1
Psalmen Lied 1. Psalm 17 3 Ik zet mijn treden in Uw spoor, Opdat mijn voet niet uit zou glijden. Wil mij voor struikelen bevrijden, En ga mij met Uw heillicht voor. Ik roep U aan, 'k blijf op U wachten, Omdat G', o God, mij altoos redt. Ai, luister dan naar mijn gebed, En neig Uw oren tot mijn klachten.
8 Maar , blij vooruitzicht, dat mij streelt, Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen; U in gerechtigheid aanschouwen; Verzadigd met Uw Godd'lijk beeld.
Lied 2. Psalm 19 Het ruime hemelrond Vertelt, met blijden mond, Gods eer en heerlijkheid. De held're lucht en 't zwerk, Verkondigen Zijn werk, En prijzen Zijn beleid, Dus kan ons dag bij dag, Tot roem van Gods gezag, Zijn wonderen verhalen. Dus weet ons nacht bij nacht Zijn onbegrensde macht. En wijsheid af te malen. 6 Dus krijg ik van mijn plicht, O God, een klaar bericht. Wat is 't vooruitzicht schoon: Hij, die op U vertrouwt, Uw wetten onderhoudt, Vindt daarin groten loon.
4 Des HEEREN wet nochtans, Verspreidt volmaakter glans, Dewijl zij 't hart bekeert, 't Is Gods getuigenis, Dat eeuwig zeker is, En slechten wijsheid leert. Wat Gods bevel ons zegt, Vertoont ons 't heiligst recht, En kan geen kwaad gedogen. Zijn wil, die 't hart verheugt, Eist zuiverheid en deugd; Verlicht de duist're ogen. Maar, HEER', wie is de man, Die op 't nauwkeurigst kan, Zijn dwalingen doorgronden? O bron van 't hoogste goed, Was, reinig mijn gemoed, Van mijn verborgen zonden.
Lied 3. Psalm 24 2 Wie klimt den berg des HEEREN op? 3 Die zal, door 's HEEREN gunst geleid, Wie zal dien Godgewijden top, En zegen en gerechtigheid Voor 't oog van Sions God, betreden? Van God, den God zijns heils ontvangen. De man, die, rein van hart en hand, Dit 's Jakob, dit is 't vroom geslacht, Zich niet aan ijdelheid verpandt, Dat naar God vraagt, Zijn wet betracht En geen bedrog pleegt in zijn eden. En zoekt Zijn aanschijn met verlangen. 4 Verhoogt, o poorten, nu den boog! Rijst, eeuw'ge deuren, rijst omhoog! Opdat de Koning in moog' rijden. Wie is die Vorst, zo groot in eer? 't Is God, d' almachtig, Opperheer. 't Is God, geweldig in het strijden.
1
2 Lied 4. Psalm 25 2 HEER', ai, maak mij Uwe wegen, 6 Wie heeft lust den HEER' te vrezen, Door Uw woord en Geest bekend; 't Allerhoogst en eeuwig goed? Leer mij, hoe die zijn gelegen, God zal Zelf zijn leidsman wezen, En waarheen G' Uw treden wendt, Leren, hoe hij wand'len moet. Leid mij in Uw waarheid, leer 't Goed, dat nimmermeer vergaat, Ijv'rig mij Uw wet betrachten. Zal hij ongestoord verwerven, Want Gij zijt mijn heil, o HEER', En zijn Godgeheiligd zaad 'k Blijf U al den dag verwachten. Zal 't gezegend aard'rijk erven. 7 Gods verborgen omgang vinden Zielen, waar Zijn vrees in woont. 't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, Naar Zijn vreeverbond, getoond. d' Ogen houdt mijn stil gemoed Opwaarts, om op God te letten: Hij, die trouw is, zal mijn voet, Voeren uit der bozen netten. Lied 5. Psalm 27 3 Och, mocht ik in die heilige gebouwen, De vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog; Zijn lieflijkheid en schonen dienst aanschouwen! Hier weidt mijn oog met een verwond'rend oog. Want God zal mij, opdat Hij mij beschutt', In ramp en nood versteken in Zijn hut; Mij bergen in 't verborgen van Zijn tent en op een rots verhogen uit d'ellend'.
7 Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven? Ik was vergaan in al mijn smart en rouw. Wacht op den HEER', godvruchte schaar, houd moed! Hij is getrouw, de bron van alle goed. Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer. Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den HEER'.
Lied 6. Psalm 32 Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven, Die van de straf voor eeuwig is ontheven, Wiens wanbedrijf , waardoor hij was bevlekt, Voor 't heilig oog des HEEREN is bedekt. Welzalig is de mens, wien 't mag gebeuren, Dat God naar recht hem niet wil schuldig keuren, En die in 't vroom en ongeveinsd gemoed; Geen snood bedrog maar blank' oprechtheid voedt. 4 Gij zijt mij, HEER', ter schuilplaats in gevaren; Gij zult mij voor benauwdheid trouw bewaren. G' omringt me, daar Gij mij in ruimte stelt, Met blij gezang, dat mijn verlossing meldt. Mijn leer zal u, o mens, naar 't recht doen hand'len, En wijzen u den weg, dien gij zult 'len. Ik zal u trouw verzellen met mijn raad, Terwijl mijn oog op u gevestigd staat.
2
3 Lied 7. Psalm 33 6 Maar d' altoos wijze raad des HEEREN, Houdt eeuwig stand, heeft altoos kracht. Niets kan Zijn hoog besluit ooit keren, 't Blijft van geslachte tot geslacht! Zalig moet men noemen, Die hun Maker roemen Als hun HEER' en God. 't Volk, door Hem tevoren Gunstig uitverkoren Tot Zijn erv' en lot.
10 Zijn machtig arm beschermt de vromen, En redt hun zielen van den dood; Hij zal hen nimmer om doen komen In duren tijd en hongersnood. In de grootste smarten, Blijven onze harten In den HEER' gerust; 'k Zal Hem nooit vergeten, Hem mijn Helper heten, Al mijn hoop en lust. 11 Laat ons alom Zijn lof ontvouwen: In Hem verblijdt zich ons gemoed, Omdat wij op Zijn Naam vertrouwen, Dien Naam, zo heilig, groot en goed. Goedertieren Vader, Milde zegenader, Stel Uw vriend'lijk hart, Op Wiens gunst wij hopen, Eeuwig voor ons open; Weer steeds alle smart.
Lied 8. Psalm 42 't Hijgend hert, der jacht ontkomen, 3 O mijn ziel, wat buigt g' u neder? Schreeuwt niet sterker naar 't genot Waartoe zijt g' in mij ontrust? Van de frisse waterstromen, Voed het oud vertrouwen weder; Dan mijn ziel verlangt naar God. Zoek in 's Hoogsten lof uw lust; Ja, mijn ziel dorst naar den HEER'; Want Gods goedheid zal uw druk God des levens, ach, wanneer Eens verwiss'len in geluk. Zal ik naad'ren voor Uw ogen, Hoop op God, sla 't oog naar boven; In Uw huis Uw Naam verhogen? Want ik zal Zijn Naam nog loven. 5 Maar de HEER' zal uitkomst geven, Hij, die 's daags Zijn gunst gebiedt. 'k Zal in dit vertrouwen leven, En dat melden in mijn lied; 'k Zal Zijn lof zelfs in den nacht Zingen, daar ik Hem verwacht; En mijn hart, wat mij moog' treffen, Tot den God mijns levens heffen.
3
4 Lied 9. Psalm 43 3 Zend HEER', Uw licht en waarheid 4 Dan ga ik op tot Gods altaren, neder, Tot God, mijn God, de bron van vreugd; En breng mij, door dien glans geleid, Dan zal ik, juichend, stem en snaren Tot Uw gewijde tente weder Ten roem van Zijne goedheid paren, Dan klimt mijn bange ziel gereder Die, na kortstondig ongeneugt Ten berge van Uw heiligheid, Mij eindeloos verheugt. Daar mij Uw gunst verbeidt. 5 Mijn ziel, hoe treurt ge dus verslagen? Wat zijt g' onrustig in uw lot? Berust in 's HEEREN welbehagen, Hij doet welhaast uw heilzon dagen; Uw hoop herleev', naar Zijn gebod; Mijn Redder is mijn God. Lied 10. Psalm 56 5 Ik roem in God; ik prijs 't onfeilbaar woord; Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord. 'k Vertrouw op God, door gene vrees gestoord; Wat sterv'ling zou mij schenden? Ik heb beloofd, wanneer G' in mijn ellenden Mij bijstand boodt, en 't onheil af zoudt wenden; Tot U, o God, mijn lofzang op te zenden, Door ijver aangespoord. 6 Gij hebt mijn ziel beveiligd voor den dood; Gij richt mijn voet, dat hij zich nimmer stoot; Gij zijt voor mij een schild in allen nood; Gij hebt mijn smart verdreven. Uw dierb're gunst is m' altoos bijgebleven. 'k Zal, voor Gods oog, naar Zijn bevelen leven. Zo word' door mij Zijn Naam altoos verheven; Zo word' Zijn lof vergroot. Lied 11. Psalm 62 Mijn ziel is immers stil tot God; 4 Doch gij, mijn ziel, het ga zo 't wil, Van Hem wacht ik een heilrijk lot. Stel u gerust, zwijg Gode stil. Hij immers zal mijn rotssteen wezen; Ik wacht op Hem; Zijn hulp zal blijken. Mijn heil, mijn hulp in mijn gebrek; Hij is mijn rots, mijn heil in nood, Mijn toevlucht en mijn hoog vertrek. Mijn hoog vertrek; Zijn macht is groot; Ik zal geen grote wank'ling vrezen. Ik zal noch wank'len, noch bezwijken. 5 In God is al mijn heil, mijn eer, Mijn sterke rots, mijn tegenweer; God is mijn toevlucht in het lijden. Vertrouw op Hem, o volk, in smart, Stort voor Hem uit uw ganse hart: God is een toevlucht t' allen tijde.
4
5 Lied 12. Psalm 65 2 Een stroom van ongerechtigheden Had d' overhand op mij; Maar ons weerspannig overtreden Verzoent en zuivert Gij. Welzalig, dien Gij hebt verkoren, Dien G' uit al 't aards gedruis Doet naad'ren, en Uw heilstem horen, Ja, wonen in Uw huis.
3 Daar zal ons 't goede van Uw woning Verzaden, reis op reis, En 't heilig deel, o grote Koning, Van Uw geducht paleis; Gij, Gij zult vreselijke dingen Ons, in gerechtigheid, Doen horen, en ons blij doen zingen Van 't heil, voor ons bereid.
Lied 13. Psalm 66 4 Looft, looft den HEER' der legerscharen, O volken, heft een lofzang aan; Hij wil ons in het leven sparen, Ons hoeden op de steilste paan, Voor wank'len onzen voet bevrijden. Gij hebt ons voor een tijd bedroefd, En ons gelouterd door het lijden, Gelijk het zilver wordt beproefd.
8 Komt, luistert toe, gij Godgezinden, Gij, die den HEER' van harte vreest, Hoort, wat mij God deed ondervinden, Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest. 'k Sloeg heilbegerig 't oog naar boven, Ik riep den HEER' ootmoedig aan; Ik mocht met mond en hart Hem loven, Hem, Die alleen mij bij kon staan.
Lied 14. Psalm 68 2 Maar 't vrome volk, in U verheugd, Zal huppelen van zielevreugd, Daar zij hun wens verkrijgen. Hun blijdschap zal dan, onbepaald, Door 't licht, dat van Zijn aanzicht straalt, Ten hoogsten toppunt stijgen. Heft Gode blijde psalmen aan; Verhoogt, verhoogt voor Hem de baan; Laat al wat leeft Hem eren. Bereidt den weg, in Hem verblijd, Die door de vlakke velden rijdt; Zijn Naam is HEER' der heren.
10 Geloofd zij God met diepst ontzag! Hij overlaadt ons, dag aan dag, Met Zijne gunstbewijzen. Die God is onze zaligheid; Wie zou die hoogste Majesteit Dan niet met eerbied prijzen? Die God is ons een God van heil; Hij schenkt, uit goedheid, zonder peil, Ons 't eeuwig, zalig leven; Hij kan, en wil, en zal in nood, Zelfs bij het naad'ren van den dood, Volkomen uitkomst geven.
Lied 15. Psalm 72 2 De bergen zullen vrede dragen, 7 Nooddruftigen zal Hij verschonen; De heuvels heilig recht; Aan armen, uit gena Hij zal hun vrolijk op doen dagen, Zijn hulpe ter verlossing tonen; Het heil, hun toegezegd. Hij slaat hun zielen ga. 't Ellendig volk wordt dan uit lijden Als hen geweld en list bestrijden, Door Zijnen arm gerukt Al gaat het nog zo hoog; Hij zal nooddruftigen bevrijden; Hun bloed, hun tranen en hun lijden Verbrijz'len, wie verdrukt. Zijn dierbaar in Zijn oog. 11 Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen; Men loov' Hem vroeg en spa; De wereld hoor', en volg' mijn zangen, Met amen, amen na.
5
6 Lied 16. Psalm 73 12 'k Zal dan gedurig bij U zijn, 13 Wien heb ik nevens U omhoog? In al mijn noden, angst en pijn; Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog, U al mijn liefde waardig schatten, Op aarde nevens U toch lusten? Wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten. Niets is er, waar ik in kan rusten. Gij zult mij leiden door Uw raad, Bezwijkt dan ooit, in bitt're smart O God, mijn heil, mijn toeverlaat; Of bangen nood, mijn vlees en hart, En mij, hiertoe door U bereid, Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed Opnemen in Uw heerlijkheid. Mijn rots, deel, mijn eeuwig goed. 14 Wie ver van U de weelde zoekt, Vergaat eerlang en wordt vervloekt. Gij roeit hen uit, die afhoereren En U den trotsen nek toekeren. Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot, Nabij te wezen bij mijn God; 'k Vertrouw op Hem geheel en al, Den HEER', Wiens werk ik roemen zal. Lied 17. Psalm 77 7 'k Zal gedenken, hoe voor dezen Ons de HEER' heeft gunst bewezen; 'k Zal de wond'ren gadeslaan, Die Gij hebt van ouds gedaan. 'k Zal nauwkeurig op Uw werken En derzelver uitkomst merken, En, in plaats van bitt're klacht, Daarvan spreken dag en nacht.
8 Heilig zijn, o God, Uw wegen; Niemand spreek' Uw hoogheid tegen; Wie, wie is een God als Gij, Groot van macht en heerschappij? Ja, Gij zijt die God, die d' oren, Wond'ren doet op wond'ren horen; Gij hebt Uwen roem alom Groot gemaakt bij 't heidendom.
Lied 18. Psalm 79 4 Gedenk niet meer aan 't kwaad, dat wij bedreven, Onz' euveldaad word' ons uit gunst vergeven. Waak op, o God, en wil van verder lijden Ons klein getal door Uwe kracht bevrijden. Help ons, barmhartig HEER', Uw groten Naam ter eer; Uw trouw koom' ons te stade; Verzoen de zware schuld, Die ons met schrik vervult, Bewijs ons eens genade! 7 Zo zullen wij de schapen Uwer weiden, In eeuwigheid Uw lof, Uw eer verbreiden, En zingen van geslachten tot geslachten; Uw trouw, Uw roem, Uw onverwinb're krachten.
6
7 Lied 19. Psalm 84 Hoe lief'lijk, hoe vol heilgenot, 2 Zelfs vindt de mus een huis, o HEER', O HEER' der legerscharen God, De zwaluw legt haar jongskens neer Zijn mij Uw huis en tempelzangen. In 't kunstig nest bij Uw altaren, Hoe branden mijn genegenheen, Bij U, mijn Koning en mijn God, Om 's HEEREN voorhof in te treen! Verwacht mijn ziel een heilrijk lot; Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen; Geduchte HEER' der legerscharen, Mijn hart roept uit tot God, Die leeft, Welzalig hij, die bij U woont, En aan mijn ziel het leven geeft. Gestaag U prijst en eerbied toont. 6 Want God, de HEER', zo goed, zo mild, Is 't allen tijd een zon en schild. Hij zal genaad' en ere geven; Hij zal hun 't goede niet in nood Onthouden, zelfs niet in de dood, Die in oprechtheid voor Hem leven. Welzalig, HEER', die op U bouwt, En zich geheel aan U vertrouwt. Lied 20. Psalm 86 3 HEER', door goedheid aangedreven, Zijt Gij mild in 't schuldvergeven. Wie U aanroept in den nood, Vindt Uw gunst oneindig groot. HEER', neem mijn gebed ter oren; Wil naar mijne smeking horen; Merk naar Uw goedgunstigheen, Op de stem van mijn gebeen.
6 Leer mij naar Uw wil te hand'len, 'k Zal dan in Uw waarheid wand'len; Neig mijn hart, en voeg het saam, Tot de vrees van Uwen Naam. HEER', mijn God, ik zal U loven, Heffen 't ganse hart naar boven; 'k Zal Uw Naam en majesteit Eren tot in eeuwigheid.
Lied 21. Psalm 89 'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheen; Uw waarheid t' allen tijd, vermelden door mijn reen. Ik weet, hoe 't vast gebouw van Uwe gunstbewijzen Naar Uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen; Zo min de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken, Zo min zal Uwe trouw ooit wank'len of bezwijken. 7 Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort! Zij wand'len, HEER', in 't licht van 't Godd'lijk Aanschijn voort; Zij zullen in Uw Naam zich al den dag verblijden; Uw goedheid straalt hun toe; Uw macht schraagt hen in 't lijden, Uw onbezweken trouw zal nooit hun val gedogen, Maar Uw gerechtigheid hen naar Uw woord verhogen. 8 Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht; Uw vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht; Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen, Want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven, En onze Koning is van Isrels God gegeven.
7
8 Lied 22. Psalm 91 Hij, die op Gods bescherming wacht, Wordt door den hoogsten Koning, Beveiligd in den duist'ren nacht, Beschaduwd in Gods woning. Dies noem ik God, zo goed als groot Voor hen, die op Hem bouwen, Mijn burg, mijn toevlucht in den nood, Den God van mijn betrouwen.
5 Ik steun op God, mijn toeverlaat, Dies heb ik niets te vrezen: Wie God vertrouwt, die deert geen kwaad; Uw tent zal veilig wezen. Hij zal Zijn engelen gebien, Dat z' u op weg bevrijden; Gij zult hen, in gevaren, zien Voor uw behoud'nis strijden.
Lied 23. Psalm 97 God heerst als Opperheer; 6 Beminnaars van den HEER', Dat elk Hem juichend eer'. Verbreiders van Zijn eer, Gij, aarde, zee en eiland, Hoopt steeds op Zijn genade Verheugt u in uw Heiland. En haat altoos het kwade. Hem dekt met majesteit Hij, die in tegenspoed Der wolken donkerheid. Zijn gunstgenoten hoedt, Hij vestigt Zijnen troon Verleent hun onderstand, Op heil'ge rijksgeboon, En redt z' uit 's bozen hand, Vol recht en wijs beleid. Die op hun onschuld woedt. 7 Gods vriend'lijk aangezicht, Heeft vrolijkheid en licht Voor all' oprechte harten, Ten troost verspreid in smarten. Juicht, vromen, om uw lot; Verblijdt u steeds in God, Roemt, roemt Zijn heiligheid; Zo word' Zijn lof verbreid Voor al dit heilgenot. Lied 24. Psalm 98 2 Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt. Dit slaan al 's aardrijks einden gade, Nu onze God Zijn heil om schenkt. Juich dan den HEER' met blijde galmen, Gij ganse wereld, juich van vreugd. Zing vrolijk in verheven psalmen Het heil, dat d' aard' in 't rond verheugt.
4 Laat al de stromen vrolijk zingen, De handen klappen naar omhoog; 't Gebergte vol van vreugde springen En hupp'len voor des HEEREN oog. Hij komt, Hij komt, om d' aard' te richten, De wereld in gerechtigheid; Al 't volk, daar 't wreed geweld moet zwichten, Wordt in rechtmatigheid geleid.
8
9 Lied 25. Psalm 103 Loof, loof den HEER', mijn ziel, met alle krachten; Verhef Zijn Naam, zo groot, zo heilig t' achten; Och, of nu al wat in mij is, Hem preez'! Loof, loof mijn ziel, den Hoorder der gebeden; Vergeet nooit een van Zijn weldadigheden; Vergeet ze niet; 't is God, die z' u bewees. 6 Zo hoog Zijn troon moog' boven d' aarde wezen, Zo groot is ook voor allen, die Hem vrezen, De gunst, waarmee Hij hen wil gadeslaan. Zo ver het west verwijderd is van 't oosten, Zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten, Van ons de schuld en zonden weggedaan. 9 Maar 's HEEREN gunst zal over die Hem vrezen, In eeuwigheid altoos dezelfde wezen: Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht, Dat zijn verbond niet trouweloos wil schenden Noch van Zijn wet afkerig d' oren wenden, Maar die naar eis van Gods verbond betracht. Lied 26. Psalm 116 God heb ik lief, want die getrouwe HEER' Hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen. Hij neigt Zijn oor, 'k roep tot Hem, al mijn dagen; Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer. 4 D' eenvoudigen wil God steeds gadeslaan. 'k Was uitgeteerd maar Hij zag op mij neder. Keer, mijne ziel, tot uwe ruste weder: Gij zijt verlost; God heeft u welgedaan! 7 Wat zal ik, met Gods gunsten overlaan, Dien trouwen HEER' voor Zijn gena vergelden? 'k Zal bij den kelk des heils Zijn Naam vermelden. En roepen Hem met blijd' erkent'nis aan. 10 Ik zal Uw Naam met dankerkentenis, Verheffen, U al mijn geloften brengen; 'k Zal liefd' en lof voor U ten offer mengen, In 't heiligdom, waar 't volk vergaderd is. 11 Ik zal met vreugd in 't huis des HEEREN gaan, Om daar met lof Uw groten Naam te danken. Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken. Elk heff' met mij den lof des HEEREN aan!
9
10 Lied 27. Psalm 118 7 De HEER' is mij tot hulp en sterkte: 11 De steen, dien door de tempelbouwers Hij is mijn lied, mijn psalmgezang. Veracht'lijk was een plaats ontzegd, Hij was het, die mijn heil bewerkte, Is, tot verbazing der beschouwers, Dies loof ik Hem mijn leven lang. Van God ten hoofd des hoeks gelegd. Men hoort der vromen tent weergalmen Dit werk is door Gods alvermogen, Van hulp en heil, ons aangebracht; Door 's HEEREN hand alleen geschied; Daar zingt men blij, met dankb're Het is een wonder in onz' ogen: psalmen: Wij zien het, maar doorgronden 't niet. "Gods rechterhand doet grote kracht." 12 Dit is de dag, de roem der dagen, Dien Isrels God geheiligd heeft. Laat ons verheugd, van zorg ontslagen, Hem roemen, die ons blijdschap geeft. Och HEER', geef thans Uw zegeningen; Och HEER', geef heil op dezen dag; Och, dat men op deez' eerstelingen Een rijken oogst van voorspoed zag. Lied 28. Psalm 121 'k Sla d' ogen naar 't gebergte heen, 2 Hij is al treft u 't felst verdriet, Vanwaar ik dag en nacht Uw Wachter, die uw voet Des Hoogsten bijstand wacht. Voor wankelen behoedt; Mijn hulp is van den HEER' alleen, Hij, Isrels Wachter, sluimert niet; Die hemel, zee en aarde, Geen kwaad zal u genaken; Eerst schiep, en sinds bewaarde. De HEER' zal u bewaken. 4 De HEER' zal u steeds gadeslaan, Opdat Hij in gevaar, Uw ziel voor ramp bewaar'. De HEER', 't zij g' in of uit moogt gaan, En waar g' u heen moogt spoeden, Zal eeuwig u behoeden. Lied 29. Psalm 130 2 Zo Gij in 't recht wilt treden, O HEER', en gadeslaan Onz' ongerechtigheden; Ach, wie zou dan bestaan? Maar neen, daar is vergeving Altijd bij U geweest; Dies wordt Gij, HEER', met beving, Recht kinderlijk gevreesd.
3 Ik blijf den HEER' verwachten; Mijn ziel wacht ongestoord; Ik hoop, in al mijn klachten, Op Zijn onfeilbaar woord; Mijn ziel, vol angst en zorgen, Wacht sterker op den HEER', Dan wachters op den morgen; Den morgen, ach, wanneer?
10
11 Lied 30. Psalm 138 'k Zal met mijn ganse hart Uw eer 3 Dan zingen zij, in God verblijd, Vermelden, HEER', Aan Hem gewijd, U dank bewijzen. Van 's HEEREN wegen; 'k Zal U in 't midden van de goon, Want groot is 's HEEREN heerlijkheid, Op hogen toon, Zijn Majesteit Met psalmen prijzen; Ten top gestegen. Ik zal mij buigen, op Uw eis, Hij slaat toch, schoon oneindig hoog, Naar Uw paleis, Op hen het oog, Het hof der hoven, Die need'rig knielen; En, om Uw gunst en waarheid saam, Maar ziet van ver met gramschap aan Uw groten Naam Den ijd'len waan Eerbiedig loven. Der trotse zielen. 4 Als ik, omringd door tegenspoed, Bezwijken moet, Schenkt Gij mij leven. Is 't, dat mijns vijands gramschap brandt, Uw rechterhand Zal redding geven. De HEER' is zo getrouw als sterk, Hij zal Zijn werk Voor mij volenden, Verlaat niet wat Uw hand begon, O Levensbron, Wil bijstand zenden. Lied 31. Psalm 139 Niets is, o Oppermajesteit, Bedekt voor Uw alwetendheid; Gij kent mij, Gij doorgrondt mijn daan; Gij weet mijn zitten en mijn staan; Wat ik beraad', of wil betrachten, Gij kent van verre mijn gedachten. Lied 32. Psalm 143 10 Leer mij, o God van zaligheden, Mijn leven in Uw dienst besteden; Gij zijt mijn God, vat Gij mijn hand; Uw goede Geest bestier' mijn schreden, En leid' mij in een effen land.
14 Doorgrond m' en ken mijn hart, o HEER'; Is 't geen ik denk niet tot Uw eer? Beproef m' en zie of mijn gemoed Iets kwaads, iets onbehoorlijks voed', En doe mij toch met vaste schreden Den weg ter zaligheid betreden.
11 Laat Uwe gunst mij niet begeven; Schenk mij, om Uwes Naams wil, leven. Laat mijne ziel, die tot U schreit, Van haar benauwdheid zijn ontheven. Red mij om Uw gerechtigheid.
11
12 Lied 33. Psalm 146 Prijs den HEER' met blijde galmen; Gij, mijn ziel, hebt rijke stof; 'k Zal, zo lang ik leef, mijn psalmen Vrolijk wijden aan Zijn lof: 'k Zal, zo lang ik 't licht geniet, Hem verhogen in mijn lied.
3 Zalig hij, die in dit leven, Jakobs God ter hulpe heeft; Hij, die door den nood gedreven, Zich tot Hem om troost begeeft; Die zijn hoop, in 't hach'lijkst lot, Vestigt op den HEER', zijn God.
Lied 34. Psalm 150 Looft God, looft zijn Naam alom; 2 Looft God, met bazuingeklank; Looft Hem in Zijn heiligdom; Geeft Hem eer, bewijst Hem dank; Looft des HEEREN grote macht, Looft Hem, met de harp en luit; In den hemel Zijner kracht; Looft Hem, met de trom en fluit; Looft Hem, om Zijn mogendheden, Looft Hem, op uw blijde snaren; Looft Hem, naar zo menig blijk Laat zich 't orgel overal Van Zijn heerlijk koninkrijk, Bij het juichend vreugdgeschal, Voor Zijn troon en hier beneden. Tot des HEEREN glorie, paren. 3 Looft God naar Zijn hoog bevel, Met het klinkend cimbelspel, Looft Hem, op het schel metaal Van de vrolijke cimbaal; Looft den HEER', elk moet Hem eren; Al wat geest en adem heeft, Looft den HEER', die eeuwig leeft, Looft verheugd den HEER' der heren.
12
13 Lied 35. Morgenzang 1 Wij danken U, barmhartig God, 2 Verleen ons, na genoten rust, Beschikker van ons deel en lot, Opnieuw gezondheid, kracht en lust, Voor Uwe hoed' en trouwe wacht, Daar 't lichaam, door den slaap verkwikt, Ons weer betoond in dezen nacht. Zich weder tot den arbeid schikt. 3 Dat wij ons ambt en plicht, o HEER', 4 Zie op ons neder in gena, Getrouw verrichten tot Uw eer. Opdat ons werk voorspoedig ga, Dat Uwe gunst ons werk bekroon', En scheld ons alle misdaan kwijt, Uw Geest ons leid' en in ons woon'! O HEER', die vol ontferming zijt. 5 Verlicht ons hart, dat duister is, 6 Schenk Uwen zegen bij Uw Woord; Wil ons, naar Uw getuigenis, Het rijk des satans word' verstoord; Doen vlieden alle kwade paan, Sterk leraars, sterk onz' overheid, En ijv'rig in Uw wegen gaan. In 't werk, door U hun opgeleid. 7 Troost allen, die in nood en smart, Tot U verheffen 't angstig hart. Maak ons in tegenspoeden stil, Hoor ons, o God, om Jezus' wil. Lied 36. Bedezang voor het eten Lied 37. Dankzang na het eten 1 O Vader, die al 't leven voedt, 1 O HEER', wij danken U van harte, Kroon onze tafel met Uw zegen; Voor nooddruft en voor overvloed; En spijs en drenk ons met dit goed, Waar menig mens eet brood der smarte, Van Uwe milde hand verkregen! Hebt Gij ons mild en wel gevoed; Leer ons voor overdaad ons wachten; Doch geef, dat onze ziele niet Dat w' ons gedragen als 't behoort; Aan dit vergank'lijk leven kleev', Doe ons het hemelse betrachten; Maar alles doe, wat Gij gebiedt, Sterk onze zielen door Uw Woord! En eind'lijk eeuwig bij U leev'. Lied 38. Avondzang 1 O grote Christus, eeuwig licht! 2 Toon ons Uw goedheid en Uw macht, Niets is bedekt voor Uw gezicht; Door Uw bescherming, dezen nacht, Die ons bestraalt, waar wij ook gaan, Behoed ons tegen ramp en leed, Al schijnt geen zon, al licht geen maan. En blijf tot onze hulp gereed. 3 Verkwik ons door een zoete rust, 4 Houd ons gemoed voor U bereid, Om goed te doen met nieuwen lust. Opdat het blij Uw komst verbeid', Dat onze slaap gematigd zij, Daar 't in een stil vertrouwen leeft, Ja zelfs Uw Naam tot eer gedij'. Dat Gij ons onze schuld vergeeft. 5 Bescherm ons, in den bangen tijd 6 Behoed het ganse Christendom; Van zielsverzoeking en van strijd; Geef dat in kruis Uw vreugd weerom; Laat nooit den bozen vijand toe, Vertroost het neergebogen hart, Dat hij ons enig' hinder doe. En heel in gunst der kranken smart. 7 O Vader, dat Uw liefd' ons blijk'; O Zoon, maak ons Uw beeld gelijk; O Geest, zend Uwen troost ons neer; Drieenig God, U zij al d' eer.
13
14
Kerstliederen Lied 39. NHB 18 Komt allen te zamen 1 Komt allen te zamen, 2 De hemelse eng'len jubelend van vreugde: riepen eens de herders komt nu, o komt nu naar Bethlehem! weg van de kudde naar 't schamel dak. Ziet nu de vorst der eng'len hier geboren. Spoeden ook wij ons met eerbied'ge Komt, laten wij aanbidden, schreden! komt, laten wij aanbidden, Komt, laten wij aanbidden, komt, laten wij aanbidden die Koning. komt, laten wij aanbidden, komt, laten wij aanbidden die Koning. 3 Het eeuwige Godswoord, 4 O Kind, ons geboren eeuwig licht des Vaders, sluim'rend in de kribbe, zien wij gehuld in het mens'lijk vlees: neem onze liefd' in genade aan! goddelijk Kind, gewonden in de doeken! U die ons liefhebt, U behoort ons harte! Komt, laten wij aanbidden, Komt, laten wij aanbidden, komt, laten wij aanbidden, komt, laten wij aanbidden, komt, laten wij aanbidden die Koning. komt, laten wij aanbidden die Koning. Lied 40. Midden in de winternacht 1 Midden in de winternacht, ging de hemel open; die ons 't heil der wereld bracht, antwoord op ons hopen. Elke vogel zingt zijn lied; herders, waarom zingt gij niet? refr.: Laat de citer slaan, blaas de fluiten aan, laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen: Christus is geboren.
2 Vrede was er overal, wilde dieren kwamen, bij de schapen in de stal en zij speelden samen. Elke vogel zingt zijn lied; herders waarom zingt gij niet? Refrein 3 Zie, reeds staat de morgenster, stralend in het duister, want de nacht is niet meer ver, bode van de luister, die ons weldra op zal gaan; herders blaast uw fluiten aan. Refrein
Lied 41. NHB 14 Nu zijt wellekome 1 Nu zijt wellekome, 2 Herders op den velde Jesu, lieve Heer, hoorden een nieuw lied, Gij komt van alzo hoge, dat Jezus was geboren, van alzo veer! zij wisten 't niet! Nu zijt wellekome "Gaat aan gene straten van de hogen hemel neer. en gij zult Hem vinden Hier al op dit aardrijk klaar. zijt Gij gezien nooit meer. Bethl'em is de stede, Ontferm U, Heer daar is 't geschied voorwaar." Ontferm U, Heer!
14
3 Wijzen uit het Oosten, uit zo verren land, zij zochten onze Here met offerand. Z'offerden ootmoediglijk mirr', wierook ende goud t'eren van dat kinde, dat alle ding behoudt. Ontferm U, Heer!
15 Lied 42. NHB 1 Hoe zal ik u ontvangen 1 Hoe zal ik u ontvangen, 4 'k Lag machteloos gebonden: hoe wilt Gij zijn ontmoet, Gij komt en maakt mij vrij! o, 's werelds hoogst verlangen, Ik was bevlekt met zonden: des sterv'lings zaligst goed? Gij komt en reinigt mij! Dat ons uw Geest verlichte! Het leven was mij sterven, Houd zelf de fakkel bij, tot Gij mij op deedt staan. die, Heer, ons onderrichte, Gij doet mij schatten erven, wat U behaag'lijk zij! die nimmermeer vergaan. 5 Wat deed uit 's hemels zalen, 9 Nog eens zal Hij verschijnen o Heer der heerlijkheên, als Richter van 't heelal, op aard' U nederdalen? die 't hoofd van al de zijnen Uw grote liefd' alleen, voor eeuwig kronen zal. uw eindeloos erbarmen Nog is die dag verborgen; met onze grote nood, wacht hem gelovig af, dat als met reddend' armen terwijl de grote morgen ons zegenend omsloot! reeds schemert boven 't graf! Lied 43. NHB 15 Komt, verwondert u hier, mensen 1 Komt, verwondert u hier, mensen, 2 Ziet, hoe dat men met Hem handelt, ziet, hoe dat u God bemint, hoe men Hem in doeken bindt, ziet vervuld der zielen wensen, die met zijne godheid wandelt ziet dit nieuw geboren Kind! op de vleugels van de wind. Ziet, die 't woord is, zonder spreken, Ziet hoe ligt Hij hier in lijden ziet, die vorst is, zonder pracht, zonder teken van verstand, ziet, die 't al is, in gebreken, die de hemel moet verblijden, ziet, die 't licht is, in de nacht, die de kroon der wijsheid spant. ziet die 't goed is, dat zo zoet is, Ziet hoe tere is de Here, wordt verstoten, wordt veracht. die 't al draagt in zijne hand. 3 O Heer Jesu, God en mense, die aanvaard hebt deze staat, geef mij, dat ik door uw wense, geef mij door uw kindsheid raad. Sterk mij door uw tere handen, maak mij door uw kleinheid groot, maak mij vrij door uwe banden, maak mij rijk door uwe nood, maak mij blijde door uw lijden, maak mij levend door uw dood!
15
16 Lied 44. Lied 143 Stille nacht 1 Stille nacht, heilige nacht! 2 Hulploos Kind, heilig Kind, Davids Zoon, lang verwacht, dat zo trouw zondaars mint, die miljoenen eens zaligen zal, ook voor mij hebt Ge U rijkdom ontzegd, wordt geboren in Bethlehems stal, wordt Ge op stro en in doeken gelegd. Hij, der schepselen Heer, Leer me U danken daarvoor. Hij, der schepselen Heer. Leer me U danken daarvoor. 3 Stille nacht, heilige nacht! Vreed' en heil wordt gebracht aan een wereld, verloren in schuld; Gods belofte wordt heerlijk vervuld. Amen, Gode zij eer! Amen, Gode zij eer! Lied 45. NHB 10 Daar is uit 's werelds duist're wolken 1 Daar is uit 's werelds duist're wolken 5 Wat heil, een Kind is ons geboren, een licht der lichten opgegaan. een Zoon gegeven door uw kracht! Komt tot zijn schijnsel, alle volken, De heerschappij zal Hem behoren, en gij, mijn ziele, bid het aan! zijn last is licht, zijn juk is zacht. Het komt de schaduwen beschijnen, Zijn naam is "wonderbaar", zijn daden de zwarte schaduw van de dood: zijn wond'ren van genaad' alleen. de nacht der zonde zal verdwijnen, Hij doet ons, hoe met schuld beladen, genade spreidt haar morgenrood. verzoend voor 't oog des Vaders treên. 7 O Vredevorst, Gij kunt gebieden de vreed' op aard' en in mijn ziel! Doe elke zondaar tot U vlieden, dat al wat ademt voor U kniel'! Dit zal de God des heils bewerken, Hij zal de zetel,u bereid, met recht en met gerechte sterken; Hem zij de lof in eeuwigheid! Lied 46.
In Bethlehems stal. 1 In Bethlehems stal lag Christus de Heer, in doeken gehuld, als Kindje terneer. Voor Hem was geen plaats meer in herberg of huis Zijn wieg was een kribbe, Zijn troon was een kruis. 3 Zo arm werd de Heer`, der engelen Heer` Die zondaren mint, zo nameloos teer. Die hun wil vergeven, hoeveel het ook zij, zo arm werd de Heiland, voor u en voor mij!
2 Zo arm werd de Heer`, der engelen Heer` Die zondaren mint, zo nameloos teer. Hij kwam om te dienen, Hij gaf Zijnen ziel toch is Hij de Koning: dat elk voor Hem kniel
4 Lam Gods voor de zonden eenmaal geslacht, Gij hebt aan het kruis Uw offer gebracht! Bedek steeds mijn schuld met Uw onschuld, o Heer, opdat ik U ere, hoe langer hoe meer. 5 O Heiland, Gij roept: Komt allen tot Mij! trek door Uwen Geest ook mij naderbij. Doe mij bij Uw kribbe vol dankbaarheid staan en neem dan mijn leven als dankoffer aan.
16
17 Lied 47. Gezang 124 Nu daagt het in het oosten 1 Nu daagt het in het oosten, 2 De duisternis gaat wijken het licht schijnt overal: van de_eeuwenlange nacht, Hij komt de volken troosten, Een nieuwe dag gaat prijken die eeuwig heersen zal. met ongekende pracht. 3 Zij, die gebonden zaten 4 De zonne, voor wier stralen in schaduw van de dood, het nacht'lijk duister zwicht, van God en mens verlaten en die zal zegepralen, begroeten 't morgenrood. is Christus, 't eeuwig licht! 5 Reeds daagt het in het oosten het licht schijnt overal: Hij komt de volken troosten, die eeuwig heersen zal. Lied 48. Gezang 134 Eer zij God in onze dagen 1 Eer zij God in onze dagen, 2 Eer zij God die onze Vader eer zij God in deze tijd. en die onze Koning is. Mensen van het welbehagen, Eer zij God die op de aarde roept op aarde vrede uit. naar ons toe gekomen is. Gloria in excelsis Deo, Gloria in excelsis Deo, Gloria in excelsis Deo. gloria in excelsis Deo. 3 Lam van God, Gij hebt gedragen alle schuld tot elke prijs, geef in onze levensdagen peis en vreê, kyriëleis. Gloria in excelsis Deo, gloria in excelsis Deo. Lied 49. Gezang 141 Ik kniel aan uwe kribbe neer 1 Ik kniel aan uwe kribbe neer, 2 Voor ik als kind ter wereld kwam, o Jezus, Gij mijn leven ! zijt Gij voor mij geboren. Ik kom tot U en breng U, Heer, Eer ik een woord van U vernam, wat Gij mij hebt gegeven. hebt Gij mij uitverkoren. O, neem mijn leven, geest en hart, Voor dat uw hand mij heeft gemaakt, en laat mijn ziel in vreugd en smart werd Gij een kindje, arm en naakt, bij U geborgen wezen. hebt Gij U mij gegeven. 3 Temidden van de nacht des doods zijt Gij, mijn zon, verrezen. O zonlicht, mild en mateloos, uw gloed heeft mij genezen. O zon die door het donker breekt en 't ware licht in mij ontsteekt, hoe heerlijk zijn uw stralen.
17
18 Lied 50. NHB 7 Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen 1 Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen. 2 Vervul, o Heiland, het verlangen, Verlos mij van mijn bange pijn! waarmee mijn hart uw komst verbeidt! Zie, heel mijn hart staat voor u open Ik wil in ootmoed U ontvangen, en wil, o Heer, uw tempel zijn. mijn ziel en zinnen zijn bereid. O Gij, wien aard' en hemel zingen, Ik blijf op U in liefde staren, verkwik mij met uw heil'ge gloed. waar om mij heen de wereld woedt. Kom met uw zachte glans doordringen, O, mocht ik uwe troost ervaren: o Zon van liefde, mijn gemoed! doe intocht, Heer, in mijn gemoed! Lied 51. LvdK 135 Hoor, de eng'len zingen d'eer 1. Hoor, de eng'len zingen d'eer 2. Hij, die heerst op 's hemels troon, van de nieuw geboren Heer! Here Christus, Vaders Zoon, Vreed' op aarde, 't is vervuld: wordt geboren uit een maagd God verzoent der mensen schuld. op de tijd die God behaagt. Voegt u, volken, in het koor, Zonne der gerechtigheid, dat weerklinkt de hemel door, woord dat vlees geworden zijt, zingt met algemene stem tussen alle mensen in voor het kind van Bethlehem! in het menselijk gezin. Hoor, de eng'len zingen de'eer Hoor, de eng'len zingen de'eer van de nieuw geboren Heer! van de nieuw geboren Heer! 3. Lof aan U die eeuwig leeft en op aarde vrede geeft, Gij die ons geworden zijt taal en teken in de tijd, al uw glorie legt Gij af ons tot redding uit het graf, dat wij ongerept en rein nieuwgeboren zouden zijn. Hoor, de eng'len zingen de'eer van de nieuw geboren Heer!
18
19
Lijdenstijd Lied 52. JdH 487:1,2,3,6,9 Leer mij Uw lijden recht betrachten 1 Leer mij, o Heer, uw lijden recht betrachten, in deze zee verzinken mijn gedachten: o Liefde, die, om zondaars te bevrijden, zo zwaar woudt lijden! 2 'k Zie U, God zelf, in eeuwigheid geprezen, tot in de dood als mens gehoorzaam wezen, in onze plaats gemarteld en geslagen. de zonde dragen. 3 Ons hart bezwijkt, het beeft en doet ons deinzen, ontzagg'lijk kruis, als w'aan uw wond'ren peinzen: o Liefde, 'k zie en voel in uwe wonden de vloek der zonden. 5 Mijn Heiland, laat uw Geest mij telkens leren, hoe 'k in geloof uw kruisdood moet vereren, om in mijn hart de liefdevlam t' ontsteken en aan te kweken. 6 Daar G' U voor mij hebt in de dood gegeven, hoe zou ik dan naar mijne wil nog leven? Zou 'k U, o Heer, die voor mijn schuld woudt lijden, mijn hart niet wijden? 9 Och, als ik, Heer, om mijne zonde beve, dat dan uw kruis mij weder ruste geve: dat kruis zij dan mijn vreed' en vreugde tevens, o God mijns levens! Lied 53. NHB 32 O hoofd, bedekt met wonden 1 O hoofd, bedekt met wonden, 2 Van al de last dier plagen, belaân met smart en hoon, met goddelijk geduld, o hoofd, ten spot ombonden o Heer, door U gedragen, met ene doornenkroon, heb ik, heb ik de schuld! eertijds gekroond met stralen Och, zie, hoe 'k voor uw ogen van meer dan aardse gloed, hier als een zondaar sta, waarlangs nu drupp'len dalen: en schenk vol mededogen, 'k breng zeeg'nend U mijn groet! m' een blik van uw genâ! 5 Als 'k eens van d'aarde scheide, och, wijk dan niet van mij! Als ik de doodssnik beide och, sta dan aan mijn zij'! En wordt mijn strijd het bangste, laat dan in angst en pijn uw doorgeworsteld' angste mij tot vertroosting zijn!
19
20 Lied 54. JdH 267:1-4 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis 1 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis, 2 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis hangt ten spot van snode smaders, en Hij hangt er mijnentwegen, Zoon des Vaders, mij ten zegen. waar is toch Uw almacht thans, Van de vloek maakt Hij mij vrij waar Uw Goddelijke glans? en zijn sterven zaligt mij. 3 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis. 4 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis. Zou ik dan in droeve dagen 'k Heb mij, Heer, in dood en leven troostloos klagen? U gegeven. Als ik naar Zijn kruis mij richt, 'k Leef in vreugd en tegenheen. valt mijn eigen last mij licht. 'k Leef en sterf voor U alleen. Lied 55. NHB 43 Is dat, is dat mijn Koning 1 Is dat, is dat mijn Koning, 2 Ja, ik kost Hem die slagen, dat aller vaad'ren wens, die smarten en die hoon; is dat, is dat zijn kroning? ik doe dat kleed Hem dragen, Zie, zie, aanschouw de mens! dat riet, die doornenkroon; Moet Hij dat spotkleed dragen, ik sloeg Hem al die wonden, dat riet, die doornenkroon, voor mij moet Hij daar staan; lijdt Hij die spot, die slagen, ik deed door mijne zonden, Hij, God, uw eigen Zoon? Hem al die jamm'ren aan. 3 O Jezus, man van smarten, Gij aller vaad'ren wens, herinner aller harten 't aandoenlijk: "Zie den mens!" Laat mij toch nooit vergeten die kroon, dat kleed, dat riet! Dit trooste mijn geweten: 't is al voor mij geschied! Lied 56. NHB 45 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis 1 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis, 2 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis, hangt ten spot van snode smaders. en Hij hangt er mijnentwegen, Zoon des Vaders, mij ten zegen. waar is toch uw almacht thans, Van de vloek maakt Hij mij vrij, waar uw goddelijke glans? en zijn sterven zaligt mij. 4 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis, en ik zou in droeve dagen troost'loos klagen? Klagen, neen! Bij dit gezicht valt de zwaarste last mij licht.
20
21 Lied 57. NHB 48 Als ik het wond're kruis aanschouw 1 Als ik het wond're kruis aanschouw, 2 Verbied mij dan elk pralend woord waar Christus stierf, die 't al volbracht, voor al wat niet uw kruis is, Heer, dan voel ik, hoe 'k mijn trots berouw en laat mij, wat m' op aard bekoort, en 't rijkst gewin slechts schade acht. ten offer leggen voor U neer! 3 Te klein is 't offer, dat ik bood, 4 Lof Hem, die door zijn kruis en dood al waar' al 't goed der aard' mijn deel. genâ voor zondaars heeft bereid! Uw wond're liefde, godd'lijk groot, Lof Hem en zijne liefde groot, eist alles, ja mijzelf geheel. alom en tot in eeuwigheid! Lied 58. NHB 168 Jezus neemt de zondaars aan! 1 Jezus neemt de zondaars aan! 4 Komt gij allen, komt tot Hem! Roept dit troostwoord toe aan allen, Zondaars, komt, wat zou u hind'ren? die van 's levens rechte baan Jezus roept u, hoort zijn stem, op de dwaalweg zijn vervallen. Hij maakt zondaars tot Gods kinderen. 't Rechte pad leert Hij ons gaan: Vrij moogt gij tot Jezus gaan: Jezus neemt de zondaars aan! Jezus neemt de zondaars aan! 5 O, dit geeft mij nieuwe moed 7 Jezus neemt de zondaars aan! bij de grootheid van mijn zonden! mij ook heeft Hij aangenomen; Door zijn godd'lijk offerbloed 'k zie de hemel opengaan, heeft Hij mijn rantsoen gevonden; 'k mag vertrouwend tot Hem komen. nu kan ik er vast op gaan: 'k Juich dan zelfs aan 't eind der baan: Jezus neemt de zondaars aan! Jezus neemt de zondaars aan! Lied 59. NHB 49 Jezus, leven van mijn leven 1 Jezus, leven van mijn leven, 3 Heer, verzoener van mijn zonden, Jezus, dood van mijne dood, Heiland, die mij hebt gezocht, die voor mij U hebt gegeven, die mijn boeien hebt ontbonden, in de bangste zielenood, en voor God mij vrijgekocht, opdat ik niet hoop'loos sterven, ik, onrein in schuld verloren, maar uw heerlijkheid zou erven, ben opnieuw in U geboren: duizend, duizend maal, o Heer, duizend, duizend maal, o Heer, zij U daarvoor dank en eer! zij U daarvoor dank en eer! 4 Dank, mijn Heiland, voor uw lijden, voor uw bitt're bange nood, voor uw heilig, biddend strijden, voor uw trouw tot in de dood, voor de wonden, U geslagen, voor het kruis, door U gedragen; duizend, duizend maal, o Heer, zij U daarvoor dank en eer!
21
22 Lied 60. JdH 543:1,3,4 ‘k Heb geloofd en daarom zing ik 1 'k Heb geloofd en daarom zing ik, 3 'k Heb geloofd in U, wie d'aarde daarom zing ik van gena. met haar doornen heeft gekroond, Van ontferming en verlossing, maar die nu, gekroond met ere, door het bloed van Golgotha. aan Gods rechterzijde troont. Daarom zing ik U, die stervend U, aan wiens doorboorde voeten, alles, alles hebt volbracht. eenmaal in het gans heelal, Lam Gods, dat de zonden wegneemt, hier, daarboven en hieronder, Lam van God, voor ons geslacht. alle knie zich buigen zal. 4 Ja, 'k geloof en daarom zing ik, daarom zing ik U ter eer, 's werelds Heiland, Hogepriester, aller heren Opperheer! Zoon van God en Zoon des mensen, o, kom spoedig in uw kracht, op des hemels wolken weder! Kom, Heer Jezus, kom, ik wacht. Lied 61. NHB 171 Verlosser, Vriend, Gij hoop en lust 1 Verlosser, Vriend, Gij hoop en lust 3 Bedreigt mij leed, ontmoet mij smart, van die U kennen, neem het lied, ik vrees geen kwaad, maar klaag het Hem: dat U in 't stof een sterv'ling biedt, hoe groot in eer, Hij hoort mijn stem, een zondaar, die uw voeten kust. hoe ver van d' aard, Hij kent mijn hart. Een zondaar, een verlost', o Heer, Gods Zoon vergeet de zijnen niet, en nu geen zondaar meer. die Hij op aarde liet. O, neem het aan! Hij is mijn hoop, Gij laat geen smeek'ling staan, Hij wies mij door zijn doop, Gij hoort in hemellingen Hij geeft mij brood en beker, verloste zondaars zingen: 'k ben van zijn liefde zeker: o, neem het aan! Hij is mijn hoop! 4 Waar is een vreugd, een kalmt', een heil, zo zalig als dit hoogst genot? Het vloeit uit God en keert tot God, het heeft noch maat noch perk nog peil. In Jezus is mijn zalig lot verborgen bij mijn God. Hij is mijn lust, ook als mijn stof eens rust. O, prijst Hem, mijn gezangen! Ik blijf zijn komst verlangen: Hij is mijn lust!
22
23
Pasen Lied 62. U zij de glorie 1 U zij de glorie, opgestane Heer, 2 Zie Hem verschijnen, Jezus onze Heer, U zij de victorie, nu en immermeer! Hij brengt al de zijnen in Zijn armen weer. Uit een blinkend stromen daalde d’ engel Wees dan volk des Heeren, blij en af, welgezind, heeft de steen genomen van ‘t verwonnen en zegt t’ elken kere: Christus overwint! graf. U zij de glorie, opgestane Heer, U zij de glorie, opgestane Heer, U zij de victorie, nu en immermeer! U zij de victorie, nu en immermeer! 3 Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft, Die mij heeft genezen, Die mij vrede geeft. In Zijn godd’lijk wezen is mijn glorie groot. Niets heb ik te vrezen in leven of dood! U zij de glorie, opgestane Heer, U zij de victorie, nu en immermeer! Lied 63. NHB 53 Wees gegroet, gij eersteling der dagen 1 Wees gegroet, gij eersteling der dagen, 2 Op uw woord, o Leven van ons leven, morgen der verrijzenis, werpen wij het doodskleed af! bij wiens licht de macht der hel verslagen Door de kracht uws Geestes uitgedreven, en de dood vernietigd is! treden w' uit ons zondengraf. Here Jezus, trooster aller smarten, Leer ons daag'lijks, leer ons zon der wereld, schijn in onze harten, duizendwerven, deel ons zelf de voorsmaak meê in uw kruisdood meegekruisigd sterven, van der zaal'gen sabbatsvreê! en herboren - opgestaan, achter U ten hemel gaan! 3 In uw hoede zijn wij wèl geborgen, en schoon eerlang 't oog ons breek', open gaat het op de grote morgen na deez' aardse lijdensweek. Welk een dag der ruste zal dat wezen, als w' onsterf'lijk, uit de dood verrezen, knielen voor uw dankaltaar! Amen, Jezus, maak het waar!
23
24 Lied 64. NHB 165 Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de doôn 1 Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de doôn, en Christus zal over u lichten! Zo wekt u, zo trekt u als broeder Gods Zoon, eer Hij u als rechter komt richten. Ontwaak en sta op, het gevaar is zo groot! Wie kiest, o verdwaasde, voor 't leven de dood? 2 Ontwaak, gij die slaapt in de zonde, met spoed, de nacht is zo lang reeds verdwenen! Het licht der genade, met blijdschap begroet, heeft d' aarde reeds eeuwen beschenen. En groots is uw roeping en heilig uw taak, en d' uren zijn weinig: ontwaak dan, ontwaak! 3 Sta op uit de doden, o zondaar, en leef, dat Christus ook over u lichte! Sta op uit de doden, o zondaar, of beef voor God en het jongste gerichte! Nog wekt u de Heiland en nog is er raad, sta op uit de doden,'t is spoedig te laat! 4 Welzalig de vrome, die wandelt in 't licht, door Christus de doodslaap ontrezen. Hoe vaak hier de dag voor de duisternis zwicht, 't zal nimmermeer nacht voor hem wezen, "Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de doôn!" Zo spreekt van de hemel uw Heiland, Gods Zoon. Lied 65. NHB 62 Jezus leeft, en wij met Hem 1 Jezus leeft, en wij met Hem: 2 Jezus leeft: Hem is de macht dood, waar is uw schrik gebleven? over 't gans heelal gegeven, Jezus leeft, en zijne stem en wij zullen door zijn kracht roept ook ons eens weer tot leven, Hem gelijken, eeuwig leven. zal ons eens met eer bekleên: Zou Gods trouw ooit wank'len? Neen, dit is onze troost alleen! dit is onze troost alleen! 4 Jezus leeft, nu is de dood ons een ingang tot het leven. Welk een rust in stervensnood zal dit woord ons harte geven. Gij, o Heiland, Gij alleen, Gij zijt onze troost alleen!
24
25 Lied 66. NHB 73 Wij knielen voor uw zetel neer 1 Wij knielen voor uw zetel neer, 3 U, die als Heer der heerlijkheid wij, Heer, en al uw leden, verreest tot heil der volken, en eren U als onze Heer verwachten wij in majesteit met lied'ren en gebeden. eens weder op de wolken. Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot, Hij komt, elks oge zal hem zien, voor U, o Godsgetuige, ook die Hem heeft doorsteken! o eerstgeboren' uit de dood, Elk zal Hem juichend hulde biên, zich diep eerbiedig buige! of om ontferming smeken. 4 Hoe ras of traag de tijd verdwijnt, die dag zal zeker komen. Het licht, dat aan de kim verschijnt, wordt reeds van ver vernomen. Ja, halleluja, ja Hij komt! Juicht, mensen, eng'len, samen, juicht met een vreugd, die 't al verstomt, juicht allen! Amen, amen!
25
26
Hemelvaart Lied 67. NHB 6 Bereidt, bereidt uw harten 1 Bereidt, bereidt uw harten, 2 Uw Heiland zal verschijnen, gij zondig mensenkroost! Hij spreekt u vriend'lijk aan. Hij komt, die al uw smarten Wie noemen zich de zijnen, verlossing heeft en troost. bereidt gij Hem de baan! Gods eeuw'ge Vadermin Gij heuvelen, zinkt neer, heeft Hem ten licht en leven gij dalen, rijst! Uw Koning gezonden en gegeven: zoekt in uw hart een woning: Hij keer' bij allen in! ontsluit het voor de Heer! Lied 68. NHB 75 't Oog omhoog, het hart naar boven 1 't Oog omhoog, het hart naar boven, 2 Jezus, bron dier hemelvreugde, hier beneden is het niet! die ons hart eens smaken zal, 't Ware leven, lieven, loven wat ons ooit op aard' verheugde, is maar, waar men Jezus ziet. Gij verheugt ons boven al; Wat men hoort of ziet op aard' daar Gij ons reeds hier bereidt is ons kost'lijk hart niet waard; voor des hemels heerlijkheid, wil men leven, lieven, loven: waar w' U eeuwig lieven, loven: 't oog omhoog, het hart naar boven! Jezus, trek ons hart naar boven! 3 Och, dat aller mensen tongen, aller eng'len zang, o Heer, samenstemden, samen zongen eeuwig tot uw lof en eer! Zonder einde geeft uw lof, Jezus, ons de rijkste stof! Trek tot U ons hart naar boven, dat w' U eeuwig lieven, loven. Lied 69. NHB 81 Bron der hoogste zaligheden 1 Bron der hoogste zaligheden, 2 Uit den hogen wordt G' als regen allerreinste hemelgloed, overvloedig uitgestort. trouwe Leidsman hier beneden, En een rijke hemelzegen beid' in vreugd en tegenspoed, kiemt, waar Gij gezonden wordt. Geest des Heren, steun der Kerk, Heil'ge Geest, keer tot mij in zegel van 't verlossingswerk, en verander mijne zin, aller vromen hoogst verlangen, heilig al mijn geesteskrachten, heilig, heilig onze zangen! die op uw vernieuwing wachten. 3 Gij, Gij zijt de beste gave, die een hart verlangen kan. Aardse rijkdom, schat of have hebben daar geen schaduw van. Kruisig Gij mijn oude zin, neem geheel mijn wezen in, en vernieuw mij telken dage, dat ik Jezus' beelt'nis drage!
26
27
Pinksteren Lied 70. NHB 83 Komt allen, deze dag 1 Komt allen, deze dag 3 Gij, Christus, zijt het Hoofd moet waardig zijn bezongen. en wij zijn uwe leden, Roemt 's Heren grote daân herboren uit gena, met nieuw bezielde tongen! en dankbaar toegetreden. Eens heeft Gods Heil'ge Geest O, werk door uwe macht veel helden toebereid: en gaven velerlei, o, werden thans ook wij dat elk op zijne plaats door 't Pinkstervuur gewijd! een levend lidmaat zij. 5 Wie Godes Geest bezielt, wie Godes Woord doet zingen, wie draagt van zijn genâ de rijke eerstelingen, die prijze hier met ons, in dank en diep ontzag, de Vader, die zijn trouw vernieuwt van dag tot dag. Lied 71. NHB 87 Ruis, o Godsstroom der genade 1 Ruis, o Godsstroom der genade 2 Laat het uit Gods hemel stromen in gemeent' en huis en hart! in de kerken overal! Laat in U gezond zich baden, Van uw nederdaling dromen wat gebogen gaat door smart! moede harten zonder tal. Stroom, o Heil'ge Geest, terneder Nieuwe liefde, nieuwe zangen, op het uitgedroogde land; kracht, die zielen opwaarts tilt, en de bloemen bloeien weder, brengt uw ruisen, die 't verlangen haast verwelkt door zonnebrand. als een heilig lied doortrilt. 3 Komt, gij dorstigen, hier drinken uit die milde heilfontein! Laat uw ziel in 't stof niet zinken, maar in haar gereinigd zijn. Laat U door haar golven dragen tot waar liefde nooit verkoelt, waar de kust der aardse dagen door Gods vreugde wordt omspoeld. Lied 72. NHB 143 Op bergen en in dalen 1 Op bergen en in dalen 2 Zijn trouwe Vaderogen en overal is God! zien alles van nabij! Waar wij ook immer dwalen Wie steunt op zijn vermogen, of toeven, daar is God! die dekt en zegent Hij! Waar mijn gedachten zweven, Hij hoort de jonge raven, of stijgen daar is God! bekleedt met gras het dal, Omlaag en hoog verheven, heeft voor elk schepsel gaven, ja, overal is God! ja, zorgt voor 't gans heelal!
27
28 Lied 73. JdH 57:1-3 Er komen stromen van zegen 1 Er komen stromen van zegen. 2 Er komen stromen van zegen, Dat heeft Gods woord ons beloofd; heerlijk verkwikkend zal 't zijn: stromen, verkwikkend als regen, op de valleien en bergen vloeien tot elk die gelooft. zal er nieuw leven dan zijn. Refrein: Refrein Stromen van zegen, 3 Er komen stromen van zegen, komen als plasregens neer. Zend ons die Heilstroom nu neer! Nu vallen drupp'len reeds neder, Geef ons die grote verkwikking; zend ons die stromen, O Heer. geef z' ons voortdurend, O Heer! Refrein Lied 74. NHB 112 Eén naam is onze hope 1 Eén naam is onze hope, 2 Vergaard uit alle streken één grond heeft Christus' Kerk, in heel de wereld één, zij rust in éne dope, werd dit haar zalig teken, en is zijn scheppingswerk. dat allen is gemeen. Om haar als bruid te werven, Eén bede vouwt de handen, kwam Hij ten hemel af. één zegen breekt het brood, Hij was 't, die door zijn sterven één vuurbaak staat te branden aan haar het leven gaf. in 't duister van de dood. 4 In haar drie-een'ge Here, nog in haar aardse strijd, blijft zij met hen verkeren, wien ruste werd bereid. Geef dat in uw genade, o God, ook eenmaal wij langs uwe lichte paden gaan tot der zaal'gen rei! Lied 75. JdH 132: 1-6 Heer! Ik hoor van rijke zegen 1 Heer! Ik hoor van rijke zegen, 2 Ga mij niet voorbij, o Vader, die Gij uitstort keer op keer; zie, hoe mij mijn zonde smart; laat ook van die milde regen trek mij met Uw koorden nader, dropp'len vallen op mij neer; stort Uw liefd' ook in mijn hart. ook op mij, ook op mij, Ook in mij, ook in mij, dropp'len vallen ook op mij. stort Uw liefde ook in mij. 6 Ga mij niet voorbij, o Herder! Maak mij gans van zonden vrij; vloeit de stroom van zegen verder, zegen and'ren, maar ook mij. Ja, ook mij, ja ook mij, zegen and'ren, maar ook mij.
28
29 Lied 76. JdH 1: 1-3 Daar ruist langs de wolken een lief'lijke Naam 1 Daar ruist langs de wolken een lief'lijke Naam, die hemel en aarde verenigt tezaam. Geen naam is er zoeter en beter voor 't hart, Hij balsemt de wonden en heelt alle smart. Kent gij, kent gij, die Naam nog niet? Die Naam draagt mijn Heiland, mijn lust en mijn lied! 2 Die Naam is naar waarheid mijn Jezus ook waard, want Hij kwam om zalig te maken op aard; zo lief had Hij zondaars, dat Hij voor hen stierf, genade bij God door Zijn zoenbloed verwierf. Kent gij, kent gij die Jezus niet, die, om ons te redden, de hemel verliet? 3 Eens buigt zich ook alles voor Jezus in t stof, en d' Engelen zingen voortdurend Zijn lof. O mochten w' om Jezus verheerlijkt eens staan dan hieven wij juichend de jubeltoon aan: Jezus, Jezus, Uw naam zij d' eer, want Gij zijt der mensen en Engelen Heer! Lied 77. NHB 113 Heugelijke tijding 1 Heugelijke tijding, 2 Door zijn vredeboden bron van hartverblijding, doet God zondaars noden Evangeliewoord! tot het hoogste goed. Woord van God gegeven, God heeft ons vergeven, woord van eeuwig leven, God schenkt ons het leven zalig die u hoort! door des Heilands bloed. Zalig hij, wiens harte gij Ja, de Heer wil nog veel meer, met een onverwrikt vertrouwen boven bidden, boven denken leert op God te bouwen! alles aan ons schenken! 5 Woord, waarop wij bouwen, waar wij op vertrouwen, Evangeliewoord! Bergen mogen wijken, gij zult nimmer wijken, want gij zijt Gods woord! Dat ons, Heer, de troost dier leer gene twijfeling ontrove: sterk ons in 't gelove!
29
30
Overig Lied 78. JdH 140:1-4 Ik zie een poort wijd open staan 1 Ik zie een poort wijd open staan, 2 Die open poort laat d' ingang vrij, waardoor het licht komt stromen aan wie komt binnen vlieden; van 't kruis, waar 'k vrijlijk heen mag gaan aan rijk en arm, aan u en mij om vrede te bekomen. komt Jezus vrede bieden. Refrein: Refrein Genade Gods, zo rijk en vrij! 3 Die open poort leidt tot Gods troon: Die poort staat open ook voor mij! gaat door, laat niets u hind'ren; Voor mij! Voor mij! neemt op uw kruis, aanvaardt de kroon, Staat open, ook voor mij. die God biedt aan Zijn kind'ren Refrein 4 In 't hemelrijk, voor Jezus' troon daar leidt het kruis tot zegen; daar dragen wij voor kruis een kroon door Jezus' bloed verkregen. Refrein Lied 79. JdH 213:1-3 't Scheepke onder Jezus' hoede 1 't Scheepke onder Jezus' hoede, 2 Zonne, bied dat scheepj' uw glanzen, met de kruisvlag hoog in top, koeltjes, stuwt het zacht vooruit; neemt als arke der verlossing golven, steunt gebed en psalmgzang allen, die in nood zijn, op. niet uw zilv'ren maatgeluid. Refrein: Refrein Al staat de zee ook hol en hoog 3 Arme zondaar, zie de kruisvlag En zweept de storm ons voort, wapp'rend langs de oceaan. wij hebben 's Vaders Zoon aan boord Weet, de Heer is in het scheepje. en 't veilig strand voor oog. Kom, neem uw verlossing aan! Refrein: "Dies rijst een lied tot God omhoog, ruist vol een dankakkoord. Wij hebben 's Vaders zoon aan boord en 't veilig strand voor oog". Lied 80. JdH 885:1,2,3,4 Dank U voor deze nieuwe morgen 1 Dank U voor deze nieuwe morgen, 2 Dank U voor alle goede vrienden, Dank U voor deze nieuwe dag Dank U, o God, voor al wat leeft Dank U dat ik met al mijn zorgen Dank U voor wat ik niet verdiende Bij U komen mag Dat Gij mij vergeeft. 3 Dank U voor alle bloemengeuren 4 Dank U, Uw liefde kent geen grenzen; Dank U voor ieder klein geluk Dank U, dat ik nu weet daarvan Dank U voor alle held’re kleuren Dank U, o God, ik wil U danken Dank U voor muziek. Dat ik danken kan.
30
31 Lied 81. JdH 925 JdH Neem, Heer, mijn beide handen 1 Neem, Heer, mijn beide handen en leid Uw kind, tot ik aan d’ eeuw’ge stranden de ruste vind! Te zwaar valt m’ elke schrede, als ‘k U verlaat. O, neem mij met U mede, daar waar Gij gaat! 2 O, doe genaad’ ervaren aan ‘t bevend hart, en breng het tot bedaren bij vreugd en smart! Laat m’ aan Uw voeten rusten, mij, hulp’loos kind, vertrouwen en berusten, voor d’ uitkomst blind! 3 En blijft m’ ook soms verborgen Uw grote macht, Gij voert mij tot den morgen, ook door den nacht. Neem dan mijn beide handen en leid Uw kind, tot ik aan d’ eeuw’ge stranden de ruste vind! Lied 82. JdH 150:1-3 Welk een vriend is onze Jezus 1 Welk een vriend is onze Jezus, 2 Leidt de weg soms door verzoeking, die in onze plaats wil staan! dat ons hart in 't strijduur beeft, Welk een voorrecht, dat ik door Hem, gaan wij dan met al ons strijden altijd vrij tot God mag gaan. tot Hem die verlossing geeft. Dikwijls derven wij veel vrede, Kan een vriend ooit trouwer wezen dikwijls drukt ons zonde neer dan Hij, die ons lijden draagt? juist omdat wij 't al niet brengen Jezus biedt ons aan genezing; in 't gebed tot onze Heer. Hij alleen is 't , die ons schraagt. 3 Zijn wij zwak, belast, beladen en ter neêr gedrukt door zorg. Dierb're Heiland, onze Toevlucht, Gij zijt onze Hulp en Borg! Als soms vrienden ons verlaten, gaan wij biddend tot de Heer; in zijn armen zijn wij veilig, Hij verlaat ons nimmermeer. Lied 83. JdH 94:1-4 Heer. ik kom tot U 1 Heer. ik kom tot U, 3 Zie mij voor U staan, hoor naar mijn gebed. zondig en onrein. Vergeef mijn zonden nu O, Jezus raak mij aan, en reinig mijn hart. van U wil ik zijn. 2 Met Uw liefde, Heer, 4 Jezus op Uw woord, kom mij tegemoet, vestig ik mijn hoop. nu ik mij tot U keer, U leeft en U verhoort en maak alles goed. mijn bede tot U.
31
32 Lied 84. JdH 523:1-3 Veilig in Jezus armen 1 Veilig in Jezus’ armen, 2 Veilig in Jezus’ armen, Veilig aan Jezus’ hart! Vrij bij mijn Heer en borg; Daar in zijn teer erbarmen, Vrij van ’t gewoel der wereld, Daar rust mijn ziel van smart. Vrij van verdriet en zorg; Hoor, ’t is het lied er eng’len Vrij van de vrees en twijfel, Zingend van liefd’ en vree, Vrij van der zonden macht; Ruisend uit ’s hemels zalen Nog slechts een weinig lijden, Over de glazen zee. Nog slechts een korte nacht. Veilig in Jezus’ armen, Veilig in Jezus’ armen, Veilig aan Jezus’ hart! Vrij bij mijn Heer en borg; Daar in zijn teer erbarmen, Vrij van ’t gewoel der wereld, Daar rust mijn ziel van smart. Vrij van verdriet en zorg. 3 Jezus, mijn dierb’re toevlucht, Jezus, Gij stierf voor mij! Dat op die rots der eeuwen, Eeuwig mijn hope zij! Heer, laat mij lijdzaam wachten Totdat het duister vliedt, En ‘t oog aan gindse kusten Uw heillicht gloren ziet. Jezus, mijn dierb’re toevlucht, Jezus, Gij stierf voor mij! Dat op die rots der eeuwen, Eeuwig mijn hope zij! Lied 85. JdH 17: 1-4 Als ik maar weet 1 Als ik maar weet, dat hier mijn weg, 2 Als ik maar weet, dat ook voor mij, door U, Heer, wordt bereid, de Heer aan 't kruishout stierf; en dat die weg hoe moeilijk ook, en dat de Heiland ook voor mij, mij nader tot U leidt. een levenskroon verwierf. Refrein: 3 Als ik maar weet, Uw liefd' o Heer, Nader tot U, nader tot U, vertroost mij dag aan dag; nader mijn Heiland tot U; dan juich ik voort, wat ook mijn lot als ik maar weet, dat alles hier, op aarde wezen mag. mij nader brengt tot U. 4 Als ik maar weet, ook als op aard' mij droefheid wacht of kruis, dat ieder kruis mij nader brengt bij 't eeuwig Vaderhuis. Refrein:
32
33 Lied 86. JdH 5:1-3 Al de weg leidt mij mijn Heiland 1 Al de weg leidt mij mijn Heiland, 2 Al de weg leidt mij mijn Heiland, wat verlangt mijn ziel dan meer? Troost geeft Hij tot in de dood. Zou ik immer aan Hem twijf'len, Als ik zwak ben in beproeving, Die mij voortleidt keer op keer? Sterkt Hij mij met 't hemels brood. Zoete troost en zaal'ge vrede, Als mijn schreden soms gaan wank'len heb ik steeds op Zijn bevel. en mijn ziel van dorst versmacht, 'k Weet wat hier mij overkome, geeft Hij mij het levend water, Hij maakt alle dingen wel. (bis) en vernieuwt mijn levenskracht. (bis) 3 Al de weg leidt mij mijn Heiland, door al 't aardse stormgebruis, en volkomen vreugde wacht mij, In het zalig Vaderhuis. Als 'k mijn kroon, die Hij zal geven, aan Zijn voeten nederleg, zal mijn lied voor eeuwig wezen: "Jezus leidde m' al de weg." (bis) Lied 87. JdH 13:1,3,4 Ik wandel in het licht met Jezus 1 Ik wandel in het licht met Jezus, 2 Ik wandel in het licht met Jezus, het donk're dal ligt achter mij. mijn ziel is Hem gans toegewijd. En 'k weet mij in Zijn trouw geborgen, Met Hem verrezen tot nieuw leven, welk een liefdevolle Vriend is Hij. volg 'k mijn Heiland tot in eeuwigheid. Refrein: Refrein: Ik wandel in het licht met Jezus, 3 Ik wandel in het licht met Jezus, en 'k luister naar Zijn dierb're stem, o mocht ik zelf een lichtje zijn, en niets kan m' ooit van Jezus scheiden, dat straalt temidden van de wereld, sinds ik wandel in het licht met Hem. die gebukt gaat onder zorg en pijn. Refrein: Lied 88. JdH 440:1,2 Komt, laat ons voortgaan, kind’ren Komt, laat ons voortgaan, kind’ren Zij zal ons niet berouwen, Want d' avond is nabij; De keus van ’t smalle pad; Het stilstaan kan licht hind’ren Wij kennen de Getrouwe, In deze woestenij. Die ons heeft liefgehad. Komt, sterkt opnieuw de moed! Vest al uw hoop op Hem! De wandelstaf geheven, Dat ieder ’t aangezichte Om hemelwaarts te streven; Ginds naar de Godsstad richte; Zo wordt het einde goed. Daar ligt Jeruzalem!
33
34 Lied 89. JdH 232:1-4 Waarheen, pelgrims, waarheen gaat gij? 1 "Waarheen, pelgrims, waarheen gaat 2 "Storm en duisternis bedreigt u; gij, zijt daartegen gij bestand?" 't oog omhoog en hand in hand?" Waarom zou ons harte vrezen, Wij gaan op des Konings roepstem wand'lend aan des Heren hand? naar ons huis en Vaderland. Jezus Zelf zal voor ons strijden Over bergen en door dalen en door Storm en nacht ons leiden, gaan wij naar die blijde zalen, en door Storm en nacht ons leiden, gaan wij naar die blijde zalen naar Gods huis in 't Vaderland. van Gods huis in 't Vaderland. en door Storm en nacht ons leiden, Gaan wij naar die blijde zalen naar Gods huis in 't Vaderland. van Gods huis in 't Vaderland. 3 "Zegt ons pelgrims, wat verwacht gij 4 "Pelgrims, zegt ons, mogen wij ook als uw deel aan 't beet're strand?" met u trekken naar dat land?" Koningskroon en priesterkleding Komt, weest welkom, volgt ons allen, wacht ons uit des Heilands hand. 't oog omhoog en hand aan hand. God de Heil'ge Ongeziene Bij der eng'len vreugdezangen zullen wij met d' eng'len dienen, zal ons Jezus Zelf ontvangen, zullen wij met d' eng'len dienen, zal ons Jezus Zelf ontvangen, in der eng'len huis en land. in Gods huis in 't Vaderland. zullen wij met d' eng'len dienen, zal ons Jezus Zelf ontvangen, in der eng'len huis en land. in Gods huis in 't Vaderland. Lied 90. JdH 261:1-3 Jezus is wachtend 1 Jezus is wachtend, o zondaar op u, 2 Zondaar, uw weg lijkt wel vrolijk en roept u zo vriendelijk: "Kom tot Mij nu", breed, biedt u verlossing en troost in uw smart. somber het pad, dat de Christen betreedt; Kom nu, verdwaald' en geef Hem nu uw maar gij vergist u, want zonnig is 't pad, hart. dat voert ten leven naar d' eeuwige stad. Refrein: Refrein Vlied tot Hem nu, Hij wacht reeds op u; 3 Kom dan tot Jezus, Zijn liefde geldt u; ga zo niet verder, maar kom tot Hem nu. kom tot de Heiland, want Hij roept u nu; Jezus is wachtend, wachtend op u; haast u tot Hem, Hij verlost en maakt vrij. stel het niet langer uit, kom, doe het nu. Wellicht, mijn vriend, is uw einde nabij. Refrein Lied 91. JdH 928:1,2 Ga nu heen in vrede 1 Ga nu heen in vrede, ga en maak het waar, wat wij hier beleden samen met elkaar, aan uw dagelijks leven, uw gezin, uw werk Wilt u daaraan geven, dan bent u Gods kerk. Ga nu heen in vrede, ga en maak het waar. 2 Ga nu heen in vrede, ga en maak het waar, wat wij hier beleden samen met elkaar. Neem van hieruit vrede vrede mee naar huis, dan is vanaf heden Christus bij u thuis. Ga nu heen in vrede, ga en maak het waar.
34
35 Lied 92. JdH 73:1-4 Zie ons wachten aan de stromen 1 Zie ons wachten aan de stromen, 2 Door de kille, kille stromen, aan de oever der rivier: gaan wij naar het Godspaleis; straks zal onze Bootsman komen, 't eng'lenlied klinkt uit de verte, en wij varen af van hier. en verkwikt ons op de reis. Refrein Refrein Hoe de storm ook moge woeden, 3 Reeds zien wij de gouden straten, op de reis naar d' eeuwigheid. van de hemelstad, zo schoon; Jezus is de trouwe Bootsman, horen wij d' ontelb're schare die ons altijd veilig leidt. juub'lend juichen voor Gods troon. Refrein 4 Velen, die wij hier beminden, zijn ons reeds vooruit gegaan; straks, vereend met hen voor eeuwig, zullen w' ook voor Jezus staan. Refrein Lied 93. Gezang 111 De dorre vlakte der woestijnen 1 De dorre vlakte der woestijnen 2 Versterkt dan nu de slappe handen, zal zich verblijden eindeloos; en zet hem vast, de wank'le voet! de zandzee zal herschapen schijnen, Zegt tot wie zucht in pijn en banden: want bloeien zal zij als een roos. "Wees sterk, vrees niet, heb goede Van heil'ge vreugde zal zij beven, moed!" doortinteld van een heerlijk leven, De Redder nadert ten gerichte; dat nimmermeer verwelken zal. van zijn aanbidd'lijk aangezichte Zij zal de wonderen des Heren straalt waarheid en barmhartigheid. aanschouwen en zijn grootheid eren Hij zal uw lijden u vergelden, met jubelend triomfgeschal. de boeien breken, die u knelden, Hij, die u uit het diensthuis leidt. 4 Waar eens vergeefs verdwaalden zochten is nu een welbereide baan, waarop des Heren vrijgekochten bij duizenden naar Sion gaan. Zij voelen zich van Gods geslachte, verstomd is nu de laatste klachte, en alle kommer weggevloôn! Zij jubelen in blijde reien, zij kronen 't hoofd met groene meien, een eeuw'ge blijdschap is hun kroon.
35
36 Lied 94. JdH 180:1,2,4 Jezus, Die mijn ziel bemint 1 Jezus, Die mijn ziel bemint 2 And're toevlucht ken ik geen; 's levens stormen loeien, Heer. hulp'loos kom ik tot U vliˆn; O, beveilig mij, Uw kind, laat, o laat mij niet alleen, leg mij aan Uw boezem neer. wil mij steeds Uw hulpe bien! Als de golven woedend slaan Als de zondelast mij drukt, tegen rotsen op en neer, zend mij Uw verlossing neer; laat mij aan Uw zij dan staan, ben ik zwak en neergebukt, tot de storm voorbij is, Heer. schenk mij dan Uw kracht, o Heer! 4 Volheid van genade, Heer, woont steeds in Uw priesterhart. Stort de stroom des levens neer in mijn ziel, neem weg mijn smart. Gij zijt 's levens Heilfontein, Gij geeft zondaars zaligheid; was mij, Heer! En houd mij rein, nu en tot in eeuwigheid. Lied 95. JdH 716a:1-3 Leid, vriend’lijk licht 1 Leid, vriend'lijk Licht, mij als een trouwe wacht; leid Gij mij voort! 'k Ben ver van huis en donker is de nacht, leid Gij mij voort! Schoon ook de toekomst mij verborgen zij, licht stap voor stap mij met uw schijnsel bij. 2 Niet immer sprak mijn ziel zo stil tot U: "Leid Gij mij voort!" Ik liep mijn weg bij eigen licht, maar nu: leid Gij mij voort! Mijn zonlicht zonk, maar ach, mijn hoogmoed liet mijn hart geen rust en 'k vond uw vrede niet. 3 Schenk mij uw zegen, toon m' uw wondermacht, en leid mij voort langs 't smalle pad, tot in de donk're nacht de morgen gloort. Dan lacht mij toe der eng'len trouwe wacht, die mij geleidd' en mij heeft thuis gebracht.
36
37 Lied 96. JdH 197:1-4 Volle verzeek'ring, Jezus is mijn! 1 Volle verzeek'ring, Jezus is mijn! 2 Voll' onderwerping, Zijn eigendom, Wat schenkt dat rust aan 't volgzaam in Hem te rusten, heerlijk genot! gemoed. 't Eigen ik doden, Zijn wil alleen; In Hem zal 'k zalig, zalig steeds zijn, rijk in mijn Heiland, leven voor God. wedergeboren door Jezus' bloed. Refrein Refrein: 3 Volle verlossing, gans vrij te zijn, Dit is mijn vreugde, altoos te zijn 'k mag alles leggen in Zijne hand; in mijnen Heiland; Jezus is mijn! 't harte naar boven, 't oog hemelwaarts; Dit is mijn vreugde. altoos te zijn zo Jezus volgen naar 't Vaderland. in mijnen Heiland; Jezus is mijn! Refrein 4 Volle bewustheid; Hij leeft voor mij! Dit geeft mij blijvend, heerlijk genot! 'k mag altijd wand'len aan Jezus' zij, 'k mag nu steeds leven voor mijnen God. Refrein Lied 97. JdH 166:1-3 Grijp toch de kansen, door God u gegeven! 1 Grijp toch de kansen, door God u gegeven! Kort is uw zijn hier, de tijd snelt daarheen. Wat toch blijft over, o zeg, van dit leven? D' arbeid der liefde, gedaan om u heen. Refrein: Niets is hier blijvend, niets is hier blijvend, alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan; maar wat gedaan werd uit liefde tot Jezus. dat houdt zijn waard' en zal blijven bestaan. 2 Geef dan uw tijd niet aan ijdele zorgen; help hen, die vielen, breng troost in hun smart! O, laat uw licht schijnen, blij als de morgen; wijs op de Heiland, die rust geeft voor 't hart! Refrein 3 Weet: al uw arbeid, uw lijden voor Jezus, 't wordt door Hemzelve geschat naar zijn waard'. En eens daarboven, daar vinden we weder vruchten van 't zaad, dat wij strooiden op aard. Refrein
37
38 Lied 98. JdH 205:1-4 Rijst op, rijst op voor Jezus 1 Rijst op, rijst op voor Jezus, 2 Rijst op, rijst op voor Jezus, gij helden van het kruis! nu 't krijgsgeschal gehoord! Verhoogt Zijn krijgsbanieren Begeeft u in het strijdperk! te midden van 't gedruis. Ziet, Jezus leidt u voort. Door strijd tot d'overwinning Gij strijders, zijt dan moedig, leidt Jezus keer op keer, weerstaat de boze macht; tot ied're vijand valle hij kan niet overwinnen, voor Zijne voeten neer. want Jezus geeft u kracht. 3 Rijst op, rijst op voor Jezus, steun op Zijn kracht alleen: uw eigen arm is macht'loos, hoe groot uw kracht ook scheen. Doet aan Gods wapenrusting en waakt en bidt en strijdt; roept plicht u in gevaren, gehoorzaamt t' allen tijd. Lied 99. JdH 586a:1,3,5 Blijf bij mij, Heer 1 Blijf bij mij, Heer, want d' avond is nabij. De dag verduistert, Here, blijf bij mij! Als and're hulp m' ontbreekt, geluk m' ontvliedt, der hulpelozen hulp, verlaat mij niet! 3 'k Heb U altijd van node, dag en nacht, slechts uw genâ verwint des bozen macht. Wie kan als Gij mijn gids en sterkte zijn? Blijf bij mij, Heer, in nacht en zonneschijn! 5 Houd hoog uw kruis voor mijn verdonk'rend oog, Licht in de schemer, leid mij naar omhoog! De morgen daagt, de schaduw gaat voorbij: in dood en leven, Heer, blijf mij nabij! Lied 100. NHB 93 Ere zij aan God, de Vader 1 Ere zij aan God, de Vader, 2 Ere zij aan Hem, wiens liefde ere zij aan God, de Zoon, ons bevrijdt van elke smet, eer de Heil'gen Geest, de Trooster, ere zij aan Hem, die zondaars de Drieëen'ge in zijn troon. in de rij van koon'gen zet. Halleluja, halleluja Halleluja, halleluja de Drieëen'ge in zijn troon! 't Lam, dat vrijkocht en dat redt! 4 Halleluja, lof, aanbidding brengen eng'len U ter eer, heerlijkheid en kracht en machten legt uw schepping voor U neer. Halleluja, halleluja, lof zij U, der heren Heer!
38
39 Lied 101. JdH 256: 1-4 Tel uw zegeningen 1 Als op 's zee de stormwind om u loeit, 3 Als ge ziet op and'ren met veel geld en als ge tevergeefs uw arme hart vermoeit, goed, tel uw zegeningen, tel ze één voor één, weet, uw Hemelvader geeft u overvloed. en ge zegt verwonderd: Hij liet nooit Tel uw zegeningen, voor geen geld te alleen. koop, Refrein: schatten in de hemel zijn uw blijde hoop. Tel uw zegeningen, tel ze één voor één, Refrein Tel ze allen en vergeet er geen. 4 Zo in alle moeiten, zorgen zonder tal, Tel ze, tel ze alle noem ze één voor één, wees toch nooit ontmoedigd, God is en ge ziet Gods liefde dan door alles overal. heen. Tel uw zegeningen, eng'len luist'ren toe, 2 Drukken 's levens zorgen u soms zwaar troost en hulp schenkt Hij u, volg dan blij ter neer, te moe. schijnt het kruis te zwaar u, zeg het aan Refrein de Heer. Tel uw zegeningen, wil op Jezus zien, dan zal 't harte zingen en de zorgen vliên. Refrein Lied 102. NHB 96 Een vaste burg is onze God 1 Een vaste burg is onze God, 2 Geen aardse macht begeren wij, een toevlucht voor de zijnen! die gaat welras verloren. Al drukt het leed, al dreigt het lot, Ons staat de sterke Held ter zij, Hij doet zijn hulp verschijnen! die God ons heeft verkoren. De vijand rukt vast aan Vraagt gij zijn naam? Zo weet, met opgestoken vaan; dat Hij de Christus heet, hij draagt zijn rusting nog Gods eengeboren Zoon, van gruwel en bedrog, verwinnaar op de troon: maar zal als kaf verdwijnen! de zeeg' is ons beschoren! Lied 103. NHB 120 O God en Heer, in 't glorielicht 1 O God en Heer, in 't glorielicht 2 Der liefde dienst! O leer ons dit: van 't boventijdse leven, dat elk uw stem mag horen, in vreugd' en liefd' en in ontzag en 't heil verkond' en smarten heel', wil ik aan U mij geven; en zoek' wat was verloren. dat ik, gehoorzaam aan uw wil, Geef ons de woorden in ons hart, de weg ga tot de ander, die wijs zijn en die winnen, dat onze trouw aan U zich toon' en dat bij elke helpersdaad in liefde voor elkander. de vreugde nieuw beginne. 3 Wij danken U, God, voor uw Zoon, om ons gesmaad, gebroken; o Liefde, op het harde kruis is 't diepste woord gesproken. Nog klinkt daarvan een echo voort, waar liefde wordt gegeven, en w' in de liefde voor elkaar uit uwe liefde leven.
39
40 Lied 104. NHB 131 Wegen Gods, hoe duister zijt gij 1 Wegen Gods, hoe duister zijt gij, 2 Aan de eindpaal van de tijden maar w' omvleug'len ons het hoofd ziet ons oog de geest van 't kwaad. voor 't verblindend licht der toekomst, moe geworsteld en ontwapend, die 't verdrukte hart gelooft! tot geen afval meer in staat. Blijve 't middel ons verholen, Als de Here God in allen, God maakt ons zijn doel gewis en in allen alles is, door d' onfeilb're profetieën zal het licht zijn, eeuwig licht zijn, van zijn vast getuigenis. licht uit licht en duisternis. Lied 105. NHB 130 God is getrouw, zijn plannen falen niet 1 God is getrouw, zijn plannen falen niet, 2 De Heer regeert! Zijn Koninkrijk staat Hij kiest de zijnen uit, Hij roept die allen. vast, Die 't heden kent, de toekomst overziet, zijn heerschappij omvat de loop der tijden; laat van zijn woorden geen ter aarde een sterke hand, die nooit heeft vallen; misgetast, en 't werk der eeuwen, dat zijn Geest blijft met het heilig zwaard des Geestes omspant, strijden; volvoert zijn hand. en d' adem zijner lippen overmant de tegenstand. 3 De Heil'ge Geest, die haar de toekomst spelt, doet aan Gods Kerk zijn heilgeheimen weten; Hij, die haar leidt en in de waarheid stelt heeft zijn bestek met wijsheid uitgemeten; Hij trekt met heel zijn Kerk van land tot land als Gods gezant. Lied 106. NHB 135 Dankt, dankt nu allen God 1 Dankt, dankt nu allen God 2 Hij, d' eeuwig rijke God, met blijde feestgezangen! wil ons reeds in dit leven Van Hem is 't heug'lijk lot, zijn vreed' en heilgenot, het heil, dat wij ontvangen. als aan zijn kind'ren geven. Hij ziet in Christus ons Hij zal ons door zijn Geest altijd genadig aan, vermeerd'ren licht en kracht, en heeft ons dag aan dag en ons uit alle nood met goedheid overlaân. verlossen door zijn macht. 3 Lof, eer en prijs zij God door aller scheps'len tongen, op zijne hemeltroon aanbiddend toegezongen: de Vader en de Zoon, die met de Heil'ge Geest, Drieënig God, steeds blijft, en immer is geweest!
40
41 Lied 107. NHB 132 Wij loven U, o God, wij prijzen uwe naam 1 Wij loven U, o God, wij prijzen uwe naam; U, eeuwig' Vader, U verheft al 't schepsel saam! Zingt serafs, eng'len zingt, heft aan, gij machten, tronen; onafgebroken rijz' uw lied op hoge tonen! Gij, driemaal heilig zijt G', o God der legerscharen; dat aard' en hemel steeds uw grootheid openbaren! 3 U, Vader, U zij lof, op een verhoogde toon! Lof uwe eigene, uw eengeboornen Zoon! Lof uwe Geest, die ons ten Trooster is gegeven, ten Leidsman op de weg naar 't eeuwig zalig leven! U looft uw Kerk alom, waar Gij die ook vergaarde; U loov', wat loven kan, in hemel en op aarde! 6 Wij zegenen, o Heer, uw goedheid al den dag! Geef, dat eeuw in eeuw uit, ons lied U loven mag, geef, dat we bij uw komst onstraff'lijk wezen mogen; ontferm, ontferm U, Heer, toon ons uw mededogen! Op U steunt onze hoop, o God van ons vertrouwen: zij worden nooit beschaamd, die op uw goedheid bouwen. Lied 108. NHB 136 Lof zij de Heer, de almachtige Koning der ere! 1 Lof zij de Heer, de almachtige Koning der ere! Dat aard' en hemel de lof zijner glorie vermere! Meng in 't geklank, ziel, uw aanbiddende dank: zing' al wat ademt de Here! 2 Lof zij de Heer, die de werelden dacht, en zij waren, die al de dropp'len geteld heeft der golvende baren, die met zijn staf heerst van de wieg tot het graf: psalmzing' uw hart met de snaren! 5 Lof zij de Heer, die uw bevende vrees zal beschamen! Noem Hem uw Vader, de kroon van zijn heerlijke namen! Dwars door de dood neemt Hij u op in zijn schoot; loof Hem in eeuwigheid? Amen. Lied 109. NHB 178 Wat zou ooit mijn hart vervaren? 7 Ruwe stormen mogen woeden, 8 Maar wat lot,'t zij dood of leven, alles om mij heen zij nacht, smaad of eerbetoon, mij wacht, God, mijn God zal mij behoeden, Jezus zal mij nooit begeven: God houdt voor mijn heil de wacht. ben ik zwak, bij Hem is kracht. Moet ik lang zijn hulp verbeiden, Gunst van mensen, raad van vrinden, zijne liefde blijft mij leiden: bitt're haat van kwaadgezinden, door een nacht, hoe zwart, hoe dicht, hoogte, diepte, vreugd of rouw, voert Hij mij in 't eeuwig licht. niets ontrooft mij aan Gods trouw. Lied 110.
NHB 147 Prijs,
ziel, de Hemelkoning
41
mijn
42 1 Prijs, mijn ziel, de Hemelkoning, 2 Prijs Hem, die in bange tijden breng uw schatting aan zijn voet, onze vaad'ren uitkomst gaf! die mij door zijn gunstbetoning Prijs Hem, die ook ons wil leiden, heil, vergeving smaken doet! snel tot hulp en traag tot straf! Halleluja, halleluja, Halleluja, halleluja, prijs de Koning, 't eeuwig goed! d' eeuwen door tot steun en staf! 3 Vaderlijk wil Hij ons schragen, kennend onze zwakke kracht, in zijn arm beschermend dragen uit des vijands overmacht. Halleluja, halleluja, Hem, die ons verlossing bracht!
Lied 111. NHB 148 Van U zijn alle dingen 1 Van U zijn alle dingen, 3 Gij wacht niet tot wij vragen, van U, o God, alleen, voorkomt zelfs onze beê, van U de zegeningen, Gij helpt niet enkel dragen, o hoorder der gebeên! maar draagt ons zelven mee. Uw liefd' en trouw omringen Gij heelt zelfs in uw plagen, mijn wankelende schreên, vertroost ons in het wee, en wat w' ooit goeds ontvingen, en onder alle slagen het is van U alleen! schenkt Gij aan 't hart uw vreê. 6 U zal ik eeuwig eren, die eeuw'ge goedheid zijt! U blijv', o Heer der heren, geheel mijn hart gewijd! Wat kan ik niet ontberen, wanneer uw hand mij leidt, wat vuriger begeren dan uwe heerlijkheid! Lied 112. NHB 149 Grote God, wij loven U 1 Grote God, wij loven U, 2 Alles wat U prijzen kan, Heer, o sterkste aller sterken! U, de Eeuw'ge, Ongeziene, Heel de wereld buigt voor U looft uw liefd' en zingt ervan! en bewondert uwe werken. Alle eng'len, die U dienen, Die Gij waart ten allen tijd, roepen U nooit lovensmoe: blijft Gij ook in eeuwigheid! "Heilig, heilig, heilig" toe! 3 Heer, ontferm U over ons, open uwe Vaderarmen, stort uw zegen over ons, neem ons op in uw erbarmen! Eeuwig blijft uw trouw bestaan... laat ons niet verloren gaan!
42
43 Lied 113. NHB 153 God enkel licht 1 God enkel licht, voor wiens gezicht niets zuiver wordt bevonden, ziet ons bevlekt, met schuld bedekt, misvormd door duizend zonden. 4 Ja, amen, ja, op Golgotha stierf Hij voor onze zonden, en door zijn bloed wordt ons gemoed gereinigd van de zonden.
3 Heer, waar dan heen? Tot U alleen! Gij zult ons niet verstoten. Uw eigen Zoon heeft tot uw troon de weg ons weer ontsloten. 5 Wil, U ter eer, steeds meer en meer 't geloof in ons versterken, dan zullen wij, gereed en blij, uit liefde 't goede werken.
Lied 114. NHB 158 Ik nader voor uw heilig' ogen 1 Ik nader voor uw heilig' ogen 2 Ja, 'k weet het, geheel te minnen, oneindig' Oppermajesteit! U boven al, mijn Heer en God, Gij, die geen zonde kunt gedogen, met kracht, gemoed, verstand en zinnen, eist dankb're liefd' en heiligheid. is 't eerst' en tevens 't groot gebod! De schrik van Horeb is verdwenen, Maar 'k weet ook, dat mijn medemensen genâ' en waarheid zijn verschenen, te doen, te willen en te wensen Gods Zoon, vol waarheid en genâ, al wat mijn hart voor mij verlangt, wou door gehoorzaamheid en lijden daaraan gelijk staat, God der goden, ons van de vloek der wet bevrijden: en dat aan deze twee geboden dat is volbracht op Golgotha. de hoofdsom mijner plichten hangt! 3 O God, ik beef! Zo moest ik wezen, maar wat ben ik, wat zijn mijn daân? 'k Moest uw gerechte straffen vrezen, zo Gij mijn schuld woudt gadeslaan. Maar, eeuwig dank, voor al mijn zonden wordt bij mijn Jezus heil gevonden. Vernieuw mijn hart tot ware liefde, want in dit éne woord de liefde wordt uw gehele wet volbracht. Lied 115. NHB 179 Rust mijn ziel, uw God is Koning 1 Rust mijn ziel, uw God is Koning, 2 Ieder woelt hier om verand'ring heel de wereld zijn gebied. en betreurt ze dag aan dag, Alles wisselt op zijn wenken, hunkert naar hetgeen hij zien zal, maar Hij zelf verandert niet. wenst terug 't geen hij eens zag. 3 Rust mijn ziel, uw God is Koning! Wees tevreden met uw lot! Zie, hoe alles hier verandert, en verlang alleen naar God!
43
44 Lied 116. NHB 160 Waartoe toch al dat angstig schromen? 1 Waartoe toch al dat angstig schromen? Komt twijfelzucht ons ooit te stâ? Wie moet niet als een zondaar komen, hier enkel leven door genâ? O zalig hij, die uit zijn noden tot Jezus en zijn heil gevloden, van Hem alleen de hulp verbeidt! Op 't woord des Vaders te vertrouwen, en door 't geloof de Zoon 't aanschouwen, is hier de ware heiligheid. 2 Geen heiligheid wordt hier gevonden, die niet uit deze wortel groeit: alleen wat God ons doet verkonden werkt, dat gerechtigheid ontbloeit. Vergeefs is al ons moed'loos duchten, vergeefs blijft ons wanhopig zuchten, niets buiten Jezus heeft de smart; de vrees van een ontwaakt geweten moog' naar Gods wet ons leven meten, 't geloof alleen vertroost het hart. 3 O Gij, die onze schuld woudt boeten door uwe gadeloze pijn, o Heiland, leer mij aan uw voeten in eigen oog een zondaar zijn. Bij al mijn deugd, bij al mijn werken, vind ik geen troost, die mij kan sterken, geen hoop, dan die ik op U bouw. Op uw genade zal ik leven, op uw genâ de doodsnik geven, o Heer, aan wien ik mij vertrouw! Lied 117. NHB 174 Vaste rots van mijn behoud 1 Vaste rots van mijn behoud, 2 Jezus, niet mijn eigen kracht, als de zonde mij benauwt, niet het werk door mij volbracht, laat mij steunen op uw trouw, niet het offer dat ik breng, laat mij rusten in uw schaûw, niet de tranen die ik pleng, waar het bloed door u gestort, schoon ik ganse nachten ween, mij de bron des levens wordt. kunnen redden, Gij alleen. 3 Zie, ik breng voor mijn behoud 4 Eenmaal als de stonde slaat, U geen wierook, mirr' of goud; dat dit lichaam sterven gaat, moede kom ik, arm en naakt, als mijn ziel uit d' aardse woon tot de God, die zalig maakt, opklimt tot des rechters troon,die de arme kleedt en voedt, Rots der eeuwen, in uw schoot die de zondaar leven doet. berg mijn ziele voor de dood.
Lied 118.
NHB 180 Beveel
gerust uw wegen
44
45 1 Beveel gerust uw wegen, 2 De Heer moet gij vertrouwen, al wat u 't harte deert, begeert gij d' uitkomst goed, der trouwe hoed' en zegen op Hem uw hope bouwen, van Hem, die 't al regeert. zal 't slagen wat gij doet. Die wolken, lucht en winden Door geen bekommeringen, wijst spoor en loop en baan, geen klagen en geen pijn zal ook wel wegen vinden, laat God zich iets ontwringen: waarlangs uw voet kan gaan. Hij wil gebeden. 7 Laat Hem besturen, waken, 't is wijsheid wat Hij doet! Zo zal Hij alles maken, dat g' u verwond'ren moet, als Hij, die alle macht heeft, met wonderbaar beleid geheel het werk volbracht heeft, waarom gij thans nog schreit.
Lied 119. NHB 184 De Heer is mijn herder! 1 De Heer is mijn Herder ! 2 De Heer is mijn Herder ! ‘k Heb al wat mij lust; Hij waakt voor mijn ziel, Hij zal mij geleiden Hij brengt mij op wegen naar grazige weiden. van goedheid en zegen, Hij voert mij al zachtkens Hij schraagt me als ik wankel, aan waatren der rust. Hij draagt me als ik viel. 3 De Heer is mijn Herder ! 4 De Heer is mijn Herder ! Al dreigt ook het graf, In ‘t hart der woestijn geen kwaad zal ik vrezen, verkwikken en laven Gij zult bij mij wezen; zijn hemelse gaven; o Heer, mij vertroosten Hij wil mij versterken uw stok en uw staf ! met brood en met wijn. 5 De Heer is mijn Herder ! Hem blijf ik gewijd ! ‘k Zal immer verkeren in ‘t huis mijnes Heren: zo kroont met haar zegen zijn liefde me altijd.
45
46 Lied 120. NHB 194 Wie maar de goede God laat zorgen 1 Wie maar de goede God laat zorgen 2 Wat baat ons 't twijfelmoedig vrezen, en op Hem hoopt in 't bangst gevaar, 't kleinmoedig zuchten, wee en ach? is bij Hem veilig en geborgen, Vergeefs zou al ons kermen wezen, die redt Hij godd'lijk, wonderbaar: al klaagden w' ook de ganse dag. wie op de hoge God vertrouwt, De last des jammers, die men draagt, heeft zeker op geen zand gebouwd. drukt maar te meer, hoe meer men klaagt. 3 Men blijv' eerbiedig God verbeiden, 4 Treed vrolijk voort op 's Heren wegen en zwijg' de Heer ootmoedig stil; en neem uw plicht getrouw in acht; Hij zal ons naar zijn raad geleiden, 't wordt eind'lijk alles u ten zegen, 't is goed en heilig, wat Hij wil. wanneer gij biddend daarop wacht. Vaak ligt in 't geen ons treuren doet Wie steeds gelovig op Hem ziet, voor ons de kiem van 't hoogste goed. begeeft, verlaat Hij eeuwig niet. Lied 121. NHB 200 Is de nood zo hoog gerezen 1 Is de nood zo hoog gerezen, 2 Vest in bang' en droeve dagen dat gij nergens uitkomst ziet, al uw hoop op Hem alleen, nog hebt gij geen kwaad te vrezen; schroom niet Hem om hulp te vragen; is de nood zo hoog gerezen, Vest in bang' en droeve dagen dat gij nergens uitkomst ziet: al uw hoop op Hem alleen, God, uw God vergeet u niet! Hij kan helpen, Hij alleen. 3 'k Weet, zijn woord is: ja en amen, 4 Ja, in duizend bange stonden zijn beloften falen niet, heeft Hij steeds getroost, gered, nimmer zal Hij ons beschamen; eeuwig wordt Hij trouw bevonden; 'k Weet, zijn woord is: ja en amen, Ja, in duizend bange stonden zijn beloften falen niet, heeft Hij steeds getroost, gered, zalig hij, die tot Hem vliedt! op het kinderlijk gebed. Lied 122. NHB 202 Wat vlied of bezwijk', getrouw is mijn God 1 Wat vlied of bezwijk', getrouw is mijn God, Hij blijft aan mijn zij in 't wisselend lot; moog 't hart soms ook sidd'ren in 't heetst van de strijd, zijn liefd' en ontferming vertroosten m' altijd. 3 Als God mij vertroost, is 't kruis niet te zwaar, dan ken ik geen vrees in 't bangste gevaar, dan win ik al strijdend vertrouwen en kracht en zing ik mijn psalmen in duistere nacht. 5 Ik roem in mijn God, ik juich in zijn trouw, de rots mijner ziel, waar 'k eeuwig op bouw. Ik zal Hem nog prijzen in 't uur van mijn dood, dan rijst nog mijn loflied: "Zijn goedheid is groot!"
46
47 Lied 123. NHB 217 Komt, laat ons voortgaan, kind'ren 1 Komt, laat ons voortgaan, kind'ren, 2 Zij zal ons niet berouwen want d' avond is nabij! de keus van 't smalle pad, Het stilstaan kan licht hind'ren wij kennen de Getrouwe, in deze woestenij. die ons heeft liefgehad. Komt, sterkt opnieuw de moed, Vest al uw hoop op Hem! de wandelstaf geheven, Dat ieder 't aangezichte om hemelwaarts te streven! ginds naar de Godsstad richte: Zo wordt het einde goed. daar ligt Jeruzalem! 3 Moog' ons de weg vermoeien, 8 Niet lang zal 't lijden duren, oneffen zijn de baan, draagt nog een poos uw kruis; waar scherpe distels groeien wellicht slechts weinig uren, en telkens kruisen staan: dan zijn wij eeuwig thuis: daar is geen and're weg! verlost van zond' en pijn, Wij volgen altijd verder als wij met alle vromen als schapen onze Herder in 't huis des Vaders komen, door struiken heen en heg. wat zal dat zalig zijn! Lied 124. NHB 222 Jezus, ga ons voor op het levensspoor 1 Jezus, ga ons voor 2 Zou 't ons bang vergaan, op het levensspoor; leer ons vast te staan; doe ons als getrouwe leden doe ons in de bangste dagen volgen U op al uw schreden; nimmer over moeiten klagen; voer ons aan uw hand want door smarten heen tot in 't Vaderland. vinden w' U alleen. 3 Moet onz' eigen baan 4 Richt ons leven lang, door veel diepten gaan, Jezus, onze gang; zijn w' om and'rer leed bewogen, voert Gij ons op ruwe wegen, och, stel Gij ons dan voor ogen geef ook daar uw hulp en zegen; 't einde, dat ons beidt, en aan 't eind der baan, waar G' ons henen leidt! laat ons binnen gaan. Lied 125. NHB 223 Als ik Hem maar kenne 1 Als ik Hem maar kenne, 2 Alles laat ik varen, Hem de mijne weet, waar Hij mij behoort. als mijn hart zich Hem gewenne, Als een pelgrim door gevaren nimmermeer zijn trouw vergeet, trek ik met mijn Heiland voort. vrees ik niet voor lijden, Nu gaan al mijn wensen voel slechts deemoed, liefde en boven 't licht en bont gewoel der mensen. verblijden. 3 Waar ik Hem mag leven is mijn vaderland. Elke gave, mij gegeven, valt als erfdeel in mijn hand. Broeders, lang verloren, vind ik in zijn jongeren herboren.
47
48 Lied 126. JdH 7 Als g' in nood gezeten 1 Als g' in nood gezeten, 2 God blijft voor u zorgen, geen uitkomst ziet, goed is de Heer, wil dan nooit vergeten: en met elke morgen, God verlaat u niet. keert Zijn goedheid weer. Vrees toch geen nood! Schoon g' in 't verdriet, 's Heren trouw is groot, nergens uitkomst ziet, en op 't nacht'lijk duister, groter dan de Helper, volgt het morgenrood. is de nood toch niet. Schoon stormen woeden, Wat ons ontviele, ducht toch geen kwaad; Redder in nood, God zal u behoeden, red slechts onze ziele, uw toeverlaat. uit zond' en dood. Lied 127. JdH 53: 1-6 (Dr. J.H. Gunning JHzn) Ga niet alleen door 't leven 1 Ga niet alleen door 't leven, Die last is u te zwaar. Laat Een u sterkte geven, Ga tot uw Middelaar! Daar is zoveel te klagen, Daar is zoveel geween, en zoveel leed te dragen, Ga niet alleen! En zoveel leed te dragen, Ga niet alleen! 2 Ga niet alleen; uw Koning wil komen in uw hart. Ach geef het Hem ter woning, hoe stilt Hij dan uw smart! Wie kan er tranen drogen, als Jezus? Immers geen! Richt dan de treurend' ogen, naar Jezus heen! Richt dan de treurend' ogen, naar Jezus heen! 5 Welzalig, die 't ervaren, dat Hij hun alles is; dan kennen z' in gevaren bezorgdheid noch gemis. Hij draagt dan in Zijn armen, door alle nood hen heen. Wie steunt op Zijn ontfermen, is nooit alleen! Wie steunt op Zijn ontfermen, is nooit alleen! Lied 128. NHB 244 Nooit kan ’t geloof teveel verwachten 3 Nooit kan 't geloof te veel verwachten, 4 Die hoop moet al ons leed verzachten. des Heilands woorden zijn gewis. Komt, reisgenoten, 't hoofd omhoog! 't Faalt aardse vrienden vaak aan Voor hen, die 't heil des Heren wachten, krachten, zijn bergen vlak en zeeën droog. maar nooit een vriend als Jezus is. O zaligheid niet af te meten, Wat zou ooit zijne macht beperken? o vreugd, die alle smart verbant! 't Heelal staat onder zijn gebied! Daar is de vreemd'lingschap vergeten, Wat zijne liefde wil bewerken, en wij, wij zijn in 't Vaderland! ontzegt Hem zijn vermogen niet.
48
49 Lied 129. NHB 232 Neem, Heer, mijn beide handen 1 Neem, Heer, mijn beide handen 2 O, doe genaad' ervaren en leid uw kind, aan 't bevend hart, tot ik aan d' eeuw'ge stranden en breng het tot bedaren de ruste vind! bij vreugd en smart! Te zwaar valt m' elke schrede, Laat m' aan uw voeten rusten, als 'k U verlaat. mij, hulp'loos kind, O, neem mij met U mede, vertrouwen en berusten, daar waar Gij gaat. voor d' uitkomst blind! 3 En blijft m' ook soms verborgen uw grote macht, Gij voert mij tot de morgen, ook door de nacht. Neem dan mijn beide handen en leid uw kind, tot ik aan d' eeuw'ge stranden de ruste vind! Lied 130. NHB 282 Blijf bij mij, Heer, want d' avond is nabij 1 Blijf bij mij, Heer, want d' avond is nabij. De dag verduistert, Here, blijf bij mij! Als and're hulp m' ontbreekt, geluk m' ontvliedt, der hulpelozen hulp, verlaat mij niet! 3 'k Heb U altijd van node, dag en nacht, slechts uw genâ verwint des bozen macht. Wie kan als Gij mijn gids en sterkte zijn? Blijf bij mij, Heer, in nacht en zonneschijn! 4 Geen vijand vrees ik, als Gij bij mij zijt, tranen en leed zijn zonder bitterheid. Waar is, o dood, uw schrik, graf, waar uw eer? Meer dan verwinnaar blijf ik in de Heer. 5 Houd hoog uw kruis voor mijn verdonk'rend oog, Licht in de schemer, leid mij naar omhoog! De morgen daagt, de schaduw gaat voorbij: in dood en leven, Heer, blijf mij nabij! Lied 131. NHB 301 Wilhelmus van Nassauen 1 Wilhelmus van Nassauen 6 Mijn schild ende betrouwen Ben ik van duitsen bloed, zijt Gij, o God, mijn Heer! het vaderland getrouwe Op U zo wil ik bouwen, blijf ik tot in den dood. verlaat mij nimmermeer! Een prince van Oranje Dat ik toch vroom mag blijven, ben ik vrij onverveerd, uw dienaar t' aller stond: den koning van Hispanje de tirannie verdrijven, heb ik altijd geëerd. die mij mijn hart doorwondt.
49
50 Lied 132. NHB 259 Schaart u om de goede Herder 1 Schaart u om de goede Herder, 3 Wat ontbreekt u? Hij zal 't geven. gij, zijn schapen, hoort zijn stem! Wat behoeft gij? 't Is gereed. Zoekt hier ruste, dwaalt niet verder, Deze Herder gaf zijn leven, o, het is zo goed bij Hem! zoals nooit een herder deed. Laat u door zijn hand geleiden; Eeuwig mint Hij al de zijnen. ziet, wat schenkt zijn liefd' u veel! Roemt zijn zorg en prijst zijn naam! Hij zal zegen u bereiden: Uit de verste zandwoestijnen kiest, o kiest het beste deel. brengt Hij eens zijn kudde saam. 5 Wordt maar ons geloof niet flauwer, veilig doet G' ons voorwaarts gaan. Altijd trouwer, altijd nauwer sluiten wij ons bij U aan. Met uw kudde gaan wij verder: roept G' ons niet bij onze naam? Ja, Gij brengt ons, goede Herder, bij de levensstromen saam. Lied 133. NHB 280'k Wil U, o God, mijn dank betalen 1 'k Wil U, o God, mijn dank betalen, 2 Uw trouwe zorg wou mij bewaren, U prijzen in mijn avondlied. uw hand heeft mij gevoed, geleid; Het zonlicht moge nederdalen, Gij waart nabij in mijn bezwaren, maar Gij, mijn Licht, begeef mij niet. nabij in elke moeilijkheid. Gij woudt mij met uw gunst omringen, Deez' avond roept mij na mijn zorgen meer dan een vader zorgdet Gij, tot rust voor lichaam en voor geest. Gij, milde bron van zegeningen; Heb dank, reeds van de vroege morgen zulk een ontfermer waart Gij mij. zijt Gij mijn heil en hulp geweest. 5 Ik weet, aan wien ik mij vertrouwe, al wisselen ook dag en nacht. Ik ken de rots waarop ik bouwe; hij faalt niet, die uw heil verwacht. Eens aan de avond van mijn leven breng ik, van zorg en strijden moe, voor elke dag, mij hier gegeven, U hoger, reiner loflied toe. Lied 134. NHB 304 Gelukkig is het land 1 Gelukkig is het land, 2 Gedankt moet zijn de Heer, dat God de Heer beschermt, de God, die eeuwig leeft, als daar met moord en brand dat Hij ons t' zijner eer de vijand rondom zwermt, deez' overwinning geeft. en dat, men meent, hij zal Wat wonder heeft de kracht 't schier overwinnen al: des Heren al gewrocht! dat dan, dat dan, dat dan O Heer, o Heer, o Heer, hij zelf komt tot den val. hoe groot is Uwe macht!
50
51 Lied 135. NHB 300 Wat de toekomst brengen moge 1 Wat de toekomst brengen moge, 2 Heer,ik wil uw liefde loven, mij geleidt des Heren hand; al begrijpt mijn ziel U niet. moedig sla ik dus de ogen Zalig hij, die durft geloven, naar het onbekende land. ook wanneer het oog niet ziet. Leer mij volgen zonder vragen; Schijnen mij uw wegen duister, Vader, wat Gij doet is goed! zie, ik vraag U niet: waarom? Leer mij slechts het heden dragen Eenmaal zie ik al uw luister, met een rustig kalme moed! als ik in uw hemel kom! 3 Laat mij niet mijn lot beslissen: 4 Waar de weg mij brenge moge, zo ik mocht, ik durfde niet. aan des Vaders trouwe hand Ach, hoe zou ik mij vergissen, loop ik met gesloten ogen als Gij mij de keuze liet! naar het onbekende land. Wil mij als een kind behand'len, dat alleen de weg niet vindt: neem mijn hand in uwe handen en geleid mij als een kind. Lied 136. JdH 213: 1, 3 't Scheepke onder Jezus' hoede 1 't Scheepke onder Jezus' hoede, 3 Arme zondaar, zie de kruisvlag met de kruisvlag hoog in top, wapp'rend langs de oceaan. neemt als arke der verlossing Weet, de Heer is in het scheepje. allen, die in nood zijn, op. Kom, neem uw verlossing aan! Al staat de zee ook hol en hoog "Dies rijst een lied tot God omhoog, En zweept de storm ons voort, ruist vol een dankakkoord. wij hebben 's Vaders Zoon aan boord Wij hebben 's Vaders zoon aan boord en 't veilig strand voor oog. en 't veilig strand voor oog". Lied 137. JdH 543 1,3,4 ‘k Heb geloofd en daarom zing ik 1 ‘k Heb geloofd en daarom zing ik 3 ‘k Heb geloofd in U Wien d’ aarde daarom zing ik van gena, met haar doornen heeft gekroond; van ontferming en verlossing Maar Die nu, gekroond met ere, door het bloed van Golgotha; Aan Gods rechter zijde troont; Daarom zin g ik U, Die stervend U, aan Wiens doorboorde voeten Alles, alles hebt volbracht, Eenmaal in het gans heelal, Lam Gods, dat de zonde weg neemt, Heer, daar boven, hier beneden Lam van God, voor ons geslacht! Alle knie zich buigen zal. 4 Ja, ‘k geloof en daarom zing ik Daarom zing ik U ter eer. ’s Werelds Heiland, Hogepriester, aller heren Opperheer! Zoon van God en Zoon des mensen, O, kom spoedig in Uw kracht Op des hemels wolken weder! Kom, Heer Jezus, Kom! Ik wacht.
51
52 Lied 138. JdH 523 Veilig in Jezus’ armen 1 Veilig in Jezus’ armen, 2 Veilig in Jezus’ armen, Veilig aan Jezus’ hart; Vrij bij mijn Heer en Borg, Daar in Zijn teer erbarmen, Vrij van ’t gewoel der wereld, Daar rust mijn ziel van smart. Vrij van verdriet en zorg. Hoor! ’t Is het lied der eng’len, Vrij van vrees en twijfel, Zingend van liefd’ en vree, Vrij van der zonden macht; Ruisend uit ’s Hemels zalen Nog slechts een weinig lijden, Over de glazen zee. Nog slechts een korte nacht. Veilig in Jezus’ armen, Veilig in Jezus’ armen, Veilig aan Jezus’ hart; Vrij bij mijn Heer en Borg, Daar in Zijn teer erbarmen, Vrij van ’t gewoel der wereld, Daar rust mijn ziel van smart. Vrij van verdriet en zorg. 3 Jezus, mijn dierb’re Toevlucht. Jezus, Gij stierf voor mij! Dat op de rots der eeuwen Eeuwig mijn hope zij. Heer, laat mij lijdzaam wachten, Tot dat het duister vliedt, En ’t oog aan gindse kusten U in Uw glorie ziet. Jezus, mijn dierb’re Toevlucht. Jezus, Gij stierf voor mij! Dat op de rots der eeuwen Eeuwig mijn hope zij. Lied 139. Nader, Mijn God, bij U 1 Nader, mijn God, bij U zij steeds mijn bee, zij ’t levenspad soms ruw, ga Gij maar mee, dan kent mijn ziele rust; mij van uw trouw bewust, wacht ik aan blijder kust, uw sabbatsvree. 3 Wanneer voor mijn gezicht de ladder rijst, die naar u, Bron van licht, mijn ziele wijst. ‘k Zie dan in ’t bangst gevaar uw heilge englenschaar, die U, Alzegenaar, al dienend prijst.
2 Al zie ik ’t licht verdoofd haast voor mijn schreen en wacht tot rust mijn hoofd straks slechts een steen, als dan maar in mijn droom uw licht mij tegenstroom’, wat mij dan overkoom’, ‘k ben niet alleen. 4 En wenkt uw englenstoet eens opwaarts mij in ’s hemels zonnegloed, verjongd en vrij, ‘k juich dan op hoger toon bij naadren van uw troon; ‘k ben eeuwig na uw zoon en U nabij.
52
53 Lied 140. Als op ’s levens zee de stormwind om u loeit 1 Als op ’s levens zee de stormwind om u loeit, als ge tevergeefs uw arme hart vermoeit, tel uw zegeningen, tel ze één voor één, en ge zegt verwonderd: Hij liet nooit alleen. Refrein Tel uw zegeningen, tel ze één voor één, Tel ze allen en vergeet er geen. Tel ze, tel ze alle noem ze één voor één, en ge ziet Gods liefde dan door alles heen. 2 Drukken 's levens zorgen u soms zwaar ter neer, schijnt het kruis te zwaar u, zeg het aan de Heer. Tel uw zegeningen, wil op Jezus zien, dan zal 't harte zingen en de zorgen vliên. Refrein 3 Als ge ziet op and'ren met veel geld en goed, weet, uw Hemelvader geeft u overvloed. Tel uw zegeningen, voor geen geld te koop, schatten in de hemel zijn uw blijde hoop. Refrein 4 Zo in alle moeiten, zorgen zonder tal, wees toch nooit ontmoedigd, God is overal. Tel uw zegeningen, eng'len luist'ren toe, troost en hulp schenkt Hij u, volg dan blij te moe. Refrein Lied 141. NHB 230 Leid, vriend'lijk Licht, mij als een trouwe wacht 1 Leid, vriend'lijk Licht, mij als een trouwe wacht, leid Gij mij voort! 'k Ben ver van huis en donker is de nacht, leid Gij mij voort! Schoon ook de toekomst mij verborgen zij, licht stap voor stap mij met uw schijnsel bij. 2 Niet immer sprak mijn ziel zo stil tot U: "Leid Gij mij voort!" Ik liep mijn weg bij eigen licht, maar nu: leid Gij mij voort! Mijn zonlicht zonk, maar ach, mijn hoogmoed liet mijn hart geen rust en 'k vond uw vrede niet. 3 Schenk mij uw zegen, toon m' uw wondermacht, en leid mij voort langs 't smalle pad, tot in de donk're nacht de morgen gloort. Dan lacht mij toe der eng'len trouwe wacht, die mij geleidd' en mij heeft thuis gebracht.
53
54
Inhoudsopgave Psalmen Lied 1. Lied 2. Lied 3. Lied 4. Lied 5. Lied 6. Lied 7. Lied 8. Lied 9. Lied 10. Lied 11. Lied 12. Lied 13. Lied 14. Lied 15. Lied 16. Lied 17. Lied 18. Lied 19. Lied 20. Lied 21. Lied 22. Lied 23. Lied 24. Lied 25. Lied 26. Lied 27. Lied 28. Lied 29. Lied 30. Lied 31. Lied 32. Lied 33. Lied 34. Lied 35. Lied 36. Lied 37. Lied 38. Kerstliederen Lied 39. Lied 40. Lied 41. Lied 42. Lied 43. Lied 44. Lied 45. Lied 46. Lied 47. Lied 48. Lied 49. Lied 50. Lied 51. Lijdenstijd Lied 52. Lied Lied Lied Lied Lied Lied
53. 54. 55. 56. 57. 58.
1 Psalm 17 Psalm 19 Psalm 24 Psalm 25 Psalm 27 Psalm 32 Psalm 33 Psalm 42 Psalm 43 Psalm 56 Psalm 62 Psalm 65 Psalm 66 Psalm 68 Psalm 72 Psalm 73 Psalm 77 Psalm 79 Psalm 84 Psalm 86 Psalm 89 Psalm 91 Psalm 97 Psalm 98 Psalm 103 Psalm 116 Psalm 118 Psalm 121 Psalm 130 Psalm 138 Psalm 139 Psalm 143 Psalm 146 Psalm 150 Morgenzang Bedezang voor het eten Dankzang na het eten Avondzang 14 NHB 18 Komt allen te zamen Midden in de winternacht NHB 14 Nu zijt wellekome NHB 1 Hoe zal ik u ontvangen NHB 15 Komt, verwondert u hier, mensen Lied 143 Stille nacht NHB 10 Daar is uit 's werelds duist're wolken In Bethlehems stal. Gezang 124 Nu daagt het in het oosten Gezang 134 Eer zij God in onze dagen Gezang 141 Ik kniel aan uwe kribbe neer NHB 7 Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen LvdK 135 Hoor, de eng'len zingen d'eer 19 JdH 487:1,2,3,6,9 Leer mij Uw lijden recht betrachten NHB 32 O hoofd, bedekt met wonden JdH 267:1-4 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis NHB 43 Is dat, is dat mijn Koning NHB 45 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis NHB 48 Als ik het wond're kruis aanschouw NHB 168 Jezus neemt de zondaars aan!
1 1 1 2 2 2 3 3 4 4 4 5 5 5 5 6 6 6 7 7 7 8 8 8 9 9 10 10 10 11 11 11 12 12 13 13 13 13
Lied 59. Lied 60. Lied Pasen Lied Lied Lied
61. 62. 63. 64.
Lied 65. Lied 66. Hemelvaart Lied 67. Lied 68. Lied 69. Pinksteren Lied 70. Lied 71. Lied 72. Lied 73. Lied 74. Lied 75. Lied 76. Lied Overig Lied Lied Lied
77.
Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied
81. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88. 89.
Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied
90. 91. 92. 93. 94. 95. 96. 97.
Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied
98. 99. 100. 101. 102. 103. 104. 105.
14 14 14 15 15 16 16 16 17 17 17 18 18
19 19 20 20 20 21 21
54
78. 79. 80.
Lied 106. Lied 107. Lied 108.
NHB 49 Jezus, leven van mijn leven 21 JdH 543:1,3,4 ‘k Heb geloofd en daarom zing ik 22 NHB 171 Verlosser, Vriend, Gij hoop en lust 22 23 U zij de glorie 23 NHB 53 Wees gegroet, gij eersteling der dagen23 NHB 165 Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de doôn 24 NHB 62 Jezus leeft, en wij met Hem 24 NHB 73 Wij knielen voor uw zetel neer 25 26 NHB 6 Bereidt, bereidt uw harten 26 NHB 75 't Oog omhoog, het hart naar boven 26 NHB 81 Bron der hoogste zaligheden 26 27 NHB 83 Komt allen, deze dag 27 NHB 87 Ruis, o Godsstroom der genade 27 NHB 143 Op bergen en in dalen 27 JdH 57:1-3 Er komen stromen van zegen 28 NHB 112 Eén naam is onze hope 28 JdH 132: 1-6 Heer! Ik hoor van rijke zegen 28 JdH 1: 1-3 Daar ruist langs de wolken een lief'lijke Naam 29 NHB 113 Heugelijke tijding 29 30 JdH 140:1-4 Ik zie een poort wijd open staan 30 JdH 213:1-3 't Scheepke onder Jezus' hoede 30 JdH 885:1,2,3,4 Dank U voor deze nieuwe morgen 30 JdH 925 JdH Neem, Heer, mijn beide handen 31 JdH 150:1-3 Welk een vriend is onze Jezus 31 JdH 94:1-4 Heer. ik kom tot U 31 JdH 523:1-3 Veilig in Jezus armen 32 JdH 17: 1-4 Als ik maar weet 32 JdH 5:1-3 Al de weg leidt mij mijn Heiland 33 JdH 13:1,3,4 Ik wandel in het licht met Jezus 33 JdH 440:1,2 Komt, laat ons voortgaan, kind’ren33 JdH 232:1-4 Waarheen, pelgrims, waarheen gaat gij? 34 JdH 261:1-3 Jezus is wachtend 34 JdH 928:1,2 Ga nu heen in vrede 34 JdH 73:1-4 Zie ons wachten aan de stromen 35 Gezang 111 De dorre vlakte der woestijnen 35 JdH 180:1,2,4 Jezus, Die mijn ziel bemint 36 JdH 716a:1-3 Leid, vriend’lijk licht 36 JdH 197:1-4 Volle verzeek'ring, Jezus is mijn! 37 JdH 166:1-3 Grijp toch de kansen, door God u gegeven! 37 JdH 205:1-4 Rijst op, rijst op voor Jezus 38 JdH 586a:1,3,5 Blijf bij mij, Heer 38 NHB 93 Ere zij aan God, de Vader 38 JdH 256: 1-4 Tel uw zegeningen 39 NHB 96 Een vaste burg is onze God 39 NHB 120 O God en Heer, in 't glorielicht 39 NHB 131 Wegen Gods, hoe duister zijt gij 40 NHB 130 God is getrouw, zijn plannen falen niet 40 NHB 135 Dankt, dankt nu allen God 40 NHB 132 Wij loven U, o God, wij prijzen uwe naam 41 NHB 136 Lof zij de Heer, de almachtige Koning der ere! 41
55 Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied Lied
109. 110. 111. 112. 113. 114. 115. 116. 117. 118. 119. 120. 121. 122.
Lied Lied Lied Lied
123. 124. 125. 126.
NHB 178 Wat zou ooit mijn hart vervaren? 41 Lied 127. JdH 53: 1-6 (Dr. J.H. Gunning JHzn) Ga niet alleen door 't leven 48 NHB 147 Prijs, mijn ziel, de Hemelkoning 41 Lied 128. NHB 244 Nooit kan ’t geloof teveel verwachten48 NHB 148 Van U zijn alle dingen 42 Lied 129. NHB 232 Neem, Heer, mijn beide handen 49 NHB 149 Grote God, wij loven U 42 Lied 130. NHB 282 Blijf bij mij, Heer, want d' avond is nabij .................... NHB 153 God enkel licht 43 Lied 131. NHB 301 Wilhelmus van Nassauen 49 NHB 158 Ik nader voor uw heilig' ogen 43 Lied 132. NHB 259 Schaart u om de goede Herder 50 NHB 179 Rust mijn ziel, uw God is Koning 43 Lied 133. NHB 280'k Wil U, o God, mijn dank betalen NHB 160 Waartoe toch al dat angstig schromen? ............................................................................................................5044 Lied 134. NHB 304 Gelukkig is het land 50 NHB 174 Vaste rots van mijn behoud 44 Lied 135. NHB 300 Wat de toekomst brengen moge 51 NHB 180 Beveel gerust uw wegen 44 Lied 136. JdH 213: 1, 3 't Scheepke onder Jezus' hoede51 NHB 184 De Heer is mijn herder! 45 Lied 137. JdH 543 1,3,4 ‘k Heb geloofd en daarom zing ik NHB 194 Wie maar de goede God laat zorgen46 51 NHB 200 Is de nood zo hoog gerezen 46 Lied 138. JdH 523 Veilig in Jezus’ armen 52 NHB 202 Wat vlied of bezwijk', getrouw is mijn Lied 139. Nader, Mijn God, bij U 52 God 46 Lied 140. Als op ’s levens zee de stormwind om u loeit 53 NHB 217 Komt, laat ons voortgaan, kind'ren 47 Lied 141. NHB 230 Leid, vriend'lijk Licht, mij als een trouwe NHB 222 Jezus, ga ons voor op het levensspoor ............................................................................................................. 47 wacht53 NHB 223 Als ik Hem maar kenne 47 Inhoudsopgave 54 JdH 7 Als g' in nood gezeten 48
55