takken heeft, waarvan drie nog nooit vermoed. Eén daarvan is van Afrikaanse oorsprong en omvat olifanten, zeekoeien, klipdassen en aardvarkens, maar ook de eigenaardige olifantspitsmuizen, goudmollen en tenreks. Twee groepen zijn op de noordelijke continenten ontstaan; de ene bestaat uit hoefdieren, walvissen, roofdieren, vleermuizen, schubdieren en onze egels, mollen en spitsmuizen en de andere uit primaten, knaagdieren en haasachtigen, samen met vliegende maki’s en boomspitsmuizen. Bevestigd werd dat de Zuid-Amerikaanse luiaards, gordeldieren en miereneters een aparte groep vormen. Tot nu toe werden de Afrikaanse goudmollen en tenreks samen met Euraziatische egels, mollen en spitsmuizen in de orde Insectivora geplaatst, maar deze orde wordt nu dus in twee groepen gesplitst. Interessant zijn de convergente morfologische aanpassingen binnen de hoofdgroepen. Dit is het meest opvallend bij de insecteneters, waar sommige tenreks van Madagascar sprekend op onze egels en spitsmuizen lijken, en de goudmollen op onze gewone mol. Het onderzoek heeft bijgedragen aan de opheldering van de zoogdierstamboom, maar roept belangrijke paleontologische en morfologische vragen op. (O. Madsen, KUN)
Sterrenstelsels Sterrenstelsels, zoals onze Melkweg, kunnen deel uitmaken van grotere clusters, variërend van enkele tientallen tot enige duizenden sterrenstelsels die door zwaartekracht bijeen worden gehouden. Hoe veranderen de eigenschappen van afzonderlijke sterrenstelsels op verschillende plaatsen in een cluster, bijvoorbeeld in één van de bekendste: de Coma cluster? Sterrenstelsels zijn er in verschillende vormen, bijvoorbeeld een spiraalof ellipsvorm of in de vorm van een rugbybal (S0). De laatstgenoemde is een overgangsvorm tussen een spiraalstelsel en een elliptisch stelsel. Met behulp van de radiotelescoop van Westerbork en een optische telescoop op La Palma zijn zeer gedetailleerde gegevens over sterrenstelsels in de Coma cluster verzameld. De meeste oudere studies richten zich op het centrale deel, maar nu weten we ook meer over de periferie. Er blijken veel meer spiraalstelsels in de cluster voor te komen dan voorheen werd gedacht. Dat komt ook doordat men een spiraalstelsel vaak moeilijk van een S0 kan onderscheiden omdat men er onder verschillende hoeken tegenaan kijkt. Dit alles heeft consequenties voor het onderzoek naar de evolutie van sterrenstelsels in clusters. De stelsels bewegen zich in een baan om het centrum van de cluster. Ze kunnen daarbij dichtbij elkaar komen en van vorm veranderen of zelfs samensmelten tot een nieuw stelsel. (M. Beijersbergen, RuG)
Nonnetje Van veel schelpdieren wordt gedacht dat er weinig genetische verschillen tussen populaties zijn, omdat de manier van voortplanten – via larven die langdurig in het water zweven – voor veel genetische uitwisseling zou zorgen. Toch blijken er van het nonnetje duidelijke regionale verschillen in genetische typen te bestaan. De schelp van nonnetjes in de Noordzee is bijvoorbeeld platter dan die van de nonnetjes in de Waddenzee. Dat komt onder meer omdat de wadvogel de kanoet96 | NVOX 2 | FEBRUARI 2003
strandloper liever platte dan bolle schelpen eet. Door deze natuurlijke selectie zijn er minder platte nonnetjes in de Waddenzee. Selectieve schelpdiervisserij zou daarom onverstandig zijn. Het is immers niet vanzelfsprekend dat, na het leegvissen van een bepaald gebied, dat deel vanzelf weer bevolkt gaat worden door schelpdieren uit andere gebieden. Want die kunnen daar genetisch niet op aangepast zijn. Van het nonnetje wordt verwacht dat er veel genetische uitwisseling tussen populaties is, omdat de larven drie tot vier weken met de zeestromen meegevoerd worden. De bevruchting is extern: beide geslachten spuiten hun geslachtscellen gewoon het water in. Toch blijken er verschillen tussen de populaties nonnetjes in de Noordzee en de Waddenzee te bestaan. De schelpvorm varieert en dat heeft een genetische oorzaak. Kanoetstrandlopers komen niet voor in Noordzee omdat daar het leefgebied van de nonnetjes in tegenstelling tot op het Wad continu onder water staat. De schelpvorm heeft waarschijnlijk te maken met overlevingsmechanismen, want de kanoet blijkt een voorkeur te hebben voor platte nonnetjes. De genetische variatie blijkt sterker ruimtelijk gestructureerd dan gedacht en dit komt vermoedelijk omdat tijdens de bevruchting de seksuele partners zich wel dicht bij elkaar bevinden. De genetische uitwisseling kan derhalve alleen tijdens de larvenfase plaatsvinden. (P. Luttinkhuizen, RuG)
Richtinghoren Onze ogen zijn van invloed voor ons richtinghoren. Ze helpen én trainen onze hersenen bij het horen. Onderzoekers van de afdeling biofysica van de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) hebben dit aangetoond. Deze conclusies vegen het idee van tafel dat blinde mensen beter zouden kunnen richtinghoren dan ziende. Onze oren kunnen zelf niet richtinghoren. Het slakkenhuis registreert ‘wat’ voor geluid er binnenkomt (spraak, auto, vogel, etc.), maar niet ‘waar’ het vandaan komt. Uit de verschillen tussen beide oren reconstrueren onze hersenen vervolgens de richting van het geluid. Zo zal geluid van rechts een fractie eerder (enkele tientallen microseconden) en iets luider in het rechteroor arriveren dan in het linkeroor. De verschillen in aankomsttijd en volume hangen niet alleen af van de geluidsrichting, maar ook van de grootte van het hoofd. Deze relatie verandert dus voortdurend tijdens de groei en onze hersenen zullen dat moeten meenemen in hun berekeningen. Algemeen wordt aangenomen dat de relatie tussen deze verschillen en de geluidsrichting wordt geleerd door ervaring. Het Nijmeegse onderzoek toont nu aan dat het onze ogen zijn die de hersenen dat ‘onderwijzen’. Richtinghoren is een continu leerproces. Hierdoor zijn wij in staat het richtinghoren aan te passen als onze ogen of oren verslechteren of juist verbeteren. Het menselijk brein blijft dus levenslang flexibel. In een eerdere vergelijkende studie hebben de Nijmeegse onderzoekers al laten zien dat blinden aanzienlijk slechter presteren dan zienden bij het richtinghoren in een rumoerige omgeving. Deze onderzoeken tonen daarmee voor het eerst onomstotelijk aan dat goed kunnen zien belangrijk is om ook goed te kunnen richtinghoren. (Biofysica, KUN)
RECENSIE Kunst en alchemie Lawrence M. Principe, Lloyd Dewitt: Transmutations: Alchemy in Art. Selected Works from the Eddleman and Fisher collections at the Chemical Heritage Foundation, Philadelphia, The Chemical Heritage Foundation 2002, 40 pp, vele kleurenill., ISBN 0,941901 32 7, prijs plm. US $ 25, bestellen via www.chemheritage.org.
Dit boekje is een getuigenis van de public spirit van Amerikanen, die uit ons land wegkochten wat wij niet wilden behouden, en daarvan verzamelingen maakten. Bovendien hebben ze samen de Chemical Heritage Foundation opgericht, die werk maakt van het bewaren van chemisch erfgoed in de ruimste zin des woords. Het boekje bevat reproducties van schilderijen, meest uit onze Gouden Eeuw, die betrekking hebben op alchemie. Dat kan op twee manieren: alchemistische ideeën in beeld gebracht (zoals het boekje Alchemie en Mystiek, lang geleden door Marianne Offereins besproken – van zulke afbeeldingen trof ik er hier maar twee aan), of door schilderijen van alchemisten aan het werk. Daar hebben wij Nederlanders een hele traditie in, begonnen met Pieter Brueghel de Oude, voortgezet door de familie Teniers en overgenomen door schilders als Adriaen van de Venne, Richard Brakenburg en nog anderen. Van al dezen zijn door verzamelaars als Alfred Bader, Albert C. Barnes, Chester G. Fisher en Roy Eddleman werken bijeengebracht en in een nieuw gesticht CHF museum tentoongesteld. Van al dezen vind je reproducties in dit boek. Er staat uiteraard een kort verhaal in over alchemie, en een tweetal excursen over de gebruikte (en afgebeelde) apparatuur en de toepassingen van IR op schilderijenonderzoek, maar ook een doorlopend en beredeneerd betoog over de schilders en wat je zoal op hun werk kunt zien. Soms is de alchemist een voorwerp van spot (met woordspelingen als: ’t is al gemist, of ’t is al mist (=mest)), soms een serieus genomen geleerde. Later, in de romantische 19e eeuw, brengen schilders (wie de vakkennis van de afgebeelde apparaten ontbeert) ook een wat meer mystieke figuur à la Faust. Ook staan er ‘gewoon’ portretten in, zoals het met gepaste trots getoonde schilderij van Robert Boyle door Johan Kerseboom, kortgeleden door de CHF met massale steun verworven. Ik moet nog vermelden dat aan het eind een hoofdstuk is opgenomen over de ‘Collecting Chemists’, waarvan Alfred Bader er
Duits ‘gründlich’
ES een is. Nu weet u ook waarom op de Aldrich catalogi van die mooie reproducties staan. Ik heb met veel genoegen dit boek bekeken en ben blij dat ik zo een extra stukje bij mijn kleine collectie alchemie kan voegen. Wel jammer dat een paar schilderijen zo donker zijn weergegeven, dat je het toegelichte nauwelijks op het plaatje terugvindt. En het schilderij van Bega is kennelijk verkeerd om afgedrukt: linker- en rechterhand kloppen niet met de beschrijving. Er wordt ook vermeld dat van Brakenburg niet bekend is of hij leerling is van Jan Steen. In Haak, Hollandse schilders in de Gouden Eeuw, wordt hij omschreven als leerling van Hendrick Mommers, maar wordt eraan toegevoegd dat hij juist oud genoeg was om van Steens aanwezigheid in Haarlem (1661-1669) te kunnen profiteren en dat hij duidelijk diens invloed heeft ondergaan. Het is een mooi klein boekje en ik hoop dat de reproductie van de voorpagina, een fragment van Het laboratorium van de alchemist, van David Teniers (II) de Jonge, u een indruk geeft van wat er binnenin is te zien. Ik hoop dat ik nog op tijd de gevraagde bibliografische gegevens binnenkrijg, maar als dat niet lukt: wie dit boekje wil aanschaffen kan terecht via de boven aangegeven website. Toen ik deze recensie klaar had ontbraken enkele gegevens. Die volgen nu: Chemical Heritage Foundation has just published a new book: Transmutations: Alchemy in Art. This beautiful compilation of art reproductions and expert commentary is available now from CHF press for just $19.95—$5 off the regular price of $24.95. To order call 215-925-2222, ext. 222 today. Bovendien kreeg ik deze brief Hello Mr. Bouma, Thank you for reviewing our book! Transmutations sells for $25. There are shipping costs of $8 for the first book and $1 for each additional book in a single order. Orders can be phoned, faxed, mailed, or emailed in and can be paid for with a check or credit card or we can simply bill you along with shipment. If you have any further questions, please don’t hesitate to call (215 925 2222 ext. 222) or email. Our fax number is 215 925 1954. Thank you and have a happy new year! Sincerely, Greg November, Fulfillment Assistant Dus nu bent u volledig op de hoogte Hans Bouma. P.S. Kortgeleden besprak ik een boekje van de Hongaarse chemicus en beeldend kunstenaar Béla Vízi, die chemische formules, voorstellingen en ideeën in brons weergeeft. Het doet me deugd dat het jubileum van de KNCV aanleiding is voor een tentoonstelling van zijn werken in Museum Boerhaave in Leiden, zomer 2003. Gaat dat zien! HB
Wolfgang Glöckner, Walter Jansen, Rudolf Georg Weissenhorn (Hrsg.), Handbuch der experimentellen Chemie Sekundarbereich II, Band 3/1: Analytische Chemie I – Qualitative Analyse, 424 S, 150 Abb. Format 17,6 x 25 cm, Ln, geb., Köln, Aulis Verlag Deubner & Co KG, 2002, ISBN 3-7614-2373-X, € 60,00. Nou, dat is wel een hele mondvol, deze aankondiging. Je merkt meteen dat dit een degelijk Duits boek moet zijn, en daarin vergis je je niet. Het bestaat uit drie onderdelen: (i) de positie en de historie van de analyse: (ii) analyses, aantoningsreacties, reactietypen, definities en methoden en (iii) (het grootste) aantoningsreacties van de elementen in 18 perioden gerangschikt, en steeds per groep voorafgegaan door vakwetenschappelijke basis, historie en didactiek. Zo heb je ook steeds een klein overzicht van elk element erbij. Ik sla het eerste deel over en ga door met het tweede. Daarin wordt, naar verhouding summier, aandacht gegeven aan analysemethoden. Uiteraard het klassieke H2S-systeem voor de kationen (ja, zo heten ze in dit boek), waar na het doorleiden van H2S als tweede groep de met urotropine neerslaande ionen volgen (Cr, Fe, Al). Er wordt een systeem beschreven voor de anionen waar na een extractie met een soda-oplossing groepen anionen worden aangetoond. Hier ook vind je een weergave van de schaal waarop je kunt werken en de daarbij passende hulpmiddelen: macro (vanaf 100 mg), semimicro, micro- en ultramicro-analyse (0,1 mg), met filtreerpapier, petrischaal en spiegelschrijver, zwanenhalscamera en monitor. Ik miste hier de druppelplaat en de transparantfolie. Waar ik grote bezwaren tegen blijf houden is het werken met oxidatiegetallen, waar hier een tiental regels voor worden gegeven, bijv. ‘bij covalente verbindingen krijgen de atomen met de hogere elektronegativiteit het negatieve oxidatiegetal’. Ook in dit deel: diverse zuur-base-concepten, coördinatieconstanten, nomenclatuurregels van complexe verbindingen, methoden om redoxvergelijkingen op te stellen, concentratieaanduidingen, en een goed overzicht van vormings- en leerdoelen van de analytische chemie. Het is een systematische encyclopedie in het klein. Dan komt het grote, derde deel. Ik doe zo maar een greep en pak als voorbeeld Groep 13 (B, Al, Ga, In, Tl) en noteer bij elk van de onderdelen wat mijn aandacht trok. Iedere andere groep wordt net zo behandeld. 3.13.1 Fachwissenschaftliche Grundlagen: Als essentieel element regelt boor de calciumhuishouding van planten. Het is nodig voor de celdeling. Gallium kan tot 1200 °C als thermometervloeistof dienst doen. 3.13.2 Historisches. De naam aluminium is door Sir H. Davy voorgesteld. Sindsdien heet het element in het Angelsaksische taalgebied ‘aluminium’ (volgens mij geldt dat wel voor de Verenigde Staten maar niet voor Groot-Brittannië). 3.13.3 Didaktik: de nadruk valt op aluminium als belangrijkste element in de groep. Er wordt gesteld dat de chemie van aluminium wezenlijk kan bijdragen tot begripsvorming van elementaire samenhangen. In een schema’tje worden, zoals bij elke groep, voorkomen, elektronegativiteit, oxidatiegetallen en korte aanduidingen van aantoningsreacties vermeld.
3.13.4 Experimente, vijftien in totaal. Elk experiment bestaat uit zakelijke informatie, benodigd materiaal (apparatuur, chemicaliën, veiligheidsvoorschriften), tijdsduur, uitvoering, afvalverwerking, waarneming, interpretatie (en af en toe een kleine wenk (‘Hinweis’), in het geval van de boraxparel dat boor kostbaar was in de middeleeuwen en gebruikt werd voor het smelten van goud, terwijl het in het oude Egypte bij het balsemen werd toegepast – suggestie voor een project of onderzoekje). Nou, is dat compleet of niet? Ik vind het boek een aanwinst voor mijn (sinds de verhuizing aanzienlijk afgeslankte) vakbibliotheek. De prijs is fors maar niet onredelijk. Ik heb maar een paar opmerkingen tot slot. Allereerst dat zo’n boek eigenlijk van kleurenillustraties moeten zijn voorzien – maar hoe duur zou het dan geworden zijn? Dan ook een compliment voor de literatuurverwijzingen en de registers. Ik vond er zelfs nog een verwijzing naar dat OECD-boek Chemistry today met een citaat van wijlen Jan Groen waarin deze in enkele regels de doelen van het scheikundeonderwijs klip en klaar uiteenzet. Ik miste een lemma ‘Zeolithe’ maar vond bij silicium dat die zijn verduitst tot ‘Gerüstsilikate’. Dat moet je wel weten! De vraag is alleen: wat kun je ermee in ons onderwijs, waar de anorganische chemie geen enkele, en de analyse een ondergeschikte rol speelt? Mijn suggestie: probeer toch wat meer werk te maken van de analyse. Het is en blijft een tak van de chemie die je veel leert van wat zo nodig is: netjes werken, goed waarnemen, heldere conclusies trekken, degelijk rapporteren. Er staat in dit boek een ‘Protokoll’ van een leerling waar je duim en wijsvinger bij aflikt. Kom daar bij ons eens om! Maar, alles bij elkaar, van harte aanbevolen. Hans Bouma
Het onderzoek van leerlingen tot een succes maken Theo Smits promoveerde in januari 2003 aan de KU Nijmegen op een onderzoek naar kwaliteitsverbetering van onderzoek door leerlingen in de basisvorming. De titel van zijn proefschrift is: Werken aan kwaliteitsverbetering van leerlingonderzoek. Een studie naar de ontwikkeling en het resultaat van een scholing voor docenten. Leerlingen voorgeschreven kookpractica laten uitvoeren vereist heel wat van de docent. Het kost tijd, inzet van materiaal, het vraagt organisatievermogen. Een stapje verder daarin, leerlingen meer open practica laten uitvoeren die hen voorbereiden op het zelfstandig uitvoeren van een eigen onderzoek, eist nog meer van de docent. Docenten geven aan dat ze bij het begeleiden en beoordelen van leerlingonderzoek knelpunten hebben: ze hebben gebrek aan tijd, willen meer overleg met andere docenten en missen een systematische opbouw van onderzoeksvaardigheden. Theo Smits stelt in zijn proefschrift twee aspecten bij het zelfstandig uitvoeren van een onderzoek door leerlingen centraal: het valide en betrouwbaar uitvoeren van onderzoek. Deze aspecten blijven in de klassenpraktijk onderbelicht. Ten onrechte, want het kennen en leren hanteren NVOX 2 | FEBRUARI 2003 | 97
van deze aspecten zijn van belang voor het verbeteren van de kwaliteit van het leerlingonderzoek, leerlingen ontwikkelen de noodzakelijke kritische distantie en reflectie ten aan zien van het eigen onderzoek en het onderzoek van anderen. Docenten moeten leerlingen daarbij begeleiden en beoordelen. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Theo Smits doorliep met twee docenten natuurkunde een langlopend proces waarin een scholingsprogramma ontwikkeld, uitgevoerd en geëvalueerd werd. Nagegaan werd hoe de kwaliteit van het leerlingonderzoek verbeterde. Het proefschrift is helder en vlot geschreven. Het inzoomen op validiteit en betrouwbaarheid is een eye-opener. Duidelijk wordt dat problemen die docenten ervaren bij het begeleiden en boordelen van het leerlingonderzoek te herleiden zijn tot specifieker vragen; het brengt de antwoorden op de problemen meer in zicht. De docent die worstelt met dergelijke problemen en die zich afvraagt in welke richting de oplossingen liggen, kan veel aan dit proefschrift hebben. Hij zal zich ook herkennen in de situatie zoals die voor de twee docenten uitgebreid beschreven wordt. Smits, Th.J.M., Werken aan kwaliteitsverbetering van leerlingonderzoek. Een studie naar de ontwikkeling en het resultaat van een scholing voor docenten. Utrecht: CD-β Press, Centrum voor Didactiek van wiskunde en natuurwetenschappen, Universiteit Utrecht (CD-β Wetenschappelijke Bibliotheek, nr. 44). ISBN 90-73346-51-7. Agnes Legierse
Alles over batterijen en accu’s R.M. Dell and D.A.J. Rand, Understanding Batteries, Cambridge, Royal Society of Chemistry, 2001, ISBN 0 85404 605 4, £25.00; xxx + 224 pag., z/w ill. In het tijdschriftenpakket waarop veel NVOX-lezers zijn geabonneerd, wordt regelmatig verwezen naar RSC Paperbacks. Nieuwsgierig gemaakt heb ik er enkele aangevraagd, en tot nu toe stellen ze me niet teleur. De eerste die ik onder handen nam ging over draagbare stroomvoorzieningen zoals batterijen en accu’s. Ter inleiding een paginagroot portret van Volta die in 1800 zijn eerste zuil bouwde. In de inleiding worden enkele definities gegeven, iets van de indeling van het boek verteld en beklemtoond dat het is bedoeld voor iedereen die meer wil weten over primaire en secundaire batterijen (ik laat de term accu’s nu maar weg). Ja, en dan komt voor mijn besef het boek maar langzaam onder stoom. Want na een inleidend historisch overzicht (voorafgegaan door een begrippenlijst) komt het deel ‘Know your Battery’ met allerlei best nuttige algemeenheden maar zonder veel vlees en bloed: hoe een batterij werkt, waarop je moet letten bij de keuze en hoe je een secundaire batterij moet opladen. Pas dan begint het hoofddeel over primaire batterijen (zink, lithium en specialiteiten) en dan over se98 | NVOX 2 | FEBRUARI 2003
cundaire batterijen (met uiteraard veel nadruk op de loodaccu), maar ook alkaline, lithium en geavanceerde modellen. Het slothoofdstuk gaat uit van speciale toepassingen, waar gesproken wordt over opslag van zonne-energie, batterijen in de ruimtevaart en elektrische auto’s. Er zijn veel illustraties, zowel diagrammen als afbeeldingen van batterijen geleverd door een keur aan fabrikanten. Er is een literatuurlijst en een groot aantal websites opgegeven aan het einde. Ik acht me niet deskundig genoeg om inhoudelijke kritiek te leveren. Wat ik lees heeft me zeer geboeid (behalve de definities dan) en onder de indruk gebracht van de deskundigheid van de auteurs. Ik houd van zinnetjes als: ‘Oppervlakkig gezien is de elektrochemie van de Leclanché-cel eenvoudig’, gevolgd door de bekende reactievergelijkingen. Maar ‘In werkelijkheid zijn de celreacties veel ingewikkelder, met vorming van slecht oplosbare tussenproducten zoals Zn(NH3)2Cl2, (…) vooral bij snel ontladen.’ Steeds ook worden van een bepaald type voor- en nadelen netjes in een lijstje weergegeven. Steeds ook vind je typen waaraan je nooit hebt gedacht, zoals de ultralife dunne cellen met onwaarschijnlijke elektroden als die van vloeibaar thionylchloride of sulfonylchloride. Bij de gespecialiseerde batterijen wordt begonnen met de pacemaker, die in de laatste veertig jaar enorm in grootte is geslonken. Ik las daar dat er ook andere implantaatcellen zijn, zoals botstimulators die breuken versneld helen en neurostimulators. Dan volgen de batterijen die door zeewater worden geactiveerd, altijd met magnesium als elektronenleverancier, de torpedo- en de thermische batterijen. De auteurs hebben een goed ontwikkelde zin voor historie. Zowel van de zinkbatterij als van de accu wordt een korte geschiedenis gereleveerd. De laatste dateert van 1859, is ontwikkeld door de Fransman Gaston Planté en bestaat uit twee loden spiralen, door textiel gescheiden en in een bak met zwavelzuur geplaatst. Prachtig is ook de opsomming van argumenten voor het invoeren van elektrische auto’s in Londen in 1903. Zo’n auto kon ook door dames worden bestuurd, zodat de kosten voor een chauffeur konden worden uitgespaard! Maar nog in 2003 moeten we vaststellen dat er nog steeds geen ideale kandidaat is die voldoet aan alle vereisten voor een betrouwbaar, wendbaar en snel elektrisch privévoertuig. De auteurs voorspellen de batterij een grote toekomst, en voorzien als goede wetenschappers op welke terreinen nog onderzoek moet worden verricht, zodat ze vol vertrouwen eindigen: ‘Clearly, the future promises to be exciting for batteries’. Ik denk dat iedereen die iets wil weten van dit mooie stuk toegepaste elektrochemie zich aan dit werk bepaald niet bekocht zal voelen. Voor een dergelijk standaardwerk is £25 beslist niet teveel. Hans Bouma
Archeologie Theo de Jong, De Vleeschhouwerij van boven tot onder. Een middeleeuws huis in Helmond. 96 blz. Ill. Matrijs, Utrecht. ISBN 90-5345-216-8, € 9,95 Het beroerde bij archeologisch bodemonderzoek is, dat het onderzoek per definitie eenmalig is en dat het vervolgens het zogenaamde ‘bodemarchief’ voor altijd beschadigt. Vandaar dat men
het bij voorkeur met rust laat. Alleen wanneer men op een bepaalde plaats gaat bouwen en de bodem dus toch in het ongerede gebracht wordt, kunnen de archeologen hun hart ophalen. In dit boek wordt het oudheidkundig onderzoek naar een pand in de Helmondse binnenstad beschreven. Het komt al voor in de registers van 1530. In de loop van de tijd is het voor diverse doeleinden gebruikt. Zo huisvestte het pand een tijdlang een horloge- en klokkenmaker, een boekhandel en vanaf 1903 een slagerij. In het boek komen achtereenvolgens aan de orde: Helmond een laat middeleeuwse stad; de Bouwgeschiedenis van de Vleeschhouwerij; eigenaren en bewoners; Onder de vloeren, over de opgravingen die er in het pand gedaan zijn; Op het achtererf, over de opgravingen achter het pand; Ten slotte, over de bouwactiviteiten in Helmond. Voor mensen die in Helmond of de omgeving ervan wonen zeker interessant. Het boek is te gebruiken bij ANW en voor een ieder die archeologische belangstelling heeft. M.O.
Dörrien en De Heer In de 17e en de 18e eeuw werden Italiaanse vrouwen zoals Maria Gaetana Agnesi (1718-1799) en Laura Bassi (1711-1778) hoogleraar. In Frankrijk hadden adellijke dames zoals Emilie du Châtelet (1706-1749) en Geneviève Charlotte d’Arconville ruimschoots de tijd voor hun experimenten. Er waren in die tijd in Duitsland ook nog sterrenkundigen, zoals Elisabeth Hevelius, Maria KirchWinkelmann (1670-1720) en haar dochter Christine Kirch (1696-1782). Verder waren er nog diverse vrouwen die zich bezig hielden met de genees- en vooral verloskunde. In Nederland zou men voor deze periode de naam kunnen geven van Anna Maria van Schurman en van Catharina Schrader. In de plantkunde hebben we Maria Sibylla Merian (1647-1717), hoewel de Duitsers haar natuurlijk claimen omdat ze afkomstig is uit hun land. Verder waren er tot dusver eigenlijk geen vrouwen die zich met de botanie bezig hielden bekend. Deze maand kregen wij twee boeken binnen over achttiende-eeuwse vrouwen die zich bezighielden met planten en dieren.
Catharina Helena Dörrien Viereck, Regina: Zwar sind es weibliche Hände, Die Botanikerin und Pädagogin Catharina Helena Dörrien (1717-1795). Frankfurt am Main, New York: Campus Verlag, 2000, 179 S., 18 Abb., ISBN 3-593-36580-4. € 24,90. Regina Viereck schreef in het kader van een afstudeeropdracht deze biografie van de Duitse pedagoge en botaniste Catharina Helena Dörrien. De eerste honderd bladzijden van dit goed verzorgde boek zijn gewijd aan de levensgeschiedenis van Catharina Dörrien. Het tweede deel van het boek is gevuld met pedagogische geschriften en korte verhalen van Dörrien. In deze stukken richt ze zich vooral op de opvoeding van meisjes.
Beide delen van het boek zijn van elkaar gescheiden door een achttal reproducties van plantenaquarellen die Catharina Dörrien vervaardigde. De originelen bevinden zich in het Landesmuseum Wiesbaden en waren tot op heden nog nooit uitgegeven. In het eerste deel van het boek wordt de jeugd van Catharina behandeld evenals haar pedagogische werk. In het tweede deel valt de nadruk op haar botanische werk. Hoewel Dörrien pedagoog was en zich ook met de theorie van de opvoeding bezig hield, heeft haar botanische werk geen rechtstreeks verband met opvoeding of school. Haar hoofdwerk het boek Verzeichniß und Beschreibung der sämtlichen in den Fürstlich OranienNassauischen Landen wildwachsenden Gewächse, dat verscheen in Herborn (1777), kwam volledig overeen met het wetenschappelijke niveau van haar tijd. Het werd door de kritiek zeer gunstig ontvangen en beschouwd als een belangrijke bijdrage aan de ‘Naturgeschichte ihres Landes’, het leverde haar een erelidmaatschap op bij diverse wetenschappelijke gezelschappen. Hoewel ze over een beperkt aantal bronnen beschikte, tot op heden is er slechts een enkele persoonlijke brief van haar gevonden, is het de schrijfster gelukt een goed leesbare interessante biografie te schrijven over een vrouw die het recht heeft aan de vergetelheid ontrukt te worden. Een zorgvuldige uitgave die gebruikt kan worden bij biologie en ANW. M.O.
Margaretha de Heer Veerle Mans, Philippus Breuker, Peter Karstkarel, Margaretha de Heer (circa 1600 - circa 1665). 135 blz. Ill. Friese Pers Boekerij Leeuwarden/Ljouwert i.s.m. Fries Museum. ISBN 90-330-1245-1, € 25,Soms zijn er van die toevalligheden die bijna niet toevallig te noemen zijn. Enige tijd geleden was ik voor een vergadering in Meppel bij onze drukker, Giethoorn Ten Brink, waar ik in een vitrine een boek zag staan over een zekere Margaretha de Heer, met op de voorkant de afbeelding van een vlinder. Het zag er naar uit dat ze zou kunnen vallen in de categorie vrouwen die zich in de 17e eeuw bezig hielden met het schilderen van insecten. Op dat moment hadden we andere dingen aan ons hoofd, dus ik vond dat ik er later maar op terug moest komen. Kort geleden, recenseerde ik De Larf van Midas Dekkers (zie NVOX nr 10 2002), en daarin zag ik weer de naam van Margaretha de Heer, in verband met schilderijen van insecten. De klik in mijn hoofd was bijna hoorbaar. Onmiddellijk belde ik naar Meppel waar het juiste telefoonnummer snel gevonden was. Gevolg is, dat ik nu
deze recensie schrijf. Margaretha de Heer leefde in het Friesland van de zeventiende eeuw en kan in verband worden gebracht met vrouwen zoals Maria Merian en Anna Maria van Schurmann. In het voorwoord staat: ‘U heeft een primeur. Voor de eerste keer staan leven en werk van de Friese kunstenares Margaretha de Heer (circa 1600 - circa 1665) in de schijnwerpers. En die belangstelling is gegrond.’ In dit boek wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan: Het kunstklimaat vóór en gedurende de Gouden Eeuw in Fryslân; Het leven van Margaretha de Heer; Vrouwelijke kunstenaars en hun kringen in het midden van de zeventiende eeuw; Lofdichten op het werk van Margaretha de Heer; De ‘wonderstucken’ van ‘een parel van de vrouwen’. Duidelijk blijkt dat Margaretha de Heer de aandacht verdient die ze in dit boek krijgt. Ze deed – voor zover bekend – geen natuurwetenschappelijk onderzoek; haar observaties zijn echter met zekerheid uiterst nauwkeurig. In dit boek wordt Margaretha de Heer in het kader van haar tijd geplaatst, waardoor dit boek zowel wegens de biografie van een belangrijke Friezin als vanwege de bredere context aan waarde gewonnen heeft. Tussen de hoofdstukken zitten vier uitgebreide katernen met afbeeldingen van het werk van Margaretha de Heer. Opvallend zijn daarin de minutieuze afbeeldingen van de bloemen en de insecten, voornamelijk vlinders. Een beetje jammer is het dat er in de toelichting bij de schilderijen enkele slordigheden geslopen zijn. Natuurlijk wordt in dit boek vooral aandacht besteed aan de kunsthistorische en museale kwaliteiten van Margaretha de Heer. Toch zou ik het zeker willen aanbevelen voor gebruik bij ANW en voor interdisciplinaire contacten. Een fraai, goed verzorgd boek. M.O.
Tips & Trucs Twee kleine boekjes voor bij de computer. Voor gevorderde computeraars overbodig, maar voor beginners kunnen ze reuze praktisch zijn.
Beveiliging Edmond Varwijk & Gerard Nijsse, Tips & Trucs. Virussen, firewalls en internetbeveiliging. 128 blz. Ill. Academic Service, Schoonhoven. ISBN 90 -3952107-7, € 7,95 Een paar maanden geleden was er ineens een virusepidemie. Het bugbearvirus sloeg toe. Nu heb ik een antivirusabonnement bij mijn provider, een firewall (zonealarm) en een eigen virusscanner die ik twee keer per week update, waarna ik de hele computer scan. Toch ging het even mis. De provider was net iets te laat en lag vervolgens ook een halve dag plat. Er kwam een grote hoeveelheid mailtjes binnen, en toen ik met de cursor op de eerste ging staan, ging er in mijn computer een alarm af. Foute boel, dacht ik en probeerde het bericht te verwijderen. Lukte niet!
Volgende bericht: ook fout! Niet te verwijderen! Volgende: idem! Outlook sloeg dicht en kon helemaal niet meer opgestart worden. Tot diep in de nacht ben ik bezig geweest om de zaak op orde te krijgen. De volgende ochtend op school (ROC Utrecht, afd. Welzijn) kreeg ik een diskette met een ‘bugbearverwijderaar’. Na een klein uurtje was al het leed geleden. De computer was verder niet besmet en de mail was weer keurig schoon. Wat zijn de mensen op de ICT-afdeling bij ons toch geweldig! Sindsdien houd ik een grote belangstelling voor alles wat ik kan doen tegen virussen, hackers en allerlei andere ongerechtigheden op het internet. Dit in heldere taal geschreven boekje geeft een redelijk recente stand van zaken en is handig in het gebruik. Achtereenvolgens komen aan de orde: Beveilig uw computer tegen ongenode gasten; Neem een firewall; Pas op met firewalls; Poorten en IP-adressen uitgelegd; Bescherm uw computer echt tegen virussen; Het internet van de hackers. Eén opvallend slordigheidje: op de een of andere manier zijn de juiste auteurs niet op de buitenkant terechtgekomen. Altijd leuk om te zien dat andere mensen ook fouten kunnen maken. M.O.
Tips Hans Doorn (samenst.) Lezerstips. Tips & Trucs. De leukste tips van lezers. 92 blz. Ill. Academic Service, Schoonhoven. ISBN 90-395-2064-X, € 7,95 Het boekje is net nieuw. Toch is het, zoals zo vaak gebeurt in computerland, voor de nieuwste computers alweer verouderd. Bij ons op school is kort geleden op een aantal van de computers Windows XP geïnstalleerd. Daarvoor kon ik in dit boekje niets vinden. Ook mensen die geen gebruik maken van de producten van Microsoft hebben niets aan dit boekje. Voor Windows 95 en 98 zijn er aardig wat tips en bij het doorbladeren vond ik toch nog een aantal dat wel de moeite van het proberen waard was. De eerste die ik opvolgde was de tip om de vraag om bevestiging van het weggooien van iets in de prullenbak uit te schakelen. Als ik iets wil verwijderen, wil ik dat en dan hoeft me dat niet nog een keer gevraagd te worden. (Bovendien kan ik het altijd uit de prullenbak halen als ik dat wil. Want zo slim ben ik natuurlijk wel geweest, dat ik wat ik wegdoe, nóóóóit meteen eruit gooi). De allerlaatste tip, over het maken van een A5 boekje, zal ik op een rustig moment eens uitproberen. M.O.
Paddestoelen en paddenstoelen Ewald Gerhardt. Paddenstoelen, 1-2-3 Natuurgidsen, trefzeker herkennen in 3-stappen. 240 blz. Kleurenfoto’s van Ernst Schälow en de auteur. Tirion uitgevers bv, Baarn. ISBN 90 5210 471 9, € 14,90 Sinds een paar maanden heb ik een hond. BehalNVOX 2 | FEBRUARI 2003 | 99
ve het genoeglijke gezelschap dat ik in huis van haar heb, betekent het dat ik elke dag een paar uur met haar door park en bos loop. Voor ons allebei is het een uitje: zij sleept met stokken en ik verwonder me meer dan ooit over ‘alles wat groeit en bloeit en ons altijd weer boeit’ (zoals Fop.I. Brouwer (Kent u hem nog?) zo treffend verwoordde). In de herfst en winter zijn paddestoelen een niet te missen onderdeel van de natuur. Ik betrap me er regelmatig op dat ik bij het wandelen mijn hondje waarschuw: ‘pas op Donna, niet die mooie vliegezwam (of een onbekend soort paddestoel) kapotmaken!’ Waarop een tegemoetkomende wandelaar me enigszins verbaasd aankijkt. Maar ja, wie geen hond heeft, weet niet dat je ermee of in elk geval tegen kunt praten. Het nadeel is dat ze niets van paddestoelen afweet, behalve dat het toch echt leuk is om op een stuifzwam te trappen. Daar kan het nieuwe boekje ‘Paddenstoelen’ uitkomst bieden. Zoals de ondertitel al aangeeft, is het vooral een boekje dat determineren bijzonder gemakkelijk maakt. De beschrijving van ongeveer 200 soorten is ingedeeld naar de vorm van de vruchtlichamen en de structuur van de lamellen. Het boek begint met wetenswaardigheden over paddestoelen; de verschillende kenmerken en eigenschappen komen uitvoerig aan de orde. Ook de relaties tussen paddestoelen en dieren krijgen veel aandacht. Voor naaktslakken, eekhoorns, hazen en insecten, maar ook voor reeën en wilde zwijnen (truffels!) zijn veel soorten een belangrijke voedselbron. Bij het derde onderdeel van de inleiding krijg je inzicht in de determinatiekenmerken, met verhelderende foto’s. Het vierde deeltje: Verzamelen, bereiden en eten, begint met de terechte waarschuwing voor niet-eetbare paddestoelen en de eigen verantwoordelijkheid van de lezer, waarna in deeltje vijf nog wordt ingegaan op paddestoelvergiftigingen. Gelukkig voor de natuurbeschermers is er ook een paragraaf gewijd aan de beschermde en uitstervende paddestoelen (bekend van de zogenaamde Rode Lijst). Het laatste deel van de inleiding leert ons hoe de determinatie werkt: met behulp van pictogrammen en kleuren is de paddestoel in kwestie snel te vinden. Bij elke paddestoel staan eerst de 1-2-3 stappen voor het determineren, de kenmerken, de habitat, de eetbaarheid en de tijd waarin de paddestoel vooral voorkomt, vermeld. Extra interessant is, dat er ook elke keer wordt aangegeven waarmee je het exemplaar kunt verwisselen en wat dan toch de verschillen zijn. Hier kun je echt heel veel kanten mee uit. Op school is deze paddestoelenwijzer zeker heel goed te gebruiken. Je zou er zelfs grafieken mee kunnen laten maken, over de paddestoelen per provincie bijvoorbeeld of op een bepaalde grondsoort. En voor iedereen die niet alleen met zijn/haar neus in de wolken loopt, is het enig om nu eens gericht te kijken naar die prachtige gewone paddestoelen. Mijn kinderen kregen altijd een spiegeltje mee om de onderkant van de hoed goed te bekijken, dat werkt prima. Het handzame boekje met plastic omslag ziet er weer erg aantrekkelijk uit, een echte aanrader. Jammer dat men niet goed heeft gelet op de spelling van het belangrijkste woord, want het moet natuurlijk paddestoelen zijn, zonder tussen-n. Gerda Bruijn
100 | NVOX 2 | FEBRUARI 2003
Stamcellen Cahiers Bio-wetenschappen en maatschappij, ISBN 90-73196-30-2, 60 pag, kleurenillustraties. Het Cahier Stamcellen is verkrijgbaar door storting van € 5,- op girorekening 154 373 t.n.v. Stichting Bio-Wetenschappen en Maatschappij, Den Haag o.v.v. Cahier Stamcellen. Stamcellen staan momenteel volop in de belangstelling. De ziekte van Parkinson, dwarslaesies van het ruggenmerg, hartfalen en suikerziekte zijn voorbeelden van chronische aandoeningen die veelvuldig genoemd worden wanneer het gaat over therapieën die men hoopt te ontwikkelen met behulp van stamcellen. In het cahier Stamcellen wordt uitgebreid aandacht geschonken aan de verschillende typen stamcellen, waaronder de embryonale stamcellen, het gebruik van rest-embryo’s en celkerntransplantatie, alsmede de verschillende stamcellen die bij volwassenen in het beenmerg en bij pasgeborenen in het navelstrengbloed worden aangetroffen. Verschillende voorbeelden van beoogde toepassingen in de geneeskunde en de ethische en juridische aspecten van die toepassingen en van stamcelonderzoek zelf worden behandeld op een wijze die ook voor anderen dan medici en biologen begrijpelijk is. Dit biocahier geeft een overzicht van de stand van zaken in het stamcelonderzoek. Bloedvormende stamcellen worden al tientallen jaren toegepast bij de behandeling van leukemie en andere bloedziektes of ziektes van het afweersysteem. Sinds 1998 is het mogelijk om stamcellen van een embryo in grote hoeveelheden te kweken. Dit opende de weg voor de productie van cellen ter vervanging van weefsels. Nu is gebleken dat somatische stamcellen, dat zijn cellen van een volwassen individu, een grote mate van plasticiteit bezitten. Zo kunnen stamcellen uit de hersenen bloedcellen worden en bloedvormende cellen uit het beenmerg levercellen of hartcellen. Het gooit de theorie die in de leerboeken staat omver. Het is een goed overzicht: vrijwel elke week kun je iets lezen over stamcellen, maar ik heb totnogtoe nooit een duidelijk overzicht gekregen van stamcellen. Zo worden de termen totipotent, pluripotent en multipotent duidelijk gedefinieerd. Ik heb de neiging om deze termen door elkaar te gebruiken. Stamcellen worden op dit moment verkregen uit pre-implantatie embryo’s verkregen via IVF, preimplantatie embryo’s verkregen via celkerntransplantatie, uit foetaal materiaal, uit navelstrengbloed en uit bepaalde weefsels van volwassenen. Het is fascinerend om te lezen wat er op dit moment allemaal mogelijk is met stamcellen. Eigenlijk wordt alles wat je geleerd hebt op zijn kop gezet. Er lijkt een enorm potentieel aangeboord voor de behandeling van ziekten waartegen tot dusverre geen kruid gewassen was. Aan de andere kant kleven er ook nadelen aan het onderzoek. Vooral als het gaat om gebruik van stamcellen uit embryo’s. Er zijn grote kosten met het onderzoek
gemoeid. Het is de vraag of de resultaten die kosten rechtvaardigen. Ook is onderzoek naar de risico’s van het gebruik van stamcellen noodzakelijk. Dit cahier is geschikt voor gebruik bij de vakken biologie en ANW. M.D.
De afstamming van de mens en selectie in relatie tot sekse Charles Darwin, vertaling Ludo Hellemans, Uitgeverij Nieuwezijds, 368 pag., ISBN 90 5712 103 4, € 29,90 Het enige doel van dit werk is om na te gaan, ten eerste of de mens, net als iedere andere diersoort afstamt van een of andere eerder bestaande vorm; ten tweede, op welke wijze hij zich heeft ontwikkeld; en ten derde, wat het belang is van de verschillen tussen de zogenaamde rassen van de wereld. Een van Darwins belangrijkste inzichten betreft de dierlijke natuur van de mens. Daar besteedt hij ook veel aandacht aan. Veel ideeën die hij uiteenzet zijn nu ook nog steeds geldig. Het gaat hierbij om verwantschap van de mens met ‘lagere’ diervormen en bewijzen daarvoor. Dat leren wij onze leerlingen bij het onderwerp evolutie: homologieën, overeenkomsten in embryonale ontwikkeling en rudimentaire organen. Dit alles wordt zeer goed gedocumenteerd. Iets wat wij tegenwoordig minder doen, maar het is wel interessant om te lezen welke bewijzen zich hier opstapelen. En belangrijk punt is: waarin onderscheidt zich een mens van het dier? Ook deze uiteenzetting is interessant en zeker niet uit de tijd. Wij houden ons er heden ten dage mee bezig. Is dat het gebruik van voorwerpen, de taal of ligt het verschil subtieler? Heeft het iets te maken met zelfbewustzijn, moraliteit, sociaal gedrag, vermogen tot taalgebruik of nog weer iets anders? Welke mentale vermogens zijn nu echt menselijk? Darwin legt in zijn boek, dat een vervolg is op Over het ontstaan der soorten helder uit wat hij bedoelt. Hij heeft veel woorden en bewijzen nodig om uit te leggen wat hij bedoelt. Je moet het boek dus plaatsen in de tijd, waarin het geschreven is. Dat geldt ook voor sommige ideeën: Darwin spreekt over barbaren en wilden en de relatie van hun hersengrootte met hun verstandelijke vermogens. De hersengrootte van sommige rassen is gerelateerd met hun verstandelijke vermogens. Iets wat nu volledig uit de tijd is. Alles is natuurlijk weer terug te voeren op natuurlijke selectie en die bijzondere vorm daarvan: de seksuele selectie. Dat onderwerp is in zijn eerste boek Over het ontstaan der soorten maar kort behandeld. Hier krijgt dat onderwerp meer aandacht. Dus niet alleen het verhaal van de pauwenstaarten. Voor mijzelf vind ik het belang van het boek: teruggaan naar de basis van de ideeën over natuurlijke selectie, seksuele selectie en ideeën over evolutie. M.D.