RECHTSPOSTITIEREGELING OCMW GRIMBERGEN
OCMW-raadsbeslissing van 09/10/2012 goedkeuring rechtspositieregeling OCMW-personeel aangepast: 19/02/2013 - 11/06/2013 – 09/07/2013
Muriel VAN SCHEL
Trui OLBRECHTS
secretaris OCMW
voorzitter OCMW
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
INHOUDSTAFEL
TITEL I. TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMENE BEPALINGEN ............................................. 1
HOOFDSTUK I. TOEPASSINGSGEBIED .......................................................................................... 1 HOOFDSTUK II. ALGEMENE BEPALINGEN ..................................................................................... 2
TITEL II. DE LOOPBAAN ................................................................................................... 4
HOOFDSTUK I. DE INDELING VAN DE GRADEN EN DE PROCEDURES VOOR DE VERVULLING VAN DE BETREKKINGEN......................................................................................................................
4
HOOFDSTUK II. DE AANWERVING .............................................................................................. 5 AFDELING I. DE ALGEMENE TOELATINGSVOORWAARDEN EN DE ALGEMENE AANWERVINGSVOORWAARDEN ..................5 AFDELING II. DE SPECIFIEKE AANWERVINGSVOORWAARDEN .....................................................................7 AFDELING III. DE AANWERVINGSPROCEDURE ......................................................................................7 HOOFDSTUK III. DE SELECTIEPROCEDURE ................................................................................... 9 AFDELING I. ALGEMENE REGELS VOOR DE SELECTIES .............................................................................9 AFDELING II. HET VERLOOP VAN DE SELECTIE ................................................................................... 12 AFDELING III. WERVINGSRESERVES .............................................................................................. 13 AFDELING IV. SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE AANWERVING VAN DE OCMW-SECRETARIS EN DE FINANCIEEL BEHEERDER VAN HET OCMW ...................................................................................................................... 14
AFDELING V. SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE AANWERVING VAN DE MAATSCHAPPELIJK WERKERS VAN HET OCMW .... 15
HOOFDSTUK IV. SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE AANWERVING IN DE BETREKKINGEN DIE INGESTELD WERDEN TER UITVOERING VAN WERKGELEGENHEIDSMAATREGELEN VAN DE HOGERE OVERHEID EN IN SOMMIGE TIJDELIJKE BETREKKINGEN .....................................................................................................
16
HOOFDSTUK V. DE AANWERVING VAN PERSONEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP ..................................... 17 HOOFDSTUK VI. DE INDIENSTTREDING ..................................................................................... 18 HOOFDSTUK VII. DE PROEFTIJD ............................................................................................ 19 AFDELING I. DOEL VAN DE PROEFTIJD ............................................................................................ 19 AFDELING II. DE DUUR VAN DE PROEFTIJD EN DE EVALUATIE TIJDENS DE PROEFTIJD ........................................ 20 AFDELING III. DE VASTE AANSTELLING IN STATUTAIR VERBAND ............................................................. 23 AFDELING
IV. DE EVALUATIE VAN DE PROEFTIJD VOOR DE OCMW-SECRETARIS EN DE FINANCIEEL BEHEERDER ........... 23
HOOFDSTUK VIII. DE EVALUATIE TIJDENS DE LOOPBAAN .............................................................. 24 AFDELING I. ALGEMENE BEPALINGEN ............................................................................................. 24 AFDELING II. DE DUUR VAN DE EVALUATIEPERIODE EN DE EVALUATIECRITERIA .............................................. 26 AFDELING III. DE EVALUATOREN EN HET VERLOOP VAN DE EVALUATIE ........................................................ 26
1
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
AFDELING IV. DE EVALUATIERESULTATEN EN DE GEVOLGEN VAN DE EVALUATIE ............................................. 27 AFDELING V. HET BEROEP TEGEN DE ONGUNSTIGE EVALUATIE ................................................................. 28 AFDELING VI. SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE PERIODIEKE EVALUATIE VAN DE OCMW-SECRETARIS EN DE FINANCIEEL BEHEERDER
.......................................................................................................................... 30
HOOFDSTUK IX. VORMING .................................................................................................... 32 AFDELING I. TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES .............................................................................. 32 AFDELING II. SOORTEN VORMINGSACTIVITEITEN ................................................................................ 32 AFDELING III. VORMINGSRECHT EN VORMINGSPLICHT.......................................................................... 33 AFDELING IV. VORMINGSAANBOD, AANVRAAGPROCEDURE EN BESLISSING ................................................... 33 AFDELING V. VOORRANGSREGELING .............................................................................................. 34 AFDELING VI. ARBEIDSTIJD EN KOSTEN .......................................................................................... 35 HOOFDSTUK X. DE ADMINISTRATIEVE ANCIËNNITEITEN ................................................................ 37 HOOFDSTUK XI. DE FUNCTIONELE LOOPBAAN ............................................................................. 39 AFDELING I. ALGEMENE BEPALINGEN ............................................................................................. 39 AFDELING II. DE FUNCTIONELE LOOPBANEN PER NIVEAU ....................................................................... 39 HOOFDSTUK XII. DE BEVORDERING ......................................................................................... 42 AFDELING I. ALGEMENE BEPALINGEN ............................................................................................. 42 AFDELING II. BEKENDMAKING ..................................................................................................... 43 AFDELING III. DE BEVORDERINGSVOORWAARDEN .............................................................................. 44 AFDELING IV. BEOORDELING VAN DE GELDIGHEID VAN DE KANDIDATUREN .................................................. 46 AFDELING V. DE SELECTIEPROCEDURE EN DE WERVINGSRESERVE ............................................................. 46 AFDELING VI. DE PROEFTIJD VAN HET PERSONEELSLID NA BEVORDERING .................................................... 46 HOOFDSTUK XIII. DE VERVULLING VAN EEN VACATURE DOOR INTERNE PERSONEELSMOBILITEIT.............. 46 AFDELING I. ALGEMENE BEPALINGEN ............................................................................................. 46 AFDELING II. DE BEKENDMAKING ................................................................................................. 47 AFDELING III. DE VOORWAARDEN VOOR DEELNAME AAN EEN PROCEDURE VOOR INTERNE PERSONEELSMOBILITEIT ...... 48 AFDELING IV. BEOORDELING VAN DE GELDIGHEID VAN DE KANDIDATUREN .................................................. 48 AFDELING V. DE SELECTIEPROCEDURE EN HET BEHOUD VAN RESULTAAT...................................................... 48 AFDELING VI. DE HERAANSTELLING .............................................................................................. 49
TITEL III. HET OPDRACHTHOUDERSCHAP EN DE WAARNEMING VAN EEN HOGERE FUNCTIE ......................................................................................................................... 50
HOOFDSTUK I. HET OPDRACHTHOUDERSCHAP ............................................................................. 50 HOOFDSTUK II. DE WAARNEMING VAN EEN HOGERE FUNCTIE .......................................................... 50
TITEL IV. DE HERPLAATSING ......................................................................................... 52
2
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
HOOFDSTUK I. DE AMBTSHALVE HERPLAATSING VAN HET VAST AANGESTELDE STATUTAIRE PERSONEELSLID IN EEN FUNCTIE VAN DEZELFDE RANG ............................................................................................
52
HOOFDSTUK II. DE AMBTSHALVE HERPLAATSING VAN HET VAST AANGESTELDE STATUTAIRE PERSONEELSLID IN EEN FUNCTIE VAN EEN LAGERE GRAAD........................................................................................
53
TITEL V. HET VERLIES VAN DE HOEDANIGHEID VAN STATUTAIR PERSONEELSLID EN DE DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING................................................................................ 55
HOOFDSTUK I. HET VERLIES VAN DE HOEDANIGHEID VAN STATUTAIR PERSONEELSLID ........................... 55 HOOFDSTUK II. DE DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING VAN HET STATUTAIRE PERSONEELSLID .................. 56
TITEL VI. HET SALARIS .................................................................................................. 58
HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN ..................................................................................... 58 HOOFDSTUK II. DE TOEKENNING VAN PERIODIEKE SALARISVERHOGINGEN DOOR DE OPBOUW VAN GELDELIJKE ANCIËNNITEIT.....................................................................................................................
59
AFDELING I. DIENSTEN BIJ EEN OVERHEID ....................................................................................... 59 AFDELING II. BEROEPSERVARING IN DE PRIVÉ-SECTOR OF ALS ZELFSTANDIGE .............................................. 60 AFDELING III. DE VALORISATIE VAN DE DIENSTEN .............................................................................. 60 HOOFDSTUK III. BIJZONDERE BEPALINGEN ............................................................................... 61 HOOFDSTUK IV. DE BETALING VAN HET SALARIS ......................................................................... 63
TITEL VII. DE TOELAGEN, VERGOEDINGEN EN SOCIALE VOORDELEN............................. 64
HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN ..................................................................................... 64 HOOFDSTUK II. DE VERPLICHTE TOELAGEN ................................................................................ 64 AFDELING I. DE HAARD- EN STANDPLAATSTOELAGE ............................................................................. 64 AFDELING II. HET VAKANTIEGELD ................................................................................................. 65 AFDELING III. DE EINDEJAARSTOELAGE .......................................................................................... 68 HOOFDSTUK III. DE ONREGELMATIGE PRESTATIES ....................................................................... 70 AFDELING I. NACHTPRESTATIES EN PRESTATIES OP ZATERDAGEN, ZONDAGEN EN FEESTDAGEN................. 70 AFDELING II. DE OVERUREN ....................................................................................................... 73 HOOFDSTUK IV. DE ANDERE TOELAGEN ..................................................................................... 75 AFDELING I. DE TOELAGE VOOR HET WAARNEMEN VAN EEN HOGERE FUNCTIE. ............................................... 75 AFDELING II. DE PERMANENTIETOELAGE ......................................................................................... 75 AFDELING III. DE TOELAGE VOOR OPDRACHTHOUDERSCHAP ................................................................... 76 HOOFDSTUK V. DE VERGOEDING VOOR REIS- EN VERBLIJFSKOSTEN VOOR DIENSTREIZEN ....................... 76
3
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
AFDELING I. ALGEMENE BEPALINGEN ............................................................................................. 76 AFDELING II. DE VERGOEDING VOOR REISKOSTEN .............................................................................. 77 AFDELING III. DE HOTEL- EN DAGVERGOEDING ................................................................................. 78 HOOFDSTUK VI. DE SOCIALE VOORDELEN .................................................................................. 78 AFDELING I. DE MAALTIJDCHEQUES ............................................................................................... 78 AFDELING II. DE HOSPITALISATIEVERZEKERING ................................................................................. 79 AFDELING III. DE VERGOEDING VAN DE KOSTEN VOOR HET WOON-WERKVERKEER .......................................... 79 AFDELING IV. DE BEGRAFENISVERGOEDING ..................................................................................... 80
TITEL VIII. VERLOVEN EN AFWEZIGHEDEN .................................................................... 81
HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN ..................................................................................... 81 HOOFDSTUK II. HET VERLOF VOOR JAARLIJKSE VAKANTIE.............................................................. 82 HOOFDSTUK III. DE FEESTDAGEN .......................................................................................... 84 HOOFDSTUK III BIS DE ARBEIDSDUURVERMINDERING IN WZC TER BIEST ........................................... 84 HOOFDSTUK IV. PROFYLAXEVERLOF - BEVALLINGSVERLOF - OPVANGVERLOF - ADOPTIEVERLOF - VERLOF PLEEGVOOGDIJ ....................................................................................................................
AFDELING I: HET
PROFYLAXEVERLOF
89
............................................................................................ 89
AFDELING II. HET BEVALLINGSVERLOF ............................................................................................ 89 AFDELING II. HET OPVANGVERLOF - ADOPTIEVERLOF - VERLOF PLEEGVOOGDIJ .............................................. 90 HOOFDSTUK V. HET ZIEKTEVERLOF .......................................................................................... 92 AFDELING I. ALGEMENE BEPALINGEN ............................................................................................. 92 AFDELING II. ZIEKTEVERLOFREGELING ........................................................................................... 94 AFDELING III. VERLOF WEGENS ARBEIDSONGESCHIKTHEID .................................................................... 96 AFDELING IV. DEELTIJDS ZIEKTEVERLOF ......................................................................................... 96 HOOFDSTUK VI. DE DISPONIBILITEIT WEGENS ZIEKTE OF INVALIDITEIT............................................ 98 HOOFDSTUK VII. (DEELTIJDSE) ONDERBREKING VAN DE PRESTATIES .............................................. 99 AFDELING I. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN ................................................................................ 99 AFDELING II. ONDERBREKING VAN DE BEROEPSLOOPBAAN ................................................................... 100 AFDELING III. HET VERLOF VOOR
DEELTIJDSE
PRESTATIES .................................................................. 101
HOOFDSTUK VIII. HET VERLOF VOOR OPDRACHT....................................................................... 102 HOOFDSTUK
IX. HET OMSTANDIGHEIDSVERLOF .......................................................................... 103
HOOFDSTUK X. HET ONBETAALDE VERLOF ................................................................................ 104 HOOFDSTUK XI. POLITIEK VERLOF ......................................................................................... 106 HOOFDSTUK XII. DE DIENSTVRIJSTELLINGEN........................................................................... 106
TITEL IX. INTERNE DIENSTAANWIJZINGEN ................................................................. 108
4
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
TITEL X. SLOTBEPALINGEN .......................................................................................... 109
HOOFDSTUK I. OVERGANGSBEPALINGEN ................................................................................. 109 AFDELING I. GELDELIJKE WAARBORGEN ........................................................................................ 109 AFDELING II. OVERGANGSBEPALINGEN OVER DIVERSE LOPENDE PROCEDURES EN LOPENDE PERIODES .................. 109 AFDELING III. OVERIGE OVERGANGSBEPALINGEN ............................................................................. 110 HOOFDSTUK II. OPHEFFINGSBEPALINGEN EN INWERKINGTREDINGSBEPALINGEN ............................... 111 AFDELING I. OPHEFFINGSBEPALINGEN .......................................................................................... 111 AFDELING II. INWERKINGTREDINGSBEPALINGEN .............................................................................. 111
5
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Titel I. Toepassingsgebied en algemene bepalingen Hoofdstuk I. Toepassingsgebied Artikel 1. §1 Deze rechtspositieregeling is van toepassing op: 1° het personeel van het OCMW in een betrekking die ook bestaat bij de gemeente die door het OCMW wordt bediend, vermeld in artikel 104 §1 van het OCMW-decreet 2° het specifieke personeel, vermeld in artikel 104 §2 van het OCMW-decreet 3° de secretaris van het OCMW en de financieel beheerder van het OCMW 4° het voltallige personeel van de verzorgende, verplegende en dienstverlenende instellingen en diensten van het OCMW, waarvan de werking gebaseerd is op federale of gewestelijke financiering met bijhorende werkings- en erkenningsregels en voor het voltallige personeel dat ingezet wordt voor activiteiten die hoofdzakelijk verricht worden in mededinging met andere marktdeelnemers, vermeld in artikel 104 §6, van het OCMW-decreet. §2. Deze rechtspositieregeling is niet van toepassing op OCMW-cliënten die met toepassing van artikel 60 § 7 van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van 8 juli 1976 tijdelijk tewerkgesteld worden in een betrekking bij het OCMW of ter beschikking gesteld worden van een derde.
Art. 2. §1 Dit besluit omvat de inhoudelijke overname van de rechtspositieregeling van de gemeente met enkele specifieke bepalingen met betrekking tot de personeelsleden vermeld in categorieën 2°, 3° en 4°. §2 Worden beschouwd als gemeenschappelijk personeel conform artikel 104§1 van het OCMWdecreet: alle personeel, tenzij onderverdeeld onder categorie 2°, 3° en 4° zoals hierna bepaald. §3 De specifieke bepalingen voor het niet-gemeenschappelijk personeel (categorieën 2°, 3 en 4°) die afwijken van de regeling voor het gemeenschappelijk personeel (categorie 1) worden aangeduid in paars. Dit betreft inzonderheid: categorie 2: - Sociale dienst - Diensthoofd externe zaken - Dienst ondersteuning mantelzorgers 60+ - Coördinator LSB categorie 3: - Secretaris - Financieel beheerder (ontvanger) categorie 4: - alle personeelsleden van de diensten aan huis (administratie, klusjesdienst, huishoudelijke hulp, maaltijdbedeling aan huis) - alle personeelsleden van het woonzorgcentrum (administratie, paramedisch, verplegend
1
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
en verzorgend personeel, animatie, onderhoud) - alle personeelsleden in het dienstencentrum Ter Borre (administratie, medewerkers bar, onderhoud) - alle personeelsleden van de dienst onthaalouders §4 De bepalingen voor het specifieke personeel cat 2 zijn overeenkomstig van toepassing op de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en op de financieel beheerder van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, tenzij anders is bepaald. §5 De specifieke bepalingen die afwijken van de regeling voor het gemeenschappelijk personeel categorie 1° en die enkel voor het voltallig personeel in de instellingen (categorie 4°) gelden worden aangeduid in oranje. Dit betreft inzonderheid categorie 4: - alle personeelsleden van de diensten aan huis (administratie, klusjesdienst, huishoudelijke hulp, maaltijdbedeling aan huis) - alle personeelsleden van het woonzorgcentrum (administratie, paramedisch, verplegend en verzorgend personeel, animatie, onderhoud) - alle personeelsleden in het dienstencentrum Ter Borre (administratie, medewerkers bar, onderhoud) - alle personeelsleden van de dienst onthaalouders Indien bepalingen in oranje enkel gelden voor WZC ter Biest, wordt dit zo expliciet vermeld in het artikel zelf. Art. 3. (…)
Hoofdstuk II. Algemene bepalingen Art. 4. Voor de toepassing van deze rechtspositieregeling wordt verstaan onder: 1°
het gemeentedecreet: het gemeentedecreet van 15 juli 2005;
2°
BVR: het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en de rechtspositieregeling van het OCMWpersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
3°
het vast aangestelde statutaire personeelslid: elk personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid vast is aangesteld in statutair dienstverband, ook genoemd “in vast verband benoemd” in afdeling 2 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
4°
het statutaire personeelslid op proef: elk personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid toegelaten is tot de proeftijd met het oog op een vaste aanstelling in statutair dienstverband;
2
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
5°
het statutaire personeelslid: zowel het vast aangestelde statutaire personeelslid als het statutaire personeelslid op proef;
6°
het contractuele personeelslid op proef: het contractuele personeelslid in de proeftijd;
7°
het
contractuele
personeelslid:
arbeidsovereenkomst,
conform
elk
personeelslid
de
wet
van
dat 3
in
dienst
is
genomen
juli
1978
betreffende
bij de
arbeidsovereenkomsten; 8°
het personeelslid: zowel het statutaire personeelslid als het contractuele personeelslid;
9°
het personeelslid op proef: zowel het contractuele personeelslid op proef als het statutaire personeelslid op proef;
10° graad: benaming voor een groep van gelijkwaardige functies of benaming voor een specifieke functie; 11° rang: geeft aan op welke wijze de graden van een bepaald niveau hiërarchisch ten opzichte van elkaar gerangschikt zijn; 12° functiebeschrijving: de weergave van de functie-inhoud en van het functieprofiel, waaronder de competenties; 13° competenties: de kennis, vaardigheden, persoonlijkheidskenmerken en attitudes die nodig zijn voor de uitoefening van een functie. 14° bestuur: het gemeente/ocmw bestuur van Grimbergen; 15°overste:
de
persoon die
hiërarchisch
direct
leiding
geeft
aan
het
personeelslid.
16° Het OCMW-decreet, hier afgekort als OD : het OCMW-decreet van 19 december 2008 17° BVR RPR O : het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
3
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Titel II. De loopbaan Hoofdstuk I. De indeling van de graden en de procedures voor de vervulling van de betrekkingen Art. 5. De graden worden ingedeeld in vijf niveaus. De niveaus stemmen, met uitzondering van de niveaus D en E, overeen met een diplomavereiste van een bepaald onderwijsniveau. De niveaus en de daarmee overeenstemmende diploma’s of getuigschriften zijn: 1°
niveau A: ofwel een masterdiploma, ofwel een diploma van het universitair onderwijs of een diploma van het hoger onderwijs van twee cycli dat gelijkgesteld werd met universitair onderwijs;
2°
niveau B: ofwel een bachelordiploma, ofwel een diploma van het hoger onderwijs van één cyclus of daarmee gelijkgesteld onderwijs;
3°
niveau C: een diploma van het secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld onderwijs;
4°
niveau D: geen diplomavereiste, tenzij anders bepaald;
5°
niveau E: geen diplomavereiste.
De OCMW-raad is aanstellende overheid voor de leden van het managementteam en de ombudsman, tenzij die bevoegdheid gedelegeerd werd. De OCMW-raad is echter als enige bevoegd voor de aanstelling van de OCMW-secretaris, de adjunct-OCMW-secretaris en de financieel beheerder van het OCMW. Het vast bureau is aanstellende overheid voor het gewone OCMW-personeel, tenzij de aanstellingsbevoegdheid bij reglement aan de OCMW-secretaris werd gegeven. Art. 6. § 1. Met behoud van de toepassing van de specifieke regels per procedure, wordt een vacante betrekking, ongeacht haar rangindeling, vervuld op een van de volgende manieren: 1°
door een aanwervingsprocedure;
2°
door een bevorderingsprocedure;
3°
door de procedure van interne personeelsmobiliteit;
4°
door de procedure van externe personeelsmobiliteit tussen de gemeente Grimbergen en haar Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2011 betreffende de regeling van de externe personeelsmobiliteit en het protocol afgesloten tussen beide besturen opgenomen als bijlage
5°
door een combinatie van de procedures, vermeld in punt 1° en 2°, 1° en 3°, 2° en 3° of in punt 1°, 2° en 3°.
Bij de aanwervingsprocedure worden tegelijk personen extern aan het OCMW-bestuur en personeelsleden van het OCMW-bestuur uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de betrekking. Bij de bevorderingsprocedure en bij de procedure van interne personeelsmobiliteit worden alleen leden van het OCMW-personeel uitgenodigd om zich voor de vacante betrekking kandidaat te stellen.
4
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§ 2. De aanstellende overheid, zoals gedefinieerd in artikel 5, derde en vierde lid, verklaart de betrekkingen open en bepaalt bij de vacantverklaring van de betrekking volgens welke procedure of procedures ze vervuld wordt. De aanstellende overheid, zoals gedefinieerd in artikel 5, derde en vierde lid, verklaart de betrekkingen open.
Hoofdstuk II. De aanwerving Afdeling I. De algemene toelatingsvoorwaarden en de algemene aanwervingsvoorwaarden Art. 7. § 1. Om toegang te hebben tot een functie bij het OCMW-bestuur, moeten de kandidaten: 1°
een gedrag vertonen dat in overeenstemming is met de eisen van de functie waarvoor ze solliciteren;
2°
de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3°
medisch geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, in overeenstemming met de wetgeving betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
§ 2. Het passend gedrag vermeld in punt 1°, wordt getoetst aan de hand van een uittreksel uit het strafregister. Als daarop een ongunstige vermelding voorkomt, mag de kandidaat daarover een schriftelijke toelichting voorleggen. § 3. Het ogenblik waarop de medische geschiktheid van de kandidaat, vermeld in punt 3°, moet vaststaan is, in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers, afhankelijk van de aard van de beoogde tewerkstelling: 1°
voor personen die in dienst genomen worden om te worden tewerkgesteld in een veiligheidsfunctie,
een
functie
met
verhoogde
waakzaamheid,
een
activiteit
met
welbepaald risico of een activiteit verbonden aan voedingswaren: a)
hetzij voorafgaand aan de tewerkstelling;
b)
hetzij tijdens de periode van het proefbeding, voor zover deze niet de periode van één maand overschrijdt, en tijdens dewelke niet eenzijdig een einde kan worden gemaakt aan de
arbeidsovereenkomst,
desbetreffende
bepalingen
tenzij van
wegens de
wet
dringende van
3
reden, juli
overeenkomstig
1978
betreffende
de de
arbeidsovereenkomsten; c)
hetzij
vooraleer
de
arbeidsovereenkomst
gesloten
wordt,
voor
zover
deze
gezondheidsbeoordeling de laatste stap is in de procedure van werving en selectie en de arbeidsovereenkomst, onder voorbehoud van de beslissing van de preventieadviseurarbeidsgeneesheer, effectief tot stand komt. 2°
voor werknemers aan wie een andere functie wordt toegewezen in de onderneming of inrichting, waardoor zij worden tewerkgesteld in een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid of een activiteit met welbepaald risico, of een activiteit verbonden aan voedingswaren, waarin zij voorheen niet waren tewerkgesteld of waardoor zij voor het eerst in dergelijke functie of aan dergelijke activiteit worden tewerkgesteld: vooraleer de wijziging van de functie of activiteit wordt doorgevoerd of, indien deze
5
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
wijziging effectief gebeurt, onder voorbehoud van de beslissing van de preventieadviseurarbeidsgeneesheer. Art. 8. § 1. Wanneer uit de beschrijving van een statutaire functie blijkt dat zij een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhoudt of werkzaamheden omvat die strekken tot de bescherming van de belangen van het OCMW-bestuur, zal de raad deze functie, bij de vaststelling van de specifieke voorwaarden, voorbehouden voor Belgen. Deze voorwaarde geldt alleszins voor de betrekkingen van OCMW-secretaris en financieel beheerder. In de andere gevallen moeten de kandidaten voor een statutaire functie onderdaan zijn van een van de volgende landen: 1°
een van de volgende EU-lidstaten en EER-lidstaten: België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen,
Portugal, Roemenïe, Slovenië, Slovakije, Spanje, de Tsjechische Republiek,
Verenigd Koninkrijk of Zweden; 2°
de Zwitserse Bondsstaat.
§ 2. Wanneer uit de beschrijving van een contractuele functie blijkt dat zij een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhoudt of werkzaamheden omvat die strekken tot de bescherming van de belangen van het OCMW-bestuur, zal de raad deze functie, bij de vaststelling van de bijzondere voorwaarden, voorbehouden voor Belgen. Voor de overige contractuele functies heeft de nationaliteit van de kandidaten geen belang. Art. 9. § 1. Om in aanmerking te komen voor aanwerving, moeten de kandidaten: 1°
voldoen aan de vereiste over de taalkennis opgelegd door de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966;
2°
slagen voor de selectieprocedure.
§ 2. Het personeelslid dat tewerkgesteld is in een deeltijdse functie nadat het geslaagd is voor selectieproeven, is vrijgesteld van nieuwe selectieproeven wanneer de wekelijkse prestaties binnen die functie uitgebreid worden of wanneer de functie voltijds wordt. Art. 10. Naast het beantwoorden aan de voorwaarden in artikel 7 en 8, moeten de kandidaten ook: 1°
voor de functies in de basisgraden van niveau A, B, C: voldoen aan de diplomavereiste zoals bepaald in de bijzondere voorwaarden die gelden voor de te begeven betrekking;
2°
voor de functies in de basisgraden van niveau D: voldoen aan de diplomavereisten die desgevallend zijn gesteld in de bijzondere voorwaarden;
3°
voor de functies in de hogere rangen van niveau A, B en C: voldoen aan de diplomavereiste zoals bepaald in de bijzondere voorwaarden en minimaal drie jaar relevante beroepservaring hebben;
4°
voor de functies in de hogere rang van niveau D: voldoen aan de diplomavereiste zoals bepaald in de bijzondere voorwaarden en minimaal drie jaar relevante beroepservaring hebben.
6
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Alleen de diploma’s of getuigschriften welke per niveau vermeld worden op de lijst van erkende diploma’s of getuigschriften die, in overeenstemming met artikel 11, §2, tweede lid, van het BVR wordt vastgesteld door de Vlaamse minister bevoegd voor binnenlandse aangelegenheden, komen bij aanwerving in aanmerking.
Afdeling II. De specifieke aanwervingsvoorwaarden Art. 11. De specifieke voorwaarden per betrekking worden vastgesteld zoals in bijlage I. Art. 12. In uitzonderlijke gevallen kan de aanstellende overheid bij de vacantverklaring van een betrekking van niveau A, B, of C beslissen om de diplomavereiste die als aanwervingsvoorwaarde geldt te schrappen als de functie noch op basis van de functiebeschrijving, noch krachtens een reglementering van de hogere overheid een diploma vergt. Voor de toepassing van het eerste lid komt een kandidaat die niet over het vereiste diploma beschikt, in aanmerking als hij, ofwel: 1°
voldoet aan een vereiste inzake relevante beroepservaring en slaagt voor een niveau of capaciteitstest;
2°
beschikt over een op de functie afgestemd ervaringsbewijs, uitgereikt overeenkomstig de Vlaamse regelgeving over de titels van beroepsbekwaamheid;
3°
beschikt over een op de functie afgestemd attest van een beroepsopleiding die hij gevolgd heeft bij een door de Vlaamse regering erkende instelling voor beroepsopleiding.
De beslissing om geen diplomavereiste op te leggen moet steunen op objectieve criteria zoals: 1°
gegevens van de regionale overheid over schaarste op de arbeidsmarkt onbepaalde betrekkingen te vervullen;
2°
cijfergegevens die de ondervertegenwoordiging in de plaatselijke tewerkstelling aantonen van bepaa
3°
bepaalde functiespecifieke criteria.
De beslissing om geen diplomavereiste op te leggen, wordt gemeld aan de vakorganisaties."
Afdeling III. De aanwervingsprocedure Art. 13. De aanstellende overheid staat in voor het voeren van de aanstellingsprocedure. Indien echter de OCMW-raad de aanstellende overheid is, staat het voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn hiervoor in. In wat volgt wordt deze overheid de procedurevoerende overheid genoemd. Art. 14. § 1. Aan elke aanwerving gaat een externe bekendmaking van de vacature met een oproep tot kandidaten vooraf.
7
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
De vacatures worden ten minste langs twee verschillende kanalen bekendgemaakt, waaronder ten minste één plaatselijk verschijnend persorgaan of tijdschrift. De vacature wordt daarnaast intern bekendgemaakt. § 2. De procedurevoerende overheid kiest de wijze van externe bekendmaking uit de volgende mogelijkheden, rekening houdend met de minimale verplichtingen van §1, tweede lid, en met de aard van de vacature: 1°
nationaal verschijnende kranten of weekbladen;
2°
regionaal verschijnende kranten of weekbladen;
3°
gespecialiseerde tijdschriften van beroepsgroepen of beroepsorganisaties;
4°
de VDAB;
5°
de gemeentelijke of OCMW website;
6°
zelf geproduceerde media (affiches, folders, bericht voor lichtkrant);
7°
de plaatselijke radio of een regionale televisiezender;
8°
de media ter beschikking gesteld door de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten.
§ 3. Het vacaturebericht voor het persorgaan of tijdschrift bevat ten minste: 1°
de naam van de betrekking en de geïndexeerde minimum en maximum brutobedragen;
2°
de vermelding of de betrekking in statutair dan wel in contractueel dienstverband vervuld wordt;
3°
de vermelding of de betrekking voltijds dan wel deeltijds vervuld wordt;
4°
een beknopte weergave van de functievereisten op een wijze dat de kandidaten kunnen oordelen of ze in aanmerking komen;
5°
de wijze waarop de kandidaturen worden ingediend en de uiterste datum voor de indiening ervan;
6°
de vermelding of al dan niet een wervingsreserve wordt vastgesteld en de duur daarvan;
7°
de
vermelding
van
het
contactpunt
voor
meer
informatie
over
de
functie, de
arbeidsvoorwaarden en de selectieprocedure. Elke kandidaat krijgt een ontvangstmelding van zijn kandidatuur. § 4. De bepalingen van §1 en §2 zijn niet van toepassing als aanstellende overheid bij de vacantverklaring beslist een beroep te doen op een bestaande wervingsreserve die geldig is voor de vacature. De bepalingen van §1 en §2 zijn evenmin van toepassing als de wekelijkse prestaties van een deeltijdse betrekking in de personeelsformatie uitgebreid worden of als die betrekking omgezet wordt in een voltijdse betrekking. Als er meerdere personeelsleden deeltijds werken in een betrekking van dezelfde graad, richt de procedurevoerende overheid een oproep tot die personeelsleden voor de vervulling van de extra uren en maakt de aanstellende overheid zijn keuze op basis van een vergelijking van de kandidaturen. Art. 15. Tussen de bekendmaking van een vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens vijftien kalenderdagen. De dag van de bekendmaking van de vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen wel. Als de uiterste datum op een zaterdag, zondag of feestdag valt, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.
8
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Kandidaturen kunnen enkel per brief of via het e-loket worden ingediend. De datum van de verzending of van het indienen ter plaatse van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend. De datum van de poststempel geldt als datum van verzending. Art. 16. Aan elke aanwerving gaat een selectieprocedure vooraf. Art. 17. § 1. Tenzij anders bepaald, moeten de kandidaten vóór de deelname aan de selectieprocedure voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden, de selectie uitgezonderd. Ze leveren het bewijs daartoe vóór de afloop van de selectieprocedure en volgens de door de procedurevoerende overheid gestelde voorwaarden. § 2. De aanstellende overheid kan bij de vacantverklaring bepalen dat laatstejaarsscholieren en studenten toegang krijgen tot de selectieprocedure. In dat geval worden laatstejaarsscholieren of studenten toegelaten tot de selectieprocedure als ze met hun kandidatuur een studiebewijs voorleggen en een verklaring dat ze binnen een termijn van maximum zes maanden zullen deelnemen aan de eindexamens voor het behalen van hun diploma. Ze leveren het bewijs dat ze aan de diplomavereiste voldoen uiterlijk op de datum van hun aanstelling bij het OCMW. § 3. De procedurevoerende overheid beoordeelt de geldigheid van de voorgelegde bewijzen.
Op
basis van die beoordeling wordt beslist welke kandidaten definitief tot de selectieprocedure worden toegelaten. De kandidaten die geweigerd worden, worden daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht met vermelding van de reden voor de weigering. Voor de deelname aan de selectieprocedure volstaat een kopie of een gewoon afschrift voor de bewijzen, vermeld in §3. Eensluidend verklaarde afschriften worden alleen gevraagd aan de kandidaten die voorgedragen worden voor aanwerving. § 4. In afwijking van §3 worden kandidaten die aan alle aanwervingsvoorwaarden voldoen behalve aan de voorwaarde van een aanvullende opleiding tot de selectieprocedure toegelaten, als de aanwervingsvoorwaarden bepalen dat ze het attest of getuigschrift van de aanvullende opleiding voor de afloop van de proeftijd moeten behalen.
Hoofdstuk III. De selectieprocedure Afdeling I. Algemene regels voor de selecties Art. 18. Elke selectie wordt uitgevoerd op basis van selectiecriteria en met behulp van een of meer selectietechnieken. De selectiecriteria en de selectietechnieken zijn afgestemd op de functiebeschrijving en het competentieprofiel. Voor functies van dezelfde graad zijn de selectietechnieken gelijkwaardig.
9
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 19. § 1. De selecties worden uitgevoerd door een selectiecommissie. Voor de samenstelling van de selectiecommissies gelden de volgende algemene regels: 1°
de selectiecommissie bestaat uitsluitend uit deskundigen;
2°
elke selectiecommissie bestaat uit ten minste drie leden;
3°
ten minste een derde van de leden zijn deskundigen die extern zijn aan het eigen OCMWbestuur;
4° 5°
de selectiecommissie bestaat bij voorkeur uit leden van verschillend geslacht; de leden van de OCMW-raad en van het vast bureau en de OCMW-secretaris (indien bevoegd voor de aanstellingen) kunnen geen lid zijn van een selectiecommissie in een selectieprocedure voor het eigen OCMW-bestuur;
6°
bij afloop van de selectieactiviteiten beraadslaagt de selectiecommissie voltallig over het eindresultaat en het eindverslag van de kandidaten.
In afwijking van 2° en 3° kan de selectiecommissie voor knelpuntfuncties bestaan uit twee leden, zonder dat hiervan externe deskundigen deel uitmaken. Deze beslissing om van 2° en 3° af te wijken, wordt gemeld aan de vakorganisaties. Onder knelpuntfuncties wordt hierbij verstaan: de functies die opgenomen zijn in de lijst die de VDAB hierover aanlegt, evenals de functies die als dusdanig worden ervaren en aanvaard door de procedurevoerende overheid, die hierover vooraf advies inwint bij de vakorganisaties.
§ 2. Onder deskundig wordt verstaan dat de leden van de selectiecommissie over de specifieke deskundigheden moeten beschikken om de kandidaten te beoordelen op de voor de functie vastgestelde selectiecriteria. Met toepassing van het eerste lid komen in aanmerking voor deelname aan een selectiecommissie: 1° 2°
deskundigen in de personeelsselectie; personen extern aan het OCMW, die daartoe wegens hun professionele activiteit en specialisatie geschikt bevonden worden;
3°
personeelsleden van andere overheden, de toezichthoudende overheid uitgezonderd, en, binnen de grenzen van het toegelaten aantal interne commissieleden, personeelsleden van het eigen bestuur, met een graad die van een hogere rang is dan de vacante functie.
§ 3. Psychotechnische
proeven
en
persoonlijkheidstests
worden
afgenomen
door
een
selectiebureau of door een persoon die daartoe bevoegd is. §3 bis Het vast bureau kan beslissen dat de uitvoering van de selectie volledig worden uitbesteed aan een extern bureau (bijv via Jobpunt). Het selectiebureau voert in dat geval de selectie uit in overeenstemming met de toepasselijke rechtspositieregeling en met de specifieke opdracht van het OCMW.
§ 4. De aanwervingsexamens kunnen worden bijgewoond door: 1°
één afgevaardigde van het vast bureau;
2°
één afgevaardigde van elke fractie van de OCMW-raad;
3°
één afgevaardigde van elke representatieve vakorganisatie.
10
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Zij wonen in voorkomend geval het examen uitsluitend bij als waarnemer en mogen niet aanwezig zijn bij het kiezen van de vragen en het delibereren over de uitslag van de examens. De fracties van de OCMW-raad en de representatieve vakorganisaties zullen hiertoe, telkens wanneer er een aanwervingsexamen plaatsvindt, per brief of per e-mail op de hoogte gebracht worden van datum, plaats en aard van het examen.
Art. 20. De leden van de selectiecommissies respecteren de volgende gedragsregels en wettelijke voorschriften bij selecties: 1°
onafhankelijkheid;
2°
onpartijdigheid;
3°
non-discriminatie op grond van herkomst of huidskleur, nationaliteit of etnische achtergrond, geslacht, seksuele geaardheid, leeftijd, gezondheidstoestand, voorkomen, handicap, geloof of levensbeschouwing, burgerlijke staat, politieke overtuiging, zoals bepaald in de non-discriminatiewetgeving;
4°
respect voor de vertrouwelijkheid van de gegevens van de kandidaten en voor hun private levenssfeer;
5°
geheimhouding van de vragen en, als dat van toepassing is, respect voor de anonimiteit van de proeven;
6°
verbod op belangenvermenging.
Bij familieverwantschap tot in de tweede graad of samenwoning tussen een lid van de selectiecommissie en een kandidaat, worden de passende maatregelen getroffen om de onpartijdigheid van de selectieprocedure te garanderen. Art. 21. De selectiecommissies worden geleid door een voorzitter. Deze voorzitter wordt in zijn taak bijgestaan door een secretaris die niet deelneemt aan de eigenlijke selectieactiviteiten en aan de beoordeling van de kandidaten. De leden, de secretaris en de voorzitter van de selectiecommissie worden nominatief aangewezen door de OCMW-secretaris. In afwijking van het tweede lid wijst het vast bureau nominatief de leden van de selectiecommissie aan voor de selectie van de OCMW-secretaris en de financieel beheerder, evenals voor de selectie in betrekkingen die bestemd zijn voor leden van het managementteam. Art. 22. De selectieprocedures resulteren in een bindende rangschikking van de geslaagde of geschikt bevonden kandidaten in volgorde van de behaalde punten of scores. Art. 23. De algemene regels voor de selectietechnieken zijn: 1°
voor de functies van niveau A en B omvat de selectie steeds een algemene, schriftelijke proef waarin het vermogen van de kandidaat wordt getoetst om:
11
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
a)
een synthese te geven van tekst;
b)
op de erin behandelde problematiek een persoonlijke commentaar te formuleren; dit alles te doen op taalkundig correcte wijze; a-b kan worden vervangen door een work-sample proef
2°
voor de functies op niveau A, B en C waarin hoofdzakelijk hoofdarbeid geleverd wordt omvat de selectie steeds een schriftelijk gedeelte dat gericht is op de toetsing van de vereiste vakkennis en de kennis en/of het toepassingsvermogen van reglementering die in de uitoefening van de te begeven betrekking aan bod komt; voor de functies van verpleegkundigen en paramedici bestaat het schriftelijke gedeelte uit een worksample-proef en een proef over de beroepskennis; Voor de functies van verzorgenden bestaat het schriftelijk gedeelte uit een proef over de beroepskennis;
3°
voor alle functies op niveau C en voor de functies op niveau D waarin hoofdzakelijk hoofdarbeid geleverd wordt omvat de selectie steeds een proef betreffende het efficiënt gebruik van de computer; hierbij kan zowel de motorische en praktische vaardigheid als de kennis van standaardtoepassingen (besturingssysteem en kantoortoepassingen) getoetst worden;
4°
voor de functies op niveau C, D en E omvat de selectie steeds de uitvoering van één of meerdere opdrachten die aansluiten bij de dagelijkse praktijk van de te vervullen betrekking;
5°
voor alle functies omvat de selectie een gesprek met de selectiecommissie;
6°
om te slagen moeten de kandidaten voor elk onderdeel van de selectieproef ten minste de helft van de punten behalen en voor het geheel van het examen ten minste 60 %.
Afdeling II. Het verloop van de selectie Art. 24. De procedurevoerende overheid stelt de concrete selectieprocedure vast vóór de aanvang ervan en zorgt voor de organisatie van de selecties. Art. 25. § 1. Rekening houdend met de algemene bepalingen in afdeling I bepaalt de aanstellende overheid: 1°
de selectiecriteria;
2°
de keuze van de selectietechniek(en);
3°
het verloop van de selectie, met inbegrip van de timing;
4°
eventueel het minimale resultaat om toegelaten te worden tot een volgende stap in de selectieprocedure.
§ 2. Als de aanstellende overheid kiest voor een combinatie van de aanwervingsprocedure en de bevorderingsprocedure en de gelijktijdige toepassing daarvan, worden de externe en de interne
12
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
kandidaten onderworpen aan dezelfde selectieproeven. Eventuele schriftelijke kennisproeven met dezelfde inhoud worden op hetzelfde tijdstip afgenomen. De niveau- of capaciteitstest, vermeld in artikel 12, tweede lid, 1°, onderzoekt of de kandidaat in staat is te functioneren op het niveau waarin de functie is gesitueerd. De kandidaat die een attest of getuigschriften voorlegt waaruit blijkt dat hij voor dezelfde of voor een vergelijkbare functie bij dezelfde of bij een andere overheid al eerder geslaagd is voor een niveau- of capaciteitstest als vermeld in het tweede lid, behoudt het gunstige resultaat daarvan en wordt vrijgesteld van een nieuwe deelname aan een niveau- of capaciteitstest. Deze vrijstelling geldt voor de maximale duur van vijf jaar na het afleggen van de hiervoor vermelde test. Art. 26. De kandidaten worden van het verloop van de selectieprocedure op de hoogte gebracht. De kandidaten worden ten minste tien kalenderdagen op voorhand schriftelijk geïnformeerd over de plaats waar en de dag en het uur waarop de eerste selectieproef wordt afgenomen. Als de selectieproef een preselectie bevat, worden de kandidaten daarvan op de hoogte gebracht. Art. 27. De selectiecommissie maakt bij de afsluiting van de selectieprocedure een eindverslag op met o.a. vermelding van de deelresultaten van de kandidaten en van hun eindresultaat. Art. 28. De kandidaten worden schriftelijk op de hoogte gebracht van het resultaat van de selectie. Kandidaten hebben op hun verzoek toegang tot de selectieresultaten in overeenstemming met de bepalingen van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur.
Afdeling III. Wervingsreserves Art. 29. § 1. De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een betrekking of een wervingsreserve wordt aangelegd voor de betreffende functie of graad. § 2. De aanstellende overheid bepaalt ook de geldigheidsduur van deze wervingsreserve die, met inbegrip van een eventuele verlenging, ten hoogste 24 maanden kan bedragen. § 3. De duur van de wervingsreserve vangt aan op de datum waarop zij naar aanleiding van de kennisneming van de eindresultaten van de selectie wordt vastgesteld door de aanstellende overheid. Art. 30. Alle geslaagde of geschikt bevonden kandidaten die niet onmiddellijk worden aangesteld, worden in de wervingsreserve opgenomen.
13
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 31. De aanstellende overheid kan geen nieuwe aanwervingsprocedure organiseren zolang er voor dezelfde functie of graad nog kandidaten opgenomen zijn in een daarvoor nog geldige wervingsreserve. Art. 32.
§ 1. Wanneer een beroep gedaan wordt op een vastgestelde wervingsreserve worden de kandidaten in volgorde van het behaalde resultaat geraadpleegd om de vacature te vervullen. § 2. Een geraadpleegde kandidaat kan eenmaal een aangeboden betrekking weigeren zonder zijn plaats in de wervingsreserve te verliezen, op voorwaarde dat hij zijn kandidatuur naar aanleiding van de weigering binnen de vastgestelde termijn bevestigt. Bij een tweede weigering van een aangeboden betrekking wordt de kandidaat automatisch uit de wervingsreserve geschrapt. Hij wordt daarvan op de hoogte gebracht. § 3. Kandidaten die niet gekozen worden, behouden hun plaats op de wervingsreserve voor de volledige duur ervan, tenzij ze zelf te kennen geven van elke aanstelling af te zien.
Afdeling IV. Specifieke bepalingen voor de aanwerving van de OCMW-secretaris en de financieel beheerder van het OCMW Art. 33. De OCMW-raad stelt de functiebeschrijving vast voor de functies van OCMW-secretaris en financieel beheerder van het OCMW. Art. 34. Als de functie van OCMW-secretaris of van financieel beheerder door aanwerving vervuld wordt, moet de kandidaat houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau A en van een derde cyclusdiploma overheidsmanagement. De houders van een van volgende of gelijkwaardige diploma's die toegang geven tot niveau A zijn vrijgesteld van de vereiste om te beschikken over een derde cyclusdiploma overheidsmanagement: 1°
licentiaat in de administratieve wetenschappen
2°
licentiaat in de rechten / master in de rechten
3°
licentiaat in het notariaat / master in het notariaat
4°
licentiaat in de politieke wetenschappen / master in de politieke wetenschappen
5°
licentiaat in de (toegepaste) economische wetenschappen / master in de (toegepaste) economische wetenschappen
6°
licentiaat in de handelswetenschappen / master in de handelswetenschappen
7°
licentiaat in de sociale wetenschappen of sociologie / master in de sociale wetenschappen of sociologie
14
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
8°
diploma
uitgereikt
door
de
Koloniale
Hogeschool
van
België
in
Antwerpen,
of
licentiaatsdiploma, uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden in Antwerpen als de studie ten minste vier jaar heeft omvat 9°
diploma of eindgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door de afdeling Bestuurswetenschappen van de Cercle Hermès de la Haute École Francisco Ferrer (HEFF) in Brussel of door het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen in Elsene of door het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen in Antwerpen
10° houder zijn van een diploma of van een getuigschrift dat in aanmerking genomen wordt voor de aanwerving in de betrekkingen van niveau A voor zover de bekwaamheidsakte werd afgeleverd na studies die ten minste zestig uren publiek en/of burgerlijk recht omvatten. Art. 35. De selectie wordt uitgevoerd op basis van de selectiecriteria en met behulp van verschillende selectietechnieken.
De
selectiecriteria
en
selectietechnieken
zijn
afgestemd
op
de
functiebeschrijving. De selectietechnieken voor de functie van OCMW-secretaris bevatten ten minste een test die de managements- en leiderschapscapaciteiten van de kandidaten toetst. Deze test wordt afgenomen door een extern selectiebureau. De selectietechnieken voor de functie van financieel beheerder bevatten ten minste een proef die het financieel-economisch inzicht van de kandidaten toetst. Art. 36. De selectietechnieken die worden gehanteerd stemmen voor het overige alleszins overeen met deze die in toepassing van deze rechtspositieregeling moeten worden toegepast voor personeelsleden op A-niveau.
Afdeling V: Specifieke bepalingen voor de aanwerving van de maatschappelijk werkers van het OCMW Art. 36. Bis. Met behoud van de toepassing van andere wettelijke of reglementaire bepalingen moeten kandidaten voor de toegang tot de functie van maatschappelijk werker, vermeld in artikel 75 en artikel 94 van het OCMW-decreet, houder zijn van ofwel: 1° het diploma van bachelor in het sociaal-agogisch werk met de titel van maatschappelijk assistent, of een daarmee gelijkgesteld diploma; 2° het diploma van bachelor in de verpleegkunde, afstudeerrichting sociale verpleegkunde, of een daarmee gelijkgesteld diploma.
15
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Hoofdstuk IV. Specifieke bepalingen voor de aanwerving in de betrekkingen die ingesteld werden ter uitvoering van werkgelegenheidsmaatregelen van de hogere overheid en in sommige tijdelijke betrekkingen
Art. 37. Voor de aanwerving in contractuele betrekkingen die ingesteld worden ter uitvoering van werkgelegenheidsmaatregelen van de hogere overheden waarvan de tewerkstellingsduur onbepaald is, wordt afgeweken van de bepalingen van Hoofdstuk II, afdeling III, en van Hoofdstuk III, afdelingen I en II. a) In dit geval wordt de volgende procedure gevolgd: 1° De vacature wordt bekendgemaakt via de VDAB of via andere organisaties voor de begeleiding van werkzoekenden; het vacaturebericht bevat de algemene en specifieke voorwaarden en het functieprofiel. 2° De VDAB (en de andere organisaties, als van toepassing) maakt een lijst op van beschikbare kandidaten die aan de algemene toelatingsvoorwaarden voldoen en aan het functieprofiel beantwoorden, en bezorgt die lijst van kandidaten aan het gemeentebestuur. 3° Alle voorgedragen kandidaten worden uitgenodigd voor deelname aan de selectieprocedure. 4° De selectie toetst de bekwaamheid van de kandidaten voor de functie. Ze wordt uitgevoerd door een selectiecommissie, die minimaal bestaat uit een afgevaardigde met een leidinggevende functie van het organisatieonderdeel waarin de vacature zich voordoet en een ander personeelslid met een hogere graad met de nodige deskundigheid. De selectie bestaat uit: a) eventueel, een proef die de technische vaardigheden en de communicatievaardigheden toetst op het niveau van de functie; b) een proef (interview of test) die de motivatie, de belangstelling en de inzetbaarheid bij de overheid van de kandidaten peilt. 5° De selectiecommissie maakt een verslag op waarin de geschiktheid van elke kandidaat wordt geëvalueerd en waarin de kandidaten finaal, naargelang hun geschiktheid, worden gerangschikt. b) voor tewerkstellingen conform artikel 60§7 OCMW-decreet: de toeleiding gebeurt via de maatschappelijk werker en de aanstelling door het bijzonder comité voor de sociale dienst. Art. 38. § 1. Voor de tijdelijke vervanging van afwezige personeelsleden en voor de invulling van tijdelijke contractuele betrekkingen met een maximale duur van twee jaar wordt afgeweken van de bepalingen van Hoofdstuk II, afdeling III, en van Hoofdstuk III, afdelingen I en II op de wijze zoals hieronder verder wordt bepaald. § 2. Indien er een lopende wervingsreserve voor de functie bestaat, worden de kandidaten voor de vervanging geraadpleegd in volgorde van hun rangschikking en tegen de voorwaarde dat ze op
16
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
korte termijn beschikbaar zijn, waarmee bedoeld wordt dat ze uiterlijk binnen acht kalenderdagen moeten te kennen geven of ze bereid zijn de tijdelijke functie te aanvaarden binnen een door de voorzitter bepaalde termijn of binnen een overeen te komen korte termijn. § 3. Indien er geen lopende wervingsreserve voor de functie bestaat of indien uit deze reserve met toepassing van § 2 geen geschikte kandidaat kan worden aangesteld, wordt minimaal de volgende procedure gevolgd: De oproep tot kandidaten wordt bekendgemaakt: 1° hetzij via het bestaande sollicitantenbestand; 2° hetzij via de VDAB; 3° hetzij via andere communicatiekanalen, zoals de gemeentelijke website; 4° hetzij door een combinatie van de bekendmakingswijzen vermeld onder 1°, 2° en 3° De kandidaten worden telefonisch uitgenodigd voor deelname aan de selectie die bestaat uit: a) eventueel, een proef die de technische vaardigheden en de communicatievaardigheden toetst op het niveau van de functie; b) een proef (interview of test) die de motivatie, de belangstelling en de inzetbaarheid bij de overheid van de kandidaten peilt. De selectie gebeurt door een selectiecommissie, die minimaal bestaat uit een afgevaardigde met een leidinggevende functie van het organisatieonderdeel waarin de vacature zich voordoet en een ander personeelslid met een hogere graad met de nodige deskundigheid. De selectiecommissie maakt een verslag op waarin de geschiktheid van elke kandidaat wordt geëvalueerd en waarin de kandidaten finaal, naargelang hun geschiktheid, worden gerangschikt. Art. 39. De aanstellende overheid kan beslissen om de normale procedures te volgen. In de beslissing tot openstelling van de betrekking neemt de aanstellende overheid de redenen op voor toepassing van de in de artikelen 37 en 38 vermelde afwijkingen van de selectieprocedure. Personeelsleden die volgens een dergelijke afwijkende procedure zijn aangeworven, komen niet in aanmerking voor procedures voor bevordering of interne mobiliteit. Art. 40. De kandidaten moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden. Pas nadat zij hiervan het bewijs hebben geleverd door voorlegging van de nodige stukken kan de indiensttreding plaatsvinden. Indien het bewijs niet geleverd wordt binnen de door de aanstellende overheid bepaalde termijn, wordt de aanstellingsbeslissing ingetrokken en wordt overgegaan tot de aanstelling van de volgende kandidaat in de rangorde van geschikt bevonden kandidaten.
Hoofdstuk V. De aanwerving van personen met een arbeidshandicap Art. 41. Ten minste 2% van het totale aantal personeelsleden (uitgezonderd verplegend en verzorgend personeel) binnen het bestuur, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, bestaat uit personen met een arbeidshandicap die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
17
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
1°
ze zijn ingeschreven bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, voorheen het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap;
2°
ze zijn erkend door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding als personen met een handicap;
3°
ze komen in aanmerking voor een inkomensvervangende tegemoetkoming of voor een integratietegemoetkoming, die verstrekt wordt aan personen met een handicap op basis van de wet van 27 februari 1987 houdende tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
4°
ze zijn in het bezit zijn van een attest dat uitgereikt is door de algemene directie Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het verstrekken van sociale en fiscale voordelen;
5°
ze zijn slachtoffer van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte en kunnen een bewijs voorleggen van een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 %, uitgereikt door het Fonds voor Arbeidsongevallen, door het Fonds voor Beroepsziekten of door zijn rechtsopvolger de Administratieve Gezondheidsdienst in het kader van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen
op
de
weg
naar
en
van
het
werk
en
voor
beroepsziekten
in
de
overheidssector; 6°
ze hebben hun hoogste getuigschrift of diploma behaald in het buitengewoon secundair onderwijs.
De voorzitter bepaalt het aantal voltijdse equivalenten met toepassing van het eerste lid. Art. 42. De aanstellende overheid kan er bij de openstelling van een betrekking voor opteren om deze te reserveren voor kandidaten met een arbeidshandicap. De kandidaten moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden, evenals aan de eventuele specifieke voorwaarden. Art. 43. § 1. Er
wordt
een
beroep
gedaan
op
de
Vlaamse
Dienst
voor
Arbeidsbemiddeling
en
Beroepsopleiding voor de oproep tot erkende kandidaten en het onderzoek naar welke kandidaten voor aanwerving in het kader van dit hoofdstuk in aanmerking komen. § 2. De kandidaten dienen te slagen voor een functiegerichte selectieprocedure, conform de bepalingen van hoofdstuk III van deze titel. Bij de toepassing van de selectieproeven worden de hinderpalen die verbonden zijn met de handicap, door redelijke aanpassingen verholpen.
Hoofdstuk VI. De indiensttreding Art. 44. De aanstellende overheid bepaalt de datum of de termijn van indiensttreding van het geselecteerde personeelslid. Art. 45. In overeenstemming met artikel 76 van het OCMW-decreet leggen de OCMW-secretaris en de financieel beheerder , voor ze hun ambt opnemen tijdens een openbare vergadering van de
18
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
OCMW-raad de volgende eed af in handen van de voorzitter: “Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen.” Art. 45. bis In overeenstemming met artikel 76 van het OCMW-decreet leggen de maatschappelijk werkers , voor ze hun ambt opnemen de volgende eed af in handen van de voorzitter: “Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen.”
Art. 46. De personeelsleden, de OCMW-secretaris en de financieel beheerder uitgezonderd, leggen bij indiensttreding de volgende eed af in handen van de voorzitter: ”Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen.” Art. 46. bis De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn kan zijn bevoegdheid om de eed af te nemen, vermeld in het derde lid van artikel 105 OCMW-decreet, toevertrouwen aan een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn of aan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Bij eventuele delegatie van deze bevoegdheid aan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan deze laatste de bevoegdheid verder delegeren aan een van de leden van het managementteam.
Art. 47. De weigering tot eedaflegging staat in overeenstemming met artikel 105,van het OCMW-decreet, gelijk met verzaking van de aanstelling.
Hoofdstuk VII. De proeftijd Afdeling I. Doel van de proeftijd Art. 48. Voor de evaluatie van de proeftijd van de OCMW-secretaris en de financieel beheerder zijn enkel de bepalingen uit afdeling IV van dit hoofdstuk van toepassing. Art. 49. De proeftijd beoogt de integratie van het personeelslid op proef in het OCMW-bestuur en de inwerking in zijn functie en stelt de aanstellende overheid in staat de geschiktheid van het personeelslid op proef voor de functie te verifiëren. De leidinggevende van het personeelslid op proef maakt onder de eindverantwoordelijkheid van de OCMW-secretaris de concrete afspraken voor de actieve inwerking van het personeelslid op proef in zijn functie en zijn integratie in het OCMW diensten.
19
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 50. Het statutaire personeelslid op proef krijgt de informatie die nodig is voor de uitoefening van de functie waarin het is aangesteld. De afspraken voor de inwerking van het personeelslid en de evaluatiecriteria die van toepassing zijn voor de beoordeling van de proeftijd, worden schriftelijk aan het personeelslid meegedeeld.
Afdeling II. De duur van de proeftijd en de evaluatie tijdens de proeftijd Art. 51. § 1. De duur van de proeftijd is: 1°
voor functie van niveau E: 6 maanden;
2°
voor functies van niveau D: 6 maanden;
3°
voor functies van niveau C: 6 maanden;
4°
voor functies van niveau B: 12 maanden;
5°
voor functies van niveau A: 12 maanden;
6°
voor de OCMW-secretaris en de financieel beheerder: 12 maanden.
§ 2. Voor de berekening van de duur van de proeftijd worden in aanmerking genomen: 1°
elke periode waarin het statutaire personeelslid op proef effectief prestaties heeft verricht;
2°
de afwezigheden in het kader van het jaarlijks vakantieverlof en voor deelname aan vormingsactiviteiten.
De proeftijd wordt verlengd als het totale aantal afwezigheden, met uitzondering van die vermeld in §2, 2°, meer is dan: 1°
tien werkdagen voor een proeftijd van zes maanden;
2°
vijftien werkdagen voor een proeftijd van twaalf maanden.
§ 3. Als de voorwaarden bepalen dat de kandidaten tijdens de proefperiode een attest of getuigschrift moeten behalen, dan wordt de proeftijd vastgesteld rekening houdend met de normale studieduur die nodig is om die akte te behalen. § 4. In afwijking van de bepalingen van §§ 1,2 en 3 kan de aanstellende overheid beslissen dat het statutaire personeelslid op proef dat na aanwerving in totaal gedurende drie maanden afwezig is wegens ziekte of invaliditeit ontslagen wordt. Het ontslag wordt betekend met een aangetekende brief, die de datum van uitwerking vermeld." Art. 52. De diensten die een kandidaat ononderbroken tot de datum van zijn statutaire aanstelling op proef in tijdelijk verband heeft vervuld in dezelfde functie als de functie waarin het aangesteld wordt, worden in aanmerking genomen voor de proeftijd, op voorwaarde dat het personeelslid daarvoor een gunstig evaluatieresultaat heeft gekregen. Art. 53. Het statutaire personeelslid op proef wordt geëvalueerd door twee leidinggevenden, waaronder ook de rechtstreekse leidinggevende. Wanneer dit omwille van de hiërarchische positie van het
20
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
statutaire personeelslid op proef onmogelijk is, zal enkel de rechtstreekse leidinggevende instaan voor de evaluatie. Art. 54. Bij een proeftijd van zes maanden of meer, wordt het statutaire personeelslid op proef onderworpen aan een tussentijdse evaluatie, die plaatsvindt als de proeftijd voor de helft is verstreken. Voorafgaand aan het tussentijds evaluatiegesprek stellen de evaluatoren of, in het uitzonderlijke geval waarin er slechts één evaluator is, stelt de evaluator de tussentijdse evaluatie van de proeftijd vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat afdoende onderbouwt. Het resultaat van de tussentijdse evaluatie is gunstig of ongunstig. Het statutaire personeelslid op proef met een ongunstig evaluatieresultaat voor de tussentijdse evaluatie van de proeftijd wordt ontslagen. Wanneer het betrokken personeelslid met toepassing van artikel 338 in een andere statutaire betrekking waarin het vast is aangesteld een verlof bekwam met oog op het volbrengen van de proeftijd wordt dit verlof, in afwijking van het vorige lid, beëindigd en neemt het personeelslid zijn vorige betrekking opnieuw op. Art. 55. § 1. De eindevaluatie van de proeftijd vindt plaats vóór het einde van de proeftijd. Dit is een termijn van orde. § 2. Zolang er geen eindevaluatie van de proeftijd is uitgebracht, behoudt het statutaire personeelslid op proef zijn hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid. Indien er uiterlijk drie maanden na het aflopen van de proefperiode nog geen eindevaluatie van de proeftijd is uitgebracht, wordt de eindevaluatie echter verondersteld positief te zijn. Art. 56. Voorafgaand aan het eindevaluatiegesprek stellen de evaluatoren of, in het uitzonderlijke geval waarin er slechts één evaluator is, stelt de evaluator de eindevaluatie van de proeftijd vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat afdoende onderbouwt. Art. 57. § 1. Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd is ofwel gunstig ofwel ongunstig. De aanstellende overheid hoort het personeelslid vooraf. § 2. Het statutaire personeelslid op proef dat na het verstrijken van de proeftijd op grond van het ongunstige resultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband, wordt ontslagen. Het ontslag wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 191, §1. § 3. Wanneer het betrokken personeelslid met toepassing van artikel 338 in een andere statutaire betrekking waarin het vast is aangesteld een verlof bekwam met oog op het volbrengen van de
21
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
proeftijd wordt dit verlof, in afwijking van het vorige lid wordt, beëindigd en neemt het personeelslid zijn vorige betrekking opnieuw op. Art. 58. § 1. De evaluatoren of, in het uitzonderlijke geval waarin er slechts één evaluator is, de evaluator kunnen/kan een verlenging van de proeftijd voorstellen, als uit de eindevaluatie blijkt dat de duur van de proeftijd niet volstaat om tot een gefundeerd evaluatieresultaat te komen. In voorkomend geval wordt het voorstel van verlenging gemotiveerd. De verlenging kan niet geweigerd worden. De verlenging kan eenmaal voor maximaal de duur van de initiële proeftijd worden toegepast. Als een verlenging voorgesteld wordt, wordt de duur van de verlenging naargelang van het geval, bepaald binnen de grenzen van de toegelaten maximumduur. § 2. De aanstellende overheid neemt akte van het voorstel en verlengt de proeftijd. § 3. Het statutaire personeelslid op proef wordt voor de afloop van de verlengde evaluatieperiode opnieuw geëvalueerd. Als uit die evaluatie blijkt dat het personeelslid niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband, wordt toepassing gemaakt van de bepalingen van artikel 57 tweede en derde lid. Art. 59. Na afloop van de proeftijd behoudt het statutaire personeelslid op proef zijn hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de aanstellende overheid beslist over de vaste aanstelling of het ontslag. Art. 60. Voor zover dat verenigbaar is met de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet of met specifieke
wettelijke
voorschriften
voor
de
aanstelling
van
personeelsleden
in
een
tewerkstellingsmaatregel, wordt het contractuele personeelslid onderworpen aan een proeftijd. Onder dat voorbehoud wordt de duur van de proeftijd zo mogelijk afgestemd op die voor statutaire personeelsleden van hetzelfde niveau. Voor zover dat verenigbaar is met de Arbeidsovereenkomstenwet of met specifieke wettelijke voorschriften voor de aanstelling van personeelsleden in een tewerkstellingsmaatregel wordt het contractuele personeelslid tijdens de proeftijd ingewerkt en begeleid op dezelfde wijze als het statutaire personeelslid op proef. Art. 61. Het eventuele ontslag van het contractuele personeelslid op proef na ongunstige proeftijd, wordt door de aanstellende overheid gegeven in overeenstemming met de voorschriften van de Arbeidsovereenkomstenwet of, in voorkomend geval, andere, specifieke wettelijke voorschriften voor het ontslag.
22
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Afdeling III. De vaste aanstelling in statutair verband Art. 62. Het statutaire personeelslid op proef wordt vast aangesteld in statutair verband, op voorwaarde dat het: 1°
voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden die voor de functie van toepassing zijn;
2°
de proeftijd heeft afgesloten met een gunstig resultaat voor de eindevaluatie.
Het personeelslid wordt vast aangesteld in statutair verband in de functie waarin het op proef werd aangesteld. De vaste aanstelling gaat in op de datum waarop de proeftijd effectief verstreken is.
Afdeling IV. De evaluatie van de proeftijd voor de OCMW-secretaris en de financieel beheerder Art. 63. De OCMW-secretaris en de financieel beheerder krijgen tussentijds terugkoppeling over hun manier van functioneren. Art. 64. Als de proeftijd van de OCMW-secretaris en van de financieel beheerder voor de helft verstreken is, wordt een functioneringsgesprek gevoerd: 1°
tussen de OCMW-secretaris en het vast bureau;
2°
tussen de financieel beheerder van het OCMW en het vast bureau en de OCMW-secretaris.
In het functioneringsgesprek wordt een stand van zaken opgemaakt over de mate waarin de inwerking van de functiehouder in zijn functie vordert en hij voldoet aan de functievereisten. Zo nodig worden bijsturingen afgesproken. Art. 65. § 1. Met toepassing van artikel 114, tweede lid, OCMW-decreet, worden de OCMW-secretaris en de financieel beheerder op proef geëvalueerd door de OCMW-raad. § 2. De evaluatie heeft plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid, en op basis van een verslag van het vast bureau. Art. 66. § 1. De OCMW-secretaris en de financieel beheerder zullen worden geëvalueerd op basis van: 1°
de wijze waarop zij, in overeenstemming met de vastgestelde functiebeschrijving, hebben bijgedragen tot de werking van het bestuur;
2°
de wijze waarop zij in hun functioneren blijk hebben gegeven van de competenties vermeld in het vastgestelde functieprofiel.
§ 2. De externe deskundigen in het personeelsbeleid dienen een objectivering van deze aspecten van het functioneren van de titularissen te bewerkstelligen door: 1°
de bijdragen te meten en meetbaar te maken op basis van primaire bronnen (bvb. documenten) en secundaire bronnen (bvb. gegevens verzameld via bevragingen);
23
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
2°
de competenties te koppelen aan gedragsindicatoren zodat deze via bevragingen meetbaar kunnen worden gemaakt.
De secundaire informatie zal verzameld worden aan de hand van minimaal 4 interviews. Naast de functiehouder zelf zal minstens één lid van het vast bureau en één lid van het managementteam geïnterviewd worden. Deze informatie wordt verder aangevuld met informatie die wordt ingewonnen aan de hand van een te beantwoorden vragenlijst, die tenminste aan 10 andere personen wordt voorgelegd. Art. 67. § 1. Het resultaat van de evaluatie van de proeftijd, vastgesteld door OCMW-raad, kan zijn: 1°
gunstig;
2°
gunstig met voorbehoud;
3°
ongunstig.
§ 2. Bij een gunstige evaluatie gaat de OCMW-raad over tot de vaste benoeming van de kandidaat. Bij een gunstige evaluatie met voorbehoud kan de raad ervoor opteren om hetzij over te gaan tot de vaste benoeming, hetzij de proeftijd met een gemotiveerd besluit te verlengen met een periode van minimaal zes maanden en maximaal één jaar. In dit geval kan gevraagd worden om specifieke bijkomende inspanningen te leveren tijdens de verlenging van de proefperiode (bvb. vorming volgen, specifieke doelstellingen realiseren). Bij een ongunstige evaluatie wordt de op proef benoemde titularis met een vooropzeg van 1 maand uit de functie ontslagen. § 3. Na afloop van de proeftijd behouden de OCMW-secretaris en de financieel beheerder op proef hun hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de OCMW-raad, binnen de twee maanden na vaststelling van het evaluatieverslag door de OCMW-raad basis hiervan een beslissing heeft genomen. Art. 68. Het resultaat van de evaluatie van de proeftijd moet door de OCMW-raad voor de evaluatie van de decretale graden, op basis van het verslag van het vast bureau en van het voorbereidend rapport van de externe deskundigen in het personeelsbeleid, op een afdoende wijze onderbouwd worden in een kwalitatief eindverslag. In alle omstandigheden dient dit eindverslag een terugkoppeling te geven die het mogelijk maakt voor de titularis om een verdere verbetering van zijn functioneren na te streven.
Hoofdstuk VIII. De evaluatie tijdens de loopbaan Afdeling I. Algemene bepalingen Art. 69. Voor de evaluatie tijdens de loopbaan van de OCMW-secretaris en de financieel beheerder zijn enkel de bepalingen uit afdeling VI van dit hoofdstuk van toepassing.
24
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 70. De personeelsleden zijn tijdens hun loopbaan onderworpen aan de evaluatie, zoals vermeld in artikel 112 OCMW-decreet: “De evaluatie is de procedure waarbij een oordeel wordt geformuleerd over de manier waarop een personeelslid functioneert.” Art. 71. De personeelsleden van het OCMW worden geëvalueerd op ambtelijk niveau. Onverminderd de toepassing van de regeling inzake de gevolgen van de evaluatie, zoals vastgesteld in afdeling IV, onderafdeling II van dit hoofdstuk, neemt de OCMW-secretaris naar aanleiding van de evaluatie in voorkomend geval de passende maatregelen met het oog op het verbeteren van de wijze waarop het betrokken personeelslid functioneert. Art. 72. De OCMW-secretaris zorgt voor de interne organisatie van de evaluaties binnen de bepaalde termijnen. De evaluatieprocedure wordt ingedeeld in twee fasen. De eerste fase heeft betrekking op het eigenlijke evalueren en resulteert in het evaluatieverslag van het personeelslid.
Na de afloop van elke evaluatieperiode wordt deze eerste fase uiterlijk
afgerond op 31 maart van het jaar volgend op de evaluatieperiode. De tweede fase heeft betrekking op eventuele beroepen tegen de ongunstige evaluatie en op de gevolgen van de evaluatie. Ze loopt af bij de beslissing over het gevolg van de evaluatie. Art. 73. De evaluatoren leggen de evaluatie vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt. Art. 74. De personeelsleden worden geïnformeerd over het evaluatiestelsel en over de evaluatiecriteria die op hen van toepassing zijn. Art. 75. § 1. Het personeelslid krijgt tussentijds feedback over zijn manier van functioneren. De feedback kan de vorm aannemen van een functioneringsgesprek met het personeelslid. Onder “functioneringsgesprek” wordt verstaan: een tweegesprek tussen de rechtstreekse leidinggevende en het personeelslid met het oog op het optimaal functioneren van het personeelslid en de optimale kwaliteit van de dienstverlening. Zowel het personeelslid als zijn leidinggevende brengen te bespreken punten aan. Het functioneringsgesprek vindt plaats op vraag van het personeelslid of van zijn leidinggevende. Als feiten of gedragingen van het personeelslid die een negatieve weerslag kunnen hebben op de evaluatie daar aanleiding toe geven, nodigt de leidinggevende het personeelslid
in
elk
geval
onmiddellijk
uit
voor
een
eerste
functioneringsgesprek.
Het
functioneringsgesprek resulteert in een afsprakennota over bepaalde aandachtspunten. Zowel het personeelslid als zijn leidinggevenden ondertekenen de afsprakennota en krijgen er een exemplaar van.
25
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§ 2. Concrete feiten en gedragingen die een uitgesproken negatieve weerslag kunnen hebben op de evaluatie van een personeelslid geven aanleiding tot een nota die aan het personeelslid ter ondertekening wordt voorgelegd en die toegevoegd wordt aan zijn evaluatiedossier.
Afdeling II. De duur van de evaluatieperiode en de evaluatiecriteria Art. 76. § 1. De periodieke evaluatie wordt tweejaarlijks georganiseerd. § 2. De evaluatieperiode start steeds op 1 januari en eindigt op 31 december van het daaropvolgende jaar. Art. 77. Alle personeelsleden zijn onderworpen aan de periodieke evaluatie, uitgezonderd: 1°
personeelsleden die hun proeftijd nog aan het vervullen zijn;
2°
personeelsleden die de proeftijd minder dan drie maanden geleden hebben afgerond;
3°
personeelsleden die op het einde van de evaluatieperiode minder dan zes maanden effectief prestaties hebben verricht.
De personeelsleden vermeld in 1° en 2° worden pas na afloop van de volgende evaluatieperiode geëvalueerd. De evaluatie van de personeelsleden vermeld in 3° wordt uitgesteld. Zij worden pas geëvalueerd na de diensthervatting op het ogenblijk dat de minimale prestatietermijn, zoals vermeld in 3°, werd bereikt. Ze behouden tot dan het resultaat van de vorige evaluatieperiode. Art. 78. De evaluatie heeft betrekking op de periode die volgt op de vorige evaluatieperiode. Art. 79. De
evaluatie
wordt
uitgevoerd
op
basis
van
vooraf
vastgestelde
evaluatiecriteria.
De
evaluatiecriteria sluiten aan bij de functiebeschrijving en het competentieprofiel. Bij de vaststelling van de evaluatiecriteria voor de evaluatie van personen met een arbeidshandicap wordt zo nodig rekening gehouden met de handicap.
Afdeling III. De evaluatoren en het verloop van de evaluatie Art. 80. § 1. Het personeelslid wordt geëvalueerd door twee leidinggevenden, waarbij de rechtstreekse overste de eerste evaluator is en de overste van de eerste evaluator de tweede evaluator is. Wanneer dit omwille van de hiërarchische positie van het personeelslid onmogelijk is, zal evenwel enkel de rechtstreekse overste voor de evaluatie instaan. De OCMW-secretaris wijst de evaluatoren voor de verschillende diensten van het OCMW aan en waakt over de eenduidige toepassing van het evaluatiestelsel binnen de diensten. § 2. Elke evaluator volgt een opleiding en wordt geïnformeerd over het evaluatiesysteem en over de wijze waarop dit moet worden toegepast.
26
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 81. § 1. Het evaluatieverslag wordt door de evaluator(en) gedateerd en ondertekend. Het wordt binnen tien kalenderdagen aan het geëvalueerde personeelslid overhandigd. Dit gaat gepaard met een evaluatiegesprek tussen de eerste evaluator en het personeelslid. De tweede evaluator is bij het evaluatiegesprek aanwezig als het personeelslid of de eerste evaluator daar uitdrukkelijk om vraagt. § 2. Na
afloop
van het evaluatiegesprek ondertekent
het personeelslid
het verslag
voor
kennisneming en krijgt het een afschrift. Indien het personeelslid akte wil laten nemen van opmerkingen bij het evaluatieverslag, kan het hiertoe binnen de tien kalenderdagen een document aan de eerste evaluator afgeven. De eerste evaluator tekent voor ontvangst en kennisneming. Het document met opmerkingen wordt aan het evaluatiedossier van het personeelslid toegevoegd. § 3. Indien het personeelslid weigert om het evaluatieverslag te ondertekenen, stellen de eerste evaluator en de tweede evaluator een proces-verbaal van weigering op.
Indien er geen tweede
evaluator aanwezig is, roept de eerste evaluator een getuige op om het proces-verbaal van weigering mee te ondertekenen.
Afdeling IV. De evaluatieresultaten en de gevolgen van de evaluatie Onderafdeling I. De evaluatieresultaten Art. 82. § 1. Het evaluatieresultaat is vooralsnog “gunstig” of “ongunstig”. Het evaluatiesysteem wordt echter
in
herziening
geplaatst.
Van
zodra
een
nieuw
evaluatiesysteem
kan
worden
geïmplementeerd, dat gericht is op de organisatiegerichte persoonlijke ontwikkeling van de personeelsleden kwantiteitscriteria
en
waarin
voor
per
prestaties
functie(soort) en
naast
competenties
resultaatgebieden
worden
tevens
kwaliteits-
geïntegreerd,
zullen
en de
evaluatieresultaten “gunstig” en “ongunstig” verder worden opgedeeld met het oog op de verbinding hieraan van specifieke gevolgen. Dit zal worden voorgelegd aan vakbondsoverleg. § 2. De eerste en de tweede evaluator streven naar een consensus over de eindconclusie van de evaluatie en over het voorstel van evaluatiegevolg. Het standpunt van de evaluator met de hoogste rang is doorslaggevend als twee evaluatoren niet tot overeenstemming komen over het evaluatieresultaat of over het evaluatiegevolg. Onderafdeling II. De gevolgen van de evaluatie Art. 83. § 1. Het personeelslid dat de vereiste schaalanciënniteit heeft en dat als laatste evaluatieresultaat “gunstig” heeft bekomen, krijgt de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan. § 2. Het personeelslid dat de vereiste schaalanciënniteit heeft en dat als laatste evaluatieresultaat “ongunstig” heeft bekomen, heeft geen recht op de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan. Het personeelslid krijgt die salarisschaal pas als het na een tussentijdse evaluatie, zoals bepaald in artikel 84, het evaluatieresultaat “gunstig” bekomt.
27
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 84. § 1. Na het nemen van de maatregelen zoals bepaald in artikel 71, tweede lid, wordt het personeelslid dat het evaluatieresultaat “ongunstig” bekomt, ten vroegste een jaar na kennisname van dit evaluatieresultaat of in geval van beroep na de uitspraak in beroep, onderworpen aan een tussentijdse evaluatie. Het resultaat van deze tussentijdse evaluatie is “gunstig” of “ongunstig”. § 2. Indien het personeelslid bij deze tussentijdse evaluatie het evaluatieresultaat “gunstig” bekomt, krijgt het personeelslid de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan . Indien het personeelslid bij deze tussentijdse evaluatie het evaluatieresultaat “ongunstig” bekomt, wordt het door de aanstellende overheid wegens beroepsongeschiktheid ontslagen. Art. 85. § 1. Met uitzondering van het ontslag wegens beroepsongeschiktheid, waarvoor de aanstellende overheid bevoegd blijft, beslist de OCMW-secretaris over het gevolg van de evaluatie. Hij baseert zijn beslissing op het voorstel van de evaluatoren. De OCMW-secretaris formuleert zelf het gewenste gevolg voor de personeelsleden van wie hij evaluator is en baseert zijn beslissing daarop. § 2. Het personeelslid en de betrokken evaluatoren worden van die beslissing uiterlijk op 30 april van het jaar volgend op het einde van de geëvalueerde periode op de hoogte gebracht. Dit is een termijn van orde. § 3. Noch de OCMW-secretaris, noch de aanstellende overheid voor wat betreft het ontslag wegens beroepsongeschiktheid, kan een beslissing nemen over een negatief gevolg van de evaluatie, vooraleer het beroep tegen de ongunstige evaluatie is afgehandeld en de beslissing is genomen om de evaluatie al dan niet aan te passen. Art. 86. Beslissingen van de OCMW-secretaris over de gevolgen die aan een evaluatieresultaat worden verbonden, worden toegevoegd aan het evaluatiedossier.
Afdeling V. Het beroep tegen de ongunstige evaluatie Onderafdeling I. Algemene bepalingen Art. 87. Het personeelslid kan hoger beroep aantekenen tegen een ongunstige evaluatie. Art. 88. De in deze afdeling vermelde termijnen hebben het karakter van termijnen van orde. In geval van aantoonbare overmacht kan het voorkomen dat deze termijnen niet kunnen worden gerespecteerd zonder dat dit de geldigheid van de uitspraak in beroep aantast of een verlies van rechten voor het personeelslid met zich brengt. Indien het beroepsorgaan de vermelde termijnen voor de behandeling en de advisering van een ingesteld beroep niet respecteert, zonder dat hierbij sprake is van aantoonbare overmacht, dan wordt het advies geacht in het voordeel van het personeelslid te zijn.
28
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Indien de OCMW-secretaris, zonder aantoonbare overmacht, geen beslissing neemt binnen de vermelde termijn, dan is het evaluatieresultaat gunstig. Onderafdeling II. Indienen van het beroepsschrift Art. 89. Het beroep wordt gericht aan de beroepsinstantie middels een aangetekend verzonden of tegen ontvangstbewijs
overhandigd
geschrift.
Dit
beroepsschrift
wordt
aan
het
evaluatiedossier
toegevoegd. Art. 90. De uiterlijke termijn voor de indiening van het beroep is tien werkdagen te rekenen vanaf de datum van de ondertekening voor kennisneming van de kopie van het definitieve evaluatieverslag. Onderafdeling III. Samenstelling van de beroepsinstantie Art. 91. Het beroepsorgaan bestaat uit leden van het ambtelijk managementteam, met uitzondering van: 1°
de OCMW-secretaris;
2°
van de evaluator(en) en van de geëvalueerde, zo deze deel uit zou(den) maken van het managementteam.
Art. 92. Het beroepsorgaan kan geldig vergaderen wanneer het bestaat uit ten minste drie leden. Indien het beroepsorgaan met toepassing van artikel 91 niet uit het minimum van drie leden bestaat, wordt het aangevuld met een of meer diensthoofden van niveau A. Het diensthoofd van niveau A met de grootste dienstanciënniteit wordt in dit geval als eerste opgeroepen. Indien meerdere diensthoofden van niveau A moeten worden opgeroepen om het beroepsorgaan aan te vullen, dan zal dit gebeuren in rangorde van afnemende dienstanciënniteit, beginnend met het diensthoofd met de meeste anciënniteit. Art. 93. Het beroepsorgaan wordt voorgezeten door het lid met de hoogste hiërarchische graad. Indien op basis hiervan 2 leden van het beroepsorgaan in aanmerking komen, dan komt het voorzitterschap toe aan het lid van het beroepsorgaan met de grootste dienstanciënniteit. Het beroepsorgaan duidt onder zijn leden een secretaris aan.
Onderafdeling IV. De werking van de beroepsinstantie Art. 94. § 1. De beroepsinstantie onderzoekt het beroep en hoort het personeelslid binnen de maand na de ontvangst van het beroepsschrift. Het personeelslid mag zich tijdens de hoorzitting door een raadsman laten bijstaan. § 2. De beroepscommissie kan de beoordelaar(s) om uitleg vragen.
29
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§ 3. Het horen van het personeelslid en de beoordelaar(s) gebeurt in een tegensprekelijke hoorzitting. Art. 95. Binnen de tien werkdagen na de hoorzitting formuleert het beroepsorgaan een gemotiveerd advies betreffende de bevestiging of de wijziging van het ongunstig evaluatieresultaat waartegen beroep werd aangetekend. Dit advies wordt voor verder gevolg aan de OCMW-secretaris bezorgd en wordt aan het evaluatiedossier toegevoegd. Art. 96. Er is geen intern beroep mogelijk tegen een advies van de beroepscommissie. Onderafdeling V. Beslissing in beroep van de OCMW-secretaris Art. 97. Binnen een termijn van tien kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het gemotiveerd advies van de beroepscommissie, beslist de OCMW-secretaris over de bevestiging of de aanpassing van de evaluatie en over het evaluatieresultaat. Art. 98. Van de gemotiveerde beslissing in beroep wordt aan de belanghebbende onverwijld een afschrift gegeven. Deze beslissing wordt aan het evaluatiedossier toegevoegd. Art. 99. Er is geen intern beroep mogelijk tegen de beslissing van de OCMW-secretaris over de bevestiging of de aanpassing van de evaluatie na een beroepsprocedure.
Afdeling VI. Specifieke bepalingen voor de periodieke evaluatie van de OCMWsecretaris en de financieel beheerder van het OCMW Onderafdeling I. Procedure Art. 100. De OCMW-secretaris en de financieel beheerder worden geëvalueerd door de OCMW-raad
De evaluatie heeft plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid, en op basis van een verslag van het vast bureau. Art. 101. De OCMW-secretaris en de financieel beheerder worden tweejaarlijks geëvalueerd. De evaluatie heeft betrekking op de periode die volgt op de vorige evaluatieperiode. Artikel 77 is van toepassing op de OCMW-secretaris en de financieel beheerder. Art. 102. De
evaluatie
wordt
uitgevoerd
op
basis
van
vooraf
vastgestelde
evaluatiecriteria.
De
evaluatiecriteria worden vastgesteld voor:
30
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
1°
de OCMW-secretaris: na overleg met het vast bureau;
2°
de financieel beheerder van het OCMW: na overleg met de OCMW-secretaris en het vast bureau.
Na het overleg bespreekt het college van voorzitter en schepen de voorgestelde evaluatiecriteria met de externe deskundigen in het personeelsbeleid die verantwoordelijk zijn voor het voorbereidend rapport voor de evaluatie en stuurt het die zo nodig bij. Art. 103. De onafhankelijkheid waarmee de financieel beheerder de taken vermeld in artikel 92, 162, 163, 168
OCMW-decreet uitvoert, mag niet het voorwerp zijn van evaluatie. De mate waarin hij zich
inzet voor de uitvoering van die taken is wel een aandachtspunt in de evaluatie. Art. 104. Het voorbereidend rapport van de externe deskundigen bevat per evaluatiecriterium de relevante informatie, die ingewonnen wordt met behulp van: 1°
een vragenlijst over de wijze van functioneren van de functiehouder gericht aan de leden van het managementteam, de hoofden van de verschillende diensten en de rechtstreekse medewerkers;
2°
een vragenlijst gericht aan de leden van het vast bureau waarin hun feedback gevraagd wordt over de wijze van functioneren van de functiehouder;
3°
een interview met de functiehouder, gebaseerd op de evaluatiecriteria, op het resultaat van de feedbackvragenlijst en op de bestaande resultaatverbintenissen of afspraken met het college.
De vragenlijsten vermeld in punt 1° en 2° hebben betrekking op de vastgestelde evaluatiecriteria. De resultaten worden verwerkt tot conclusies over de evaluatiecriteria. De ingevulde vragenlijsten maken geen deel uit van het evaluatiedossier. De externe deskundigen verzamelen tevens parameters over de organisatiecultuur en de politieke cultuur waarbinnen de gegevens betreffende het functioneren van de functiehouders worden geïnterpreteerd. De conclusies uit alle hoger vermelde elementen worden per evaluatiecriterium verwerkt in het voorbereidend rapport en resulteren in voorstel van eindconclusie over het functioneren. Het vast bureau voegt hieraan zijn verslag toe. Art. 105. De OCMW-secretaris en de financieel beheerder krijgen tussentijds feedback over hun manier van functioneren. De feedback kan de vorm aannemen van een functioneringsgesprek: 1°
tussen de OCMW-secretaris en het vast bureau;
2°
tussen de financieel beheerder, het vast bureau en de OCMW-secretaris.
Het functioneringsgesprek vindt plaats op vraag van de functiehouder of van het vast bureau of – voor wat betreft de financieel beheerder – van de OCMW-secretaris. Onder functioneringsgesprek wordt verstaan een tweegesprek met het oog op het optimaal functioneren van de functiehouder en de optimale kwaliteit van de dienstverlening. Alle partijen brengen te bespreken punten aan. Als feiten of gedragingen van het personeelslid die een negatieve weerslag kunnen hebben op de evaluatie daar aanleiding toe geven, nodigt de leidinggevende het personeelslid in elk geval
31
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
onmiddellijk uit voor een eerste functioneringsgesprek. Het functioneringsgesprek resulteert in een afsprakennota over bepaalde aandachtspunten. Zowel het personeelslid als zijn leidinggevenden ondertekende afsprakennota en krijgen er een exemplaar van. Deze nota zal worden opgevolgd in de nodige functioneringsgesprekken.
Onderafdeling II. De evaluatieresultaten en de gevolgen van de evaluatie Art. 106. Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig. Art. 107. De raad stelt de gevolgen van de evaluatie vast.
Hoofdstuk IX. Vorming Afdeling I. Toepassingsgebied en definities Art. 108. Vorming is elk begeleid en gestructureerd leertraject dat intern of extern aan het bestuur georganiseerd wordt, ongeacht de duur ervan of ongeacht het individueel of in groepsverband wordt georganiseerd. Art. 109. § 1. Als “verplaatsingstijd” wordt beschouwd: de tijd die noodzakelijk is om de verplaatsing naar de vormingsplaats te maken. § 2. Als “verplaatsingskost” wordt beschouwd: de kost die resulteert uit de vermenigvuldiging van de meest efficiënte verplaatsingsafstand, vertrekkende vanuit de vormingsplaats, met het bedrag voor kilometervergoeding, zoals bepaald door de Vlaamse Gemeenschap.
Afdeling II. Soorten vormingsactiviteiten Art. 110. Functiegerichte vorming is vorming die rechtsreeks aansluit bij de functie van het personeelslid en die gericht is op: 1°
het actueel houden van kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de uitoefening van de functie;
2°
het verwerven van nieuwe kennis en vaardigheden die het personeelslid in staat stellen te groeien in de eigen functie;
3°
Het (verder) ontwikkelen van de door het bestuur gewenste en de voor de functie vereiste attitudes.
Art. 111. Organisatiegerichte vorming is vorming die niet rechtstreeks aansluit bij de functie van het personeelslid, maar wel van aantoonbaar nut is voor de werking van de eigen dienst en/of de diensten waarmee het personeelslid in contact komt bij de uitoefening van de functie.
32
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Indien tijdens de proeftijd een specifiek attest of diploma moet worden behaald, zal de opleiding tot het behalen hiervan worden beschouwd als organisatiegerichte vorming. Art. 112. Persoonsgerichte vorming is vorming die niet rechtstreeks dienstig is voor het bestuur en enkel de persoonlijke ontwikkeling van betrokkene ten goede komt. Art. 113. Diplomagerichte vorming is vorming die leidt tot het behalen van een officieel erkend getuigschrift, diploma, brevet of attest waarmee het personeelslid zijn positie in het bestuur en/of op de arbeidsmarkt verbetert.
Afdeling III. Vormingsrecht en vormingsplicht Art. 114. In overeenstemming met artikel 110 OCMW-decreet hebben de personeelsleden recht op vorming en: 1°
houden de personeelsleden zich op de hoogte van de ontwikkelingen en de nieuwe inzichten in de materies waarmee zij beroepshalve belast zijn;
2°
is vorming een plicht als ze noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van een dienst, of als ze een onderdeel uitmaakt van een herstructurering of reorganisatie van een afdeling of een implementatie van nieuwe werkmethodes en infrastructuur.
Art. 115. De vormingsverantwoordelijke zorgt in samenwerking met de OCMW-secretaris voor de concrete invulling van het vormingsrecht en van de vormingsplicht op basis van de vastgestelde vormingsbehoeften.
Afdeling IV. Vormingsaanbod, aanvraagprocedure en beslissing Art. 116. Een
vormingsvoorstel
kan
uitgaan
van
het
personeelslid
zelf,
de
overste,
de
vormingsverantwoordelijke of de OCMW-secretaris. Een individuele vormingsaanvraag vertrekt evenwel steeds van het personeelslid. Art. 117. § 1. Voor vormingsaanvragen gebruikt het personeelslid het voorgeschreven aanvraagformulier. § 2. De overste brengt een gemotiveerd advies uit over de aanvraag. Dit advies is gunstig of ongunstig. § 3. De OCMW-secretaris neemt de uiteindelijke beslissing over de vormingsdeelname:
33
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
1°
bij akkoord wordt de aangevraagde vorming aangeduid als functiegericht, organisatiegericht, persoonsgericht of diplomagericht.
2°
bij niet-akkoord wordt de reden vermeld.
Deze bevoegdheid kan gedelegeerd worden aan de vormingsverantwoordelijke. Art. 118. De beslissing tot het opleggen, het toelaten of het weigeren van een vorming wordt afdoende gemotiveerd. Onder meer kan een vorming geweigerd worden in volgende situaties: 1°
wanneer de afwezigheid wegens het volgen van de vorming de continuïteit binnen de dienst in het gedrang zou brengen;
2°
wanneer de vorming niet rechtstreeks dienstig is voor de functie waarin betrokkene aangesteld werd;
3°
wanneer de prijs beduidend hoger ligt dan andere vormingen met een gelijkaardige inhoud of een te grote budgettaire impact zou hebben;
4°
wanneer de vervoersafstand naar de vormingsplaats beduidend hoger ligt dan de afstand naar andere vormingsplaatsen waar een gelijkaardig aanbod kan worden gevolgd.
Art. 119. Eenduidige onderdelen (vakken, modules,…) uit diplomagerichte vorming kunnen afzonderlijk worden onderverdeeld in functiegerichte, organisatiegerichte en persoonsgerichte onderdelen. De vormingsverantwoordelijke staat, na advies van de overste, in voor deze onderverdeling. De uiteindelijke onderverdeling wordt ter bekrachtiging aan de OCMW-secretaris voorgelegd. Art. 120. Het personeelslid heeft het recht op behandeling van een ingediende vormingsaanvraag en op informatie over de achtergrond en de aard van de beslissingen die erover genomen worden.
Afdeling V. Voorrangsregeling Art. 121. Indien het inwilligen van meerdere vormingsaanvragen binnen eenzelfde dienst tot gevolg zou hebben dat de continuïteit van de dienstverlening in het gedrang komt, dient de overste een gemotiveerde beslissing te nemen over de voorrangsregeling. Dit kan tot gevolg hebben dat een eerder gegeven akkoord voor een vormingsaanvraag wordt ingetrokken. Vorming naar aanleiding van een evaluatie krijgt voorrang.
34
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Afdeling VI. Arbeidstijd en kosten Onderafdeling I. Algemeen Art. 122. § 1. Het personeelslid brengt de attesten die de aanwezigheid tijdens de lessen en de gemaakte kosten bewijzen op straffe van verval van een recht op een tussenkomst van het bestuur binnen de maand na het beëindigen van de opleiding aan de vormingsverantwoordelijke. § 2. Aan de overste moet voorafgaandelijk de vervoerswijze en geschatte tijd voor de verplaatsing worden meegedeeld, zodat deze de verplaatsingstijd en -kost kan afwegen en wanneer nodig kan bespreken met de aanvrager. § 3. Wanneer een personeelslid op uitdrukkelijk verzoek van het bestuur deelneemt aan een interne of externe vormingsactiviteit, krijgt het hiervoor dienstvrijstelling en wordt zijn afwezigheid gelijkgesteld met dienstactiviteit. Alle kosten die verband houden met de deelname aan deze vormingsactiviteit vallen bovendien ten laste van het bestuur Onderafdeling II. Functiegerichte vormingsactiviteiten Art. 123. § 1. Bij functiegerichte vormingsactiviteiten worden gelijkgesteld met dienstactiviteit: 1°
de vormingstijd;
2°
de tijd nodig voor het afleggen van de proeven of examens;
3°
de verplaatsingstijd.
§ 2. Voor de met dienstactiviteit gelijkgestelde tijd die het personeelslid buiten de normale werkregeling besteedt aan de vorming, zijn de bepalingen van titel VII, hoofdstuk III, afdeling II van toepassing. § 3. In afwijking van §1 en §2 wordt aan het personeelslid dat een opleiding volgt via afstandsleren, een vormingsverlof toegekend ten belope van 5 uren per studiepunt, zoals door de vormingsorganisator vastgesteld. Art. 124. § 1. De kosten die verbonden zijn aan deelname aan functiegerichte vormingsactiviteiten worden door het bestuur ten laste genomen. Die kosten omvatten o.a.: 1°
het inschrijvingsrecht;
2°
de kosten van de cursussen;
3°
de kosten van de examens;
4°
de verplaatsingskosten.
§ 2. Deze kosten worden naargelang het geval rechtstreeks betaald aan de vormingsorganisator of aan het personeelslid na voorlegging en aanvaarding door de vormingsverantwoordelijke van de nodige bewijsstukken.
35
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Onderafdeling III. Organisatiegerichte vormingsactiviteiten Art. 125. § 1. De tijd die een personeelslid besteedt aan organisatiegerichte vormingsactiviteiten wordt niet gelijkgesteld met dienstactiviteit. Zo nodig moet betrokkene voor het volgen ervan een verlof aanvragen waarvoor het aan de toekenningsvoorwaarden voldoet. § 2. Het bestuur kent aan het personeelslid een betaald vormingsverlof toe ten belope van 25% van de volgende, aan organisatiegerichte vorming bestede tijd, met een maximum van 10 dagen per kalenderjaar: 1°
de vormingstijd;
2°
de tijd nodig voor het afleggen van de proeven of examens.
In afwijking van de bepalingen in het eerste lid wordt aan het personeelslid dat een opleiding volgt via afstandsleren, een vormingsverlof toegekend ten belope van 0,5 uur per studiepunt, zoals door de vormingsorganisator vastgesteld. De helft van dit verlof wordt toegekend na het afronden van de eerste helft van de studieperiode, de tweede helft na het beëindigen van de vorming. § 3. Het personeelslid kan, mits het hiertoe een aanvraag indient, een onbetaald verlof bekomen van dezelfde omvang als het toegekende betaalde verlof. In afwijking van artikel 344 is dit verlof een recht. Art. 126. § 1. De kosten die verbonden zijn aan deelname aan organisatiegerichte vormingsactiviteiten worden voor de helft door het bestuur ten laste genomen op voorwaarde dat het personeelslid een gunstig resultaat behaald heeft. Die kosten omvatten: 1°
het inschrijvingsrecht en
2°
de kosten van de examens.
Deze kosten worden betaald aan het personeelslid na voorlegging en aanvaarding door de vormingsverantwoordelijke van de nodige bewijsstukken. Onderafdeling IV. Persoonsgerichte vormingsactiviteiten Art. 127. De tijd die een personeelslid besteedt aan het volgen van persoonsgerichte vormingsactiviteiten wordt niet gelijkgesteld met dienstactiviteit. Zo nodig moet betrokkene voor het volgen ervan een verlof aanvragen waarvoor het aan de toekenningsvoorwaarden voldoet. Art. 128. De kosten die verbonden zijn aan deelname aan persoonsgerichte vormingsactiviteiten worden niet door het bestuur ten laste genomen
36
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Onderafdeling V. Diplomagerichte vormingsactiviteiten Art. 129. De ondersteuning voor de diverse onderdelen van een diplomagerichte vormingsactiviteit wordt berekend volgens de indeling van de onderdelen als functiegericht, organisatiegericht of persoonsgericht. Art. 130. De ondersteuning van diplomagerichte vormingsactiviteiten wordt per personeelslid als volgt beperkt: 1°
financieel: binnen elke periode van vijf jaar dienstanciënniteit bedraagt de maximale tussenkomst 2500 euro;
2°
vormingsverlof: maximaal anderhalve keer de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van het personeelslid per semester.
Art. 131. Kosten, waarvoor op basis van artikel 129 en artikel 130 ondersteuning mogelijk is, worden mits het succesvol beëindigen van het studiejaar, tot een limiet van 500 euro per studiejaar onmiddellijk terugbetaald. De terugbetaalbare kosten die dit bedrag overschrijden, worden als volgt gespreid in de tijd terugbetaald voor zover het personeelslid nog in dienst is van het bestuur: 1°
een eerste schijf van 20% na het succesvol beëindigen van de opleiding;
2°
een tweede schijf van 20% na afloop van een termijn van 1 jaar na het succesvol beëindigen van de opleiding;
3°
een derde schijf van 20% na afloop van een termijn van 2 jaar na het succesvol beëindigen van de opleiding;
4°
een vierde schijf van 20% na afloop van een termijn van 3 jaar na het succesvol beëindigen van de opleiding;
5°
een laatste schijf van 20% na afloop van een termijn van 4 jaar na het succesvol beëindigen van de opleiding.
Hoofdstuk X. De administratieve anciënniteiten Art. 132. § 1. Administratieve anciënniteiten worden gebruikt om het verloop van de loopbaan aan te duiden. De volgende administratieve anciënniteiten zijn van toepassing op het personeelslid: 1°
graadanciënniteit;
2°
niveauanciënniteit;
3°
dienstanciënniteit;
4°
schaalanciënniteit.
§ 2. Administratieve anciënniteiten worden uitgedrukt in jaren en volle kalendermaanden. Ze nemen een aanvang op de eerste dag van een maand. Als de diensten geen aanvang hebben genomen op de eerste dag van een maand of geen einde hebben genomen op de laatste dag van een maand, worden de gedeelten van maanden weggelaten. § 3. Er gebeurt geen pro-rataberekening van de administratieve anciënniteiten.
37
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 133. De graad-, niveau-, en dienstanciënniteit bestaan uit de werkelijke diensten die bij een overheid werden gepresteerd. Onder werkelijke diensten worden alle diensten verstaan die recht geven op het salaris of die, wat het statutaire personeelslid betreft, bij ontstentenis van een salaris gelijkgesteld worden met dienstactiviteit. Bij elk verlof en elke afwezigheid, zoals beschreven in titel IX, wordt vermeld in hoeverre er gelijkstelling is met dienstactiviteit. Art. 134. De graadanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten bij een overheid sinds de datum van de aanstelling op proef in een bepaalde graad of een daarmee vergelijkbare graad. De niveauanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten bij een overheid sinds de datum van de aanstelling op proef in een of meer graden van een bepaald niveau of van een daarmee vergelijkbaar niveau. De dienstanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die gepresteerd zijn bij een overheid. Art. 135. De schaalanciënniteit is de anciënniteit verworven bij het OCMW in een bepaalde salarisschaal van de functionele loopbaan van een bepaalde graad. Ze neemt een aanvang op de datum van de aanstelling op proef in die graad, tenzij anders bepaald. De diensten die krachtens de rechtspositieregeling recht geven op een salaris geven recht op de toekenning van schaalanciënniteit. De volgende periodes van onbezoldigde volledige afwezigheid komen tot een maximum van 1 jaar in aanmerking voor de toekenning van schaalanciënniteit: 1°
de volledige loopbaanonderbreking;
2°
de specifieke vormen van volledige loopbaanonderbreking;
3°
onbetaald verlof, voor zover het geen aaneengesloten periodes van een maand of langer betreffen;
4°
het verlof voor opdracht indien het gelijkgesteld is met dienstactiviteit;
5°
periodes van disponibiliteit wegens ziekte.
Art. 136. "Onder "overheid" wordt in artikel 134 verstaan: 1°
de
provincies,
de
gemeenten
en
de
OCMW's
van
België,
de
publiekrechtelijke
verenigingen waarvan ze deel uitmaken en de instellingen die eronder ressorteren; 2°
de diensten en instellingen van de federale overheid, van de gemeenschappen en gewesten en de internationale instellingen waarvan ze lid zijn;
3°
de diensten en instellingen en de lokale overheden van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte;
4°
de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen of de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding;
5°
de publiekrechtelijke en vrije universiteiten;
6°
elke andere instelling naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die beantwoordt aan collectieve behoeften van algemeen
38
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
of lokaal belang, en waarbij in de oprichting of bijzondere leiding ervan het overwicht van de overheid tot uiting komt. Art. 137. § 1. De diensten die gepresteerd werden bij een andere overheid, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de administratieve anciënniteiten. De beroepservaring, opgedaan in de privésector of als zelfstandige, die rechtstreeks relevant is voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt, wordt in aanmerking genomen voor de vaststelling van de administratieve anciënniteiten. § 2. Die administratieve anciënniteiten worden in aanmerking genomen op basis van een vergelijking van die diensten met de algemene en de specifieke voorwaarden en met het profiel van de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt. Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken voor de diensten die bij een vorige werkgever gepresteerd werden. Als bewijsstukken worden aanvaard: 1°
attesten van de vroegere werkgever die bevestigen dat een werknemer een bepaalde functie heeft uitgeoefend en hoelang, en die weergeven wat die functie concreet inhield;
2°
de functiebeschrijving van de vroeger uitgeoefende functie;
3°
evaluaties over de uitoefening van de vroegere functie;
4°
zo nodig, attesten of getuigschriften van aanvullende vorming voor de functie.
Art. 138. Het personeelslid wordt, na toekenning van de schaalanciënniteit volgens artikel 136 en artikel 137, ingeschaald in de salarisschaal van de functionele loopbaan die overeenstemt met de reeds verworven schaalanciënniteit.
Hoofdstuk XI. De functionele loopbaan Afdeling I. Algemene bepalingen Art. 139. De functionele loopbaan bestaat uit de toekenning van opeenvolgende salarisschalen die met een en dezelfde graad verbonden zijn. Bij elke aanstelling in een graad krijgt het personeelslid de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan van die graad, tenzij anders bepaald.
Afdeling II. De functionele loopbanen per niveau Art. 140. De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor niveau A: 1°
voor de graden van rang Av een van de volgende functionele loopbanen:
a)
A1a-A2a-A3a: 1)
van A1a naar A2a na vier jaar schaalanciënniteit in A1a en een gunstig evaluatieresultaat;
39
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
2)
van A2a naar A3a na achttien jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in A1a en A2a en een gunstig evaluatieresultaat;
b)
A1a-A1b-A2a: 1)
van A1a naar A1b na vier jaar schaalanciënniteit in A1a en een gunstig
2)
van A1b naar A2a na achttien jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in A1a en A1b en
evaluatieresultaat; een gunstig evaluatieresultaat; 2°
voor de graden van rang Avb een van de volgende functionele loopbanen:
a)
A6a-A7a-A7b: 1)
van A6a naar A7a na vier jaar schaalanciënniteit in A6a en een gunstig evaluatieresultaat;
2)
van A7a naar A7b na achttien jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in A6a en A7a en een gunstig evaluatieresultaat;
b)
A6a-A6b-A7a: 1)
van A6a naar A6b na vier jaar schaalanciënniteit in A6a en een gunstig evaluatieresultaat;
2)
van A6b naar A7a na achttien jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in A6a en A6b en een gunstig evaluatieresultaat;
3°
voor de graden van rang Ax: A4a-A4b: van A4a naar A4b na negen jaar schaalanciënniteit in A4a en een gunstig evaluatieresultaat;
4°
voor de graden van rang Axb: A8a-A8b: van A8a naar A8b na negen jaar schaalanciënniteit in A8a en een gunstig evaluatieresultaat;
5°
voor de graden van rang Ay: A5a-A5b: van A5a naar A5b na negen jaar schaalanciënniteit in A5a en een gunstig evaluatieresultaat;
6°
voor de graden van rang Ayb: A9a-A9b: van A9a naar A9b na negen jaar schaalanciënniteit in A9a en een gunstig evaluatieresultaat;
7°
voor de graden van rang Az: A10a-A10b: van A10a naar A10b na negen jaar schaalanciënniteit in A10a en een gunstig evaluatieresultaat.
Art. 141. De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau B: 1°
voor de graden van rang Bv: B1-B2-B3: 1)
van B1 naar B2 na 4 jaar schaalanciënniteit in B1 en een gunstig evaluatieresultaat;
2)
van B2 naar B3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in B1 en B2 en een gunstig evaluatieresultaat;
2°
voor de graden van rang Bx: B4-B5: van B4 naar B5 na 9 jaar schaalanciënniteit in B4 en een gunstig
40
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
evaluatieresultaat. Art. 141. Bis WZC ter Biest: De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau B voor de verpleegkundige en de paramedicus in een federaal gefinancierde gezondheidsinstelling met een diploma van professionele bachelor of een daarmee gelijkgesteld diploma dat toegang geeft tot niveau B: 1° voor de graden van rang Bv: Bv1-Bv2-Bv3: 1)
van Bv1 naar Bv2 na 4 jaar schaalanciënniteit in Bv1 en een gunstig evaluatieresultaat;
2)
van Bv2 naar Bv3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in Bv1 en Bv2 en een gunstig evaluatieresultaat;
2° voor de graad van rang Bx: 1)
Bv5
Art. 142. De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau C: 1°
voor de graden van rang Cv:
a)
C1-C2-C3: 1)
van C1 naar C2 na 4 jaar schaalanciënniteit in C1 en een gunstig evaluatieresultaat;
2)
van C2 naar C3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in C1 en C2 en een gunstig evaluatieresultaat;
b)
voor de graden van rang Cx: C4-C5: van C4 naar C5 na 9 jaar schaalanciënniteit in C4 en een gunstig evaluatieresultaat.
Art. 142. Bis De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn vanaf 1/1/2011 voor de begeleider in de erkende kinderdagverblijven, de begeleider in de initiatieven voor buitenschoolse kinderopvang en voor de verzorgende in de ouderenzorg en in de thuiszorg van het niveau C 1° voor een graad van rang Cv: C1-C2 1)
van C1 naar C2 na 4 jaar schaalanciënniteit in C1 en een gunstig evaluatieresultaat.
Art. 142. Ter WZC ter Biest: De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor de gebrevetteerd/gediplomeerd verpleegkundige 1° voor een graad van rang Cv:
41
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
C3-C4 2)
van C3 naar C4 na 9 jaar schaalanciënniteit in C3 en een gunstig evaluatieresultaat.
Art. 143. De functionele loopbaan en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau D: 1°
voor de graden van rang Dv:
a)
D1-D2-D3: 1)
van D1 naar D2 na 4 jaar schaalanciënniteit in D1 en een gunstig evaluatieresultaat;
2)
van D2 naar D3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in D1 en D2 en een gunstig evaluatieresultaat;
b)
voor de graden van rang Dx: D4-D5: van D4 naar D5 na 9 jaar schaalanciënniteit in C4 en een gunstig evaluatieresultaat.
Art. 144. De functionele loopbaan en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau E, voor de graden van rang Ev: E1-E2-E3: 1°
van E1 naar E2 na 4 jaar schaalanciënniteit in E1, en een gunstig evaluatieresultaat;
2°
van E2 naar E3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in E1 en E2, en een gunstig evaluatieresultaat.
Hoofdstuk XII. De bevordering Afdeling I. Algemene bepalingen Art. 145. De bevordering is de aanstelling van een personeelslid in een functie van een graad van een hogere rang in overeenstemming met de indeling en rangschikking van de graden in de personeelsformatie. Art. 146. § 1. Een bevordering is alleen mogelijk in een vacante betrekking van de personeelsformatie. § 2. Voor de deelname aan een bevorderingsprocedure komen de volgende personeelsleden in aanmerking: 1°
de vast aangestelde statutaire personeelsleden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen, ongeacht hun administratieve toestand;
2°
de contractuele personeelsleden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen, als ze aan één van de volgende criteria beantwoorden:
a)
ze zijn na 1 januari 2008 aangesteld na een aanwervings- en selectieprocedure zoals beschreven in Titel II, Hoofdstukken II en III en ze hebben de proeftijd beëindigd;
b)
ze zijn vóór 1 januari 2008 aangesteld na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.
42
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Afdeling II. Bekendmaking Art. 147. De aanstellende overheid brengt de personeelsleden van de interne vacature op de hoogte en doet een oproep tot kandidaatstelling met behulp van minstens twee van de volgende media: 1°
e-mail;
2°
intranet;
3°
interne post;
4°
affiche op de werkplaatsen.
Personeelsleden die door hun werkomstandigheden geen toegang hebben tot e-mail of intranet of er slechts onregelmatig toegang toe hebben, worden op de hoogte gebracht met behulp van een affiche op de werkplaats. Personeelsleden die vanwege hun afwezigheid geen kennis kunnen nemen van de vacature binnen de termijn nodig voor de indiening van de kandidaturen, worden per post op de hoogte gebracht van de vacature en telefonisch verwittigd door hun diensthoofd. Het vacaturebericht vermeldt minimaal: 1°
de functiebenaming;
2°
de omvang van de betrekking;
3°
de geïndexeerde minimum en maximum brutobedragen van het salaris;
4°
de bevorderingsvoorwaarden;
5°
een beknopte omschrijving van de functie-inhoud en functievereisten;
6°
de selectieproeven;
7°
de wijze waarop de kandidaturen moeten worden ingediend en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen en
8°
het interne contactpunt waar meer informatie kan worden verkregen over de vacante betrekking en over de arbeidsvoorwaarden.
Art. 148. Tussen de bekendmaking van de vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens vijftien kalenderdagen. De aanstellende overheid bepaalt de termijn voor de indiening van de kandidaturen rekening houdend met die algemeen geldende minimale termijn. Als met toepassing van het tweede lid de bekendmaking per post gebeurt , dan geldt de datum van de verzending per post voor alle kandidaten als datum van bekendmaking van de vacature. Kandidaturen kunnen enkel per brief worden ingediend. De datum van de verzending of van het indienen ter plaatse van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend. De datum van de poststempel geldt als datum van verzending. Het personeelslid krijgt in elk geval een ontvangstmelding van zijn kandidatuur.
43
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Afdeling III. De bevorderingsvoorwaarden Art. 149. § 1. Om voor bevordering in aanmerking te komen moeten de kandidaten: 1°
voldoen aan de algemene bevorderingsvoorwaarden die zijn vastgesteld in artikels 150 t.e.m. 153;
2°
voldoen aan de specifieke bevorderingsvoorwaarden die desgevallend voor de functie zijn vastgesteld overeenkomstig de bepalingen in artikel 154;
3°
beschikken over het diploma of een van de diploma’s die gelden bij aanwerving indien de functie een beschermde titel behelst of een gespecialiseerde functie is;
4°
slagen voor een selectieprocedure;
5°
in voorkomend geval, medisch geschikt zijn voor de uit te oefenen betrekking, in overeenstemming met de wetgeving betreffende het welzijn van de werknemers.
Onder anciënniteit vermeld in artikels 150 t.e.m. 153 wordt verstaan: ofwel dienstanciënniteit, ofwel niveauanciënniteit, ofwel graadanciënniteit, ofwel een combinatie van die anciënniteiten. § 2. Aanvullend kan in de specifieke bevorderingsvoorwaarden per functie worden bepaald dat de kandidaten om voor bevordering in aanmerking te komen: 1°
een specifieke vorming moeten gevolgd hebben;
2°
ervaring moeten hebben in een specifieke functie.
Art. 150. § 1. De algemene voorwaarden voor bevordering naar een graad van rang Ax, met schalen A4aA4b, zijn: 1°
ten minste 4 jaar dienstanciënniteit verworven hebben;
2°
titularis zijn van een graad van rang Av;
3°
ten minste 4 jaar graadanciënniteit verworven hebben in een graad van rang Av;
4°
een diploma hebben dat toegang geeft tot niveau A
5°
een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie.
§ 2. De algemene voorwaarden voor bevordering naar een graad van rang Av, met schalen A1aA2a-A3a, zijn: 1°
ten minste 4 jaar dienstanciënniteit verworven hebben;
2°
titularis zijn van een graad van niveau B;
3°
ten minste 4 jaar graadanciënniteit hebben in een graad van niveau B;
4°
een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie.
Art. 151. § 1. De algemene voorwaarden voor bevordering naar een graad van rang Bx, met schalen B4-B5, zijn: 1°
ten minste 4 jaar dienstanciënniteit verworven hebben;
2°
titularis zijn van een graad van rang Bv;
3°
ten minste 4 jaar graadanciënniteit verworven hebben in een graad van rang Bv;
4°
een diploma hebben dat toegang geeft tot niveau B
5°
een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie.
44
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§ 2. De algemene voorwaarden voor bevordering naar een graad van rang Bv, met schalen B1-B2B3 zijn: 1°
ten minste 4 jaar dienstanciënniteit verworven hebben;
2°
titularis zijn van een graad van niveau C;
3°
ten minste 4 jaar graadanciënniteit hebben in een graad van niveau C;
4°
een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie.
Art. 152. § 1. De algemene voorwaarden voor bevordering naar een graad van Cx, met schalen C4-C5, zijn: 1°
ten minste 3 jaar dienstanciënniteit verworven hebben;
2°
titularis zijn van een graad van rang Cv;
3°
ten minste 3 jaar graadanciënniteit verworven hebben in een graad van rang Cv;
4°
een diploma hebben dat toegang geeft tot niveau C
5°
een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de 2 laatste periodieke evaluaties.
§ 2. De algemene voorwaarden voor bevordering naar een graad van rang Cv, met schalen C1-C2C3: 1°
ten minste 3 jaar dienstanciënniteit verworven hebben;
2°
titularis zijn van een graad van niveau D;
3°
ten minste 3 jaar graadanciënniteit hebben in een graad van niveau D;
4°
een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie.
Art. 153. § 1. De algemene voorwaarden voor bevordering naar een graad van rang Dx, met schaal D4-D5, zijn: 1°
ten minste 4 jaar dienstanciënniteit verworven hebben;
2°
titularis zijn van een graad van rang Dv;
3°
ten minste 2 jaar graadanciënniteit verworven hebben in een graad van rang Dv;
4°
een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie.
§ 2. De algemene voorwaarden voor bevordering naar een graad van rang Dv, met schalen D1-D2D3, zijn: 1°
ten minste 2 jaar dienstanciënniteit verworven hebben;
2°
titularis zijn van een graad van rang Ev;
3°
ten minste 2 jaar graadanciënniteit verworven hebben in een graad van rang Ev;
4°
een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie.
Art. 154. De OCMW-raad kan aanvullend per functie specifieke bevorderingsvoorwaarden vaststellen.
45
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Afdeling IV. Beoordeling van de geldigheid van de kandidaturen Art. 155. De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen, behalve als de OCMW-raad de aanstellende overheid is. In dat geval beoordeelt de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn de geldigheid. Art. 156. Alleen kandidaten die voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden, worden toegelaten tot de selectieprocedure. Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot de selectieprocedure worden toegelaten er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat ze geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor.
Afdeling V. De selectieprocedure en de wervingsreserve Art. 157. De algemene bepalingen vastgesteld in Titel II, Hoofdstuk III, afdelingen I tot en met III over de selectieprocedure bij aanwerving, zijn van overeenkomstige toepassing op de selecties in het kader van een bevorderingsprocedure.
Afdeling VI. De proeftijd van het personeelslid na bevordering Art. 158. De bepalingen vastgesteld in Titel II, Hoofdstuk VII over de proeftijd bij aanwerving, zijn van overeenkomstige toepassing op de proeftijd in het kader van een bevorderingsprocedure.
Hoofdstuk XIII. De vervulling personeelsmobiliteit
van
een
vacature
door
interne
Afdeling I. Algemene bepalingen Art. 159. De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen enkele afbreuk aan: 1°
de bevoegdheid van de overste om, in het kader van de goede werking en de continuïteit van de dienst, de plaats van tewerkstelling van de personeelsleden van zijn dienst te bepalen;
2°
de mogelijkheid dat een overste een tijdelijke dienstaanwijzing ten aanzien van een personeelslid doorvoert op vraag van de OCMW-secretaris, teneinde de goede werking van de diensten te verzekeren.
Art. 160. § 1. Onder interne personeelsmobiliteit voor de vervulling van een vacature wordt verstaan: de heraanstelling van een personeelslid in een vacante betrekking van de personeelsformatie die in dezelfde graad of in een andere graad van dezelfde rang is ingedeeld. § 2. Voor de deelname aan een procedure van interne personeelsmobiliteit komen de volgende personeelsleden in aanmerking:
46
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
1°
de vast aangestelde statutaire personeelsleden die aan de voorwaarden voldoen, ongeacht hun administratieve toestand;
2°
de contractuele personeelsleden die aan de voorwaarden voldoen, als ze aan een van de volgende criteria beantwoorden:
a)
ze zijn na 1 januari 2008 aangesteld na een aanwervings- en selectieprocedure zoals beschreven in Titel II, Hoofdstukken II en III en ze hebben de proeftijd beëindigd;
b)
ze zijn vóór 1 januari 2008 aangesteld na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.
Art. 161. De procedure van interne personeelsmobiliteit is niet van toepassing op de functies van OCMWsecretaris en financieel beheerder.
Afdeling II. De bekendmaking Art. 162. § 1. Het vast bureau en de OCMW-raad voor betrekkingen die bestemd zijn voor leden van het managementteam brengt de personeelsleden van de interne vacature op de hoogte en doet een oproep tot kandidaatstelling met behulp van: 1°
e-mail;
2°
intranet;
3°
interne post;
4°
affiche op de werkplaatsen;
5°
een dienstmededeling met een aftekenlijst voor de mensen die aanmerking komen voor de interne vacature.
Personeelsleden die door hun werkomstandigheden geen toegang hebben tot mail of intranet of er slechts onregelmatig toegang toe hebben, worden op de hoogte gebracht met behulp van een affiche op de werkplaats. Personeelsleden die vanwege hun afwezigheid geen kennis kunnen nemen van de vacature binnen de termijn nodig voor de indiening van de kandidaturen, worden per post op de hoogte gebracht van de vacature en telefonisch verwittigd door hun diensthoofd. § 2. Het vacaturebericht vermeldt minimaal: 1°
de functiebenaming;
2°
de omvang van de betrekking;
3°
de geïndexeerde minimum en maximumbedragen van het salaris;
4°
de voorwaarden voor interne mobiliteit;
5°
een beknopte omschrijving van de functie-inhoud en functievereisten;
6°
de selectieproeven.
7°
de wijze waarop de kandidaturen moeten worden ingediend en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen;
8°
het interne contactpunt waar meer informatie kan worden verkregen over de vacante betrekking en over de arbeidsvoorwaarden.
47
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 163. Tussen de bekendmaking van de vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens vijftien kalenderdagen. De aanstellende overheid bepaalt de termijn voor de indiening van de kandidaturen rekening houdend met die algemeen geldende minimale termijn. Als met toepassing van het tweede lid de bekendmaking per post gebeurt , dan geldt de datum van de verzending per post voor alle kandidaten als datum van bekendmaking van de vacature. Kandidaturen kunnen enkel per brief en via het e-loket worden ingediend. De datum van de verzending of van het indienen ter plaatse van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend. De datum van de poststempel geldt als datum van verzending. Het personeelslid krijgt in elk geval een ontvangstmelding van zijn kandidatuur.
Afdeling III. De voorwaarden voor deelname aan een procedure voor interne personeelsmobiliteit Art. 164. De kandidaten moeten: 1°
ten minste een dienstanciënniteit van vijf jaar verworven hebben;
2°
ten minste een graadanciënniteit van twee jaar hebben;
3°
een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste evaluatie;
4°
voldoen aan de competentievereisten die vastgesteld zijn in de functiebeschrijving;
5°
beschikken over het diploma of een van de diploma’s die gelden bij aanwerving indien de functie een beschermde titel behelst of een gespecialiseerde functie is;
6°
in voorkomend geval, medisch geschikt zijn voor de uit te oefenen betrekking, in overeenstemming met de wetgeving betreffende het welzijn van de werknemers.
Afdeling IV. Beoordeling van de geldigheid van de kandidaturen Art. 165. De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen, behalve als de OCMW-raad de aanstellende overheid is. In dat geval beoordeelt de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn de geldigheid. Art. 166. Alleen kandidaten die voldoen aan de voorwaarden, worden toegelaten tot de selectieprocedure. Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot de selectieprocedure worden toegelaten er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat ze geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor.
Afdeling V. De selectieprocedure en het behoud van resultaat Art. 167. § 1. De selectieprocedure bij interne personeelsmobiliteit bestaat minimaal uit een praktische of schriftelijke proef en een selectiegesprek met de OCMW-secretaris, met de overste van de dienst
48
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
waar de betrekking te begeven is en met één of meer medewerkers van de dienst personeel en organisatie. § 2. Aangaande de selectieproef wordt een kwalitatief verslag opgemaakt door de betrokken overste, in samenspraak met de OCMW-secretaris en de medewerker(s) van de dienst personeel en organisatie die bij de selectie betrokken zijn geweest. § 3. De selectieprocedure bij interne personeelsmobiliteit resulteert in een bindende rangschikking van de geschikt bevonden kandidaten Art. 168. De selectieproef wordt niet opnieuw afgelegd wanneer het personeelslid binnen de periode van 2 jaar na het afleggen van deze selectieproef opnieuw kandidaat is voor een procedure voor interne mobiliteit voor eenzelfde betrekking bij eenzelfde dienst. In afwijking van het eerste lid kan het personeelslid zelf vragen om toch deel te nemen aan de nieuwe selectieproef voor een procedure voor interne mobiliteit, teneinde de eigen rangschikking te verbeteren.
Afdeling VI. De heraanstelling Art. 169. De aanstellende overheid beslist over de heraanstelling. De heraanstelling is niet tijdelijk, maar definitief. De bepalingen over de proeftijd vervat in Titel II, Hoofdstuk VII, zijn niet van toepassing na een procedure van interne personeelsmobiliteit. Art. 170. Het personeelslid behoudt na de heraanstelling in een andere functie, ongeacht of die tot dezelfde of tot een andere graad behoort, de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in de functionele loopbaan van zijn vorige functie. Het personeelslid dat heraangesteld wordt in een functie waarmee een andere functionele loopbaan met andere salarisschalen verbonden is, behoudt zijn schaalanciënniteit en wordt met die schaalanciënniteit ingeschaald in de overeenstemmende salarisschaal van de nieuwe functionele loopbaan. Het personeelslid dat als gevolg van die inschaling een lager jaarsalaris zou krijgen, behoudt zijn vorige jaarsalaris op persoonlijke titel zolang dat gunstiger is. Art. 171. Indien de heraanstelling gepaard gaat met een graadverandering, wordt de graadanciënniteit bepaald op een wijze zoals in artikel 137 vastgesteld, is, zijnde op basis van een vergelijking van de diensten in de vorige graad met de voorwaarden en met het functieprofiel van de functie waarin het personeelslid heraangesteld wordt.
49
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Titel III. Het opdrachthouderschap en de waarneming van een hogere functie Hoofdstuk I. Het opdrachthouderschap Art. 172. Onder opdrachthouderschap wordt verstaan: de belasting van een vast aangesteld statutair personeelslid of contractueel personeelslid dat de proeftijd heeft beëindigd, met een in de tijd beperkte
opdracht
die
zijn/haar
functie,
naar
taakinhoud,
verantwoordelijkheden
en
functievereisten aanzienlijk verzwaart. Het opdrachthouderschap kan toegepast worden op functies in graden van niveau A, B en C. Art. 173. De OCMW-secretaris brengt de personeelsleden die daartoe wegens de aard van hun functie in aanmerking komen, op de hoogte van de opdracht met het oog op de kandidaatstelling. De mededeling bevat een inhoudelijke omschrijving van de opdracht en van de gevraagde competenties en vermeldt de uiterste termijn voor de indiening van de kandidaturen voor de opdracht. De OCMW-secretaris toetst de ingediende kandidaturen aan de opdracht en aan de daarvoor geldende competentievereisten en beslist op basis van een vergelijking van de kandidaten over de toewijzing van de opdracht. Art. 174. De opdrachthouder krijgt voor de duur van de opdracht een toelage.
Hoofdstuk II. De waarneming van een hogere functie Art. 175. Dit hoofdstuk is met uitzondering van artikel 241 over de waarnemingstoelage niet van toepassing op de waarneming in de functies van OCMW-secretaris en financieel beheerder van het OCMW, waarvoor de bepalingen in het OCMW-decreet rechtstreeks van toepassing zijn. Art. 176. § 1. Een vast aangesteld statutair personeelslid van een lagere graad kan als waarnemend functiehouder worden aangesteld in een functie van een hogere graad, als de functiehouder van die hogere functie tijdelijk afwezig is of als die functie definitief vacant is. Onder lagere graad wordt elke graad verstaan die door bevordering rechtstreeks toegang geeft tot de waar te nemen functie. De waarnemer moet niet aan de bevorderingsvoorwaarden voor de waar te nemen functie voldoen. De aanstellende overheid beslist op voorstel van de OCMW-secretaris wie de hogere functie waarneemt.
50
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§ 2. De waarneming van een hogere functie in een betrekking die definitief vacant is, mag ten hoogste zes maanden duren. Die termijn mag, als dat noodzakelijk is voor de goede werking van de dienst, verlengd worden op voorwaarde dat de procedure om de betrekking definitief te vervullen op het ogenblik van de verlenging ingezet is. § 3. De waarnemer van de hogere functie beschikt over alle prerogatieven die verbonden zijn met die functie. De waarnemer van een hogere functie krijgt de toelage, vermeld in artikel 243. Art. 177. Een contractueel personeelslid dat de proeftijd heeft afgerond en dat met de waarneming instemt, komt voor de waarneming van een hogere functie in aanmerking onder dezelfde voorwaarden als het vast aangestelde statutaire personeelslid, met dien verstande dat: 1°
de waarneming in een betrekking die niet definitief vacant is, nooit langer dan twee jaar mag duren;
2°
aan de waarnemer voor de duur van de waarneming een salaris toegekend wordt in de salarisschaal die verbonden is met de hogere functie.
51
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Titel IV. De herplaatsing Hoofdstuk I. De ambtshalve herplaatsing van het vast aangestelde statutaire personeelslid in een functie van dezelfde rang Art. 178. § 1. De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang gebeurt op initiatief van de OCMW-secretaris. Ze houdt in dat het vast aangestelde statutaire personeelslid herplaatst wordt in een andere, passende functie van dezelfde graad of in een passende functie van een andere graad van dezelfde rang. § 2. De aanstellende overheid beslist over de ambtshalve herplaatsing. Ze voert hierover vooraf een gesprek met het vast aangestelde statutaire personeelslid. De herplaatsing is niet tijdelijk, maar definitief. Het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt ten minste acht kalenderdagen vooraf schriftelijk uitgenodigd voor het gesprek, vermeld in het eerste lid, en geïnformeerd over de passende functie of functies die voorgesteld worden. Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat met toepassing van het eerste lid door de OCMWraad moet gehoord worden, mag, als het daarom verzoekt, in de plaats van te verschijnen voor de raad, zijn persoonlijk standpunt naar aanleiding van de voorgestelde functie of functies schriftelijk meedelen aan de OCMW-raad. De OCMW-raad neemt daarvan kennis en neemt een gemotiveerde beslissing in verband met de herplaatsing. Art. 179. De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang wordt toegepast als de betrekking van een vast aangesteld statutair personeelslid afgeschaft wordt en dat personeelslid zijn betrekking niet in overgangsregeling behoudt. De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang kan ook toegepast worden als een vast aangesteld statutair personeelslid: 1°
door de bevoegde gezondheidsdienst ongeschikt verklaard werd om zijn functie nog langer uit te oefenen, maar wel geschikt geacht wordt om een andere functie uit te oefenen die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand;
2°
een ongunstige evaluatie heeft gekregen als eventueel alternatief voor het ontslag wegens beroepsongeschiktheid.
Het alternatief van de herplaatsing op advies van de bevoegde gezondheidsdienst of na een ongunstige evaluatie kan slechts toegepast worden indien uit een specifieke evaluatie van de overste blijkt dat het vast aangestelde statutaire personeelslid beschikt over competenties voor een andere functie en indien de OCMW-secretaris van oordeel is dat een daarbij aansluitende functie beschikbaar is, rekening houdend met de draagkracht van de betrokken dienst. Het alternatief van de herplaatsing na een ongunstige evaluatie kan slechts toegepast worden als uit de evaluatie blijkt dat het vast aangestelde statutaire personeelslid beschikt over competenties die in de andere functie beter tot hun recht kunnen komen en als de OCMW-secretaris van oordeel
52
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
is dat er een passende functie beschikbaar is, rekening houdend met de draagkracht van de betrokken dienst. Art. 180. § 1. De ambtshalve herplaatsing is alleen mogelijk in een vacante functie. De ambtshalve herplaatsing wegens afschaffing van de betrekking heeft voorrang op de vervulling van de vacature door een procedure van aanwerving, bevordering of interne personeelsmobiliteit. § 2. Het vast aangestelde statutaire personeelslid behoudt na de ambtshalve herplaatsing de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in zijn vorige functie. § 3. Als het vast aangestelde statutaire personeelslid herplaatst wordt in een functie van een andere graad, wordt de graadanciënniteit bepaald op een wijze zoals in artikel 137 vastgesteld, zijnde op basis van een vergelijking van de diensten in de vorige graad met de voorwaarden en met het functieprofiel van de functie waarin het personeelslid heraangesteld wordt.
Hoofdstuk II. De ambtshalve herplaatsing van het vast aangestelde statutaire personeelslid in een functie van een lagere graad Art. 181. §.1. Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat na een bevordering een ongunstig evaluatieresultaat krijgt bij afloop van de proeftijd, wordt opnieuw aangesteld in zijn vorige functie of in een andere, vacante functie van zijn vorige graad, als zijn vorige functie niet meer vacant is. § 2. Het vast aangesteld statutair personeelslid dat om functionele of persoonlijke redenen zelf verzoekt om herplaatsing in een functie van een lagere graad, kan worden aangesteld in een passende, vacante functie van een lagere graad. Die vorm van herplaatsing kan slechts eenmaal tijdens de loopbaan toegekend worden. Art. 182. De aanstellende overheid beslist over de herplaatsingen zoals vermeld in artikel 181, §1 en §2. Ze voert hierover vooraf een gesprek met het vast aangestelde statutaire personeelslid. De herplaatsing is niet tijdelijk, maar definitief. Het betrokken vast aangestelde statutaire personeelslid wordt ten minste acht kalenderdagen vooraf schriftelijk uitgenodigd voor het gesprek, vermeld in het eerste lid, en geïnformeerd over de passende functie of functies die voorgesteld worden. Het betrokken vast aangestelde statutaire personeelslid dat met toepassing van het eerste lid door de OCMW-raad gehoord wordt, kan zijn persoonlijk standpunt naar aanleiding van de voorgestelde functie of functies schriftelijk meedelen aan de raad. Art. 183. § 1. Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat na een bevordering herplaatst wordt met toepassing van artikel 181, § 1, krijgt opnieuw de salarisschaal die het verworven had in de functie van zijn vorige graad. De schaalanciënniteit die opgebouwd werd in de functie van de hogere graad tijdens de proeftijd, wordt overgedragen naar de schaalanciënniteit in de functie van de lagere graad.
53
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§ 2. Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat met toepassing van artikel 181, § 2, op zijn verzoek herplaatst wordt in een functie van een lagere graad krijgt, binnen de functionele loopbaan die verbonden is met zijn nieuwe graad, de salarisschaal waarvan het maximumbedrag het kleinste verschil vertoont met het maximumbedrag van zijn vorige salarisschaal. Als aan de functie van de vorige graad een functionele loopbaan verbonden was, wordt de schaalanciënniteit die het betrokken personeelslid had opgebouwd in zijn laatste salarisschaal, overgedragen op de nieuwe salarisschaal.
54
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Titel V. Het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid en de definitieve ambtsneerlegging Hoofdstuk I. Het personeelslid
verlies
van
de
hoedanigheid
van
statutair
Art. 184. Het statutaire personeelslid kan zijn hoedanigheid van statutair personeelslid verliezen naar aanleiding van: 1°
een tuchtstraf;
2°
de vervroegde pensionering om medische redenen of wegens invaliditeit.
Naast de gevallen vermeld in punt 1° en 2°, en overeenkomstig artikel 103 en 104 BVR, kan niemand de hoedanigheid van statutair personeelslid verliezen, tenzij in de gevallen die bepaald zijn in artikel 185. Art. 185. Ambtshalve wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van statutair personeelslid als: 1°
de statutaire aanstelling onregelmatig werd bevonden binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure;
2°
het statutaire personeelslid niet meer voldoet aan de voor zijn functie geldende nationaliteitsvereiste, of de burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet, of zijn medische ongeschiktheid voor de functie behoorlijk werd vastgesteld;
3°
het statutaire personeelslid zonder geldige reden de werkpost verlaat of na een toegelaten afwezigheid zonder geldige reden het werk niet hervat na meer dan tien dagen;
4°
het statutaire personeelslid zich in een toestand bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft.
De termijn, vermeld in punt 1°, geldt niet in het geval van arglist of bedrog vanwege het statutaire personeelslid. Art. 186. § 1. In de gevallen vermeld in artikel 185, 2°, 3° en 4° wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van statutair personeelslid zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding. In geval de onregelmatige aanstelling als bedoeld in artikel 186, 1° niet te wijten is aan arglist of bedrog van het statutaire personeelslid, krijgt het een verbrekingsvergoeding waarvan het bedrag vastgesteld wordt op drie maanden salaris per begonnen schijf van vijf jaar statutaire tewerkstelling bij het bestuur. § 2. De overheid die het statutaire personeelslid initieel heeft aangesteld, stelt het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid in toepassing van artikel 185 vast en beslist tot ontslag van het betrokken statutaire personeelslid. Het statutaire personeelslid wordt vooraf gehoord. Het ontslag wordt met een aangetekende brief betekend. De brief deelt de beslissing en de redenen ervoor mee en vermeld de ingangsdatum van het ontslag. Het ontslag gaat niet in met
55
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
terugwerkende kracht, maar gaat in op de datum vermeld in de ontslagbeslissing, en, als daarin geen datum vermeld wordt, op de dag van de beslissing zelf. Het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt bij zijn ontslag geïnformeerd over alle verplichtingen die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen. Op grond van die wet stort het OCMW-bestuur de nodige bijdragen aan de RSZPPO.
Hoofdstuk II. De personeelslid
definitieve
ambtsneerlegging
van
het
statutaire
Art. 187. De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het statutaire personeelslid op proef: 1°
het vrijwillige ontslag;
2°
de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid naar aanleiding van het ongunstig evaluatieresultaat voor de tussentijdse evaluatie van de proeftijd, vermeld in artikel 52, §2, eerste lid;
3°
de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid naar aanleiding van het ongunstig evaluatieresultaat voor de eindevaluatie van de proeftijd, zoals vermeld in artikel 53, §2.
Art. 188. De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het vast aangestelde statutaire personeelslid: 1°
het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd, de vervroegde pensionering en de ambtshalve pensionering als gevolg van artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;
2°
het vrijwillige ontslag;
3°
de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid naar aanleiding van het ongunstig evaluatieresultaat voor de tussentijdse periodieke evaluatie, zoals vermeld in artikel 84, §2.
Art. 189. Het statutaire personeelslid dat vrijwillig ontslag neemt, stelt het vast bureau daarvan schriftelijk in kennis. De aanstellende overheid neemt kennis van het ontslag. Het statutaire personeelslid wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van de kennisneming. De datum waarop het statutaire personeelslid de dienst effectief verlaat wordt vastgesteld in onderling akkoord tussen het statutaire personeelslid en de aanstellende overheid. Indien geen akkoord kan worden bereikt gaat het ontslag in ten laatste 12 weken na de kennisgeving van de ontslagvraag. Art. 190. Opgeheven.
56
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 191. § 1. Het
ontslag
wegens
definitief
vastgestelde
beroepsongeschiktheid
van
het
statutaire
personeelslid op proef wordt met een aangetekende brief betekend. De opzeggingstermijn bedraagt één maand en vangt aan op de derde werkdag na de verzending hiervan. § 2. Het ontslag wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid van het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt met een aangetekende brief betekend. De opzeggingstermijn bedraagt drie maanden per begonnen schijf van vijf jaar statutaire tewerkstelling bij het bestuur. Deze
opzeggingstermijn
betreft
een
vervaltermijn
die
niet
kan
geschorst
worden.
De
opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de betekening van het ontslag. Deze opzeggingstermijn -of een deel ervan- kan door het bestuur vervangen worden door een overeenstemmende verbrekingsvergoeding. Het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt bij zijn ontslag geïnformeerd over alle verplichtingen die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen. Op grond van die wet stort het OCMW-bestuur de nodige bijdragen aan de RSZPPO.
57
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Titel VI. Het salaris Hoofdstuk I. Algemene bepalingen Art. 192. Het jaarsalaris van het personeel is vastgelegd in salarisschalen, die bestaan uit: 1°
een minimumsalaris;
2°
de salaristrappen, die het resultaat zijn van de periodieke verhogingen;
3°
een maximumsalaris.
Art. 193. Elke salarisschaal wordt aangeduid met één van de letters A, B, C, D, E, die overeenstemmen met de niveaus, vermeld in artikel 6 BVR, gevolgd door een cijfer en eventueel een kleine letter a, b of c. Het eerste lid is niet van toepassing op de OCMW-secretaris en de financieel beheerder. Art. 194. § 1. Een overzicht van de graadbenamingen, verbonden met de salarisschalen en de functionele loopbanen, zoals vermeld in Titel II, Hoofdstuk XI, afdeling II, is als bijlage bij deze rechtspositieregeling gevoegd. De salarisschaal van de OCMW-secretaris is de hoogste salarisschaal binnen de OCMW-organisatie. § 2. De salarisschalen, die met de periodieke verhogingen en de loopbaanspreiding van toepassing zijn, zijn als in bijlage bij deze rechtspositieregeling gevoegd. § 3. Als het inwoneraantal van het OCMW daalt onder het minimale aantal inwoners, op basis waarvan de salarisschalen van de OCMW-secretaris en de financieel beheerder werden vastgesteld, dan behouden de OCMW-secretaris en de financieel beheerder in dienst hun salarisschaal ten persoonlijken titel. Art. 195. Het personeelslid wordt in principe bezoldigd in 30-sten. Wanneer personeelsleden echter omwille van de specificiteit van hun opdrachten wisselende prestaties leveren, die niet gelijk verdeeld zijn over de dagen, de weken en maanden heen, kunnen zij per uur betaald worden. Een uurloon stemt in dit geval overeen met 1/1976 van een jaarwedde. Art. 196. § 1. Het personeelslid wordt bezoldigd volgens een salarisschaal die verbonden aan de graad waarin het is aangesteld. § 2. Het personeelslid ontvangt het salaris dat overeenstemt met zijn geldelijke anciënniteit. De geldelijke anciënniteit bestaat uit het aantal dienstjaren dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het salaris.
58
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Het personeelslid dat geen recht heeft op het meerekenen van vroegere diensten, ontvangt het beginsalaris van de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan die verbonden is aan zijn graad. § 3. In
afwijking
van
§1
en
§2,
wordt
de
bezoldiging
van
het
hierna
vermelde
gelegenheidspersoneel als volgt bepaald: 1°
jobstudenten
a)
gewone jobstudenten: salarisschaal bepalen volgens de aard van de functie, trap 0 aan 100 % voor de 21 jarigen, en verminderd met 6 % per jaar dat men jonger is dan 21 jaar;
b)
jobstudenten-redders: salarisschaal D1 aan 100 %;
c)
jobstudenten in de verzorging/verpleging in WZC Ter Biest: salarisschaal E1 aan 100%;
2°
personeelsleden aangeworven als speelpleinmonitor:
a)
hoofdmonitoren: salarisschaal C1, trap 0 aan 100 %;
b)
monitoren: salarisschaal E1, trap 0 aan 100 % voor de 21 jarigen, en verminderd met 6
c)
stagiairs en hulpmonitoren: forfaitaire onkostenvergoeding voor vrijwilligers;
3°
personeelsleden aangeworven als sportmonitor:
a)
met een bachelordiploma in de richting sport of pedagogiek: salarisschaal B1, trap 0 aan
b)
met een ander bachelordiploma dan vermeld onder “a)” in het bezit van het attest van
% per jaar dat men jonger is dan 21 jaar;
100%; initiator van de Vlaamse Trainersschool: salarisschaal B1, trap 0 aan 100%; c)
die een bacheloropleiding in de richting sport of pedagogiek volgen: salarisschaal C1, trap
d)
de een andere bacheloropleiding volgen dat vermeld onder “b)” en beschikken over het
0 aan 100%; attest van initiator van de Vlaamse Trainersschool: salarisschaal C1, trap 0 aan 100%; 4°
vrijwilligers: in overeenstemming met de vigerende wetgeving betreffende de rechten van vrijwilligers.
Art. 197. Het salaris van een deeltijds personeelslid wordt vastgesteld in verhouding tot zijn prestaties. Art. 198. De OCMW-secretaris stelt het individuele jaarsalaris van de personeelsleden vast.
Hoofdstuk II. De toekenning van periodieke salarisverhogingen door de opbouw van geldelijke anciënniteit Afdeling I. Diensten bij een overheid Art. 199. Voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen konden alleen de werkelijke diensten in statutair of contractueel dienstverband in aanmerking die het personeelslid als titularis van een bezoldigde betrekking heeft geleverd in dienst van: 1°
de
provincies,
de
gemeenten
en
de
OCMW's
van
België,
de
publiekrechtelijke
verenigingen waarvan ze deel uitmaken en de instellingen die eronder ressorteren;
59
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
2°
de diensten en instellingen van de federale overheid, van de gemeenschappen en gewesten en de internationale instellingen waarvan ze lid zijn;
3°
de diensten en instellingen en de lokale overheden van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte;
4°
de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen of de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding;
5°
de publiekrechtelijke en vrije universiteiten;
6°
elke andere instelling naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die beantwoordt aan collectieve behoeften van algemeen of lokaal belang, en waarbij in de oprichting of bijzondere leiding ervan het overwicht van de overheid tot uiting komt.
Art. 200. Voor de toepassing van artikel 199 wordt onder werkelijke diensten verstaan: alle diensten die recht
geven
op
een
salaris
of,
die
bij
ontstentenis
van
een
salaris,
krachtens
deze
rechtspositieregeling toch in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het salaris.
Afdeling II. Beroepservaring in de privésector of als zelfstandige Art. 201. Voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen wordt ook de beroepservaring in de privésector of als zelfstandige in aanmerking genomen, op voorwaarde dat die beroepservaring rechtstreeks relevant is voor de uitoefening van de functie. De relevantie van de beroepservaring wordt beoordeeld op basis van een vergelijking van die ervaring met de algemene en de specifieke voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt. Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken van de beroepservaring. De geldelijke anciënniteit die op die manier verkregen wordt, blijft behouden voor het verdere verloop van de loopbaan.
Afdeling III. De valorisatie van de diensten Art. 202. § 1. De diensten die in overeenstemming met afdelingen I en II werden gepresteerd na 31 december 2007, worden voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit meegerekend voor honderd procent, ongeacht of ze voltijds dan wel deeltijds gepresteerd werden. § 2. De diensten die in overeenstemming met afdelingen I en II werden gepresteerd vóór 1 januari 2008, worden als volgt gevaloriseerd: 1°
diensten in een ambt met voltijdse prestaties worden voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit meegerekend voor honderd procent;
2°
diensten in een ambt met onvolledige prestaties worden meegerekend naar rata van het aantal jaren dat zij zouden vertegenwoordigen indien ze zouden zijn verricht in een ambt met volledige prestaties, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het werkelijk aantal
wekelijkse
arbeidsprestaties
is
en
de
noemer
het
aantal
wekelijkse
arbeidsprestaties dat met volledige arbeidsprestaties overeenkomt;
60
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
3°
ongeacht de bepaling onder het vorig punt geldt bij de uitbreiding van de deeltijdse opdracht van een personeelslid in dienst van ons bestuur na 31 maart 2005 en vóór 1 januari 2008, dat de voorafgaande deeltijdse prestaties worden meegerekend naar rata van het aantal jaren dat zij zouden vertegenwoordigen indien ze zouden zijn verricht in een ambt met volledige prestaties, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door de opdrachtbreuk in deze prestaties en de noemer wordt gevormd door de opdrachtbreuk in de uitgebreide prestaties.
§ 3. De geldelijke anciënniteit, verworven in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende functies, wordt voor dezelfde periode maximaal voor een volledige prestatie gevaloriseerd. Ze is bovendien in actieve deeltijdse functies niet onderling cumuleerbaar voor de toekenning van de periodieke verhogingen. Art. 203. De OCMW-secretaris stelt de duur vast van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid in het onderwijs als interim of als tijdelijk personeelslid heeft gepresteerd aan de hand van het attest, verstrekt door de bevoegde autoriteiten. De diensten, vermeld op het attest, die in tienden zijn betaald, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld. Het totale aantal zo gewerkte dagen wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van de rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden. Met de rest wordt geen rekening gehouden. De diensten, vermeld op hetzelfde attest, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van driehonderd dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op. Art. 204. De diensten die in aanmerking komen, worden berekend per kalendermaand. De diensten die niet zijn begonnen op de eerste dag van een maand of geëindigd op de laatste dag van een maand, worden niet meegerekend. Art. 205. De OCMW-secretaris stelt de in aanmerking te nemen diensten vast.
Hoofdstuk III. Bijzondere bepalingen Art. 206. Het
personeelslid
dat
met
toepassing
van
artikel
137
schaalanciënniteit
verwerft
voor
beroepservaring opgedaan bij een andere overheid, in de privésector of als zelfstandige, wordt met de toegekende schaalanciënniteit ingeschaald in de salarisschaal van de functionele loopbaan die overeenstemt met de toegekende schaalanciënniteit. Art. 207. De aanvragen voor validering in de geldelijke- en schaalanciënniteit van daartoe in aanmerking komende beroepservaring worden in aanmerking genomen met ingang van de datum van
61
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
effectieve indiensttreding, maar ten vroegste vanaf 1 januari 2012. Zijn de nodige attesten uiterlijk drie maanden na de indiensttreding niet ingediend, dan komen de aanvragen slechts in aanmerking vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de attesten bij het OCMW zijn toegekomen. De OCMW-secretaris kan beslissen om hiervan af te wijken op basis van gemotiveerde redenen, op voorwaarde dat er geen sprake is van nalatigheid van het personeelslid. Art. 208. Het personeelslid dat bevorderd wordt, krijgt in zijn nieuwe graad nooit een salaris dat lager is dan het salaris dat het in zijn vorige graad zou hebben gekregen. Art. 209. §1. Het personeelslid dat na een aanwervings- of een bevorderingsprocedure overgaat naar een graad van een hoger niveau heeft tenminste recht op de volgende verhoging van zijn jaarsalaris tegen 100%: 1° 620 euro bij bevordering naar niveau D; 2° 745 euro bij bevordering naar niveau C; 3° 870 euro bij bevordering naar niveau B; 4° 1240 euro bij bevordering naar niveau A. Als het jaarsalaris in de nieuwe graad niet de minste het bedrag, vermeld in het eerste lid, hoger is dan het jaarsalaris dat het personeelslid in zijn oude graad zou hebben gekregen, wordt het jaarsalaris in de nieuwe graad verhoogd tot de minimale verhoging, vermeld in het eerste lid, bereikt wordt. De minimale salarisverhoging wordt gegarandeerd gedurende de hele functionele loopbaan in de graad waarnaar het personeelslid overgaat. Daartoe wordt telkens zijn oude salarisschaal, met inbegrip van de periodieke verhogingen, maar zonder het verloop in de functionele loopbaan, vergeleken met de nieuwe salarisschaal, met inbegrip van de toepassing van de periodieke verhogingen en het verloop in de functionele loopbaan. §2. In afwijking van §1 , eerste lid, is de minimale salarisverhoging ook van toepassing als een personeelslid in dienst van het bestuur via een aanwervingsprocedure aangesteld wordt in een graad van een hoger niveau. §3. De minimale salarisverhoging, vermeld in §§ 1 en 2, is een integraal onderdeel van het jaarsalaris. WZC ter Biest: In de salarisschalen zijn de extra jaarpremies, functiecomplementen of salarisbijslagen die na de datum van 1 januari 2008 door de federale overheid ingevoerd worden als onderdeel van het salaris voor sommige personeelscategorieën in de federaal gefinancierde gezondheidsinstellingen en die opgenomen zijn in de reglementering betreffende de financiering, niet geïncorporeerd. Die extra jaarpremies, functiecomplementen of salarisbijslagen worden toegekend aan de personeelscategorieën, onder de voorwaarden en aan de bedragen vastgesteld in de onderrichtingen van de financierende federale overheid
62
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Hoofdstuk IV. De betaling van het salaris
Art. 210. Het salaris volgt het verloop van het indexcijfer van de consumptieprijzen in overeenstemming met de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het salaris tegen 100% wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. Art. 211. Het salaris wordt maandelijks betaald vanaf de indiensttreding. Voor het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt het vooruitbetaald. Het salaris van het overige personeel wordt betaald nadat de termijn vervallen is. Art. 212. Het maandsalaris is gelijk aan een twaalfde van het jaarsalaris. Het uursalaris is gelijk aan 1/1976 van het jaarsalaris. Art. 213. Als het personeelslid in de loop van de maand in dienst treedt, krijgt het voor die maand in 30-sten het gedeelte van het maandsalaris dat overeenstemt met het aantal dagen vanaf de datum van indiensttreding. Als het personeelslid in de loop van de maand met pensioen gaat of overlijdt, wordt het salaris voor de volledige maand betaald.
63
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Titel VII. De toelagen, vergoedingen en sociale voordelen Hoofdstuk I. Algemene bepalingen Art. 214. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder: 1°
toelage: een geldelijk voordeel dat een personeelslid ontvangt dat welbepaalde prestaties levert;
2°
vergoeding: een geldelijke tegemoetkoming ter compensatie van kosten die het personeelslid werkelijk maakt;
3°
sociale voordelen: alle voordelen in natura of in contanten die het OCMW aan de personeelsleden toekent;
4°
gezondheidsindex: het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen. De toelagen, vergoedingen en sociale voordelen tegen 100% worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01;
5°
volledige prestaties: prestaties die gemiddeld achtendertig uur per week bedragen;
6°
nachtprestaties: de prestaties geleverd tussen 22 en 6 uur;
7°
prestaties op zaterdagen en zondagen: de prestaties geleverd op zaterdagen en zondagen tussen 0 en 24 uur;
8°
prestaties op feestdagen: de prestaties geleverd op de reglementair vastgestelde feestdagen tussen 0 en 24 uur zoals opgesomd in artikel 283.
Art. 215. § 1. Effectief gemaakte, bewezen en noodzakelijke kosten bij de uitoefening van de functie worden terugbetaald. Onverantwoorde of buitensporige kosten worden niet terugbetaald. De OCMWsecretaris beslist over de onverantwoorde of buitensporige kosten. § 2. De OCMW-secretaris kan specifieke modaliteiten of voorwaarden vastleggen waarbinnen de werkelijk gemaakte kosten, gemaakt tijdens dienstopdrachten, kunnen worden terugbetaald. Art. 216. De terugbetaling van kosten die verband houden met vorming wordt geregeld in titel II, hoofdstuk IX.
Hoofdstuk II. De verplichte toelagen Afdeling I. De haard- en standplaatstoelage Art. 217. § 1. Het personeelslid heeft krachtens het decreet van 8 mei 2002 houdende wijziging van verschillende bepalingen betreffende de haard- en standplaatstoelage en het vakantiegeld van het gemeente- en provinciepersoneel recht op een haard- en standplaatstoelage indien aan onderstaande voorwaarden is voldaan.
64
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§ 2. Het
gehuwde
personeelslid,
het
personeelslid
dat
samenleeft,
of
het
alleenstaande
personeelslid van wie één of meer kinderen die recht geven op kinderbijslag deel uitmaken van het gezin, heeft recht op een haardtoelage van: 1°
719,89 euro (100%) wanneer het jaarlijks salaris 16.421,84 euro (100%) niet overschrijdt;
2°
359,95 euro (100%) wanneer het jaarlijks salaris hoger is dan 16.695,86 euro (100%), maar niet meer bedraagt dan 18.695,68 euro (100%).
Het personeelslid dat geen recht heeft op een haardtoelage, ontvangt een standplaatstoelage van: 1°
359,95 euro (100%) op voorwaarde dat het jaarlijks salaris niet hoger is dan 16.099,84 euro (100%)
2°
179,98 euro (100%) wanneer het jaarlijks salaris hoger is dan 16.099,84 euro (100%) maar niet meer bedraagt dan 18.695,68 euro (100%).
§ 3. In het geval dat de twee echtgenoten of de twee personen die samenleven elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage te verkrijgen, wijzen ze in wederzijds akkoord diegene van de twee aan, aan wie de haardtoelage wordt uitbetaald. De standplaatstoelage wordt toegekend aan het personeelslid dat geen haardtoelage geniet. § 4. Als het recht op de haard- en standplaatstoelage in de loop van een maand wijzigt, wordt voor de gehele maand het voordeligste stelsel toegepast. Art. 218. De bezoldiging van het personeelslid wiens salaris hoger is dan 16.421,84 euro (100%), respectievelijk 18.329,27 euro (100%) mag niet kleiner zijn dan in het geval het salaris gelijk zou zijn aan dat bedrag. In voorkomend geval wordt een gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage toegekend. Onder "bezoldiging" wordt in het eerste lid begrepen: het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor het wettelijk pensioen.
Afdeling II. Het vakantiegeld Art. 219. In deze afdeling wordt verstaan onder: 1°
referentiejaar: het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin vakantie wordt toegekend.
2°
jaarsalaris: het salaris op jaarbasis of in voorkomend geval het wachtgeld of de uitkering uitbetaald in de plaats van een salaris, aangevuld met de eventuele haardtoelage of standplaatstoelage.
Art. 220. Het statutaire personeelslid ontvangt jaarlijks een vakantiegeld krachtens het decreet van 8 mei 2002 houdende wijziging van verschillende bepalingen betreffende de haard- en standplaatstoelage en het vakantiegeld van het gemeente- en provinciepersoneel en het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het OCMW-personeel en het provinciepersoneel.
65
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Het contractuele personeelslid ontvangt een vakantiegeld met toepassing van de regeling zoals bepaald
in
titel
III
van
het
KB
van
30
maart
1967
tot
bepaling
van
de
algemene
uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der werknemers. Art. 221. Het vakantiegeld van het personeelslid bedraagt voor volle prestaties die gedurende het hele referentiejaar werden verricht 92% van een twaalfde van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand maart van het vakantiejaar. Als het personeelslid in de maand maart van het vakantiejaar geen of slechts een gedeeltelijk salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage vermeld in het eerste lid, berekend op basis van het salaris dat voor diezelfde maand betaald zou zijn geweest als het personeelslid zijn ambt wel volledig had uitgeoefend. Art. 222. § 1. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld komen de periodes in aanmerking gedurende welke het personeelslid tijdens het referentiejaar: 1°
het jaarsalaris geheel of gedeeltelijk heeft genoten;
2°
afwezig was wegens ouderschapsverlof;
3°
afwezig was wegens verlof, toegekend met het oog op de moederschapsbescherming, zoals bepaald in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971.
§ 2. Voor de berekening van het vakantiegeld komt de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar tot de dag die voorafgaat aan de datum van de indiensttreding als personeelslid eveneens in aanmerking, op voorwaarde dat het personeelslid: 1°
minder dan 25 jaar oud is op het einde van het referentiejaar;
2°
uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vierde maand die volgt op één van de onderstaande data:
a)
de datum waarop het personeelslid de instelling heeft verlaten waar het zijn studies heeft gedaan, onder de voorwaarden, bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
b)
de datum waarop zijn leerovereenkomst een einde heeft genomen.
Het personeelslid moet het bewijs leveren dat het aan alle voorwaarden voldoet. Dat bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd. Art. 223. In afwijking van artikel 222, worden de periodes gedurende welke het personeelslid vrijstelling van dienst voor het vervullen van een opdracht genoot, niet in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld. Art. 224. § 1. Als het personeelslid niet gedurende het hele referentiejaar volledige prestaties heeft verricht, wordt, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 222, §1, 2° en 3° en §2, het vakantiegeld vastgesteld als volgt:
66
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
1°
één twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een volledige maand beslaat;
2°
één dertigste van het maandbedrag per kalenderdag als de prestaties geen volledige maand beslaan.
§ 2. De toekenning van een gedeeltelijk salaris wegen het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld tot gevolg. Art. 225. Bij onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de gepresteerde uren op basis van de uurdeler die krachtens de bezoldingsregeling van toepassing is. In voorkomend geval is dezelfde verhouding van toepassing op de periodes, bedoeld in artikel 222, §1, 2° en 3°, en §2. Art. 226. Twee of meer vakantiegelden, met inbegrip van het vakantiegeld verkregen met toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag dat overeenkomt met het hoogste vakantiegeld dat verkregen wordt als de vakantiegelden van alle uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties. Hiervoor wordt het vakantiegeld van een of meer ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers. Als de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen worden toegepast op verschillende vakantiegelden, dan wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd. Voor de toepassing van de voorgaande leden moet onder het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het salaris voor de vakantiedagen. Art. 227. Voor de toepassing van het voorgaande artikel is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, verplicht het bedrag ervan, alsook eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mee te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt. Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen. Art. 228. Het bedrag van het vakantiegeld dat toegekend wordt krachtens artikel 222, §2 wordt verminderd met de bedragen die het personeelslid eventueel als vakantiegeld heeft ontvangen voor andere prestaties die tijdens het referentiejaar werden verricht. Art. 229. § 1. Het vakantiegeld wordt uitbetaald tussen 1 mei en 30 juni van het jaar waarin de vakantie wordt toegekend.
67
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§ 2. In afwijking van de bepalingen van §1, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand die volgt op de datum van de pensionering van het personeelslid, de datum van het overlijden, het ontslag, de afdanking of de afzetting van de rechthebbende. Bij de berekening van het vakantiegeld wordt in dat geval rekening gehouden met het percentage en de eventuele inhouding, die op de datum in kwestie van kracht zijn. Het percentage wordt toegepast op het jaarsalaris dat als basis dient voor de berekening van het salaris dat het personeelslid op die datum geniet. Als het personeelslid op die datum geen salaris of een verminderd salaris geniet, dan wordt het percentage berekend op het salaris dat hem betaald zou zijn geweest, als het op die datum zijn ambt uitgeoefend zou hebben.
Afdeling III. De eindejaarstoelage Art. 230. In deze afdeling wordt verstaan onder: 1°
referentieperiode: de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking te nemen jaar;
2°
jaarsalaris: het salaris op jaarbasis of, in voorkomend geval, het wachtgeld of de uitkering, uitbetaald in plaats van een salaris, eventueel aangevuld met de haard- of standplaatstoelage of de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering.
Art. 231. Het personeelslid ontvangt jaarlijks een eindejaarstoelage. Art. 232. Het bedrag van de eindejaarstoelage is de som van het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelten, met dien verstande dat de eindejaarstoelage nooit meer mag bedragen dan een twaalfde van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelten worden als volgt berekend: 1° het forfaitaire gedeelte: a) het forfaitaire gedeelte bedraagt voor het jaar 2011 € 349,73; b) vanaf 2012 wordt het forfaitaire gedeelte dat toegekend is tijdens het vorige jaar, telkens vermeerderd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het vorige jaar en de teller gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Het resultaat daarvan wordt berekend tot op twee decimalen nauwkeurig; c) het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt b), wordt verhoogd met € 698,74; d) voor het jaar 2012 wordt het bedrag dat het resultaat is van de berekening vermeld in punt c), voor alle personeelsleden verhoogd met € 100; e) vanaf het jaar 2013 wordt het bedrag dat het resultaat is van de berekening vermeld in punt c), voor alle personeelsleden verhoogd met € 200; 2° het veranderlijke gedeelte:
68
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
2,5 procent van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Als het personeelslid in de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar geen of slechts een gedeeltelijk salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage berekend op basis van het salaris dat voor diezelfde maand betaald zou zijn als het personeelslid zijn functie wel volledig had uitgeoefend. Art. 232 Bis WZC Ter Biest: De verhogingen van het forfaitaire gedeelte, vermeld in artikel 232 in het punt 1°, c), d), e) en f) zijn niet van toepassing op de personeelsleden die op grond van de federale wetgeving over de financiering van sommige gezondheidsinstellingen recht hebben op een jaarlijkse premie en een attractiviteitspremie. De premie en attractiviteitspremie worden toegekend in de plaats van de genoemde verhogingen van de eindejaarstoelage in overeenstemming met de onderrichtingen van de federale financierende overheid.
De attractiviteitspremie voor de personeelsleden tewerkgesteld in een WZC van OCMW Grimbergen Er wordt een attractiviteitpremie ingesteld ten gunste van het personeel van de federale gezondheidssectoren. Deze attractiviteitpremie bestaat uit volgende elementen : 1ste deel : De premie van 148,74 € ; De premie van 12,67 € ; 2de deel: een forfaitair complement van 480 € De hierboven vermelde bedragen worden elk jaar aan de index aangepast. Het basisbedrag van de verschillende elementen wordt verbonden aan de gezondheidsindex van 113,87. De deeltijdse werknemers hebben recht op de attractiviteitpremie in verhouding tot hun contractuele wekelijkse arbeidsduur. De referentieperiode voor de berekening van het bedrag van de attractiviteitpremie waar de werknemer recht op heeft, dekt de periode die begint op 1 oktober van het burgerlijk jaar voorafgaand aan het jaar waarin de attractiviteitpremie uitgekeerd wordt en die afloopt op 30 juni van het burgerlijk jaar van uitkering. Elke maand van effectieve of gelijkgestelde tewerkstelling tijdens de referentieperiode geeft recht op een negende van de in § 1 vermelde premie. Onder maand begrijpt men elke in dienstneming die ingaat voor de zestiende dag van de maand. Indien de werknemer geen recht heeft op de globale attractiviteitpremie in het kader van volledige prestaties vanwege het feit dat hij in de loop van de referentieperiode in dienst gekomen of uit dienst getreden is, dan wordt het bedrag van de attractiviteitpremie bepaald in verhouding tot de geleverde of gelijkgestelde arbeidsdagen over de referentieperiode. De attractiviteitpremie is niet verschuldigd aan werknemers die ontslagen zijn om ernstige redenen, noch voor de in proeftijd afgebroken prestaties, noch voor de prestaties geleverd in het kader van een studentencontract of een vervangingscontract voor het deel dat toekomt aan de vervangen werknemer. Het eerste deel van de attractiviteitpremie, gelijk aan het bedrag van 161,41 €, wordt elk jaar
69
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
op de laatste werkdag van de maand november uitgekeerd. Het tweede deel van de attractiviteitpremie, gelijk aan het bedrag van 480 euro, en rekening houdend met de fasering opgenomen in de 2de alinea van dit punt, wordt in de loop van de maand december van elk jaar aan de werknemer uitgekeerd. Art. 233. Het personeelslid ontvangt het volledige bedrag van de toelage, vermeld in artikel 232, als het als titularis van een betrekking met volledige prestaties het volledige salaris heeft ontvangen tijdens de hele duur van de referentieperiode. Als het personeelslid niet het volledige salaris heeft ontvangen als titularis van een betrekking met volledige prestaties of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd in verhouding tot het salaris dat het werkelijk heeft ontvangen. De periodes waarin het personeelslid tijdens de referentieperiode als titularis van een betrekking met
volledige
prestaties
of
onvolledige
prestaties
met
ouderschapsverlof
was
of
met
bevallingsverlof was met toepassing van de Arbeidswet van 16 maart 1971, worden gelijkgesteld met periodes waarvoor het personeelslid het salaris volledig heeft ontvangen. Art. 234. De eindejaarstoelage wordt uiterlijk tijdens de maand december van het in aanmerking te nemen jaar in één keer uitbetaald.
Hoofdstuk III. De onregelmatige prestaties Afdeling I. Nachtprestaties
en
prestaties
op
zaterdagen,
zondagen
en
feestdagen Art. 235. Deze afdeling is niet van toepassing op: 1°
de OCMW-secretaris en de financieel beheerder;
2°
de personeelsleden van het niveau A.
Art. 236.
§ 1. Het personeelslid dat onder het toepassingsgebied van de Arbeidstijdwet van 14 december 2000 valt heeft, naast de inhaalrust opgelegd door de Arbeidstijdwet, recht op: 1°
per uur nachtprestaties (prestaties verricht tussen 22 en 6 uur): een toeslag die gelijk is aan 25% van het uursalaris;
2°
per uur prestaties tussen 0 en 24 uur op een zaterdag: een toeslag die gelijk is aan 25% van het uursalaris;
3°
per uur prestaties tussen 0 en 24 uur op een zondag of een feestdag: een toeslag die gelijk is aan 100% van het uursalaris.
§ 2. De toeslag voor nachtprestaties is niet cumuleerbaar met de toelage voor zaterdag- of zondagprestaties. § 3. Als berekeningsbasis voor de toeslag geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie, de
70
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
gegarandeerde salarisverhoging na bevordering, de toelage voor opdrachthouderschap of de mandaattoelage. Art. 236 Bis De salarisbijslag en uurtoeslagen voor onregelmatige prestaties die s o m m i g e p e r s o n e e l s c a t e g o r i e ë n i n d e f e d e r a a l g e f i n a n c i e r d e gezondheidsinstellingen krijgen, zijn nooit cumuleerbaar met de eerder vermelde toeslagen. Die salarisbijslag en uurtoeslagen worden wat de bedragen en voorwaarden betreft, toegekend in overeenstemming met de onderrichtingen van de federale financierende overheid. Het betreft onder meer de salaristoeslag van 11% en de regeling van de uurtoeslag voor elke nachtprestatie en een afzonderlijke uurtoeslag voor toevallige prestaties op een zaterdag, zondag of feestdag conform de ministeriële omzendbrieven van 3 november 1972, 17 april 1989, 12 juni 1991, 17 juli 1992 en 24 april 2007. Het betreft eveneens de extra toeslag voor nachtprestaties tussen 19 uur en 20 uur conform het KB van 22 juni 2010 (=toeslag voor uren gepresteerd tussen 19u en 20u door al het personeel in Ter Biest met name het normpersoneel, het boven normpersoneel als voor het administratief en logistiek personeel. Deze personeelsleden ontvangen hiervoor 20% van het barema-uurloon ongeacht de dag van de week behalve als de toeslag op zaterdag, zon- en feestdagen van toepassing is, indien deze voordeliger is dan 20%)
Volgende vergoedingen zijn enkel van toepassing op het verplegend en verzorgend personeel van WZC Ter Biest: 1. Vergoeding voor zaterdag, zon- en feestdagen : Het verplegend en verzorgend personeel tewerkgesteld in een WZC van het OCMW ontvangt voor elke prestatie verricht op zaterdag, zon- en feestdag een vergoeding van 1,0104 euro /uur aan spilindex 138,01. Deze uurtoelage wordt geïndexeerd en wordt maandelijks betaald na vervallen termijn. Prestaties verricht op een zaterdag, zon- en feestdag zijn prestaties verricht op deze dagen tussen 0 uur en 24.00 uur, met uitzondering van de gepresteerde uren waarop punt 2 en 4 van toepassing is (hogere premie). Voor de berekening van de toelage mag een afronding gebeuren naar 1 uur wanneer er meer dan 30minuten gepresteerd is. Is er minder dan 30 minuten gepresteerd, valt de toelage weg. Deze vergoeding is niet cumuleerbaar met de vergoeding voor nacht- en avondprestaties maar wel met de weddenbijslag voor buitengewone dienstprestaties van 11%. 2. Vergoeding voor nachtprestaties : Het verplegend en verzorgend personeel tewerkgesteld in een WZC van het OCMW ontvangt voor elke nachtprestatie een vergoeding van 2,0479 euro /uur aan spilindex 138,01. Deze uurtoelage wordt geïndexeerd en wordt maandelijks betaald na vervallen termijn. Nachtprestaties zijn prestaties verricht tussen 20.00 uur en 6.00 uur, zowel van maandag tot vrijdag als op de zaterdagen, zondagen en feestdagen. Alle uren van een prestatie die middernacht overschrijdt, worden ook betaald als nachtprestatie zelfs indien de prestatie start vóór 20u of eindigt na 6u.
71
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Arbeid verricht tussen 18.00 uur en 8.00 uur kan gelijkgesteld worden met nachtwerk, voor zover die arbeid eindigt om of na 22.00 uur, of begint om of vóór 4.00 uur. Voor de berekening van de toelage mag een afronding gebeuren naar 1 uur wanneer er meer dan 30 minuten gepresteerd is. Is er minder dan 30 minuten gepresteerd,valt de toelage weg. Deze vergoeding is niet cumuleerbaar met de vergoeding voor zaterdag, zon- een feestdagen maarwel met de weddenbijslag voor buitengewone dienstprestaties van 11%. 3. Weddenbijslag voor buitengewone dienstprestaties van 11% Aan het verplegend en verzorgend personeel, tot en met de graad van hoofdverpleegkundige en aan de leden van het paramedisch personeel wordt een jaarlijkse salarisbijslag toegekend van 11%, berekend op basis van hun werkelijk salaris onder de voorwaarde dat deze personeelsleden buitengewone prestaties leveren onder vorm van wisselende diensten met nacht-, zondag- en feestdagwerk en zij twee van deze drie prestaties doorlopend vervullen. Door “werkelijk salaris” wordt verstaan: het minimumsalaris van de schaal, toepasselijk op de graden van het hoger bedoelde personeel, vermeerderd met de verworven jaarlijkse of tweejaarlijkse verhogingen. De salarisbijslag wordt niet meer verkregen wanneer de werknemer langer dan 1 maand afwezig is. In dit geval wordt de salarisbijslag verkregen tot het einde van de maand die volgt op de 31ste dag van de afwezigheid. Deze bijslag wordt maandelijks met het salaris verrekend en is verschuldigd wanneer het activiteitssalaris verschuldigd is en hij samen met deze en in dezelfde mate wordt uitbetaald. Deze bijslag is onderhevig, net zoals het salaris, aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen en komt in aanmerking voor de toekenning van de haard- en standplaatstoelage. 4. Toeslag voor avondprestaties Het verplegend en verzorgend personeel tewerkgesteld in een WZC van het OCMW ontvangt voor elke avondprestatie een vergoeding van 2,0479 euro /uur aan spilindex 138,01. Deze uurtoelage wordt geïndexeerd en wordt maandelijks betaald na vervallen termijn. Avondprestaties zijn prestaties verricht tussen 19.00 uur en 20.00 uur, zowel van maandag tot vrijdag als op de zaterdagen, zondagen en feestdagen. Deze toeslag zal worden toegekend prorata de effectief uitgevoerde prestaties in deze uurschijf, met afronding naar 15, 30, 45 of 60 min. Deze vergoeding is niet cumuleerbaar met de vergoeding voor zaterdag, zon- en feestdagen maar wel met de weddenbijslag voor buitengewone dienstprestaties van 11%. 5. Premies met betrekking tot de titels en bekwaamheden : 1. vanaf 2010 wordt een jaarlijks bijkomende premie van 1.113,80 EUR toegekend aan de verpleegkundigen die houder zijn van een bijzondere beroepsbekwaamheid, zoals bepaald in de besluiten die de erkenningscriteria vastleggen van de kwalificaties, vermeld in het KB 27/09/2006 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels en bijzondere beroepsbekwaamheden voor de beoefenaars van de verpleegkunde.
72
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
2. Vanaf 2010 wordt een jaarlijks bijkomende premie van 3341,50 EUR toegekend aan de verpleegkundigen die houder zijn van een bijzondere beroepstitel, zoals bepaald in de besluiten die de erkenningscriteria vastleggen van de titels, vermeld in het KB van 27/09/2006. (cf. Koninklijk Besluit 22 juni 2010 betreffende uitvoering van het attractiviteitsplan voor het verpleegkundig beroep wat betreft de premies voor de titels en bijzondere beroepsbekwaamheden en onregelmatige prestaties). Beide premies worden jaarlijks in de maand september betaald. De premie wordt betaald pro rata het arbeidsregime en het aantal gewerkte maanden van 1 september van het voorgaande jaar tot 31 augustus van het lopende jaar. Deze premies worden geïndexeerd.
Afdeling II. De overuren Art. 237. Deze afdeling is niet van toepassing op: 1°
de OCMW-secretaris en de financieel beheerder;
2°
de personeelsleden die onder het toepassingsgebied van de Arbeidswet van 16 maart 1971 vallen.
Art. 238. Onder overuren wordt verstaan de uitzonderlijke prestaties die op verzoek van de overste geleverd worden boven op de uren die op grond van de gewone arbeidsduurregeling op weekbasis door het personeelslid gepresteerd worden. Art. 239. § 1. Het personeelslid dat overuren presteert, krijgt compenserende inhaalrust, op te nemen binnen een termijn van 4 maanden. Deze compenserende inhaalrust is gelijk aan de duur van de overuren. § 2. Als het personeelslid er door omstandigheden buiten de eigen wil niet in slaagt om een overuur te recupereren binnen de 4 maanden nadat het is gepresteerd, wordt dit overuur uitbetaald aan dit personeelslid. § 3. Indien een overuur wordt uitbetaald overeenkomstig §2, wordt er, behalve voor de personeelsleden van niveau A, boven op het uursalaris overloon betaald in de vorm van een toeslag. Het overloon bedraagt voor alle niveaus behalve voor niveau A: 1° 25% per uur voor overuren op weekdagen tussen 6 en 22 uur; 2° 5% per uur voor overuren op weekdagen tussen 22 en 6 uur; 3° 5% per uur voor overuren op zaterdagen tussen 0 en 24 uur; 4° 5% voor overuren op zondagen of reglementaire feestdagen tussen o en 24 uur.
73
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§ 4. Als berekeningsbasis voor het overloon geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haard-en standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie, de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering, de toelage voor opdrachthouderschap of de mandaattoelage. Art. 239 bis regeling dienst huishoudelijke hulp Een gemiddelde arbeidsweek omvat 5 arbeidsdagen en duurt minimum 19 uur per week voor een halftijdse betrekking en maximum 38 uur voor voltijdse betrekking. Andere deeltijdse betrekkingen tussen 19 uur en 38 uur per week zijn mogelijk. De prestaties van de medewerker wordt berekend op jaarbasis. Ter controle ontvangt het personeelslid elke maand een overzicht van de reeds geleverde en gelijkgestelde prestaties, en van de nog te leveren prestaties. Om de continuïteit van de hulpverlening te verzekeren wordt elke personeelslid 4 uur per week ingepland in het uurrooster voor vervangingen. Voor 1 februari van het volgend dienstjaar ontvangt het personeelslid de eindberekening van de prestaties per 31 december. Het personeelslid kan zijn opmerkingen overmaken voor 1 maart. Indien het personeelslid teveel uren gepresteerd heeft, kan hij deze meerprestaties volledig of gedeeltelijk laten uitbetalen (toeslag 25%). De niet-uitbetaalde meerprestaties (zonder toeslag aangezien de mogelijkheid voor opname in plaats van uitbetaling een gunst is) worden in mindering gebracht van het volgende dienstjaar. Maximum 24 uur kan in mindering worden gebracht, de overige meerprestaties worden uitbetaald. De uitbetaling zal gebeuren voor 1 mei. Meerprestaties kunnen niet als compensatieverlof worden genomen. Indien het personeelslid te weinig uren gewerkt heeft, worden deze uren toegevoegd aan de jaarprestaties van het volgend dienstjaar.
Art. 240. Het personeelslid dat onvoorzien buiten de normale arbeidstijdregeling of permanentieplicht opgeroepen wordt voor een dringend werk, ontvangt per oproep een verstoringstoelage.
De
verstoringstoelage bedraagt twee keer het uursalaris. Als berekeningsbasis voor de toeslag geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haardof standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie, de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering, de toelage voor opdrachthouderschap of de mandaattoelage. De verstoringstoelage wordt gecumuleerd met de toeslag voor nachtprestaties en prestaties op zaterdagen, zondagen en feestdagen, zoals vermeld in artikel 237 en met de toeslag voor overuren, zoals vermeld in artikel 240.
74
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Hoofdstuk IV. De andere toelagen Afdeling I. De toelage voor het waarnemen van een hogere functie. Art. 241. De waarneming van een hogere functie gebeurt volgens de modaliteiten van titel III, hoofdstuk II. Art. 242. Voor de toekenning van de toelage voor het waarnemen van een hogere functie, moet de waarneming van de hogere functie ten minste dertig opeenvolgende kalenderdagen beslaan. Art. 243. De toelage is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat het personeelslid bij een bevordering in de waargenomen hogere functie zou ontvangen en het salaris dat het personeelslid in zijn werkelijke functie ontvangt. In dit salaris zijn inbegrepen: 1°
de haard- of standplaatstoelage;
2°
elke andere salaristoeslag.
Afdeling II. De permanentietoelage Art. 244. De
OCMW-secretaris
en
de
financieel
beheerder
komen
niet
in
aanmerking
voor
een
permanentietoelage. Art. 245. De OCMW-secretaris stelt de permanentieregeling vast waarbinnen de betrokken hiërarchisch verantwoordelijke de personeelsleden aanduidt die daadwerkelijk met permanentie belast worden. De betrokken overste zorgt ter zake voor het nodige beurtrolsysteem. Het personeelslid dat wordt aangewezen om de permanentie te verzorgen buiten de normale diensturen, houdt zich nader beschikbaar voor interventies. Art. 246. Het personeelslid dat de permanentie verzorgt, ontvangt een permanentietoelage. Het bedrag van deze toelage bedraagt 2,01 euro tegen 100% voor elk uur dat werkelijk aan de permanentie wordt besteed. Dit bedrag is gekoppeld aan de gezondheidsindex. Art. 247. Het personeelslid dat tijdens de permanentieplicht wordt opgeroepen, presteert onregelmatige prestaties conform de bepalingen van hoofdstuk III van deze titel. De onregelmatige prestaties gaan in vanaf het ogenblik dat de werkzaamheden op de afgesproken werkplaats aanvatten en eindigen wanneer de werkzaamheden ter plaatse zijn afgesloten. Art. 248. Het personeelslid kan voor eenzelfde periode van beschikbaarheid, zoals bedoeld in artikel 246, slechts één permanentietoelage ontvangen.
75
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
De permanentietoelage kan niet gecumuleerd worden met de verstoringstoelage.
Afdeling III. De toelage voor opdrachthouderschap Art. 249. Het opdrachthouderschap gebeurt volgens de modaliteiten van titel III, hoofdstuk I. Art. 250. De toelage voor het opdrachthouderschap is gelijk aan het geïndexeerde bedrag van de minimale salarisverhoging, vermeld in artikel 209, §1, eerste lid, 1° tot en met 4°, dat overeenkomt met het niveau van de functie die de opdrachthouder bekleedt. De toelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald.
Hoofdstuk V. De dienstreizen
vergoeding
voor
reis-
en
verblijfskosten
voor
Afdeling I. Algemene bepalingen Art. 251. Een dienstreis is de verplaatsing van de woonplaats of de standplaats (het OCMW) naar een vooraf bepaalde bestemming binnen of buiten de standplaats, in opdracht of op uitnodiging van de bevoegde hiërarchische meerdere van het personeelslid. De volgende verplaatsingen zijn hierbij uitgesloten: 1°
woon-werkverkeer:
verplaatsing
van
de
woonplaats
naar
de
vaste
plaats
van
tewerkstelling; 2°
meerdere
vaste
werkplaatsen
verbonden
aan
onderscheiden
aanstellingen:
de
verplaatsing van de ene vaste werkplaats naar de andere. Art. 252. De OCMW-secretaris geeft toestemming voor dienstreizen, keurt de reiskosten goed en beslist welk vervoermiddel functioneel en financieel het meest verantwoord is. De OCMW-secretaris kan deze bevoegdheden delegeren. Art. 253. Alleen werkelijk gemaakte, noodzakelijke en bewezen kosten voor een dienstreis komen in aanmerking voor terugbetaling. Deze kosten worden bewezen aan de hand van het vervoerbewijs (openbaar vervoer) of een gedetailleerde reiswijzer. Het vervoerbewijs wordt vergezeld van een door het personeelslid volledig ingevulde en op erewoord ondertekende verklaring over de aard van de gemaakte dienstreis, waarvan het model wordt vastgesteld door het vast bureau. Deze verklaring wordt door de overste geviseerd en juist bevonden en samen met het vervoerbewijs overgemaakt aan de bevoegde dienst. De reiswijzer, waarvan het model wordt vastgesteld door het vast bureau, wordt door het personeelslid volledig ingevuld en op erewoord ondertekend, wordt vervolgens door de overste geviseerd en juist bevonden en wordt tot slot overgemaakt aan de bevoegde dienst.
76
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 254. De vergoeding voor de dienstverplaatsing van de woonplaats naar een werkplaats die niet de vaste plaats van tewerkstelling is, wordt begrensd op maximaal de vergoeding voor de dienstverplaatsing van de standplaats naar deze niet-vaste werkplaats. Indien een dienstreis geschiedt van de woonplaats naar de vooraf bepaalde bestemming en recht geeft op een vergoeding voor reiskosten, kan het personeelslid hiervoor geen tussenkomst meer ontvangen voor woon-werkverkeer. De uitkering van de reisvergoeding kan geweigerd worden wanneer het een niet verantwoorde reis betreft. Het bedrag van de reisvergoeding kan verminderd worden in de mate dat deze overdreven is of vermeden had kunnen worden. Art. 255. De betaling van de vergoeding geschiedt per kwartaal, na vervallen termijn voor zover het ingevulde en ondertekende formulier tijdig ontvangen werd door de bevoegde dienst.
Afdeling II. De vergoeding voor reiskosten Onderafdeling I. Openbaar vervoer Art. 256. Voor dienstreizen met het openbaar vervoer of per vliegtuig worden de reële kosten vergoed die het personeelslid bewijst voor zover deze niet onverantwoord en buitensporig zijn. Art. 257. Bij vervoer van vertrouwelijke of waardevolle documenten of in andere uitzonderlijke gevallen kunnen de kosten van taxiritten worden terugbetaald, mits betrokkene de noodzakelijkheid van het gebruik van dit vervoermiddel verantwoordt. Onderafdeling II. Eigen motorvoertuig en eigen fiets Art. 258. § 1. Het personeelslid dat voor dienstreizen van zijn eigen motorvoertuig gebruikmaakt binnen de modaliteiten en procedure vermeld in afdeling I van dit hoofdstuk, heeft recht op een vergoeding conform de vigerende wetgeving. De kilometervergoeding dekt alle kosten die gepaard gaan met het gebruik van het eigen motorvoertuig, met uitzondering van de parkeerkosten. Onder motorvoertuig wordt verstaan: een auto, motorfiets of bromfiets. § 2. Bij carpooling wordt de vergoeding voor de bestuurder conform de vigerende wetgeving verhoogd. De meereizende personeelsleden hebben geen recht op een kilometervergoeding. § 3. Het personeelslid heeft recht op de terugbetaling van eventuele parkeerkosten. Art. 259. Het personeelslid dat voor dienstreizen van de eigen fiets gebruikmaakt, ontvangt een vergoeding conform de vigerende wetgeving.
77
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 260. De bedragen van de kilometervergoedingen worden jaarlijks op 1 juli automatisch aangepast aan het algemene indexcijfer der consumptieprijzen door de van kracht zijnde bedragen te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het consumptie-indexcijfer van de maand mei van het voorgaande jaar en de teller gelijk is aan het consumptie-indexcijfer van de maand mei van het lopende jaar. Onderafdeling III. Vervoermiddelen die aan het bestuur toebehoren Art. 261. Het gebruik van een vervoermiddel dat aan het bestuur toebehoort, geeft geen aanleiding tot vergoeding.
Afdeling III. De hotel- en dagvergoeding Art. 262. Het personeelslid dat een dienstreis met overnachting maakt, heeft recht op vergoeding van de kosten voor kamer en ontbijt, maaltijden en eventuele andere kosten, op voorwaarde dat het bestuur deze kosten niet zelf heeft gedragen. Het personeelslid dient voor al de gemaakte kosten de originele bewijsstukken in.
Hoofdstuk VI. De sociale voordelen Afdeling I. De maaltijdcheques Art. 263. Het personeelslid heeft recht op maaltijdcheques. De waarde van één maaltijdcheque bedraagt 6,50 euro. De tegemoetkoming van het bestuur is daarbij vastgesteld op 5,41 euro en de bijdrage van het personeelslid op 1,09 euro. Maaltijdcheques worden toegekend voor de perioden (dagen of uren) waarin het personeelslid effectieve arbeidsprestaties levert. Onder de term ‘effectieve arbeidsprestaties’ wordt verstaan: de perioden waarin het personeelslid effectief op de normale arbeidsplaats aanwezig is of in opdracht van
het
OCMW-bestuur
elders
arbeidsprestaties
levert,
zoals
blijkt
uit
de
dagelijkse
aanwezigheidsregistratie. Syndicale waarnemingen, syndicaal verlof, syndicale dienstvrijstelling, opleidingen, studiedagen en vergaderingen worden gelijkgesteld met arbeidsprestaties. Bij de bepaling van het aantal maaltijdcheques wordt geen rekening gehouden met de gepresteerde overuren. Art. 264. Voor
afzonderlijke
tewerkstellingsopdrachten
wordt
een
afzonderlijke
berekening
van
maaltijdcheques gemaakt. Art. 265. Voor de maandelijkse berekening van het aantal toekenbare maaltijdcheques wordt het totaal aantal
effectief
gepresteerde
en
de
hiermede
gelijkgestelde
gepresteerde
uren
van
de
78
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
desbetreffende maand gedeeld door het normaal aantal arbeidsuren per dag (7,6 uren) en afgerond naar het direct lager gelegen geheel getal. Voor WZC Ter Biest geldt volgende specifieke berekening: Het aantal maaltijdcheques wordt maandelijks verminderd met 1/12 van het voor het kalenderjaar toegekende aantal verlofdagen voor jaarlijkse vakantie, afgerond naar boven. In de loop van het kalenderjaar kan dit aantal ingevolge jaarlijkse vakantie in te houden maaltijdcheques bijgesteld worden, zodat op het einde van het kalenderjaar het aantal ingevolge jaarlijkse vakantie ingehouden maaltijdcheques exact overeenstemt met het aantal toegekende verlofdagen voor jaarlijkse vakantie.
Afdeling II. De hospitalisatieverzekering Art. 266. § 1. Het OCMW-bestuur sluit een collectieve hospitalisatieverzekering af voor: 1°
de statutaire personeelsleden;
2°
de personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur;
3°
de personeelsleden met een vervangingovereenkomst voor onbepaalde tijd nà een wachttijd van 1 jaar;
4°
de personeelsleden met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd indien deze arbeidsovereenkomst al werd voorafgegaan door een vervangingsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
§ 2. Het
OCMW-bestuur
neemt
de
premie
voor
de
hospitalisatieverzekering
voor
de
personeelsleden volledig ten laste, ongeacht het volume van hun prestaties. Art. 267. De personeelsleden ontvangen tijdig de nodige informatie in verband met toepassingsvoorwaarden van de hospitalisatieverzekering. Art. 268. § 1. Personeelsleden die volledig en gedurende langer dan 1 jaar onafgebroken afwezig zijn als gevolg van een volledige loopbaanonderbreking volgens het algemeen stelsel, onbetaald verlof of politiek verlof, worden uitgesloten van het genot van de collectieve hospitalisatieverzekering. Bij hun terugkeer kunnen ze op eigen verzoek opnieuw aansluiten, mits het respecteren van de wachttijd die door de verzekeraar wordt opgelegd. § 2. In afwijking van de bepalingen van §1 behouden personeelsleden het genot van de collectieve hospitalisatieverzekering indien ze het aanbod aanvaarden om de kosten van de premie ter zake zelf te dragen.
Afdeling III. De vergoeding van de kosten voor het woon-werkverkeer Art. 269. § 1. Bij gebruik van het openbaar vervoer voor de verplaatsing van en naar het werk wordt in overleg met de bevoegde dienst de meest voordelige regeling gezocht voor de aankoop van een vervoersbewijs. § 2. Als het personeelslid in eerste klasse reist, betaalt het zelf de supplementaire kosten daarvoor.
79
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 270. Het personeelslid ontvangt een maandelijkse fietsvergoeding ten bedrage van het fiscaal maximaal toegelaten bedrag per afgelegde kilometer wanneer hij de afstand van en naar het werk volledig of gedeeltelijk aflegt met de fiets. Art. 271. Het personeelslid dat aan de voorwaarden voldoet voor de toekenning van een parkeerkaart door de bevoegde hogere overheid, ontvangt een vergoeding voor de verplaatsing van en naar het werk met de wagen. Die vergoeding is gelijk aan de kostprijs van een treinkaart tweede klasse over dezelfde afstand.
Afdeling IV. De begrafenisvergoeding Art. 272. Als een personeelslid overlijdt, wordt aan de persoon of personen, vermeld in artikel 273, een begrafenisvergoeding toegekend die overeenstemt met het geïndexeerde maandsalaris van het personeelslid, eventueel verhoogd met de haard- en standplaatstoelage of met om het even welke andere salaristoeslag. Het geïndexeerde maandsalaris wordt omgezet in een maandsalaris voor voltijdse prestaties als het overleden personeelslid deeltijds werkte. De vermelde vergoeding mag niet meer bedragen dan een twaalfde van het bedrag, vastgesteld met toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid, van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. De vergoeding wordt in voorkomend geval verminderd met het bedrag van een vergoeding die krachtens andere wettelijke of reglementaire bepalingen wordt toegekend. Art. 273. De begrafenisvergoeding wordt betaald aan de persoon of de personen die kosten voor de begrafenis hebben gedragen.
80
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Titel VIII. Verloven en afwezigheden Hoofdstuk I. Algemene bepalingen Art. 274. § 1. Het statutaire personeelslid bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve toestanden: 1°
dienstactiviteit;
2°
non-activiteit;
3°
disponibiliteit.
§ 2. Het statutaire personeelslid is bij verlof of afwezigheid in dienstactiviteit als het op dat ogenblik het recht op salaris behoudt. Een personeelslid dat afwezig is in geval van overmacht, bevindt zich in een toestand van dienstactiviteit. Het statutaire personeelslid is bij verlof of afwezigheid in non-activiteit wanneer het geen recht op salaris heeft, tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald in deze rechtspositieregeling of bij wet, decreet of besluit. Het statutaire personeelslid is eveneens in non-activiteit: 1°
wanneer het zonder toestemming afwezig is of de duur van een reglementair toegestane afwezigheid zonder geldige reden overschrijdt;
2°
in geval van tuchtschorsing.
Het vast aangesteld statutair personeelslid is in disponibiliteit volgens de bepalingen van hoofdstuk VI van deze titel. § 3. Wanneer de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst, heeft het contractuele personeelslid
geen
recht
op
salaris,
tenzij
uitdrukkelijk
anders
wordt
bepaald
in
deze
rechtspositieregeling of bij wet, decreet of besluit. Art. 275. De periode van deelname aan een georganiseerde werkonderbreking wordt gelijkgeschakeld met actieve dienst, behalve voor wat het recht op salaris betreft. Art. 276. Bij de toekenning van de in deze titel vermelde verloven en afwezigheden wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de goede werking van de dienst. Art. 277. De reeds toegestane verloven en afwezigheden kunnen, behoudens dringende gevallen en overmacht, door de leidinggevende niet meer worden ingetrokken.
81
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Hoofdstuk II. Het verlof voor jaarlijkse vakantie Art. 278. Een voltijds werkend personeelslid heeft per volledig dienstjaar recht op 35 werkdagen van 7,6 uur betaalde vakantie. Bij deeltijdse personeelsleden wordt de gemiddelde duur van de werkdag naar verhouding tot de opdrachtbreuk bepaald. Art. 278 bis Een voltijds werkend personeelslid van categorie 4 heeft per volledig dienstjaar recht op 26 werkdagen van 7,6 uur betaalde vakantie. Bij deeltijdse personeelsleden wordt de gemiddelde duur van de werkdag naar verhouding tot de opdrachtbreuk bepaald.
Art 279 § 1. Elke periode met recht op salaris geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen. Het verlof voor jaarlijkse vakantie zoals bepaald in artikel 278 wordt in evenredige mate verminderd als een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn functie definitief neerlegt, onvolledige prestaties levert of één van de hierna genoemde verloven of afwezigheden opneemt: 1°
het algemeen stelsel van loopbaanonderbreking of loopbaanvermindering;
2°
de thematische verloven;
3°
vrijwillige vierdagenweek;
4°
halftijdse vervroegde uittreding;
5°
verlof wegens deeltijdse prestaties;
6°
verlof voor opdracht;
7°
afwezigheden in de administratieve toestand non-activiteit;
8°
politiek verlof.
Bij de vermindering wordt uitgegaan van 360 dagen per kalenderjaar. § 2. Het verlof voor jaarlijkse vakantie wordt voor de contractuele personeelsleden en de statutaire personeelsleden op proef die niet zijn bevorderd, berekend op basis van de prestaties van het vakantiedienstjaar (het voorgaande dienstjaar). § 3. In afwijking van §2, behoudt een statutair personeelslid op proef dat in het eigen of een andere bestuur reeds vast in statutair verband is aangesteld, de verlofregeling van een vast aangesteld statutair personeelslid, zoals vermeld in §4. § 4. Het verlof voor jaarlijkse vakantie wordt voor de vast aangestelde statutaire personeelsleden berekend op basis van de prestaties in het lopende dienstjaar. § 5. Het verlof voor jaarlijkse vakantie is overdraagbaar naar het volgende jaar voor een maximum van 76 uren voor voltijdse personeelsleden en naar de verhouding tot de prestatiebreuk voor deeltijdse personeelsleden. Dit overgedragen verlof moet zijn opgenomen vóór het einde van de paasvakantie van het jaar waarnaar werd overgedragen.
82
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Bovendien moet de helft van het overgedragen verlof vastgelegd worden vóór 15 januari van het jaar waarnaar het werd overgedragen. Dit laatste moet gebeuren in samenspraak met de overste, waarbij het personeelslid geen recht meer kan laten gelden op de bepaling in artikel 279, §3. Art 280
Periodes van arbeidsongeschiktheid ingevolge ziekte of ongeval, met uitzondering van deze die veroorzaakt werden door een arbeidsongeval of beroepsziekte, die aanleiding geven tot schadeloosstelling, worden voor de contractuele personeelsleden, in toepassing van artikel 30 van het KB van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, voor de eerste twaalf maanden gelijkgesteld met periodes met recht op salaris en geven dus recht op verlof voor jaarlijkse vakantie volgens de regeling die vastgesteld is in dit hoofdstuk.
Art 281 § 6. Verlof voor jaarlijkse vakantie wordt toegekend in halve uren. Voor de personeelsleden met een glijdende werkregeling kan het worden aangewend zoals bepaald in het reglement tijdsregistratie. Personeelsleden die geen glijdende werkregeling hebben kunnen het verlof opnemen per half uur. In afwijking hiervan mag het personeelslid dat volgens het op hem/haar toepasselijke uurrooster aaneensluitende prestaties dient te leveren waarvan de duur geen veelvoud is van een half uur, verlof voor jaarlijkse vakantie opnemen op een wijze die hiermee in overeenstemming is. § 7. Verlof voor jaarlijkse vakantie kan in principe worden genomen naar keuze van het personeelslid. Het verlof moet minimaal 2 dagen vooraf worden aangevraagd en goedgekeurd door de overste. Als een aangevraagd verlof niet verzoenbaar is met de behoeften van de dienst, dan wordt dit zo vlug mogelijk meegedeeld aan het personeelslid. § 8. In afwijking van §2 kan het personeelslid elk jaar maximum vier dagen verlof voor jaarlijkse vakantie opnemen zonder dat het dienstbelang kan worden ingeroepen om het verlof te weigeren. § 9. De leidinggevenden behoren het werk zo te organiseren dat er dienstcontinuïteit is en dat aan elk personeelslid de gelegenheid wordt geboden om eenmaal per jaar een aaneengesloten periode van ten minste veertien kalenderdagen verlof voor jaarlijkse vakantie op te nemen. § 10. Alle personeelsleden hebben de plicht om overleg te plegen binnen de eigen dienst vóór het indienen van een aanvraag voor het bekomen van een periode van 2 weken verlof voor jaarlijkse vakantie. Art 282 Als een personeelslid ziek wordt vóór de aanvang van een dag of periode verlof voor jaarlijkse vakantie, dan wordt de vakantie in principe opgeschort. Als een statutair personeelslid tijdens zijn vakantie in het ziekenhuis opgenomen wordt, dan wordt de vakantie opgeschort vanaf de eerste dag van de ziekenhuisopname.
83
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Hoofdstuk III. De feestdagen Art 283 § 1. Het
personeelslid
heeft
betaalde
vakantie
op
de
volgende
feestdagen:
1
januari,
paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, de vrijdag na Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 11 juli, 21 juli, 15 augustus, 1 november, 2 november, 11 november en 25 december, 26 december. § 2. Als een feestdag valt op een dag waarop het personeelslid volgens de dienstregeling een rustdag heeft, mag het personeelslid deze dag vrij opnemen volgens de bepalingen van het verlof voor jaarlijkse vakantie. Personeelsleden die deeltijds werken en die volgens de overeengekomen werkregeling geen prestaties moeten leveren op een feestdag vermeld in §1, hebben geen recht op compenserend verlof.
Art. 283 bis Het personeelslid van categorie 4 heeft betaalde vakantie op de volgende feestdagen: 1 januari, paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 11 juli, 21 juli, 15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december.
Hoofdstuk III bis De arbeidsduurvermindering WZC ter Biest
Art. 283 ter: Onderstaande bepalingen in uitvoering aan de punten 4 en 5 van het sociaal akkoord betreffende de federale gezondheidssectoren (publieke sector) van 18 juli 2005 zijn enkel van toepassing op de werknemers (statutaire en contractuele, arbeiders-en bediendepersoneel) van het woonzorgcentrum Ter Biest: §1. De eindeloopbaanregeling is van toepassing op : 1)
het verplegend, verzorgend personeel dat effectief verplegende en verzorgende taken uitvoert
2)
de kinesitherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten en diëtisten
3)
de maatschappelijk assistenten en psychologische assistenten tewerkgesteld in de zorgteams of geïntegreerd in het therapeutisch programma
4)
evenals de diensthoofden en adjunct-diensthoofden die hen rechtstreeks omkaderen en het gelijkgesteld personeel
§2. Onder gelijkgesteld personeel wordt verstaan, de werknemers die niet behoren tot bovenstaande lijst en gedurende de referentieperiode van 24 maanden die voorafgaat aan de maand waarin zij de leeftijd van 45, 50 of 55 jaar bereiken, minstens 200 uren prestaties hebben verricht bij dezelfde werkgever, in één of meerdere functies, waarvoor een vergoeding voor onregelmatige prestaties (zondag, zaterdag, feestdag, nachtdienst of onderbroken diensten), of een andere bij akkoord vastgelegde vergoeding werd betaald of de overeenstemmende compensatierust werd toegekend.
84
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
De werknemer die geen 200 uren onregelmatige prestaties heeft verricht bij dezelfde werkgever, op het ogenblik dat hij 45, 50 of 55 jaar wordt, verwerft het statuut van gelijkgesteld personeel en dus het recht op de vrijstelling van arbeidsprestaties, van zodra hij alsnog binnen elke periode van 24 maanden deze 200 uren heeft verricht, volgens de modaliteiten bepaald in artikel Voor de deeltijds tewerkgestelde werknemers worden deze 200 uren onregelmatige prestaties berekend naar rata van de arbeidsduur voorzien door het statuut of het contract op het ogenblik dat het recht geopend wordt. §3. Het voltijds personeel, bedoeld in artikel 316 bis 2, dat de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt, heeft recht op toekenning van vrijstelling van prestaties van zijn gemiddelde wekelijkse arbeidstijd onder de vorm van 96 betaalde uren van vrijstelling van prestaties per jaar, toegekend volgens de modaliteiten van artikel 316 bis 7. Voor het deeltijds personeel, bedoeld in artikel 316 bis 2, dat de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt, wordt het aantal uren vrijstelling van prestaties berekend : volgens de formule: X = 96 x Y/Z waarbij: X = het aantal uren vrijstelling van prestaties Y = de contractuele of statutaire wekelijkse arbeidsduur van de werknemer Z= de contractuele of statutaire wekelijkse arbeidsduur voor een voltijdse werknemer in de Instelling zijnde 38 uur. Het verpleegkundig personeelslid, evenals de verpleegkundige diensthoofden en adjunctdiensthoofden kan evenwel opteren voor het behoud van prestaties conform zijn/haar wekelijkse arbeidstijd voorzien door het statuut of het contract. Als tegenwaarde hiervan heeft het personeelslid recht op een premie, gelijk aan 5,26%, berekend op zijn/haar salaris. De voltijdse werknemers die in uitvoering van dit akkoord vrijgesteld zijn van prestaties, blijven steeds beschouwd als werknemers met een voltijdse arbeidsovereenkomst of voltijdse statutaire aanstelling. De deeltijdse werknemers die in uitvoering van dit akkoord vrijgesteld zijn van prestaties, blijven beschouwd als werknemers die hun arbeidstijd voorzien door het statuut of het contract behouden. In onderling akkoord tussen de werknemer en de werkgever kan voor de deeltijds tewerkgestelde werknemer de vastgelegde arbeidsduur voorzien door het contract of de benoemingsakte worden verhoogd met het aantal uren vrijstelling van prestaties waarvan de deeltijdse werknemer kan genieten op basis van de oorspronkelijke arbeidstijd voorzien door het contract of de benoemingsakte. De vrijstelling van prestaties of de toekenning van de premie gaat in vanaf de 1°dag van de maand waarin de voornoemde leeftijd wordt bereikt.
85
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§4. Het voltijds personeel, bedoeld in artikel 316 bis 2, dat de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, heeft recht op toekenning van vrijstelling van prestaties van zijn gemiddelde wekelijkse arbeidstijd onder de vorm van 192 betaalde uren van vrijstelling van prestaties per jaar, met inbegrip van de uren vrijstelling van prestaties bedoeld in artikel 316 bis 3 en toegekend volgens de modaliteiten van 316 bis 7. Voor het deeltijds personeel, bedoeld in artikel 316 bis 2, dat de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, wordt het aantal uren vrijstelling van prestaties berekend volgens de formule: X = 192 x Y/Z waarbij: X = het aantal uren vrijstelling van prestaties Y = de contractuele of statutaire wekelijkse arbeidsduur van de werknemer Z = de contractuele of statutaire wekelijkse arbeidsduur voor een voltijdse werknemer in de instelling. Het verpleegkundig personeelslid, evenals de verpleegkundige diensthoofden en adjunctdiensthoofden , kan evenwel opteren voor het behoud van prestaties conform zijn/haar wekelijkse arbeidstijd voorzien door het statuut of het contract. Als tegenwaarde hiervan heeft het personeelslid recht op een premie, gelijk aan 10,52 %, berekend op zijn/haar loon. De voltijdse werknemers die in uitvoering van dit akkoord vrijgesteld zijn van prestaties, blijven steeds beschouwd als werknemers met een voltijdse arbeidsovereenkomst of voltijdse statutaire aanstelling. De deeltijdse werknemers die in uitvoering van dit akkoord vrijgesteld zijn van prestaties, blijven beschouwd als werknemers die hun arbeidstijd voorzien door het statuut of het contract behouden In onderling akkoord tussen de werknemer en de werkgever kan voor de deeltijds tewerkgestelde werknemer de vastgelegde arbeidsduur voorzien door het contract of de benoemingsakte worden verhoogd met het aantal uren vrijstelling van prestaties die de deeltijdse werknemer kan genieten op basis van de oorspronkelijke arbeidstijd voorzien door het contract of de benoemingsakte. §5. Het voltijds personeel, bedoeld in artikel 316 bis 2, dat de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, heeft recht op toekenning van vrijstelling van prestaties van zijn gemiddelde wekelijkse arbeidstijd onder de vorm van 288 betaalde uren van vrijstelling van prestaties per jaar, met inbegrip van de uren vrijstelling van prestaties bedoeld in artikel 316 bis 3 en toegekend volgens de modaliteiten van artikel 316 bis 7. Voor het deeltijds personeel dat de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt het aantal uren vrijstelling van prestaties berekend volgens de formule: X = 288 x Y/Z waarbij:
86
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
X = het aantal uren vrijstelling van prestaties Y = de contractuele of statutaire wekelijkse arbeidsduur van de werknemer Z = de contractuele of statutaire wekelijkse arbeidsduur voor een voltijdse werknemer in de instelling. Het verpleegkundig personeelslid, evenals de verpleegkundige diensthoofden en adjunctdiensthoofden kan evenwel opteren voor het behoud van prestaties conform zijn wekelijkse arbeidstijd voorzien door het statuut of het contract. Als tegenwaarde hiervan heeft het personeelslid recht op een premie, gelijk aan 15,78 % berekend op zijn loon. De voltijdse werknemers die in uitvoering van dit akkoord vrijgesteld zijn van prestaties, blijven steeds beschouwd als werknemers met een voltijdse arbeidsovereenkomst of voltijdse statutaire aanstelling. De deeltijdse werknemers die in uitvoering van dit akkoord vrijgesteld zijn van prestaties, blijven beschouwd als werknemers die hun arbeidstijd voorzien door het statuut of het contract behouden. In onderling akkoord tussen de werknemer en de werkgever kan voor de deeltijds tewerkgestelde werknemer de arbeidsduur voorzien door het contract of de benoemingsakte worden verhoogd met het aantal uren vrijstelling van prestaties die de deeltijdse werknemer kan genieten op basis van de oorspronkelijke arbeidstijd voorzien door het contract of de benoemingsakte. §6. De werkgever moet aan het verpleegkundig personeel evenals de verpleegkundige diensthoofden en adjunct-diensthoofden die hen omkaderen, zoals bedoeld in artikel 316 bis 2, §1 in de loop van de 3de maand voorafgaand aan de maand waarin de werknemer de leeftijd van respectievelijk 45, 50 of 55 jaar bereikt, de keuze, zoals voorzien in de artikelen 316 bis 3, §2, 316 bis 4, §2 en 316 bis 5, §2 voorleggen. De werknemer heeft één maand tijd om zijn keuze aan zijn werkgever mee te delen. De vrijstelling van prestaties of de toekenning van de premie gaat in vanaf de 1e dag van de maand waarin de voornoemde leeftijden worden bereikt. De werknemer heeft het recht om bij elke leeftijdssprong (50 en 55 jaar) zijn keuze te bepalen. De optie vrijstelling van prestaties is steeds definitief. De optie uitkering van een premie kan op elk ogenblik omgezet worden in vrijstelling van prestaties met inachtneming van een opzeggingstermijn van 3 maanden. Wanneer de optie vrijstelling van prestaties gevraagd wordt in de loop van een maand kan deze optie maar effectief ingaan vanaf de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van op opzeggingstermijn. Vanaf 50 jaar is een combinatie van vrijstelling van prestaties en uitkering van een premie mogelijk. Voor de werknemers op een tussenliggende leeftijd, dient de keuze te worden voorgelegd door de werkgever van zodra de werknemer aan alle voorwaarden voldoet. De werknemer heeft één maand de tijd om zijn keuze mee te delen. De vrijstelling of premie dient toegekend vanaf de
87
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
eerste dag van de maand volgend op de bekendmaking van de keuze. Voor alle andere personeelsgroepen gaat de vrijstelling van arbeidsprestaties automatisch in de eerste dag van de maand waarin de werknemer 45, 50 of 55 jaar wordt. Voor de werknemer op een tussenliggende leeftijd gaat de vrijstelling in de eerste dag van de maand volgend op deze waarin de werknemer aan alle voorwaarden voldoet. De werknemer die geen 200 uren onregelmatige prestaties heeft verricht, op het ogenblik waarop hij 45, 50 of 55 jaar wordt, verwerft het statuut van gelijkgesteld personeel van zodra hij alsnog binnen elke periode van 24 maanden de bedoelde 200 uren heeft verricht. De werkgever verwittigt de werknemer van zodra de werknemer het quotum van 200 uren heeft bereikt. De vrijstelling van de arbeidsprestaties gaat in de eerste dag van de tweede maand die volgt op de maand tijdens welke de werknemer die voorwaarde vervuld heeft. §7. De vrijstelling van prestaties wordt gerealiseerd onder de vorm van compensatiedagen. Een compensatiedag is gelijk aan het gemiddeld aantal arbeidsuren van het individuele prestatieregime per dag. De modaliteit van toekenning van vrijstelling van prestaties onder de vorm van compensatiedagen kan gewijzigd worden door middel van wijziging van het arbeidsreglement. Modaliteiten waarbij vrijstelling van prestaties gegeven wordt in kleinere eenheden dan een volledig uur zijn evenwel niet toegelaten. De vrijstelling van prestaties toegekend overeenkomstig artikel 316 bis 7 worden per kalendermaand genomen en op voorband vastgelegd in het werkrooster. Op het niveau van de instelling kunnen in het arbeidsreglement andere modaliteiten terzake afgesproken worden. Alle rechten worden toegekend pro rata de arbeidstijd voorzien in de benoemingsakte of het contract en pro rata het aantal maanden van het jaar waarin het recht van toepassing is. §8. De bovenstaande maatregelen zijn niet van toepassing op de werknemers die gebruik maken van de halftijdse vervroegde uittreding of van de vrijwillige vierdagen week (wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector en uitvoeringsbesluiten). De werknemers die genieten van een vorm van loopbaanonderbreking mogen de maatregelen inzake de eindeloopbaanregeling wel cumuleren. §9 De regeling inzake de vrijstelling van arbeidsprestaties zoals hierboven bepaald, wordt niet cumulatief toegepast voor de werknemers die reeds genieten van compensatiedagen ingevolge een collectieve arbeidsuurvermindering van minder dan 38 uren per week. Indien echter binnen de instelling, in toevoeging op het akkoord van 2001 inzake vrijstelling van arbeidsprestaties in het kader van de eindeloopbaanproblematiek, een vrijstelling van arbeidsprestaties zoals voorzien voor het verpleegkundig en verzorgend of gelijkgesteld personeel, geheel of gedeeltelijk ook werd toegekend aan sommige andere personeelsgroepen, kunnen in geen geval meer dagen vrijstelling van arbeidsprestaties worden toegekend dan bepaald in de vorige artikelen.
88
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Gedurende de periodes van afwezigheid omwille van ziekte of om persoonlijke redenen wordt het recht op de voorziene voordelen opgeheven vanaf de 31steopeenvolgende kalenderdag afwezigheid. Voldoet de werknemer niet meer aan de voorwaarden voorzien in voormelde artikelsl dan kan deze geen bijkomende vrijstelling van arbeidsprestaties meer verwerven In afwijking op hierboven, zal de werknemer die op zijn verzoek van functie wijzigt via een bijlage bij de arbeidsovereenkomst of een brief voor een statutair en hierdoor niet meer onder het toepassingsgebied ressorteert, de verworven rechten verliezen.
Hoofdstuk IV. Profylaxeverlof - bevallingsverlof - opvangverlof - adoptieverlof - verlof pleegvoogdij Afdeling I. Het profylaxeverlof Art 284 § 1. Het profylaxeverlof is een verlof dat verplicht dient te worden opgenomen wanneer een huisgenoot van het personeelslid aangetast is door een besmettelijke ziekte. Het profylaxeverlof wordt voorgeschreven door de behandelende geneesheer van het personeelslid. § 2. De volgende ziekten geven aanleiding tot een profylaxeverlof waarvan de duur - berekend per kalenderdag - varieert in functie van de aandoening: - difteritis : 7 dagen indien het personeelslid niet de drager is van de kiemen - epidemische encefalitis : 17 dagen - tyfus en paratyfus : 12 dagen - meningitis cerebro-spinalis : 9 dagen - malleus : 12 dagen - kinderverlamming : 17 dagen - roodvonk : 10 dagen - pokken : 18 dagen. § 3. De verlofperiodes gaan telkens in vanaf het ogenblik dat de zieke persoon de eerste duidelijke verschijnselen vertoont en niet vanaf de dag waarop het geneeskundig attest werd opgemaakt resp. ingediend. De gedurende de voornoemde profylaxeperiode effectief gepresteerde arbeidstijd geeft geen aanleiding tot om het even welke compensatie. § 4. Het profylaxeverlof wordt niet aangerekend als ziekteverlof. Het wordt volledig met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. De contractuele personeelsleden behouden gedurende de afwezigheid hun recht op salaris. Afdeling II. Het bevallingsverlof Art 285 Het bevallingsverlof wordt toegekend aan het personeelslid volgens de bepalingen van de Arbeidswet van 16 maart 1971.
89
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
De afwezigheid van het vast aangestelde statutaire personeelslid tijdens het bevallingsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit en geeft dus recht op behoud van het salaris, op voorwaarde dat de betrokkene alle beroepswerkzaamheid staakt. Voor
de
contractuele
personeelsleden
geldt
de
regelgeving
van
gewaarborgd
salaris
en
moederschapsuitkeringen als bedoeld in de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. Art 286 § 1. Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de werkneemster de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de werkneemster aan haar werkgever: 1°
bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;
2°
in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.
§ 2. Tijdens de duur dat de postnatale rustperiode wordt verlengd in overeenstemming met §1, wordt het vast aangestelde statutaire personeelslid doorbetaald. Art 287 § 3. Als de moeder overlijdt, heeft het statutaire personeelslid dat vader is van het kind, recht op vaderschapsverlof, dat niet langer mag duren dan het deel van het bevallingsverlof dat nog niet opgenomen werd door de moeder bij haar overlijden. § 4. Bij opname van de moeder in een ziekenhuis heeft het statutaire personeelslid dat vader is van het kind, recht op vaderschapsverlof, dat op zijn vroegst een aanvang neemt vanaf de achtste dag, te rekenen na de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de moeder meer dan zeven dagen opgenomen is in het ziekenhuis en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. Het vaderschapsverlof eindigt als de moeder het ziekenhuis verlaat en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen. § 5. Het vaderschapsverlof, vermeld in §1 en §2, is bezoldigd. Afdeling III. Het opvangverlof - adoptieverlof - verlof pleegvoogdij Art 288 § 1. Het statutaire personeelslid krijgt op zijn schriftelijk verzoek opvangverlof als een minderjarig kind in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
Het verlof moet,
behoudens gemotiveerde uitzonderingen, minstens 1 maand vóór de gewenste aanvangsdatum worden aangevraagd bij de gemeentesecretaris.
90
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§ 2. De duur van het opvangverlof bedraagt ten hoogste zes of ten hoogste vier weken naargelang het opgenomen kind de leeftijd van drie jaar nog niet heeft bereikt of al bereikt heeft. Voor het bepalen van de maximumduur van het opvangverlof wordt de leeftijd van het kind op het tijdstip van de aanvang van het verlof in aanmerking genomen. De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind een handicap heeft. § 3. Het opvangverlof moet opgenomen worden in een aaneengesloten periode. § 4. De uitoefening van het recht op opvangverlof moet een aanvang nemen binnen de twee maanden die volgen op de inschrijving van het kind als lid van het gezin van de werknemer. Bovendien moet het opvangverlof gestart zijn vóór de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt. Het verlof wordt niet stopgezet op het ogenblik waarop het kind de leeftijd van acht jaar bereikt tijdens de opname van het verlof. § 5. Het opvangverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Het statutaire personeelslid behoudt het recht op zijn gebruikelijke salaris. Art 289 § 6. Het contractuele personeelslid dat in het kader van een adoptie een kind in zijn gezin onthaalt, heeft,
op
basis
van
artikel
30
ter
van
de
wet
van
3
juli
1978
betreffende
de
arbeidsovereenkomsten, recht op een adoptieverlof. Het verlof moet ten minste één maand vóór de opname van het verlof hiervan schriftelijk worden gemeld via een aangetekend schrijven of door overhandiging van een geschrift tegen ontvangstbewijs, en dient de begin- en einddatum van het adoptieverlof te vermelden. § 7. De duur van het adoptieverlof bedraagt maximum zes weken, zo het kind bij het begin van dit verlof de leeftijd van drie jaar niet heeft bereikt, en maximum vier weken in de andere gevallen. Indien de werknemer ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken adoptieverlof op te nemen, dient het verlof ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen. De werknemer dient uiterlijk op het ogenblik waarop het adoptieverlof ingaat, aan de werkgever de documenten te verstrekken ter staving van de gebeurtenis die het recht op adoptieverlof doet ontstaan. De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag. § 8. Het adoptieverlof moet opgenomen worden in een aaneengesloten periode. § 9. Om het recht op adoptieverlof te kunnen uitoefenen moet dit verlof een aanvang nemen binnen twee maanden volgend op de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van de werknemer in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar hij zijn verblijfplaats heeft. De uitoefening van het recht op adoptieverlof neemt een einde op het moment waarop het kind de leeftijd van acht jaar bereikt tijdens de opname van het verlof. § 10. Tijdens het adoptieverlof wordt de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst en geniet de werknemer een uitkering. Het bedrag van die uitkering wordt bepaald door de Koning en
91
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
aan de werknemer uitbetaald in het raam van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. Art 290 § 11. Het contractuele personeelslid dat is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door de gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, door de diensten van l'Aide à la Jeunesse of door het Comité Bijzondere Jeugdbijstand heeft, op basis van artikel 30 quater van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, het recht om van het werk afwezig te zijn voor de vervulling van verplichtingen en opdrachten of om het hoofd te bieden aan situaties die voortvloeien uit de plaatsing in zijn gezin van één of meerdere personen die in het kader van die pleegzorg aan hem zijn toevertrouwd. § 12. De duur van de afwezigheid mag 6 dagen per jaar niet overschrijden. § 13. Tijdens deze dagen wordt de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst en kan de werknemer geen aanspraak maken op loon ten laste van zijn werkgever. Om dit loonverlies te compenseren is voorzien in een uitkering voor de werknemer, ten laste van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening (R.V.A.).
Hoofdstuk V. Het ziekteverlof Afdeling I. Algemene bepalingen Art 291 Het personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of wegens een ongeval van gemeen recht, krijgt ziekteverlof. Het contractueel personeel valt voor de betaling gedurende de afwezigheid na de regeling van het gewaarborgd salaris onder het stelsel van de wetgeving op de ziekteverzekering. Art 292 § 1. Het personeelslid is verplicht zijn overste, of bij afwezigheid een collega, telefonisch (niet via voice-mail) op de hoogte te brengen van de arbeidsongeschiktheid uiterlijk op het moment waarop het de dienst normaal zou aanvangen, behoudens bij overmacht. Na consultatie van een arts, stelt het personeelslid zijn overste in kennis van de vermoedelijke duur van de afwezigheid, en dit zo snel mogelijk en uiterlijk op het moment waarop het personeelslid de dienst op de volgende werkdag normaal zou aanvangen,.Bij verlenging van de arbeidsongeschiktheid geldt dit laatste eveneens. Het personeelslid zendt het bestuur een geneeskundig getuigschrift op of geeft het aan de overste af, binnen twee werkdagen vanaf de dag van de ongeschiktheid, behalve in geval van overmacht. Het geneeskundig getuigschrift maakt melding van de arbeidsongeschiktheid, alsmede van de waarschijnlijke duur ervan, en of de werknemer zich met het oog op de controle al dan niet naar een andere plaats mag begeven. Behoudens in geval van overmacht, leidt het laattijdig bezorgen of overhandigen van het getuigschrift tot het verlies van het recht op het salaris, dat de werkgever volgens artikel 292 of artikel 295 verschuldigd is, voor de dagen van arbeidsongeschiktheid voorafgaand aan de ontvangst van het getuigschrift.
92
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§ 2. Het personeelslid dat zich heeft aangeboden op het werk, doch dat in de loop van de dag wegens ziekte het werk moet beëindigen, behoudt voor de volledige dag recht op loon, zonder dat deze dag wordt aangerekend als een ziektedag volgens de op dit personeelslid toepasselijke regeling. Art 293 §1
Het
personeelslid
met
ziekteverlof
staat
onder
het
toezicht
van
het
geneeskundig
controleorgaan dat wordt aangeduid door het bestuur. Indien het personeelslid tijdens het ziekteverlof verblijft op een ander adres dan de woonplaats, moet het dit onmiddellijk en bij voorkeur vooraf aan het bestuur melden. De controlegeneesheer begeeft zich naar het opgegeven controleadres. §2 Het personeelslid mag niet weigeren een door het OCMW aangewezen en betaalde controlegeneesheer, die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde, te ontvangen, noch zich door deze te laten onderzoeken. § 3. Indien
het
personeelslid
controlegeneesheer
op
het
zich
niet
op
controleadres
het een
opgegeven
controleadres
uitnodigingskaart
bevindt
achterlaten,
zal
waarbij
personeelslid wordt verzocht zich aan te bieden in de spreekkamer van de geneesheer.
de het
Deze
uitnodigingskaart wordt in drievoud opgemaakt zodat nadien en zo nodig, steeds het bewijs kan worden geleverd dat het personeelslid wel degelijk werd uitgenodigd. De uitnodigingskaart vermeldt uitdrukkelijk dat het personeelslid met de controlegeneesheer contact moet opnemen, zo hij zich om medische redenen niet mag verplaatsen en hij zich bijgevolg niet bij de controlegeneesheer op controle kan aanbieden. § 4. Indien het personeelslid zich aanbiedt in de spreekkamer van de controlegeneesheer, gelden de onder §3 beschreven regels. § 5. Indien het personeelslid geen gevolg geeft aan de uitnodiging om zich aan te bieden in de spreekkamer van de controlegeneesheer en het verder niets van zich laat horen, mag het bestuur weigeren het salaris te betalen vanaf de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. Het bestuur bevestigt dit per aangetekend schrijven aan het betrokken personeelslid. Indien betrokkene na een eerste arbeidsongeschiktheid (waarvoor hij de controle weigerde of onmogelijk
maakte)
een
medisch
getuigschrift
van
verlenging
indient,
waarmee
de
controlegeneesheer zich na medische controle akkoord verklaart, zal het bestuur toch blijven weigeren het salaris te betalen voor de eerste periode, ondanks dat het salaris voor de verlengingsperiode wel verschuldigd is. De betaling van het salaris voor de eerste periode werd immers geweigerd als sanctie. De eventuele latere erkenning van de arbeidsongeschiktheid doet hieraan geen afbreuk. Indien betrokkene niet ingaat op de uitnodiging om zich aan te bieden in de spreekkamer bij de controlegeneesheer maar de controlegeneesheer hierover binnen een redelijke termijn inlicht (volgens de uitnodigingskaart, binnen de 24-uur) en de aangevoerde beletsels worden aanvaard, dan zal er, naargelang van de omstandigheden, met de werknemer een nieuwe afspraak worden belegd
voor
een
controle
aan
huis
of
voor
een
controle
in
de
spreekkamer
van
de
controlegeneesheer.
93
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§ 6. Ter gelegenheid van de controle aan huis of van de controle in zijn spreekkamer, zal de controlegeneesheer, voor zover de medische controle heeft kunnen plaatsvinden, zijn conclusie treffen over de arbeidsgeschiktheid of ongeschiktheid van de werknemer. Hij zal zijn conclusie bovendien schriftelijk bevestigen op het medisch getuigschrift. § 7. Indien het personeelslid een probleem heeft met de controlegeneesheer zal hij of zij de personeelsdienst verwittigen. Onverminderd de bevoegdheid van de hoven en rechtbanken worden de geschillen van medische aard welke rijzen tussen de werknemer en de controlearts bij wijze van de volgende scheidsrechterlijke procedure beslecht: 1°
Binnen twee werkdagen na de overhandiging van de bevindingen door de controlearts kan de partij die dit wenst, met het oog op het beslechten van het medisch geschil, een artsscheidsrechter aanwijzen die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde en voorkomt op de lijst die in uitvoering van voornoemde wet werd vastgesteld, voor zover over de aanwijzing van de arts-scheidsrechter binnen voornoemde termijn geen akkoord kon worden bereikt. De werkgever kan de controlearts en de
werknemer
diegene
die
hem
het
geneeskundig
getuigschrift
overhandigd
heeft,
uitdrukkelijk machtiging geven om de arts-scheidsrechter aan te wijzen. 2°
De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Alle andere vaststellingen blijven onder het beroepsgeheim.
3°
De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de werknemer, vallen ten laste van de verliezende partij.
4°
De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de controlearts op de hoogte van zijn beslissing. De werkgever en de werknemer worden schriftelijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd.
De beslissing die voortvloeit uit deze scheidsrechterlijke procedure is definitief en bindt de partijen.
Afdeling II. Ziekteverlofregeling Art 294 Het statutair personeel op proef, met uitzondering van het statutair personeelslid dat op proef is aangesteld na bevordering, heeft in geval van ziekte of ongeval, recht op ziekteverlof. Vanaf de eerste dag afwezigheid wegens ziekte, valt het statutair personeelslid op proef daarbij onder het stelsel van de wetgeving op de ziekteverzekering. Art 295 § 1. Het vast aangestelde statutaire personeelslid heeft recht op ziekteverlof volgens een stelsel van ziektekredietdagen. Bij opname van ziektekredietdagen wordt het gewone salaris betaald. De ziektekredietdagen worden toegekend in de vorm van een krediet van 21 werkdagen van 7,6 uren per volledig jaar bezoldigde dienstactiviteit, vanaf de vaste statutaire aanstelling. De periodes van afwezigheid ingevolge de volgende verloven komen niet in aanmerking voor de vaststelling van het jaarlijkse aantal ziektekredietdagen: 1°
disponibiliteit ingevolge ziekte of invaliditeit;
2°
loopbaanonderbreking;
94
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
3°
vrijwillige vierdagenweek;
4°
halftijdse vervroegde uittreding;
5°
verlof voor deeltijdse prestaties;
6°
verlof voor opdracht;
7°
onbetaald verlof;
8°
politiek verlof.
Bij aanvang, en na de eventuele periode van recht op ziekte-uitkering in het kader van de ziekteen invaliditeitsverzekering, wordt aan een vast aangestelde statutaire personeelslid onmiddellijk een krediet van 63 dagen van 7,6 uren toegestaan. Aanvullende ziektekredietdagen worden na vervallen termijn toegestaan voor het vierde en de daaropvolgende jaren die recht geven op ziektekrediet. § 2. In afwijking van §1 - laatste alinea - kan aan vast aangestelde statutaire personeelsleden die in deze hoedanigheid een ziektekrediet hebben verworven bij een andere overheid, vanaf de start van hun vaste aanstelling als statutair personeelslid bij het OCMW Grimbergen, het ziektekrediet worden toegekend dat hen resteerde bij die andere overheid. Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken van het ziektekrediet voor het bepalen van dit saldo. § 3. De vakantiedagen die het vast aangestelde statutaire personeelslid niet heeft kunnen opnemen als gevolg van een langdurige ziekte en die niet kunnen worden overgedragen of aangewend in toepassing van artikel 279, §4, tweede alinea, worden toegevoegd aan het nog beschikbare ziektekrediet. Als langdurige ziekte geldt een totale afwezigheid wegens ziekte, gedurende een kalenderjaar, van meer dan 63 werkdagen van 7,6 uren (en het equivalent voor deeltijdse personeelsleden). Art 296 Het ziekteverlof stelt geen einde aan een eventuele toestand van deeltijdse arbeid. Art 297 Zodra de aanstellende overheid heeft vastgesteld dat een vast aangestelde statutair personeelslid zijn ziektekrediet heeft opgebruikt, en als het betrokken personeelslid nog altijd ziek is, verwijst het bestuur dat personeelslid door naar de federale medische dienst die bevoegd is voor beoordeling van de arbeidsgeschiktheid. Deze dienst kan het personeelslid definitief ongeschikt verklaren, met het oog op een eventuele vervroegde pensionering om gezondheidsredenen. Art 298 Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat tijdens een opdracht bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling op pensioen werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioenuitkering van die overheid of die instelling ontvangt, kan vóór de uitputting van het ziektekrediet, vermeld in artikel 293, definitief ongeschikt worden verklaard.
95
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Afdeling III. Verlof wegens arbeidsongeschiktheid Art 299 § 1. Verlof wegens arbeidsongeschiktheid wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van: 1°
een arbeidsongeval;
2°
een ongeval op de weg naar en van het werk;
3°
een ongeval van gemeen recht, veroorzaakt door de schuld van een derde;
4°
een beroepsziekte;
5°
de vrijstelling van arbeid van het zwangere personeelslid of het personeelslid dat borstvoeding geeft en dat werkt in een schadelijk arbeidsmilieu, nadat vastgesteld werd dat geen aangepaste of andere arbeidsplaats mogelijk is;
6°
de dagen afwezigheid wegens ziekte die zich voordoen binnen zes weken voor de werkelijke bevallingsdatum. Bij de geboorte van een meerling wordt die periode verlengd tot acht weken.
Die afwezigheden worden niet aangerekend op het beschikbare ziektekrediet zoals bedoeld in artikel 295, behalve voor de toepassing van artikel 298 voor wat betreft de afwezigheden vermeld onder 1° tot en met 4° . § 2. In de gevallen waarin de afwezigheid als gevolg van de in §1, 1° tot en met 4° vermelde oorzaken te wijten is aan een verantwoordelijke derde partij, ontvangt het personeelslid het salaris dat nadien verrekend wordt op de door de derde verschuldigde vergoeding en dat op de derde te verhalen is. § 3. Het bestuur treedt jegens het personeelslid op als borg in geval van een gebeurlijke insolventie van de aansprakelijke derde of wanneer deze nalaat de vergoedingen te betalen. Het personeelslid ontvangt zijn/haar salaris alleen als voorschot betaald op de door de derde verschuldigde en op deze te verhalen vergoeding. Het bestuur treedt bij betaling ingevolge wettelijke subrogatie van rechtswege in de rechten van het personeelslid ten belope van het betaalde bedrag.
Afdeling IV. Deeltijds ziekteverlof Onderafdeling I. Algemene bepalingen Art 300 § 1. Een personeelslid dat de in artikel 302 of artikel 305 gestelde voorwaarden vervult, hervat zijn prestaties voor een periode van ten hoogste drie maanden met een deeltijds uurrooster van ten minste de helft van een voltijds uurrooster. Het uurrooster voor de deeltijdse prestaties wordt in overleg met de overste bepaald, rekening houdend met het medisch advies. § 2. Onder dezelfde voorwaarden en op dezelfde wijze als bij het toestaan van de eerste periode van deeltijds ziekteverlof kan de periode van deeltijds ziekteverlof worden verlengd met een periode van ten hoogste 3 maanden tot een totale periode van maximaal 6 maanden.
96
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art 301 Bij opname van verlof voor jaarlijkse vakantie tijdens een periode van deeltijds ziekteverlof primeert het vakantieverlof op het ziekteverlof waardoor het vakantieverlof als een volle dag wordt aangerekend. Onderafdeling II. Vast aangestelde statutaire personeelsleden Art 302 § 1. Het personeelslid krijgt na een afwezigheid wegens ziekte of ongeval van gemeen recht de toestemming om het werk te hervatten met deeltijdse prestaties indien het hiervoor geschikt wordt geacht door (cumulatief): 1°
de behandelende geneesheer;
2°
de arbeidsgeneesheer.
§ 2. De geschiktheid wordt door het personeelslid aangetoond door middel van attesten van de vermelde geneesheren. Art 303 Het deeltijds ziekteverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit en wordt als dusdanig niet aangerekend op het aantal nog beschikbare ziektekredietdagen. Art 304 De voltijdse afwezigheid wegens ziekte tijdens een periode van deeltijds ziekteverlof wordt beschouwd als voltijds ziekteverlof en wordt als dusdanig aangerekend op het aantal nog beschikbare ziektekredietdagen. Onderafdeling III. Contractuele personeelsleden Art 305 § 1. Het personeelslid krijgt na een afwezigheid wegens ziekte of ongeval van gemeen recht de toestemming om het werk te hervatten met deeltijdse prestaties indien het hiervoor geschikt wordt geacht door (cumulatief): 1°
de behandelende geneesheer;
2°
de arbeidsgeneesheer.
§ 2. De geschiktheid wordt door het personeelslid aangetoond door middel van attesten van de vermelde geneesheren. Art 306 De uitvoering van de arbeidsovereenkomst van het personeelslid wordt geschorst tijdens de afwezigheden die kaderen binnen het toegekende deeltijdse ziekteverlof. Het personeelslid heeft geen recht op salaris voor die afwezigheden. Art 307 De afwezigheid wegens ziekte tijdens een periode van deeltijds ziekteverlof wordt beschouwd als ziekteverlof.
97
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Hoofdstuk VI. De disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit Art. 308. De aanstellende overheid neemt de beslissing om het vast aangestelde statutaire personeelslid in disponibiliteit te stellen. Art. 309. Het wachtgeld wordt berekend op de bezoldigingsonderdelen die ook voor de vaststelling van de pensioenen in aanmerking komen. Art. 310. De tijd die een vast aangesteld statutair personeelslid doorbrengt in de stand disponibiliteit moet, voor wat betreft de aanspraken op een hoger salaris of deelname aan procedures voor bevordering of interne mobiliteit, worden beschouwd als werkelijke dienst. Art. 311. Elk vast aangesteld statutair personeelslid dat in disponibiliteit werd gesteld, moet aan het uitvoerend orgaan een adres bekendmaken in een van de lidstaten van de Europese Unie, waar hem de beslissingen die op hem betrekking hebben, kunnen worden bezorgd. Art. 312. § 1. Een vast aangesteld statutair personeelslid, kan bij afwezigheid wegens ziekte of invaliditeit in disponibiliteit worden gesteld op het ogenblik dat dit personeelslid het totale aantal beschikbare ziektekredietdagen, toegekend volgens artikel 295, heeft opgebruikt. § 2. De disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit houdt op telkens als de toestand van ziekte of invaliditeit ophoudt te bestaan of als het betrokken vast aangesteld statutair personeelslid, al dan niet vervroegd, op pensioen wordt gesteld. Voor de vaststelling en rechtvaardiging van de toestand van ziekte of invaliditeit gelden dezelfde regels als voor een ziek of invalide vast aangesteld statutair personeelslid dat zijn beschikbare ziektekrediet nog niet volledig heeft opgebruikt. Art. 313. § 1. Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat in disponibiliteit is gesteld wegens ziekte of invaliditeit, ontvangt een wachtgeld, gelijk aan 60% van het laatste activiteitssalaris en de fictieve ontwikkeling daarvan, berekend volgens de regels die van toepassing zouden zijn geweest als dit personeelslid nog in effectieve actieve dienst was gebleven. § 2. Het bedrag van dat wachtgeld mag echter in geen geval minder bedragen dan: 1°
de vergoedingen die betrokkene in dezelfde toestand zou hebben verkregen met toepassing van de regeling voor contractuele werknemers in het kader van de sociale verzekering bij ziekte of invaliditeit;
2°
het pensioen dat de betrokkene verkregen zou hebben bij vervroegde pensionering op dezelfde dag waarop de toestand van disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit ingaat.
98
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Hoofdstuk VII. (Deeltijdse) Onderbreking van de prestaties Afdeling I. Gemeenschappelijke bepalingen Art. 314. § 1. Deeltijdse onderbreking van de prestaties kan worden toegestaan overeenkomstig de modaliteiten vermeld in dit hoofdstuk. Een personeelslid op proef heeft geen recht op (deeltijdse) onderbreking van de prestaties. § 2. Behoudens de wettelijke of reglementaire uitzonderingen, moet de eerste aanvraag voor opname van in dit hoofdstuk opgesomde verloven uiterlijk 3 maanden voor de beoogde opneming ervan ingediend worden bij de OCMW-secretaris. Aanvragen betreffende de aansluitende verlengingen van de verloven (indien toekenbaar) moeten uiterlijk 2 maanden voor de beoogde aanvangsdatum ervan ingediend worden bij de OCMW-secretaris. De aanvraag bevat de datum van aanvang van de geplande afwezigheid. Omwille van dwingende redenen kan de aanvraagtermijn worden ingekort op verzoek van het personeelslid en mits uitdrukkelijk akkoord van de overste. § 3. Op schriftelijk verzoek van het personeelslid kan, mits opzegging van 1 maand, vroegtijdig een einde worden gemaakt aan het lopende verlof. Deze termijn wordt verlengd tot 3 maanden indien het bestuur een vervanger heeft aangeworven voor het betrokken personeelslid. Indien het verlof als een gunst is toegekend door het bestuur, kan ook het bestuur, met respectering van dezelfde termijnen, het lopende verlof stopzetten. In afwijking van het eerste lid, is er geen vroegtijdige beëindiging mogelijk van de verloven vermeld in afdeling III van dit hoofdstuk. Art. 315. Het
aantal
dagen
verlof
voor
jaarlijkse
vakantie,
ziekteverlof
en
verlof
wegens
arbeidsongeschiktheid, waarop het personeelslid rechten kan laten gelden, wordt pro rata verminderd als het personeelslid gebruik maakt van een in dit hoofdstuk vermelde vorm van deeltijdse arbeid. Art. 316. Een personeelslid dat deeltijdse arbeid levert, kiest het uurrooster niet vrij. De overste draagt de verantwoordelijkheid om het uurrooster van het personeelslid dat deeltijdse arbeid levert, uit te werken op basis van de volgende principes: 1°
handhaven van voldoende betrokkenheid van het personeelslid zodat de uit te voeren taken adequaat kunnen worden opgevolgd;
2°
op evenwichtige wijze beantwoorden aan de verwachtingen van al het personeel van de dienst inzake de momenten waarop deeltijds werkende personeelsleden vrijgesteld zijn van arbeid.
De OCMW-secretaris stelt de werkregelingen vast. Art. 317. De periodes van afwezigheid worden voor de statutaire personeelsleden met onbezoldigde dienstactiviteit gelijkgesteld.
99
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
De contractuele personeelsleden hebben geen recht op salaris gedurende de periodes van hun afwezigheid. De uitvoering van het contract van het personeelslid wordt geschorst voor de periodes van afwezigheid. Art. 318. Het ziekteverlof maakt geen einde aan een toegekend stelsel van verlof van (deeltijdse) onderbreking van de prestaties. Art. 319. Als een feestdag valt op een dag verlof voor deeltijdse prestaties, loopt dat verlof door.
Afdeling II. Onderbreking van de beroepsloopbaan Onderafdeling I. Algemene bepalingen Art. 320. § 1. De regeling inzake onderbreking van de beroepsloopbaan is vastgesteld in: 1°
de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en latere aanpassingen;
2°
het
koninklijk
besluit
van
2
januari
1991
betreffende
de
toekenning
van
onderbrekingsuitkeringen; 3°
het ministerieel besluit van 17 december 1991 tot uitvoering van artikel 13, 15, 20 en 27 van
het
koninklijk
besluit
van
2
januari
1991
betreffende
de
toekenning
van
onderbrekingsuitkeringen, voor de volledige loopbaanonderbreking, voor de volledige loopbaanonderbreking in geval van palliatieve verzorging van een persoon en voor de gedeeltelijke loopbaanonderbreking door vermindering van de arbeidsprestaties; 4°
het
koninklijk
besluit
van
29
oktober
1997
tot
invoering
van
een
recht
op
recht
op
ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan; 5°
het
koninklijk
besluit
van
10
augustus
1998
tot
invoering
van
een
loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid in 1999; 6°
(enkel voor contractuele personeelsleden:) het koninklijk besluit van 25 november 1998 betreffende het recht op deeltijdse arbeid nadat een einde is gekomen aan de vermindering van de arbeidsprestaties in het kader van de loopbaanonderbreking ter uitvoering van artikel 107bis van de vermelde Herstelwet van 22 januari 1985.
§ 2. De regeling inzake onderbreking van de beroepsloopbaan is 1° 2°
een recht voor de personeelsleden die tewerkgesteld zijn op de niveaus E, D en C; een gunst voor de personeelsleden die tewerkgesteld zijn op de niveaus A en B en voor de decretale graden;
3°
niet van toepassing voor de personeelsleden die voor de maximale duur van één jaar in een specifieke werkgelegenheidsmaatregel zijn tewerkgesteld.
100
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Onderafdeling II. Het algemeen stelsel Art. 321. De loopbaanonderbreking kan slechts ingaan op de 1ste of 16de van elke kalendermaand. Het bestuur heeft het recht om de start van het verlof uit te stellen, met respect voor de van toepassing zijnde federale wetgeving. Art. 322. De loopbaanonderbreking wordt door het bestuur toegekend voor een periode van maximaal 1 jaar. Art. 323. Indien het personeelslid van plan is om een lopende periode van loopbaanonderbreking niet voort te zetten, dient het dit aan het bestuur te melden. Ter zake moeten de termijnen gerespecteerd worden die vermeld zijn in artikel 315, §3. Onderafdeling III. De specifieke vormen Art. 324. In afwijking op artikel 314, §1, en 320, §2, hebben alle personeelsleden recht op de specifieke vormen van loopbaanonderbreking overeenkomstig de van toepassing zijnde federale wetgeving.
Afdeling III. Het verlof voor deeltijdse prestaties Art. 325. Dit verlof is 1°
een recht voor de personeelsleden die tewerkgesteld zijn op de niveaus E, D en C indien het bedoeld is om een toestand te verhelpen die het gevolg is van moeilijkheden die zijn overkomen:
a)
aan het personeelslid zelf;
b)
aan zijn echtgeno(o)t(e);
c)
aan de persoon die met hem (haar) samenwoont;
d)
aan zijn (haar) kinderen of die van zijn (haar) echtgeno(o)t(e);
e)
aan het kind dat hij (zij) of zijn (haar) echtgeno(o)t(e) geadopteerd heeft;
f)
aan het kind van hetwelk hij (zij) of zijn (haar) echtgeno(o)t(e) pleegvoogd is;
g)
aan de ascendenten in de eerste graad, aan de schoonvader of de schoonmoeder;
h)
aan zijn (haar) broers of zusters;
2°
een gunst voor de personeelsleden die tewerkgesteld zijn op de niveaus E, D en C indien het aangevraagd wordt omwille van een persoonlijke aangelegenheid;
3°
een gunst voor de personeelsleden die tewerkgesteld zijn op de niveaus A en B en in de hogere graden van de niveaus C en D en voor de decretale graden;
4°
niet van toepassing voor de personeelsleden die voor de maximale duur van één jaar in een specifieke werkgelegenheidsmaatregel zijn tewerkgesteld. Het verlof zonder wedde kan pas worden toegekend als de andere verloven uitgeput zijn.
101
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 326. Indien het verlof wordt aangevraagd volgens de bepalingen in artikel 325, 1°, dient de aanvraag te worden gestaafd door nuttige documenten. De OCMW-secretaris beslist over de toelaatbaarheid van de voorgelegde documenten. Art. 327. Het verlof wordt toegekend voor een periode van minimaal 4 maanden en maximaal 1 jaar. De maximale duur van het verlof is beperkt tot 2 jaar voor de gehele loopbaan. Art. 328. Het personeelslid dat toelating van het verlof wegens deeltijdse prestaties bekomt, dient ofwel de helft, ofwel vier vijfden van een voltijds uurrooster te presteren.
Hoofdstuk VIII. Het verlof voor opdracht Art. 329. § 1. Het personeelslid kan verlof krijgen om: 1°
een functie uit te oefenen op een kabinet, of in voorkomend geval bij de entiteiten met politieke
functie
ter
vervanging
van
het
kabinet,
van
een
federale
minister,
staatssecretaris of regeringscommissaris, een lid van de regering van een gemeenschap of een gewest, een provinciegouverneur, de gouverneur of de vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, of de adjunct-gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, een gedeputeerde, een voorzitter of schepen, een Europees commissaris; 2°
op verzoek van de voorzitter van een erkende politieke groep of fractie, een functie uit te oefenen bij een erkende politieke groep van de wetgevende vergaderingen van de federale overheid, van de gemeenschappen en de gewesten of van de Europese Unie, bij de voorzitter van een dergelijke groep, of bij een erkende fractie van een OCMW-raad of een provincieraad;
3°
een externe opdracht uit te voeren waarvan de raad het algemeen belang erkent. Onder een dergelijke opdracht wordt in ieder geval verstaan de uitoefening van nationale en internationale opdrachten, aangeboden door een regering of een internationale instelling, en
de
internationale
opdrachten
in
het
raam
van
ontwikkelingssamenwerking,
wetenschappelijk onderzoek of humanitaire hulp. § 2. Het verlof voor opdracht is een gunst en moet verzoenbaar zijn met de goede werking van het bestuur. Een eventuele weigering van een verlof voor opdracht gebeurt op gemotiveerde wijze. § 3. Het personeelslid behoudt de eindvermelding die hem werd toegekend bij zijn laatste evaluatie voor het begin van het verlof voor opdracht. Art. 330. § 1. Tenzij bezoldiging wettelijk verplicht is, is het verlof voor opdracht voor het vast aangestelde statutair personeelslid onbezoldigd. Indien het verlof aan het vast aangestelde statutair personeelslid is toegekend in toepassing van artikel 329, §1, 3°, wordt het verlof gelijkgesteld met onbezoldigde dienstactiviteit.
102
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
§ 2. De uitvoering van de arbeidsovereenkomst van een contractueel personeelslid wordt vanaf de start van het verlof voor opdracht geschorst. § 3. De lopende proefperiode van een op proef aangestelde statutair personeelslid wordt opgeschort voor de duur van het verlof voor opdracht. Art. 331. De aanvraag voor het verlof voor opdracht gebeurt volgens de regels die bepaald zijn in hoofdstuk VII van deze titel. Art. 332. Op schriftelijk verzoek van het personeelslid kan, mits opzegging van 1 maand, vroegtijdig een einde worden gemaakt aan het lopende verlof voor opdracht. Deze termijn wordt verlengd tot 3 maanden indien het bestuur een vervanger heeft aangeworven voor het betrokken personeelslid. Ook het bestuur kan, met respectering van dezelfde termijnen, het lopende verlof voor opdracht stopzetten.
Hoofdstuk IX. Het omstandigheidsverlof Art. 333. Het personeelslid krijgt omstandigheidsverlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen:
Omstandigheid 1°
Toekenbaar verlof
huwelijk van het personeelslid of het afleggen van een verklaring
4 werkdagen
van wettelijke samenwoning door het personeelslid, vermeld in artikel 1475 tot en met 1479 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering
van
het
afleggen
van
een
verklaring
van
samenwoning van bloed- of aanverwanten 2°
bevalling van de echtgenote of samenwonende partner, of ter
10 werkdagen
gelegenheid van de geboorte van een kind dat wettelijk afstamt van de werknemer 3°
overlijden van de samenwonende of huwelijkspartner, een bloed-
4 werkdagen
of aanverwant in de eerste graad van het personeelslid, of van de samenwonende of huwelijkspartner 4°
huwelijk
van
een
kind
van
het
personeelslid,
van
de
2 werkdagen
overlijden van een bloed- of aanverwant van het personeelslid of
2 werkdagen
samenwonende of huwelijkspartner 5°
de samenwonende partner in om het even welke graad, die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid of de samenwonende partner 6°
overlijden van een bloed- of aanverwant van het personeelslid of de
samenwonende
partner
in
de
tweede
graad,
1 werkdag
een
overgrootouder of een achterkleinkind, niet onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid of de samenwonende partner 7°
huwelijk van een bloed- of aanverwant:
de
dag
a)
in de eerste graad, die geen kind is;
huwelijk
van
het
103
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
b)
in de tweede graad, van het personeelslid, de samenwonende of huwelijkspartner
8°
priesterwijding of intrede in het klooster van een kind van de
de dag van rooms-
werknemer, van de samenwonende of huwelijkspartner, of van
katholieke
een broer, zuster, schoonbroer of schoonzuster van de werknemer
plechtigheid of een daarmee overeenstemmende plechtigheid bij een andere
erkende
godsdienst 9°
plechtige communie van een kind van de werknemer of van de
de
samenwonende
plechtigheid of, als
deelneming
of
van
samenwonende
een of
kind
van
huwelijkspartner; de
huwelijkspartner
werknemer aan
het
van
een
kind
van
de
de
of
van
de
dat
van
de
feestdag
of
inactiviteitsdag
is,
jeugd; werknemer
of
van
de
samenwonende of huwelijkspartner aan een plechtigheid in het
de
een
van
feest
vrijzinnige deelneming
dag
zondag,
eerstvolgende
werkdag
kader van een erkende eredienst die overeenstemt met de roomskatholieke plechtige communie 10° gehoord worden door de vrederechter in het kader van de organisatie van de voogdij over een minderjarige 11° deelneming aan een assisenjury, oproeping als getuige voor de
de
nodige
tijd,
maximaal 1 dag de nodige tijd
rechtbank of persoonlijke verschijning op aanmaning van de arbeidsrechtbank Het omstandigheidsverlof is een recht, maar het personeelslid is niet verplicht deze verloven geheel of gedeeltelijk op te nemen. Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit en is in alle gevallen bezoldigd, met uitzondering van een deel van het vaderschapsverlof voor contractuele personeelsleden in de gevallen die hierna omschreven worden. Voor het contractuele personeelslid wordt het verlof ter gelegenheid van de geboorte van een kind waarvan de afstamming aan zijn zijde vaststaat, vermeld in 2°, toegekend volgens de bepalingen vermeld in artikel 30, §2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Hoofdstuk X. Het onbetaalde verlof Art. 334. Met uitzondering van het personeelslid op proef en het personeelslid dat voor de maximale duur van één jaar in een specifieke werkgelegenheidsmaatregel is tewerkgesteld, kan het personeelslid binnen de perken van de in dit hoofdstuk vermelde modaliteiten in aanmerking komen voor de volgende contingenten onbetaalde verloven: 1° twintig werkdagen per kalenderjaar, te nemen in al dan niet aaneensluitende perioden, waarbij rekening houdend met het op het personeelslid toepasselijke deeltijdse of voltijdse werkrooster en met het toepasselijke referentie-uurrooster zoals bepaald in het reglement tijdsregistratie steeds minimaal het aantal uren wordt aangewend om een volledige werkdag afwezig te blijven. Die dagen worden niet bezoldigd en met de stand onbezoldigde dienstactiviteit gelijkgesteld. Alvorens men het onbetaald verlof kan aanspreken, moet het
104
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
personeelslid het wettelijk verlof opnemen, met uitzondering van 5 dagen die men niet na elkaar mag opnemen; Voor het personeel van categorie 4, in dienst na 01/01/2011 (die dus 26 in plaats van 35 dagen verlof hebben), gelden 9 van deze 20 werkdagen onbetaald verlof per kalenderjaar, als een recht in plaats van een gunst 2°
twee jaar gedurende de loopbaan, te nemen in periodes van minimum één maand. Die dagen worden niet bezoldigd en met de stand non-activiteit gelijkgesteld.
Art. 335. § 1. De aanvraag voor opname van het in artikel 334, eerste lid, 1°, bedoelde verlof moet uiterlijk 2 maanden voor de beoogde opneming ervan ingediend worden. In de aanvraag worden de dagen vermeld waarop het personeelslid het onbetaald verlof wenst op te nemen. De overste brengt een advies uit over de aanvraag, rekening houdend met de organisatie van de dienst. De OCMWsecretaris beslist over de toekenning van het gevraagde verlof. De aanvraag voor opname van het in artikel 333446, eerste lid, 2°, bedoelde verlof moet uiterlijk 3 maanden voor de beoogde opneming ervan ingediend worden. In de aanvraag wordt de periode vermeld waarin het personeelslid onbetaald verlof wenst te nemen. De overste brengt een advies uit over de aanvraag, rekening houdend met de organisatie van de dienst. De OCMW-secretaris beslist over de toekenning van het gevraagde verlof. § 2. In afwijking van §1 kan de aanvraagtermijn voor de in artikel 334 bedoelde onbetaalde verloven worden ingekort, op voorwaarde dat de overste daarover een positief advies uitbrengt, rekening houdend met de organisatie van de dienst. De OCMW-secretaris beslist over de inkorting van de aanvraagtermijn. Art. 336. § 1. De beslissing tot het al dan niet toekennen van het onbetaald verlof wordt aan het personeelslid bekend gemaakt binnen de maand te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag. Wanneer de aanvraag niet wordt ingewilligd, wordt de beslissing gemotiveerd. § 2. Tegen de niet inwilliging van de aanvraag van het onbetaald verlof kan het betrokken personeelslid bezwaar aantekenen bij het vast bureau binnen 7 kalenderdagen na ontvangst van de niet-inwilliging van de aanvraag. Het vast bureau hoort de aanvrager, de betrokken overste en de OCMW-secretaris en neemt een beslissing nadat het personeelslid werd gehoord. De OCMWsecretaris mag de beraadslaging en stemming van het vast bureau over dergelijke zaken niet bijwonen. Art. 337. Op schriftelijk verzoek van het personeelslid kan, mits inachtneming van een opzeggingstermijn van 1 maand, vroegtijdig een einde worden gemaakt aan het in artikel 334, 2°, beschreven verlof. Deze termijn wordt verlengd tot 3 maanden indien het bestuur een vervanger heeft aangeworven voor het betrokken personeelslid. Indien het verlof als een gunst is toegekend door het bestuur, kan ook het bestuur, met respectering van dezelfde termijnen, het lopende verlof stopzetten.
105
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 338. Als een statutair personeelslid binnen de diensten van het OCMW-bestuur een contractuele betrekking opneemt, een mandaat, een tijdelijke aanstelling of een andere functie waaraan een proeftijd verbonden is, dan wordt voor maximaal de duur van het mandaat, de aanstelling of de proeftijd, ambtshalve onbetaald verlof toegestaan. Art. 339. Aan het contractueel personeelslid kan, op vraag van het personeelslid, aanvullend onbetaald verlof worden toegekend, indien het volgens artikel 279, §2 toegekende verlof voor jaarlijkse vakantie, ingevolge een gebrek aan prestaties in het voorgaande dienstjaar, minder is dan het volume aan verlof voor jaarlijkse vakantie dat wordt toegekend aan een personeelslid met dezelfde opdrachtomvang dat wel een volledig verlof voor jaarlijkse vakantie geniet.
Hoofdstuk XI. Politiek verlof Art. 340. De personeelsleden hebben het recht op een politiek verlof conform het decreet van 14 maart 2003 houdende regeling van het politieke verlof voor de personeelsleden van de provincies, gemeenten, de agglomeraties van gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsook de openbare instellingen en publiekrechtelijke verenigingen die onder hun controle vallen.
Hoofdstuk XII. De dienstvrijstellingen Art. 341. Dienstvrijstellingen worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
De contractuele
personeelsleden behouden tijdens deze afwezigheidperiode hun salaris. Behoudens wanneer uitdrukkelijk
anders
voorzien,
kan
een
dienstvrijstelling
geen
aanleiding
geven
tot
compensatieverlof of toelagen voor buitengewone prestaties. Art. 342. Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling: 1°
als vrijwilliger van een brandweerkorps of korps voor burgerlijke bescherming, voor dringende hulpverlening;
2°
als actieve vrijwilliger van het Rode Kruis of van het Vlaamse Kruis a rato van telkens maximaal vijf werkdagen per jaar.
Art. 343. Het
personeelslid
dat
als
voorzitter,
bijzitter
of
secretaris
van
een
stembureau,
een
stemopnemingsbureau, of een hoofdstembureau optreedt bij de verkiezingen, heeft recht op dienstvrijstelling: 1°
de dag van de verkiezingen, als hij dan moest werken;
2°
als lid van een hoofdstembureau: de nodige tijd om de bij de kieswetgeving voorgeschreven vergaderingen van de hoofdbureaus bij te wonen.
106
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 344. Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling voor het afstaan van: 1°
beenmerg a rato van maximaal vier werkdagen per afname;
2°
organen of weefsels voor de benodigde duur van de onderzoeken, de ziekenhuisopname en het herstel.
Art. 345. Het personeelslid krijgt, maximaal 10 keer per jaar, dienst vrijstelling op de dag waarop het bloed, plasma of bloedplaatjes geeft. De dienstvrijstelling geldt voor de tijd die nodig is voor de gift, waarin inbegrepen de tijd die naargelang het geval nodig is voor de verplaatsing naar en van het afnamecentrum. Art. 346. Het vrouwelijke personeelslid krijgt dienstvrijstelling voor borstvoeding op het werk a rato van de benodigde tijd, en voor prenatale onderzoeken tijdens de diensturen gedurende de zwangerschap. Art. 347. Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling voor deelname aan door het bestuur ingerichte examens of selectieproeven en deelname aan interne sollicitaties en de daaraan verbonden selectieproeven. Art. 348. Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling bij oproeping –al dan niet als getuige– en verhoor of bijstand in het kader van een lopende tuchtprocedure of bezwaarprocedure bij de beroepsinstantie ingevolge een ongunstig evaluatieresultaat of bij oproeping voor het vast bureau of de OCMWraad. Art. 349. Het personeelslid krijgt voor het volgen van vorming een dienstvrijstelling conform de modaliteiten vermeld in hoofdstuk IX van titel II. Art. 350. Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling voor de door het bestuur opgelegde consultaties aan arbeidsgeneesheer. Art. 351. De personeelsleden krijgen jaarlijks vanaf 12.00 uur dienstvrijstelling op 24 december en 31 december. Wie door de aard van zijn/haar functie ‘s namiddags prestaties moet leveren op de vermelde data, heeft recht op een compensatieverlof voor maximaal de duur van de prestaties. Art. 352. (…) Art. 353. De OCMW-secretaris kan dienstvrijstellingen toekennen om redenen die niet zijn vermeld in dit hoofdstuk.
107
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Titel IX. Interne dienstaanwijzingen Art. 354. Binnen de dienst regelt de overste de werkplek van de personeelsleden. Art. 355. Indien de voorzitter beslist om, zonder het organogram te wijzigen, de personeelsbezetting van een of meer diensten aan te passen in functie van gewijzigde omstandigheden, dan kan na overleg met de betrokken personeelsleden tot hun mutatie naar een andere dienst worden beslist. Art. 356. Indien de mutatie zoals vermeld in artikel 355 geen functieverandering met zich brengt kan de gemeentesecretaris de betrokken personeelsleden na overleg aan hun nieuwe dienst toewijzen.
108
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Titel X. Slotbepalingen Hoofdstuk I. Overgangsbepalingen Afdeling I. Geldelijke waarborgen Art. 357. Het personeelslid in dienst dat na 1 januari 1994 op grond van het vorige geldelijk statuut, een toelage of bijslag genoot die op basis van deze rechtspositieregeling niet meer kan worden toegekend, behoudt die toelage of bijslag ten persoonlijken titel. Art. 358. Het personeelslid in dienst dat op datum van de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling op grond van de vorige rechtspositieregeling, een salarisschaal en een functionele loopbaan had die niet opgenomen zijn in artikel 111 BVR, behoudt die salarisschaal en functionele loopbaan zolang het aangesteld is in de graad waarmee die salarisschaal en die functionele loopbaan in de vorige rechtspositieregeling verbonden waren. Art. 359. De OCMW-secretaris in dienst en de financieel beheerder van het OCMW in dienst, die na een klassenverhoging met toepassing van artikel 29 van de Nieuwe Gemeentewet een hogere salarisschaal hebben gekregen, behouden die salarisschaal op persoonlijke titel zolang die gunstiger is dan de salarisschaal die ze met toepassing van artikel 122 BVR of artikel 124 BVR zouden krijgen.
Afdeling II. Overgangsbepalingen over diverse lopende procedures en lopende periodes Art. 360. Procedures van aanwerving, bevordering of interne personeelsmobiliteit die opgestart zijn voor de datum van inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling, worden afgewerkt in overeenstemming met de regels die van toepassing waren op het ogenblik dat ze werden opgestart. Art. 361. De procedureregels die van toepassing waren bij de start van de evaluatieperiode die doorloopt na de datum van inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling, blijven van toepassing op die lopende evaluatieperiode, met uitzondering van bestaande plaatselijke regels over het interne beroep tegen de ongunstige evaluatie bij het college van voorzitter en schepen. De positieve en negatieve gevolgen van de evaluatie vastgesteld met toepassing van artikel 48 BVR gelden pas vanaf de eerstvolgende evaluatieperiode. De kortere termijn voor de toepassing van het ontslag na ongunstige evaluatie geldt pas vanaf de eerstvolgende evaluatieperiode. Negatieve
evaluatieresultaten
die
personeelsleden
hebben
gekregen
voor
de
vorige
evaluatieperiodes, tellen niet mee voor de ontslagmogelijkheid. De OCMW-raad kan beslissen om een verkorte evaluatieperiode in te stellen.
109
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
Art. 362. De verloven en afwezigheden die al toegekend waren, op het ogenblik van het kracht worden van de gewijzigde regeling, blijven toegekend voor de toegestane duur en volgens de regels die geldig waren op het ogenblik van de toekenning. Aanvragen tot verlenging of vernieuwing van een verlof of
afwezigheid
worden
beschouwd
als
een
nieuwe
aanvraag
en
worden
behandeld
in
overeenstemming met de nieuwe reglementaire bepalingen. Art. 363. Voor de toekenning van de in Titel VIII, hoofdstuk VII, vermelde verloven, wordt geen rekening gehouden met de verloven die reeds werden toegekend op basis van het vorige, in artikel 4 opgeheven statuut, tenzij een dergelijke beperking is opgenomen in andere reglementering of wetgeving. Art. 364. De statutair tijdelijke personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling in overgangsregeling nog in de hoedanigheid van statutair tijdelijke in dienst zijn, zijn onderworpen aan de bepalingen die van toepassing zijn op het vast aangestelde statutaire personeelslid, met uitzondering van de bepalingen die niet verenigbaar zijn met de federale bepalingen over de socialezekerheidsregeling voor statutair tijdelijke personeelsleden.
Afdeling III. Overige overgangsbepalingen Art. 365. Voor de toekenning van de in hoofdstuk VII -(Deeltijdse) Onderbreking van de prestaties– vermelde verloven, wordt geen rekening gehouden met de verloven die reeds werden toegekend op basis van het vorige, in artikel 357 opgeheven statuut, tenzij een dergelijke beperking is opgenomen in andere reglementering of wetgeving.
Art. 365 bis §1 Het statutaire personeelslid in dienst op 31 december 2010 dat behoort tot het personeel in artikel 104§ 6 OCMW-decreet, behoudt voor de verdere duur van de loopbaan bij het OCMW de regeling over het aantal dagen jaarlijkse vakantie, die op de datum van inwerkingtreding van het BVR RPR O op grond van de plaatselijke rechtspositieregeling van kracht was, als dat aantal jaarlijkse vakantiedagen hoger is dan het aantal, dat de raad bepaalt met toepassing van artikel217 §1bis. §2 Het statutaire personeelslid in dienst op 31 december 2010 dat behoort tot het personeel in artikel 104§ 6 OCMW decreet, behoudt voor de verdere duur van de loopbaan bij het OCMW de regeling over het aantal feestdagen, die voor de datum van inwerkingtreding van het BVR RPR O op grond van de plaatselijke rechtspositieregeling van kracht was, als dat aantal feestdagen op jaarbasis hoger is dan het aantal, vermeld in artikel 220 §1bis. §1 en §2 zijn overeenkomstig van toepassing op de contractuele personeelsleden in dienst op 31 december 2010, zolang zij door een arbeidsovereenkomst met het OCMW verbonden zijn of zij
110
rechtspositieregeling OCMW raad 09/10/2012, aangepast op raad 19/02/2013-11/06/2013-09/07/2013
middels een procedure statutair aangesteld worden binnen het OCMW. Het recht zoals bedoeld in het eerste lid vervalt: - bij hervatting na een onderbreking te wijten aan het personeelslid; - bij een onderbreking van minstens één maand.
Hoofdstuk II. Opheffingsbepalingen en inwerkingtredingsbepalingen Afdeling I. Opheffingsbepalingen Art. 366. Alle bepalingen worden opgeheven van: 1°
het geldelijk statuut zoals vastgesteld op 11 maart 1997 en (later aangepast);
2°
het administratief statuut zoals vastgesteld op 11 maart 1997 (en later aangepast) ;
3°
het reglement inzake aanwerving en functionele loopbaan van contractueel personeel (werving, aanstelling, functioneel loopbaan, vorming, evaluatie) van 11 maart 1997 (en later aangepast);
4°
het reglement inzake de vergoeding van reiskosten;
Afdeling II. Inwerkingtredingsbepalingen Art. 367. Deze rechtspositieregeling treedt in werking op 1 september 2012 uitgezonderd voor wat betreft: 1°
artikel 209, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2008;
2°
artikel 280, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2010;
3°
artikel 338, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2010.
111