
AANMELDINGEN
200 150
2011 2012 2013 2014
100 50 0
Het aantal aanmeldingen steeg in 2015 met 8,5 % t.o.v. 2014. Aanmeldingsklacht
AANMELDINGSKLACHT
Percenten
100,00 90,00 80,00 70,00 60,00 50,00 40,00 30,00 20,00 10,00 0,00
2011 2012 2013 2014 2015
B1
B10
B11
B13
B14
B2
B4
B5
B6
B9
De meest voorkomende klachten zijn vet gedrukt ▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫ ▫
B1 B10 B11 B13 B14 B2 B4 B5 B6 B9
ontwikkelingsretardatie (27,1 %) hyperkinetische problemen aandachts- en concentratieproblemen (19,8 %) schrijfmotorische problemen motorische en/of coördinatieproblemen (vermoeden) mentale handicap gedragsproblemen (vermoeden) autismespectrumstoornis (21,5 %) taal/spraakproblemen leerproblemen
Het aantal kinderen met aanmeldingsklacht taal- (B6) en leerproblemen (B9) daalt nog steeds. Deze kinderen worden na onderzoek meestal ingeschreven in de groep ‘complexe ontwikkelingsstoornissen’ - de doelgroep waarvan het percentage revalidanten moet verminderen in opdracht van het RIZIV tot maximum 30 % van het totale revalidantenbestand.
30 Verwijzende instanties Percenten
VERWIJZENDE INSTANTIES
100,00 80,00 2011 2012 2013 2014 2015
60,00 40,00 20,00 0,00 Onderwijs (CLB en/of school)
Andere
Eigen initiatief
Artsen
80,2 % van het aantal aanmeldingen werd door onderwijs verwezen. Het betreft voornamelijk verwijzing van kinderen met ontwikkelingsachterstanden, aandacht- en concentratieproblemen en autismespectrumstoornissen. Aanmelding van kinderen met leerproblemen maakt nog slechts 5,7% uit van het totaal aanmeldingen door onderwijs. 11,3 % werd verwezen door andere diensten, instanties. Kolom 10 ‘andere’ betreft verwijzing door een privépsycholoog. 5,7 % nam op eigen initiatief contact met ons op. 2,8 % werd verwezen door een arts.
31 2.2. Aanmeldingsklacht - geslacht – leeftijd
32 Geslacht 71,75 % van het totaal aantal aanmeldingen is van het mannelijk geslacht: Aanmeldingsklacht motorische en/of coördinatieproblemen: 90,0 % Aanmeldingsklacht autisme: 84,2 % Aanmeldingsklacht aandacht- en concentratieproblemen: 80,0 % Leeftijd
LEEFTIJD BIJ AANMELDING
Percenten
100,00 90,00 80,00 70,00 60,00 50,00 40,00 30,00 20,00 10,00 0,00
2011 2012 2013 2014 2015 0- 3 jaar
4 - 6 jaar
7 - 9 jaar
10 - 12 jaar
13 - 18 jaar
De groep 4 – 6 jarigen blijft de grootste groep met 50,3 % . Ontwikkelingsretardatie is de meest geformuleerde klacht (36 %), gevolgd door (vermoeden) autisme (23,6 %) en aandacht- en concentratieproblemen (16,9 %). In tweede instantie worden kinderen aangemeld in de leeftijdscategorie 7 – 9 jaar (28,8 %). De meest geformuleerde klacht is aandacht- en concentratieproblemen (34,6 %), gevolgd door (vermoeden) autisme (21,2 %). 10 – 12 jarigen maken 11,9 % uit van het totaal aantal aanmeldingen. In de leeftijdscategorie 13 – 18 jaar werd één 14 jarige (her)aangemeld.
Bij de 0 – 3 jaar (8,5 % van het totaal aantal aanmeldingen) is het jongst aan-
gemelde kind 1 jaar 3 maand. Gezien de zeer jonge leeftijd werd het kind verwezen naar een ander CAR. Bij ruim de helft van de aanmeldingen in deze leeftijdscategorie is de klacht ontwikkelingsretardatie.
33 2.3. Aanmeldingsklacht - onderwijsniveau/beroepsactiviteit
34 Onderwijsniveau/beroepsactiviteit
Percenten
ONDERWIJSNIVEAU AANMELDINGEN
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
2011 2012 2013 2014 2015
89,30 % van alle aangemelde personen volgt gewoon onderwijs waarvan: 56,33 % kleuteronderwijs 43,04 % lager onderwijs 0,63 % secundair onderwijs 9 % volgt buitengewoon onderwijs. Er zijn aanmeldingen uit: - Basisaanbod (15) - Type 8 (1) 1,7 % (3 kinderen) is nog niet schoolgaand.
35 2.4. Gevolg op aanmelding 2.4.1. Aanmelding in huidig jaar en gevolg op aanmelding
36 In huidig jaar aangemeld met gevolg op aanmelding
Percenten
GEVOLG OP AANMELDINGEN - in huidig jaar aangemeld
100,00 90,00 80,00 70,00
2011
60,00
2012
50,00
2013
40,00
2014
30,00
2015
20,00 10,00 0,00 geen onderzoek
onderzoek in huidig jaar wachtlijst voor onderzoek
Geen onderzoek: 18 van de 177 in het huidig jaar aangemelde personen (10,2 %) werden niet onderzocht in 2015 (21,5 % in 2014). In 2015 is het aantal aanmeldingen dat niet in aanmerking komt voor onderzoek gedaald met ruim 10 %. Dit betekent dat verwijzers gerichter naar ons verwijzen; de klacht bij aanmelding en de complexiteit van de problematiek kadert in de meeste gevallen binnen de doelgroepen die wij opnemen. Voornamelijk kinderen behorend tot groep 4 ‘complexe ontwikkelingsstoornissen’ worden minder aangemeld. De redenen waarom de 18 aangemelde kinderen niet onderzocht werden zijn de volgende: ▫
Afgehaakt voor onderzoek 9 personen werden niet in onderzoek genomen; 3 personen werden verwezen: Te lange wachttijd 6 Verwezen naar Ander CAR*
Behoort niet tot de doelgroep 1 Verwezen naar
Omwille van eigen selectiecriteria 1 Verwezen naar Zelfstandige therapeut
2 * CAR = Centrum voor Ambulante Revalidatie
Afgehaakt/ Reden onbekend 1 Verwezen naar
1
Slechts voor 2 aanmeldingen besliste het team om niet te onderzoeken (behoort niet tot onze doelgroep en omwille van eigen selectiecriteria). Het betreft hier 2 kinderen waarbij er vermoeden doelgroep ‘complexe ontwikkelingsstoornissen’ is. 6 personen haakten af omwille van de lange wachttijd. 1 persoon haakte af om onbekende reden.
37 ▫
Afgehaakt tijdens onderzoek 2 personen haakten af tijdens onderzoek.
▫
Therapie gestart Van 7 aangemelde personen werd de therapie in 2015 opgestart zonder onderzoek in ons centrum. Het betreft 2 heraanmeldingen en 5 kinderen die reeds therapie volgden in een ander Centrum voor Ambulante Revalidatie.
Onderzoek in huidig jaar 83 personen (46,9 %) werden in 2015 onderzocht of waren nog in onderzoek op 31/12/15. Het gevolg op onderzoek wordt besproken in tabel 2.5.1. Wachtlijst voor onderzoek Op 31/12/2015 stonden 76 personen (42,9 %) op de wachtlijst voor onderzoek (27 % in 2014). Het betreft: - 2 nog niet schoolgaande kinderen; - 72 kinderen uit het gewoon onderwijs (30 kleuters, 41 lagere schoolkinderen en 1 kind uit het secundair onderwijs); - 2 kinderen uit het buitengewoon lager onderwijs. De stijging van het aantal kinderen op de wachtlijst heeft te maken met het groter aantal aanmeldingen en kinderen met complexe ontwikkelingsstoornissen die langer op de wachtlijst blijven staan.
38 2.4.2. Aanmelding in vorig jaar en gevolg op aanmelding in huidig jaar
39 In vorig jaar aangemeld met gevolg op aanmelding in huidig jaar Aangezien aangemelde personen vaak langer dan één jaar op de wachtlijst voor onderzoek staan, moeten ook een aantal aanmeldingen van vorig jaar mee opgenomen worden in een tabel om een volledig beeld te krijgen van wat in 2015 met de aanmeldingen gebeurd is. De tabel toont ons dat er van 58 aangemelde personen, waarvan 56 aangemeld in 2014 en 2 aangemeld in 2013, een gevolg op de aanmelding is geweest in 2015. Percenten
100
GEVOLG OP AANMELDING - in vorig jaar aangemeld
80 60
2011 2012 2013 2014 2015
40 20 0 geen onderzoek
onderzoek in huidig jaar
wachtlijst voor onderzoek
Geen onderzoek: 25 van de 58 in vorig(e) ja(a)r(en) aangemelde personen (43,1 %) werden niet onderzocht in 2015. De redenen hiervoor zijn: ▫
Afgehaakt voor onderzoek 6 personen haakten af omwille van de lange wachttijd;1 persoon werd verwezen naar een ander Centrum voor Ambulante Revalidatie.
▫
Therapie gestart Van 19 personen aangemeld in 2013 en 2014 werd de therapie in 2015 opgestart zonder onderzoek in 2015: 3 personen werden niet onderzocht. Het betreft 2 heraanmeldingen en één revalidant die reeds therapie volgde in een ander Centrum voor Ambulante Revalidatie. 16 personen werden in 2014 onderzocht.
Onderzoek in huidig jaar 33 personen (56,9 %) werden in 2015 onderzocht of waren nog in onderzoek op 31/12/15. Het gevolg op onderzoek wordt in tabel 2.5.1. besproken. Noot: van deze onderzochte kinderen in 2015 zijn er ook reeds 9 in therapie genomen in 2015. 2 kinderen, aangemeld in 2014, komen niet voor in de tabel maar staan op 31/12/15 op de wachtlijst voor therapie. De reden waarom ze niet voorkomen in de tabel is dat er geen gevolg op de aanmelding was in het huidig jaar (2015); ze werden onderzocht in 2014.
40 2.5. Onderzoek en gevolg 2.5.1. Onderzoek in huidig jaar en gevolg op onderzoek
41 Onderzoek in huidig jaar en gevolg op onderzoek
Percenten
ONDERZOEK IN HUIDIG JAAR EN GEVOLG OP ONDERZOEK
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
2011 2012 2013 2014 2015
Onderzocht, geen voorstel therapie
Onderzocht, voorstel therapie
In onderzoek op 31/12
130 personen werden in 2015 onderzocht (123 in 2014): - 83 onderzoeken van personen aangemeld in 2015 (tabel 2.4.1.) - 33 personen aangemeld in vorig jaar (tabel 2.4.2.) - 14 personen waarbij de onderzoeksfase startte in 2014 en eindigde in 2015 Van 74 personen (56,9 %) werd na onderzoek een voorstel tot multidisciplinaire revalidatie geformuleerd. ▫ 56,8 % (71,9 % in 2014) werd in therapie genomen in de loop van 2015. ▫ 43,2 % (28,1 % in 2014) stond op 31/12/15 nog op de wachtlijst voor therapie. Het betreft 22 lagere schoolkinderen en 10 kleuters. Onderzocht en geen voorstel tot multidisciplinaire revalidatie ▫
Bij 39 personen werd na onderzoek geen voorstel tot multidisciplinaire revalidatie geformuleerd.
De redenen waarom geen revalidatie voorgesteld wordt worden vermeld in tabel 2.5.1 bis 17 (13,1 %) personen waren in onderzoek op 31/12/2015.
42 2.5.1.bis Onderzoek in huidig jaar – geen voorstel tot multidisciplinaire revalidatie
43 Onderzoek in huidig jaar – geen voorstel tot multidisciplinaire revalidatie
Percenten
ONDERZOEK - GEEN VOORSTEL TOT MULTIDISCIPLINAIRE REVALIDATIE
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
2011 2012 2013 2014 2015
Deze tabel is een detail van de kolom onderzocht + geen voorstel revalidatie uit tabel 2.5.1. en geeft de redenen weer waarom geen revalidatie werd voorgesteld. Bij 69 % (27 personen) is er na onderzoek geen indicatie voor multidisciplinaire revalidatie. 19 personen werden verwezen, waarvan 13 naar een zelfstandige therapeut, 3 naar buitengewoon onderwijs en 3 naar een ander Centrum voor Ambulante Revalidatie (CAR). 2 personen werd niet in revalidatie genomen omwille van eigen selectiecriteria. Zij werden verwezen naar een zelfstandige therapeut. 3 personen gingen niet in op het advies. Bij 7 personen is er na onderzoek indicatie voor multidisciplinaire revalidatie maar worden verwezen naar een ander CAR of een andere hulpverleningdienst. 5 personen werden verwezen naar buitengewoon onderwijs en 2 personen naar een ander CAR.
44 2.5.2. Relatie aanmeldingsklacht en stoornis
45 Relatie aanmeldingsklacht en stoornis Van de onderzochte personen in 2015 wordt in deze tabel de relatie aangetoond tussen de klacht bij aanmelding en de diagnose (indexstoornis) na onderzoek (voor ICD10-codes : zie bijlage, blz. 62). Vermelden we vooral dat: 13 van de 20 kinderen met aanmeldingsklacht “aandacht en concentratieproblemen” na onderzoek gediagnosticeerd werden als kinderen met een hyperkinetische stoornis (65 %); 18 van de 29 kinderen met aanmeldingsklacht “ontwikkelingsretardatie” gediagnosticeerd werden als kinderen met een licht/matig mentale handicap of een autismespectrumstoornis (62 %). 11 van de 24 kinderen met aanmeldingsklacht “pervasieve ontwikkelingsstoornis (of autismespectrumstoornis) gediagnosticeerd werden als kinderen met een autismespectrumstoornis (45,8 %).
46
3.
WACHTTIJDEN De wachttijden zijn berekend op de cliënten die onderzocht zijn in 2015, of waarbij de revalidatie opgestart werd in de loop van 2015 en de onderzoeken voordien gebeurden. Het betreft dus ook aanmeldingen van het vorig jaar. Noot: de tabellen waarbij de cliënten geregistreerd zijn volgens leeftijd betreft de leeftijd bij datum aanmelding.
47 3.1. Wachttijd tussen aanmelding en onderzoek
48
49 Wachttijd tussen aanmelding en onderzoek
Percenten
WACHTTIJD TUSSEN AANMELDING & ONDERZOEK
100 80 60
2011 2012 2013 2014 2015
40 20 0 < 2 maand
2 - 4 maand
4 - 6 maand
6 - 9 maand 9 - 12 maand > 12 maand
43,1 % (50 personen) van de 116 onderzochte personen in 2015 werd binnen de 2 maanden onderzocht (50,9 % in 2014). 23,3 % (27 personen) werd binnen de 4 maanden onderzocht (25 % in 2014). 3 personen stonden omwille van organisatorische of praktische redenen meer dan één jaar op de wachtlijst op 31/12/15. Kleuters kunnen relatief snel onderzocht worden omdat er een groter verloop is dan bij lagere schoolkinderen. Kinderen uit het buitengewoon onderwijs die aangemeld worden begin september kunnen vrijwel onmiddellijk onderzocht worden. Aanmeldingen in de loop van of op het einde van het schooljaar komen meestal terecht op de wachtlijst voor onderzoek. Indien er nog plaats is voor therapie worden ook zij onmiddellijk onderzocht. Bij lagere schoolkinderen en leerlingen uit het secundair onderwijs is de wachttijd tussen aanmelding en onderzoek groter.
50 3.2. Wachttijd tussen onderzoek en start revalidatie
51
52
Wachttijd tussen onderzoek en start therapie Percenten
WACHTTIJD TUSSEN ONDERZOEK & THERAPIE
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
2011 2012 2013 2014 2015 < 2 maand
2 - 4 maand 4 - 6 maand 6 - 9 maand 9 - 12 maand > 12 maand
45,5 % (25 van de 55 personen) startte binnen de 2 maanden na onderzoek met therapie (38,5 % in 2014). 45,5 % staat tussen 2 en 9 maanden op de wachtlijst therapie. 5 kinderen stonden op 31/12/15 meer dan 1 jaar op de wachtlijst. Deze kinderen werden heraangemeld en in therapie genomen zonder onderzoek. Hierdoor is de wachttijd tussen onderzoek (datum onderzoek van de eerste aanmelding) en therapie (datum eerste therapie na heraanmelding) zo groot. De voornaamste redenen voor de lange(re) wachttijden zijn:
Kinderen met diagnose complexe ontwikkelingsstoornissen blijven soms langere
tijd op de wachtlijst staan omwille van het maximum percentage dat in therapie mag genomen worden; een volzet uurrooster; praktische en organisatorische redenen: o.a. de vraag naar vervoer van de ouders, onvoldoende combinatiemogelijkheden binnen het uurrooster (therapiefrequentie, aantal betrokken disciplines, zelfde therapeuten). De langere revalidatieduur bij ontslag (zie pag. 60 en 61). Hierdoor kunnen minder nieuwe kinderen in therapie genomen worden.
53 3.3. Wachttijd tussen aanmelding en start revalidatie
54
55 Wachttijd tussen aanmelding en start therapie
Percenten
WACHTTIJD TUSSEN AANMELDING & THERAPIE
100,00 80,00 60,00
2011 2012 2013 2014 2015
40,00 20,00 0,00 < 2 maand
2 - 4 maand 4 - 6 maand 6 - 9 maand 9 - 12 maand > 12 maand
Bij 10 van de 60 personen bedraagt de wachttijd, tussen het moment dat het kind aangemeld wordt en de start van de behandeling, minder dan 2 maanden. Het betreft: ▫ 7 kinderen uit het buitengewoon onderwijs die vrijwel onmiddellijk onderzocht en vervolgens in therapie genomen konden worden; ▫ 3 aanmeldingen die zonder onderzoek vrij snel in therapie konden genomen worden: 2 aanmeldingen die reeds therapie volgden in een ander centrum voor ambulante revalidatie en één heraangemeld kind dat reeds onderzocht was en onmiddellijk in behandeling kon genomen worden. Bij de overige 50 personen bedraagt de wachttijd: ▫ tussen 2 en 6 maanden (21) ▫ tussen 6 en 12 maanden (22) ▫ meer dan 1 jaar (7)
56
4.
ONTSLAGEN De volgende twee tabellen behandelen de ontslagen revalidanten in 2015. Het betreft revalidanten die na onderzoek in behandeling werden genomen. De tabellen geven informatie omtrent de reden van stopzetting en de revalidatieduur.
57 4.1. Indexstoornis ICD - Reden stop
58 Aantal stopzetting revalidatie Aantallen
STOPZETTINGEN
100 80
2011 2012 2013 2014 2015
60 40 20 0
Bij 60 revalidanten werd het revalidatieprogramma in de loop van 2015 stopgezet. Reden stopzetting revalidatie Percenten
100,00
REDEN STOP
80,00
2011 2012 2013 2014 2015
60,00 40,00 20,00 0,00 doelstellingen op initiatief bereikt patiënt
op initiatief centrum
stop tgv onderbreking regelgeving
Bij 41,7 % (25 revalidanten) van het totaal aantal ontslagen waren de doelstellingen bereikt bij ontslag. Ontslag omwille van doelstellingen bereikt betekent niet noodzakelijk dat de problematiek of stoornis niet meer aanwezig is, maar dat de therapie inhoudelijk is afgewerkt in het kader van de ‘multidisciplinaire hulpverlening in onze setting’. 7 revalidanten werden verwezen naar GON-begeleiding, zelfstandige therapeut en thuisbegeleiding. In 2015 zien we een stijging van het aantal stopzettingen op initiatief van de revalidant van 13,4 % in 2014 naar 26,7 % (16 revalidanten). De redenen zijn de volgende: Gaat naar andere voorziening/hulpverlening
Inhoudelijke reden (motivatie, probleembewustzijn)
5 6 Verwezen naar Verwezen naar *BO Zelfst. therapeut ander *CAR GON-begeleiding *MFC huiswerkbegeleiding 4 4 * BO = Buitengewoon Onderwijs * CAR = Centrum voor Ambulante Revalidatie * MFC = Multifunctioneel Centrum
Verhuis
5 Verwezen naar ander *CAR 1
59 Het aantal stopzettingen op initiatief van het centrum daalde daarentegen van 40,3 % in 2014 naar 21,7 %. De redenen van stopzetting zijn de volgende: Inhoudelijke redenen
Onvoldoende motivatie
9 Verwezen naar BO* Ander CAR CGG 7 2 * BO = Buitengewoon Onderwijs * CAR = Centrum voor Ambulante Revalidatie * CGG = Centrum Geestelijke Gezondheidszorg
4 Verwezen naar GON-begeleiding Zelfstandige therapeut 2
Bij 8,3 % diende de revalidatie stopgezet te worden omwille van de regelgeving. ▫ Bij 2 revalidanten waren alle zittingen opgebruikt; ▫ 3 revalidanten voldeden niet meer aan de vereiste multidisciplinariteit; zij werden verwezen.
Bij 1 revalidant werd de revalidatie onderbroken.
60 4.2. Stoornis - Revalidatieduur bij ontslag
61 Revalidatieduur bij ontslag
REVALIDATIEDUUR
Percenten
100,00 80,00 2011 2012 2013 2014 2015
60,00 40,00 20,00 0,00 0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
2 - 3 jaar
3 - 4 jaar
> 4 jaar
De grafiek toont de laatste 2 jaar een duidelijke stijging van de revalidatieduur. In 2014 bedroeg de gemiddelde revalidatieduur 39 maanden terwijl deze in 2015 46 maanden bedroeg. De belangrijkste reden hiervoor is de stijgende complexiteit van de problematieken die worden aangemeld. Hierdoor dienen de revalidanten langer in behandeling te komen. Daarnaast werd in de nieuwe overeenkomst van mei 2012 tussen het RIZIV en de Centra voor Ambulante Revalidatie, voor de meeste doelgroepen die in Impuls behandeld worden een contingent van zittingen bepaald i.p.v. een maximale terugbetalingsperiode. Ook hierdoor is er een effect op de stijging van de behandelingsduur. 51,7 % (31 revalidanten) volgde tussen 0 en 3 jaar revalidatie (50,8 % in 2014 en 80,6 % in 2013) waarvan: 19,4 % (6 revalidanten) tussen 0 en 1 jaar revalidatie volgde. De redenen voor deze korte revalidatieduur zijn: Doelstellingen bereikt 2 Voor het verstrijken van de maximaal toegestane periode
Verwezen 1
Initiatief revalidant 3 ▫ Gaat naar andere voorziening ▫ Inhoudelijke reden ▫ Verhuis Verwezen 2
Initiatief CAR 1 Inhoudelijke reden
Verwezen 1
▫
38,7 % (12 revalidanten) tussen 1 en 2 jaar revalidatie volgde.
▫
41,9 % (13 revalidanten) tussen 2 en 3 jaar revalidatie volgde.
48,3 % (29 revalidanten) volgde meer dan 3 jaar revalidatie (49,2 % in 2014 en 19,4 % in 2013), waarvan 11 revalidanten 5 jaar of meer revalidatie volgden.
62
Bijlage : Lijst voorkomende ICD-stoornissen in 2015 F411 F421 F642 F70 F71 F800 F801 F802 F809 F810 F811 F812 F813 F819 F82 F840 F841 F900 F901 F91 F910 F913 F929 F930 F932 F938 F941 F948 F950 F952 F958 F985 F988 F989 G80 Q871 Q90
Gegeneraliseerde angststoornis Overwegend compulsieve handelingen [obsessieve rituelen] Genderidentiteitsstoornis op kinderleeftijd Lichte zwakzinnigheid Matige zwakzinnigheid Specifieke articulatiestoornis Expressieve taalstoornis Receptieve taalstoornis Ontwikkelingsstoornis van spraak of taal, niet gespecificeerd Specifieke leesstoornis Specifieke spellingsstoornis Specifieke stoornis van rekenvaardigheden Gemengde stoornis van schoolvaardigheden Ontwikkelingsstoornis van schoolvaardigheden, niet gespecificeerd Specifieke ontwikkelingsstoornis van motorische functies Vroegkinderlijk autisme Atypisch autisme Stoornis van activiteit en aandacht Hyperkinetische gedragsstoornis Gedragsstoornissen Gedragsstoornis beperkt tot de context van het gezin Oppositioneel opstandige gedragsstoornis Gemengde stoornis van gedrag en emoties, niet gespecificeerd Separatie-angststoornis op kinderleeftijd Sociale angststoornis op kinderleeftijd Overige gespecificeerde emotionele stoornissen op kinderleeftijd Reactieve hechtingsstoornis op kinderleeftijd Overige gespecificeerde sociale-functiestoornissen op kinderleeftijd Passagère ticstoornis Gecombineerde vocale en multipele motorische ticstoornis [Gilles de la Tourette] Overige gespecificeerde ticstoornissen Stotteren [stamelen] Overige gespecificeerde gedragsstoornissen en emotionele stoornissen Niet gespecificeerde gedragsstoornissen en emotionele stoornissen die doorgaans beginnen op kinderleeftijd en in adolescentie Infantiele cerebrale paralyse Congenitale gestoorde-ontwikkelingssyndromen voornamelijk gepaard gaande met kleine gestalte Syndroom van Down
63
INHOUDELIJKE WERKING OUDERCURSUS DCD: Developmental Coordination Disorder 1.
INLEIDING Reeds in het jaarverslag 2009 werd aandacht besteed aan de DCD-problematiek: theorie en een aantal aspecten van de behandeling kwamen aan bod. In de loop van 2010 en 2011 werd in de disciplines ergotherapie en kinesitherapie een onderzoeksprotocol DCD uitgewerkt. In 2014 werd gestart met het uitwerken van een oudercursus DCD welke nu in 2015 voor de tweede keer gegeven werd. De bedoeling is om deze cursus jaarlijks te laten doorgaan, mits er voldoende inschrijvingen zijn.
2.
OUDERCURSUS DCD Het betrekken van ouders bij het therapieproces en hen versterken in hun eigen vaardigheden om te kunnen omgaan met een kind met ontwikkelingsproblemen, staat centraal binnen onze werking. Er worden reeds vele jaren oudercursussen omtrent ADHD en ASS georganiseerd binnen ons centrum met als doel ouders educatie te geven over deze ontwikkelingsproblematieken en hen tips te geven hoe ze hun kind thuis zelf kunnen ondersteunen, aanpakken, maar ook om hen de kans te geven hun verhaal te delen met andere ouders, te luisteren naar andere ervaringen en verdere stappen te zetten in het aanvaardingsproces. De groep van kinderen met een DCD-problematiek maakt ook een groot deel uit van onze populatie. In tabel 1.4 Stoornis en comorbiditeit zien we dat 39 kinderen (21,4 % van het totaal aantal revalidanten) stoornis DCD hebben (14 kinderen met indexstoornis DCD en 25 kinderen met DCD als comorbide stoornis). Tijdens individuele oudercontacten of aparte ouderbegeleidingen door de psychologen of/en paramedici wordt veel aandacht besteed aan het geven van informatie aan ouders omtrent deze problematiek. Omdat we steeds blijvend op zoek zijn naar manieren om de ouders en de ruimere context van het kind te betrekken, vonden we het aangewezen om ook te starten met een oudercursus DCD. In september-oktober 2014 ging een team van 1 psychologe, 1 kinesitherapeute en 1 ergotherapeute aan de slag om deze cursus uit te werken. Waar er bij ADHD en ASS binnen de wetenschappelijke en therapeutische literatuur bestaande programma’s zijn om ouderbegeleidingen op te baseren, is deze leidraad niet voorhanden voor een DCD-problematiek. Nadat de noodzakelijke inhoudelijke punten werden opgelijst, gingen de 3 therapeuten elk aan de slag met het nodige bronnenmateriaal om informatie te verzamelen omtrent al deze punten. Hierbij werd veel aandacht geschonken aan de uitwerking van praktische tips op alle domeinen die door DCD beïnvloed worden, en dit zowel voor thuis als op school. Het resultaat is een informatiebundel van ruim 40 bladzijden en een oudercursus van 2 avonden. In 2015 werd de cursus verdeeld over 3 avonden (ouders gaven bij de evaluatie aan dat er te veel informatie op korte tijd moest verteld worden). Na elke sessie krijgen ouders een informatiebundel mee, tijdens de sessies worden er slides, filmmateriaal en allerhande materiaal, boeken… getoond.
64 2.1. Sessie 1: kinderen met DCD – theoretisch deel De cursus start met een experiment “droogzwemmen”. Hiermee leren de ouders voelen hoe het is om een DCD-problematiek te hebben. Ze moeten proefjes uitvoeren als: tussen geleidingslijnen tekenen met een dik potlood en met de nietdominante hand; geblinddoekt op een evenwichtsplank staan. Op deze manier kunnen de ouders zich eventjes inleven in het standpunt van hun kind en voelen hoe veel inspanningen dit van een kind met DCD vraagt. Binnen de cursus wordt eerst ingegaan op de theorie omtrent DCD. Er wordt een korte schets gegeven over de geschiedenis van DCD en welke verschillende termen er nog gebruikt worden. Ouders leren dat DCD geen “jonge” diagnose is hoewel dit wel zo lijkt omdat er vooral de laatste jaren veel aandacht voor is (net zoals voor alle andere ontwikkelingsstoornissen). Dit brengt ons tot hoe de diagnostiek gebeurt (verloop van de onderzoeksfase: van anamnese tot adviesgesprek), wat het verschil is tussen een motorische ontwikkelingsstoornis en een motorische achterstand en het belang om binnen een multidisciplinair team tot deze diagnose te komen. Het onderzoeksprotocol is hierbij een leidraad, een handleiding naast de normale onderzoeksprocedure, waarbij specifieke informatie wordt ingewonnen om de diagnose te kunnen stellen (cfr jaarverslag 2011 – Inhoudelijke werking). Het stappenplan kan steeds aangepast worden in functie van nieuwe evoluties. De diagnostische criteria die anno 2015 beschreven worden binnen de DSM 5, worden aangehaald. Het krijgen van een “etiket” of “label” blijft vaak een moeilijker punt voor ouders, de pro’s en de contra’s worden afgewogen. We willen hierbij vooral een duidelijke en realistische kijk bieden vanuit de hulpverlening, staan hierbij ook stil bij de perceptie die er in de media vaak is omtrent het toekennen van diagnoses. Omdat het publiek van de aanwezige ouders vrij divers is (ouders van kleuters, ouders van jongere lagere schoolkinderen, ouders van pre-adolescenten) wordt een uitgebreide oplijsting van de verschillende kenmerken en signalen op verschillende ontwikkelingsleeftijden gegeven. Dit maakt het voor ouders heel herkenbaar, zowel de problemen die de kinderen nu ervaren als bepaalde zaken die reeds op vroegere leeftijd fout liepen. We merken dat het ouders ook meer doet nadenken over de ontwikkeling van eventuele andere kinderen binnen het gezin. Zowel binnen de literatuur als vanuit eigen praktijkervaring weten we dat er vaak sprake is van andere comorbide problemen zoals ADHD, ASS, leerproblemen, sociaal-emotionele problemen, … Hier wordt dan ook uitgebreid bij stil gestaan. De huidige (potentiële) en wetenschappelijk onderbouwde verklaringen voor een DCD-problematiek komen ook aan bod, waarbij beklemtoond wordt dat het meestal een samenwerking is tussen biologische en contextfactoren. Er wordt aan de ouders duidelijk gezegd dat DCD geen kwestie is van onderstimulatie. Om de theorie omtrent DCD af te sluiten wordt de behandeling van DCD overlopen: van psychomotorische therapie tot psychologische begeleiding, over begeleiding van het schools functioneren tot psycho-educatie. 2.2. Sessies 2 en 3 – Tips om kinderen met DCD te ondersteunen Deze 2 sessies zijn er vooral op gericht om uitleg te geven over hoe de ouders zelf aan de slag kunnen gaan thuis, op school, binnen de vrije tijd. Verschillende domeinen komen aan bod (zie verder). Binnen deze domeinen komen eerst enkele algemene tips aan bod, om vervolgens heel concrete voorbeelden te geven. Hierbij wordt er heel veel materiaal getoond dat gebruikt kan worden. De sessies eindigen met een “materiaalbeurs”: het getoonde materiaal wordt uitgestald, net als de boeken die er beschikbaar zijn met informatie omtrent DCD.
65 Hierna overlopen we de domeinen en noteren we in dit hoofdstuk enkel de algemene basisprincipes en tips. Stimulatie grove motoriek: Maak de activiteit leuk en speels zodat uw kind gemotiveerd blijft om te blijven oefenen en zijn doel te bereiken. Doe de oefeningen samen met uw kind of met broers, zussen of leeftijdsgenootjes/vriendjes. Een kind leert pas iets door het zelf te doen, geef het voldoende tijd om te oefenen en te experimenteren. Zorg voor een veilige omgeving waarin het kind kan oefenen zonder zich pijn te doen, anders zal het hoogstwaarschijnlijk niet meer opnieuw willen proberen. Leer je kind de vaardigheid stap voor stap aan en geef tijd om te oefenen. Begeleid verbaal en indien nodig ook fysiek. Voldoende stabiliteit en een goede uitgangshouding zorgen voor een betere controle van de beweging. Zwaar materiaal of materiaal met een grotere weerstand geeft een betere bewegingscontrole; vb. met een zwaardere bal lukt het beter om gericht te gooien dan met een lichte bal. Bij kleuters oefen je vooral de basisvaardigheden, vanaf de lagere school kan je al specifieke vaardigheden zoals voetbal en basketbal inoefenen. Stimulatie fijne motoriek: Een goede uitgangshouding is onontbeerlijk. Kinderen met DCD hebben vaak een zwakkere spierspanning (tonus) en gaan daarom minder goed rechtop zitten, hebben een minder goed gevoel om zich tegen de zwaartekracht op te richten. Zorg eventueel voor een voetbank, zodat de dijbenen bij het zitten horizontaal zijn. De zitting van de stoel mag niet te groot zijn opdat het kind goed tegen de leuning kan aanzitten. Ook voldoende armsteun op de tafel is heel belangrijk. Voorzie zo goed mogelijk aangepast meubilair. Zwaardere voorwerpen liggen beter in de hand dan lichte voorwerpen (bv houten kralen i.p.v. plastiekkralen, zwaarder bestek). Zwaardere voorwerpen roepen meer weerstand op en verhogen het zintuigelijk gevoel van het bewegen (kinesthesie). De grotere kracht die gevraagd wordt zal het kind in staat stellen om de kracht beter te reguleren in functie van het gebruiksvoorwerp. Bij het aanwenden van zwaardere voorwerpen zal het effect van het motorisch leren ook groter zijn bv schrijven met een ietwat zwaardere pen dan met een lichte pen. Potloden, lijm,… in een bakje op de tafel leggen, zo voorkom je dat al het materiaal steeds op de grond rolt en valt. Antislipmateriaal (ook bij ADL,…) Stimulatie ADL-vaardigheden (Activiteiten uit het Dagelijks Leven):
Betrek je kind zo veel mogelijk in het dagelijks gebeuren (bv tafel dekken, hel-
pen bij koken,…). Bied hulp die past bij uw kind zoals bewegingen laten voelen, aanwijzen, vertellen, voordoen, of een combinatie van deze. Indien nodig kan een stappenplan met pictogrammen gebruikt worden. Dit is vooral handig als de handeling uit meerdere deelstappen bestaat bv tanden poetsen. Orde bewaren, zo verliezen de kinderen geen tijd met zoeken. ▫ ▫
Ruim na het spelen samen op, dat maakt het heel wat aangenamer voor iedereen. Plak desnoods etiketten met foto’s op de speelgoedbakken.
66
Visueel-ruimtelijke vaardigheden: Het oplossen van visueel-ruimtelijke taken zoals puzzelen of het maken van patronen gebeurt het best met zeer concreet materiaal en zonder tijdsdruk. Werk later pas op blaadjes. Maak gebruik van de sterkere verbale mogelijkheden van de kinderen. Als een kind kan vertellen wat het ziet, dan krijgt het die informatie niet alleen visueel (dus via de moeilijke weg in dit geval), maar ook via het horen. Juist omdat ze zichzelf horen vertellen wat ze zien, onthouden ze beter en kunnen ze er mee leren redeneren. Dit werkt echter niet bij alle kinderen. Ook het leren organiseren van een visuo-motorische taak kan ondersteund worden door te vertellen wat je moet doen en in welke volgorde. De beertjes van Meichenbaum (voor het ondersteunen van de denkstappen) of het zelf opstellen van een stappenplan helpen het kind zelf een logische volgorde vinden en uitvoeren. Dit kan aan de hand van prenten of pictogrammen gevisualiseerd worden. Werk planmatig; maak een plan van wat moet aangepakt worden, oefen wat het kind nog net niet kan. Zoek uit of het een probleem is binnen het zien, doen, denken of deze onderdelen samen. Dit kan samen met de leerkracht of therapeut. Als het teveel wordt om alle stappen te onthouden, dan stap voor stap laten uitvoeren. Overzichtelijk werken aanleren; kastje op een vaste manier invullen, routine van opruimen aanleren. Nieuwe vaardigheden eerst voortonen, dan herhalen en bij lange handelingen eerst het laatste stapje laten afwerken kan helpen. Daarna het voorlaatste stapje en zo steeds meer alleen laten uitvoeren. Schoolse vaardigheden: We vermelden hier de tips omtrent organisatie en schrijven. Organisatie: Boeken van hetzelfde vak kaften in dezelfde kleur. Gebruik maken van een checklist of alles in de boekentas gestoken is. Alles steeds op dezelfde plaats in de boekentas steken. Ordenen van boekentas en bank (bv foto in de bank gekleefd), maar ook thuis. Bladwijzer gebruiken in agenda, werkboeken,… Elke avond de schoolagenda nakijken en een planning opmaken voor die dag en de week. Op internet vind je meerdere planningssystemen. Maak gebruik van ‘vergeet me niet’ briefjes (post-it) op het prikbord of lessenaar. Schrijven: Er zijn kinderen die het moeilijk hebben om een visueel gekend letterbeeld om te zetten in een motorisch schriftbeeld. Ook al hebben ze dat uitvoerig geleerd, toch lukt het hen niet om dit te realiseren. Het schrijfmodel kunnen ze niet onthouden op een motorische wijze. Het handelingsplan van de lettervorm is niet geautomatiseerd en is niet ter beschikking om op een vlotte manier geschreven te worden. Zorg voor een goede uitgangshouding van het kind. Schrijven met potlood zal een beter resultaat geven dan met een balpen omdat de schrijfbeweging meer weerstand krijgt en de beweging beter aangevoeld wordt. Gumpotloden kunnen soms ook handiger zijn dan een gewone gom. Laat ze niet schrijven met een vulpotlood, die punten zijn te fijn en houden het risico in voortdurend te breken onder de harde druk. Gebruik een zwaardere pen i.p.v. een lichte pen. Zo wordt de schrijfbeweging beter aangevoeld (zie fijne motoriek). Best ook een dikkere pen gebruiken met een driekantige vingergrip en/of stootrand voor de vingers.
67 Eventueel een gripper op het potlood plaatsen. Een (rubberen) onderlegger is wat zachter en geeft wat weerstand. Ook dit zorgt voor het beter aanvoelen van de schrijfbeweging. Om het glijden bij het schrijven gemakkelijker te maken, laat je kind gebruik maken van een ‘skateboard’. Dit is een klein geplastificeerd kartonnetje dat onder de pinkrand van de schrijfhand gelegd wordt. Aangepaste bladen bvb. grote ruiten bij cijferen, bij spelling bladen met hulplijnen,… ook om thuis te oefenen. Te traag schrijven is ook niet goed. Dan krijg je soms te veel spanning in je handen, waardoor je handschrift minder mooi wordt. Je kan beter niet te klein en niet te groot schrijven (ongeveer 3 tot 4 millimeter). Fotokopies gebruiken bvb. van klasgenoten i.p.v. over te schrijven. Stimuleer je kind om korte berichtjes te schrijven bvb. een kaartje. Benadruk het belang van leesbaarheid. Maak thuis gebruik van hetzelfde materiaal waar het kind op school ook mee werkt. Stimuleer het kind om de pen op dezelfde manier vast te houden zoals het op school heeft aangeleerd. Laat het kind thuis pas schrijven als het er op school ook mee bezig is en laat het dan schrijven op de manier zoals het op school wordt aangeleerd. Laat deze kinderen niet extra schrijven. Naast organisatie en schrijven worden in het domein ‘schoolse vaardigheden’ ook tips gegeven voor kleuters, lagere schoolkinderen en overgang naar het secundair onderwijs. Lezen, spelling, rekenen, les aardrijkskunde, turnles, muzikale opvoeding, examens en toetsen komen ook aan bod. Computer: Het gebruik van de computer houdt niet in dat kinderen niet moeten leren schrijven, het gaat er om dat ze sneller en toch leesbaar leren noteren. Door het feit dat ze vaak trager zijn in het verwerken van informatie biedt een computer hen de mogelijkheid om sneller te werken. Ook het corrigeren verloopt minder slordig. Indien kinderen met de computer gebruik kunnen maken van digitale invulblaadjes hebben ze ook de mogelijkheid om alle leerstof te verwerken. De computer biedt eveneens de mogelijkheid om op een geordende en goed gestructureerde wijze hun informatie bij te houden. Al deze maatregelen moeten goed afgesproken worden op school, met de ouders, zorgcoördinator, directie en therapeuten. Het is belangrijk dat het kind zijn volledige schoolloopbaan op dezelfde maatregelen kan rekenen en dat dit niet afhankelijk is van éen leerkracht. Bvb. huistaken maken, schoolagenda bijhouden, werkboeken invullen. Dit vraagt ook een grote inspanning van de ouders. Er wordt verwezen naar: Het document: “de computer als alternatief voor schrijven met een pen”. Ook de website “de digitale pengreep” biedt informatie i.v.m. schrijven en mogelijke alternatieven. Wat is de meerwaarde van een tablet binnen schrijfmotoriek? Zijn er aanpassingen mogelijk? In de toekomst komt het programma “Chalkie, het digitale krijtje” ontworpen door Xiderco, op de markt, voor scholen en therapeuten. Hierbij zullen letters en letterverbindingen kunnen ingeoefend worden, zowel op computer als tablets, en dit met de schrijfmethode die op school gebruikt wordt.
68 Tot slot wordt het programma “typ tien” kort uitgelegd. In Impuls krijgen kinderen de kans om te leren typen in kleine groep of individueel. Hiervoor wordt het programma “Typ tien” gehanteerd. Dit is een typmethode waarbij de kinderen eerst de letters en de letterposities leren ontdekken en vanuit deze kennis tot de motorische uitvoering en later tot automatisatie komen. Dit gebeurt zonder tijdsdruk. De letters worden niet horizontaal maar verticaal ingeoefend door alle leerkanalen (visueel, auditief, motorisch-tactiel, geheugen en het redeneren) tegelijk aan te spreken. Indien er voldoende kandidaten zijn wordt het programma jaarlijks aangeboden. De sessies lopen van september tot net voor de krokusvakantie. De deelnemers moeten een minimumleeftijd van 9 jaar hebben. Vrijetijdsbesteding: Gezelschapsspel: grote pionnen gebruiken, kaartenhouder. Een club zoeken waarbij motorische vaardigheden minder aan bod komen of waar minder competitiegericht gewerkt wordt bvb. zwemmen, paardrijden, atletiek, verdedigingssport en klimmen. Sommige hobby’s kan je ook samen doen bvb. klimmen. Help je kind bij het kennismaken met nieuw speelgoed o.a. constructiemateriaal lego. Licht zeker de jeugdvereniging of sportclub in over de mogelijkheden en zwaktes van het kind. Kinderen met DCD kunnen problemen ervaren met een aantal activiteiten die te maken hebben met ontspanning en vrije tijd. Adviezen en tips op dit gebied worden gegeven aan de ouders. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen met DCD minder activiteiten buitenshuis opzoeken dan leeftijdsgenootjes zonder DCD. Zowel bij sporten als bij muzieklessen ervaren ze dat het motorisch leren meer tijd en energie kost. Het risico bestaat dat ze daardoor minder sociale contacten opbouwen en zich minder geaccepteerd en gewaardeerd voelen door leeftijdsgenootjes. Het is belangrijk om samen met het kind te zoeken naar een vrijetijdsbesteding waar het met plezier naar toe kan gaan en contacten kan opbouwen. Er zijn steeds meer speciale clubs die deze mogelijkheden bieden. Informeer ernaar in uw eigen dorp of stad. Het is belangrijk een activiteit te vinden waarbij uw kind succeservaringen opdoet en niet gefrustreerd raakt door bvb. te veel competitie (o.a. voetbal), te complexe en ingewikkelde vaardigheden (bepaalde gevechtssporten).
69
PERMANENTE VORMING Vorming neemt een belangrijke plaats in binnen de totale werking van het centrum. De interne bijscholing gebeurt tijdens de disciplinevergaderingen, tijdens de personeelsvergaderingen, en via het doornemen van literatuur. In de disciplinevergaderingen komen zowel praktische zaken (materiaal, …) als inhoudelijke onderwerpen aan bod. Deze inhoudelijke onderwerpen zijn o.a. het naar voor brengen van de inhoud van een gevolgde studiedag, bespreking van een nieuw boek of een nieuwe test, het uitwerken van een aspect binnen de diagnostiek of de behandeling voor (een) bepaalde doelgroep(en). Ook tijdens de personeelsvergaderingen komen één of meerdere inhoudelijke onderwerpen aan bod. Dit bestaat meestal uit het naar voor brengen van thema’s uit gevolgde studiedagen of workshops die voor het hele team van belang zijn. De externe bijscholing omvat het volgen van studiedagen, deelname aan workshops, aan intervisiewerkgroepen, enz. Externe bijscholing gebeurt ofwel tijdens schooldagen of tijdens schoolvakantieperiodes. Tijdens schooldagen moeten voor het afwezige personeelslid (of –leden) overnames van revalidanten voorzien worden. Daarom kan in de regel slechts één therapeut tegelijk deelnemen aan vorming tijdens schooldagen. In schoolvakantieperiodes wordt een nieuw uurrooster opgesteld en kan, mits de forfaitrealisatie het toelaat, door meerdere personeelsleden deelgenomen worden aan de studiedagen georganiseerd door Sig. In 2015 werd deelgenomen aan verscheidene studie- en vormingsdagen.
1. STUDIEDAGEN Alle studiedagen werden georganiseerd door Sig in Destelbergen; vanaf 1 juli 2015 in Gijzegem DATUM ONDERWERP 06/02/2015 Grootmotorische competentie bij kinderen: nieuwe Vlaamse normen voor de KTK 16/02/2015 Taalpragmatiek bij kinderen: stimuleren van taalgebruik en communicatievaardigheden 17/02/2015 Spraakontwikkelingsdyspraxie, bekend of gekend? 18/02/2015 Renfrew Taalschalen Nederlandse Aanpassing 18/02/2015 Invloed van context op de executieve functies bij ADHD 03/03/2015 De romp als keypoint voor houding, evenwicht en mobiliteit. Praktijkgericht inoefenen van geriatrische en neurologische revalidatieconcepten. Zijn deze ook bruikbaar bij kinderen? 03/03/2015 Aan de slag met het ESDM, een ontwikkelings17/03/2015 gerichte benadering voor het jonge kind met autisme 05/03/2015 Gebruik van muziekinstrumenten in de psychomotorische therapie 04/11/2015 Zie wat ik zie, doe wat ik doe! Stimuleren van imitatie en gedeelde aandacht bij jonge kinderen met ASS 10/12/2015 Begeleiden in autisme: een vertrouwensrelatie!
SPREKER(S) Prof. Dr. Matthieu Lenoir Begga Van De Walle Veerle Waelkens Prof.dr. Inge Zink Prof. Dr. Dieter Baeyens Koenraad De Weerdt Wim De Wilde
Ilse Van Beversluys
Jan Cherlet Griet Dewitte Joke Honoré Marc Serruys
70 Studienamiddag georganiseerd in Vormingscentrum Guislain te Gent. 03/12/2015 Islamitische visie op zorg voor mensen met Naziha Maher een beperking of psychische stoornis Els De Ganck Jamal El Boujddaini
2.
WORKSHOPS
In 2015 werd aan volgende workshops, georganiseerd door Sig in Gijzegem deelgenomen :
27/08/2015 Basisopleiding ecologisch schoonmaken
Firma Boma
De workshop was bedoeld voor poetsvrouwen. Het doel van deze workshop is het aanleren van schoonmaaktechnieken (zowel in theorie als in praktijk) voor iedereen die werkzaam is in de professionele schoonmaaksector. Extra aandacht wordt besteed aan het werken met ecologische producten en methodes.
12/10/2015 Hanencursus: ‘Praten doe je met z’n tweeën’ – Drs. Dekelver Johan 13/10/2015 Hanen Certificeringsworkshop 14/10/2015 De workshop was bedoeld voor logopedisten die werken met jonge kinderen met spraaken taalstoornissen en hun ouders. In de workshop werd aandacht besteed aan het maken van video-opnames van de ouder-kinderinteractie en het geven van feedback aan de ouder.
15/10/2015 Sociale vaardigheden aanleren aan kinderen Laura Schouten 16/10/2015 met autisme volgens de principes van ABA Deze workshop werd gevolgd door een psychologe. Tijdens deze tweedaagse workshop leer je hoe je sociale vaardigheden kunt aanleren aan kinderen met autisme en/of andere ontwikkelingsstoornissen. Eerst worden de basisprincipes van ABA (Applied Behavior Analysis) behandeld. Vervolgens leert men hoe men sociale vaardigheden kan aanleren, zoals oogcontact nemen, anderen observeren en imiteren, gedeelde aandacht, samen spelen, gesprekken voeren enz. Verder leert men hoe je kinderen kan schaduwen op school of in een groep en ze hierbij helpen mee te doen in de groep.
26/10/2015 Introduction to PROMPT Technique 27/10/2015 28/10/2015
Marianne Raaijmakers Karin Brinkmann
De workshop werd gevolgd door een logopediste. De workshop PROMPT (Prompts for Restructuring Oral Muscular Phonetic Targets) biedt een tactiel-kinetische benadering voor spraakstoornissen. Met PROMPT helpt de logopdist de cliënt met het vormen van de bewegingspatronen van de spraakklanken door het manipuleren van de gewenste spiergroepen en lokalisaties. De cliënt bouwt zo een referentie op van het bewegingspatroon van de klank en kan daarmee vervolgens het bewegingspatroon van de klank zelf oproepen. De PROMPT-techniek vormt hiermee een waar-
71 devolle toevoeging voor het logopedisch handelen bij spraakstoornissen. Er worden goede resultaten gemeld bij zowel kinderen als volwassenen en bij onder andere articulatiestoornissen, verbale ontwikkelingsdyspraxie, spraakapraxie en spraakontwikkelingsstoornissen.
03/11/2015 Stottertherapie in een multidisciplinaire setting, Veerle Waelkens 08/01/2016 stotteren en …(terug) aan de slag met stotteren Deze workshop werd gevolgd door een logopediste. Tijdens de workshop zoomen we in op stottertherapie in een multidisciplinaire setting. Dat betekent dat het stotteren deel uitmaakt van een complexe problematiek. In deze setting is het behandelen van stotteren en bijscholing op het vlak van stotteren vaak niet evident om uiteenlopende redenen.
3.
SYMPOSIA - CONGRES
02/04/2015 Vroegbegeleiding bij autismespectrumstoornissen
Symposium van de Vlaamse Referentiecentra Autismespectrumstoornissen. Dit symposium werd gevolgd door een psychologe in het Provinciaal Administratief centrum te Gent. Volgende onderwerpen en sprekers kwamen aan bod: “Van een ongezonde omgeving tot een ontwikkelingsstoornis” door dr. Bert Brône “Moeder-kind interactie bij jongere broertjes en zusjes van kinderen met ASS: implicaties voor diagnostiek en interventie” door mevr. Ellen Demurie “Screening naar ASS bij peuters: maken vals positieve resultaten slapende honden onnodig wakker?” door mevr. Mieke Dereu “Een Belgische klinische praktijkrichtlijn voor de behandeling van ASS bij kinderen en jongeren: implicaties voor de praktijk” door prof. Herbert Roeyers
03/12/2015 DCD: stand van zaken, met focus op behandeling
Het symposium werd bijgewoond door een ergotherapeute en een kinesitherapeute. Dit symposium ging door in Sig te Gijzegem. Volgende onderwerpen en sprekers kwamen aan bod: “DCD in 2015: vergeet de omgeving niet!” door Prof. dr. Hilde Van Waelvelde “Van klinische diagnostiek naar moleculaire verklaring” door Dr. Ann Oostra “Getuigenis over DCD” “Samen met het kind en de omgeving werken” door Rianne Janssen en Griet Dewitte “Taakgericht werken in de praktijk” door Wouter Carton en Barbara De Mey
72
4.
INTERVISIEWERKGROEPEN
Deze werkgroepen, georganiseerd door de Sig, gaan om de 6 à 8 weken door, gedurende een voormiddag. Aan volgende intervisiegroepen wordt telkens door één teamlid deelgenomen in het werkjaar 2015 – 2016: Neuropsychologie Agendapunten: ▫ Bespreken van belangrijke studiedagen, congressen of symposia besproken die plaatsvinden in dit werkjaar; o.a. de jaarlijks terugkerende congressen georganiseerd door Hogrefe in Utrecht over emotieregulatie, het symposium ‘ABC van het werkgeheugen’, het symposium van Zit Stil en het congres over het CHC-model van Thomas More. ▫ Bespreking van het boek ‘Ontketen je brein’ van Theo Compernolle en ‘Emotieregulatie bij kinderen en volwassenen’ van Michael A. Southam-Gerow. ▫ Nieuw testmateriaal en vragenlijsten kwamen aan bod o.a. FEEL-KJ. ▫ Uitwerken van een aantal casussen over executief functioneren, emotieregulatie en psychopathologie. De werkgroep neuropsychologie wordt eind schooljaar 2015-2016 stopgezet. Rekenstoornissen Volgende agendapunten kwamen aan bod: ▫ Gedragsproblemen en dyscalculie ▫ ICF algemeen overzicht + casus in ICF-kader plaatsen ▫ Apps in de rekentherapie ▫ Herwerken visietekst ▫ Opstellen van rekenhulpkaarten Taaltherapie bij kleuters Hoofdthema: Ontwikkelingsdysfasie ▫ ▫ ▫
Taaltherapie bij ontwikkelingsdysfasie Spraakontwikkkelingsdyspraxie: onderzoek en therapie Casuïstiek en uitwisseling van gevolgde vormingen, nieuw (therapeutisch en diagnostisch) materiaal, interessante apps en computerprogramma’s
Psychomotoriek: bewegen in de grote ruimte Dit werkjaar komt de diagnosestelling en therapie bij kinderen met motorische problemen van 3 tot 12 jaar aan bod. Sociaal werk De sociaal-verpleegkundige neemt sinds oktober 2015 deel aan deze werkgroep. Iedereen van de werkgroep wordt regelmatig geconfronteerd met “Complexere Gezinssituaties”. Werken met POS (problematische opvoedingssituatie), multiproblemgezinnen, gezinnen met een andere taal en cultuur, adoptie/pleeggezinnen, enz. stelt de deelnemers soms voor vraagstukken. Dit werkjaar wil de werkgroep via casussen uit de praktijk, komen tot overleg, discussie, uitwisseling van ervaringen, …
73 Werkgroep georganiseerd door het Vlaams Welzijnsverbond. Werkgroep beleid en kwaliteit in de CAR georganiseerd door het Vlaams Welzijnsverbond Het comité CAR van het Vlaams Welzijnsverbond bestaat uit leidinggevenden in de Centra voor Ambulante Revalidatie en gaat maandelijks door. Op elke bijeenkomst worden actuele en inhoudelijke onderwerpen besproken. In 2015 kwamen o.a. volgende onderwerpen aan bod: ▫ KB betreffende de brandpreventie ▫ Strategiebepaling i.v.m.de eisen van hoofdstuk III van de conventie ▫ Overeenkomst GGZ – CAR Oost-Vlaanderen ▫ Zesde staathervorming ▫ Intersectoraal regionaal overleg jeugdhulp ▫ Regionaal netwerk ADHD ▫ Oriëntatienota geestelijke gezondheid kinderen en jongeren ▫ Hoge Gezondheidsraad: adviezen autisme en ADHD ▫ Verwijzingscriteria GGZ en CAR ▫ Overleg RCA/COS/CAR/CGGZ ▫ Het gebruik van tablets in therapie ▫ Samenwerking met vertrouwenscentra
¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨¨