provincie oord- olland Gedeputeerde Staten POSTBUS 3007 2001 DA HAARLEM
Directie Tata Steel Umuiden B.V.
Uw contactpersoon
Postbus 10.000 1970 CA ijMUIDEN
M.D. Breuker-Veldhoen SHV!VG!OMG
Doorkiesnummer (023) 514 5342 vel d hoe n
[email protected]
1 166
Betreft: Vergunning Natuurbeschermingswet WKC Tata Steel Geachte directie,
Kenmerk 2010-62354
Hierbij delen wij u mee dat u een vergunning op grond van artikel 19d en artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbwet) wordt verleend voor de realisatie van een warmtekrachtcentrale (hierna: WKC) op het Tata Steel-terrein in Velsen-Noord ter benutting van
Uw kenmerk
Datum
productiegassen. Uw vergunningaanvraag heeft mogelijk betrekking op zes Natura 2000gebieden, zijnde (i) Noordhollands Duinreservaat, (ii) Kennemerland Zuid, (iii) Polder Westzaan, (iv) IIperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske, (v) Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder, (vi) Eilandspolder en twee Beschermde Natuurmonumenten, zijnde (i) Ham en Crommenije en (ii) Waterland. Deze aanvraag is door ons ontvangen op 4 december 2009. Op 12 maart 2010 hebben wij om aanvullende informatie gevraagd die 8 april 2010 door ons is ontvangen. Per 27 september 2010 is de naam van de Corus Staal B.V. in Tata Steel Ijmuiden B.V. veranderd. Daar de rechtspersoon niet wijzigt heeft dit geen gevolgen voor het onderhavige besluit. Waar in het ontwerpbesluit geproken werd van Corus zal nu Tata Steel staan en waar gesproken werd van Corus Staal B.V. zal nu Tata Steel Ijmuiden B.V. staan. Besluit Hierbij wordt u een vergunning onder voorwaarden, voorschriften en beperkingen verleend op grond van artikel 19d en artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 voor de realisatie van een warmtekrachtcentrale (WI
Postbus 3007 2001 DA Haarlem Telefoon (023) 514 3143 Fax (023) 5143030
Houtplein 33 Haarlem [2012 DEl www.noord·holland.nl
NHoOOl
2166 2010-62354
Voorschriften en beperkingen Wij verbinden aan deze vergunning de volgende voorschriften en beperkingen: 1. De aanvang van de werkzaamheden dient u uiterlijk een week van tevoren schriftelijk te melden bij het servicepunt van de provincie Noord-Holland (postbus 3007, 2001 DA Haarlem, fax. 023-5421766, e-mail:
[email protected]) met vermelding van het feit dat het de uitvoering van een werk betreft waarvoor een vergunning ingevolge de Nbwet is verleend. 2. U als vergunninghouder dient ervoor zorg te dragen dat aan alle binnen de vergunde werkzaamheden werkzame personen, waaronder het personeel van derden, een toereikende schriftelijke instructie is verstrekt die is gericht op het voorkomen en uitsluiten van handelingen die tot gevolg (kunnen) hebben dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd. 3. Alle door of namens ons gegeven aanwijzingen dienen onverwijld te worden opgevolgd. 4. Van opgetreden incidenten, waaronder verstaan worden alle gebeurtenissen waarbij onbedoeld schadelijk stoffen vrijkomen, dan wel waardoor anderszins schade aan de Natura 2000gebieden Noordhollands Duinreservaat, Kennemerland Zuid, Polder Westzaan, IIperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske, Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder en Eilandspolder en de Beschermde Natuurmonumenten Ham en Crommenije en Waterland kan worden toegebracht, dient onverwijld melding te worden gedaan aan ons via bovengenoemd servicepunt, onder overlegging van alle relevante gegevens.
Specifieke voorschriften •
•
De emissies van de WKC mogen de waarden vastgelegd in de Wm-vergunning en in tabel 1 op pagina 6 van deze Nbwetvergunning niet overschrijden. Indien gedurende de looptijd van deze Nbwetvergunning overschrijding van deze waarden plaatsvindt dient Tata Steel om een herziening van deze Nbwetvergunning te verzoeken; Het habitattype 2130_B Grijze duinen kalkarm verkeert in het Noordhollands Duinreservaat in een slechte staat van instandhouding, het betreft een prioritair habitattype, het Noordhollands Duinreservaat is een belangrijk gebied voor dit habitattype en er geldt een sense of urgency voor het herstel van het habitattype.
p
,.
VI 00
Ila 3166 2010-62354
Met de beheerder PWN van het Noordhollands Duinreservaat zijn afspraken! gemaakt om in het zuidelijk deel (globaal ten zuiden van Bakkum-Noord) van het Noordhollands Duinreservaat depositiebeperkende maatregelen te treffen. Ter invulling van het bepaalde in art. 1ge l\lbwet is besloten dat op die locaties waar de achtergronddepositie hoger is dan de kritische depositiewaarde dat jaarlijks maaibeheer wordt ingezet. Het oppervlakte H2130_B Grijze duinen kalkarm bedraagt hier 110 hectare. Hierbinnen vallen ook de zeer kleine percelen van H2130_C Grijze duinen heischraal. Hiervoor ontvangt PWN van • •
Tata Steel een vergoeding van € 33.000,- per jaar. Deze depositiebeperkende maatregelen moeten worden getroffen zodra de WKC in bedrijf worden genomen. Deze depositiebeperkende maatregelen worden uitgevoerd gedurende de periode dat de WKC in bedrijf is en in ieder geval tot het moment dat depositiebeperkende maatregelen voor de betreffende gebieden in het beheerplan of via passende maatregelen als bedoeld in art. 19c en/of 19kd Nbwet vastgelegd zijn.
•
Op het habitattype H7140_B Overgangs- en trilvenen veenmosrietlanden wordt in het Natura 2000-gebied IIperveld, Varkens land, Oostzanerveld & Twiske een toename van stikstofdepositie van meer dan 0,5% van de tussenwaarde van 1400 mol N/ha/jr (3,5 mol) veroorzaakt door de WKC. Ter invulling van het bepaalde in art. 1ge Nbwet moet Tata Steel, voordat de WKC in bedrijf wordt genomen, met de beheerder van dit Natura 2000-gebied (Staatsbosbeheer en Landschap Noord-Holland) afspraken maken over de depositiebeperkende maatregelen om de eventuele effecten van de stikstofdepositie van de WKC te beperken. De afspraken moeten uiterlijk 6 maanden voor het in bedrijf nemen de WKC ter goedkeuring aan gedeputeerde staten van Noord-Holland gezonden worden. Het beheer of de maatregelen moeten conform de door gedeputeerde staten van Noord-Holland goedgekeurde afspraken worden uitgevoerd zodra de WKC in bedrijf wordt genomen.
•
Jaarlijks dient een voortgangsrapportage van de depositiebeperkende maatregelen met informatie over oppervlakte van de gemaaide gebieden, de habitattypen die het betrof, de eventuele knelpunten en de resultaten van het maaibeheer, te worden ingediend bij gedeputeerde staten van Noord-Holland. De rapportage dient uiterlijk op 31 oktober van dat betreffende jaar te worden ingediend.
e
I
Indien de resultaten van de depositiebeperkende maatregelen daartoe aanleiding geven, kunnen nadere voorschriften aan de
Vastgelegd:in br:iefvan PWN aan Tata Steel, d.d. 25-1-2010, kenmerk 2010000359 NHoOOl
4166 2010-62354
•
•
vergunning worden verbonden tot het treffen van verdere maatregelen. Centrale 1, onderdeel van energiebedrijf Tata Steel, dient direct buiten bedrijf te worden gesteld op het moment dat de WKC in bedrijf wordt genomen. Alleen in de testfase van de WKC mogen Centrale 1 en de WKC gelijktijdig in bedrijf zijn. Het gelijktijdig in bedrijf hebben van Centrale 1 en de WKC dient zo kort mogelijk te zijn en zoveel mogelijk te worden voorkomen. Na de testfase mogen Centrale 1 en de WKC niet gelijktijdig in bedrijf zijn.
Onverlet artikel 43, lid Z van de Nbwet kunnen de voorschriften verbonden aan dit besluit worden gewijzigd indien naar ons oordeel u it eigen waarneming of anderszins blijkt dat de activiteit nadelige gevolgen voor de Natura ZOOO-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten heeft, anders dan die welke bij het nemen van dit besluit op basis van de op dat moment beschikbare informatie werden verwacht. Onverlet artikel 43, lid Z van de Nbwet 1998 geldt dat, indien met betrekking tot de toepasselijke wetgeving op enig moment mocht blijken dat de activiteit zodanige schade aan de kenmerken en de waarden van de Natura ZOOO-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten dreigt toe te brengen dat hieraan door het geven van aanwijzingen of het stellen van aanvullende voorschriften redelijkerwijs niet kan worden tegemoet gekomen, de vergunning door of namens ons wordt ingetrokken. Het niet naleven van de voorschriften en beperkingen kan, naast eventuele intrekking van de vergunning, strafvervolging tot gevolg hebben.
ra N 0
.. I
. I .....
011 5166 2010-62354
Inhoudsopgave A. Onderwerp aanvraag B. Wettelijk kader Nbwet C. Inhoudelijke beoordeling aanvraag 1. Effectbeoordeling WKC in relatie tot het bestaand gebruik 2. Effectenbeoordeling WKC D. Rijkscoördinatieregeling E. Ingekomen adviezen F. Zienswijzen G. Slotoverwegingen A. Onderwerp aanvraag Tata Steel Ijmuiden B.V. (verder Tata Steel) heeft het voornemen om een warmtekrachtcentrale, gestookt op productiegassen van Tata Steel en aardgas, te bouwen op haar locatie ijmuiden (Velsen-Noord). Door efficiëntieverbeteringen in de fabrieken van Tata Steel neemt het aanbod van productiegassen toe. Deze toename kan niet verwerkt worden zonder dat in toenemende mate productiegas te moeten affakkelen. Daarnaast nadert de bestaande opnamecapaciteit van productiegas (onder andere de bestaande Centrale 1) voor een deel het einde van zijn technische levensduur. De WKC zal het productiegas gebruiken om elektriciteit en stoom op te wekken, die primair wordt benut om in de operationele behoeften van Tata Steel te voorzien. Een eventueel overschot aan elektriciteit zal door Tata Steel met het landelijke net worden uitgewisseld. De planning is dat de WKC in 2013 in bedrijf gaat. Op dat moment zal Centrale 1 uit bedrijf gaan. Centrale 1 is een onderdeel van het energiebedrijf Tata Steel, waarin momenteel een deel van de productiegassen wordt verstookt.
NHoOOl
6166 2010-62354
De emissiegrenswaarden voor de WKC staan in onderstaande tabel weergegeven. Tabel 1 Installatie
WKC
emissiewaarden WKC Parameter
Daggemiddelde emissiegrenswaarden per eenheid
Jaargemiddelde
Jaarvracht**
emissiegrenswaarden per
(ton/jr)
eenheid
(mgjm:)*
(mgjm:)*
NOx
70
45
652
NH,
3
2
28,9
50,
MengreSjel***
449
emissiegrenswaarden per ketel bîj standaardcondities 273 1<, 101,3 kPa, droog afgas en herleid naar een zuurstofconcentratie van 3% jaarvracht voor de gehele WKC (drie ketels) inclusief starten, stoppen en storingen
"**
De emissiegrenswaarden voor 50, zijn hierbij bepaald op basis van de mengregel uit het BEES-A, waarbîj voor hoogovengas, 100 mg/Nm" kooksovengas, 400 mg/Nm', oxygas 10 mg/Nm' en aardgas 3S mg/Nm' wordt ingevuld.
De WKC ligt buiten de Natura 2000-gebieden en de Beschermde Natuurmonumenten. Vanwege externe werking in de vorm van stikstofdepositie en geluidverstoring zijn effecten op Natura 2000gebieden en Beschermde Natuurmonumenten op voorhand niet uit te sluiten. De effecten zijn in een passende beoordeling bepaald en beoordeeld. Naast deze procedure voor de WKC wordt op dit moment ook de Natuurbeschermingswetvergunningaanvraag voorbereid voor het gehele Tata Steel-bedrijf. Hierin zal ook de WKC opgenomen worden. B. Wettelijk kader Nbwet
Bevoegdheid tot vergunningverlening bij Natura 2000-gebieden Op grond van artikel 2, lid 1, in samenhang met artikel 19d, lid 1, van de Nbwet zijn gedeputeerde staten van de provincie waarin een Natura 2000-gebied geheel of grotendeels is gelegen, het bevoegd gezag ten aanzien van de beoordeling van een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 1 9d, lid 1, van de Nbwet, In uitzondering hierop is de minister van LNV bevoegd om te besluiten op een vergunningaanvraag die betrekking heeft op handelingen die zijn opgenomen in het Besluit vergunningen Nbwet. Omdat de door u aangevraagde vergunning geen betrekking heeft op een zodanige activiteit en de Natura 2000-gebieden geheel of grotendeels in de provincie Noord-Holland zijn gelegen, zijn wij het bevoegd gezag voor de beslissing op uw aanvraag.
ra
o
. .. I (Ie
-
Ila 7 I 66 2010-62354
Bevoegdheid tot vergunningver!ening hij Beschermde Natuurmonumenten Beschermde Natuurmonumenten vallen onder artikel 10 van de Nbwet. Wij zijn op basis van artikel 2, lid 1 in samenhang met artikel 16, lid 1 van de Nbwet het bevoegde gezag ten aanzien van de beoordeling van aanvragen ter verkrijging van een vergunning op basis van artikel 16, lid 1 van de Nbwet, omdat de Beschermde Natuurmonumenten geheel of grotendeels liggen in de provincie Noord-Holland. Bovendien is de aangevraagde activiteit/handeling niet als zodanig aangewezen in de artikelen 2 en 3 van het Besluit vergunningen Nbwet, waarvoor de minister van LNV het bevoegde bestuu rsorgaan is.
Beoordeling aanvraag Op grond van artikel 16 en artikel 19d, lid 1, van de Nbwet is een vergunning vereist voor het uitvoeren van projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen en de wezenlijke kenmerken en waarden van een Beschermd Natuurmonument aantasten. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. Bij het verlenen van een vergunning houden wij conform artikel 1ge van de Nbwet rekening met de gevolgen die de activiteit kan hebben voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het desbetreffende gebied. Met de aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied vervalt de aanwijzing als beschermd natuurmonument op grond van artikel lSa, lid 2, van de Nbwet, voor zover het beschermde natuurmonument samenvalt met het Natura 2000-gebied. De doelstellingen met betrekking tot het behoud en herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermde natuurmonument maken vanaf dat moment onderdeel uit van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Aangezien de gebieden Noordhollands Duinreservaat, KennemerlandZuid en IIperveld, Varkensland Oostzanerveld & Twiske nog niet definitief zijn aangewezen als Natura 2000-gebieden, is de status als beschermd natuurmonument van de gebieden Duinen bij Bergen, Duinen van Velsen, Duinen bij Vogelenzang, Duinen tussen Zandvoort en Aerdenhout, Noordrand Noordwijk, Zuid-Kennemerland Zuid, Duinen bij Overveen, Huis te Manpad, Slingerduin, Varkensland nog niet komen te vervallen. Voor zover de natuurdoelen voor de Beschermde Natuurmonumenten losstaan van de instandhoudingsdoelstellingen
NHoOOl
8166
2010-62354
voor het Natura 2000-gebieden geldt daarvoor dat het beoordelingskader voor vergunningverlening wordt gevormd door artikel 16 van de Nbwet.
Natuurlijl<e kenmerken van het gebied NATURA 2000-GEBIED NOORDHOllANDS DUINRESERVAAT Het Noordhollands duinreservaat is aangemeld als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 92j43jEEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: de Habitatrichtlijn). Bij beschikking van 7 december 2004 is dit gebied geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Het gebied kwalificeert zich op de onderstaande habitattypen en habitatsoorten: H2120 Witte duinen, *H2130_A Grijze duinen (kalkrijk), *H2130_B Grijze duinen (kalkarm), *H2130_C Grijze duinen (heischraal), *H2140_A Duinheide met kraaiheide (vochtig), *H2140_B Duinheide met kraaiheide (droog), *H2150 Duinnheide met struikhei, H2160 Duindoornstruweel, H2170 Kruipwilstruwelen, H2180_A Duinbossen (droog), H2180_B Duinbossen (vochtig), H2180_C Duinbossen (binnenduinrand), H2190_A Vochtige duinvalleien (open water), H2190_B Vochtige duinvalleien (kalkrijk), H2190_C Vochtige duinvalleien (ontkalkt), H2190_D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten), H641 0 Blauwgraslanden, *H721 0 Galigaanmoerassen, Hl 014 Nauwe korfslak, H1042 gevlekte witsnuitlibel (complementair), A275 Paapje (complementair), A277 Tapuit (complementair). Bij besluit van 12 oktober 1995 is het natuurgebied Duinen bij Bergen tevens aangewezen als Beschermd Natuurmonument. Dit Beschermd Natuurmonument valt binnen de begrenzing van het Noordhollands Duinreservaat.
NATURA 2000-GEBIED KENNEMERlAND-ZUID Kennemerland-Zuid is aangemeld als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 92j43jEEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: de Habitatrichtlijn). Bij beschikking van 7 december 2004 is dit gebied geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Het gebied kwalificeert zich op de onderstaande habitattypen en habitatsoorten: H131 O_B Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur), H1330_A Schorren en zilte graslanden (buitendijks), H211 0 Embryonale duinen, H2120 Witte duinen, H2130_A Grijze duinen (kalkrijk), H2130_B Grijze duinen (kalkarm), H2130_C Grijze duinen (heischraal), H2150 Duinnheide met struikhei, H2160 Duindoornstruweel, H2170 Kruipwilstruwelen,
o
11
d 9166
2010-62354
H2180_A Duinbossen (droog), H2180_B Duinbossen (vochtig), H2l80_C Duinbossen (binnenduinrand), H2l 90_A Vochtige duinvalleien (open water). H2190_B Vochtige duinvalleien (kalkrijk), H2190_D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten), Hl 014 Nauwe korfslak, Hl 042 gevlekte witsnuitlibel (complementair), H1903 Groenknolorchis. Tevens zijn onderdelen van Kennemerland-Zuid aangewezen als Beschermd Natuurmonument of Staatsnatuurmonument: Slingerduin bij besluit van 18 februari 1976 aangewezen als Staatsnatu urmonument; Huis te Manpad bij besluit van 3 juni 1985 aangewezen als Beschermd Natuurmonument; Noordrand Noordwijk bij besluit van 3 december 1990 aangewezen als Beschermd Natuurmonument; Zuid-Kennemerland Zuid bij besluit van 22 januari 1991 aangewezen als Beschermd Natuurmonument; Duinen tussen Zandvoort en Aerdenhout bij besluit van 6 februari 1991 aangewezen als Beschermd Natuurmonument; Duinen bij Velsen bij besluit van 16 juni 1991 aangewezen als Beschermd Natuurmonument en Staatsnatuurmonument; Duinen bij Vogelenzang bij besluit van 7 augustus 1996 aangewezen als Beschermd Natuurmonument; Duinen bij Overveen bjj besluit van 16 oktober 1997 aangewezen als Beschermd Natuurmonument.
NATURA 2000-GEBIED POLDER WESTZAAN Polder Westzaan is aangemeld als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: de Habitatrichtlijn). Bij beschikking van 7 december 2004 is dit gebied geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Het gebied kwalificeert zich op de onderstaande habitattypen en habitatsoorten: H311 O_B Schorren en zilte graslanden (binnendijks), H401 O_B Vochtige heiden (laagveengebied), H6430_B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje), H7140_B Overgangs- en trilveen (veenmosrietlanden), Hl134 Bittervoorn, H 1149 Kleine modderkruiper, Hl 31 8 Meervleermuis, *H1340 Noordse woelmuis, A021 Roerdomp (complementair), A292 Snor (complementair).
NHOOO1
10166 2010-62354
NATURA 2000-GEBIED ILPERVELD, VARKENSLAND, OOSTZANERVELD
& TWISKE 'liperveld, Varkensland & Twiske' is bij besluit van 24 maart 2000 aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna: de Vogelrichtlijn). Het gebied kwalificeert zich op de onderstaande (broed)vogelsoorten: A021 Roerdomp, A081 Bruine kiekendief, A151 Kemphaan, A153 Watersnip, A 193 Visdief, A292 Snor, A295 Rietzanger, A043 Grauwe gans, A050 Smient, A051 Krakeend, A056 Slobeend en A 125 Meerkoet. 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske' is aangemeld als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: de Habitatrichtlijn). Bij beschikking van 7 december 2004 is dit gebied geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Het gebied kwalificeert zich op de onderstaande habitattypen en habitatsoorten: H3140 Kranswierwateren, H401 O_B Vochtige heiden (laagveengebied), H6430_B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje), H7140_B Overgangsen trilveen (veenmosrietlanden) en *H91 DO Hoogveenbossen, H1134 Bittervoorn, H1149 Kleine modderkruiper, Hl163 Rivierdonderpad, H1318 Meervleermuis en *H1340 Noordse woelmuis. Bij besluit van 29 maart 1984 is het natuurgebied Waterland, onderdeel Varkensland tevens aangewezen als Staatsnatuurmonument.
NATURA 2000-GEBIED WORMER· EN JISPERVELD & KALVERPOLDER
Het gebied Wormer- en Jisperveld is bij besluit van 24 maart 2000 aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna: de Vogelrichtlijn). Het gebied kwalificeert zich op de onderstaande (broed)vogelsoorten: A021 Roerdomp, Al 51 Kemphaan, A295 Rietzanger, A050 Smient, A056 Slobeend en A156 Grutto. 'Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder' is aangemeld als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: de Habitatrichtlijn). Bij beschikking van 7 december 2004 is dit gebied geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Het gebied kwalificeert zich op de onderstaande habitattypen en habitatsoorten: H401 O_B Vochtige heiden (laagveengebieden), H6430_B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje), H7140_B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden),
•
VI
•
I
rd-
Ila 11
I 66 2010-62354
H 1134 Bittervoorn, H 1149 Kleine modderkruiper, H1163 RivIerdonderpad, H1318 Meervleermuis en *H1340 Noordse woelmuis.
NATURA 2000-GEBIED EILANDSPOLDER Het gebied Eilandspolder is bij besluit van 24 maart 2000 aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in RichtlUn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna: de Vogelrichtlijn). Het gebied kwalificeert zich op de onderstaande (broed)vogelsoorten: A295 Rietzanger, A034 Lepelaar, AOSO Smient, A052 Wintertaling, A 125 Meerkoet, A 140 Goudplevier, A 142 Kievit en Al 56 Grutto. Eilandspolder is aangemeld als speCiale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: de Habitatrichtlijn). Bij beschikking van 7 december 2004 is dit gebied geplaatst op de lUst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Het gebied kwalificeert zich op de onderstaande habitattypen en habitatsoorten: H6430_B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje), H7140_B Overgangs- en trîlvenen (veenmosrietlanden), H1134 Bittervoorn, H1149 Kleine modderkruiper en *H1340 Noordse woelmuis.
BESCHERMD NATUURMONUMENT HAM EN CROMMENIJE Het natuurgebied Ham en Crommenije is bij besluit van 29 maart 1984 aangewezen als Staatsnatuurmonument. Het natuurmonument is vooral van belang door het voorkomen van rietlanden en verlandingsvegetaties. Het natuurmonument is tevens van betekenis vanwege de afwisseling van water, rietland en grasland.
BESCHERMD NATUURMONUMENT WATERLAND Het natuurgebied Waterland is bij besluit van 29 maart 1984 aangewezen als Staatsnatuurmonument. Deels valt dIt gebied binnen het Natura 2000-gebied 'liperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske'. Het gebied bestaat uit een vochtig veenweidegebied, doorsneden door vele waterlopen en afgewisseld met rietlanden en rietkragen. Het gebied kent een brak milieu. Met name de rietlanden en verlandingsvegetaties zijn botanisch van belang.
NHoOOl
12 166
2010-62354
C. Inhoudelijl<e beoordeling aanvraag
De initiatiefnemer heeft bij de aanvraag het rapport 'Passende beoordeling in verband met de aanleg van een warmtekrachtcentrale in Velsen-Noord' opgesteld door Buro Bakker (2010) aangevuld met informatie uit de notitie naar aanleiding van opmerkingen van de Provincie Noord-Holland over de passende beoordeling voor de WKC Velsen-Noord (Bu ro Bakker, 1 april 2010) en een aanvullende e-mail van Buro Bakker op 19 april 2010. Deze stukken vormen de basis voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag, tenzij anders is aangegeven. Voor de duidelijkheid worden de bladzijden nummers van de passende beoordeling weergegeven.
Wijziging regelgeving en relevante jurisprudentie Op 31 maart 2010 is de Nbwet gewijzigd door de Crisis- en Herstelwet (CHW). Er zijn nieuwe bepalingen over de beoordeling van stikstofdepositie opgenomen en voor bestaand gebruik met stikstofdepositie tot gevolg is de referentiedatum 7 december 2004 in de Nbwet opgenomen. De passende beoordeling voor de WKC is in de periode voor 31 maart 2010 opgesteld, er kon derhalve geen rekening worden gehouden met deze nieuwe regelgeving en de referentiedatum 7 december 2004. Aangezien bij de gewijzigde Nbwet geen overgangsrecht voor aanvragen en besluiten is opgenomen, dienen vergunningen die na 31 maart 2010 worden verleend op basis van de nieuwe bepalingen te worden afgegeven. Waar mogelijk en relevant hebben wij in onderstaande vergunning rekening gehouden met de bepalingen van de Nbwet zoals deze na 31 maart 2010 luiden. Daarnaast houden wij specifiek rekening met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 31 maart 2010, 200903784. De inhoud van die uitspraak komt hieronder aan de orde.
Overwegingen ten aanzien van bestaand gebruik Op grond van art. 1 onder m Nbwet wordt verstaan onder bestaand gebruik de handeling die vóór 1 oktober 2005 of op het moment van aanwijzing als N2000-gebied of aanmelding op de communautaire lijst werd verricht (peilmomentjreferentiedatum) en sindsdien niet of niet in betekenende mate is gewijzigd. Het bestaand gebruik is op grond van art. 19d lid 3 Nbwet in beginsel uitgezonderd van de vergunningplicht.
..
..
rovi Cl ord-
Ila d 13 166 2010-62354
Uit de uitspraak van 31 maart ZOl 0 van de ABRvS is af te leiden dat bestaand gebruik waarvoor op de referentiedatum 2 "toestemming" was verleend (lees: een vergunning op grond van bijvoorbeeld de Wet milieubeheer of Hinderwet) als andere handeling kan worden aangemerkt en niet passend beoordeeld hoeft te worden. De ABRvS oordeelde dat in dat geval de vrijstelling van de vergunningplicht niet in strijd is met de Habitatrichtlijn. Uit de uitspraak volgt verder dat een uitbreiding of wijziging van een (bestaande) inrichting een vergunningplichtig project is waarvoor op grond van objectieve gegevens uitgesloten dient te worden dat de uitbreiding of wijziging van een inrichting geen significante gevolgen voor het betreffende gebied of gebieden heeft. Dergelijke gevolgen kunnen worden uitgesloten als de wijziging of uitbreiding niet leidt tot een verhoging of vergroting van de effecten ten opzichte van de vergunde situatie voor/op de referentiedatum. In dat geval verplicht art. 19f Nbwet niet tot het maken van een passende beoordeling en kan worden volstaan met een effectbeoordeling waarbij significante gevolgen kunnen worden uitgesloten als de effecten van de Wijziging/uitbreiding niet leiden tot een verhoogde stikstofdepositie of vergroting van een ander effect ten opzichte van de vergunde situatie op de referentiedatum. De uitleg in de uitspraak van 31 maart ZOl 0 geldt zowel voor het regime voor stikstof (I\lbwet 1998, § Za) als voor andere emissies en effecten op Natura ZOOO-gebieden: het onderscheid tussen die twee effecten bestond namelijk nog niet in de versie van de Nbwet 1998 waar de Afdeling zich op 31 maart 2010 over heeft uitgesproken. De Uitleg geldt verder tevens voor de huidige wet, omdat de wijzigingen die nadien zijn aangebracht als gevolg van het inwerkingtreden van de Crisis- en herstelwet geen wijziging hebben aangebracht in de bepalingen, die in de uitspraak van 31 maart 2010 worden uitgelegd.
C. 1. Effectbeoordeling WKC in relatie tot het bestaand gebruik De WKC is een Uitbreiding/wijziging van de bestaande Tata Steelinrichting, valt onder het begrip project en is vergunningplichtig omdat significante gevolgen niet op voorhand zijn uit te sluiten. In lijn met de uitspraak van de ABRvS van 31 maart 2010 hebben wij voor de WKC bezien of deze ten opzichte van de bestaande vergunde situatie op de referentiedatum/data leidt tot een verhoging/vergroting van effecten. Daartoe heeft Tata Steel op 16 augustus 2010 als bijlage bij haar
2
De ABRvS overweegt in r.o. 2.5.4. dat 7 december 2004 (vaststelling van de
communautaire lijst) als referentiedatum voor de Habitatrichtlijngebieden geldt. Voor gebieden die als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn zijn aangewezen geldt 10 juni 1994 (afloop omzettingstermijn Habitatrichtlijn), tenzij het gebied op een latere datum is aangewezen, dan geldt de datum van aanwijzing als Vogelrichtlijngebied als referentiedatum.
NHoOO1
14 I 66 2010-62354
zienswijzen een beschrijving van de relevante op de referentiedata vergunde emissies gevoegd. Daarnaast zijn de effecten van de WKC apart beoordeeld en beschreven in de passende beoordeling bij de aanvraag en in onderdeel C2 van deze vergunning. Uit de stukken zoals door Tata Steel ingediend, het Grondwaterregister, de Wm-vergunning van 24 oktober 1995, kenmerk 95-516461 in combinatie met de Wm-vergunning van 16 januari 2007, kenmerk 200700001 en het herstelbesluit van 28 oktober 2008, kenmerk 2008-39093 blijkt het volgende. Relevante referentiedata De volgende gebieden zijn op 7 december 2004 geplaatst op de communautaire lijst van Habitatrichtlijngebieden (art. 4 lid 5 Habitatrichtlijn) en waren niet eerder aangewezen op grond van de Vogel richtlij n: Noordhollands Duinreservaat; Kennemerland -Zuid; Polder Westzaan. Voor deze gebieden geldt 7 december 2004 als referentiedatum. Voor de gebieden, die zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied geldt als referentiedatum: 24 maart 2000, de datum waarop aanwijzing van de Nederlandse Vogelrichtlijngebieden heeft plaatsgevonden. Dat betreft de volgende gebieden: Ilperveld, Varkensland, Oosterveld en Twiske; Polder Zeevang; Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder; Eilandspolder. Effectbeoordelinq WKC ten opzichte van bestaand gebruik Om te kunnen bepalen of de effecten van de hele inrichting van Tata Steel sinds de referentiedata niet zijn toegenomen is de vergelijking gemaakt tussen de emissies van de te vergunnen inrichting met mogelijk effect op Natura 2000-gebieden en de overeenkomstige vergunde emissies op de referentiedata. De aan Tata Steel vergunde emissieruimte is afgestemd op de praktijk van staalproductie waarbij emissies kunnen fluctueren door variatie in samenstelling van grondstoffen. Omdat staalproductie conjunctuurgevoelig is, is een maximale productie vergund die redelijkerwijs te verwachten is. Gelet op de uitleg van de Afdeling en de ratio van het verlenen van deze emissieruimte staan de l\Jbwet en de Habitatrichtlijn er niet aan in de weg om in deze vergelijking uit te gaan van de op de referentiedata vergunde emissieruimte.
.. VI 00
...
Ie
-Hall nd 15 166 2010-62354
In de vergelijking zijn de volgende aspecten met mogelijke effecten in beschouwing genomen: 1. grondwateronttrekking; 2. licht; 3. geluid en trillingen; 4. luchtemissies: o Stikstofoxiden en Ammoniak (potentiële vermesting en verzuring); o Zwaveldioxiden (potentiële verzuring); o Zware metalen. Ad 1: Grondwateronttrekking Voor de grondwateronttrekking is alleen 7 december 2004 als referentiedatum relevant. De effecten van de grondwateronttrekking beperken zich tot het Noordhollands Duinreservaat en KennemerlandZuid en strekken zich niet uit tot de gebieden waarvoor 24 maart 2000 als referentiedatum geldt. Uit ons Grondwaterregister blijkt dat Tata Steel op de referentiedatum 76.000 m' grondwater per dag mag onttrekken. Dit komt neer op een hoeveelheid van 27,7 mln m 3 fjaar. De grondwateronttrekking van Tata Steel op en rond de referentiedatum bedraagt circa 14 miljoen m 3 • Uit de gegevens van ons Grondwaterregister waarin de jaarlijks onttrokken debieten worden bijgehouden blijkt dat het totale grondwaterdebiet sindsdien niet significant is gewijzigd en niet boven het vergunde debiet uitkomt. Hieruit blijkt dat de eventuele effecten op Natura 2000gebieden die samenhangen met grondwateronttrekkingen van Tata Steel sinds de referentiedatum niet zijn toegenomen. De effecten van de grondwateronttrekking voor de aanleg van de WKC zijn tijdelijk (onttrekking vindt alleen gedurende de aanleg plaats), blijven beperkt tot het Tata Steel-terrein en hebben daarbuiten geen effect. De WKC leidt dus niet tot een verhoging van het effect door grondwateronttrekking ten opzichte van de op de referentiedatum vergunde grondwateronttrekking. t\d 2: Licht Voor de effecten van licht is alleen 7 december 2004 als referentiedatum relevant. De eventuele effecten van licht beperken zich tot de gebieden het dichtst bij het Tata Steel-terrein (Noordhollands Duinreservaat en Kennemerland-Zuid) en strekken zich niet uit tot de gebieden waarvoor 24 maart 2000 als referentiedatum geldt. Licht is niet gereguleerd in de Wm-vergunning van Tata Steel. Over de feitelijke lichtuitstraling van Tata Steel rond de referentiedatum zijn geen precieze gegevens bekend. Er is echter geen reden om aan te nemen dat de feitelijke lichtemissie sinds de referentiedatum is
NHoOO1
16 I 66 2010-62354
toegenomen. Tussen 2000 en 2005 zijn de armaturen om het terrein namelijk aangepast, waardoor lichtbronnen gerichter licht uitstralen en uitstraling naar de omgeving beperkt is. Daarnaast is in het kader van energiebesparing ten tijde van de economische crisis verlichting op het terrein van Tata Steel kritisch bekeken. Dit heeft onder meer geleid tot een beperking van het aantal branduren van de verlichting op het terrein. De bijdrage van de verlichting van de WKC aan de totale verlichting op het Tata Steel-terrein is gering. In de dichtsbijzijnde Natura 2000gebieden Noordhollands Duinreservaat en Kennemerland-Zuid is geen merkbare toename van de lichtintensiteit te verwachten, omdat deze gebieden op circa twee kilometer afstand van de WKC liggen. De WKC leidt dus niet tot een verhoging van het eventuele effect door verlichting ten opzichte van de op de referentiedatum gebruikte verlichting. Ad 3: Geluid en trillingen De effecten van geluid en trillingen beperken zich tot de dichtstbijzijnde N2000-gebieden Noordhollands Duinreservaat en Kennemerland-Zuid. Voor die gebieden geldt de referentiedatum 7 december 2004. In de op de referentiedatum vigerende Wm-vergunning van 24 oktober 1995, voorschrift 6.1, blz. 55, op aanvraag vergunning Wet milieubeheer zijn geluidcontouren vastgelegd: Het equivalent geluidsniveau (LA eq ), afkomstig van de inrichting, mag op de controlepunten 2, 6, 8, 9, 1" 15 en 16 die op de bij deze beschikking behorende figuur 8 zijn aangegeven, over de hierna genoemde periode van 23.00 tot 07.00 uur, de volgende waarden niet overschrijden: controlepunt 2 47 dB(A); controlepunt 6 42 dB(A); controlepunt 8 44 dB(A); contro/epunt 9 46 dB (A); contro/epunt 11 43 dB(A); contro/epunt 15 46 dB(A); controlepunt 16 51 dB (A). In de huidige beschikking d.d. 15 januari 2007, 2007-0001, blz. 189, op aanvraag vergunning Wet milieubeheer is vastgelegd dat: Het langtijdgemidde/d beoordelingsniveau (LAr. L,) afkomstig van de inrichting (. .. ) op de controlepunten IP2, IP6, IP8, IP9, lP 11, /PI5A en lP 16 die op de bij deze beschikking behorende figuur 1 zijn aangegeven, over de periode van 23.00 tot 07.00 uur de volgende waarden niet (mag) overschrijden: controlepunt IP2 (x:101360, y:5009224) 47,0 dB(A); 41 dB(A); controlepunt IP6 (x: 103563, y:502384) 44 dB(A); controlepunt IP8 (x: 104233, y:500781)
.,
vin
.,
I
alla d
o
17166 2010-62354
controlepunt IP9 (x: 104004, y;500 107) controlepunt IP11 (x: 104008,y:498889) controlepunt IP15A (x: 10270 1, y:497549) controlepunt lP 16 (x: 101295, y:497969)
45 dB (A); 41 dB (A); 44 dB (A); 51,0 dB(AJ.
De 55_dB(A) en 50_dB(A) contouren op de referentiedatum zijn niet verruimd en komen overeen met de contouren in de te vergunnen situatie van Tata Steel. Geconcludeerd kan worden dat de geluidsemissies niet toenemen ten opzichte van de vergunde situatie op referentiedatu m. In de revisievergunning van 2007 zijn de geluidsemissie-eisen ten opzichte van de vergunde geluidsemissie op 7 december 2004 naar beneden bijgesteld. De toename van geluidsbelasting door de WKC is beperkt en past binnen de geluidsemissie zoals deze was vergund op de referentiedatum 7 december 2004 en de revisievergunning van 2007. De WKC leidt dus niet tot een verhoging van de geluidsbelasting ten opzichte van de op de referentiedatum vergunde geluidsbelasting. Ad 4: Luchtemissies Stikstofoxiden en ammoniak Aangezien uit de effectenanalyse blijkt dat effecten van stikstofdepositie zich kunnen voordoen in de genoemde N2000gebieden dient het (vergunde) gebruik op beide referentiedata (24 maart 2000 en 7 december 2004) beoordeeld te worden. Op de referentiedata was 7.400 ton stikstofoxide (NO)per kalenderjaar vergund. Dit blijkt uit de beschikking d.d. 24 oktober 1995, voorschrift 4. 1, lid b, blz. 51, op aanvraag vergunning Wet milieubeheer. "De totale NOx-emissie (als NO) van de inrichting, exclusief de kleine NO,-bronnen, mag niet meer bedragen dan: Van 1 1-1996 tot 1-11997: 7.800 ton En per 1-1-1997: 7.400 ton/kalenderjaar" Voor ammoniak was ten tijde van de referentiedata geen plafond in de vergunning vastgelegd. In de huidige Wm-vergunning is stikstofoxide niet vergund in de vorm van een jaarvracht. De maximale emissie wordt gecontroleerd aan de hand van NO z milieukwaliteitsnormen (concentratie-eisen) in de Wmvergunning. Dit is als volgt gereguleerd (Herstelbesluit 2008, 04 Lucht, 0.4.1., p. 182): "de berekende bijdrage aan de jaargemiddelde N02 -concentratie door de inrichting bepaald met behulp van het Nieuw Nationaal Model (Uur bij uur-methode, meteo Schiphol 1995-1999) mag niet meer bedragen dan: 3,5 fJg/m 3 ter plaatse van meetpunt Wijk aan Zee (coördinaten X:l01.701; Y:500.986)
NHoOO1
18 I 66 2010-62354
3,O/-lglm3 ter plaatse van meetpunt Ijmuiden (coördinaten X: 10 1.642; Y:497.549J" Onder de huidige Wm-vergunning kan 8 miljoen ton staal worden geproduceerd (zie aanvraag vergunning Wet milieubeheer, d.d. 18 mei 2005, hoofdstuk 2, blz. 2. 1: HUit dit ruwijzer en het omloop- en aankoopschrot wordt ongeveer 8 miljoen ton staal gemaakt"). Op basis van de werkelijke emissies van 2007 (productie 7.36 miljoen ton staal) wordt bij 8 miljoen ton productie 6.441 ton NO, geëmitteerd. De maximale emissie bij 8 miljoen ton staalproductie blijft dus onder de op de referentiedata vergunde 7.400 ton NO,. Een productie van 8 miljoen ton/jaar, inclusief de bijdrage van de WKC, resulteert in een NO, emissie van 6.935 ton voor de te vergunnen situatie (zie aanvraag WKC d.d. 3 december 2009). Daarnaast dient rekening te worden gehouden met een stikstofbijdrage voortkomend uit de bestaande en extra ammoniak (NH l ) emissies van de WKC. De totale I\lH l emissie van Tata Steel, inclusief de WKC is 58,6 ton per jaar (de NHl-emissie van de WKC bedraagt hierin 28,9 ton/jaar). Dit is equivalent aan 158,6 ton NO/. Wanneer de stikstofbijdrage vanuit NH l emissie uitgedrukt als N0 2 wordt opgeteld bij de NO, emissie behorend bij 8 miljoen ton productie inclusief de bijdrage van de WKC, resulteert dit in een totale NO, emissie van 7.094 ton/jaar voor de te vergunnen situatie (6.935 ton NO, + 158,6 ton NO). Geconcludeerd kan dan ook worden dat de maximale emissies bij 8 miljoen ton inclusief de WKC niet hoger zijn dan de vergunde emissies op de referentiedatum. Zwaveldioxiden Voor zwaveldioxide wordt het (vergunde) gebruik op beide referentiedata (24 maart 2000 en 7 december 2004) gehanteerd. Op de referentiedatum/data was er 4.400 ton zwaveldioxide per kalenderjaar vergund. Zie hiervoor beschikking d.d. 24 oktober 1995,
voorschrift 4.1, lid a, blz. SI, op aanvraag vergunning Wet milieubeheer: "De totale SOz-emissie van de inrichting mag niet meer bedragen dan:
3
NH3 omgerekend in NO, molmassa NO, = 14 + 2 * 16 = 46 9 molmassa NH,
14 + 3 * 1
17 9
1 9 NH, is equivalent aan 46/17 9 NO, (46/17) * 58621 kg NH, = 158622 kg NO,
•
p
VI
o
11
d 19166 2010-62354
Van 1-1-1996 tot 111997: 8.100ton Van I-I 1997 tot I-I 1998: 7.200 ton En per I 1-1998: 4.400 ton/kalenderjaar" Via het Wm-herstelbesluit van 28 oktober 2008 is voor Tata Steel een bijgesteld plafond van 3.941 ton S02 vastgelegd. Zie blz. 60, nieuw voorschrift 0.4. l.H: a De totale emissie van zwaveldioxide van de inrichting mag niet meer bedragen dan 3.941 ton/kalenderjaar. Voor de WKC is in eerste instantie een uitbreiding van dit plafond aangevraagd van 449 ton S02' (Zie aanvraag van WKC d.d. 3 december 2009, blz. 57, tabel 3.2.1). Met de ingebruikname van de WKC wordt centrale 1 (70 ton S02) echter uit bedrijf genomen. Dit betekent een netto uitbreiding van het plafond van maximaal 379 ton S02' Op basis van de vigerende Wm-vergunning en de voor de WKC aangevraagde veranderingsvergunning (lopende procedure) zal de totaal vergunde jaarvracht aan S02 op 4.320 ton (3.941 +379 ton) komen te liggen. Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het thans vergunde S02 plafond inclusief de aangevraagde uitbreiding voor de WKC van in totaal 4.320 ton S02 past binnen het vergunde S02 plafond op de referentiedatum van 4.400 ton S02' Dit houdt in dat de WKC niet tot een verhoging van zwaveldioxide-emissie leidt ten opzichte van de op de referentiedata vergunde zwaveldioxide-emissie. Zware metalen Zware metalen zijn niet expliciet benoemd in de vergunning die in 2004 gold. Hieronder wordt onderbouwd dat de situatie in 2010 past binnen de vergunde situatie in 2004 4 • Zware metalen zijn, met uitzondering van kwik, vrijwel altijd gebonden aan (fijn) stof. Gegeven de geringe concentraties van zware metalen in de ertsen en kolen zijn hierbij vooral de schoorsteenemissies van belang. De Sinterfabriek en, in mindere mate, de staalfabriek zijn verantwoordelijk voor meer dan 95% van de totale zware metalenemissies. Door het inzetten van reststoffen in het sinterproces en schroot in de converter worden hier de hoogste concentraties van zware metalen in de rookgassen gevonden. In de in 2004 vigerende Wm-vergunning zijn voor zware metalen geen emissieconcentratie-eisen opgenomen. Voor stof geldt voor de hogedrukwasser van de Sinterfabriek een emissieconcentratie eis van
4
De situatie in 2004 is qua omvang van emissies en maatregelenpakket hetzelfde als
in. 2000. In relatie tot de referentiedata levert dat geen verschil op. NHoOOl
20166 2010·62354
40 mgjm 3 bij 12% zuurstof (Zie beschikking d.d. 6 februari 1998, blz.29, voorschrift 3.5). Met de in 2007 afgegeven Wm-revisievergunning is deze emissieconcentratie-eis ongewijzigd gebleven (Zie beschikking d.d. 15 januari 2007, blz. 202, voorschrift 1. 1.5). In beide situaties is de maximale productiecapaciteit 4,6 miljoen ton sinter. Bovendien zijn in 2007 in de Wm-vergunning aanvullende eisen voor Hg respectievelijk As, Cd en Ni opgenomen van 0,045 mgjm 3 respectievelijk 0,2 mgjm 3 • Daarnaast zijn er zware metalen plafonds voor de gehele inrichting geïntroduceerd voor Lood, Chroom, Cadmium, Zink, Arseen, Koper, Kwik en Nikkel. Ook is het vergunde by-pass niveau naar beneden bijgesteld van 6% in 2004 naar een niveau van maximaal 4% in de vergunning van 2007. Hiermee is duidelijk dat de vergunde situatie in 2007 (vigerende vergunning 2010) voor de Sinterfabriek ten opzichte van 2004 aangescherpt is. De vergunning van de staalfabriek is sinds 2004 niet gewijzigd. Gegeven het dominante karakter van deze bronnen op de zware metalen emissies van de gehele inrichting (inclusief WKC) kan geconcludeerd worden dat de vergunde emissie voor zware metalen in 2010 aangescherpt is ten opzichte van de vergunde emissie in 2004 en dus onder de vergunde situatie van 2004 blijft. C. 1. 1 Conclusie effectenbeoordeling WKC ten opzichte van bestaand gebruik
Gelet op de overwegingen onder C.l.1 . wordt geconcludeerd dat uitgesloten is dat de WKC leidt tot een verhoging of vergroting van de effecten ten opzichte van de vergunde situatie voor en op de referentiedata. Derhalve kan worden uitgesloten dat de WKC significante gevolgen voor de betreffende gebieden heeft. C. 1.2 Overwegingen over de voorwaarde ten aanzien van de integrale aspecten
De WKC dient uiterlijk 1 januari 2013 in werking gesteld te kunnen worden. Vanwege de noodzakelijke toestemmingen, ontheffingen en vergunningen en het feit dat op de vergunningverlening van de WKC de Rijkscoördinatieregeling (RCR) van toepassing is, gelden strikte termijnen. Op basis van de l\Jbwet is het noodzakelijk dat er voldoende uitzicht bestaat op de eventuele (stikstofdepositie-)effecten van de gehele inrichting. Derhalve is in de ontwerpvergunning de voorwaarde gesteld dat nadere duidelijkheid moet worden verschaft over die effecten en is een passende beoordeling voor de Tata Steel-inrichting verzocht waarin de effecten ten opzichte van het bestaand gebruik met als referentiedatum 7 december 2004 inzichtelijk worden gemaakt.
ro
o
•
I
.
Ie
011 21 166 2010-62354
De bepalingen van de Nbwet worden door ons uitgelegd in de lijn van de uitspraak van de ABRvS van 31 maart 2010 en leiden tot de conclusie dat het bestaand gebruik niet passend beoordeeld hoeft te worden, maar dat kan worden volstaan met een effectbeoordeling van de uitbreiding/wijziging van de bestaande inrichting. Nu wij die effectbeoordeling onder Cl hebben kunnen uitvoeren, de WKC wel passend is beoordeeld en geconcludeerd is dat de WKC geen toename met zich brengt en significante effecten zijn uitgesloten en wij de WKC derhalve vergunbaar achten, stellen wij vast dat is voldaan aan onze voorwaarde om tot definitieve vergunningverlening over te gaan.
C. 1.3 Overwegingen ten aanzien van de eventuele significante
effecten van het bestaand gebruik In onderdeel A van deze vergunning is aangegeven, dat naast de procedure voor de WKC op dit moment ook de Natuurbeschermingswetvergunningaanvraag wordt voorbereid voor het gehele Tata Steel-bedrijf. Hierin zal ook de WKC opgenomen worden. Ter voldoening aan de verplichting die voortvloeit uit art. 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn en art. 1ge Nbwet zal bij de beoordeling van de aanvraag voor de hele inrichting bekeken worden of het bestaand gebruik significante gevolgen heeft voor de betrokken Natura2000gebieden. Indien eventuele significante gevolgen door het bestaand gebruik niet uitgesloten kunnen worden, zal worden bezien welke maatregelen getroffen moeten worden om die effecten te reduceren. Die maatregelen zullen bij de vergunningverlening worden betrokken (art. 1 ge Nbwet) en desgewenst in de vergunning worden opgenomen of in de nog op te stellen beheerplannen voor de betreffende gebieden worden opgenomen (art. 19a Nbwet). Voor zover dergelijke maatregelen niet in de vergunning of het beheerplan (kunnen) worden opgenomen, zullen passende maatregelen ter reductie van significante effecten worden getroffen onder toepassing van art. 1 9c Nbwet en/of art. 19ke Nbwet. C.2 Effectenbeoordeling WKC In onderdeel C (onder het kopje wijziging regelgeving en relevante jurisprudentie) is aangegeven, dat de aanvraag voor de WKC is ingediend voor de wetswijziging van de Nbwet als gevolg van de Crisisen Herstelwet en voor de uitspraak van de ABRvS van 31 maart 2010. In onderdeel Cl. is onderbouwd dat de WKC, als uitbreiding van de Tata Steel-inrichting, geen verhoging of vergroting van effecten heeft ten opzichte van de op de referentiedata vergunde situatie en in dat opzicht geen significante gevolgen heeft.
In de passende beoordeling van de WKC zijn de effecten van de WI
NHoOOl
22166 2010-62354
In die separate beoordeling wordt de effectbeoordeling op een andere wijze uitgevoerd. In die beoordeling wordt de WKC immers niet afgezet tegen de bestaande situatie van de inrichting, maar wordt het worst case-scenario beoordeeld. Daar waar op basis van de passende beoordeling effecten als gevolg van de WKC in relatie tot de reeds te hoge achtergrondconcentratie in de betreffende gebieden (locaties waar de achtergronddepositie hoger is dan de kritische depositiewaarde) niet kunnen worden uitgesloten, worden ter invulling van het bepaalde in art. 1ge Nbwet depositiebeperkende maatregelen getroffen en/of voorgeschreven, zodat ook in de separate beoordeling effecten kunnen worden uitgesloten. De bouwen ingebruikname van de WKC vindt fysiek buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten plaats. Oppervlakteverlies als gevolg van fysieke aantasting is daarmee niet aan de orde. Wel veroorzaakt de bouwen ingebruikname van de WKC mogelijk de volgende uitstralingseffecten: Licht De bijdrage van de verlichting van de WKC aan de totale verlichting op het Tata Steel-terrein is gering. In de dichtstbijzijnde Natura 2000gebieden Noordhollands Duinreservaat en Kennemerland-Zuid is geen merkbare toename van de lichtintensiteit te verwachten, omdat deze gebieden op circa twee kilometer afstand van de WKC liggen. Er treedt geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van deze twee Natura 2000-gebieden (zie blz 96 van de passende beoordeling). Ook de overige Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten ondervinden geen effect vanwege verlichting. Grondwater Tijdens de aanlegfase van de WKC moet mogelijk grondwater onttrokken worden om onder meer het turbinegebouw droog te kunnen aanleggen. In 4 maanden wordt maximaal 400.000 m 3 grondwater opgepompt. Na beëindiging van de werkzaamheden zal deze onttrekking ook worden beëindigd. Uit onderzoek naar deze grondwateronttrekking blijkt dat de effecten van deze grondwateronttrekking beperkt blijven tot het Tata Steel-terrein en daarbuiten geen effect hebben. Er is dus geen sprake van een negatieve invloed als gevolg van de grondwateronttrekking op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten (zie blz 97 van de passende beoordeling). Het bepalen van de cumulatieve effecten is hiermee niet aan de orde.
p
..
..
vin 00
I
-
011
nd 23166 2010-62354
Geluid De geluidverstoring als gevolg van de WKC heeft uitsluitend invloed op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden Noordhollands Duinreservaat en Kennemerland-Zuid en moet onderverdeeld worden in geluidverstoring tijdens de aanlegfase en verstoring tijdens de gebru iksfase. " Aanlegfase: tijdens de aanleg van de WKC zullen palen worden geschroefd of geboord. Uit onderzoek van Tata Steel blijkt dat de geluidbelasting tijdens de aanleg van de WKC op het zuidelijk deel van het Noordhollands Duinreservaat maximaal 30 dB(A) bedraagt en op het noordelijk deel van Kennemerland-Zuid maximaal 25-30 dB(A). Voor het Noordhollands Duinreservaat is dit 20 dB(A) lager dan de heersende geluidverstoring door Tata Steel-geheel en voor Kennemerland-Zuid is dit 10 dB(A) lager. De geluidverstoring als gevolg van de aanleg van de WKC is slechts tijdelijk en wordt overstemd door de geluidverstoring van het huidige gebruik van het Tata Steel-terrein. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Noordhollands Duinreservaat (met name Paapje en Tapuit) (zie blz 104 van de passende beoordeling) en Kennemerland-Zuid (zie blz 130 van de passende beoordeling) zijn hiermee uitgesloten. .. Gebruikfase: door de ingebruikname van de WKC neemt de geluidbelasting op het Noordhollands Duinreservaat toe met 0,010,02 dB(A) en op Kennemerland-Zuid met 0,13 dB(A). In de revisievergunning van 2007 zijn de geluidsemissie-eisen ten opzichte van de vergunde geluidsemissie op 7 december 2004 naar beneden bijgesteld. De toename van geluidsbelasting van de WKC is beperkt en past binnen de geluidsemissie zoals deze was vergund op de referentiedatum 7 december 2004 en de revisievergunning van 2007. Deze toename is voor het Noordhollands Duinreservaat bovendien zo beperkt dat deze niet leidt tot een zichtbare of meetbare verandering van de geluidcontouren. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Noordhollands Duinreservaat (met name Paapje en Tapuit) zijn hiermee uitgesloten (zie blz 105 van de passende beoordeling). De geluidtoename binnen Kennemerland-Zuid valt binnen de begrenzing van Staatsnatuurmonument Slingerduin en Beschermd Natuurmonument Duinen van Velsen. Deze gebieden kennen een hoge recreatiedruk waardoor er reeds sprake is van verstoring. De beperkte geluidtoename als gevolg van de WKC leidt niet tot een meetbare verhoging van de geluidbelasting op het gebied. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid, Staatsnatuurmonument Slingeduin en Beschermd Natuurmonument Duinen van Velsen zijn uitgesloten (zie blz 130 van de passende beoordeling).
NHoOOl
24166 2010-62354
'Cumulatieve effecten geluid' Er is geen sprake van cumulatieve effecten op het gebied van geluidverstoring als gevolg van andere ontwikkelingen die invloed hebben op hetzelfde gebied binnen de Natura 2000-gebieden Noordhollands Duinreservaat en Kennemerland-Zuid. Er zijn geen andere plannen of projecten bekend waardoor cumulatieve effecten zouden kunnen optreden. Verzuring Verzuring (zie blz 99 van de passende beoordeling) leidt tot een directe of indirecte afname van de buffercapaciteit (neutralisatievermogen) van bodem of water. Dit proces resulteert op termijn in een verhoging van de zuurgraad waardoor verzuringgevoelige soorten kunnen verdwijnen. Dit kan resulteren in aantasting of verdwijning van een habitattype door verandering in soortensamenstelling ten gunste van meer algemene soorten. Verzurende depositie bestaat uit zwaveloxide (50), stikstofoxide (NO) en ammoniak (I\lH,). Sinds de jaren '80 is de 50 2 depositie met 80% gedaald en is inmiddels zo laag dat de bijdrage van stikstof in verzurende depositie dominant (72%) is geworden. De achtergrondwaarden van zwaveloxiden zijn tegenwoordig zo laag dat de invloed op duingebieden momenteel verwaarloosbaar is. Er worden daarom geen negatieve effecten verwacht als gevolg van de zwaveldepOSitie door de warmtekrachtcentrale die 6,1 mol S/ha/jr bedraagt (achtergronddepositie bedraagt 465 mol S/ha/jr). Bij de modellering van de kritische depositiewaarden voor stikstof voor habitattypen is rekening gehouden met de verzurende werking van atmosferische stikstofdepositie en zwavel. De verzurende werking van stikstof wordt daarmee automatisch meegenomen bij het bepalen van de effecten van stikstofdepositie in de paragraaf hieronder. Vermesting Vermesting (zie blz 97 van de passende beoordeling) is de verrijking van het ecosysteem door met name stikstof en fosfaat. Bij de ingebruikname van de WKC gaat het vooral om de aanvoer van stikstofoxiden (NO) en ammoniak (NH) via de lucht. Het kritische niveau waarboven effecten op de soortensamenstelling kunnen optreden en dus de kwaliteit van een habitattype significant kunnen aantasten wordt de kritische depositiewaarde genoemd. Voor de effectbeoordeling van de stikstofdepositie wordt in de passende beoordeling een systeembenadering gevolgd (zie blz 102 van de passende beoordeling). Voor elke beschermde waarde is de plaats in het ecosysteem beschreven en zijn de voor het voorkomen van deze beschermde waarden de belangrijkste abiotische en biotische factoren inzichtelijk gemaakt. Op basis van deze informatie en de informatie over het voorkomen en de staat van instandhouding van de beschermde
r d
1I
25166 2010-62354
waarden, het instandhoudingsdoel en de hoogte van de stikstofdepositie wordt het effect op een beschermde waarde beoordeeld. Deze beoordelingswijze volgt de lijn die is voorgesteld in het rapport van de tasl
5
Logemann D. (2008), Het effect van extra stikstof en zwavel in beschermde
natuurgebieden op de Waddeneilanden en het vaste land. Verslag van een workshop op 25 september 2008. NHoOOl
26166 2010-62354
van planten associaties en habitattypen. Het systeem is namelijk stikstofverzadigd, zodat alle planten al ruim in hun stikstofbehoefte worden voorzien. Er is alleen een effect te verwachten op het moment dat het systeem stikstof tekort komt en de extra stikstof dus opgenomen kan worden. Daar is hier geen sprake van. Daarnaast komt 2,5 mol stikstof per jaar per hectare overeen met 35 gram stikstof verspreid over een hectare per jaar. Op het niveau van een individuele plant gaat het om zeer lage hoeveelheden dat het niet aannemelijk is dat soorten hiermee een concurrentievoordeel hebben en daarmee de soortensamenstelling doen veranderen. De hierboven genoemde 2,5 mol N/ha/jr is geen grenswaarde die standaard door ons gehanteerd wordt. Bij reeds verleende Natuurbeschermingswetvergunningen en ons beleidsvoornemen is rekening gehouden met 0,5% van de kritische depositiewaarde of indien van toepassing van de tussenwaarde van habitattype H7140_B Overgangs- en trilvenen veenmosrietlanden en H401 O_B Vochtige heiden laagveengebied. De in deze passende beoordeling gehanteerde 2,5 mol N/ha/jr past hier binnen en achten wij derhalve toelaatbaar als berekening. De staat van instandhouding van de verschillende habitattypen op gebiedsniveau is niet altijd bekend. Onderzoek hiernaar zal plaatsvinden tijdens het opstellen van de Natura 2000-beheerplannen. Deze zijn nog niet gereed. Van de habitattypen waar de staat van instandhouding op gebiedsniveau bekend is, is dit aangegeven. Bij de effectbeoordeling van de stikstofdepositie is rekening gehouden met het huidige beheer, dat tot doel heeft om de aanwezige habitattypen in stand te houden en/of verder te ontwikkelen. Dit beheer is verankerd in de (periodieke) beheerplannen van de beheerders en voor zover de meest recente beheermaatregelen nog niet in de huidige beheerplannen zijn opgenomen, zal het beheer, al dan niet gewijzigd, worden overgenomen in de Natura 2000-beheerplannen, waardoor ook het beheer in de toekomst gewaarborgd is. Bij de beoordeling van de effecten van stikstofdepositie hebben wij ook het volgende 6 in beschouwing genomen: • De foutenmarge van de verspreidingsmodellen van stikstofdepositie kan oplopen tot 100%. Desondanks zijn de huidige modellen de beste benadering die er is. • De afgelopen jaren (2005-2007) fluctueerde de totale stikstofdepositie, afgeleid uit GeN-kaarten, in Noord-Holland met circa 100 tot 150 mol N/ha/jr. Deze kaarten worden met OPS vastgesteld, welke een onzekerheid heeft. Daarnaast heeft het
6
Interpretatie van onzekerheden rond stikstofdeposities, Arcadis 2009
+
.,
Ie ord- olla VI
27166 2010-62354
detailniveau van de gebruikte invoergegevens een beperking. Hetzelfde geldt voor meteorologische en omgevingsfactoren. Dit betekent dat binnen het raster (5x5 kilometer) de werkelijke concentratie niet overal gelijk is, terwijl deze wel als constant wordt gezien in het model. Dit geeft als resultaat dat de onzekerheid van de totale stikstofdepositie is gesteld op 70%. Deze onnauwkeurigheid in de modellen en gehanteerde methoden van 70-100% bepaalt mede of een beperkte toename van stikstofdepositie beoordeeld moet worden als een significant negatief effect. Hieronder worden de effecten van de stikstofdepositie als gevolg van de WKC per Natura 2000-gebied en Beschermd Natuurmonument beschreven.
NATURA 2000-GEBIED NOORDHOLLANDS DUINRESERVAAT (zie blz 106 - 129 van de passende beoordeling) In de onderstaande tabel is samenvattend aangegeven wat de effecten van stikstofdepositie op de habitattypen van het Noordhollands duinreservaat zijn. De grens van een toename van 2,5 mol Njhajjr ligt globaal ter hoogte van Bakkum. Onder de tabel wordt een toelichting gegeven over enkele habitattypen en de habitatrichtlijnsoorten en oude doelen van het Beschermd Natuurmonument Duinen bij Bergen. Tabel 2 Habitattype
H2120 Witte
Effectbeoordeling extra stikstofdepositie WKC Verwachte
Bijdrage
depositie
achtergrond-
WKC
waarde (kdw)
depositie 2010
(mol
1400
621-1040
1,6-10,4
Geen effect, blijft beneden de
1240
1350
7,5
Geen effect vanwege gestarte
duinen H2130_A
Effect
Kritische
KDW.
Grijze duinen
begrazing 2008 bij Papenberg.
kalkrijk H2130_B Grijze
940
1040-1350
1,6-10,4
In zuidelijk deel bijdrage WKC
duinen
groot. Gezien ongunstige staat
kalkarm
van instandhouding kan significant negatief effect niet uitgesloten worden.
NHoOOl
28166 2010-62354
H2130_C
770
621-1140
2-8
Grijze duinen
In zuidelijk deel bijdrage WKC > 2,5 mol N/ha/jr. Hydrologie
heischraaf
belangrijkste knelpunt. WKC staat herstel hydrologie niet in de weg. Habitattype kan voorkomen bij huidige condities. Geen significant effect. Profiteert tevens van de depositiebeperkende maatregelen voor H21 30_B.
H2140_A
1300
621
<2,5
Duinheiden
Geen meetbaar en/of merkbaar effect, blijft beneden de KDW.
met kraaiheide vochtig H2140_B
1100
621-1140
<2,5
Duinheide met
Geen meetbaar en/of merkbaar effect.
kraaiheide droog H21 50 Duinen
1100
868-1140
<2,5
met
Geen meetbaar en/of merkbaar effect.
struikheide H2160
2020
621-1450
1,6-10,4
Duindoornstru
Geen effect, blijft beneden de KDW.
welen H2170
2310
621-1350
1,6-10,4
Kruipwilgstruw
Geen effect, blijft beneden de KDW.
elen H2180_A
1300
1350
7,5
Alleen bij Papen berg
Duinbossen
overschrijding KDW. Beheer
droog
PWN gericht op omvormen naaldbossen. Ook door bosveroudering wordt effect WKC opgeheven. Geen effect.
H2180_B
2040
621-1140
1,6-10,4
Geen effect, blijft beneden de KDW.
Duinbossen vochtig H2180_C Duinbossen Binnenduinran d
1790
621-1140
1,6-10,4
Geen effect, blijft beneden de KDW.
..
rovi o rd-
..
I
II
d 29166 2010-62354
H2190_A
1000
621 1450
1,6-10,4
Bijdrage WKC grotendeels>
Vochtige
2,5 mol N/ha/jr. Hydrologie
duinvalleien
belangrijkste knelpunt. WKC
open water
geen invloed op inspanning en die geleverd moeten worden voor uitbreiding van habitattype. Verbetering hydrologische situatie door omvorming naaldbossen PWN Daarom geen effect.
H2190_B
1390
621-1140
1,6-10,4
Vochtige
Geen effect, blijft beneden de KDW.
duinvalleien
kalkrijk H2190_C
1380
684- 1040
2-6
Vochtige
Geen effect, blijft beneden de KDW.
duinvalleien
ontkalkt H2190_D
>2400
684-1350
2-10,4
Geen effect, blijft beneden de KDW,
Vochtige du inval leien
hoge moerasplanten H6410
1100
868-621
2-4
Blauwgraslande
Geen effect, blijft beneden de KDW.
n H7210
1100
GaJigaanmoera
621-778
2-3
Geen effect, blijft beneden de KDW,
ssen
H2] 30 A Grijze duinen kalkrijk Er vindt een overschrijding van de kritische depositiewaarde plaats ter hoogte van Papen berg. De effecten van deze overschrijding wordt opgeheven de door PWN in 2008 gestarte begrazing in dit gebied. Uit literatuur blijkt dat begrazing leidt tot het terugdringen van de vergrassing. De effecten van de stikstofbijdrage van de WKC hebben geen invloed op de realiseerbaarheid van het instandhoudingsdoel voor het habitatsubtype (zie blz 113 van de passende beoordeling). H2130_B Gri[ze duinen kalkarm In het zuidelijk deel van het Noordhollands Duinreservaat is de stikstofbijdrage van de WKC hoger dan 2,5 mol N/ha/jr en kan enig effect op de kwaliteit van het habitatsubtype niet worden uitgesloten. De bodem is ondiep ontkalkt, wat betekent dat begrazing weinig effect heeft op de kwaliteit van het habitatsubtype en op de verruiging als
NHoOO1
30166 2010-62354
gevolg van de stikstofdepositie. Gezien de zeer ongunstige staat van instandhouding en het feit dat het instandhoudingsdoel is gericht op uitbreiding van het oppervlakte en verbetering van de kwaliteit kan een significant negatief effect op het habitattype in het zuidelijk deel van het Noordhollands Duinreservaat (grens ligt globaal ter hoogte van Bakkum) niet worden uitgesloten (zie blz 114 van de passende beoordeling). Op pagina 33 van dit besluit wordt hier nader op ingegaan. H2130 C Grijze duinen heischraal Op dit moment vormt de hydrologie het belangrijkste knelpunt voor de instandhouding en herstel van het habitattype, gevolgd door de geaccumuleerde stikstoflast uit het verleden. In het zuidelijk deel van het Noordhollands duinreservaat is de verdroging het sterkst. Hier is ook de stikstofbijdrage van de WKC het grootst. Uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van het habitatsubtype kan alleen plaatsvinden indien er maatregelen genomen worden om de verdroging op te heffen. Dat het habitatsubtype lokaal in goede kwaliteit in het Noordhollands duinreservaat voorkomt bewijst dat het habitatsubtype zich ook kan handhaven indien er sprake is van een overmaat aan stikstofdepositie, zolang de hydrologie maar op orde is. De toename van de stikstofdepositie van de WKC staat de uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van het habitattype momenteel niet in de weg. Omdat door het nemen van depositiebeperkende maatregelen voor habitattype H2130_B ook dit habitattype meegenomen wordt zal de depositie door de WKC niet leiden tot significant negatieve effecten op het instandhoudingsdoel (zie blz 115 van de passende beoordeling). Zie verder pagina 33 van dit besluit. H2180 A Duinbossen drooq Ter hoogte van de Papenberg is sprake van een overschrijding van de kritische depositiewaarde. De staat van instandhouding is gunstig en de instandhoudingsdoelstelling is gericht op behoud van oppervlakte en kwaliteit. In de toekomst wordt een uitbreiding van het areaal en een verbetering van de kwaliteit van het habitattype verwacht door omvorming van naaldbos en veroudering van bossen. Deze verbetering van de oppervlakte en kwaliteit, maakt dat de beperkte toename van de stikstofdepositie van de WKC niet strijdig is met het instandhoudingsdoel. Er is geen sprake van een negatief effect (zie blz 120 en 121 van de passende beoordeling). H2190 A Vochtige duinvalleien open water De verstoorde waterhuishouding vormt de meest beperkende factor voor realisatie van het instandhoudingsdoel. Verdroging veroorzaakt door aanplant van naaldbos is hiervan een belangrijke oorzaak. Het bosbeheer van PWN is er momenteel op gericht om een deel van de
•
p
VI
o
Ila 31 166
2010·62354
naaldbossen om te vormen. De bijdrage van de WKC heeft geen invloed op de inspanningen die geleverd moeten worden voor uitbreiding van dit habitatsu btype en leidt daarmee niet tot een verslechtering van de staat van instandhouding. Er is geen sprake van een significant negatief effect (zie blz 122 van de passende beoordeling). Nauwe korfslak De soort lijkt niet erg gevoelig voor het vermestende effect van stikstof, maar is waarschijnlijk wel gevoelig voor het verzurende effect ervan. Indien de buffering op orde is hoeft een te hoge stikstofdepositie niet tot negatieve effecten te leiden. Gezien het feit dat de Nauwe korfslak zich heeft weten te handhaven in de omgeving van het Tata Steelterrein, terwijl daar sprake is van hoge piekbelastingen, toont aan dat een overmaat van stikstofdepositie niet hoeft te leiden tot het verdwijnen van de soort. Daarom worden als gevolg van de bijdrage van de WKC geen negatieve effecten verwacht op de kwaliteit en omvang van het leefgebied van deze soort (zie blz 124 van de passende beoordeli ng). Gevlekte witsnuitlibel De soort komt niet meer voor in het Noordhollands duinreservaat. De soort is voor het laatst in 2008 nabij de ijsbaan aan de Zeeweg waargenomen. Het zwaartepunt van de verspreiding van de soort ligt in de laagveengebieden. Het leefgebied van de Gevlekte witsnuitlibel bestaat in de duinen uit matig voedselrijke duinpiassen. Deze zijn bij de huidige achtergronddepositie niet gevoelig voor stikstofdepositie. De verstoorde waterhuishouding vormt de meest beperkende factor voor vochtige duinvalleien. Negatieve effecten op het leefgebied van de Gevlekte witsnuitlibel als gevolg van de WKC zijn uitgesloten (zie blz 125 en 126 van de passende beoordeling). Paapje Het broed biotoop van het Paapje bestaat uit vochtige tot natte terreinen met structuurrijke vegetaties die rijk zijn aan insecten. De kritische depositiewaarden van dergelijke leefgebieden varieert tussen de 1200 en 2000 mol N/ha/jr. De achtergrond depositie plus de bijdrage van de WKC overschrijdt deze kritische depositiewaardes niet. Daarnaast hebben de depositiebeperkende maatregelen op het zuidelijk deel van het Noordhollands Duinreservaat een positief effect op het leefgebied van het Paapje. Daarom treden geen negatieve effecten op, op het huidige en potentiële leefgebied van het Paapje (zie blz 127 van de passende beoordeling). Tapuit Het broedbiotoop van de Tapuit bestaat uit open, schaars begroeide duinen (habitattypes H21 30_A en H21 30_B). De soort broedt in (konijnen)holen in de grond. Alleen ter hoogte van Bakkum vindt een
NHoOOl
32166
overschrijding van de kritische depositiewaarden van de duingraslanden plaats. De bijdrage van de WKC is hier beperkt tot 3,5 mol N/ha/jr en wordt opgeheven door de huidige begrazing met runderen in dit gebied. De bijdrage van de WI
'Doelen Beschermd Natuurmonument' De oude doelen van het Beschermd Natuurmonument Duinen bij Bergen komen overeen met de instandhoudingsdoelstellingen en worden daardoor niet apart beoordeeld. Uitzondering vormt het weidegebied Vinkenkrocht, noordoostelijk van Bergerbosch en het vochtig grasland met stromende rellen langs de Heerenweg. De stikstofdepositie als gevolg van de WKC bedraagt hier 1,6 mol N/ha/jr en is daarmee ecologisch niet merkbaar of meetbaar. Er is geen sprake van een negatief effect (zie blz 128 en 129 van de passende beoordeling).
'Samenloop andere effecten' De salpeterzuurfabriek DSM ijmuiden is op 1 januari 2010 buiten bedrijf gesteld. Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de provincie Limburg en de provincie Noord-Holland hebben in 2009 een convenant afgesloten over de beëindiging van ammoniaktransporten. In het convenant is tevens voorzien in sluiting van de salpeterzuurfabriek van DSM. De Wm-vergunning voor de salpeterzuurfabriek DSM Ijmuiden is bij besluit van 15 september 2009 (gedeeltelijk) ingetrokken, zodat per 31 december 2009 de verwerking van ammoniak door DSM in Ijmuiden niet meer is toegestaan. Door het uit bedrijf nemen van de salpeterzuurfabriek vermindert de stikstofdepositie op het gebied. Er blijft wel een stoomketel op het DSM-terrein staan. Uit het schrijven van DSM van 23 februari 2010 aan de Milieudienst IJmond blijkt dat de stoomketel nog maar 1 week per jaar wordt bedreven (max. 168 uur) alleen op de aansteekbrander. Dit is de minimumlast van de ketel. De emissie is te beperkt om in een rekenmodel in te voeren. De bijdrage kan daarom als nihil worden beschouwd. Bovendien wordt de bron milieuhygiënisch gezien als niet relevant ten opzichte van andere bronnen beschouwd nu de stoomketel minder dan 500 uur per jaar draait. In onderstaande tabel wordt weergegeven wat de extra depositie van de WKC is in samenloop met het vertrek van DSM uit het gebied.
P
I Cl
ord-
Ila d 33 I 66 2010-62354
Tabel 3
Totale
Coördinaten
Bijdrage DSM
Bijdrage WKC
Bijdrage WKCDSM
Mol N/ha/jr
Mol N/ha/jr
Mol N/ha/jr
106154
521385
1,3
1,6
0,3
103857
511308
2,4
3,4
1,0
101308
501385
1
Op de locaties in het centrale en noordelijke deel van het Natura 2000gebied is de resterende depositie dermate laag dat ecologisch meetbare en merkbare effecten uitgesloten zijn. In het zuidelijk deel van het Noordhollands Duinreservaat (coördinaten 101308,501385) bedraagt de extra depositie van de WKC 5,4 mol N/ha/jr. Er wordt niet verwacht dat deze bijdrage een wezenlijk verslechterend effect heeft op de bestaande kwaliteit van het habitatsubtype H2130_B Grijze duinen kalkarm, waar eerder significante effecten niet uitgesloten konden worden. De jarenlange accumulatie van stikstof en het gebrek aan dynamiek in de middenduinen dragen in veel grotere mate bij aan de slechte staat van het habitatsubtype dan de beperkte toename van de depositie. Gezien voorgaande is er geen sprake van een significant cumulatief effect op het instandhoudingsdoel voor habitatsubtype H21 30_B. Het instandhoudingsdoel is echter wel gericht op uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit. Op ondiep ontkalkte bodems (in dit geval) is verbetering van de kwaliteit zeer moeilijk. De bijdrage leidt niet tot een verdere verslechtering van de bestaande kwaliteit. De cumulatieve bijdrage leidt echter wel tot een verdere toename van de stikstofdepositie en daardoor een verdere verslechtering van de uitgangssituatie voor uitbreiding van zowel het oppervlak als de kwaliteit van het instandhoudingsdoel. Omdat habitatsubtype H21 30_B een prioritair habitattype is, dat in zeer slechte staat van instandhouding verkeert, wordt geconcludeerd dat er wel sprake is van een negatief cumulatief effect op het instandhoudingsdoel (zie blz 184 -1 86 van de passende beoordeling).
'Depositieheperkende maatregelen' De significant negatieve effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie op het habitatsubtype H21 30_B Grijze duinen kalkarm treden op in het zuidelijk deel van het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. Dit is het deel waar de bijdrage van de WKC (3,4 tot 12,0 mol N/ha/jr) groter is dan 2,5 mol N/ha/jr. Daarbeneden is sprake van een ecologisch niet meetbaar of merkbaar effect. Daartoe zijn met de beheerder PWN afspraken gemaakt om in het zuidelijk deel (globaal ten zuiden van Bakkum-Noord) depositiebeperkende maatregelen te treffen? Op die locaties waar de
7
Vastgelegd in brief van PWN richtll"lg Tata Steel, d,d, 25-1-2010, kenmerk
2010000359 NHoOOl
34166 2010-62354
achtergronddepositie hoger is dan de kritische depositiewaarde is besloten dat hier maaibeheer wordt ingezet. Het oppervlakte H21 30_B Grijze duinen kalkarm bedraagt hier 110 hectare. Omdat het habitattype 2130 Grijze duinen landelijk en ook in het Noordhollands Duinreservaat in een slechte staat van instandhouding verkeert, het een prioritair habitattype betreft, het NHD een belangrijk gebied is voor dit habitattype en er een sense of urgency voor het herstel van het habitattype geldt, zal een aanzienlijk deel van de maatregelen worden uitgevoerd in duingraslanden. Maaien is een effectieve manier om vergrassing als gevolg van een overmaat van stikstof in duingraslanden terug te dringen. Periodiek maaien leidt in het Renodu nale district tot een lagere bedekking van de verg rasser, een afname van de bovengrondse biomassa en een toename van de lichtbeschikbaarheid. De maatregelen worden uitgevoerd gedurende de periode dat de WKC in bedrijf is. Tata Steel en PWN zijn overeengekomen jaarlijks beheermaatregelen uit te voeren in een gebied met een totale oppervlakte van 110 ha. Door het uitvoeren van de maatregelen zullen de effecten van de WKC op habitattype 2130_B Grijze duinen kalkarm zoveel mogelijk worden beperkt. De bijdrage van de WKC leidt hierdoor niet meer tot (significant) negatieve effecten op het instandhoudingsdoel. Omdat de beheermaatregelen tevens een deel van de effecten van de geaccumuleerde stikstofvoorraad zullen wegnemen, is er bovendien per saldo sprake van een positief effect op de kwaliteit van habitatsubtype 21 30_B en is tevens sprake van een verbetering van de abiotische condities. Hierdoor wordt een stap gezet richting de realisatie van het instandhoudingsdoel. Tevens wordt met deze maatregelen recht gedaan aan de 'sense of urgency' die aan het habitattype grijze duinen is toegekend.
NATURA 2000-GEBIED KENNEMERLAND-ZUID (blz 130 148 van de passende beoordeling) In de onderstaande tabel is samenvattend aangegeven wat de effecten van stikstofdepositie op de habitattypen van het Kennemerland-Zuid zijn. De grens van een toename van 2,5 mol N/ha/jr ligt globaal ter hoogte van de Koningsweg/Santpoort Noord in het noorden van Kennemerland-Zuid. Ten zuiden van Zandvoort is de toename van stikstofdepositie lager dan 1 mol N/ha/jr wat geen ecologisch merkbare en meetbare hoeveelheid is. Daarom worden alleen de effecten op het gebied ten noorden van Zandvoort beschreven.
p
. In I
..
o
-H Ilan 35166 2010-62354
Onder de tabel wordt een toelichting gegeven over enkele habitattypen en de habitatrichtlijnsoorten en oude doelen van de Beschermde Natuurmonumenten.
Tabel 4
Habitattype
H1310_Zilte
Effectbeoordeling extra stikstofdepositie WKC
Kritische
Verwachte
Bijdrage WKC
depositie
achtergrond-
waarde (I
depositie 2010
(mol N/ha/jr)
(mol N/ha/jr)
(mol N/ha/jr)
2500
619
3,7
Effect
Geen effect,
pionierbegroeii n
blijft beneden de
gen zeevetmuur
KDW.
H1330_A
2500
619
3,7
Geen effect,
Schorren en zilte
blijft beneden de
graslanden
KDW.
bu itendijks H2110
1400
619-750
1-3,7
duinen H2120 Witte
Geen blijft beneden de
Embryonale
KDW. 1400
619-1020
1-3,7
Geen effect, blijft beneden de
duinen
KDW. H21 30_A Grijze
1240
619-1930
1-3,7
duinen kalkrijk H21 30_8 Grijze
begrazing. 940
619-1930
1-3,7
duinen kalkarm H21 30_C Grijze
770
Komt niet voor
<2,5
ten noorden van
heischraal
2020
Komt niet voor
Geen meetbaar en/of merkbaar
Zandvoort 1100
met Struikheide
H2160
Geen effect door begrazing.
duinen
H21 50 Duinen
Geen effect door
effect. <2,5
Geen meetbaar
ten noorden van
en/of merkbaar
Zandvoort
effect.
619-1930
1-3,7
Geen effect, blijft beneden de
Duindoornstruw elen
KOW.
H2170
2310
619-1930
1-3,7
Geen effect,
Krui pwi Igstruwel
blijft beneden de
en
KOW.
NHoOOl
36166 2010-62354
H2180_A
1300
1360-1930
1-3,7
Beheer gericht
Duinbossen
op omvormen
droog
naaldbossen. Ook door bosverouderi ng wordt effect WKC opgeheven. Geen effect.
H2180_B
2040
1360-1930
1-3,7
Geen effect,
Duinbossen
blijft beneden de
vochtig
KDW
H2180_C
1790
1360-1930
1-3,7
Alleen overschrijding
Duinbossen
binnenduinrand
KDWbij Zandvoort. Toename daar <2,5 mol. Geen meetbaar en/of merkbaar effect.
H2190_A
1000
619-1930
1-3,7
Vochtige
Hydrologie belangrijkste
duinvalleien
knelpunt. WKC
open water
geen invloed op inspanning en die geleverd moeten worden voor uitbreiding van habitattype. Daarom geen effect.
H2190_B
1390
619-1930
1-3,7
Hydrologie
Vochtige
belangrijkste
duinvalleien
knelpunt. WKC
kalkrijk
geen invloed op inspanning en die geleverd moeten worden voor uitbreiding van habitattype. Daarom geen effect.
ro
.. .. I (Ie
o rd-
Ila 37166
2010-62354
H2190_D
>2400
619-1930
Geen effect,
Vochtige
blijft beneden de
duinvalleien
KDW.
hoge moerasplanten
H2130 A Grijze duinen kalkrijk en H2130 B Grijze duinen kalkarm Het noordelijk deel van het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid wordt begraasd, waardoor de effecten van de extra stikstofdepositie worden tegengegaan. De uitbreiding van deze habitattypen op lange termijn is afhankelijk van de uitbreiding van H2120 Witte duinen. Hiervoor is dynamisch kustbeheer nodig. De beperkte bijdrage van de WKC staat daarnaast in geen verhouding tot de grote hoeveelheid geaccumuleerde stikstof. Het instandhoudingsdoel is door deze beperkte toename als gevolg van de WKC niet in gevaar (zie blz 137 van de passende beoordeling). H2180_A Duinbossen drooq In het noordelijk deel betreft de extra stikstofdepositie 3,7 mol Njhajjr. In de toekomst wordt een uitbreiding van het areaal en een verbetering van de kwaliteit van het habitattype verwacht door omvorming van naaldbos en veroudering van bossen. Deze verbetering van het oppervlakte en kwaliteit, maakt dat de beperkte toename van de stikstofdepositie van de WKC niet strijdig is met het instandhoudingsdoel. De natuurlijke kenmerken worden niet aangetast en er is geen sprake van een negatief effect op de ontwikkelingspotentie (zie blz 138 van de passende beoordeling). H2180_C Duinbossen binnenduinrand Alleen ter hoogte van Zandvoort is sprake van een overschrijding van de kritische depositiewaarde. De extra depositie bedraagt daar ongeveer 1 mol Njhajjr. Dit veroorzaakt geen ecologische merkbaar of meetbaar effect (zie blz 138 van de passende beoordeling). H2190 A Duinvalleien open water en H2190_B Duinvalleien kalkrijk Het voorkomen en herstel van deze habitattypen is in eerste instantie afhankelijk van de waterhuishouding. In het noordelijk deel van Kennemerland-Zuid komen zeer soortenrijke duinvalleivegetaties voor in recent herstelde duinvalleien, ondanks de hoge achtergronddepositie. De beperkte bijdrage van stikstof als gevolg van de WKC staat herstel en uitbreiding van deze habitatsubtypen niet in de weg. De WKC leidt niet tot negatieve effecten (zie blz 140 en 141 van de passende beoordeling).
NHoOOl
38166 2010-62354
Nauwe korfslak De Nauwe korfslak komt voornamelijk in de Amsterdamse waterleidingduinen voor, alhoewel het Natura 2000-gebied nog niet uitputtend is onderzocht. De bijdrage van de WKC op de Amsterdamse Waterleidingduinen is 0,9 mol N/ha/jr. Deze bijdrage is zo laag dat geen ecologisch merkbare of meetbare effecten te verwachten zijn (zie blz 141 van de passende beoordeling). Groen knolorchis De Groenknolorchis is een pioniersoort dat afhankelijk is van basenrijk grondwater. De habitat van de Groenknolorchis (vochtige duinvalleien) is weinig gevoelig voor stikstofdepositie, mits de waterhuishouding op orde is. De soort komt met name voor op het Kennemerstrand, waar de achtergronddepositie lager is dan de kritische depositiewaarde en de hydrologie op orde is. Gezien de beperkte bijdrage van de WKC zijn negatieve effecten uitgesloten. Uitbreiding van populaties is in eerste instantie afhankelijk van hydrologisch herstel. De WKC staat de uitbreiding van de populatie dan ook niet in de weg, zeker omdat nieuwvestiging van Groenknolorchissen ook bij hogere achtergronddeposities (1160 mol N/ha/jr bij de Eemshaven) mogelijk is (zie blz 142 van de passende beoordeling). Gevlekte witsnuitlibel De soort komt niet voor in het Natura 2000-gebied. De soort is afhankelijk van matig voedselrijke duinplassen (vochtige duinvalleien). Het herstel en uitbreiding van dit leefgebied is in eerste instantie afhankelijk van hydrologisch herstel. De bijdrage van de WKC staat de uitbreiding en kwaliteitsverbetering van de vochtige duinvalleien niet in de weg, waardoor de WKC niet leidt tot negatieve effecten op het instandhoudingsdoel van de Gevlekte witsnuitlibel (zie blz 143 van de passende beoordeling). 'Doelen Beschermd Natuurmonument' De oude doelen van het Beschermd Natuurmonument Duinen van Velsen, Duinen bij Vogelenzang, Duinen tussen Zandvoort en Aerdenhout, Noordrand Noordwijk, Zuid-Kennemerland Zuid, Duinen bij Overveen, Huis te Manpad en Slingerduin komen overeen met de instandhoudingsdoelstellingen of zijn in sommige gevallen strijdig met de instandhoudingsdoelstellingen en worden daardoor (Natura 2000doelen wegen zwaarder) niet apart beoordeeld. Uitzondering hierop vormen de weilanden met rellen in het gebied Duinen bij Overveen en de graslanden met stinzenplanten in het gebied Huis te Manpad. De bijdrage van de WKC is hier ongeveer 1 mol N/ha/jr wat zo beperkt is dat dit geen ecologisch merkbaar of meetbaar effect veroorzaakt (zie blz 143 - 149 van de passende beoordeling).
.-
•
p
Cl
VI
o
.....
011 n 39166 2010-62354
'Samenloop andere effecten' Door het uit bedrijf nemen van de salpeterzuutfabriek DSM (zie ook pagina 22 van dit besluit) vermindert de stikstofdepositie op het gebied. Uit onderstaande tabel blijkt dat de stikstofdepositie in samenloop met het buiten bedrijf stellen van DSM in het noordelijk deel van Kennemerland-Zuid afneemt en in het overige deel van het Natura 2000gebied gelijk blijft. De bijdrage van de WKC leidt in samenloop met het uit bedrijf nemen van de salpeterzuutfabriek DSM niet tot extra stikstofdepositie.
Tabel 5
Totale stikstofdepositie
Coördinaten
Bijdrage DSM
Bijdrage WKC-DSM
Mol 100923
495769
4,3
3,7
-0,6 (afname)
97846
485461
0,9
0,9
0,0
90538
474231
0,4
0,4
0,0
NATURA 2000-GEBIED POLDER WESTZAAN (blz 149 159 van de passende beoordeling) In de onderstaande tabel is samenvattend aangegeven wat de effecten van stikstofdepositie op de habitattypen van Polder Westzaan zijn. Binnen het gehele gebied is de toename meer dan 2,5 mol Nfhafjr. Onder de tabel wordt een toelichting gegeven over enkele habitattypen en de soorten.
Tabel 6
Effectbeoordeling extra stil<stofdepositie WKC Habitattype
H 1330_B Schorren en
Kritische
Verwachte
Bijdrage
depositie
achtergrond-
WKC(mol
waarde (kdw)
depositie 2010
N/ha/jr)
(mol N/ha/jrl
(mol N/ha/jr)
?
1220-1430
3,OA,0
Effect
Geen effect, blijft naar
zilte graslanden
verwachting beneden de
binnendüks
KDW.
H401 O_B Vochtige heiden
1300
1430
4,0
laagveengebieden
Hydrologie belangrijkste knelpunt. WKC geen invloeo op inspanning en die geleverd moeten worden voor uitbreiding
van
habitattype. Daarom geen effect. H6430_B Ruigten en zomen Harig
NHoOO1
>2400
1220-1430
3,0-4,0
Geen effect, blijft beneden de KDW.
40166 2010-62354
H7140_B Overgangs- en
700
1220-1430
3,0-4,0
Hydrologie belangrijkste
trilvenen
knelpunt. WKC geen invloec
veenmosrietlanden
op inspanning en die geleverd moeten worden voor uitbreiding van habitattype. Daarom geen effect.
H1330 B Schorren en zilte graslanden binnendi;ks Dit habitatsubtype komt niet voor binnen het Natura 2000-gebied. De ontwikkeling hangt af van de verbrakking van het oppervlaktewater. Voor dit habitatsu btype kan geen kritische depositiewaarde bepaald worden, omdat de bruikbaarheid van de modeluitkomsten betwijfeld wordt. Het wordt niet verwacht dat dit habitatsubtype gevoelig is voor stikstofdepositie. Het subtype bestaat grotendeels uit dezelfde plantengemeenschappen als subtype Hl 3 30_A Schorren en zilte graslanden buitendijks dat niet gevoelig is voor stikstofdepositie (kritische waarde 2500 mol N/ha/jr). Bovendien komt het habitatsubtype voor bij matig voedselrijke tot uiterst voedselrijke omstandigheden. De bijdrage van de WKC staat de potentiële ontwikkeling van dit habitatsubtype niet in de weg en daarom is er geen sprake van een negatief effect (zie blz 150 van de passende beoordeling). H40~!LB
Vochtige heiden laaqveengebieden Er zijn verschillende oorzaken die de kwaliteit van het habitatsubtype negatief beïnvloeden. Het beheer is niet op goede wijze uitgevoerd (tegenwoordig wel), de waterhuishouding (zowel kwaliteit als kwantiteit) is niet optimaal. Het habitattype kan bij de huidige depositie in stand worden gehouden, mits het beheer op orde blijft. De bijdrage van de WKC heeft geen invloed op de intensiteit of schaal waarop het reguliere beheer moet worden uitgevoerd. De bijdrage van de WKC heeft geen invloed op de inspanningen die getroffen moeten worden op de knelpunten in de waterhuishouding op te heffen. Er is geen sprake van een negatief effect (zje blz 153 van de passende beoordeling). H7410 B Overqangs- en trilvenen veenmosrietlanden Ook bij dit habitatsubtype zijn en verschillende oorzaken die de kwaliteit negatief beïnvloeden. Door gebrek aan beheer is er veel bosopslag gekomen en de waterhuishouding (zowel kwaliteit als kwantiteit) is niet optimaal. Voor de ontwikkeling van nieuw veenmosrietland is het nodig dat er opnieuw verlanding en successie optreedt.
1I
d 41 166 2010-62354
De huidige condities zijn hiervoor niet toereikend. Nieuwere inzichten B verwachten dat de kritische depositiewaarde van veenmosrietland onder brakke en voedselrijke omstandigheden, zoals die zich in Polder Westzaan voordoen, 1400 mol N/ha/jr bedraagt. Het door de WKC beïnvloedde gebied dat deze kritische depositiewaarde overschrijdt is zeer klein. Gezien bovenstaande veroorzaakt de WKC geen negatief effect op de ontwikkefingspotentie van dit habitatsubtype (zie blz 156 en 157 van de passende beoordeling). Bittervoorn en Kleine modderkrUiper Deze vissoorten komen voor in matig voedselrijke wateren die niet gevoelig zijn voor stikstofdepositie (kritische depositiewaarde ligt rond de 2100-2400 mol N/ha/jr). De bijdrage van de WKC leidt niet tot negatieve effecten op het leefgebied van deze habitatrichtlijnsoorten (zie blz 157 en 158 van de passende beoordeling). Meervleermuis Het leefgebied van de Meervleermuis, voedselrijke grote open wateren, is niet gevoelig voor stikstofdepositie (kritische depositiewaarde ligt rond de 2100-2400 mol N/ha/jr). De bijdrage van de WKC leidt niet tot negatieve effecten op het leefgebied van de Meervleermuis (zie blz 158 van de passende beoordeling). Noordse woelmuis De Noordse woelmuis kan zowel voorkomen in hoogproductieve graslanden en voedselrijke biotopen (graslanden en ruigtes) als in voedselarmere biotopen (veenmos rietlanden). De soort is vooral afhankelijk van (zeer) natte omstandigheden. De bijdrage van de WKC leidt niet tot negatieve effecten op het leefgebied van de Noordse woelmuis (zie blz 158 van de passende beoordeling). Roerdom p en Snor (broedvogels) De broedbiotopen van deze soorten bestaan uit rietvegetaties waarbij een goed waterregime belangrijk is. De kritische depositiewaarde van dergelijke rietlanden bedraagt >2400 mol N/ha/jr. De bijdrage van de WKC heeft daarmee geen invloed op het leefgebied van deze vogelsoorten (zie blz 159 van de passende beoordeling).
'Cumulatieve effecten en samenloop andere effecten' In Natura 2000-gebied Polder Westzaan moet de WKC in cumulatie met het in bedrijf nemen van de NUON-centrales Diemen en Hemweg beschouwd worden. Het uit bedrijf nemen van DSM wordt in samenloop met de WKC bezien.
8
Van 't Veer, R & De Boer (2009). Veehouderij, Stikstofbelasting en het habitattype
H7140_B Veenmosrietland
NHoOOl
42166
Tabel 7
Totale stil<stofdepositie
Initiatief
Bijdrage
NUON Diemen
0,6
NUON Hemweg
0,9
DSM (uit bedrijf)
3,4 (afname)
WKC Cumulatieve depositie
2,1
'voor de bijdrage van de WKC is de maximum bijdrage aangehouden als worst-case
De cumulatieve depositie bedraagt 2,1 mol N/ha/jr, wat lager is dan de bijdrage van de WKC alleen. Dit is nagenoeg niet ecologisch meetbaar of merkbaar. In cumulatie is er dus eveneens geen sprake van een negatief effect (zie blz 187 en 188 van de passende beoordeling).
NATURA 2000-GEBIED WORMER- EN JISPERVElD & KALVERPOLDER
(zie blz 159 - 165 van de passende beoordeling) In de onderstaande tabel is samenvattend aangegeven wat de effecten van stikstofdepositie op de habitattypen van Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder zijn. Binnen het gehele gebied is de toename tussen de ',8 en 2,6 mol N/ha/jr. Onder de tabel wordt een toelichting gegeven over enkele habitattypen en de habitatrichtlijnsoorten.
Tabel 8 Habitattype
H401 O_B Vochtige
Effectbeoordeling extra stikstofdepositie WKC
Kritische
Verwachte
Bijdrage WKC
depositie
achtergrond-
waarde (kdw)
depositie 201 0
(mol N/ha/jr)
(mol N/ha/jr)
(mol N/ha/jr)
1300
1230-1670
1,8-2,6
Effect
Geen meetbaar
heiden
en/of merkbaar
laagveengebieden
effect. Blijft beneden de KDW.
H6430_B Ruigten
>2400
1230-1670
1,8-2,6
en zomen Harig
Geen effect, blijft beneden de KDW.
wilgenroosje H7140_B
700
1230-1670
1,8-2,6
Geen meetbaar
Overgangs- en
en/of merkbaar
trilvenen
effect.
veenmosrietlanden
H7140_B Overqangs- en trilvenen veenmosrietlanden De maximale depositie als gevolg van de WKC bedraagt 2,6 mol N/ha/jr, dat niet meetbaar of merkbaar effect veroorzaakt in het veld. Daarnaast zijn de knelpunten in het beheer en waterhuishouding meer
·
VI
..
Cl
11
n 43166 2010·62354
van belang om de instandhoudingsdoelstelling te behalen. Voor de ontwikkeling van nieuw veenmosrietland is het nodig dat er opnieuw verlanding en successie optreedt. De huidige condities zijn hiervoor niet toereikend. Gezien bovenstaande veroorzaakt de WKC geen negatief effect op de ontwikkeling van dit habitatsu btype (zie blz 161 en 162 van de passende beoordeling). Bittervoorn, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad Deze vissoorten komen voor in matig voedselrijke wateren die niet gevoelig zijn voor stikstofdepositie (kritische depositiewaarde ligt rond de 2100-2400 mol N/ha/jr). De bijdrage van de WKC leidt niet tot negatieve effecten op het leefgebied van deze habitatrichtlijnsoorten (zie blz 162 van de passende beoordeling). Meervleermuis Het leefgebied van de Meervleermuis, voedselrijke grote open wateren, is niet gevoelig voor stikstofdepositie (kritische depositiewaarde ligt rond de 2100-2400 mol N/ha/jr). De bijdrage van de WKC leidt niet tot negatieve effecten op het leefgebied van de Meervleermuis (zie blz 162 en 163 van de passende beoordeling). Noordse woelmuis De Noordse woelmuis kan zowel voorkomen in hoog productieve graslanden en voedselrijke biotopen (graslanden en ruigtes) als in voedselarmere biotopen (veenmosrietlanden). De soort is vooral afhankelijk van (zeer) natte omstandigheden. De bijdrage van de WKC leidt niet tot negatieve effecten op het leefgebied van de Noordse woelmuis (zie blz 163 van de passende beoordeling). Roerdomp (broedvogel) De broed biotoop van de Roerdomp bestaat uit rietvegetaties waarbij een goed waterregime belangrijk is. De kritische depositiewaarde van dergelijke rietlanden is hoog en bedraagt >2400 moll\J/ha/jr. rietlanden zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie en de beperkte bijdrage van de WKC heeft daarmee geen invloed op het leefgebied van deze vogelsoorten (zie blz 163 van de passende beoordeling). Kemphaan (broedvogel) Het broed biotoop van de Kemphaan bestaat uit vochtige schrale graslanden. De kritische depositiewaarde van het leefgebied van de Kemphaan varieert van 1100-1600 mol N/ha/jr. De achtergronddepositie van dat deel van het Natura 2000-gebied dat als Vogelrichtlijngebied is begrensd bedraagt maximaal 1370 mol N/ha/jr. De bijdrage van de WKC is hier 2,6 mol N/ha/jr wat een ecologisch niet meetbaar en merkbaar effect veroorzaakt. Door de WI(C is er geen sprake van een negatief effect op het leefgebied van de Kemphaan (zie blz 163 van de passende beoordeling).
NHoOOl
44166 2010-62354
Rietzanger (broedvogel) Het broed biotoop van de Rietzanger bestaat uit rietkragen, rietlanden en kruidenrijke ruigten. Deze biotopen zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie. De kritische depositiewaarde varieert van 1600 tot >2400 mol N/ha/jr. De bijdrage van de WKC bedraagt ten hoogste 2,6 mol N/ha/jr. Deze bijdrage heeft geen negatief effect op het broedbiotoop van de Rietzanger (zie blz 164 van de passende beoordeling). Smient Het leefgebied van de Smient bestaat uit open water en natte productieve graslanden (foerageergebied). Deze leefgebieden zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie (kritische depositiewaarde varieert van 1600 - > 2400 mol N/ha/jr. Met uitzondering van de Kalverpolder waar de achtergronddepositie 1670 mol N/ha/jr bedraagt, worden de kritische depositiewaarden niet overschreden. De Kalverpolder is daarnaast niet begrensd als Vogelrichtlijngebied en daarmee strikt genomen niet aangewezen als leefgebied voor de Smient. De beperkte bijdrage van de WKC van 2,6 mol N/ha/jr heeft daarnaast geen negatief effect op het leefgebied van de Smient (zie blz 164 van de passende beoordeling). Slobeend Het gebied heeft voor de Slobeend de functie als foerageergebied_ De Slobeen foerageert in open water dat niet gevoelig is voor stikstofdepositie. Negatieve effecten als gevolg van de WKC zijn daarmee niet aan de orde (zie blz 164 en 165 van de passende beoordeling), Grutto Het gebied heeft voor de Grutto de functie als slaapplaats. Slaapplaatsen liggen in ondiepe wateren die niet gevoelig zijn voor stikstofdepositie. De WKC veroorzaakt geen negatief effect op het leefgebied van de Grutto (zie blz 165 van de passende beoordeling).
'Cumulatieve effecten en samenloop andere effecten' In Natura 2000-gebied Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder moet in cumulatie het in bedrijf nemen van de NUON-centrales Diemen en de Uitbreiding van melkveebedrijf Jisperdijk beschouwd worden. Het uit bedrijf nemen van DSM wordt in samenloop met de WKC bezien.
.. I
ro I o - 011 n 4S 166 2010-62354
Tabel 9
Totale stil<stofdepositie
Initiatief
Bijdrage
NUON Diemen
0,7
Melkveebedrijf Jisperdijk
3,39 (afname)
DSM (uit bedrijf)
2,4 (afname)
WI
2
Cumulatieve depositie
-2,49
*voor de bijdrage van de WI
In cumulatie en samenloop is er sprake van een afname van de stikstofdepositie met 2,49 mol l\Jjhajjr, veroorzaakt door het uit bedrijf nemen van DSM en de uitbreiding van melkveebedrijf Jisperdijk (andere locatie verder van Natura 2000 ten opzichte van de huidige situatie). In cumulatie is er dus eveneens geen sprake van een negatief effect (zie blz 188 van de passende beoordeling.
NATURA 2000-GEBIED IlPERVElD, VARKENSLAND, OOSTZANERVElD
& TWISKE (zie blz 165 - 173 van de passende beoordeling) In de onderstaande tabel is samenvattend aangegeven wat de effeden van stikstofdepositie op de habitattypen van Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske zijn. Binnen het gehele gebied bedraagt de extra depositie 1,5 mol, toename lager dan 2 tot 1,7 mol, hetgeen geen meetbaar en merkbare effecten heeft. Njhajjr. Onder de tabel wordt een toelichting gegeven over enkele habitattypen en de soorten.
Tabel 10 Effectbeoordeling extra stil<stofdepositie WKC Habitattype
H3140
Kritische
Verwachte
depositie
achtergrond-
Bijdrage WI
waarde (I,dw)
depositie 2010
(mol N/ha/jr)
(mol N/ha/jr)
(mol N/ha/jr)
2100
1300-1880
1,2-1,7
I
Effect
Blijft beneden de I
H401 O_B Vochtige
1300
1300-1880
1,2-1,7
heiden
Geen meetbaar en/of merkbaar effect.
laagveengebieden H6430_B Ruigten en zomen Harig
>2400
1300-1880
1,2-1,7
Blijft beneden de KDW. Geen meetbaar en/of merkbaar effect.
NHoOO1
46166 2010-62354
H7140_B
700
1300-1880
1,2-1,7
Overgangs- en
Geen meetbaar en/of merkbaar effect.
trilvenen
veen mos rietlanden H91D0
1800
Hoogveenbossen
1300-1880
1,2-1,7
Geen meetbaar en/of merkbaar effect.
Voor habitattype H401 0 B, H7140 Ben H91 DO geldt dat de kritische depositiewaarde overschreden wordt met een hoeveelheid stikstof waarvan geen ecologisch merkbaar of meetbaar effect optreedt. Daarnaast is het behalen van de instandhoudingsdoelstelling primair afhankelijk van hydrologisch herstel en het opnieuw laten optreden van verlanding. De bijdrage van de WKC staat dit niet in de weg, waardoor een negatief effect uitgesloten kan worden (zie blz 165 -168 van de passende beoordeling)_ Bittervoorn, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad Deze vissoorten komen voor in matig voedselrijke wateren die niet gevoelig zijn voor stikstofdepositie (kritische depositiewaarde ligt rond de 2100-2400 mol N/hajjr). De bijdrage van de WKC leidt niet tot negatieve effecten op het leefgebied van deze habitatrichtlijnsoorten (zie blz 169 van de passende beoordeling). Meervleermu is Het leefgebied van de Meervleermuis, voedselrijke grote open wateren, is niet gevoelig voor stikstofdepositie (kritische depositiewaarde ligt rond de 2100-2400 mol N/ha/jr). De bijdrage van de WKC leidt niet tot negatieve effecten op het leefgebied van de Meervleermuis (zie blz 162 en 169 van de passende beoordeling). Noordse woelmuis De Noordse woelmuis kan zowel voorkomen in hoogproductieve graslanden en voedselrijke biotopen (graslanden en ruigtes) als in voedselarmere biotopen (veenmos rietlanden), De soort is vooral afhankelijk van (zeer) natte omstandigheden. De bijdrage van de WKC leidt niet tot negatieve effecten op het leefgebied van de Noordse woelmuis (zie blz 169 van de passende beoordeling). Roerdomp en Snor (broedvogel) De broedbiotopen van de Roerdomp en Snor bestaan uit rietvegetaties waarbij een goed waterregime belangrijk is. De kritische depositiewaarde van dergelijke rietlanden bedraagt >2400 mol N/hajjr, daarmee zijn rietlanden niet gevoelig voor stikstofdepositie, De bijdrage van de WKC heeft daarmee geen invloed op het leefgebied van deze vogelsoorten (zie blz 169 van de passende beoordeling),
ro ·I Cl o rd- 011 n ..
47166 2010-62354
Bruine kiekendief en Rietzanger (broedvogel) De nestplaats van de Bruine kiekendief en Rietzanger liggen meestal in rietlanden en soms drogere habitats als graan- of graslanden (Bruine kiekendief) of kruidenrijke ruigtes (Rietzanger). Deze zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie, waardoor de bijdrage van de WKC geen negatief effect veroorzaakt (zie blz 170 en 171 van de passende beoordeling). Kemphaan (broedvogel) Het broedbiotoop van de I(emphaan bestaat uit vochtige schrale graslanden. De soort is gevoelig voor intensivering van de landbouw. De bijdrage van de WKC is hier 1,7 mol IIJ/ha/jr wat een ecologisch niet meetbaar en merkbaar effect veroorzaakt. Door de WKC is er geen sprake van een negatief effect op het leefgebied van de Kemphaan (zie blz 170 van de passende beoordeling). Watersnip (broedvogel) De Watersnip broedt in moerassig laagveen, hoogveen, natte heiden en zeer vochtige schrale graslanden. De bijdrage van de WKC is hier 1,7 mol N/ha/jr wat een ecologisch niet meetbaar en merkbaar effect veroorzaakt. Door de WKC is er geen sprake van een negatief effect op het leefgebied van de Watersnip (zie blz 170 van de passende beoordeli ng). Visdief (broedvogel) De Visdiep broedt op kale oevers in het graslandgebied. De dynamiek die nodig is om broedgelegenheid te behouden is belangrijker dan de stikstofdepOSitie voor de instandhouding van de soort. De bijdrage van de WKC is hier 1,7 mol N/ha/jr wat een ecologisch niet meetbaar en merkbaar effect veroorzaakt. Door de WKC is er geen sprake van een negatief effect op het leefgebied van de Visdief (zie blz 170 van de passende beoordeling). Grauwe gans, Smient, Krakeend, Slobeend, Meerkoet en Grutto Voor deze soorten heeft het gebied de functie als slaapgebied en foerageergebied. De soorten zijn afhankelijk van open water en productieve graslanden. Deze biotopen zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie waardoor effecten als gevolg van de WKC uitgesloten zijn (zie blz 171 en 172 van de passende beoordeling). 'Doelen Beschermd Natuurmonument' De oude doelen van het Beschermd Natuurmonument Waterland, onderdeel Varkensland komen overeen met de instandhoudingsdoelstellingen en worden daardoor niet apart beoordeeld. Uitzondering hierop vormt de Grutto als broedvogel. Omdat deze soort niet is opgenomen in de instandhoudingsdoelstellingen wordt deze apart behandeld. De
NHoaOl
48166
instandhouding van de gruttopopulatie is vooral afhankelijk van de waterhuishouding en het beheer. De soort broedt in open weilandgebied waar extensieve graslanden van het Zilverschoonverbond voorkomen. De kritische depositiewaarde van dergelijke graslanden ligt op 1600 mol N/ha/jr. De achtergronddepositie bedraagt 1370 tot 1440 mol N/ha/jr. Deze wordt door de WKC niet overschreden waardoor een negatief effect uitgesloten is (zie blz 173 van de passende beoordeling).
'Cumulatieve effecten en samenloop andere effecten' In Natura 2000-gebied IIperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske moet in cumulatie het in bedrijf nemen van de NUON-centrale Diemen en de uitbreiding van melkveebedrijf Polder Purmerland beschouwd worden. Het uit bedrijf nemen van DSM wordt in samenloop met de WKC bezien.
Tabel 11
Totale stikstofdepositie
Initiatief
Bijdrage
Melkveebedrijf Polder Purmerland
8,94
NUON Diemen
1,7
DSM (uit bedrijf)
1,2 (afname)
WI(C
1
Cumulatieve depositie
11 ,14
'voor de bijdrage van de WKC is de maximum bijdrage aangehouden als worst-case
In cumulatie is er sprake van een stikstoftoename van 11,14 mol N/ha/jr. De Natuurbeschermingswetvergunning voor het melkveebedrijf Polder Purmerland is destijds verleend omdat de toename van stikstofdepositie beneden de 1% van de tussenwaarde (H7140_B 1400 mol N/ha/jr en H401 O_B 1800 mol N/ha/jr) blijft. Tijdens een expertmeeting zijn tussenwaarden voor habitattypen opgesteld. Een tussenwaarde is een tijdelijke doelstelling voor stikstofdepositie waarmee instandhoudingsdoelstellingen op termijn kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast is de oppervlakte waarop de toename van stikstofdepositie groter is dan 1% van de tussenwaarde 0,01% van totale oppervlakte van H7140_B Overgangs- en trilvenen veenmosrietland. Deze beperkte oppervlakte is in de Natuurbeschermingswetvergunning van het melkveebedrijf niet als significant beoordeeld. De cumulatieve bijdrage van de initiatieven op de rest van het gebied bedraagt tussen 2,8 en 10 mol N/ha/jr. Deze waarden liggen boven de
Op bladzijde 189 van de passende beoordeling staat een waarde van 2,3 mol N/hafjr, maar dit komt niet overeen met de waarden genoemd in tabel 21 op blz 150 en de tekst op blz 167. Uitgegaan wordt van een maximale toename van 1,7 mol N/ha/jr.
Pro ·I cle rd- Ila d ..
49166
2010-62354
2,5 mol N/ha/jr en boven de 0,5% van de tussenwaarde van H7140_B Overgangs- en trilvenen veenmosrietlanden. Ondanks het feit dat het oppervlaktewater een grotere bron van stikstof is kunnen significante negatieve effecten niet uitgesloten worden, mede omdat de achtergronddepositie met name de kritische depositiewaarde en de tussenwaarde van H7140_B Overgangs- en trilvenen veenmosrietlanden reeds overschrijdt. Naast habitatsubtype H7140_B is ook habitattype H401 O_B Vochtige heiden, laagveengebied zeer gevoelig voor stikstofdepositie. Op dit habitattype bedraagt de totale cumulatieve bijdrage maximaal 3,8 mol N/ha/jr. Voor dit habitatsubtype is een tussenwaarde van 1800 mol N/ha/jr vastgesteld. De cumulatieve bijdrage bedraagt 0,2% van de tussenwaarde van het habitatsubtype. Een dergelijke bijdrage is dermate klein dat een aantoonbaar causaal verband tussen de instandhouding van het habitattype en de depositie kan worden uitgesloten. Op basis hiervan kunnen significante cumulatieve effecten op het habitattype H401 O_B worden uitgesloten. Ook de overige minder gevoelige beschermde waarden zullen niet significant worden beïnvloed. (Zie blz 189 en 190 van de passende beoordeling)
'Depositiebeperl<ende maatregelen
1
In de passende beoordeling zijn geen depositiebeperkende maatregelen opgenomen. Voor habitattype H7140_B Overgangs- en trilvenen veenmosrietlanden zijn significante effecten niet uit te sluiten, waardoor binnen dit Natura 2000-gebied depositiebeperkende maatregelen nodig zijn om de effecten van de extra stikstofdepositie van de WKC op te heffen. Hiervoor moeten afspraken met de beheerder (Staatsbosbeheer en Landschap Noord-Holland) gemaakt worden en ter goedkeuring aan ons voorgelegd worden, voordat de WKC in werking treedt. Het maken van afspraken over te treffen maatregelen en onze goedkeuring daarvan is als voorschrift aan het verlenen van de vergunning gekoppeld. Op deze manier bestaat de zekerheid dat de instandhoudingsdoelstellingen van dit habitattype niet in gevaar komen en er geen sprake is van een significant effect.
NATURA 2000-GEBIED EILANDSPOLER (zie blz 173 - 177 van de passende beoordeling) In de onderstaande tabel is samenvattend aangegeven wat de effecten van stikstofdepositie op de habitattypen van Eilandspolder zijn. Binnen het gehele gebied is de toename 2,2 tot 2,3 mol i\J/ha/jr. Onder de tabel wordt een toelichting gegeven over enkele habitattypen en de soorten.
NHoOOl
50166 2010-62354
Tabel 12 Effectbeoordeling extra stikstofdepositie WKC
Habitattype
H6430_B Ruigten en
Kritische
Verwachte
Bijdrage
depositie
achtergrond-
WKC
waarde (kdw)
depositie
(mol N/ha/jr)
2010
(mol
>2400
1190-1390
2,2-2,3
zomen Harig
Blijft beneden de KDW. Geen meetbaar en/of
wildenroosje H7140_B
Effect
merkbaar effect. 700
1190-1390
2,2-2,3
Overgangs- en
Geen meetbaar en/of merkbaar effect.
tri/venen
veenmosrietlanden
H7140 B Overganqs- en trilvenen veenmosrietlanden De maximale depositie als gevolg van de WKC bedraagt 2,3 mol N/ha/jr, dat niet meetbaar of merkbaar effect veroorzaakt in het veld. Daarnaast zijn de knelpunten in het achterstallige beheer en waterhuishouding meer van belang om de instandhoudingsdoelste"ing te behalen. Gezien bovenstaande veroorzaakt de WKC geen negatief effect op de ontwikkeling van dit habitatsubtype (zie blz 174 van de passende beoordeli ng). Bittervoorn en Kleine modderkruiper Deze vissoorten komen voor in matig voedselrijke wateren die niet gevoelig zijn voor stikstofdepositie (kritische depositiewaarde ligt rond de 2100-2400 mol N/ha/jr). De bijdrage van de WKC leidt niet tot negatieve effecten op het leefgebied van deze habitatrichtlijnsoorten (zie blz 175 van de passende beoordeling). Noordse woelmuis De Noordse woelmuis kan zowel voorkomen in hoogproductieve graslanden en voedselrijke biotopen (graslanden en ruigtes) als in voedselarmere biotopen (veenmosrietlanden). De soort is vooral afhankelijk van (zeer) natte omstandigheden. De bijdrage van de WKC leidt niet tot negatieve effecten op het leefgebied van de Noordse woelmuis (zie blz 175 van de passende beoordeling). Rietzanger (broedvogel) Het broedbiotoop van de Rietzanger bestaat uit rietkragen, rietlanden en kruidenrijke ruigten. Deze biotopen zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie. De kritische depositiewaarde varieert van 1600 tot >2400 mol N/ha/jr. De bijdrage van de WKC bedraagt ten hoogste 2,3 mol N/ha/jr. Deze bijdrage heeft geen negatief effect op het broedbiotoop van de Rietzanger (zie blz 175 van de passende beoordeling).
•
p
Ie ollan
o
51 166 2010-62354
Lepelaar. Smient, Wintertaling en Meerkoet Voor deze soorten heeft het gebied de functie als slaapgebied en foerageergebied. De soorten zijn afhankelijk van open water en productieve graslanden. Deze biotopen zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie waardoor effecten als gevolg van de WKC uitgesloten zijn (zie blz 175 en 176 van de passende beoordeling). Goudplevier, Kievit en Grutto Deze steltlopers foerageren in open agrarisch grasland. De Grutto slaapt daarnaast in ondiep open water. Deze biotopen zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie waardoor effecten als gevolg van de WKC uitgesloten zijn (zie blz 176 en 177 van de passende beoordeling). 'Cumulatieve effecten en samenloop andere effecten' In Natura 2000-gebied Eilandspolder moet in cumulatie de bouw van een stal bij een melkveebedrijf aan de West-Graftdijk en Polder Mijzen beschouwd worden. Het uit bedrijf nemen van DSM wordt in samenloop met de WKC bezien. Tabel 13 Totale stikstofdepositie Initiatief
Bijdrage
Mei kveebedrijf West-Graftdij k
0,33
Melkveebedrijf Polder Mijzen
1,88
DSM (uit bedrijf)
1,3 (afname)
WKC
2 3'
Cumulatieve depositie
3,21
"voor de bijdrage van de WKC is de maximum bijdrage aangehouden als worst-case
In cumulatie en samenloop is er sprake van een toename van stikstofdepositie van 3,21 mol N/ha/jr. De totale depositie blijft daarmee beneden de kritische depositiewaarde van habitattype H6430_B Ruigten en zomen harig wilgenroosje. Voor habitattype H7140_B Overgangs- en trilvenen veenmosrietfanden zijn de knelpunten in het achterstallige beheer en waterhuishouding meer van belang om de instandhoudingsdoelstelling te behalen. Voor de ontwikkeling van nieuw veenmosrietland is het nodig dat er opnieuw verlanding en successie optreedt. Dit is op dit moment niet in het gebied aanwezig. StikstofdepOSitie is voor dit habitattype niet de beperkende factor. Gezien bovenstaande veroorzaakt de WKC geen negatief effect op de ontwikkeling van dit habitatsubtype (zie blz 189 en 190 van de passende beoordeling).
NHOOO1
52166 2010-62354
BESCHERMD NATUURMONUMENT HAM EN CROMMENIJE (zie blz 177 - 179 van de passende beoordeling)
Alleen de waarden en kenmerken van het natuurmonument die betrekking hebben op het voorkomen van vegetatietypen en vogelsoorten worden behandeld. De overige waarden worden niet beïnvloed door de WKC. Kruidenriike rietlanden en veenmosrietlanden De kritische depositiewaarde van dergelijke rietlanden bedraagt 700 mol N/ha/jr. De achtergronddepositie bedraagt 1430 mol N/ha/jr. De bijdrage van de WKC is 3.4 mol N/ha/jr. Het beheer in het gebied is gericht op het in stand houden van (veenmos)rietlanden. In de veenmosrietlanden waar jaarlijks gemaaid wordt, wordt de invloed van de extra depositie van de WKC weggenomen. Indien niet gemaaid wordt is ontwikkeling richting veenbos onvermijdelijk, ongeacht de hoogte van de stikstofdepositie. Voor de ontwikkeling van nieuw veenmosrietland is het nodig dat er opnieuw verlanding en successie optreedt. De huidige condities zijn hiervoor niet toereikend. Gezien bovenstaande veroorzaakt de WKC geen negatief effect op de ontwikkeling van deze waarden (zie blz 178 en 179 van de passende beoordeling). Graslanden als broedgebied voor weidevogels Het gaat om broedgebied voor soorten als Grutto, Kievit en Tureluur die afhankelijk zijn van agrarische graslanden. Deze gebieden zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie waardoor de bijdrage van de WKC hierop geen negatief effect heeft (zie blz 178 en 179 van de passende beoordeli ng). Rietlanden en verlandingsvegetaties (waterrÎet) als broedgebied voor vogels Deze rietlanden zijn van belang voor soorten als Roerdomp, Waterral, Bruine kiekendief, Kleine karekiet en Snor. De verwachte achtergronddepositie (1430 mol N/ha/jr) inclusief de bijdrage van de WKC (3.4 mol N/ha/jr) leidt niet tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde (>2400 mol N/ha/jr).Een dergelijke hoge kritische depositiewaarde geeft aan dat rietlanden niet gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Waterbeheer en -kwaliteit zijn richtinggevend voor de ontwikkeling van riet. Negatieve effecten als gevolg van de WKC zijn hiermee uitgesloten (zie blz 179 van de passende beoordeling).
..
..
VI
I
rd-
Ila d 53166 2010-62354
BESCHERMD NATUURMONUMENT WATERLAND (zie blz 1 80 - 1 82 van de passende beoordeling) Alleen de waarden en kenmerken van het natuurmonument die betrekking hebben op het voorkomen van vegetatietypen en vogelsoorten worden behandeld. De overige waarden worden niet beïnvloed door de WKC. KJuidenrijke rietlanden, schraallanden en veenheiden De kritische depositiewaarde van dergelijke vegetaties bedraagt 700 mol Njhajjr. De achtergronddepositie varieert van 1050 tot 1440 mol Njhajjr. De bijdrage van de WKC bedraagt tussen de 0 en 2 mol Njhajjr. Deze bijdrage is dermate gering dat er geen ecologisch merkbare of meetbare effecten optreden. Daarnaast wordt de invloed van de depositie weggenomen door het gevoerde maai beheer (zie blz 180 en 181 van de passende beoordeling). Weidevogels Het gaat om broedgebied van Grutto, Kievit, Scholekster, Tureluur, Kemphaan en Watersnip dat bestaat uit agrarische graslanden, kamgrasweiden, dotterbloemhooiland en rietlanden. De kritische depositiewaarde van dergelijk graslanden varieert van 1400-1600 mol Njhajjr. De depositie van de WKC zorgt voor een overschrijding van deze waarde kleiner dan 2,5 mol Njhajjr. Deze overschrijding is zo beperkt dat er geen ecologisch merkbare of meetbare effecten optreden (zie blz 181 van de passende beoordeling). Daarnaast is de instandhouding van weidevogelgebied primair afhankelijk van het agrarisch natuurbeheer en waterregime. Watervogels Het gaat om soorten als Fuut, Krakeend, Tafeleend, Visdief en Zwarte stern. De wateren waar deze soorten voorkomen zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie. De bijdrage van de WKC heeft geen negatief effect op het leefgebied van deze soorten (zie blz 182 van de passende beoordeling). Moerasvogels Het gaat hierbij om rietlanden die van belang zijn als broedgebied voor Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Roerdomp en Waterral. Deze rietlanden zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie. De bijdrage van de WI
NHoOOl
54166 2010·62354
niet gevoelig voor stikstofdepositie. De bijdrage van de WKC heeft geen negatief effect op het leefgebied van deze soorten (zie blz 182 van de passende beoordeling).
D. Rijl<scoördinatie Regeling Procedure Per 1 maart 2009 zijn artikel 9b, c en d van de Elektriciteitswet 1998 (Staatsblad 2008, 416) en het Uitvoeringsbesluit rijkscoördinatieregeling energie-infrastructuurprojecten (Staatsblad 2009, 73) in werking getreden. Daardoor is artikel 3.35, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing op de besluitvorming voor WKC Tata Steel. De minister van Economische Zaken is de aangewezen minister, in de zin van artikel 3.35 Wro, die daarbij de coördinatie van de besluitvorming op zich neemt. Op grond van artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit rijkscoördinatieregeling energieinfrastructuurprojecten is het onderhavige besluit een besluit als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening. Uit het voorgaande volgt dat op dit besluit de Rijkscoördinatieregeling van toepassing is. Op grond van artikel 3.31, derde lid en artikel 3.32 in samenhang met artikel 3.35, vierde lid van de Wro is dit besluit daarom voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en de bijzondere regels in artikel 3.31, derde lid in samenhang met artikel 3.35, vierde lid Wro. Dit besluit is één van de besluiten die vereist zijn voor de uitvoering van het project WKC Tata Steel. De minister van Economische Zaken heeft als aangewezen minister een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten voor WKC Tata Steel bevorderd. Onderhavig besluit is samen met enkele andere besluiten op aanvraag als volgt voorbereid: • op 1 juli 2010 is een kennisgeving met betrekking tot het ontwerp gepubliceerd in de Staatscourant. Kennisgeving heeft ook plaatsgevonden in enkele huis-aan-huisbladen; • op 1 juli 2010 is door de minister van Economische Zaken een ontwerp van het besluit aan Tata Steel Umuiden B.V. gezonden; • het ontwerp van het besluit heeft van 5 juli 2010 tot en met 16 augustus 2010 ter inzage gelegen bij het Ministerie van EZ, de gemeente Velsen en de provincie Noord-Holland; • er is een informatieavond georganiseerd op 8 juli 2010, waarbij de mogelijkheid werd geboden mondeling zienswijzen naar voren te brengen.
.
+
ro In Ie
o
Ila d 55166 2010-62354
Op grond van artikel 3.32 in samenhang met artikel 3.35 Wro worden dit besluit en enkele andere besluiten die vereist zijn voor project WKC Tata Steel gelijktijdig door de minister van Economische Zaken bekendgemaakt. Tevens doet de minister van Economische Zaken daarvan mededeling in de Staatscourant, enkele huis-aan-huisbladen en langs elektronische weg. In een later stadium zullen nog enkele besluiten, die benodigd zijn voor het project WKC Tata Steel, gecoördineerd worden voorbereid met toepassing van artikel 3.31, derde lid en artikel 3.32 in samenhang met artikel 3.35, vierde lid van de Wro.
E. Ingekomen adviezen De Commissie m.e.r. heeft een toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de passende beoordeling op 22 april 2010 afgegeven. De Commissie onderschrijft de conclusie dat er geen effecten op natuurlijke kenmerken optreden als gevolg van geluid en licht. De Commissie deelt de conclusie ten aanzien van stikstofdepositie echter niet. Er is voor de Natura 2000-gebieden reeds sprake van een overbelaste stikstofsituatie. Daarom concludeert zij dat voor de voorgenomen activiteit, al dan niet in cumulatie, aantasting van de Natura 2000-gebieden niet kan worden uitgesloten. Ook constateert de Commissie dat het mma mogelijk verder kan worden geoptimaliseerd met (bron)maatregelen die de stikstofuitstoot verder reduceren. De Commissie adviseert het volgende: .. De Commissie adviseert om bovenstaande opmerkingen ten aanzien van de passende beoordeling mee te nemen in de beoordeling van het voornemen in het kader van de Nbwet: voor de beoordeling in het
kader van dit besluit is de 'Handreiking beoordeling activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden' (LNV, 24 november 2008) geraadpleegd. Hierin wordt een integrale, gebiedsgerichte beoordeling gehanteerd waarbij stikstof niet de meest belemmerende factor is, maar wel hydrologie en/of achterstallig beheer. In dit besluit is aangegeven welke abiotische condities belangrijk zijn voor de huidige staat van instandhouding van habitattypen en voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Tevens is aangegeven wat de rol van stikstof hierin is. Door middel van deze gebiedsgerichte beoordeling is aangegeven dat in merendeel van habitattypen en de Natura 2000-gebieden de stikstoftoename als gevolg van de WKC niet de belemmerende factor is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. De conclusies van de passende beoordeling zijn daarom niet gewijzÎgd. ..
Een betere kwantitatieve onderbouwing van de effectbeperkende maatregelen in het Noordhollands Duinreservaat:
NHoOO1
56 I 66 2010-62354
Om de effecten van de toename van stikstofdepositie op met name habitattype H2130_B Grijze duinen kalkarm op te heffen, is bepaald welk oppervlakte van dit habitattype te maken krijgt met een stikstofdepositie die boven de kritische depositiewaarde van 940 mol Njhajjr ligt. Dit is het gebied waar significante effecten niet uit te sluiten zijn en maatregelen nodig zijn. Om de oppervlakte te bepalen is de kaart met de ligging van het habitattype gecombineerd met een kaart van de achtergronddepositie en depositiecontouren van de WKC. Uit deze analyse is naar voren gekomen dat van 110 ha H2130_B de kritische depositie waarde overschreden wordt en dat hier depositiebeperkende maatregelen nodig zijn. •
De Commissie adviseert om te onderzoeken of optimalisatie van het mma mogelijk is door (bron)maatregelen te treffen die de uitstoot van stikstof verder reduceren: Bij de rookgasreiniging worden door
Tata Steel de best beschikbare technieken toegepast. Verdere verlaging van de NOx vorming door branderaanpassing verhoogt bij de bij Tata Steel optredende wisselende branderbelastingen het risico van ammoniakslip bij de SCR en is daarmee ongunstig voor de emissies en deposities van stikstofverbindingen. Een hoge schoorsteen als bronmaatregel beschouwen wij niet als een duurzame maatregel omdat hiermee de emissies en deposities over een groter gebied verspreid worden. Daarmee is de depositie ter plekke wellicht lager maar wordt een groter gebied beïnvloed. Verder wordt het tijdig vervangen van de katalysator van de SCR-installatie verzekerd door middel van het stellen van grenswaarden aan stikstofverbindingen, zoals die geregeld zijn in de Wm-vergunning. Naar onze mening zijn verdere bron maatregelen ter vermindering van de stikstofdepositie niet mogelijk.
F. Zienswijzen F.l. Zienswijzen op het MER Op het MER dat ter inzage heeft gelegen zijn de volgende zienswijzen ingediend door Milieudienst IJmond: Verzocht wordt om bij de alternatieve oplossingen voor depositie van verzurende/vermestende stoffen ook eventuele mitigerende maatregelen te onderzoeken.
Zoals onder punt E beschreven zijn er geen aanvullende brongerichte maatregelen mogelijk. Daarom worden ook aanvullende effectgerichte maatregelen genomen om het effect van stikstofdepositie op de Grijze duinen in het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat op te heffen. Dit is meegenomen in de passende beoordeling. Verzocht wordt om nader te motiveren of saldering van de zure en stikstofdeposities heeft plaatsgevonden.
In de passende beoordeling zijn de effecten van stikstofdepositie in samenloop met andere onlangs verleende vergunningen in de omgeving
,.
VI
. I
ord... alla 57166 2010-62354
bekeken. Hierbü gaat het zowel om bedrüven die recent een Natuurbeschermingswetvergunning hebben ontvangen als om bedrüven die binnen afzienbare tüd de bedrüfsvoering staken of verminderen, waardoor de stikstofdepositie afneemt. F.2. Zienswijzen op de ontwerp-beschikking Naar aanleiding van de publicatie van de kennisgevingen en de terinzagelegging van alle ontwerp-besluiten in het kader van de rijkscoördinatieregeling voor het project WKC Tata Steel, zijn in totaal 10 zienswijzen over de ontwerp-besluiten naar voren gebracht. De volgende zienswijzen zijn ingebracht gedurende de termijn van de terinzagelegging en zijn ontvankelijk verklaard: 0001 NUON, AMSTERDAM 0002 NUON, AMSTERDAM 0003 Vereniging van Eigenaren, appartementencomplex "De Grote Burgemeester", IJMUIDEN 0004 MOB, NIJMEGEN 0005 Milieudienst IJmond, BEVERWIJK 0006 Milieufederatie Noord-Holland, ZAANDAM 0007 Corus Strip Products, IJMUIDEN 0008 Corus Strip Products, ijMUIDEN 0009 Corus Strip Products, IJMUIDEN 0010 B.P. van den Born, WIJK AAN ZEE De zienswijzen zijn gericht tegen de ontwerp-besluiten ten aanzien van de vergunning op grond van artikel 14, lid 1 van de Grondwaterwet (0001,0008), de vergunning op grond van artikel 1, lid 1, van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (0002, 0009), de vergunning op grond van artikel 24, lid 1 van de Wet op de Waterhuishouding (0009), de vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet Milieubeheer (0003, 0004, 0005, 0006, 0008, 0010) en de vergunning op grond van artikel 16, lid 1 en 1 9d, lid 1 van de Natuurbeschermingswet (0005, 0006, 0007). De zienswijzen worden hieronder, voor zover van toepassing enjof relevant in het kader van deze vergunning, behandeld. Zienswijzen 0005, 0006 en 0007 zijn inhoudelijk (mede) gericht op het ontwerp van onderhaVig besluit. Nr.
I 0006 :
0005
Datum
Datum
reactÎe
ontvangst
Persoon of instantie
Plaats
11-08-10
12-08-10
Milieufederatie Noord-Holland
Zaandam
12-08-10
12-08-10
Milieudienst IJmond namens de
Beverwijk
gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Velsen
0007
NHoOOl
13-08-10
16-08-10
Corus Strip Products Ijmuiden BV
Velsen-Noord
58166 2010·62354
De inhoudelijke punten uit deze zienswijzen worden hieronder behandeld. De zienswijze van de Stichting Dorpsraad Wijk aan Zee is niet binnen de gestelde termijn bij het Bureau Energieprojecten binnengekomen. Deze zienswijze is dus geen formeel onderdeel van deze procedure. Aangezien de zienswijzen van de Stichting Dorpsraad Wijk aan Zee en de Milieufederatie inhoudelijk hetzelfde zijn, wordt ter zake verwezen naar de beantwoording van de zienswijze van de Milieufederatie. Zienswijzen Milieufederatie 1) De kritische depositiewaarden stikstof zijn in het ontwerpbesluit te hoog vastgesteld omdat de achtergronddepositie van zwaveldioxide in Noord-Holland 465 mol Sjha bedraagt in plaats van de gehanteerde 400 mol Sjha, in navolging van Van Dobben e.a. (2004)ID. De kritische depositiewaarden dienen voor dit verschil gecorrigeerd te worden.
Er is geen kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld voor zwaveldioxide (S02), er zijn wel KDW's bepaald voor STIKSTOF (N). S02 en N zijn echter verschillende stoffen, welke niet makkelijk met elkaar te vergelijken zijn in termen van I
(=plantgemeenschappen i.r.t specifieke abiotische condities). In algemene zin kan er wel gekeken worden naar effecten van zwaveldioxide en stikstof. Het gaat dan om verzuring van bodem en water. Om aan te geven hoe groot de verzuring is, wordt hiervoor de term potentieel zuur gebruikt. Potentieel zuur is gedefinieerd als de maximale verzuring, die zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak in bodem en water teweeg kunnen brengen. De daadwerkelijke verzuring in bodem en water kan echter lager zijn. Dit hangt af van een aantal processen en van de opname van de stoffen door planten. Deze complexe factoren dragen er dan ook toe bij dat voor zwaveldioxide geen KDW is bepaald voor habitattypen. Het effect van zwaveldioxide alleen is eigenlijk niet te bepalen; er vinden namelijk reacties plaats met andere stoffen tijdens de uitstoot, in de atmosfeer, in de bodem en in het water. Dit staat dan nog los van de verschillen in opnamecapaciteit per vegetatietype. De 'gehanteerde 400 mol Sjha' waarnaar wordt verwezen op basis van Dabben et al. (2004) refereert feitelijk aan "the national average value expected for 2010 (pagina 15)". Het gaat dus niet om een specifieke waarde voor NH. Overigens is de achtergronddepositie betrokken in de effectbeoordeling, zie pagina 24. Wij zien dan ook geen aanleiding de KDW's te corrigeren.
10
Van Dobben e.a.: Simulation of criticalloads fOT nitrogen for terrestrial plant
communities in the Netherlands, Altena-rapport 953, Alterra Wageningen, 2004
p
.
.. I Cl
011
d 59166 2010-62354
2) Aanvullend beheer door middel van begrazing is nodig voor habitatsubtvpe H2130_A (Grijze duinen, kalkrijk) in het Noordhollands Duinreservaat, zoals voorkomend bij Papenberg. Uit de analyse van de huidige kwaliteit van het habitatsubtype komt naar voren dat met name het gebrek aan dynamiek en menselijke beïnvloeding en achterstallig beheer de belangrijkste oorzaken zijn voor de matige tot slechte staat van instandhouding van het habitatsubtype H2130_A (Grijze duinen. kalkrijk). In 2008 is op de Papenberg gestart met begrazing door Schotse Hooglanders. Aangenomen wordt dat deze begrazing zal leiden tot een afname van de vergrassing, een toename van de lichtbeschikbaarheid en op den duur mogelijk ook tot een toename van karakteristieke soorten. Dit blijkt uit onderzoek naar de invloed van runderbegrazing in het zeedorpenlandschap bij Wijk aan Zee (Van den Bos. 2007)11. De bijdrage van de WKC is op de Papen berg beperkt en de eventuele effecten ervan op de vegetatie worden naar verwachting teniet gedaan door de begrazing. De WKC leidt daarmee niet tot verslechtering van de abiotische condities en heeft daarmee geen invloed op de realiseerbaarheid van de instandhoudingsdoelstelling. De jaarlijks door Tata Steel in te dienen voortgangsrapportage zal duidelijkheid bieden over het effect van de maatregelen. Zo nodig kunnen nadere voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstelling (uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit) is wel intensiever beheer noodzakelijk. Dit zal opgenomen moeten worden in het beheerplan van het Natura 2000-gebied, dat het aangewezen instrument is om maatregelen te benoemen die de instandhoudingsdoelstellingen moeten realiseren. Gezien voorgaande zijn wij van mening dat de bijdrage van de WKC aan de stikstofdepositie niet strijdig is met de instandhoudingsdoelstelling van het habitatsubtype H2130_Ä. Dit in tegenstelling tot de effecten op habitatsubtype H2130_B grijze duinen kalkarm. waar het gaat om ondiep ontkalkte bodems die gevoeliger zijn voor stikstofdepositie (zie paragraaf 3.3.1 van de passende beoordeling) en waarvoor depOSitiebeperkende maatregelen zijn opgenomen in de vergunning.
Zienswijzen Milieudienst IJmond 1) Bij de beoordeling van de aanvraag in het kader van de
Natuurbeschermingswet is het van belang te toetsen of aan de ADCcriteria voldaan wordt. Er is alleen aandacht geweest voor compensatie 11
Van den Bos: Evaluatie 15 jaar runderbegrazing in hel zeedorpenlandschap teil
noorden van Wijk aan Zee. Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein, in opdracht van
PWN, 2007
NHoOOl
60166 2010-62354
en er is onvoldoende onderbouwd of er sprake is van dwingende reden van groot openbaar belang. Ook is er onvoldoende aandacht besteed aan eventuele alternatieven. Punt E op bladzijde 44/45 van het ontwerpbesluit (reactie op het toetsingsadvies van de Commissie m.e.rJ moet zorgvuldiger onderbouwd worden. Uit de passende beoordeling en het besluit blijkt dat er geen sprake is van een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden. Een toetsing aan ADC-criteria is pas aan de orde als indien op grond van de passende beoordeling niet verzekerd is dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zullen worden aangetast. Uit jurisprudentie (ABRvS van 7 mei 2008, 200604924/1 en ABRvS van 21 juli 2010, 200902644/1) blijkt dat mitigatie niet mag leiden tot het oordeel dat geen passende beoordeling als bedoeld in art. 19f Nbwet nodig is. Dergelijke maatregelen mogen echter wel bij de conclusie van de passende beoordeling worden betrokken en leiden tot het oordeel dat geen sprake is van significantie. In dat geval is een toetsing aan de ADCcriteria niet nodig. De depositiebeperkende maatregelen zijn opgenomen in de voorschriften bij deze vergunning en worden in een door ons goedgekeurd plan vastgelegd. Daarmee zijn de maatregelen onderdeel van het project en de vergunning, is sprake van mitigatie en betreft het geen compensatie. Op het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. is onder punt E gereageerd. Nu niet nader wordt aangegeven welke onderdelen nader onderbouwd zouden moeten worden, nemen wij aan dat gedoeld wordt op de onderbouwing van de brongerichte maatregelen. Hierop is echter uitvoerig gereageerd onder punt E.
2) De bestaande effecten van stikstofdepositie van Tata Steel Ijmuiden B. V. zijn onvoldoende beschouwd. Andere effecten geluid, licht en verdroging zijn niet meegenomen bij de effectafweging en bepaling van de cumulatieve effecten. In onderdeel C.1.2. van deze vergunning is opgenomen dat het op basis van de Nbwet noodzakelijk is dat er voldoende uitzicht bestaat op de eventuele stikstofdepositie-effecten van de gehele inrichting. Derhalve is in de ontwerpvergunning de voorwaarde gesteld dat nadere duidelijkheid moet worden verschaft over die effecten en is een passende beoordeling voor de Tata Steel-inrichting verzocht waarin de effecten ten opzichte van het bestaand gebruik met als referentiedatum 7 december 2004 inzichtelijk worden gemaakt.
ro
..
I
. Cl
rd- 011
d 61 166
2010-62354
De bepalingen van de Nbwet worden door ons uitgelegd in de lijn van de uitspraak van de ABRvS van 31 maart 2010 en leiden tot de conclusie dat het bestaand gebruik niet passend beoordeeld hoeft te worden, maar dat kan worden volstaan met een effectbeoordeling van de uitbreiding/wijziging in relatie tot de bestaande inrichting. Die effectbeoordeling is uitgevoerd en in onderdeel C.l. beschreven. Wij stellen vast dat daarmee is voldaan aan onze voorwaarde om tot definitieve vergunningverlening over te kunnen gaan. In onderdeel C.1.3 is aangegeven dat naast de procedure voor de WKC op dit moment ook de Natuurbeschermingswetvergunningaanvraag wordt voorbereid voor het gehele Tata Steel-bedrijf. Hierin zal ook de WKC opgenomen worden. Ter voldoening aan de verplichting die voortvloeit uit art. 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn en art. 1ge Nbwet zal bij de beoordeling van de aanvraag voor de hele inrichting bekeken worden of het bestaand gebruik significante gevolgen heeft voor de betrokken Natura2000-gebieden. Indien eventuele significante gevolgen door het bestaand gebruik niet uitgesloten kunnen worden, zal worden bezien welke maatregelen getroffen moeten worden om die effecten te reduceren. Die maatregelen zullen in de vergunning voor de hele inrichting worden opgenomen of in de nog op te stellen beheerplannen voor de betreffende gebieden (art. 19a Nbwet). Voor zover dergelijke maatregelen niet in de vergunning of het beheerplan (kunnen) worden opgenomen, zullen passende maatregelen ter reductie van significante effecten worden getroffen onder toepassing van art. 19c Nbwet en/of art. 19ke Nbwet. Hierbij zal ook aandacht zijn voor effecten als gevolg van geluid, licht en verdroging. Indien nodig zal dit ook meegenomen worden bij de cumulatiebepaling. In het besluit van de WKC is wel aandacht voor cumulatie. Deze is alleen van toepassing voor effecten als gevolg van stikstofdepositie. Gezien de (grote) afstand van de dichtstbijzijnde natuurgebieden zijn effecten van licht en geluid niet te verwachten. Alle bekende initiatieven/activiteiten en verleende Natuurbeschermingswetvergunningen met betrekking tot stikstofdepositie zijn meegenomen bij de effectbeoordeling. Naar onze mening worden de effecten van de bestaande inrichting en cumulatie hiermee voldoende in beschouwing genomen. 3) De Nuon-centrales in Velsen-Noord zullen in gebruik blijven, echter gestookt op aardgas. Deze zijn niet meegenomen in de cu mulatiebeoordeling.
Het hUidige gebruik van de Nuon-centrales is in de achtergronddepositie/concentraties verankerd. Indien de activiteit van deze centrales wijzigt, bijvoorbeeld door het overschakelen naar het gebruik van aardgas, zal hiervoor door de initiatiefnemer een toetsing
NHoOOl
62166 2010-62354
aan de Natuurbeschermingswet uitgevoerd moeten worden en zo nodig een vergunning moeten worden aangevraagd.
4) Welke generieke maatregelen in relatie tot de toename van stikstofdepositie worden door provincie en rijk genomen? In het kader van de Natura 2000-beheerplannen zullen wij aandacht besteden aan generieke maatregelen om de stikstofdepositie omlaag te brengen. Hiervoor is de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof), die op dit moment in opdracht van het Ministerie van LNV wordt opgesteld, een belangrijk hulpmiddel. 1 juli 2010 is het Voorlopig Programma Stikstof verschenen en aan de Tweede Kamer aangeboden. De verwachting is dat deze medio 2011 definitief wordt vastgesteld. Voor de generieke maatregelen die de stikstofdepositie moeten verminderen verwijzen wij u door naar dit document (met name hoofdstuk 3) dat te vinden is op de volgende website: http://www.minlnv.nl/portal/page? pageid=116, 1640321 & dad=portal & schema=PORTAL&p file id=2001 361 Indien de maatregelen in het kader van het beheerplan niet voldoende blijken te zijn om significante gevolgen van het bestaand gebruik te reduceren, zullen zo nodig passende maatregelen op basis van art. 19c of 1 9ke Nbwet worden getroffen.
5) Wij wijzen u op de mogelijke gevolgen die de toename van stikstofdepositie heeft (als gevolg van de WKC) voor de uitvoering/realisatie van andere kleinschalige initiatieven, waarbij reeds vanwege kleine toenamen van stikstofemissies een Natuurbeschermingswetvergunning moet worden aangevraagd. Het is ons bekend dat in Nederland sprake is van een overbelaste situatie voor wat betreft stikstofdepOSitie op gevoelige natuurgebieden. Wij wijzen erop dat de WKC ook in cumulatie geen toename van stikstofdepositie met significante effecten tot gevolg heeft. In dat opzicht zijn er geen specifiek door de WKC veroorzaakte gevolgen voor andere initiatieven. In de cumulatietoets wordt rekening gehouden met initiatieven van andere partijen. De ons bekende, nog niet uitgevoerde initiatieven zijn meegenomen in die beoordeling van WKC-effecten. Daar waar effecten van de WKC ten gevolge van reeds te hoge achtergrondwaarden in relatie tot de KDW niet zijn uitgesloten, worden depositiebeperkende maatregelen voorgeschreven en door Tata Steel getroffen. Een bedrijf kan worden verplicht de eigen effecten te beperken. Nu Tata Steel aan die verplichting voldoet zien wij geen aanleiding en mogelijkheid in deze vergunning verdergaande maatregelen te eisen om toekomstige initiatieven van andere partijen mogelijk te maken. Dergelijke initiatieven zullen te zijner tijd op
r
'"
'"
InCI
ord- 011
d 63166 2010·62354
zichzelf beschouwd moeten worden en zelf zo nodig effectbeperkende maatregelen moeten treffen.
6) De effecten op habitattype Grijze duinen kalkrijk (H21 30_A) worden verrekend met de in 2008 gestarte begrazingsbeheer. Het is niet inzichtelijk welk effect het begrazingsbeheer zal hebben. Het begrazingsbeheer dient te worden beschouwd als een zelfstandige beheermaatregel waarvan de positieve effecten nÎet I
12
Van den Bos: Evaluatie 15 jaar runderbegrazing in het zeedorpelllandschap ten
noorden van Wijk aan Zee. Afstudeeropdracht Hogeschool Larenstein, in opdracht van PWN, 2007
NHoOOl
64166 2010-62354
Zienswijzen Tata Steel Ijmuiden BV
1) Door een gewüzigde uitleg van de Natuurheschermingswet door de afdeling hestuursrechtspraak van de Raad van State op 31 maart 2010 dat neerkomt op het volgende: een activiteit die ten tüde van de aanwüzing van een gehied werd uitgeoefend (referentiedatum) en die al dan niet gewüzigd - na die datum wordt voortgezet, hoeft voor verlening van een vergunning niet te worden getoetst, zolang maar vaststaat dat de (effecten van de) depositie van die activiteit nergens in enig Natura 2000-gehied toeneemt ten opzichte van de referentiedatum. Hieraan is tegemoet gekomen, kortheidshalve wordt verwezen naar onderdeel C van deze vergunning.
2) Het voorschrift in het ontwerphesluit omtrent het nemen van effectheperl<ende maatregelen is onterecht omdat de hüdrage van de WKC aan de stikstofdepositie ter plekke 1,7 mol N/ha/jr hedraagt dat fors minder is dan 0,5% van de tussenwaarde van hahitattype H7140_B veenmosrietland (1400 mol N/ha/jr) en heeft daarmee geen effect op dit hahitattype. Het gaat hierbij om het cumulatieve effect van stikstofdepositie op het habitattype H7140_B veenmosrietland dat 11,14 mol N/ha/jr bedraagt. Ook bij een kleine toename aan stikstofdepositie die op zichzelf geen significant negatief effect veroorzaakt, moet bepaald worden wat het effect in cumulatie met andere projecten is. Bij het Natura 2000-gebied IIperveld, Varkens land, Oostzanerveld & Twiske blijkt dat een cumulatief significant negatief effect op habitattype H7140_B veenmosrietland als gevolg van de bijdrage van de WKC niet uitgesloten kan worden. Daarom achten wij het voorschrift om depositiebeperkende maatregelen gericht op het wegnemen van het effect van de WKC te treffen gerechtvaardigd.
3) Het voorschrüven van deze mitigerende maatregel is in strüd met het gelükheidsheginsel aangezien CS grotere deposities van een veehouderü op hetzelfde hahitattype vergund, zonder vergelükhare voorwaarde. Daarnaast valt het op dat CS voor de cumulatieve depositie van de WI
Pro o
1I n 65166 2010-62354
significant beoordeeld. Op het moment van vergunningverlening waren er geen andere projecten in uitvoering of in behandeling, die cumulatief een toename van stikstofdepositie veroorzaakten in het gebied. In cumulatie veroorzaakt de WKC (vanwege de grote spreiding van stikstofdepositie) over een groot oppervlakte van het Natura 2000gebied een stikstofdepositie van 2,8-10 mol N/ha/jr. Hiervan kunnen significante negatieve effecten op veenmosrietlanden niet uitgesloten worden. In dat opzicht is dus geen sprake van een gelijke situatie en is het gelijkheidsbeginsel niet aan de orde. Bovendien is de regelgeving rondom stikstofdepositie de afgelopen jaren sterk in ontwikkeling geweest en zal voorlopig nog in ontwikkeling blijven. Dit betekent dat, ook in de jurisprudentie, in de afgelopen jaren steeds een ander beeld op het te hanteren toetsingskader voor stikstofdepositie ontstaat. De door ons afgegeven vergunningen volgen die landelijke ontwikkelingen en jurisprudentie. Waar nodig en mogelijk zullen vergunningen worden herzien, zullen maatregelen in het beheerplan worden opgenomen, of zullen, na vaststelling van beheerplannen alsnog passende maatregelen worden getroffen om negatieve/significante effecten teniet te doen. Daarmee is echter geen sprake van ongelijke behandeling van de verschillende projecten.
G. Slotoverweging Gezien de conclusie dat de WKC ten opzichte van de vergunde situatie voor en op de referentiedata niet tot een verhoging of vergroting van de effecten leidt, en gezien het feit dat uit de passende beoordeling blijkt dat significante negatieve effecten als gevolg van lichtverstoring, geluidverstoring, grondwateronttrekkingen en stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden Noordhollands Duinreservaat, Kennemerland Zuid, Polder Westzaan, IIperveld, Varkens land, Oostzanerveld & Twiske, Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder, Eilandspolder en de Beschermde Natuurmonumenten, zijnde Ham en Crommenije en Waterland door het treffen van depositiebeperkende maatregelen uitblijven, wordt de realisatie en ingebruikname van de warmtekrachtcentrale op het Tata Steel-terrein in Velsen-Noord onder oplegging van specifieke voorschriften aanvaardbaar geacht.
NHoOOl
66166 2010-62354
Een exemplaar van deze beschikking is verstuurd aan: Directie Tata Steel Ijmuiden B.V.; Burgemeester en Wethouders van Velsen; Burgemeester en Wethouders van Beverwijk; Burgemeester en Wethouders van Heemskerk; De VROM-Inspecteur Regio Noord-West; Milieudienst IJmond; Rijkswaterstaat, directie Noord-Holland; Commissie voor de milieueffectrapportage; Milieufederatie Noord-Holland; Dorpsraad Wijk aan Zee; PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland; Stichting Duinbehoud; Natu urmonumenten; Staatsbosbeheer Regio west; Landschap Noord-Holland; Stichting De Faunabescherming Nuon Power Generation BV.
Hoogachtend, Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
sector anager Vergunningen mw. mr. H.W. Verschuren
Rechtsbesc he rm ing Belanghebbenden kunnen tegen dit besluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA, Den Haag. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd. Geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze over het ontwerp van dit besluit naar voren heeft gebracht.