Preventie van prikaccidenten door gedragsverandering Effectiviteitstudie naar de invoering van veiligheidsinjectienaalden en kennisoverdracht via een workshop op prikaccidenten en veiligheidsgedrag bij medewerkers op ziekenhuisverpleegafdelingen
Dr. Henk F. van der Molen, Dr. Judith K. Sluiter, Prof. Dr. Monique H.W. Frings-Dresen In opdracht van en in samenwerking met de Arbogroep AMC
Amsterdam, april 2008 Rapportnummer: 08-01
Contactpersoon: Henk van der Molen Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid Academisch Medisch Centrum / Universiteit van Amsterdam Meibergdreef 9 1105 AZ Amsterdam tel. 020-566 5325 fax.020-697 7161 E-mail:
[email protected],
[email protected],
[email protected]
Inhoudsopgave
Samenvatting ................................................................................................................. 3 1
Inleiding ................................................................................................................. 6 1.1 Achtergrond ........................................................................................................ 6 1.2 Doel- en vraagstellingen ..................................................................................... 6
2
Methode ................................................................................................................. 8 2.1 Studie populatie .................................................................................................. 8 2.2 Studieopzet en randomisatie ............................................................................... 8 2.3 Interventies ........................................................................................................ 10 2.4 Meetinstrumenten ............................................................................................. 12 2.5 Uitkomstmaten .................................................................................................. 13 2.6 Analyse ............................................................................................................. 14
3
Resultaten ............................................................................................................ 19 3.1 Response en kenmerken medewerkers ............................................................. 19 3.2 Bereik en waardering interventies .................................................................... 21 3.3 Halfjaarincidentie prikaccidenten ..................................................................... 22 3.4 Gedragsverandering .......................................................................................... 25
4
Implicaties en conclusies .................................................................................... 30
5
Dankwoord .......................................................................................................... 33
6
Referenties ........................................................................................................... 34
Bijlage 1: Powerpointpresentatie Workshop ‘Prikveilig’ ............................................ 35 Bijlage 2: Voorbeeld van een terugkoppelingsverslag naar afdeling .......................... 38 Bijlage 3: Vragenlijst T0 (basismeting) ....................................................................... 39
2
Samenvatting Doel van de studie Het doel van dit onderzoek was om te evalueren of het aantal prikaccidenten vermindert bij een risicopopulatie op verpleegafdelingen binnen het AMC als gevolg van 1) de invoering van een nieuw injectienaaldsysteem in combinatie met het aanbieden van een workshop of 2) alleen het aanbieden van een workshop. Tevens werd geëvalueerd in welke mate gedragsverandering ter preventie van prikaccidenten heeft plaatsgevonden bij de risicopopulatie. Immers gedragsverandering is een voorwaarde voor het voorkómen van prikaccidenten. Onderzoeksmethode De opzet van de studie was cluster gerandomiseerd en gecontroleerd met één voormeting en twee nametingen. Drie subgroepen werden van elkaar onderscheiden. Binnen de eerste groep van 7 afdelingen bestond de interventie uit de invoering van een nieuw injectienaaldsysteem in combinatie met het éénmalig aanbieden van een workshop. Bij de tweede groep van 8 afdelingen bestond de interventie alleen uit het éénmalig aanbieden van een workshop. De derde groep van 8 afdelingen kreeg gedurende 12 maanden geen interventie aangeboden. Interventies: veiligheidsinjectienaalden en workshop De interventie Workshop ‘Prikveilig’ bestond uit een interactieve powerpointpresentatie van één uur waarin de medewerkers werden geïnformeerd over vóórkomen, oorzaken en gevolgen, en preventie van prikaccidenten in het AMC. Iedere workshop werd gegeven door twee trainers: één procesleider en één ervaringsdeskundige met betrekking tot prikken. De workshops werden gegeven in de koffie- of overdrachtskamers van de verpleegafdelingen tijdens de wisseling van de dag- en avonddiensten. De interventie ‘Naald & Workshop’ bestond uit de workshop ‘Prikveilig’, meteen gevolgd door de introductie van veiligheidsnaalden voor injectie (BD EclipseTM). Bij gebruik van de naalden dient na het injecteren met een éénhandige beweging het veiligheidssysteem over de gebruikte injectienaald gedrukt te worden waardoor de blootstellingduur aan prikrisico’s met een vuile naald werd gereduceerd. Per verpleegafdeling werden de nieuwe naalden op één werkdag geïntroduceerd. De nieuwe naalden werden gedemonstreerd door de leverancier van de naalden, zowel tijdens de officiële pauzes alsmede aan het einde van de workshop ‘Prikveilig’. Tijdens deze demonstraties konden de medewerkers de nieuwe injectienaalden uitproberen. Op iedere verpleegafdeling werden contactpersonen aangesteld voor begeleiding voor het injecteren met de nieuwe naalden. De dag na de introductie van de nieuwe naalden werden alle aanwezige injectienaalden vervangen door de nieuwe injectienaalden. Tevens werden afspraken gemaakt over het voorraadbeheer van de nieuwe injectienaalden. 3
Uitkomstmaten: effect- en procesmetingen Incidentie van prikaccidenten werd gemeten met vragenlijsten en via de registraties van prikaccidenten bij de AMC Arbogroep. Gegevens over gedragsverandering werden verzameld via vragenlijsten. Gedragsverandering werd geoperationaliseerd in i) kennis, ii) attitude / mening, iii) motivatie, iv) vaardigheden, v) facilitering, en vi) afdelingscultuur voor het veilig werken met naalden. De vragenlijsten werden op drie momenten in de tijd afgenomen: bij aanvang van het onderzoek voor de randomisatie, zes maanden en twaalf maanden na de basismeting. De meldingen van de prikaccidenten bij de Arbogroep werden continue via een centrale database geregistreerd. Resultaten In totaal zijn er 796 medewerkers in de studie geïncludeerd uit 23 verschillende afdelingen en hebben 495 medewerkers gereageerd op de vragenlijst uit de basismeting: 168 medewerkers in de naald & workshop groep, 161 medewerkers in de workshop groep, en 166 medewerkers in de controle groep. Binnen de afdelingen van de naald & workshop groep was 62% bij een workshop aanwezig; na de workshop werden alle aanwezige injectienaalden op de afdelingen vervangen door het nieuwe naaldsysteem. Binnen de afdelingen van de workshop groep was 54% bij een workshop aanwezig. Gemiddeld over de follow-up werd op basis van het herhaalde vragenlijstonderzoek een statistisch significant verschil in percentages medewerkers met prikaccidenten tussen de drie groepen gevonden (p=0,046). De odds ratio’s ten opzichte van de controle groep waren 0,34 (95% BI: 0,13-0,91) voor de workshop & naald groep en 0,45 (95% BI: 0,19-1,06) voor de workshop groep. Uit de databasegegevens van de AMC Arbogroep was het geschatte percentage medewerkers met een geregistreerde prikaccident tussen de groepen niet statistisch significant verschillend. Verandering in kennis, attitude en vaardigheden ten aanzien van veilig prikgedrag is niet statistisch significant verschillend tussen de drie interventiegroepen. De motivatie om veiligheidsmaatregelen uit te voeren is bij alle medewerkers in alle groepen en op alle meetmomenten aanwezig. De beschikbaarheid van handschoenen en spatbrillen is niet statistisch significant verschillend tussen de drie groepen over de tijd. De aanwezigheid van preventief afdelingsbeleid, ingevoerde maatregelen en afdelingscultuur om prikaccidenten te voorkomen is significant verschillend tussen de interventiegroepen over de tijd; de grootste toenames zijn gevonden binnen de naald & workshop groep. Optimale aandacht voor veilig werken, opruimen, training, steun leidinggevende, opvolging protocol en interne communicatie is over één jaar in de naald & workshop groep het meest toegenomen; variërend tussen 39% tot 71% (interne communicatie), 58% tot 84% (veilig werken) en 67% tot 85% (opruimen).
4
Conclusie Op basis van de rapportage van prikaccidenten via de vragenlijsten wordt geconcludeerd dat de invoering van een nieuw injectienaaldsysteem in combinatie met een workshop effectiever is dan alleen het aanbieden van een workshop om veilig prikgedrag te bewerkstelligen en prikaccidenten te voorkomen. De invoering van een nieuw injectienaaldsysteem in combinatie met het aanbieden van een workshop leidt tot 66% lagere kans op een prikaccident vergeleken met een controle groep die geen interventies ontvangt. Het alleen aanbieden van een workshop leidt tot een 55% lagere kans op een prikaccident vergeleken met een controle die geen interventies ontvangt, maar dit effect is niet statistisch significant. Op basis van de geregistreerde gegevens uit de database prikaccidenten bleek geen statistisch significant verschil tussen de drie groepen aantoonbaar. Verandering in kennis, attitude, motivatie en vaardigheden ten aanzien van veilig prikgedrag is niet statistisch significant verschillend tussen de drie interventiegroepen. De toename in preventief afdelingsbeleid, ingevoerde maatregelen en aandacht voor veilig prikgedrag op de eigen afdeling zijn groter in de naald & workshop groep ten opzichte van de groep die alleen een workshop kreeg aangeboden en de controle groep.
5
1
1.1
Inleiding
Achtergrond
In 2005 is het AMC Stop Prikaccidenten project vanuit de AMC Arbogroep gestart met als doel het aantal prikaccidenten binnen het AMC met minimaal 25% terug te dringen (Hale e.a. 2008). Op basis van de geregistreerde ongevallen bij de AMC Arbogroep waren er over een periode van de jaren 2003-2005 in het AMC 18,2 prikaccidenten per 100.000 ingekochte naalden (Bijlage 3 Projectplan AMC Arbogroep ‘Stop prikaccidenten’ van 28 juni 2006). De meeste prikaccidenten vonden plaats bij het gebruik van injectienaalden (26/100.000). In 2003 – 2005 werden jaarlijks 167 - 186 prikaccidenten gemeld en geregistreerd bij de AMC Arbogroep (data aangeleverd door de AMC Arbogroep). Van deze gemelde prikaccidenten was meer dan tien procent afkomstig van HIV, Hepatitis B of C besmette patiënten. Van vijftien procent van de accidenten was niet meer te achterhalen bij welke patiënt de naald was gebruikt. Risico om besmet te raken na een prikaccident lopen artsen, verpleegkundigen, maar ook medewerkers van het laboratorium en logistieke afdelingen zoals schoonmakers, en was- en afvalophalers. Het AMC Stop Prikaccidenten project bestaat uit twee onderdelen: 1) door middel van workshops worden mogelijke maatregelen en daarbij gewenste gedragsveranderingen besproken ter preventie van prikaccidenten en 2) de invoering van een nieuw, naar verwachting veiliger injectienaaldsystemen, wordt geëvalueerd. De start van het project is begonnen bij de verpleegafdelingen, waar veel injectienaalden worden gebruikt. Daarna volgen de afdelingen met het hoogste aantal gemelde prikaccidenten. Naast nieuwe injectienaalden worden mogelijk ook nieuwe naaldsystemen geïntroduceerd voor infuus en bloedafname. Het Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid (AMC, Amsterdam) is gevraagd het effect van twee verschillende interventies op gedragsverandering en prikaccidenten binnen het AMC op verpleegafdelingen, met uitzondering van de kinderafdeling, gedurende een periode van 12 maanden te evalueren. De interventies bestonden uit i) de invoering van een nieuw, naar verwachting veiliger, injectienaaldsysteem in combinatie met een interactieve workshop en ii) het alleen aanbieden van een interactieve workshop op verschillende verpleegafdelingen van de divisies A, B, D en E.
1.2
Doel- en vraagstellingen
Het doel van dit onderzoek was om te evalueren of het aantal prikaccidenten vermindert bij een risicopopulatie voor prikaccidenten op verpleegafdelingen binnen het AMC als gevolg van 1) de invoering van een nieuw injectienaaldsysteem in 6
combinatie met aanbieden van een workshop of 2) alleen het aanbieden van een workshop. Tevens werd geëvalueerd in welke mate gedragsverandering ter preventie van prikaccidenten heeft plaatsgevonden bij de risicopopulatie. Immers gedragsverandering is een voorwaarde voor het voorkómen van prikaccidenten. De vraagstellingen luiden: Leidt de invoering van een nieuw injectienaaldsysteem in combinatie met het aanbieden van een workshop óf alleen het aanbieden van een workshop tot: 1) afname van het aantal prikaccidenten? 2) verschil in het aantal prikaccidenten? 3) veiliger prikgedrag?
7
2
2.1
Methode
Studie populatie
Alle medewerkers van de 23 AMC verpleegafdelingen in de divisies A, B, D en E waar patiënten worden geinjecteerd waren de doelgroep van het onderzoek. De risicopopulatie werd in dit onderzoek gedefinieerd als werknemers, zoals verpleegkundigen of artsen op de verpleegafdelingen, die risico lopen op een prikaccident bij het prikken zelf, maar ook bij het opruimen en afvoeren van gebruikte naalden.
2.2
Studieopzet en randomisatie
De opzet van de studie was een cluster gerandomiseerde gecontroleerde studie met één voormeting en twee nametingen gedurende december 2006 – december 2007. Er werden experimenteel drie subgroepen van elkaar onderscheiden. Bij 15 verpleegafdelingen werd een interventie (de invoering van een nieuw injectienaaldsysteem en workshop, óf alleen een workshop) aangeboden. Bij acht verpleegafdelingen werd niets aangeboden en deze fungeerden derhalve als controle afdelingen. De verpleegafdelingen (clusters) werden random toegewezen aan de gecombineerde naald & workshop groep, alleen een workshop groep of de controle groep. In totaal werden 796 medewerkers voor de basismeting (T0) aangeschreven. Zes maanden (T1) en twaalf maanden (T2) na de basismeting werden de nametingen verricht. In figuur 1 wordt de studie opzet, de metingen en aantallen medewerkers schematisch weergegeven. Binnen de eerste groep van zeven afdelingen bestond de interventie uit de invoering van een nieuw injectienaaldsysteem in combinatie met het éénmalig aanbieden van een workshop. In de tweede groep van acht afdelingen bestond de interventie alleen uit het éénmalig aanbieden van een workshop. De derde groep van acht afdelingen kreeg gedurende 12 maanden geen interventie aangeboden.
8
Vrijwillige deelname 23 verpleegafdelingen van 4 divisies (n=796)
Basismeting (n=796) T0, december 2006
Randomisatie op afdelingsniveau gestratificeerd binnen divisies
Interventie groep I (N= 7 afdelingen, n=267 prikkers) Response T0: 168 (63%; 168/267)
Interventie groep II (N= 8 afdelingen, n=263 prikkers) Response T0: 161 (61%; 161/263))
Controle groep (N= 8 afdelingen, n=266 prikkers) Response T0: 166 (62%; 166/266)
Veiligheidsinjectienaald Workshop
Workshop
februari-mei 2007
februari-mei 2007
T1 na 6 maanden Response T0+T1: 70 (26%; 70/267)
T1 na 6 maanden Response T0+T1: 84 (32%; 84/263)
T1 na 6 maanden Response T0+T1: 86 (32%; 86/266)
T2 na 12 maanden Response T0+T1+T2: 47 (18%; 47/267)
T2 na 12 maanden Response T0+T1+T2: 67 (25%; 67/263)
T2 na 12 maanden Response T0+T1+T2: 46 (17%; 46/266)
T0+T2: 80 (30%)
T0+T2: 103 (39%)
T0+T2: 68 (26%)
Figuur 1 Studie opzet, meetmomenten en aantal medewerkers
9
2.3
Interventies
Workshop De interventie ‘workshop’ bestond uit een interactieve powerpointpresentatie (zie bijlage 1; figuur 2) van 1 uur waarin de medewerkers werden geïnformeerd over vóórkomen, oorzaken en gevolgen en preventie van prikaccidenten in het AMC. Iedere workshop werd gegeven door twee trainers: één procesleider en één ervaringsdeskundige met betrekking tot prikken. Tijdens iedere workshop werd door één trainer verslag bijgehouden. Alvorens de workshop te leiden had iedere trainer minimaal 1 keer een workshop bijgewoond en 1 keer de workshop gegeven in aanwezigheid van een tweede procesleider De workshops werden gegeven in de koffie- of overdrachtskamers van de verpleegafdelingen tijdens de wisseling van de ochtend- en avonddiensten (15:00 tot 16:00 uur). Op iedere verpleegafdeling werd de workshop 2 tot 3 maal gedurende de periode februari – mei 2007 aangeboden. Nadat alle workshops hadden plaatsgevonden werden de resultaten (antwoorden op stellingen, risico’s, best practices, mogelijke verbeteringen) schriftelijk (1 A4) per afdeling teruggekoppeld aan de afdelingshoofden. In bijlage 2 is een voorbeeld van een terugkoppelingsverslag opgenomen.
Workshop Prikveilig Vóórkomen en voorkómen van prikaccidenten
Dat gaan we samen doen!
Arbogroep, 2007
1
Figuur 2 Openingsdia van de workshop (complete serie zie bijlage 1)
10
Workshop en veiliger injectienaaldsysteem De interventie ‘naald & workshop’ bestond uit de workshop ‘Prikveilig’ (zie paragraaf hierboven), meteen gevolgd door de introductie van door de Arbogroep AMC geselecteerde veiligheidsnaalden voor injectie (BD EclipseTM). Bij het gebruik van de nieuwe naalden dient na het injecteren met een éénhandige beweging een veiligheidssysteem over de gebruikte injectienaald gedrukt te worden waardoor de blootstellingduur aan prikrisico’s met een vuile naald werd gereduceerd. Per verpleegafdeling werden de nieuwe injectienaalden op één werkdag geïntroduceerd. De injectienaalden werden gedemonstreerd door de leverancier van de veiligheidsnaalden, zowel tijdens de officiële pauzes alsmede aan het einde van de workshop ‘Prikveilig’. Tijdens deze demonstraties konden de medewerkers de nieuwe injectienaalden uitproberen. Gebruiksaanwijzingen (1 A-4) op basis van een 5stappenplan (figuur 3) werden uitgereikt. Op iedere verpleegafdeling werden contactpersonen aangesteld voor begeleiding voor het injecteren met de nieuwe naalden. De dag na de introductie van de nieuwe injectienaalden werden alle aanwezige injectienaalden vervangen door de nieuwe injectienaalden. Tevens werden afspraken gemaakt over het voorraadbeheer van de nieuwe injectienaalden.
Figuur 3 Gebruiksaanwijzing veiligheidsinjectienaald BD Eclipse
11
2.4
Meetinstrumenten
Vragenlijsten Voor dit onderzoek werd een aparte vragenlijst (zie bijlage 3) opgesteld, gebaseerd op een vragenlijst zoals door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgeschreven (RIGO 2008) om het veiligheidsbewustzijn en de cultuur tijdens landelijk gesubsidieerde verbetertrajecten te bepalen. De vragenlijsten werden op drie momenten in de tijd afgenomen: bij aanvang van het onderzoek voor de randomisatie (T0), op T1 (zes maanden na de basismeting) en T2 (twaalf maanden na de basismeting). De meldingen bij de Arbogroep werden continue via een centrale database geregistreerd. De vragenlijst bevatte vragen over: - Persoons- en beroepskenmerken: leeftijd, geslacht, opleiding, beroep, aard en omvang dienstverband, leidinggeven - Risico’s op prikaccidenten en contact met bloedspatten van patiënten - Kennis over prikaccidenten in het AMC - Het vóórkomen en de gevolgen van prikaccidenten in het eigen werk - Beschikbaarheid, mening en gebruik van handschoenen en spatbrillen - Aanwezigheid van preventief beleid en bereidheid maatregelen uit te voeren ter voorkoming van prikaccidenten - Werkzaamheden en vaardigheden met gebruik van injectie, bloedafname- en infuusnaalden - Mening over het veilig werken met naalden - Aandacht op de afdeling voor het veilig werken met naalden - Genomen maatregelen ter voorkoming van prikaccidenten Database prikaccidenten Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een elektronische database van de AMC Arbogroep waarin alle meldingen van prikaccidenten in het AMC werden geregistreerd. Conform de AMC procedure ‘melding prik-, snij-, bijt- en spataccidenten’ moet iedere medewerker zich na een prikaccident zo snel mogelijk, bij voorkeur direct na de gebeurtenis, melden bij de BGZ of, buiten kantooruren, bij de Spoedeisende Hulp (Intranet AMC, 2008).
12
2.5
Uitkomstmaten
De uitkomstmaten van het onderzoek waren: incidentie van prikaccidenten en gedragsverandering ten aanzien van het veilig werken met naalden. Incidentie prikaccidenten Gegevens over de frequentie van prikaccidenten werden verzameld met vragenlijsten en via de geregistreerde meldingen bij de Arbogroep van het AMC. De incidenties van prikaccidenten werden berekend over drie periodes van zes maanden; iedere periode voorafgaand aan de meetmomenten (T0, T1 en T2). Gedragsverandering Gegevens over gedragsverandering werden verzameld via vragenlijsten. Gedragsverandering werd geoperationaliseerd in vragen over i) kennis, ii) attitude / mening, iii) motivatie, iv) vaardigheden, v) facilitering voor het veilig werken met naalden, en vi) afdelingscultuur. Kennis Het cluster kennis bevatte vier vragen over de algemene kennis over het vóórkomen van prikaccidenten en de mogelijke gezondheidsgevolgen daarvan binnen het AMC (Cronbach’s alpha = 0,47). De antwoordcategorieën op de kennisvragen waren nominaal (‘juist’, ‘onjuist’ of ‘weet niet’). Attitude / mening Het cluster attitude bevatte 17 vragen / stellingen over het veilig werken met naalden door de medewerker zelf en door de collega’s en leidinggevende op de afdeling (Cronbach’s alpha = 0,78). De antwoordcategorieën op de attitudevragen bestonden uit een 5-punts ordinale schaal (‘helemaal mee oneens’ tot ‘helemaal eens’). Motivatie Een vraag is gesteld over de motivatie om maatregelen uit te voeren om veiliger met naalden te werken als de afdeling dat voorstelt. De antwoordcategorieën op deze vraag waren nominaal (‘ja’, ‘nee’ of ‘niet van toepassing, ik werk al zo veilig mogelijk’). Vaardigheden Het cluster ervaren vaardigheden bevatte drie vragen over het hebben van voldoende vaardigheden om veilig te werken met naalden, namelijk met i) injectienaalden, ii) bloedafnamenaalden en iii) infuusnaalden. De antwoordcategorieën op de drie vaardigheidsvragen waren nominaal (‘ja’, ‘nee’ of ‘weet niet’).
13
Het cluster facilitering bevatte vragen over beleid (1 item), beschikbaarheid handschoenen en spatbrillen (2 items) en genomen maatregelen (1 item met negen type maatregelen) en aandacht voor veilig werken (6 items). Beleid Eén vraag werd gesteld over de aanwezigheid van beleid om prikaccidenten te voorkomen. De antwoordcategorieën op deze vraag waren nominaal (‘ja’, ‘nee’ of ‘weet niet’). PBM Twee vragen werden gesteld over de beschikbaarheid van handschoenen en spatbrillen op de afdeling met dichotome antwoordcategorieën (ja/nee). De overige vragen naar het gebruik en de verplichting, belemmeringen en comfort bij het gebruik van handschoenen en spatbrillen hadden ordinale antwoordcategorieën (‘nooit’ tot ‘altijd’). Maatregelen Eén vraag werd gesteld over een toename in het aantal uitgevoerde maatregelen met dichotome antwoordcategorie (ja/nee) en uitgesplitst naar soorten maatregelen. Op T1 werden vier vragen gesteld over het bereik en de waardering van de interventies. Op T2 werd een open vraag gesteld over de twee belangrijkste maatregelen om veiliger te werken met naalden. Afdelingscultuur Afdelingscultuur bevatte zes vragen over de aandacht voor veilig werken op de afdeling met betrekking tot veilig prikken, opruimen van gebruikte naalden, training voor veilig werken met naalden, steun tussen leidinggevende en medewerker over het veilig werken met naalden, opvolging van het veiligheidsprotocol, en interne communicatie over het veilig werken met naalden (Cronbach’s alpha = 0,89). De antwoordcategorieën op deze vraag waren ordinaal (‘veel te weinig’, ‘te weinig’, ‘voldoende’, ‘te veel’, ‘veel te veel’).
2.6
Analyse
Kenmerken populatie De persoons- en beroepskenmerken werden per groep beschreven in termen van geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, beroep, dienstverband, naaldtype en blootstelling aan prikrisico’s ten tijde van de basismeting. Door middel van variantie analyses (oneway ANOVA) of Chi-kwadraat testen werd getoetst of er verschillen waren in deze kenmerken tussen de drie interventiegroepen tijdens de basismeting aan de start van de studie.
14
Prikaccidenten op basis van de rapportage uit de vragenlijsten Het aantal prikaccidenten per persoon in het afgelopen half jaar werd voor ieder tijdspunt (basismeting=T0, T1 en T2) gedichotomiseerd tot geen versus 1 of meer. Het percentage medewerkers dat prikaccidenten rapporteerde werd per tijdspunt vergeleken tussen de drie interventiegroepen met de Chi-kwadraat toets. Om rekening te houden met het effect dat de randomisatie plaatsvond over afdelingen werd een logistische regressie analyse uitgevoerd waarbij de afdeling en persoon als clustervariabele werd gebruikt en robuuste standaard fouten en significantie niveaus werden berekend door middel van de ‘generalized estimation equations’ methode onder aanname van exchangeable working correlation matrix. Hierdoor werd gecorrigeerd voor mogelijke correlatie tussen uitkomsten van medewerkers uit dezelfde afdeling. De verandering van het percentage medewerkers met een prikaccident in de follow-up tijd (T1 en T2) werd geanalyseerd waarbij zowel afdeling als persoon als clustervariabelen werden gebruikt en interventietype, tijd en hun interactie als covariabelen. Het effect van de interventie werd hiermee gekwantificeerd met de odds ratio van de odds op prikaccidenten in de twee interventie groepen ten opzichte van de odds op prikaccidenten in de controle groep. Door de lage incidentie van prikaccidenten kon de odds ratio geïnterpreteerd worden als het relatieve risico op prikaccidenten. Prikaccidenten op basis van registratie bij de Arbogroep AMC De geregistreerde prikaccidenten uit de database van het AMC werden herleid tot afdelingsniveau voor de periode juli 2006 – december 2007. Vervolgens werden de geregistreerde meldingen voor alle 23 afdelingen uit deze studie geselecteerd en onderverdeeld naar tijdsperiode (juli – december 2006, januari – juni 2007 en juli 2007 – december 2007). Als epidemiologische noemer van de halfjaarsincidentie van de geregistreerde prikaccidenten werd het aantal geïncludeerde medewerkers (n=796) per afdeling ten tijde van de basismeting gehanteerd. De incidentie van geregistreerde prikaccidenten per afdeling werd per tijdspunt (basismeting=T0, T1 en T2) vergeleken en statistisch getoetst tussen de drie interventiegroepen met de Kruskal-Wallis toets.
15
Gedragsverandering Kennis Elk antwoord op een kennisvraag werd gedichotomiseerd in ‘juist’ versus ‘onjuist’ of ‘weet niet’ antwoord en per persoon werd het percentage juiste antwoorden berekend als schaalscore van 0 – 100 voor elk van de drie meetmomenten. Voor het toetsen van de verandering in kennis tussen de drie interventiegroepen over de tijd werd een ‘linear mixed model (LMM) analyse’ uitgevoerd, onder aanname van ‘compound symmetry repeated covariance type’ voor correctie van mogelijke correlatie tussen uitkomsten van medewerkers uit dezelfde afdeling, waarbij alle meetmomenten per persoon (basismeting=T0, T1 en T2) werden meegenomen in de analyse en persoon als ‘random factor’ en interventietype, tijd en hun interactie als ‘fixed factors’ werden gebruikt. Voor het toetsen van de verandering in kennis binnen medewerkers binnen één interventiegroep over de tijd werd een gepaarde T-test uitgevoerd (basismeting=T0 versus T1 en T0 versus T2). Attitude / mening Per persoon werd een somscore gemaakt over de 17 attitudevragen en vervolgens gestandaardiseerd naar een schaalscore (0 – 100) van elk van de drie meetmomenten met 0 als minimale en 100 als maximaal positieve attitude / mening over het veilig werken met naalden op de afdeling. Vier vragen werden omgescoord zodat de hoogste waarde ook de positieve mening weergaf. Voor het toetsen van de verandering in attitude tussen de drie interventiegroepen over de tijd werd een ‘linear mixed model (LMM) analyse’ uitgevoerd, onder aanname van ‘compound symmetry repeated covariance type’ voor correctie van mogelijke correlatie tussen uitkomsten van medewerkers uit dezelfde afdeling, waarbij alle meetmomenten per persoon (basismeting=T0, T1 en T2) werden meegenomen in de analyse en persoon als ‘random factor’ en interventietype, tijd en hun interactie als ‘fixed factors’ werden gebruikt. Voor het toetsen van de verandering in attitude binnen medewerkers binnen één interventiegroep over de tijd werd een gepaarde T-test uitgevoerd (basismeting=T0 versus T1 en T0 versus T2). Motivatie Het antwoord op de motivatievraag werd per persoon gedichotomiseerd tot wel (‘ja’) versus niet (‘nee’ of ‘niet van toepassing, ik werk al zo veilig mogelijk’). Voor het toetsen van de verandering in motivatie tussen de drie interventiegroepen over de tijd, werd een ‘generalized estimation equations’ analyse uitgevoerd onder aanname van ‘exchangeable working correlation matrix’, waarbij alle meetmomenten per persoon (basismeting=T0, T1 en T2) werden meegenomen in de analyse en zowel afdeling als persoon als clustervariabelen werden gebruikt en interventietype, tijd en hun interactie als covariabelen. Voor het toetsen van de verandering in motivatie binnen
16
medewerkers binnen één interventiegroep over de tijd werd een McNemar test uitgevoerd (basismeting=T0 versus T1 en T0 versus T2). Vaardigheden Het antwoord op de vaardigheidsvraag werd per persoon voor elk naaldtype gedichotomiseerd tot voldoende (‘ja’) versus onvoldoende (‘nee’ of ‘weet niet’) ervaren vaardigheden. Voor het toetsen van de verandering in vaardigheden tussen de drie interventiegroepen over de tijd, werd een ‘generalized estimation equations’ analyse uitgevoerd onder aanname van ‘exchangeable working correlation matrix’, waarbij alle meetmomenten per persoon (basismeting=T0, T1 en T2) werden meegenomen in de analyse en zowel afdeling als persoon als clustervariabelen werden gebruikt en interventietype, tijd en hun interactie als covariabelen. Voor het toetsen van de verandering in vaardigheden binnen medewerkers binnen één interventiegroep over de tijd werd een McNemar test uitgevoerd (basismeting=T0 versus T1 en T0 versus T2). Beleid Het antwoord op de beleidsvraag werd per persoon gedichotomiseerd tot wel (‘ja’) versus niet (‘nee’ of ‘weet niet’). Voor het toetsen van de verandering in beleid tussen de drie interventiegroepen over de tijd, werd een ‘generalized estimation equations’ analyse uitgevoerd onder aanname van ‘exchangeable working correlation matrix’, waarbij alle meetmomenten per persoon (basismeting=T0, T1 en T2) werden meegenomen in de analyse en zowel afdeling als persoon als clustervariabelen werden gebruikt en interventietype, tijd en hun interactie als covariabelen. Voor het toetsen van de verandering in beleid binnen medewerkers binnen één interventiegroep over de tijd werd een McNemar test uitgevoerd (basismeting=T0 versus T1 en T0 versus T2). Handschoenen en spatbrillen Voor het toetsen van de verandering in beschikbaarheid van handschoenen en spatbrillen tussen de drie interventiegroepen over de tijd, werd een ‘generalized estimation equations’ analyse uitgevoerd onder aanname van ‘exchangeable working correlation matrix’, waarbij alle meetmomenten per persoon (basismeting=T0, T1 en T2) werden meegenomen in de analyse en zowel afdeling als persoon als clustervariabelen werden gebruikt en interventietype, tijd en hun interactie als covariabelen. Voor het toetsen van de verandering in beschikbaarheid van handschoenen en spatbrillen binnen medewerkers binnen één interventiegroep over de tijd werd een McNemar test uitgevoerd (basismeting=T0 versus T1 en T0 versus T2). Maatregelen Voor het toetsen van de verandering in uitgevoerde maatregelen tussen de drie interventiegroepen over de tijd, werd een ‘generalized estimation equations’ analyse uitgevoerd onder aanname van ‘exchangeable working correlation matrix’, waarbij alle meetmomenten per persoon (basismeting=T0, T1 en T2) werden meegenomen in de 17
analyse en zowel afdeling als persoon als clustervariabelen werden gebruikt en interventietype, tijd en hun interactie als covariabelen. Voor het toetsen van de verandering in uitgevoerde maatregelen binnen medewerkers binnen één interventiegroep over de tijd werd een McNemar test uitgevoerd (basismeting=T0 versus T1 en T0 versus T2). Type maatregelen en belangrijkste ervaren maatregelen werden descriptief weergegeven. Afdelingscultuur Elk antwoord op een cultuurvraag werd gedichotomiseerd in ‘voldoende’ versus ‘veel te weinig’ of ‘te weinig’ of ‘te veel’ of ‘veel te veel’ aandacht voor het veilig werken met naalden en per persoon werd het percentage ‘voldoende aandacht’ berekend als schaalscore van 0 – 100 voor elk van de drie meetmomenten met 0 als minst en 100 als meest optimale aandacht voor het veilig werken met naalden op de afdeling. Voor het toetsen van de verandering in afdelingscultuur tussen de drie interventiegroepen over de tijd werd een ‘linear mixed model (LMM) analyse’ uitgevoerd, onder aanname van ‘compound symmetry repeated covariance type’ voor correctie van mogelijke correlatie tussen uitkomsten van medewerkers uit dezelfde afdeling, waarbij alle meetmomenten per persoon (basismeting=T0, T1 en T2) werden meegenomen in de analyse en persoon als ‘random factor’ en interventietype, tijd en hun interactie als ‘fixed factors’ werden gebruikt. Voor het toetsen van de verandering in afdelingscultuur binnen medewerkers binnen één interventiegroep over de tijd werd een gepaarde T-test uitgevoerd (basismeting=T0 versus T1 en T0 versus T2). Tevens werd voor ieder item per tijdspunt het percentage medewerkers beschreven dat aangaf dat er op afdelingsniveau voldoende aandacht was voor het veilig werken met naalden (cross-sectioneel).
18
3
3.1
Resultaten
Response en kenmerken medewerkers
Response Het verzoek aan de 796 medewerkers om in december 2006 (T0) een vragenlijst in te vullen leverde 495 bruikbare vragenlijsten op; een response van 62% (495/796). Daarnaast kwamen nog 15 reacties binnen waaruit bleek dat de aangeschreven deelnemer geen ‘prikker’ was dan wel langdurig ziek was, vier medewerkers hadden de codering op de vragenlijst verwijderd en van drie medewerkers kwamen de vragenlijsten na de start van de interventie binnen. In juni 2007 (T1) is aan 495 prikkers een tweede vragenlijst toegestuurd. In totaal 240 medewerkers stuurden de vragenlijst retour; een response van 48% (240/495). Daarnaast kwamen nog 51 reacties binnen waaruit bleek dat de aangeschreven deelnemer niet meer op de afdeling werkzaam was. In december 2007 (T2) is aan 444 medewerkers van de basismeting (495 minus 51 vertrokken medewerkers) voor de derde maal een vragenlijst toegestuurd. De response was 57% (251/444). Daarnaast kwamen nog 33 reacties binnen waaruit bleek dat de aangeschreven deelnemer niet meer op de afdeling werkzaam was. In totaal hebben 160 medewerkers op alle drie de meetmomenten de vragenlijsten ingevuld en geretourneerd; een totaalresponse van 20% (160/796; 47/267 voor de naald & workshop groep, 67/263 voor de workshop groep en 46/266 voor de controle groep). Persoons- en beroepskenmerken tijdens basismeting De persoons- en beroepskenmerken van de medewerkers uit de basismeting zijn in tabel 1 weergegeven. Het percentage vrouwen (75 – 83%), het percentage leidinggevenden (9-12%) en aantal contracturen (31,5 (SD: 7,1) – 32,5 (6,9)) was niet statistisch significant verschillend tussen de groepen. Leeftijd, beroep, beroep-status (wel of niet in opleiding), soort dienstverband (vast versus contract), en werkzaamheden met injectie- en bloedafnamenaalden waren statistisch significant verschillend tussen de groepen. De gemiddelde leeftijd (SD) tussen de groepen varieerde van 36 (12,8) voor de naald & workshop groep tot 41 (11,7) jaar voor de workshop groep. Het percentage verpleegkundigen (88 – 91%) en artsen (7-9%) is niet statistisch significant verschillend tussen de groepen, maar het aandeel van verpleegkundigen en artsen in opleiding is wel verschillend tussen de groepen. Met 17% verpleegkundigen in opleiding en 7% artsen in opleiding had de naald & workshop groep het grootste aantal medewerkers in opleiding. Het percentage medewerkers met vast dienstverband varieerde van 71% (naald & workshop groep) tot 89% (workshop groep).
19
Naaldtype en kans op blootstelling tijdens basismeting Het percentage medewerkers dat werkt met injectienaalden (94 – 98%) en / of werkt met infuusnaalden (87 – 88%) verschilde niet significant tussen de groepen tijdens de basismeting. Het percentage medewerkers dat werkt met bloedafnamenaalden verschilde wel significant tussen de groepen met 51% voor de naald & workshop groep, 72% voor de workshop groep en 76% voor de controle groep tijdens de basismeting (zie tabel 1). Het percentage medewerkers dat rapporteerde vaak kans te hebben op contact met bloedspatten van een patiënt (tussen de 52 en 61%) of vaak kans te hebben op prikaccidenten (tussen de 57 en 64%) is niet significant verschillend tussen de groepen. Het percentage medewerkers dat rapporteerde dat de kans op prikaccidenten vaak verhoogd werd door lichamelijk zwaar werk (tussen de 2 en 4%) of door emotioneel zwaar werk (tussen de 1 en 4%) was niet statistisch significant tussen de groepen. Het percentage medewerkers dat rapporteerde dat de kans op prikaccidenten vaak verhoogd werd door werkdruk of agressie van patiënten verschilt statistisch significant tussen de groepen (respectievelijk p=0,033 en p=0,048). Het percentage medewerkers dat rapporteerde dat de kans op prikaccidenten vaak verhoogd werd door werkdruk varieerde van 6% (workshop),13% (naald & workshop) tot 14% (controle). Het percentage medewerkers dat rapporteerde dat de kans op prikaccidenten vaak verhoogd werd door agressie varieerde van 1% (workshop / controle) tot 4% (naald & workshop). Tabel 1 Persoons- en beroepskenmerken tijdens basismeting (n=490-495) Kenmerken
Leeftijd in jaren (gemiddeld, SD) Vrouw (%) Beroepsstatus Verpleegkundige (%) Verpleegkundige in opleiding (%) Arts / specialist (%) Arts / specialist in opleiding (%) Leidinggevend (%) Vast dienstverband (%) Contracturen (gemiddeld, SD) Werkzaam met injectienaalden (%) Werkzaam met bloedafnamenaalden (%) Werkzaam met infuusnaalden (%)
Naald & workshop n=166-168 36 (12,8) 78
Workshop
Controle
n=159-161 41 (11,7) 83
n=162-166 38 (11,7) 75
74 17 2 7 12 71 32,5 (6,9) 98 51 87
85 5 3 4 12 89 31,5 (7,1) 94 72 88
81 7 4 4 9 81 32,1 (8,5) 98 76 88
20
pwaarde 0,001 0,270 0,003
0,682 0,000 0,462 0,071 0,000 0,958
3.2
Bereik en waardering interventies
In totaal hebben acht trainers 44 workshops (23 naald & workshop en 21 workshop) gegeven, waarbij 308 van de beoogde 530 medewerkers (58%) de workshops hebben bijgewoond. Binnen de afdelingen waar alleen een workshop werd gegeven was 54% van de medewerkers bij een workshop aanwezig; bij de afdelingen waarbij ook het veilig naaldsysteem werd geïntroduceerd, was 62% van de medewerkers bij een workshop aanwezig. Bij het vragenlijstonderzoek gaf 56% van de workshop groep en 65% van de naald & workshop groep aan een workshop gevolgd te hebben. Eén respondent (1,2%) uit de controlegroep gaf aan een workshop gevolgd te hebben. Zes maanden na de basismeting gaf 89% van de medewerkers in de interventiegroep naald & workshop aan zelf met het nieuwe injectienaaldsysteem te zijn gaan werken. In interventiegroep workshop en in de controle groep gaven 2% respectievelijk 5% van de medewerkers aan zelf met het nieuwe injectienaaldsysteem te zijn gaan werken. In totaal 47% (workshop groep; n=45) tot 56% (naald & workshop groep; n=43) van de medewerkers geeft 1-3 maanden na het volgen van de workshop aan dat de workshop heeft bijgedragen aan het veilig werken met naalden. Van deze medewerkers geeft 16 tot 23% geeft aan dat de workshop veel heeft bijgedragen aan het veilig werken met naalden (zie tabel 2). In totaal 62% van de medewerkers (n=50) van de groep workshop en veilig naaldsysteem geeft aan dat het gebruik van een veilig naaldsysteem bijdraagt aan het veilig werken met naalden (zie tabel 3). Van deze medewerkers geeft 28% aan dat het veilig naaldsysteem veel heeft bijgedragen aan het veilig werken met naalden. Tabel 2 Waardering workshops door deelgenomen medewerkers (n= 43-45) zes maanden na basismeting Heeft workshop bijgedragen aan veilig werken met naalden? Nee (%) Weet niet (%) Ja, weinig (%) Ja, veel (%) Workshop 42 11 31 16 Naald & Workshop 35 9 33 23 Tabel 3 Waardering naaldsysteem door gebruikende medewerkers (n=50) zes maanden na basismeting Heeft het veilig naaldsysteem bijgedragen aan het veilig werken met naalden? Nee (%) Weet niet (%) Ja, weinig (%) Ja, veel (%) Naald & Workshop 20 18 34 28
21
3.3
Halfjaarincidentie prikaccidenten
Vragenlijst In totaal zijn er 796 medewerkers geïncludeerd uit 23 verschillende afdelingen en hebben 495 medewerkers gereageerd op de vragenlijst uit de basismeting. Van vier medewerkers is er geen informatie over prikaccidenten tijdens de basismeting (één uit groep 1, twee uit groep 2 en één uit groep 3) en van de resterende 491 medewerkers rapporteerden 36 medewerkers (7,3%) minstens één prikaccident tijdens de basismeting. Het percentage medewerkers met minsten één prikaccident tijdens de basismeting (=T0) was 8,5% (controle), 6,3% (workshop) en 7,2% (naald & workshop) in de drie groepen (p=0,75) (zie Figuur 4).
Prikaccidenten (95% BI)
25% 20% 15%
Naald & Workshop Workshop
10%
Controle 5% 0% T0
T1
T2
Figuur 4 Percentage medewerkers met minstens één prikaccident over een halfjaarsperiode (en 95% betrouwbaarheidsinterval (BI)) voor twee interventiegroepen en één controlegroep op basismeting (T0), na 6 maanden (T1) en na 12 maanden (T2)
In de controle groep steeg het percentage medewerkers met een prikaccident naar van 8,5% (14/165) op T0 naar 14,0% op T1 (12/86) en 11,9% (8/67) op T2. In de workshop groep steeg het percentage medewerkers met een prikaccident van 6,3% (10/159) op T0 naar 7,4% (6/81) op T1 en daalde naar 5,0% (5/101) op T2. In de naald & workshop groep daalde het percentage medewerkers met een prikaccident van 7,2% (12/167) naar 5,9% (4/68) op T1 en 2,6% (2/77) op T2. De veranderingen van de percentages prikaccidenten staan in Figuur 4.
22
Gecorrigeerd voor de clustereffecten van afdelings- en persoonseffecten bleek er geen significant verschil tussen de percentages medewerkers met prikaccidenten op T1 en T2 (p=0,35). Gemiddeld over T1 en T2 bleek er wel een statistisch significant verschil tussen de percentages medewerkers met prikaccidenten tussen de drie groepen (p=0,046); de odds ratio’s ten opzichte van de controle groep waren 0,34 (95% CI: 0,13-0,91) voor de naald & workshop groep en 0,45 (95% CI: 0,19-1,06) voor de workshop groep. De correlatiecoëfficiënt tussen twee metingen van dezelfde medewerkers was 0,33 (in groep 1: r=0,02; in groep 2: r=0,5; en in groep 3: r=0,36) en tussen metingen van medewerkers van dezelfde afdeling was de correlatie 0,0.
Database Uit de databasegegevens van de AMC Arbogroep was het geschatte percentage medewerkers met een geregistreerde prikaccident op basismeting (=T0) 3,4% (controle), 2,7% (workshop) en 3,4% (naald & workshop) in de drie groepen. In de controle groep steeg het percentage medewerkers met een prikaccident naar 3,8% op T1 (10/266) en 4,1% (11/266) op T2. In de workshop groep steeg het percentage medewerkers met een prikaccident naar 3,4% (9/263) op T1 en daalde naar 1,9% (5/263) op T2. In de naald & workshop groep steeg het percentage medewerkers met een prikaccident naar 4,5% (12/267) op T1 en daalde naar 3,0% (8/267) op T2. De verschillen tussen de groepen waren op geen van de drie tijdstippen significant (pwaarden: 0,932 (T0); 0,718 (T1) en 0,277 (T2)).
Tabel 4 Relatieve frequentie (%) medewerkers met minstens één prikaccident over een halfjaarperiode voor twee interventiegroepen en één controlegroep op basismeting (T0), na 6 maanden (T1) en na 12 maanden (T2); uitgesplitst naar met vragenlijsten gerapporteerde en door AMC Arbogroep / SEH geregistreerde prikaccidenten Gerapporteerde Geregistreerde prikaccidenten /n (%) prikaccidenten / n (%) T0 T1 T2 T0 T1 T2 12/167 4/68 2/77 9/267 12/267 8/267 Naald & Workshop (7,2%) (5,9%) (2,6%) (3,4%) (4,5%) (3,0%) 10/159 6/81 5/101 7/263 9/263 5/263 Workshop (6,3%) (7,4%) (5,0%) (2,7%) (3,4%) (1,9%) 14/165 12/86 8/67 9/266 10/266 11/266 Controle (8,5%) (14,0%) (11,9%) (3,4%) (3,8%) (4,1%)
23
Melding en gevolgen gerapporteerde prikaccidenten op basismeting Op de basisvragenlijstmeting was 8% (n=493) van de medewerkers niet bekend met de vervolgacties na een prikaccident. Van de in de vragenlijst gerapporteerde prikaccidenten (n=36) werd 47% veroorzaakt door injectienaalden, 25% door bloedafnamenaalden, 3% door infuusnaalden en 19% door een ander naaldtype (bijvoorbeeld hechtnaalden); 6% heeft geen naaldtype aangegeven. Het prikaccident werd niet gemeld bij leidinggevende en Arbogroep / SEH (spoedeisende hulp) door respectievelijk 47% en 39% van de medewerkers. Eén persoon (3%) kreeg na een prikaccident preventieve medicatie. Geen enkel prikaccident had ziekteverzuim tot gevolg.
24
3.4
Gedragsverandering
In totaal is van 160 medewerkers op alle drie de meetmomenten informatie beschikbaar over de mate van gedragsverandering. Tabel 5 geeft een overzicht van de uitkomsten van de gedragsveranderingsmaten voor alle drie de meetmomenten uitgesplitst naar interventiegroep. Kennis De algemene kennis over het vóórkomen van prikaccidenten en de mogelijke gezondheidsgevolgen is niet significant verschillend tussen de groepen over de tijd. Wel is er een toename in kennis over de tijd binnen de groepen (p=0,000). De grootste toenames in kennis zijn in de groep naald & workshop met een score van 35% op T0 naar 44% op T2 (p=0,036) en in de workshop groep van 31% op T0 naar 43% op T1 (p=0,001) en 46% op T2 (p=0,000). Attitude / mening De attitude / mening over het veilig werken met naalden door de medewerker zelf en door de collega’s en leidinggevende op de afdeling is niet statistisch significant verschillend tussen de groepen over de tijd. Wel is er een toename in positieve attitude ten aanzien van veilig werken met naalden over de tijd binnen de groepen (p=0,030). De grootste toename in attitude is in de groep naald & workshop van 66 % op T0 naar 71% op T1 (p=0,004). Motivatie De motivatie om maatregelen uit te voeren om veiliger met naalden te werken als de afdeling dat voorstelt is niet verschillend tussen de groepen over de tijd. In totaal 98 % tot 100% van de medewerkers wil maatregelen uitvoeren om veilig te werken met naalden als de afdeling dat voorstelt. Vaardigheden De vaardigheden om veilig te werken met injectie- en infuusnaalden is niet verschillend tussen de groepen over de tijd. Voor de vaardigheden met het veilig werken met bloedafnamenaalden is een toename over de tijd te zien; de toename is het grootst in de workshopgroep met 84% op T0 naar 96% op T1 (p=0,031). Facilitering Preventief beleid De aanwezigheid van een preventief beleid op de afdeling om prikaccidenten te voorkomen is significant verschillend tussen de groepen over de tijd (p=0,047). De grootste toenames in preventief beleid worden gerapporteerd in de naald & workshop
25
groep van 34% van de medewerkers op T0 tot 70 % op T1 (p=0,000) en 60% op T2 (p=0,004). Handschoenen en spatbrillen De beschikbaarheid van handschoenen is niet verschillend tussen de groepen over de tijd. In totaal 98 tot 100% van de medewerkers geeft aan handschoenen beschikbaar te hebben op de afdeling. Bij de basismeting geeft 12% van de medewerkers aan nooit handschoenen te dragen bij het werken met naalden; 37% geeft aan dat het gebruik van handschoenen nooit verplicht is bij het werken met naalden. In totaal 36% geeft aan dat de handschoenen de kwaliteit van het werk vaak (29%) of altijd (7%) belemmeren; 31% geeft aan dat de handschoenen nooit comfortabel zijn. De beschikbaarheid van spatbrillen is niet verschillend tussen de groepen over de tijd. Het aantal medewerkers dat aangeeft dat spatbrillen op de afdeling aanwezig is varieert van 61% tot 98%. Binnen de naald & workshop groep neemt het percentage medewerkers dat aangeeft te beschikken over spatbrillen op de afdeling statistisch significant toe van 85% op T0 naar 98% op T2 (p=0,031). Bij de basismeting geeft 92% van de medewerkers aan nooit spatbrillen te dragen bij het werken met naalden; 86% geeft aan dat het gebruik van spatbrillen nooit verplicht is bij het werken met naalden. In totaal 11% geeft aan dat de spatbrillen de kwaliteit van het werk vaak (5%) of altijd (6%) belemmeren; 52% geeft aan dat de spatbrillen nooit comfortabel zijn. Maatregelen De toename in genomen maatregelen is significant verschillend tussen de groepen over de tijd (p=0,000). De grootste toenames in maatregelen worden gerapporteerd in de naald & workshop groep door 12% van de medewerkers op T0 naar 65% op T1 (p=0,000) en 72% op T2 (p=0,000), en in de workshopgroep van 18% van de medewerkers op T0 naar 41% op T1 (p=0,003). In de naald & workshop groep waren de twee meest gerapporteerde maatregelen het gebruik van veiliger naalden (89% op T1 en 90% op T2) en informatie over risico’s (64% op T1 en 42% op T2). In de workshopgroep waren informatie over risico’s (73% op T1 en 71% op T2) en het gebruik van naaldcontainers (69% op T1 en 53%) de twee meest gerapporteerde maatregelen. De door de medewerkers zelf als belangrijkste aanbevolen maatregel op T2 waren voor alle groepen hetzelfde: de beschikbaarheid en het tijdig wisselen van naaldencontainers. De als tweede belangrijkste aanbevolen maatregel verschilde per groep, namelijk nieuwe veiliger naalden in de naald & workshop groep, bewustwording en concentratie in de workshop groep, en het meteen opruimen van naalden in de controlegroep.
26
Tabel 5 Gedragsveranderingsmaten voor naald & workshop (NW), workshop (W) en controlegroep (C) op basismeting (T0), na 6 (T1) en na 12 maanden (T2) Kennis (schaal van 0-100 (SD))
NW (n=46) W (n=67) C (n=46)
T0 35 (28,1) 31 (24,7) 39 (26,7)
T1 42 (25,3) 43 (26,0) 41 (27,6)
T2 44 (27,5) 46 (28,2) 42 (24,6)
p-waarde
Attitude / mening (schaal van 0-100 (SD))
NW (n=36) W (n=54) C (n=34)
66 (12,1) 67 (10,8) 63 (10,4)
71 (10,5) 67 (12,0) 64 (13,0)
69 (11,9) 67 (11,2) 65 (12,2)
Motivatie (%)
NW (n=46) W (n=67) C (n=45)
100 100 100
100 100 100
98 100 98
-
injectienaalden
NW (n=47) W (n=63) C (n=43)
92 97 93
98 97 95
100 98 100
-
bloedafnamenaalden
NW (n=18) W (n=49) C (n=28)
78 84 89
100 96 96
100 92 96
-
infuusnaalden
NW (n=41) W (n=57) C (n=36)
90 91 83
93 93 92
93 97 92
0,920
NW (n=47) W (n=66) C (n=44)
34 38 34
70 49 36
60 52 41
0,047
handschoenen
NW (n=43) W (n=64) C (n=45)
100 100 98
98 98 100
100 100 100
-
spatbrillen
NW (n=47) W (n=63) C (n=44)
85 83 64
89 76 61
98 79 71
0,248
NW (n=43) W (n=63) C (n=39)
12 18 13
65 41 10
72 27 10
0,000
0,225
0,229
Vaardigheden (%)
Facilitering (%) preventief beleid
beschikbaarheid pbm
maatregelen
27
Afdelingscultuur In totaal is van 148 medewerkers op alle drie de meetmomenten informatie beschikbaar over de mate van cultuurverandering (zie tabel 6). De afdelingscultuur is significant verschillend tussen de groepen over de tijd (p=0,050). De grootste stijging in afdelingscultuur in termen van optimale aandacht voor veiligheid bij het werken met naalden op de eigen afdeling is in de naald & workshop groep met 48% van de medewerkers op T0 naar 63% op T1 (p=0,018) en 69% op T2 (p=0,003). De aandacht voor veilig werken met naalden is statistisch niet significant veranderd in de workshop- en controlegroep. Tabel 6 Afdelingscultuur voor naald & workshop (NW), workshop (W) en controle groep (C) op basismeting (T0), na 6 (T1) en na 12 maanden (T2) (longitudinaal) Afdelingscultuur (schaal van 0-100)
NW (n=42) W (n=65) C (n=41)
T0 48 (41,7) 55 (38,5) 52 (36,8)
T1 63 (41,7) 58 (42,2) 54 (41,6)
T2 69 (40,8) 61 (37,4) 54 (38,3)
p-waarde 0,050
Van 495 medewerkers is informatie beschikbaar over de aandacht die de afdeling besteed aan het veilig werken met naalden op één of meer meetpunten. Tabel 7 geeft een overzicht van deze uitkomsten uitgesplitst naar meetpunt per interventiegroep. De optimale aandacht voor veilig werken, opruimen, training, steun leidinggevende, opvolging protocol en interne communicatie is in de naald & workshop groep het meest toegenomen. Het percentage medewerkers dat aangeeft dat er voldoende aandacht is voor deze aspecten varieert na één jaar tussen de 71% (interne communicatie) tot 84% (veilig werken) en 85% (opruimen). De toename in aandacht voor de verschillende aspecten geldt in mindere mate voor de workshop groep. Het percentage medewerkers dat aangeeft dat er voldoende aandacht is voor deze aspecten varieert na één jaar tussen de 52% (interne communicatie) tot 69% (veilig werken) en 82% (opruimen). In de controlegroep is de aandacht voor veilig werken, opruimen, training, steun leidinggevende, opvolging protocol en interne communicatie niet of nauwelijks toegenomen.
28
Tabel 7 Afdelingscultuur per item voor naald & workshop (NW), workshop (W) en controle groep (C) per meetpunt op basismeting (T0), op zes maanden na de basismeting (T1) en op 12 maanden na de basismeting (T2) (cross-sectioneel) Voldoende aandacht voor: Veilig werken
NW W C
T0 % (n) 58 (168) 65 (156) 60 (164)
Opruimen
NW W C
67 (168) 69 (157) 67 (164)
65 (69) 64 (84) 72 (85)
85 (80) 82 (103) 69 (67)
Training
NW W C
35 (163) 43 (158) 42 (162)
56 (68) 54 (84) 51 (85)
78 (80) 53 (102) 47 (66)
Steun leidinggevende
NW W C
52 (163) 55 (157) 55 (161)
57 (67) 62 (84) 60 (85)
80 (78) 58 (101) 67 (66)
Opvolging protocol
NW W C
41 (162) 50 (157) 50 (162)
54 (68) 57 (83) 48 (84)
74 (78) 61 (102) 47 (66)
Interne communicatie
NW W C
39 (163) 47 (157) 47 (160)
56 (66) 46 (84) 39 (84)
71 (77) 52 (102) 47 (66)
29
T1 % (n) 68 (68) 58 (84) 66 (85)
T2 % (n) 84 (80) 69 (103) 58 (67)
4
Implicaties en conclusies
Bereik interventies Binnen de afdelingen waar alleen een workshop werd gegeven was 54% van de medewerkers bij een workshop aanwezig. Binnen de afdelingen waarbij ook een nieuw injectienaaldsysteem werd geïntroduceerd, was 62% van de medewerkers bij een workshop aanwezig. In totaal hebben daardoor 308 van de beoogde 530 medewerkers in de twee interventiegroepen een workshop gevolgd. In de naald & workshop groep werden na de workshop alle aanwezige injectienaalden op de afdelingen vervangen door het nieuwe injectienaaldsysteem. Het bereik van de ‘informatieve’ implementatiestrategie met workshops is op medewerkerniveau lager dan het bereik van de ‘dwingende’ implementatiestrategie met volledige vervanging van het injectienaaldsysteem. Effectiviteit interventies op prikaccidenten Uit het herhaalde vragenlijstonderzoek was een statistisch significant verschil tussen de percentages medewerkers met prikaccidenten tussen de drie interventiegroepen aantoonbaar over de tijd; bij de medewerkers uit de interventie naald & workshop groep werden de minste prikaccidenten gerapporteerd. De naald & workshop groep had een 66% lagere kans op een prikaccident dan de controlegroep. De workshop groep had een 55% lagere kans op een prikaccident dan de controlegroep, echter dit laatste effect was niet statistisch significant. Op basis van deze gegevens is een gecombineerde technisch en individuele maatregel, zoals de invoering van een nieuw injectienaaldsysteem én workshop, effectiever in de preventie van prikaccidenten dan alleen het aanbieden van een individuele maatregel zoals de informatie-uitwisseling via een workshop. Uit de geregistreerde gegevens van de database prikaccidenten bleek geen significant verschil tussen de drie groepen aantoonbaar over de tijd. Wel hadden de naald & workshop groep en de workshop groep in de laatste meetperiode lagere incidenties van prikaccidenten dan de controlegroep. Toekomstige monitoring van de geregistreerde prikaccidenten zal aangeven of deze trend doorzet. Opmerkelijk is dat de geregistreerde prikaccidenten in 8 van de 9 meetperioden 24% tot 73% lager zijn dan de op basis van de vragenlijst gerapporteerde prikaccidenten. Echter de onderrapportage van prikaccidenten bij de arbodienst of spoedeisende hulp komt overeen met het hoge percentage medewerkers dat op alle meetpunten bij de vragenlijsten aangeven geen prikaccident te melden bij de arbodienst of spoedeisende hulp. In de analyses zijn alle soorten prikaccidenten in de uitkomstmaat meegenomen. Naast prikaccidenten met injectienaalden bestaan ook prikaccidenten met andere naalden zoals bloedafnamenaalden en infuusnaalden. De grootte van het effect van de 30
invoering van het nieuwe injectienaaldsysteem op prikaccidenten kan hierdoor een onderschatting vormen. Effectiviteit interventies op gedragsverandering De motivatie om maatregelen uit te voeren om veiliger met naalden te werken, blijkt bij alle medewerkers die de vragenlijst hebben ingevuld (zowel de beide interventiegroepen als in de controlegroep) op alle meetmomenten aanwezig. Dit is een belangrijke voorwaarde om preventieve maatregelen in te voeren die de incidentie van prikaccidenten kan verlagen. Echter, de daadwerkelijke toename in preventief beleid en invoering van veiligheidsmaatregelen is het grootste in de naald & workshop groep. Over de studieperiode van één jaar is het percentage medewerkers dat rapporteert over de invoering van maatregelen toegenomen met 60% in naald & workshop groep en 9% in de workshop groep. In de controle groep is dit percentage afgenomen. Ook de afdelingscultuur ten aanzien van veilig prikgedrag in termen van aandacht voor veilig werken, opruimen, training, steun leidinggevende, opvolging protocol en interne communicatie is in de naald & workshop groep het meest toegenomen. De toename in aandacht voor de verschillende aspecten geldt in mindere mate voor de workshop groep. In de controlegroep is de aandacht voor veilig werken, opruimen, training, steun leidinggevende, opvolging protocol en interne communicatie gelijk gebleven. Op basis van deze gegevens is de invoering van een nieuw naaldsysteem in combinatie met het aanbieden van een workshop het meest effectief voor de invoering van preventieve maatregelen om veilig prikgedrag te bevorderen. Implicaties Een halfjaarincidentie van 7,3 per 100 medewerkers met minimaal één prikaccident en de 10% vervolgkans op bloedcontact met HBV, HCV en HIV impliceren een frequent voorkomend beroepsrisico op ernstige gezondheidsklachten onder AMC medewerkers zowel bij het prikken zelf, maar ook bij het opruimen en afvoeren van bij patiënten gebruikte naalden. Integraal ingevoerde preventieve technische maatregelen zoals een ander injectienaaldsysteem in combinatie met een workshop, lijken het meest effectief om veilig prikgedrag te bevorderen én prikaccidenten te voorkómen. Informatieve strategieën in de vorm van interactieve workshops kunnen bijdragen aan de invoering van noodzakelijke (organisatorische) veiligheidsmaatregelen zoals de opvolging van een veiligheidsprotocol, training, en het direct opruimen van vuile naalden en volle naaldcontainers of de aanschaf van andere naaldcontainers. Succesvolle veiligheidsinterventies worden gekarakteriseerd door een sterke nadruk op het op gang brengen van een dialoog tussen werkvloer, lijn en staf, waarbij de dialoog betekent dat 31
de veiligheidsrisico’s worden onderkend en dat er iets gebeurt om de risicovolle situaties te verminderen (Hale 2008). Acties voor het verbeteren van het melden en registreren van prikaccidenten worden aanbevolen zodat een betrouwbaarder inzicht kan worden verkregen in de werkelijke incidenties van prikaccidenten. Tevens kunnen daarmee de effecten van preventieve acties beter worden gevolgd over de tijd. Hiernaast is het aan te bevelen dat, indien het van belang wordt geacht medewerkers actief te informeren over belangrijke onderwerpen ten aanzien van veiligheid, er op wordt toegezien dat alle medewerkers de informatiebijeenkomst (kunnen) bijwonen. Conclusies Op basis van de rapportage van prikaccidenten via de vragenlijsten wordt geconcludeerd dat de invoering van een nieuw injectienaaldsysteem in combinatie met een workshop effectiever is dan alleen het aanbieden van een workshop om veilig prikgedrag te bewerkstelligen en prikaccidenten te voorkomen. De invoering van een nieuw injectienaaldsysteem in combinatie met het aanbieden van een workshop leidt tot 66% lagere kans op een prikaccident vergeleken met een controle groep die geen interventies ontvangt. Het alleen aanbieden van een workshop leidt tot een 55% lagere kans op een prikaccident vergeleken met een controle die geen interventies ontvangt, maar dit effect is niet statistisch significant. Op basis van de geregistreerde gegevens uit de database prikaccidenten bleek geen statistisch significant verschil tussen de drie groepen aantoonbaar. Verandering in kennis, attitude, motivatie en vaardigheden ten aanzien van veilig prikgedrag is niet statistisch significant verschillend tussen de drie interventiegroepen. De toename in preventief afdelingsbeleid, ingevoerde maatregelen en aandacht voor veilig prikgedrag op de eigen afdeling zijn groter in de naald & workshop groep ten opzichte van de groep die alleen een workshop kreeg aangeboden en de controle groep.
32
5
Dankwoord
De medewerkers van de verpleegafdelingen van de divisies A, B, D en E van het AMC worden bedankt voor hun deelname aan het onderzoek. Isabelle Vergroesen, Ewout Wessels, Jan Hortensius en Gerard Frijstein van de AMC Arbogroep danken wij voor hun bijdrage bij de totstandkoming van het onderzoek. Wanda Wansink van de AMC Arbogroep danken we voor de vragenlijstverspreiding en data-invoer. Koos Zwinderman van de afdeling Klinische Epidemiologie, Biostatistiek en Bioinformatica danken wij voor de statische ondersteuning bij de verwerking van de resultaten.
33
6
Referenties
AMC Arbogroep. Projectplan ‘Stop prikaccidenten’, 28 juni 2006. Hale AR, Guldenmund F. Evaluatie van de verbetertrajecten van het programma versterking arbeidsveiligheid. Conceptrapport. Hastam, TU Delft 2008. Intranet AMC. Http://arbo.amc.nl/Algemeen/prikformulier.html. April 2008. RIGO. Monitoring versterking arbeidsveiligheid: rapportages veiligheidscan 1,2 & 3. Intern rapport aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Amsterdam: RIGO Research & Advies BV 2008.
34
BIJLAGE 1: POWERPOINTPRESENTATIE WORKSHOP ‘PRIKVEILIG’
AMC Stop Prikaccidenten programma Workshop Prikveilig Vóórkomen en voorkómen van prikaccidenten
• Veiligere werkplek • Veiliger werken • Gebruik veiligere naaldsystemen
Dat gaan we samen doen!
• 50% reductie (ca 100 accidenten/jaar) Arbogroep, 2007
• Wetenschappelijk deel verpleegafdelingen • Operationeel deel overige afdelingen 1
2
Hoe pakken we het samen op?
Stelling 1
Prikaccident
De kans om hepatitis of HIV op te lopen door een prikaccident is verwaarloosbaar.
Onbedoeld contact tussen lichaamsvocht van de ene persoon (via een scherp voorwerp) met het lichaamsvocht van een ander.
Eens / Oneens Een chirurg zeker acht mogelijk achttien besmettingen 3
4
Stelling 2
Stelling 3
Het aantal prikaccidenten op onze afdeling komt overeen met wat we melden bij de arbogroep.
Veilig prikken krijgt op onze afdeling elk jaar aandacht.
Eens / Oneens
Eens / Oneens
5
6
Stelling 4
Stelling 5
Het opruimen van naalden van anderen komt voor.
Ik weet hoe ik een prikaccident moet melden.
Eens / Oneens
Eens / Oneens
7
8
35
Risico’s van een prikaccident De 5 stellingen:
Workshop Prikveilig
De kans om hepatitis of HIV op te lopen door een prikaccident is verwaarloosbaar.
Wat zijn jullie ervaringen?
Het aantal prikaccidenten op onze afdeling komt overeen met wat we melden bij de arbogroep.
Vóórkomen en voorkómen van prikaccidenten
De feiten, verzameld in 2003-2005
Veilig prikken op onze afdeling krijgt elk jaar aandacht. Het opruimen van naalden van anderen komt voor.
Arbogroep, 2007
Ik weet hoe ik een prikaccident moet melden.
9
10
Prikaccidenten
Prikaccidenten
aantallen per jaar
Type accident 2003-2005 Naalden
10%
12%
2% 3%
73% (bloed)spat
bijtwond
overig
prik aan naald
Prikaccidenten
Injectienaalden
390.000
Bloedafnamenaalden
200.000
95 18
Infuusnaalden
100.000
13
Totaal
690.000
126
snee 11
VPK 32%
12
Prikaccidenten
Prikaccidenten
Wie prikt zich?
Welke afdeling?
OK-ass 9%
Dokters-ass 7%
Lab 7%
SEH 4%
Poli 22%
Lab 2%
Overig 11%
Facilitair 6%
Overig 5%
OK 22%
Arts 24%
Co-ass 10%
Verpleeg afdelingen 39%
13
14
Prikaccidenten Bloedstatus bron
Prikaccidenten Bij welke activiteit? Assisteren OK 10%
Niet klinisch 11%
Bloedafname 10%
HIV+; 21
Infuus prikken 8%
HCV+; 13
10 % HBV+; 8
onbekend; 56 Hechten 14%
Opruimen 32%
Samen 32%
15 %
onbesmet; 277
Injecteren 14%
* Overlap komt voor bij HIV en HBV ** Totaal 370 bloedtesten uitgevoerd 15
16
36
Waarom maken we ons druk? Thuissituatie/
Ziekte / afwezigheid
Schrik / pijn onzekerheid
Bij 14% PEP discussie
€ 680,--
Veilig werken Wat gaat er goed?
Vaccinatie
Hebben jullie ideeën ? Melden?
10% bron besmet 15% bron onbekend
16% vervolgonderzoek HCV
Wat kan er beter?
Schaamte
17
Workshop Prikveilig Vóórkomen en voorkómen van prikaccidenten
18
Prikken we nu veiliger?
19
37
BIJLAGE 2: VOORBEELD VAN EEN TERUGKOPPELINGSVERSLAG NAAR AFDELING
Stop prikaccidenten
Afdelingsnaam: Anoniem Aantal workshops: 4 Aantal deelnemers: 37
Stellingen
Eens
1. De kans om hepatitis of HIV op te lopen door een prikaccident is verwaarloosbaar. 2. Het aantal prikaccidenten op onze afdeling komt overeen met wat we melden. 3. Veilig prikken krijgt op onze afdeling elk jaar aandacht. 4. Ik ruim regelmatig naalden voor anderen op. 5. Ik weet precies hoe ik een prikaccident moet melden.
Oneens
0 23 0 30 27
36 12 34 5 9
Risico situaties of omstandigheden: Biopsie naalden passen niet in de naaldenbeker Handschoenen worden weinig gedragen Vele kunnen slecht werken met handschoenen (verkeerde maat) Naaldenbekers te klein Slechte deksel voor naalden van spuit (luerlock, recappen; insuline naald, met pen doorduwen) Dop van heparine spuit (grijze) gaat moeilijk van naald Beschermdop gaat moeilijk om naald na gebruik Werkdruk / haast vergroot risico Kennis bij melding matig Recappen komt bij 3 personen regelmatig voor (naald gaat niet van spuit) Melding buiten kantooruren lastig Naaldenbekers onhandig: naalden schieten los, deksel sluit niet goed, moeilijk om naald van spuit te krijgen Infuus verwijderen zonder handschoenen Deksels gaan erg moeilijk op de naaldenbekers Naalden van anderen opruimen komt regelmatig voor, vooral van arts assistenten Je moet goed opletten wat arts(ass) op het "steriel veld" heeft achtergelaten Men gebruikt alleen handschoenen als men weet dat patiënt besmet is Good practice: Artsen vertellen wat ze moeten doen als ze niet opruimen Verwisselen van naaldenbekers is goed geregeld Men vindt dat op de afdeling goed wordt opgeruimd Ideeen: Handschoenen aan bij risicovolle handelingen Op elke kamer een naaldenbeker Nieuw soort fraxiparinespuit Overgaan op zgn vacuümbekers Handschoenen die beter passen Vaste controle op volle bekers Workshop standaard bij introductie meenemen Evaluatie deelnemers: Nuttig getallen / informatie Boeiend dat je hoort hoe en wat Hopen dat er iets gaat gebeuren met de ideeën Nuttig, zouden we vaker moeten doen Pagina 1 van 1
38
BIJLAGE 3: VRAGENLIJST T0 (BASISMETING)
Vragenlijst veiligheid bij het werken met naalden in het AMC
39
Waarom ontvangt u deze vragenlijst? Het AMC vindt het belangrijk dat medewerkers in staat zijn om veilig te kunnen werken. In 2006 is een veiligheidsverbeterproject “Stop Prikaccidenten” gestart door de Arbogroep van het AMC voor de introductie van veilige naaldsystemen en een verhoogde bewustwording van de risico’s. Deze vragenlijst maakt deel uit van het effectiviteitonderzoek van dit veiligheidsverbeterproject en wordt uitgevoerd door het Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid. De afdeling waar u werkt, heeft ingestemd om mee te werken aan de uitvoering van dit onderzoek. In het onderzoekstraject wordt samen met uw afdeling gekeken op welke manier (meer) maatregelen kunnen worden genomen om veiliger te werken met naalden. Om dit goed te doen is het belangrijk te weten hoe u en uw collega’s op dit moment werken en hoe u denkt over veilig werken met naalden.
Deelname en tijdsplanning Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 15 minuten. In de komende tijd ontvangt u nog twee maal deze vragenlijst, namelijk over 6 en over 12 maanden. Wij hopen dat u bereid bent uw medewerking te verlenen aan dit onderzoek.
Vragenlijst Deze vragenlijst gaat over de risico’s en maatregelen bij het werken met naalden. Voor het onderzoek is het belangrijk dat u alle vragen beantwoordt en per vraag het antwoord geeft dat het beste bij u past. Bij de meeste vragen verwachten we dat u een kruisje in het hokje van uw keuze zet. Bij sommige vragen verzoeken we om zelf een antwoord in te vullen (getallen in een rechthoek of tekst op een stippellijn).
Vertrouwelijk De vragenlijsten worden anoniem verwerkt. De codering aan de voorzijde is noodzakelijk om de vragenlijsten aan elkaar te kunnen koppelen. De gegevens worden alleen verwerkt op groepsniveau.
Retourenvelop Wij vragen u de lijst zo spoedig mogelijk in te vullen, in de retourenvelop te doen en te posten. U hoeft geen postzegel te gebruiken. Graag zien wij de ingevulde vragenlijst binnen twee weken retour.
Terugkoppeling Gedurende de looptijd van het project maken we een nieuwsbrief over de resultaten van het onderzoek voor de deelnemers.
Contactpersoon Heeft u vragen over deze vragenlijst, dan kunt u contact opnemen met Dr. Henk van der Molen (
[email protected]) of Dr. Judith Sluiter (020-5662735) van het Coronel Instituut. Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid Academisch Medisch Centrum Meibergdreef 9 1105 AZ Amsterdam
40
Algemene vragen 1. Bent u een man of een vrouw? Man Vrouw
2. Wat is de hoogst genoten opleiding die u heeft afgerond? Geen opleiding afgerond Lagere school / basisonderwijs VBO/MAVO of Lager Beroepsonderwijs (LBO) Hoger Voortgezet Onderwijs (HAVO, VWO) Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) Hoger beroepsonderwijs (HBO) Universiteit (WO)
3. In welk jaar bent u geboren? Vul a.u.b. jaartal in
.…. ...
4. Wat is uw beroep? Verpleegkundige Verpleegkundige in opleiding Arts Arts in opleiding Doktersassistent Specialist Specialist in opleiding Anders, namelijk (vul a.u.b. in) …………………………………………... 5. Heeft u een leidinggevende functie? Nee (ga door met vraag 7) Ja
6. Zo ja, aan hoeveel werknemers geeft u leiding? (vul a.u.b. aantal in)
....
7. Op welke divisie werkt u? (vul a.u.b. in)
....
8. Wat is de aard van uw dienstverband? Een vaste aanstelling Een tijdelijke aanstelling Detachering Uitzendkracht Anders
9. Voor hoeveel uren per week heeft u een dienstverband? (Gemiddeld) aantal contracturen per week (vul a.u.b. aantal in)
. . . . uren
41
Vragen over prikrisico’s op het werk Nooit
Soms
Vaak
10. Heeft u in uw werk kans om met bloedspatten van een patiënt in contact te komen?
11. Heeft u in uw werk kans om u te prikken aan een bij een patiënt gebruikte naald?
12. Wordt de kans op prikaccidenten in uw werk verhoogd doordat u last heeft van een hoge werkdruk?
13. Wordt de kans op prikaccidenten in uw werk verhoogd door agressie/intimidatie van patiënten?
14. Wordt de kans op prikaccidenten in uw werk verhoogd doordat uw werk lichamelijk zwaar is?
15. Wordt de kans op prikaccidenten in uw werk verhoogd doordat uw werk emotioneel zwaar is?
Vragen over prikaccidenten in het AMC Juist
Weet niet Onjuist
16. Jaarlijks worden meer dan 200 prikaccidenten in het AMC geregistreerd
17. Het werkelijke aantal prikaccidenten in het AMC is gelijk aan het aantal geregistreerde prikaccidenten
18. Bij 10% van alle gemelde prikaccidenten in het AMC is er kans op virusoverdracht van hepatitis B, C of HIV
19. Bij 10% van alle gemelde prikaccidenten in het AMC wordt een medewerker geïnfecteerd met hepatitis B, C of HIV
Vragen over prikaccidenten in uw eigen werk 20. Als u zich prikt aan een bij een patiënt gebruikte naald, weet u dan wat u moet doen? Nee Ja 21. Heeft u zich in de afgelopen 6 maanden op het werk wel eens geprikt aan een bij een patiënt gebruikte naald? Nee (ga door naar vraag 27) Ja, 1 keer Ja, meer dan 1 keer, namelijk (vul a.u.b. aantal in)
42
22. Met welk naaldtype heeft uw laatste prikaccident te maken? Injectienaalden Bloedafname naalden Infuusnaalden Anders, namelijk (vul a.u.b. in)……………………………………………….. 23. Heeft u uw laatste prikaccident gemeld bij uw leidinggevende? Nee Ja
24. Heeft u uw laatste prikaccident gemeld bij de Arbogroep of de spoedeisende hulp? Nee Ja 25. Heeft uw laatste prikaccident geleid tot het nemen van preventieve medicatie? Nee Ja, namelijk (vul type medicatie in)………………………………………… 26. Heeft u verzuimd als gevolg van dit (deze) prikaccident(en)? Nee, ik ben mijn eigen werk blijven doen Nee, maar ik heb tijdelijk ander werk uitgevoerd Ja, één of meer dagen, maar minder dan een week Ja, meer dan een week, namelijk (vul a.u.b. dagen aantal in)
. . . . dagen
Vragen over persoonlijke beschermingsmiddelen 27. Zijn handschoenen beschikbaar op uw afdeling? Nee (ga door naar vraag 32) Ja
Handschoenen Nooit
Soms
Vaak
Altijd
28. Is het gebruik van handschoenen verplicht bij het werken met naalden op uw afdeling?
29. Draagt u handschoenen bij het werken met naalden?
30. Belemmeren de handschoenen de kwaliteit van uw werk?
31. Zijn de handschoenen comfortabel?
43
32. Zijn (spat)brillen beschikbaar op uw afdeling? Nee (ga door naar vraag 37) Ja
(Spat)brillen Nooit
Soms
Vaak
Altijd
33. Is het gebruik van (spat)brillen verplicht bij het werken met naalden op uw afdeling?
34. Draagt u (spat)brillen bij het werken met naalden?
35. Belemmeren de (spat)brillen de kwaliteit van uw werk?
36. Zijn de (spat)brillen comfortabel?
Vragen over omgaan met veiligheid 37. Heeft uw afdeling beleid om prikaccidenten te voorkomen? Nee Ja Weet ik niet
38. Als uw afdeling maatregelen voorstelt om veiliger met naalden te werken, wilt u die maatregelen dan ook uitvoeren? Nee Ja Niet van toepassing, ik werk al zo veilig als mogelijk is Vragen over het werken met injectienaalden 39. Werkt u met injectienaalden? Nee (ga door naar vraag 43) Ja
40. Heeft u in uw opleiding geleerd om veilig met injectienaalden te werken? Nee Ja
41. Heeft u tijdens uw werk vervolginstructie gehad om veilig met injectienaalden te werken? Nee Ja 42. Heeft u voldoende vaardigheden om veilig met injectienaalden te werken? Nee Ja Weet ik niet
44
Vragen over het werken met bloedafname naalden 43. Werkt u met bloedafname naalden? Nee (ga door naar vraag 47) Ja
44. Heeft u in uw opleiding geleerd om veilig met bloedafname naalden te werken? Nee Ja 45. Heeft u tijdens uw werk vervolginstructie gehad om veilig met bloedafname naalden te werken? Nee Ja 46. Heeft u voldoende vaardigheden om veilig met bloedafname naalden te werken? Nee Ja Weet ik niet Vragen over het werken met infuusnaalden 47. Werkt u met infuusnaalden? Nee (ga door naar vraag 51) Ja
48. Heeft u in uw opleiding geleerd om veilig met infuusnaalden te werken? Nee Ja
49. Heeft u tijdens uw werk vervolginstructie gehad om veilig met infuusnaalden te werken? Nee Ja 50. Heeft u voldoende vaardigheden om veilig met infuusnaalden te werken? Nee Ja Weet ik niet
45
51. Nu volgen een aantal stellingen over de veiligheid bij het werken met naalden die in contact zijn geweest met de patiënt. Wilt u hieronder aankruisen of u het eens of oneens bent met deze stellingen? Helemaal mee oneens
Enigszins Niet eens, Enigszins Helemaal oneens niet oneens eens eens
1. Ik denk dat ik veilig werk met naalden
2. Ik meld prikaccidenten altijd bij de Arbogroep of de spoedeisende hulp
3. Ik ben tevreden met de bestaande veiligheidsvoorzieningen op de afdeling bij het werken met naalden
4. Ik houd de werkplek netjes
5. Ik recap een naald als er geen naaldencontainer is
6. Naalden doe ik direct na gebruik in een naaldencontainer
7. Het melden van een prikaccident vind ik een probleem
8. Het dragen van handschoenen vermindert het risico van een prikaccident bij mijn werk
9. Mijn collega’s houden de werkplek netjes
10. Mijn afdeling doet pas iets aan veiligheid als er (weer) een prikaccident is gebeurd
11. In onze afdeling proberen we voortdurend de veiligheid bij het werken met naalden te verbeteren
12. Volle naaldencontainers worden direct vervangen op onze afdeling
13. Mijn leidinggevende stimuleert mij om de werkplek op te ruimen
46
Helemaal mee oneens
Enigszins Niet eens, Enigszins Helemaal oneens niet oneens eens eens
14. Mijn leidinggevende geeft mij voorlichting over de veiligheidsprocedures bij het werken met naalden
15. Mijn leidinggevende stelt productiviteit boven veilig werken met naalden
16. Als veiligheidsprocedures bij het werken met naalden worden overtreden, dan treft mijn directe leidinggevende corrigerende maatregelen
17. Mijn leidinggevende stimuleert mij om prikaccidenten te melden
18. Het risico van een prikaccident bij ons op de afdeling bij het gebruik van injectienaalden, infuusnaalden of bloedafnamenaalden is gelijk
19. Het werken met naalden op onze afdeling geeft in mijn ogen een reëel risico op virale besmetting
Vragen over invloed op veiligheid bij het werken met naalden 52. Nu volgen een aantal vragen over de aandacht die uw afdeling besteed aan het veilig werken met naalden die in contact zijn geweest met de patiënt. Wilt u hieronder aankruisen of daar veel of weinig aandacht aan wordt besteed? Veel te weinig Te weinig
Voldoende
Te veel
Veel te veel
1. Wordt op uw afdeling voldoende aandacht besteed aan het veilig werken met naalden?
2. Wordt op uw afdeling voldoende aandacht besteed aan de veiligheid bij het opruimen van bij patiënten gebruikte naalden?
47
Veel te weinig Te weinig
Voldoende
Te veel
Veel te veel
3. Wordt op uw afdeling voldoende aandacht besteed aan de training van het veilig werken met naalden?
4. Wordt op uw afdeling voldoende aandacht besteed aan persoonlijke steun tussen leidinggevende en medewerkers over het veilig werken met naalden?
5. Wordt er op uw afdeling voldoende aandacht besteed aan de opvolging van het protocol veilig werken met naalden?
6. Wordt er op uw afdeling voldoende aandacht besteed aan de interne communicatie over het veilig werken met naalden (bijvoorbeeld in het werkoverleg)?
53. Zijn er afgelopen 6 maanden (vaker) maatregelen genomen om de veiligheid bij het werken met naalden te verbeteren? Nee Ja
Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen (vaker) werden genomen? (meer antwoorden mogelijk) Informatieverstrekking over de risico’s van het werken met naalden Gebruik van veiliger naalden Gebruik naaldcontainers Volgen van het protocol Melden van prikaccidenten Nauwkeuriger werken met naalden Direct opruimen van bij patiënten gebruikte naalden Gebruik handschoenen Gebruik (spat)brillen Anders (vul a.u.b. in)……………………………………………………….... ………………………………………………………………………………... ……………………………………………………………………………….... HARTELIJK DANK VOOR HET INVULLEN!
48