Rechtsvinding & Rechtsvorming Docentenhandleiding
Auteurs: mr. O.A.P. van der Roest mr. E.A.A.W. van Luijtelaar mr. S. Westerdijk
1
Werkcollege 1 Ter voorbereiding op dit college dienen de studenten uit het boek Wet & Interpretatie te lezen: - hoofdstuk 3 (de taalkundige interpretatie); en - hoofdstuk 5 (interpretatiemethoden, redeneervormen en voorrangsregels) In het werkcollege worden in de Powerpoint presentatie twee oefencasussen besproken. Deze zijn afkomstig uit het boek Wet & Interpretatie blz 13. De uitwerking hiervan is te vinden op blz. 133 van het boek. Onderstaande casus kan als huiswerkopdracht voor werkcollege 2 meegegeven worden. Wanneer er tijdens werkcollege 1 nog tijd over is, kun je de studenten hiermee alvast aan het werk laten gaan. Opdracht: Zeecontainer in Brabantse gemeente In de Brabantse gemeente Bernheze is een buitenwijk gelegen, genaamd “Heideveld”. Deze wijk kenmerkt zich door royale percelen met veel natuurlijk groen en relatief kleine woningen. Een aantal bewoners heeft door ruimtegebrek op hun perceel diverse bijgebouwen geplaatst voor de stalling van auto’s, fietsen, tuinmaterieel en dergelijke. Voor de overige bewoners is dat een doorn in het oog, omdat het groene en ruimtelijke aangezicht van de wijk verstoord wordt. De gemeenteraad heeft deze klachten serieus genomen en deelt de visie van de bewoners. Om die reden heeft de gemeenteraad de volgende bepaling vastgesteld: “Het is verboden om zonder vergunning van het college van B&W bijgebouwen - zoals schuren, tuinhuisjes, carports en dergelijke - te plaatsen met een oppervlakte van meer dan 6 vierkante meter aan de voorkant of zijkant van de huizen op de percelen in de wijk “Heideveld” te Bernheze. Voor een van de nieuwe bewoners vormt deze bepaling een probleem voor de opslag van bouwmateriaal dat hij dagelijks nodig heeft voor zijn klusbedrijfje. Hij heeft daarom een grote zeecontainer (van 12 vierkante meter) aan de zijkant van zijn woning laten plaatsen in de veronderstelling dat hij daarmee niet handelde in strijd met voornoemde bepaling. Als juridisch medewerker van de gemeente schrijft u desgevraagd een notitie voor het college van B&W. Hierin geeft u in ongeveer 250 woorden gemotiveerd en met behulp van tenminste drie daartoe beschikbare interpretatiemethoden weer dat deze “container” in strijd is met de verbodsbepaling en verwijderd dient te worden. Hanteer voor de opbouw van uw notitie het in de colleges behandelde 4-stappenplan. Uitwerking opdracht: Zeecontainer in Brabantse gemeente Relevante feiten: Een buitenwijk (Heideveld) kenmerkt zich door royale percelen met veel natuurlijk groen en relatief kleine woningen. Nadat een aantal bewoners van de wijk heeft geklaagd dat door het plaatsen van diverse soorten bijgebouwen door andere bewoners het groene en ruimtelijke aangezicht van de wijk wordt verstoord, heeft de gemeente t.a.v. dergelijke bijgebouwen een verbodsbepaling opgesteld om het aanzicht van de wijk te beschermen. Een van de bewoners heeft vervolgens voor de opslag van bouwmateriaal geen bijgebouw, maar een grote zeecontainer geplaatst.
2
Rechtsvraag: Is het plaatsen van een zeecontainer (van 12 vierkante meter) in strijd is met de verbodsbepaling t.a.v. het plaatsen van bijgebouwen (van meer dan 6 vierkante meter) in de wijk Heideveld? Interpretatiemethoden: Met toepassing van de grammaticale/taalkundige interpretatiemethode zal het begrip “bijgebouw” moeten worden gezien als bouwwerk in de normale zin des woord. De voorbeelden die in de verbodsbepaling zijn genoemd, wijzen ook in die richting door het gebruik van de frase: “schuren, tuinhuisjes, carports en dergelijke”. Een zeecontainer valt dan niet onder het begrip bijgebouw. Dat de container voor wat betreft het aantal vierkante meters wel onder de bepaling valt, is verder zonder twijfel. De teleologische interpretatiemethode maakt duidelijk wat het doel van de verbodsbepaling is, namelijk het beschermen van het ruimtelijke en groene aanzicht van de buitenwijk door een verbod op het plaatsen van bijgebouwen van meer dan 6 vierkante meter. Hoewel naar de letterlijke tekst van de bepaling een zeecontainer (van 12 vierkante meter) daar niet onder valt, is het plaatsen van een dergelijke container met die omvang duidelijk in strijd met het doel van de bepaling. Eigenlijk nog meer in strijd dan het plaatsen van gebruikelijke bijgebouwen zoals schuren en tuinhuisjes, vanwege het sterk afwijkende en onnatuurlijke aanzicht van een zeecontainer. De wetshistorische interpretatiemethode maakt duidelijk wat de aanleiding/achtergrond van de verbodsbepaling is, namelijk de legitieme klachten van de bewoners dat door het plaatsen van allerlei bijgebouwen het ruimtelijke en groene aanzicht van de buitenwijk wordt verstoord. Om deze ontwikkeling een halt toe te roepen, is de verbodsbepaling in het leven geroepen. Dat het plaatsen van zeecontainers evenmin door de bewoners en gemeente wenselijk zal worden gevonden, behoeft geen verder betoog. Aanvullend kan de sociaal/maatschappelijke interpretatiemethode worden genoemd. Uit sociaal/maatschappelijk oogpunt kan gesteld worden dat het voor een ieder duidelijk is (ook de bewoner die de container in zijn tuin heeft laten zetten) dat het plaatsen van grote zeecontainers in een groene buitenwijk ongepast en onwenselijk is en mede daarom de zeecontainer niet kan blijven staan. Conclusie: Naar de letterlijke tekst van de bepaling valt het plaatsen van een zeecontainer niet onder het verbod. Het plaatsen van een zeecontainer is echter wel evident in strijd met het doel van de bepaling, en eigenlijk nog meer dan het plaatsen van reguliere bijgebouwen zoals schuren en tuinhuisjes vanwege het onnatuurlijke en afwijkende aanzicht ervan. Ook de aanleiding van de verbodsbepaling was juist het beschermen van het ruimtelijke en groene aanzicht van de wijk, dat door een zeecontainer onmiskenbaar wordt verstoord. Het voorgaande zal ook de bewoner die de container heeft geplaatst, duidelijk moeten zijn geweest. Tenslotte volgt ook uit een sociaal/maatschappelijk oogpunt dat een grote zeecontainer niet in een groene buitenwijk hoort en derhalve niet kan blijven staan.
3
Werkcollege 2 Ter voorbereiding op dit college dienen de studenten uit het boek Wet & Interpretatie te lezen: - hoofdstuk 2 (het natuurrecht in vogelvlucht); - hoofdstuk 3 (de taalkundige interpretatie); en - hoofdstuk 5 (interpretatiemethoden, redeneervormen en voorrangsregels) In dit werkcollege wordt het betoog dat de studenten geschreven hebben naar aanleiding van de zeecontainer, besproken. Vervolgens wordt in het werkcollege aandacht besteed aan het natuurrecht en de redeneervormen. In de Powerpoint presentatie wordt verwezen naar oefenopdracht 1 uit het boek Wet & Interpretatie, de uitwerking van deze casus staat op bladzijde 134 van het boek. Daarnaast is nog een extra vraag met betrekking tot de theorie over het natuurrecht opgenomen. Opdracht 1 natuurrecht Het klassiek natuurrecht is goddelijk recht dat van een hogere orde is dan het positief recht. Regels van natuurrecht zijn onveranderlijk en universeel. Het natuurecht verandert niet en geldt voor alle mensen waar men ook op de wereld woont (eeuwigheidswaarde en universeel). Het positief recht behoort niet juridisch getoetst te worden aan het natuurrecht. Bij strijdigheid met het natuurrecht wijkt het positief recht niet. Het natuurrecht zoals bijvoorbeeld neergelegd in Heilige Geschriften kunnen wel richtinggevend zijn voor gelovigen en kunnen in zijn algemeenheid wijsheid en gevoel bieden voor wat goed en kwaad is. Opdracht 2 redeneervormen 1.
Zie laatste alinea r.o. 3.5.2. Hierin geeft de Hoge Raad aan dat het bepaalde in art. 4 lid 1 Ow zich niet leent voor overeenkomstige toepassing in andere gevallen dan in deze bepaling zijn voorzien.” De a-contrario redenering houdt in dat een wettelijke bepaling enkel en alleen geldt voor daarin geregelde situatie. Artikel 4 Ow ziet niet op onteigening van appartementsrechten waardoor deze situatie volgens de Hoge raad niet onder het bereik van art 4 Ow valt. Art 4 Ow is dan ook niet van toepassing. Extra: Dit in tegenstelling tot de redenering van de rechtbank. De rechtbank redeneert analoog. En brengt het appartementsrecht wel onder het bereik van art 4 Ow. Deze redenering houdt immers in dat wanneer een niet in de wet geregelde situatie zoveel op de wel geregelde situatie lijkt, de wettelijke regeling toch van toepassing is.
4
2.
De Hoge Raad hanteert de wetshistorische interpretatie. Zie hiervoor de derde regel in r.o. 3.5.2. De Hoge Raad verwijst hier immers naar de wetsgeschiedenis (welke mede is aangehaald door de AG).
5
Werkcollege 3 Ter voorbereiding op dit college dienen de studenten uit het boek Wet & Interpretatie te lezen: - hoofdstuk 3 (de taalkundige interpretatie); - hoofdstuk 4 (rechtstoepassing); - hoofdstuk 5 (interpretatiemethoden, redeneervormen en voorrangsregels); - hoofdstuk 6 (rechtsvorming door de rechter). In dit werkcollege gaan we in interpretatiemethoden en rechtstoepassing. In de Powerpoint presentatie is een casus opgenomen die ontleend is aan het boek Wet & Interpretatie, de uitwerking van deze casus staat op bladzijde 134 van het boek. Opdracht 1 rechtstoepassing Stefan wordt op 1 maart werkloos. Hij heeft nog onvoldoende arbeidsverleden om een WWuitkering aan te vragen. Omdat Stefan denkt weer snel aan een baan te komen, vraagt hij geen bijstandsuitkering aan. Als Stefan vier weken later nog steeds werkloos is, besluit hij toch maar een aanvraag in te dienen. Dit doet hij op 1 april van hetzelfde jaar. Uitwerking antwoord: Stefan krijgt dan niet met terugwerkende kracht vanaf 1 maart een bijstandsuitkering, alhoewel hij daar wel recht op had. De uitkering gaat pas in vanaf het moment van de aanvraag. De algemene regel is dat een uitkering geen terugwerkende kracht heeft. Het feit is dat Stefan vier weken geen uitkering heeft gehad / ofwel dat Stefan de aanvraag op 1 april indient Conclusie: de uitkering wordt met ingang van 1 april verstrekt (dus zonder terugwerkende kracht en niet per 1 maart). Opdracht 2 de badende prinses Maxibel In navolging op de commotie rond de heimelijk gemaakte “strandfoto’s” van de Engelse prinses Kate Middleton, lijkt ook Nederland niet gevrijwaard te zijn van dergelijke praktijken door of namens de roddeljournalistiek. Bij justitie is namelijk een betrouwbare tip binnengekomen dat een medewerker van een niet nader te noemen roddelblad een video-opname heeft gemaakt van een badende prinses Maxibel. De opname zou gemaakt zijn door met een trap op de tuinmuur van het buitenverblijf van prinses Maxibel te klimmen en vanuit die positie de in haar zwembad badende prinses te filmen. De officier van justitie die met deze kwestie is belast, is van mening dat zulke onfatsoenlijke praktijken hard aangepakt moeten worden. Hij is dan ook voornemens om de video-opname in beslag te nemen en om de desbetreffende medewerker en de hoofdredacteur van het roddelblad te vervolgen voor overtreding van art. 139f WvSr. Hij twijfelt echter of art. 139f WvSr wel van toepassing is op het maken van een video-opname en vraagt aan u als parketsecretaris hieromtrent een adviesnotitie te schrijven. Hierin geeft u in ongeveer 250 woorden gemotiveerd en met behulp van tenminste drie daartoe beschikbare interpretatiemethoden weer dat het maken van bovengenoemde video-opname ook strafbaar 6
is o.g.v. art. 139f sub 1 WvSr. Hanteer voor de opbouw van uw notitie het in de colleges behandelde 4-stappenplan. Uitwerking opdracht: De badende prinses Maxibel Relevante feiten: Een medewerker van een roddelblad zou een video-opname hebben gemaakt van een badende prinses Maxibel. De opname zou gemaakt zijn door met een trap op de tuinmuur van het buitenverblijf van prinses Maxibel te klimmen en vanuit die positie de in haar zwembad badende prinses te filmen. De officier van justitie is dan voornemens om de videoopname in beslag te nemen en om de desbetreffende medewerker en de hoofdredacteur van het roddelblad te vervolgen voor overtreding van art. 139f WvSr Rechtsvraag: Valt het heimelijk maken van een “video-opname” van een persoon op een niet-publieke plaats ook onder de strafbepaling van art. 139f Sr waarin het heimelijk maken van een “afbeelding” van een persoon op een niet-publieke plaats strafbaar is gesteld? Interpretatiemethoden: Met toepassing van de grammaticale/taalkundige interpretatiemethode zal het begrip “afbeelding” moeten worden gezien in de normale zin des woords, dus het maken van 1 enkele foto-opname, en niet een “video-opname”. De gedraging van de medewerker van het roddelblad valt er letterlijk gezien dus niet onder. De teleologische interpretatiemethode maakt duidelijk wat het doel van de verbodsbepaling is, namelijk de bescherming van de privacy van personen op niet-publieke plaatsen. Deze privacy wordt ook geschonden door het heimelijk maken van een “video-opname” en wellicht nog wel meer dan het maken van 1 enkele afbeelding. De gedraging van de medewerker valt o.g.v. van een teleologische interpretatie dus wel onder de strafbepaling. O.g.v. de sociaal/maatschappelijke interpretatiemethode kan gesteld worden dat de maatschappelijke gedachte is dat personen recht hebben op eerbiediging van hun privacy op niet-publieke plaatsen. Dat geldt voor iedereen en het maakt daarbij niet uit met welk technisch hulpmiddel op deze privacy een inbreuk wordt gemaakt. O.g.v. de sociaal/maatschappelijke interpretatiemethode valt de gedraging van de medewerker van het roddelblad wel onder de strafbepaling. Conclusie: Naar de letterlijke tekst van de bepaling valt het maken van 1 enkele foto-opname niet onder de strafbepaling van art. 139f Sr. Het maken van een heimelijke video-opname is echter wel evident in strijd met het doel van de bepaling, namelijk de bescherming van de privacy en eigenlijk nog meer dan met 1 enkele foto-opname. Ook uit een sociaal/ maatschappelijk oogpunt dient gesteld te worden dat het maken van heimelijke video-opnames van personen op niet-publieke plaatsen niet acceptabel en zeer onwenselijk is. Al met al betekent dat het maken van een heimelijk maken van een video-opname ook onder de strafbaarheid van art. 139f Sr dient te vallen.
7
Werkcollege 4 Ter voorbereiding op dit college dienen de studenten uit het boek Wet & Interpretatie te lezen: - hoofdstuk vijf, paragraaf 5 (resultaten van interpreteren en redeneren). In dit college kan de opdracht van de badende prinses Maxibel worden besproken. Vervolgens een klein stukje theorie behandelen over de resultaten van interpretatie, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de interpretatie door de strafrechter. De studenten kunnen gedurende het college onderstaande opdracht maken. Indien mogelijk deze opdracht ook in de les bespreken. Opdracht: krakers-arrest Lees het arrest van de HR 2 februari 1971, NJ 1971, 385 (Krakers-arrest) goed door en beantwoord vervolgens de volgende vragen. 1. Geef een samenvatting van de feiten. 2. Geef aan wat de rechtsvraag is die in deze zaak dient te worden beantwoord. 3. Geef gemotiveerd aan van welke interpretatiemethode(n) het Hof gebruik maakt. Geef nauwkeurig aan uit welk stuk tekst uw antwoord blijkt. 4. Geef nauwkeurig aan tot welke uitspraak het Hof komt. 5. Geef gemotiveerd aan van welke interpretatiemethode(n) de Hoge Raad gebruik maakt. Geef nauwkeurig aan uit welk stuk tekst uw antwoord blijkt. 6. Geef nauwkeurig aan tot welke uitspraak de Hoge Raad komt. 7. Geef aan of de uitspraak van de Hoge Raad een ruime of een enge interpretatie betreft. 8. Geef aan of de uitspraak van het Hof een ruime of een enge interpretatie betreft. 9. Geef gemotiveerd aan of er in dit arrest sprake is van rechtstoepassing, rechtsvinding en/of rechtsvorming. Uitwerking opdracht: krakers-arrest 1. Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij in een woning aanwezig is geweest welke in gebruik was bij de eigenaresse van die woning: mevrouw van Dinter. De woning werd niet meer bewoond door mevrouw van Dinter. Het huis stond onbewoond te koop. Verdachte is in die woning aanwezig gebleven, ook na vordering van de rechthebbende van die woning om de woning te verlaten (art 138 Sr). 2. Hoe moeten de woorden ‘in gebruik’ in art 138 sr worden geïnterpreteerd? 3. Het Hof gebruikt: 8
- De grammaticale interpretatiemethode: dit blijkt uit de zinsnede ‘dat de betekenis welke ten deze aan de woorden ‘woning’ en ‘gebruik’ i.v.m. elkander wordt toegekend naar ’s Hofs oordeel niet in strijd met het normale taalgebruik, doch zich daarmee verenigen.’ - De wetshistorische interreatiemethode: dit blijkt uit de tweede alinea waar de overwegingen van het Hof worden besproken ‘dat ook de geschiedenis van art 138 Sr zich tegen de uitlegging van voormelde woorden niet verzet;…’ 4.
Het Hof is van mening dat onder de woorden ‘in gebruik’ in art 138 Sr dient te worden verstaan ‘beschikken over’. Ook al woonde de eigenaresse niet in de woning, de woning was wel haar eigendom en zodoende kan de eigenaresse over de woning beschikken. Daarmee was de woning volgens het Hof bij de eigenaresse in gebruik, zoals bedoeld in art 138 Sr.
5. De Hoge Raad gebruikt: - De teleologische interpretatiemethode: dit blijkt uit de zinsnede ‘dat toch voormeld art 138 Sr, voor zover op woningen betrekking hebbend, in het bijzonder beoogd het huisrecht te beschermen,…’ - De grammaticale interpretatiemethode: dit blijkt uit de zinsnede ‘in verband waarmede te deze aanzien de woorden ‘in gebruik’ – anders dan het Hof heeft geoordeeld – slechts kunnen worden verstaan als ‘feitelijk als woning in gebruik’ hetgeen met het normale spraakgebruik in overeenstemming is.’ - De wetshistorische interpretatie: de HR heeft duidelijk ook de wetshistorie geraadpleegd voor zijn interpretatie van de woorden ‘in gebruik’. Dit blijkt uit de zinsnede: ‘…terwijl op voormeld punt weinig duidelijke wetsgeschiedenis onvoldoende steun biedt aan de op grond daarvan door het Hof aan die woorden gegeven uitlegging’ 6. De Hoge Raad is van mening dat onder de woorden ‘in gebruik’ slechts kan worden verstaan ‘feitelijk als woning in gebruik’. Nu de eigenaresse niet in de woning woont, heeft zij de woning niet feitelijk in gebruik en daarmee niet in gebruik zoals bedoeld in art 138 Sr. De verdachte heeft zich dus niet schuldig gemaakt aan overtreding van art 138 Sr.
7. Bij een enge uitleg (of restrictieve uitleg) wordt er een beperkende uitleg en hantering gegeven aan een rechtsregel. Bij een ruime uitleg (ook wel extensieve interpretatie) wordt er een ruimere/uitbreidende uitleg en hantering gegeven aan een rechtsregel. De uitspraak van de Hoge Raad in onderhavig arrest betreft een enge uitleg. Immers: de Hoge Raad is van mening dat enkel het ‘feitelijk als woning in gebruik hebben’ onder het bereik van art. 138 Sr valt. Dit is dus een restrictieve uitleg. 8. Het Hof gaf een ruimere invulling aan art 138 Sr (extensieve interpretatie). Immers, het Hof kwam tot het oordeel dat niet enkel de situatie dat de woning ‘door een ander bewoond’ onder het bereik van art 138 Sr valt, maar dat moet worden uitgegaan van de betekenis ‘waarover een ander de beschikking heeft’.
9
9. Het gaat in dit arrest om de uitleg / invulling van een vage norm. Ik ben van mening dat hier sprake is van rechtsvinding (bij een goede motivering kan ik me voorstellen dat je uitkomt op rechtsvorming). 10. Het antwoord is te vinden in de laatste alinea van het in de syllabus opgenomen deel van de conclusie van Langemeijer. Advocaat Langemeijer benadrukt de voorzichtigheid van de toepassing van een redenering naar analogie door de strafrechter. Om die reden heeft hij de voorkeur voor een enge interpretatie in plaats van een ruime interpretatie van huisvredebreuk. Hij geeft hierbij aan dat er tussen het binnendringen in een huis waar een of meer bewoners vertoeven en het binnendringen in een ten verkoop leegstaand huis groot verschil bestaat mede omdat de belangen die worden geschaad van verschillende aard zijn.
10
Werkcollege 5 Te bestuderen stof: Ter voorbereiding op dit college dienen de studenten uit het boek Wet & Interpretatie te lezen: - hoofdstuk vijf, paragraaf 4 (voorrangsregels). In dit college kun je starten met een korte herhaling van de theorie van de voorrangsregels van interpretatiemethoden. Daarna kunnen de studenten aan de slag met onderstaande casus. Deze kun je dan ook aan het einde van het college bespreken. Opdracht: Segway
Luuk is 16 jaar oud en heeft een lichamelijke beperking waardoor hij zich niet per fiets kan verplaatsen. Luuk is wel in staat om korte afstanden (tot circa één kilometer) lopend af te leggen. Luuk is dan ook dolblij met de uitvinding van de Segway. Volgens de omschrijving van de fabrikant is een Segway ‘ een elektrisch aangedreven zelf balancerend vervoermiddel’. Eigenlijk is de Segway bedoeld om op te staan en dan kan je je elektronisch met diverse snelheden laten voortbewegen. Luuk heeft zijn Segway echter, omdat hij deze voor langere afstanden gebruikt en mede gelet op zijn beperking, voorzien van een soort krukje zodat hij hier met zijn billen tegen aan kan leunen. Luuk zijn leven is door deze aanpassing enorm verrijkt, hij kan nu meer dan ooit zelfstandig op pad en hij doet dit dan ook veelvuldig. Op een middag besluit hij even een kleine boodschap te gaan doen in Winkelcentrum Dukenburg in Nijmegen. Bij de ingang van het winkelcentrum staat een verbodsbord, hier staat een afbeelding op van een (brom)fiets met het opschrift dat het verboden is om met de 11
(brom)fiets het winkelgebied te betreden. De gemeente wenst hiermee het onoplettend winkelend publiek te beschermen tegen (brom)fietsers die met hoge snelheid door het centrum kunnen razen. Hoewel de winkel niet ver weg is, betreedt Luuk toch met zijn Segway het winkelcentrum want ‘dat is nu eenmaal veel makkelijker’. Net binnen wordt hij door een toezichthouder aangesproken en wordt hij bekeurd met een boete van € 85,- . Luuk is het hier niet mee eens en wendt zich tot een advocaat, hij wil dit namelijk ‘ tot het bittere eind aanvechten’ . U bent stagiair op het betreffende advocatenkantoor en u krijgt de opdracht om in een adviesnotitie aan te geven of de Segway onder het verbod valt of niet. U dient dit te motiveren in ongeveer 250 woorden en met behulp van drie interpretatiemethoden die u ook als zodanig dient te benoemen. Hanteer bij het schrijven het in de colleges behandelde vierstappen plan.
Uitwerking opdracht Segway Relevante feiten Luuk gebruikt een Segway om zich te verplaatsen vanwege zijn lichamelijke beperking. Luuk is niet lichamelijk gehandicapt, hij kan immers wel korte afstanden lopen. De gemeente Nijmegen heeft voor het winkelcentrum Dukenburg een verbod uitgevaardigd om (brom)fietsen (waaronder je ook een snorfiets kan verstaan) te weren uit het winkelgebied. Luuk heeft met zijn Segway het winkelcentrum betreden en heeft daarvoor een boete gekregen. Rechtsvraag Valt een Segway onder de verbodsbepaling dat je met (brom)fietsen het winkelcentrum Dukenburg niet mag betreden? Interpretatiemethoden Grammaticale/taalkundige interpretatie: Fiets tweewielig voertuig dat wordt voortbewogen door op pedalen te trappen Bromfiets: Fiets met hulpmotor Nb studenten kunnen dit niet opzoeken maar wel in die richting redeneren lijkt me! Een Segway valt taalkundig niet onder het begrip (brom)fiets, bevat immers geen pedalen. Een Segway valt taalkundig gezien dus niet onder de verbodsbepaling. Teleologische interpretatiemethode: Maakt duidelijk wat het doel van de verbodsbepaling in het winkelcentrum is, namelijk de bescherming van de veiligheid van voetgangers in het winkelgebied. De veiligheid is ook in het geding wanneer vervoersmiddelen als Segways in het voetgangersgebied rondrijden (immers diverse snelheden). De gedraging van Luuk valt o.g.v. de teleologische bepaling dus wel onder de verbodsbepaling. Sociaal/maatschappelijke interpretatiemethode: Hierbij is van belang dat Luuk niet gehandicapt is en het dus meer voor zijn gemak is om met 12
de Segway naar binnen te gaan, dan is zijn gedraging gelijk te stellen met personen die ook geen ‘zin’ hebben om te lopen. O.g.v. deze interpretatiemethode valt de gedraging van Luuk onder de verbodsbepaling.
Conclusie Naar de letterlijke tekst valt de gedraging van Luuk niet onder de verbodsbepaling. Het betreden van het winkelcentrum met de Segway is wel duidelijk in strijd met het doel van de verbodsbepaling (veiligheid voetgangers). Ook vanuit sociaal maatschappelijk oogpunt is het gedrag van Luuk nu hij niet als gehandicapte kan worden aangemerkt, niet acceptabel. De boete die hij ontvangen heeft is terecht, het aanvechten hiervan zal juridisch niet haalbaar zijn.
13
Werkcollege 6 Te bestuderen stof: Ten behoeve van dit college moet extra literatuur in het college aan de studenten worden uitgereikt, dit betreft een aanvulling op het boek Wet & Interpretatie. In dit college starten met een korte herhaling van de theorie over rechtsbeginselen. Daarna kunnen de studenten aan de slag met onderstaande opdracht welke je ook in dit college kunt bespreken. Dit arrest verheldert het gebruik van rechtsbeginselen in het kader van interpretatie. Opdracht: Van Hese/De Schelde In het arrest Van Hese/De Schelde worden verschillende argumenten aangevoerd voor en tegen de vordering. De rechter maakt in dit arrest gebruik van een heel aantal interpretatiemethoden en rechtsbeginselen (gezichtspunten) om uiteindelijk tot een oordeel te komen. Lees het arrest HR 28 april 2000, NJ 2000, 430 (Van Hese/de Schelde) goed door en beantwoord daarna de volgende vragen. 1. Geef een samenvatting van de feiten. 2. Geef aan wat de rechtsvraag is die de Hoge Raad in deze zaak moet beantwoorden. 3. Geef gemotiveerd aan van welke interpretatiemethode(n) de Hoge Raad gebruik maakt. Geef nauwkeurig aan uit welk stuk tekst uw antwoord blijkt. 4. Geef gemotiveerd aan welke gezichtspunten de Hoge Raad gebruikt. 5. Wat is de beslissing van de Hoge Raad? 6. Welke interpretatiemethoden en gezichtspunten geven de doorslag voor de uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad? Uitwerking opdracht Van Hese/De Schelde 1. (zie r.o. 3.1) Van Hese is als schilder bij de Schelde in dienst geweest van 16 maart 1959 t/m 7 juni 1963. Gedurende zijn werkzaamheden bij De Schelde is hij blootgesteld aan asbeststof. In de loop van 1996 is bij de Van Hese een mesothelioom vastgesteld. Deze vorm van kanker heeft maar één oorzaak: het inademen van asbeststof. Op 29 oktober 1996 is de Schelde namens Van Hese aansprakelijk gesteld o.g.v. art 7A:1638x (oud) 14
BW. Van Hese is op 18 november 1996 op 61 jarige leeftijd overleden. De Schelde beroept zich, ter bestrijding van de vordering, op art 3:310 lid 2 BW waarin is bepaalt dat de vordering dertig jaar na de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt verjaard. 2. (zie r.o. 3.3.1) Het gaat in dit geding om de vraag of een vordering tot schadevergoeding nog geldend kan worden gemaakt in een geval dat zich hierdoor kenmerkt dat na de laatste blootstelling aan asbest meer dan dertig jaar zijn verstreken voordat het daardoor veroorzaakte mesothelioom is gediagnostiseerd. 3. De grammaticale interpretatiemethode: dit blijkt uit het eerste gedeelte van r.o. 3.3.1 waarin de HR aangeeft dat de vordering volgens art 3:310 lid 2 in ieder geval verjaart door verloop van 30 jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Er wordt vervolgens gekeken naar het doel van de bepaling (enigszins onduidelijk, maar dit zal een wetshistorische interpretatiemethode zijn): de bepaling heeft een objectief en absoluut karakter Vervolgens kijkt de HR in de parlementaire geschiedenis. Dit is dus ook een wetshistorische interpretatie: de HR geeft aan dat de wetgever zich niet het geval voor ogen heeft gehad waarin de schade pas na het verstrijken van de verjaringstermijn is ontstaan, zodat de benadeelde in het geheel geen schadevergoeding zou kunnen instellen. In r.o. 3.3.2 gebruikt de HR een anticiperende interpretatie: er is een wetsvoorstel aanhangig tot wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het BW in gevallen van verborgen schade door letsel of overlijden. . Dus: aan de ene kant kan de regel geïnterpreteerd worden aan de hand van de grammaticale en wetshistorische interpretatiemethode waarbij de conclusie is dat de dertig jaren de uiterste verjaringstermijn is. Als de regel geïnterpreteerd wordt aan de hand van de recente rechtsontwikkeling dan blijkt de verjaringstermijn van art 3:310 BW voor asbestslachtoffers niet langer absoluut te zijn. Wat dient te prevaleren? 4. De rechtsbeginselen die de HR hanteert, naast de gebruikte interpretatiemethoden: - Het beginsel van de rechtszekerheid: dit rechtsbeginsel pleit voor toepassing van de 30 jaar termijn - Redelijkheid en billijkheid: dit rechtsbeginsel kan de conclusie rechtvaardigen dat het onaanvaardbaar is toepassing te geven aan de thans geldende verjaringsregel van 30 jaar. 5. De Hoge Raad beslist dat, ofschoon het beginsel van de rechtszekerheid in beginsel meebrengt dat strikt aan de absolute termijn moet worden gehouden, dit nog niet wil zeggen dat deze termijn nooit op grond van art 6:2 lid 2 BW buiten toepassing zou kunnen blijven. Om te beoordelen of toepassing van de verjaringsregel inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zal met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval moeten worden beoordeeld. Hiervoor geeft de HR wederom een aantal rechtsbeginselen waaraan zal moeten worden getoetst.
15
6. Alle interpretatiemethoden en rechtsbeginselen worden in de belangenafweging meegenomen, maar de HR lijkt voorzichtig te ‘kiezen’ voor de anticiperende interpretatiemethode en het beginsel van de redelijkheid en billijkheid.
16
Werkcolleges 7 en 8 In werkcollege 7 wordt een oefententamen in de les gemaakt en besproken. Dit kan de formatieve eindtoets zijn uit het boek Wet & Interpretatie maar dit kan ook een eerder afgelegd tentamen zijn. Je kan er tevens voor kiezen om het tentamen thuis te laten maken zodat in dit werkcollege meer tijd is voor de bespreking. Werkcollege 8 kan gebruikt worden voor een responsiecollege waarbij het aan de studenten is om vragen te stellen.
17