Beroepsvereniging van het Krediet
Position Paper
Position paper BVK-UPC Proposal Directive Credit agreements Residential Property Korte weergave van de standpunten van Febelfin In het deel “Gedetailleerde weergave van de standpunten van Febelfin” zijn de standpunten meer uitgewerkt.
Algemene beschouwingen Harmonisering Om het objectief van harmonisering en de totstandbrenging van een interne markt voor hypothecair krediet te kunnen nastreven moet, zoals in de richtlijn Consumentenkrediet, in artikel 29 toegevoegd worden : “1. In zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, mogen de lidstaten geen
bepalingen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van of toevoegen aan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.” Bovendien zijn concrete exhaustieve regels vereist, die geen manoeuvreerruimte meer laten aan de nationale overheden. Het moge duidelijk zijn dat het formele invoeren van een clausule van maximum harmonisering niet zal volstaan; de hele tekst van de richtlijn zou in de geest van maximum harmonisering moeten worden opgesteld. Waarom niet in een verordening voorzien ? Positief Positief zijn de informatieverplichting in hoofde van de consumenten (responsible borrowing artikel 15) en de invoering van een statuut voor de kredietbemiddelaars (artikelen 6, 10 en 19-22). Verbod van kredietverlening De invoering van een verplichting voor de kredietgever het krediet te weigeren “wanneer uit de
kredietwaardigheidsbeoordeling van de consument blijkt dat hij niet in staat zal zijn het krediet af te lossen” (artikel 14) staat niet in verhouding tot de reële noden. Kredietbeoordeling is geen exacte wetenschap. Deze rechtsonzekerheid, gekoppeld aan strafsancties kan resulteren in een te streng kredietbeleid. Jaarlijks kostenpercentage De contracterende partijen geraken hoe langer hoe meer vervreemd van het contract dat zij sluiten. Het concept van het jaarlijks kostenpercentage (artikel 12) is een treffend voorbeeld van het artificiële karakter van de wetgeving. Het leidt niet tot groter vertrouwen van de consument en hij zal er geen geschikt middel in vinden om producten te vergelijken.
Beroepsvereniging van het Krediet Aarlenstraat 82 - 1040 Brussel | http://www.upc-bvk.be T + 32 2 507 68 11 | F + 32 2 888 68 11
2 Vertrouwen en rechtsonzekerheid Eén van de pijlers voor het voorstel van richtlijn is het herstellen van het vertrouwen van de consument in de hypotheekmarkt. Het is echter opvallend hoe talrijk de woorden en uitdrukkingen zijn die rechtsonzekerheid in de hand zullen werken. Gedelegeerde bevoegdheden Gedelegeerde bevoegdheden voor de Europese Commissie betekenen rechtsonzekerheid en kosten. De minimumvereisten inzake bekwaamheid van de kredietbemiddelaars (artikel 6), de standaarden voor reclame (artikel 8), de pre-contractuele informatie (artikel 9), de verplichting om de terugbetalingscapaciteit van de kandidaat-kredietnemer te beoordelen (artikel 14) en de toegang tot gevensbanken (artikel 16) zijn wezenlijke bestanddelen van de kredietverstrekkingsactiviteit en dus essentiële elementen voor de toekomstige Richtlijn. Er kan enkel in gedelegeerde bevoegdheden voorzien worden indien de onderwerpen behoren tot de niet-essentiële uit de toekomstige richtlijn (art. 290 Verdrag werking Europese Unie). Van inbreng of raadpleging is er geen sprake. Waarom beperkt men zich niet tot artikel 31.”Evaluatieclausule” ? De gedelegeerde bevoegdheden moeten dus geschrapt worden, waarbij, in ondergeschikte orde, desnoods deze uit artikel 10 kunnen behouden blijven. Overgangsbepalingen Er moet in overgangsbepalingen voorzien worden, niet alleen voor de lidstaten, maar ook voor de kredietgevers (artikel 30).
Artikelsgewijze commentaren Artikel 2 : Toepassingsgebied : tal van elementen zijn voor interpretatie vatbaar. In punt 1 moet het woord “woning” vervangen worden door “onroerend goed”. In b) moet het woord “eigendomsrechten” vervangen worden (eigendomsrecht, vruchtgebruik, erfpacht, opstal) en in c) moeten persoon eigenaar is of waarvan hij de eigendom wenst te verwerven” woorden “waarop een persoon een zakelijk recht heeft of waarop hij verwerven”.
door “zakelijke rechten” de woorden “waarvan een vervangen worden door de een zakelijk recht wenst te
Punt 1 moet aangevuld worden met een punt d) luidend als volgt : “d) kredietovereenkomsten waarvan het kapitaal niet hoeft te worden afgelost, maar eerst op het einde van de looptijd van de overeenkomst wordt terugbetaald, of kredietovereenkomsten die voorzien in tijdelijke financiering tussen de verkoop van een onroerend goed en de aankoop van een ander onroerend goed.” Artikel 2, punt 2, a), moet na het woord “kredietovereenkomsten” aangevuld worden met de woorden “ter vergemakkelijking van de consumptie”. Artikel 3 : Definities : moeten voluit uitgeschreven worden en het Voorstel mag zich niet enkel beperken tot verwijzingen naar de Richtlijn consumentenkredieten (hierna CCD).
3
Artikel 5 : Gedragsregels bij het verstrekken van krediet : schrappen want geen toegevoegde waarde. Artikel 6 : Minimale bekwaamheidsvereisten voor de kredietbemiddelaars : In Overweging 35 moet het eerste deel van de tweede zin tot aan de woorden “en aan hen een vergunning te verlenen” geschrapt worden. De Europese Commissie lijkt ervan uit te gaan dat een lidstaat kan bepalen dat, naast een registratie van de kredietbemiddelaar, ook een registratie van zijn individuele personeelsleden vereist is. Hier moet in een vrijstelling voorzien worden om te vermijden dat alle personeelsleden onderworpen zouden worden aan kennis- of opleidingsvereisten. Wat artikel 6 betreft, moet het eerste deel van punt 1, b), namelijk zonder de woorden ”over passende kennis en bekwaamheid inzake kredietovereenkomsten beschikken.” de eerste woorden van punt 1, a), vervangen, namelijk “de personeelsleden van kredietgevers en kredietbemiddelaars”. Punt 1, b), moet dan geschrapt worden en in punt 1, c), moet “en b)” geschrapt worden. Inderdaad, de verantwoordelijkheid voor kredietbeslissingen ligt bij het management en niet bij het uitvoerende personeel. De verplichtingen uit punt 1 moeten dus enkel op het management wegen. Om vanzelfsprekende redenen van efficiëntie, leiden kredietgevers hun personeelsleden voldoende degelijk op om hun management die verantwoordelijkheid te kunnen laten dragen. Indien dit standpunt niet aanvaard wordt, moeten, in ondergeschikte orde, in punt 1, a), na de woorden “de personeelsleden van kredietgevers en kredietbemiddelaars” de woorden “,die in rechtstreeks contact staan met de consument” ingevoegd worden. In punt 3 moeten die zelfde woorden “, die in rechtstreeks contact staan met de consument” ingevoegd worden na de woorden “personeelsleden van kredietbemiddelaars of kredietgevers”. Geen gedelegeerde bevoegdheden, punt 4 moet geschrapt worden. Artikel 7 : Algemene bepalingen inzake reclame en marketing : Wat betekent “valse verwachtingen” ? Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken moet volstaan. De laatste zin moet geschrapt worden. Artikel 8 : In reclame op te nemen standaardinformatie : overload ! De bepaling zal niet voor TV- en radioreclame kunnen dienen. Het is niet zinvol in reclame reeds aandacht te besteden aan de aard en de gevolgen van een zekerheid (in overwegende 14 ofwel het gegeven voorbeeld schrappen ofwel de verwijzing naar reclamemateriaal) en aan het risico de woning te verliezen als de aflossing van de lening niet nagekomen wordt (in overwegende 17 moeten de woorden “,bijvoorbeeld het feit dat de consument het risico loopt de woning te verliezen als hij de aflossingen van de lening nakomt” geschrapt worden en punt i) moet in artikel 8, punt 2, geschrapt worden). Geen gedelegeerde bevoegdheden ! Artikel 9 : Pre-contractuele informatie, algemene informatie en ESIS : De woorden “ten minste” (de volgende algemene informatie) in punt 1 gaan leiden tot minimumharmonisatie en moeten geschrapt worden.
4 In punt 2 moet de kredietgever niet “onverwijld nadat” de kandidaat-kredietnemer zijn informatie heeft verstrekt, deze laatste van de geïndividualiseerde informatie, namelijk de ESIS, voorzien, maar wel ten laatste samen met het kredietaanbod. Na het kredietaanbod heeft de kredietnemer nog ruim de tijd om aan shopping te doen, in België twee tot drie maanden. Het woord “onverwijld” moet dus geschrapt worden en na de woorden “en voorkeuren heeft verstrekt,” moeten de woorden “en uiterlijk samen met het verstrekken van het kredietaanbod,” ingevoegd worden. De eerste zin (het aanbod moet van een ESIS vergezeld gaan) van de tweede alinea van dit punt 2 kan dan geschrapt worden. Geen gedelegeerde handelingen voor algemene en geïndividualiseerde informatie. De bestaande gedragscode is een Europese verworvenheid en de nieuw voorgestelde ESIS garandeert duurzaamheid. Artikel 11 : Adequate toelichtingen : de derde zin van de eerste alinea is overdreven en moet geschrapt worden. Artikel 12 : Jaarlijks kostenpercentage (JKP) In artikel 3 verwijst het Voorstel naar de CCD voor de bepaling van de “totale kosten van het krediet”, namelijk “alle kosten, met inbegrip van rente, commissielonen, belastingen en
vergoedingen van welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten .”. De sector stelt vast dat het de Europese Commissie niet langer te doen is om de vergelijkbaarheid van het toekomstige JKP, die enkel kan bereikt worden door een beperkte bepaling van wat in de berekeningsbasis van het JKP moet opgenomen worden, namelijk enkel de kosten die de kredietgever met betrekking tot het krediet aanrekent voor zichzelf. Elke andere kost moet en kan nochtans opgenomen worden in de algemene en de geïndividualiseerde (ESIS) informatie. Eigenlijk gaat zelfs die beperkte berekeningsbasis nog te ver en zou men zich beter beperken tot de zuivere geactualiseerde rentevoet. De Europese Commissie heeft echter daarnaar geen oren. Evenwel, hypothecair krediet is geen consumentenkrediet en minstens moeten dan een aantal elementen uit de allesomvattende “totale kosten van het aan de consument verleende krediet”, waarvan het JKP de in een percentage op jaarbasis omgezette uitdrukking is, uitgesloten worden, namelijk de kosten voor het vestigen van waarborgen (in plaats van “de notariskosten”), de verzekeringspremies (behoudens de kredietverzekering), de kosten van de deskundige schatting van het onroerend goed, tenzij de kredietgever die kost kent, en kosten van wanbetaling, contractwijziging of kapitaalreservering. In “Bijlage I – Berekening van het jaarlijkse kostenpercentage” moet in punt d) van “Opmerkingen” (p. 49, gans onderaan) het tweede woord “eerste” vervangen worden door “voorgaande”. Artikel 14 : Verplichting de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen Volgens Overwegende 24, in fine, zouden lidstaten grenswaarden kunnen vaststellen voor loan-tovalue, loan-to-income. Dit is een te complexe werkwijze en niet transparant voor de kredietnemer. Het voorbeeld moet geschrapt worden.
5 Punt 2 a) te schrappen : geen wettelijke bepaling maken van de weigering van het krediet, want er is de “grijze zone” van wat niet manifest kredietwaardig is. Een kredietgever moet grotere wettelijke risico’s kunnen nemen dan zijn concurrenten. Een dergelijke verplichting komt ook niet in de CCD voor. Punt 2 b), e) en f) : geen probleem met het in kennis stellen van de verwerping van de kredietaanvraag, maar art. 9 van de CCD eist niet ook de redenen voor de verwerping mee te delen. De wetgever mag niet verplichten de logica van de geautomatiseerde beslissing uit te leggen; scoring technieken zijn zeer complex en de consument zal ze niet begrijpen. Manuele herzieningen zijn administratief zwaar en betekenen geen toegevoegde waarde voor de kandidaatkredietnemer ; de selectiecriteria zouden dezelfde als bij de scoring zijn. Schrapping van het deel van de tweede zin uit Overwegende 29 na de woorden “consument daarvan in kennis stellen” en schrapping van het deel van artikel 14, punt 2, e) na de woorden “in kennis stelt” en van punt 2, f). Punt 4 te schrappen : Product (on-)geschiktheid : overdrachtelijke maar verkeerde benadering, voegt niets toe aan wat reeds voldoende is uitgewerkt. Punt 5 te schrappen : geen gedelegeerde bevoegdheden ! Artikel 15 : Informatieplicht van de consument : Wat zijn “bewijsstukken uit onafhankelijk verifieerbare bronnen” ? De sector heeft twijfels bij het nut van de bepaling dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de kredietgevers vermelden binnen welke termijn de consumenten de informatie precies moeten verstrekken. Artikel 16 : Toegang tot gegevensbanken : Overwegende 27 : het is niet de taak van de kredietgever de kredietnemer te gaan opzoeken om hem voor te stellen zijn schuld te gaan herschikken. De zin “Indien dit risico (op wanbetaling) duidelijk aanwezig is of objectief is aangetoond, moet de kredietgever contact met de consument opnemen om de verschillende opties ter voorkoming van wanbetaling te bespreken, zoals een herschikking van de lening.” moet geschrapt worden. Geen gedelegeerde bevoegdheden ! Artikel 17 : Normen voor adviesverlening : precisering vereist van wat een “transparante vergoeding van de persoon die de dienst verleent” inhoudt. Punt 2 a) : een “voldoende groot” aantal op de markt beschikbare kredietovereenkomsten in overweging nemen kan alleen de niet-verbonden kredietbemiddelaar ; voor de kredietgever en de verbonden kredietbemiddelaar gaat het om beschikbare kredietovereenkomsten binnen de productenwaaier van de kredietgever. Artikel 18 : Vervroegde terugbetaling : zoals in de CCD, moeten de lidstaten bepalen dat de kredietgever recht heeft op een eerlijke en objectief verantwoorde wederbeleggingsvergoeding. De laatste zin moet geschrapt worden want hij leidt tot onzekerheid en dus tot hogere rentevoeten. Artikel 24 : Sancties : aan te vullen met : "De lidstaten dragen er zorg voor dat bij het opleggen
van een sanctie of iedere andere maatregel de rechten van verdediging worden in acht genomen."
6 Artikel 29 : Dwingend karakter van deze richtlijn : een bepaling over harmonisatie toevoegen: “1. In zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, mogen de lidstaten
geen bepalingen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van of toevoegen aan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.” Art. 30 : Omzetting : het volgende opnemen als overgangsmaatregel voor de rechtsonderhorigen : "Die bepalingen worden toegepast vanaf [4 jaar na de inwerkingtreding]." Nieuw artikel : Overgangsmaatregelen : "De op de datum van inwerkingtreding van de nationale uitvoeringsmaatregelen bestaande kredietovereenkomsten vallen buiten de richtlijn.". Zie overigens eveneens artikel 30 van de CCD. Artikel 31 : Evaluatieclausule : er is geen reden om de bescherming waarin de toekomstige richtlijn voor particulieren voorziet uit te breiden tot ondernemingen. Schrapping van punt g) en van de laatste zin van Overwegende (8).
Bijlage II - Europees gestandaardiseerd informatieblad (ESIS) Punt 8 - Vervroegde aflossing : het “Wederbeleggingsvergoeding” vervangen worden.
woord
“Uitstapvergoeding”
moet
door
Punt 9 – Herroepingsrecht : het woord “opzegging” moet door “herroeping” vervangen worden. _______________________________
7
Gedetailleerde weergave van de standpunten van Febelfin Algemene beschouwingen
Bijna 3 jaar na de goedkeuring van Richtlijn 2008/48/EG “inzake kredietovereenkomsten voor consumenten” (“Consumer Credit Directive”, hierna “de CCD”) lanceert de Europese Commissie een voorstel van richtlijn inzake woningkredietovereenkomsten. Dit voorstel van richtlijn streeft hetzelfde objectief na als de CCD: de creatie van een interne markt voor kredieten aan particulieren. Na de teleurstellende ervaring inzake consumentenkrediet gedurende meer dan 20 jaar ruilde de Europese wetgever het concept van “minimum harmonisering” in voor het concept van “full targeted harmonisation”. Aldus wordt het de Lidstaten onmogelijk gemaakt om van de geharmoniseerde regels af te wijken (artikel 22, eerste alinea, van de CCD 1). Een gelijkaardige bepaling ontbreekt evenwel in het voorstel van richtlijn inzake woningkredietovereenkomsten. Het voorstel van richtlijn maakt evenmin gewag van een andere manier om een Europese markt van woningkredietovereenkomsten tot stand te brengen. Het voorstel van richtlijn is bijgevolg strijdig met artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Een bepaling in de zin van artikel 22, eerste alinea, van de CCD moet dus in het voorstel van nieuwe richtlijn opgenomen worden. Maar dit volstaat niet. Er moet bovendien over gewaakt worden dat het harmonisatie-effect van de richtlijn voldoende groot is opdat kredietgevers over de nationale grenzen heen krediet zouden kunnen verstrekken. De CCD stemt in dit opzicht tot nadenken: tal van nationale regels, die het consumentenkrediet dwingend regelen, blijven buiten het toepassingsgebied van de CCD. Bovendien laat de CCD soms uitdrukkelijk toe dat de Lidstaten afwijkende bepalingen handhaven of invoeren. Ten slotte wekken bepaalde passages in de overwegingen bij de CCD de indruk dat de nationale wetgevers praktijken mogen verbieden die de CCD op een andere wijze reglementeert (b.v. de verplichting om als nevendienst een schuldsaldoverzekering te sluiten). “Full targeted harmonisation” gaat op die manier sterk gelijken op minimum harmonisering.
1
CCD – Hoofdstuk VII Uitvoeringsmaatregelen – Artikel 22 Harmonisatie en dwingend karakter van de richtlijn – 1. In zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, mogen de Lidstaten geen bepalingen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.
8 Ook al is de ervaring met de CCD nog pril, toch leeft op het terrein de overtuiging dat de bijdrage van de CCD tot de creatie van een interne markt te verwaarlozen is. Daarentegen mogen de kosten ingevolge de omzetting van de CCD niet onderschat worden. De informaticakost voor de kredietgevers in België was aanzienlijk. Binnen afzienbare tijd zouden dan opnieuw gelijkaardige kosten moeten gedaan worden omwille van de omzetting van de richtlijn woningkredietovereenkomsten, zoals voor de aanpassing van de reclame, de precontractuele informatie, de teksten opgenomen in de contracten, de uitvoering van de contracten en de opleiding van de medewerkers, inclusief de informatica-implementatie van al deze maatregelen. Naast een bepaling in de zin van artikel 22, eerste alinea, van de CCD zijn bijgevolg concrete, exhaustieve regels vereist, die geen manoeuvreerruimte meer laten aan de nationale overheden. Zo moet ook overwogen worden of een Europese verordening niet meer geschikt is om een harmonisering van regels tot stand te brengen dan een Europese richtlijn. Een goed voorbeeld van gebrek aan harmonisering is artikel 18 met betrekking tot de vervroegde terugbetaling ; de enige vooruitgang op Europees vlak bestaat in een recht op vervroegde terugbetaling - dat in bepaalde lidstaten niet echt bestaat -, dat echter aan heel wat beperkingen mag worden onderworpen en teveel ruimte overlaat aan de nationale wetgever.
“wanneer uit de kredietwaardigheidsbeoordeling van de consument blijkt dat hij niet in staat zal zijn het krediet … af te lossen” (artikel 14, 2, van het voorstel van richtlijn) is een zeer drastische maatregel, De
invoering
van
een
verbod
van
kredietverlening
die niet in verhouding staat tot de reële noden. Deze bepaling suggereert bovendien dat de kredietbeoordeling een exacte wetenschap is, wat geenszins het geval is. Een kredietbeslissing hangt inderdaad af van tal van factoren die het voorwerp uitmaken van een subjectieve appreciatie. Wat voor de ene kredietgever nog door de beugel kan, is voor de andere kredietgever niet meer aanvaardbaar qua kredietrisico. Ook consumenten zijn verschillend. Het is best mogelijk dat consument A meer vertrouwen geeft aan een kredietgever dan consument B, ook al is de financiële situatie van beiden dezelfde. Een dergelijk verbod komt alleszins niet voor in artikel 8 van de CCD. De invoering van een verbod van kredietverlening schept zodoende veel rechtsonzekerheid en dit niet alleen in hoofde van de kredietaanvragers maar ook onrechtstreeks in hoofde van de kredietgevers, gezien zij de weigering moeten motiveren. Deze rechtsonzekerheid, gekoppeld aan strenge sancties (b.v. strafsancties), kan resulteren in een te streng kredietbeleid van de kredietgevers. Vooral jonge gezinnen en alleenstaanden dreigen daarvan het slachtoffer te worden, met alle gevolgen van dien op het vlak van de huisvesting. Een ander neveneffect zou kunnen zijn dat consumenten worden afgeleid naar minder scrupuleuze kredietgevers. Bovendien zou in een beroepsinstantie in geval van sancties moeten voorzien worden.
9
Positief zijn : - de correcte en volledige informatieverplichting in hoofde van de consumenten krachtens artikel 15. Dit artikel stelt duidelijk dat niet alleen de kredietgever verplichtingen heeft, maar ook de kredietaanvragers, een primeur in hypothecair krediet voor België ; - de invoering van minimale bekwaamheidsvereisten en informatievoorschriften voor, vergunnings- en registratieverplichting van en toezicht op kredietbemiddelaars, waarvoor de kredietsector en de CBFA (thans FSMA) sinds begin 2007 ijveren en waarvoor de Raad voor het Verbruik in zijn Advies nr. 424 van 1 februari 2011 eenparig gepleit heeft.
De ervaring met de Europese richtlijnen inzake consumentenkrediet leert dat de contracterende partijen hoe langer hoe meer vervreemd geraken van het contract dat zij sluiten. Het concept van het jaarlijks kostenpercentage (JKP) is een treffend voorbeeld van het artificiële karakter van de wetgeving. Het sinds geruime tijd toepassen van het JKP in voornamelijk consumentenkredieten is geenszins een bewijs voor enig begrip van deze techniek van de consument of eender welke niet-ingewijde, maar enkel een uitvoering van een wettelijke bepaling door deskundigen, die niet leidt tot groter vertrouwen van de consument, noch tot vergelijkbaarheid van de producten in zijnen hoofde. Adequate informatie over de eigenlijke prijs en de kosten van het product is voor de consument van groter belang. De Europese wetgever dient zich te beraden over deze evolutie. Ook het jaarlijks kostenpercentage moet in vraag durven gesteld worden. Een JKP van 4,07% per jaar is inderdaad goedkoper dan een JKP van 4,08% per jaar. Maar wat is de informatieve waarde van deze vergelijking? Opnieuw moeten hier de kosten en baten tegenover elkaar worden afgewogen.
Voor de Europese Commissie is één van de pijlers voor het voorstel van richtlijn het herstellen van het vertrouwen van de consument in de hypotheekmarkt. Het is echter opvallend hoe talrijk de woorden en uitdrukkingen zijn die rechtsonzekerheid in de hand zullen werken en ongetwijfeld aanleiding zullen geven tot procedures. Om er enkele uit de Nederlandse tekst te vermelden : -
-
standaardinformatie die “duidelijk, beknopt en opvallend” en “goed leesbaar en duidelijk hoorbaar” is (artikel 8.2) ; de consument moet “de nodige informatie over zijn behoeften, financiële situatie en voorkeuren” geven (artikel 9.2) ; “nauwkeurig en “by any means necessary” (vergeten te vertalen voor de Nederlandse tekst) inschatten hoeveel kennis van en ervaring met krediet de consument heeft” om “het niveau van de te geven toelichtingen te bepalen” (artikel 11) ; “de kredietwaardigheid van de consument opnieuw beoordelen voordat een significante verhoging van het totale kredietbedrag wordt verleend” (artikel 14.3) ; “producten selecteren die niet ongeschikt zijn voor de behoeften, financiële situatie en persoonlijke omstandigheden van de consument” (artikel 14.4) ; bij die selectie “wordt uitgegaan van op dat ogenblik up-to-date informatie en redelijke processen betreffende de situatie van de consument tijdens de looptijd van de voorgestelde kredietovereenkomst” (artikel 14.4), terwijl een kredietgever niet in de toekomst kan kijken ;
10 -
indien een lidstaat voorwaarden stelt voor de uitoefening van het recht van vervroegde aflossing van het krediet mag het daardoor voor de consument “niet al te ( woord vergeten in de Nederlandse tekst) moeilijk of te duur worden” om dit recht uit te oefenen (artikel 18.2)
Gedelegeerde handelingen komen in zes bepalingen voor en de Europese Commissie kan ze op eender welk moment aanwenden voor een onbepaalde periode. Daaruit kan alleen maar grote (rechts-)onzekerheid voor de bij de kredietverstrekking betrokken partijen voortvloeien, vooral als daarnaast nog eens de mogelijkheid bestaat dat de nationale wetgever ruime bevoegdheden behoudt om in bijkomende reglementering te voorzien. De bepalingen waarvoor in gedelegeerde handelingen is voorzien behoren geenszins tot de niet-essentiële elementen uit de toekomstige richtlijn, terwijl deze bevoegdheid, krachtens artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, juist enkel voor niet-essentiële elementen is voorbehouden. De minimumvereisten inzake bekwaamheid van de kredietbemiddelaars (artikel 6), de standaarden voor reclame (artikel 8), de pre-contractuele informatie (artikel 9), de verplichting om de terugbetalingscapaciteit van de kandidaat-kredietnemer te beoordelen (artikel 14) en de toegang tot gegevensbanken (artikel 16) zijn wezenlijke bestanddelen van de kredietverstrekkingsactiviteit en dus essentiële elementen voor de toekomstige Richtlijn. Al die elementen onderwerpen aan mogelijke verandering van reglementering op eender welk ogenblik betekent onzekerheid inzake administratieve kosten en vereiste tijd om voor de aanpassingen te zorgen. Verder in deze nota gaan we dieper in op de afzonderlijke gedelegeerde handelingen en samen met de hierboven aangehaalde algemene opmerkingen, moeten we besluiten dat deze bevoegdheden van de Europese Commissie hier moeten geschrapt worden. In ondergeschikte orde kunnen desnoods deze uit artikel 10 (Informatievoorschriften voor kredietbemiddelaars) behouden blijven. Het Europese Parlement en de Raad zullen dan wel bevoegdheden hebben van intrekking en bezwaar, maar niet van amendering. Met intrekking kan men nog niet de gedelegeerde handeling bijsturen. Nergens in het Voorstel is erin voorzien dat de stakeholders, of zelfs het Europese Parlement of de Raad, enige inbreng kunnen hebben in of geraadpleegd zullen worden bij de voorbereiding van deze gedelegeerde handelingen. Het systeem van de gedelegeerde handelingen houdt dus een permanent in het oog te houden risico voor de kredietgevers in en de betrokken bepalingen zouden enkel kunnen beschouwd worden als deel uitmakend van een evolutief stuk reglementering van onbepaalde duur. Veel aanvaardbaarder is het zich te houden aan de werkwijze van artikel 31.Evaluatieclausule, die na vijf jaar ter sprake komt.
Het voorstel van richtlijn bepaalt in artikel 30 “Omzetting” dat “de lidstaten uiterlijk op [2 jaar na de inwerkingtreding] de nodige wettelijke en bestuurlijke bepalingen moeten vaststellen en bekendmaken om aan de richtlijn te voldoen”. Met de omzetting van de CCD hebben de kredietgevers echter moeten vaststellen dat zij eerst zeer laat, en in verschillende landen te laat
11 konden kennis nemen van de omzetting door de nationale wetgever. De enquêtes die daarover geregeld werden gehouden door de Europese sectorberoepsverenigingen kunnen dit genoegzaam aantonen. De richtlijn zou daarom best in die zin geformuleerd worden dat, nadat de lidstaten de omzetting aan de Europese Commissie hebben meegedeeld, de kredietgevers en de kredietbemiddelaars eveneens de nodige tijd, b.v. twee jaar, krijgen om de nationale wetgeving te kunnen toepassen. Overgangsbepalingen, niet alleen voor de lidstaten, maar ook voor de kredietgevers zijn dus geboden.
Artikelsgewijze commentaar
Artikel 2 : Toepassingsgebied Het toepassingsgebied van artikel 2 is voor interpretatie vatbaar. In de Engelse versie is er sprake van “residential property” en in recital (9) ruimer zelfs van “credit to purchase a property”, wat in de Nederlandse versie in overwegende (9) vertaald wordt door het ruime woord “vastgoed” maar in de tekst zelf van artikel 2 door het beperkte woord “woning”. Qua toepassingsgebied heeft dit wel consequenties. Het woord “woning” wordt dus best vervangen door “onroerend goed”. Wat artikel 2.1, a), b) en c) betreft, waarom wordt de consument niet beschermd wanneer een hypotheek (of andere vergelijkbare zekerheid) wordt bedongen op een ander onroerend goed dan een woning, of wanneer eigendomsrechten worden verkregen of behouden betreffende een ander onroerend goed dan een woning, of wanneer een ander onroerend goed wordt gerenoveerd dan een woning ? Wat wordt bedoeld met een waarborg die bestaat uit een recht op een woning (zie a))? Waarom worden alleen “eigendomsrechten” geviseerd en geen andere onroerende zakelijke rechten (zie b))? Houdt de toevoeging “waarvan een persoon eigenaar is of waarvan hij de eigendom wenst te verwerven” al dan niet een beperking in (zie c))? In b) moet het woord “eigendomsrechten” dus vervangen worden door “zakelijke rechten” (eigendomsrecht, vruchtgebruik, erfpacht, opstal) en in c) moeten de woorden “waarvan een persoon eigenaar is of waarvan hij de eigendom wenst te verwerven” vervangen worden door de woorden “waarop een persoon een zakelijk recht heeft of waarop hij een zakelijk recht wenst te verwerven”. Houdt de verwijzing naar de CCD een beperking in, in de zin dat bepaalde renovatiekredieten wel onder de CCD zouden ressorteren (zie ook overweging nr. 14 van de CCD : “Kredietovereenkomsten mogen echter niet van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten louter omdat zij ten doel hebben een bestaand gebouw te renoveren of de waarde ervan te verhogen”) ? Het zal geenszins een voor specifieke dossiers uitgemaakte zaak zijn wat juist moet verstaan worden onder “het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten”, zelfs al vindt men gelijkaardige woorden in de Belgische wet terug (“verwerven of behouden van onroerende zakelijke rechten”). Het probleem moet vanuit Europees oogpunt gezien, des te groter zijn.
12 De herfinancieringswoonkredieten worden niet uitdrukkelijk geviseerd in artikel 2.1. Het is voor de sector, zelfs op Europees vlak, geenszins duidelijk wat artikel 2, punt 2.a), eigenlijk viseert. Vallen bijvoorbeeld overbruggingskredieten wel onder het toepassingsgebied? Op basis van Overwegende 10 in fine wel, maar niet op basis van de tekst zelf, zodat het beter zou zijn het deel uit Overwegende 10 over te nemen in de tekst voor de richtlijn. Artikel 2, punt 1, moet dus aangevuld worden met een punt d) luidend als volgt : “d) kredietovereenkomsten waarvan het kapitaal niet hoeft te worden afgelost, maar eerst op het einde van de looptijd van de overeenkomst wordt terugbetaald, of kredietovereenkomsten die voorzien in tijdelijke financiering tussen de verkoop van een onroerend goed en de aankoop van een ander onroerend goed.” Artikel 2, punt 2, a), moet na het woord “kredietovereenkomsten” aangevuld worden met de woorden “ter vergemakkelijking van de consumptie”, zoals opgenomen staat in Overwegende (10).
Artikel 3 : Definities De definities moeten voluit uitgeschreven worden en artikel 3 mag zich niet enkel beperken tot verwijzingen naar de richtlijn consumentenkredieten (hierna CCD).
In artikel 4, punt 1, 2de alinea, moeten de verwijzingen naar de artikelen 18 tot en met 21 vervangen worden door de verwijzing naar de artikelen 19 tot en met 22. In artikel 9, punt 1 moet “getaxeerd” en “taxatie” vervangen worden door “deskundig geschat” en “deskundige schatting”, en in punt 2, eerste alinea, moet de verwijzing naar artikel 14 vervangen worden door 15. In artikel 15, punt 1, derde lijn moet de tweede vermelding van het woord “informatie” vervangen worden door het woord “situatie”.
Artikel 5 : Gedragsregels bij het verstrekken van krediet
Artikel 5, punt 1, wordt best geschrapt, gezien het geen toegevoegde waarde heeft naast de bepalingen over reclame en marketing (art. 7 en 8), algemene informatieverstrekking (art. 9 (1)), individuele informatieverstrekking (art. 9 (2)), de informatievoorschriften voor kredietbemiddelaars (art. 10), de adequate toelichtingen (art. 11) en de normen over de adviesverstrekking (art. 17). Men kan niet blijven teksten produceren om per slot van rekening hetzelfde te laten verstaan. Evenmin wordt het nut ingezien van artikel 5, punt 2, -dus te schrappen-, gezien de informatieverplichtingen van de kredietbemiddelaars, opgenomen in artikel 10, en de informatie over de kosten op te nemen in de ESIS.
Artikelen 6, 10 en 19-22 : Minimale bekwaamheidsvereisten en informatievoorschriften voor kredietbemiddelaars en het Europees paspoort voor de kredietbemiddelaars
13 In Overweging 35 moet het eerste deel van de tweede zin tot aan de woorden “en aan hen een vergunning te verlenen” geschrapt worden. De Europese Commissie lijkt ervan uit te gaan dat een lidstaat kan bepalen dat, naast een registratie van de kredietbemiddelaar, ook een registratie van zijn individuele personeelsleden vereist is. Hier moet in een vrijstelling voorzien worden om te vermijden dat alle personeelsleden onderworpen zouden worden aan kennis- of opleidingsvereisten. Zelfregulering via opleidingen beschikbaar gesteld door een erkend instituut (in België bijvoorbeeld vandaag Febelfin Academy) enerzijds, en algemene aansprakelijkheid voor aangestelden conform het Burgerlijk Wetboek zouden hier moeten volstaan. Zelfs inzake de WCK gaat men niet zover om iedereen in contact met publiek aan kennisvereisten te onderwerpen. In de verzekeringsbemiddeling volstaat de aanstelling van een "verantwoordelijke voor de distributie" om de kwaliteitsnorm te halen. Het zou een oplossing bieden om naar analogie hiermee een “verantwoordelijke voor de kredietverstrekking” aan te duiden om per kredietgever en per tussenpersoon (agentschap of makelaar) te voldoen aan de kennis- en opleidingsvereisten. Wat artikel 6 betreft, moet het eerste deel van punt 1, b), namelijk zonder de woorden”over passende kennis en bekwaamheid inzake kredietovereenkomsten beschikken.” de eerste woorden van punt 1, a), vervangen, namelijk “de personeelsleden van kredietgevers en kredietbemiddelaars”. Punt 1, b), moet dan geschrapt worden en in punt 1, c), moet “en b)” geschrapt worden. Inderdaad, de verantwoordelijkheid voor kredietbeslissingen ligt bij het management en niet bij het uitvoerende personeel. De verplichtingen uit punt 1 moeten dus enkel op het management wegen. Het heeft ook weinig toegevoegde waarde in die verplichtingen te voorzien zowel voor het management als voor het personeel dat onder de verantwoordelijkheid van het management valt. Om vanzelfsprekende redenen van efficiëntie, leiden kredietgevers hun personeelsleden voldoende degelijk op om hun management die verantwoordelijkheid te kunnen laten dragen. Indien dit standpunt niet aanvaard wordt, moeten, in ondergeschikte orde, in punt 1, a), na de woorden “de personeelsleden van kredietgevers en kredietbemiddelaars” de woorden “,die in rechtstreeks contact staan met de consument” ingevoegd worden. In punt 3 moeten die zelfde woorden “, die in rechtstreeks contact staan met de consument” ingevoegd worden na de woorden “personeelsleden van kredietbemiddelaars of kredietgevers”. Wat de gedelegeerde bevoegdheden betreft, leeft de sector in het ongewisse wat de draagwijdte en de parameters voor het gebruik ervan zijn. Opleidingen gebeuren thans zeer verschillend op nationaal niveau. Een gecentraliseerde aanpak inzake kennis- en bekwaamheidscriteria lijkt niet haalbaar rekening houdend met de verschillen in categorieën van de personen binnen de 27 lidstaten die met de consument in contact staan. Dus art. 6, punt 4, moet geschrapt worden. Logischerwijs zouden alle tussenpersonen die in aanraking komen met de problematiek van (informatieverstrekking inzake) het hypothecair krediet, dus ook de vastgoedmakelaars een verplichte basiskennis van hypothecair krediet moeten hebben. Er zijn geen specifieke opmerkingen te maken bij de artikelen 10 en 19-22.
14
Artikel 7 : Algemene bepalingen inzake reclame en marketing
Wat betekent “valse verwachtingen” ? Dit is alleszins niet de terminologie uit richtlijn 2005/29/EG van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken. Hoe zouden kredietgevers enerzijds moeten voldoen aan de vereiste geen valse verwachtingen te wekken als ze anderzijds hoe dan ook reeds moeten voldoen aan richtlijn 2005/29/EG en aan de bepaling uit artikel 9, punt 1, over de algemene informatie, die onder meer uitgaat van het geven van indicatieve voorbeelden van de totale kredietkosten en van het jaarlijks kostenpercentage. De laatste zin van artikel 7 wordt dus best weggelaten.
Artikel 8 : In reclame op te nemen standaardinformatie
In punt 1 moet het woord “rentevoet” vervangen worden door “debetrentevoet” (zie artikel 13). De sector acht het niet zinvol dat in reclame reeds aandacht zou moeten besteed worden aan de aard en de gevolgen van het stellen van een zekerheid, zoals overwegende 14 (einde tweede zin) het stelt. Dit is typisch een aspect voor de (geïndividualiseerde) precontractuele informatie. Ofwel moet het gegeven voorbeeld geschrapt worden, ofwel de verwijzing naar reclamemateriaal. Indien het de bedoeling was dit voorbeeld enkel voor de precontractuele informatie te laten gelden, had dit duidelijker tot uiting moeten komen in de tekst. Evenzo acht de sector het niet zinvol in reclame reeds een waarschuwing op te nemen dat de kredietnemer het risico loopt de woning te verliezen als hij de aflossing van de lening niet (woord vergeten in de Nederlandse tekst) nakomt. Het voorbeeld is slecht gekozen en moet uit overwegende 17 geschrapt worden (de woorden “,bijvoorbeeld het feit dat de consument het risico loopt de woning te verliezen als hij de aflossingen van de lening nakomt”). Zo ook moet punt i) uit artikel 8, punt 2, geschrapt worden. Het voorbeeld betreft opnieuw duidelijk een aspect dat eerst ter sprake moet komen in de fase van de precontractuele informatie. In de CCD komt dat aspect geenszins voor in de reclame maar wel degelijk in het artikel over de precontractuele informatie, namelijk artikel 5.1, m). Wat artikel 8 betreft, moet vastgesteld worden dat de hoeveelheid gevraagde informatie voor de reclame zeer groot is. Dat stelt het risico dat de reclame haar doel gaat missen, omdat ze te omslachtig is en de consument gaat ontmoedigen. Het kan er eveneens toe leiden dat er minder aan reclame wordt gedaan, wat evenmin in het belang van de consument is. Meer specifiek trekt de sector het nut van artikel 8, punt 2, in twijfel, gezien al de gestelde elementen eveneens voorkomen in de ESIS. Wat echter zeer storend is, is het feit dat de gestelde elementen, omwille van de “overload”, gewoon niet kunnen dienen voor TV- en radioreclame. Wat de gedelegeerde bevoegdheden betreft, herhaalt de sector zijn standpunt : de Europese Commissie zou de bevoegdheid krijgen om de richtlijn op eender welk ogenblik en desgevallend geregeld te wijzigen of aan te vullen op een aantal substantiële punten, wat onzekerheid zowel
15 voor de lidstaten als voor de bij de kredieten betrokken partijen, kredietgever en kredietnemer inhoudt.
Artikel 9 : Pre-contractuele informatie, algemene informatie en ESIS
Wat de algemene informatieverplichtingen betreft, vrezen we dat artikel 9, punt 1, waarin er uitdrukkelijk sprake is van “ten minste” (de volgende algemene informatie), gaat leiden tot minimumharmonisatie. Dan gaan de kredietgevers in verschillende lidstaten met verschillende reglementering opgescheept zitten. Terwijl ter zake juist een level playing field moet nagestreefd worden in het belang van niet alleen de kredietnemers, ter verhoging van hun vertrouwen omwille van een gelijke bescherming in alle lidstaten aan de hand van een voldoende sterk beschermende maatregel, maar ook van de kredietgevers die in verschillende lidstaten hun kredieten willen aan de man brengen. Dit is toch het geval met de huidige Europese Gedragscode voor woningkredieten ? Waarom van die Europese verworvenheid afstappen ? De woorden “ten minste” moeten geschrapt worden. Volgens artikel 9, punt 2, zou de kredietgever “onverwijld nadat” de consument overeenkomstig artikel 15 (en niet “14” zoals in de tekst) zijn informatie heeft verstrekt, deze laatste van de geïndividualiseerde informatie moeten voorzien. De woorden “onverwijld nadat” zijn ongelukkig gekozen. Deze woorden verschillen ook van deze uit artikel 5 van de CCD : “geruime tijd voordat” de consument door een kredietovereenkomst of een aanbod wordt gebonden, verstrekt de kredietgever de consument de nodige informatie. Ze moeten in het kader van de woningkredieten vervangen worden door de werkwijze die voor de bestaande Europese Gedragscode inzake woningkredieten geldt, namelijk dat de ESIS ten laatste samen met het kredietaanbod aan de kandidaat-kredietnemer wordt verstrekt. Het moment van het verstrekken van de ESIS hangt af van land tot land en van distributiesysteem tot distributiesysteem. Met kredietmakelaars zal dit dus anders werken dan met agentschappen. Maar zelfs al wordt de ESIS eerst aan de kandidaat-kredietnemer afgegeven samen met het kredietaanbod, dan nog heeft de kredietnemer ruim de tijd om aan shopping te doen, in België twee tot drie maanden. Men mag niet vergeten dat hoe eerder de ESIS wordt afgegeven, hoe minder de ESIS zal aansluiten bij de individuele realiteit van de betrokken kandidaat-kredietnemer. Het woord “onverwijld” moet dus geschrapt worden en na de woorden “en voorkeuren heeft verstrekt,” moeten de woorden “en uiterlijk samen met het verstrekken van het kredietaanbod,” ingevoegd worden. Deze aanpassing zal een incoherentie tussen de eerste alinea van punt 2 (“onverwijld nadat”) en de eerste zin (het aanbod moet van een ESIS vergezeld gaan) van de tweede alinea van dit punt oplossen, wat het voordeel heeft dat deze eerste zin kan geschrapt worden. Er hoeft aan de invoeging niet toegevoegd te worden dat het om “een voor de kredietgever bindend aanbod” gaat, gezien een kredietaanbod de kredietgever steeds bindt, of het zou niet om een aanbod gaan. Gedelegeerde bevoegdheden zijn in het kader van de pre-contractuele informatie onaanvaardbaar. Ze zouden gelden voor de geïndividualiseerde informatie van de ESIS, terwijl voor dit bijzonder document specifieke kosten moeten gemaakt worden om er op ondernemingsvlak in te voorzien en de tussenpersonen ervoor op te leiden, waardoor geregelde aanpassingen op
16 basis van gedelegeerde bevoegdheden problematisch worden, en, vooral, terwijl er nu toch na de grondige studie van 2010 van Consultant OPTEM een zekere duurzaamheid van de in het Voorstel opgenomen versie –qua inhoud én vorm- zou moeten gegarandeerd zijn. Artikel 9, punt 3, moet geschrapt worden.
Artikel 11 : Adequate toelichtingen
De derde zin van de eerste alinea gaat veel verder dan wat de CCD bepaalt (artikel 5.6 van de CCD is opgenomen in de eerste twee zinnen) en, zoals in de algemene beschouwingen vermeld, houdt ook rechtsonzekerheid in. De kredietgevers zullen niet zomaar kunnen uitmaken wat nauwkeurig en “by any means necessary” inschatten van hoeveel kennis en ervaring de consument heeft betekent. Gezien de te aanmatigende en belerende toon van deze zin, ook vergeleken met de CCD, gezien het eerste deel van de alinea voldoende duidelijk is en deze derde zin in feite niets wezenlijks toevoegt en, tenslotte, gezien de verplichtingen inzake informatie uit de artikelen 9 en 10 reeds breed uitgewerkt zijn, wordt deze derde zin best geschrapt. We hebben in dit artikel toch niet te maken met advies rond beleggingsproducten ?
Artikel 12 : het JKP
In artikel 3, k), verwijst het Voorstel naar de CCD (artikel 3, (g)), dat de volgende definitie geeft van de “totale kosten van het krediet” : “alle kosten, met inbegrip van rente, commissielonen,
belastingen en vergoedingen van welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten.”. Terloops herhalen we onze hoger onder de commentaar bij artikel 3 vermelde opmerking dat in het Voorstel best de volledige definities opgenomen zouden worden, wat betekent dat de sector voor onder meer de punten k, l, m en n van artikel 3 een volledig uitgeschreven tekst wil opgenomen zien.
Inhoudelijk De sector stelt vast dat het de Europese Commissie, zoals in de CCD, niet langer te doen is om de vergelijkbaarheid van het toekomstige JKP, die enkel kan bereikt worden door een beperkte bepaling van wat in de berekeningsbasis van het JKP moet opgenomen worden, namelijk enkel de kosten die de kredietgever met betrekking tot het krediet aanrekent voor zichzelf. Wat de verzekeringen betreft gaat het dan dus enkel om de kosten van de kredietverzekering. Deze beperkte omschrijving laat vergelijking van de JKP’s, zelfs grensoverschrijdend toe. Wil men er eender welke andere kost aan toevoegen, dan zal het gaan om kosten die onvergelijkbaar zijn of hier niet bestaan en dus niet in het JKP opgenomen zijn terwijl ze daar wel bestaan en er dus wel in opgenomen zijn. Elke andere kost moet dus beter opgenomen worden in de algemene en de geïndividualiseerde (ESIS) informatie, concreet becijferd als “die de kredietgever bekend is”, of minstens bij wijze van vermelding van het type kost indien dit niet het geval is.
17 De ANIL - Agence nationale pour l’Information sur le Logement (Frankrijk) bevestigde het voorgaande in een objectieve studie op verzoek van de Europese Commissie (“L’expression du taux effectif global en matière de crédit hypothécaire dans les pays membres de la CE » (1 juni 1993)). Eigenlijk gaat zelfs die beperkte berekeningsbasis nog te ver en zou men zich beter beperken tot de zuivere geactualiseerde rentevoet. De huidige werkwijze van de Belgische wet op het hypothecair krediet (WHK) met betrekking tot de rentevoet en zijn overeenstemmende jaarrentevoet benadert overigens vrij sterk deze zienswijze en volstaat ruimschoots. Inderdaad, wanneer men zich te zeer vastbijt op de techniek van het JKP, verliest men het logische concept van de thans bestaande werkwijze met de overeenstemmende jaarrentevoet uit het oog, zoals gepreciseerd in artikel 4, 4°, van de WHK : "rentevoet : de rentevoet uitgedrukt in percent per periode waartegen de interesten voor dezelfde periode berekend worden", haar memorie van toelichting (blz. 7)
“Allerlei beheerkosten zoals kosten van briefwisseling, fiscale attesten en andere, maken deel uit van de algemene financiële kost van de kredietgever die gedragen wordt door de interestopbrengsten waarvan de rentevoet vastgesteld wordt door de kredietgever.” en haar algemeen uitvoeringsbesluit, meer bepaald hoofdstuk IV Reclame en kosten, onder meer artikel 11, 2de lid
“Wanneer een cijfergegeven betrekking heeft op een rentevoet, moet de reclame in ieder geval de jaarrentevoet (nvdr : bepaald in art. 10) vermelden.”. In België omvat de rentevoet dus enkel de fundingkost en de gebruikelijke beheerkosten. Was voor consumentenkrediet uitgegaan van een zuivere geactualiseerde rentevoet en zou men voor de richtlijn woningkredieten daarvan eveneens uitgaan, dan was er geen enkel probleem om qua JKP zelfs een woningkrediet met een consumentenkrediet voor eenzelfde financieringsdoel te vergelijken.
In ondergeschikte orde De sector stelt dus thans vast dat de Europese Commissie daarnaar geen oren heeft. De sector wil dan evenwel duidelijk laten verstaan dat hypothecair krediet geen consumentenkrediet is en dat dan minstens een aantal elementen uit de allesomvattende “totale kosten van het aan de consument verleende krediet”, waarvan het JKP de in een percentage op jaarbasis omgezette uitdrukking is, moeten uitgesloten worden, namelijk : -
de kosten voor het vestigen van waarborgen. In het Voorstel van richtlijn is, zoals dus in de CCD, sprake van “notariskosten”, wat tot interpretatieproblemen zal aanleiding geven. Dit woord moet dus vervangen worden door “kosten voor het vestigen van waarborgen”. Het gaat inderdaad niet om kosten die aan de hypotheekonderneming toekomen en ze zijn bij het aangaan van het contract door de kredietgever nog niet gekend. Het gaat om de eigenlijke kosten die de notaris voor zichzelf aanrekent, de registratie- en de hypotheekrechten en het hypotheekloon. Het gaat eveneens bijvoorbeeld om de kost van de inpandgeving van effecten. Inderdaad, stel dat deze kosten toch in het JKP zouden opgenomen worden, dan zou men bijvoorbeeld een hoger JKP, omwille van de opgenomen kosten van de inpandgeving, gaan vergelijken met een lager JKP zonder de kosten van een inschrijving.
18 Bij wijze van voorbeeld maken we hierna de vergelijking tussen woningkredieten met een hypotheek en dus een eenmalige kost voor de waarborg bij de aanvang van het krediet en woningkredieten met enkel een effectenpand (en een hypotheekbelofte) en dus een jaarlijkse recurrente kost voor het effectenpand. Voor een woningkrediet van 25.000 euro op 20 jaar zonder kosten aan een JKP van 4,5% zouden 1.800 euro notariskosten moeten betaald worden. Wanneer de recurrente kost bij een effectenpand jaarlijks 50 euro bedraagt en men dit wel opneemt in het JKP resulteert dit in een JKP van 4,83 %. Met andere woorden ogenschijnlijk veel duurder dan de 4,5%. Maar indien men de eenmalige notariskosten ad 1.800 euro in rekening zou brengen bekomt men een JKP van 5,4 %. -
Verzekeringen, zoals schuldsaldoverzekeringen, woning(brand-)verzekeringen en gemengde levensverzekeringen, of de kredietgever ze nu eist of niet én of de kredietgever de kost ervan nu kent of niet bij het opstellen van het kredietaanbod. De redenen hiervoor zijn ten overvloede opgenomen in Advies nr. 424 van 1 februari 2010 van de Raad voor het Verbruik en in de bijlage met voorbeelden bij deze nota. Wat heeft een kandidaat-kredietnemer aan een allesomvattende prijs voor krediet én verzekering, indien hij de verzekering van een andere maatschappij daarmee moet vergelijken. De kandidaat-kredietnemer moet de twee verzekeringen kunnen vergelijken, want de andere verzekeraar biedt hem niet noodzakelijk ook een krediet aan of daarin is de kandidaat-kredietnemer niet geïnteresseerd. Of is het de bedoeling dat de kredietgever diverse JKP's gaat berekenen met prijsoffertes van verschillende verzekeringsmaatschappijen? Dat zal dan zeker niet kunnen bij de aanvraag van het krediet, want dan beschikt de kandidaat-kredietnemer niet over die offertes. Er moet eerst al enige klaarheid zijn in de kredietelementen (bedrag, looptijd, renteformule, ...), vooraleer men een berekening voor de verzekering kan maken. Dan nog kan men geen rekening houden met de gezondheidsfactoren die een invloed kunnen hebben op de premie. Het heeft inderdaad geen zin een JKP van een krediet met een schuldsaldoverzekering te vergelijken met een even hoog of een lager JKP van een krediet met hetzelfde bedrag bij een andere kredietgever maar met een schuldsaldoverzekering die een lagere dekking biedt. Wat is bovendien het nut van een JKP, waarin de verzekering zou opgenomen zijn gezien de kredietgever de premie toch zou kennen omdat de verzekeraar tot wie de kandidaatkredietnemer zich wendt deel uitmaakt van een financiële groep met de kredietgever, wanneer men dit moet vergelijken met een JKP van een krediet bij de andere kredietgever die de premie niet kan kennen omdat de kandidaat-kredietnemer zich voor de verzekering tot een verzekeraar moet wenden die met deze andere kredietgever geen financiële groep vormt. Het is echter een totaal ander verhaal wanneer men de JKP’s binnen bepaalde specifieke lokale werkwijzen gaat (en kan) vergelijken, zoals binnen het specifieke Franse systeem waarin gewerkt wordt met gepoolde overlijdensdekking en niet met persoonsgebonden, individuele dekking, zelfs zonder medische acceptatie persoon per persoon. Daar zou door het forfaitaire systeem een premie wel in aanmerking kunnen komen voor opname in het JKP.
19 Premies van brandverzekeringen kunnen niet in het JKP opgenomen worden gezien de dekkingen te verschillend zijn en gezien een brandverzekering meestal deel uitmaakt van een groter verzekeringspakket dat verschillende risico’s dekt. Dit is niet alleen het geval in België, maar bijvoorbeeld voor alle verzekeringen van dit type zo in Denemarken. Uit het voorgaande volgt ook duidelijk dat het geen belang heeft of de kost de kredietgever nu bekend is of niet. -
de kosten van de deskundige schatting van het onroerend goed, tenzij de kredietgever de schatting (met zijn eigen deskundigen) organiseert, ze verplicht stelt, dus de kost ervan hem bekend is en hij de kost zelf int. Dit item blijft echter relatief in die zin dat men zal JKP’s vergelijken voor enerzijds een krediet dat aan deze criteria beantwoordt anderzijds een krediet waarin de kost van de schatting procentueel afhangt van de nog te bepalen waarde van het goed, zodat men die kost niet kan kennen.
De sector kan nooit akkoord gaan met de opname in het JKP van de volgende items die immers indruisen tegen de gangbare uitgangspunten (cfr. CCD) die een JKP-berekening vereisen : er wordt ondersteld dat de terugbetalingen gebeuren volgens de vooropgestelde termijnen en termijnbedragen, men onderstelt een 100% onmiddellijke opname, enz.. Kortom, kosten van wanbetaling, contractwijziging of kapitaalreserveringskosten in rekening brengen is hiermee strijdig. Het gaat om hypothesen, en daarvan mag bij de berekeningsbasis voor het JKP niet uitgegaan worden. - de kapitaalreserveringskosten, aangerekend wanneer het kapitaal niet in één keer bij het begin van het krediet wordt opgenomen. De opname ervan in het JKP zou in tegenspraak zijn met de eerste “aanvullende hypothese” uit “Bijlage I – Berekening van het jaarlijkse kostenpercentage” (punt II), namelijk dat “indien de consument vrij kan kiezen hoeveel krediet hij opneemt, er dan verondersteld wordt dat het totale kredietbedrag onmiddellijk volledig wordt opgenomen” ; - de kosten van wanbetaling (zie trouwens artikel 12, punt 2, 1ste lid, zelf en artikel 19.2, 1ste lid, 1ste deel van de CCD); - kosten verschuldigd voor aanpassing van contractsvoorwaarden op verzoek van de kredietnemer. In “Bijlage I – Berekening van het jaarlijkse kostenpercentage” : -
moet in punt d) van “Opmerkingen” (p. 49, gans onderaan) het tweede woord “eerste” vervangen worden door “voorgaande”. Inderdaad, wordt gewerkt met 4 cijfers na de komma, dan zou dit anders betekenen dat, wanneer het 4 de cijfer na de komma 5 is of meer, de 1ste decimaal vooraan zou moeten vermeerderd worden en niet de 3de ; Is het geenszins duidelijk wat verstaan moet worden onder het woord “aflossingsschema”.
Artikel 14 : Verplichting de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen
Loan-to-value, loan-to-income Overwegende 24 stelt dat lidstaten richtsnoeren kunnen geven voor de methode en de criteria waarmee de kredietwaardigheid van een consument wordt beoordeeld, bijvoorbeeld door
20 grenswaarden vast te stellen voor loan-to-value- of loan-to-income-verhoudingscijfers. Deze concrete voorbeelden stellen verscheidene problemen : ze werken minimum harmonisering in de hand met uitsluiting van level playing field als gevolg; een mogelijk gevolg op de beschikbaarheid van kredieten; uiterst complexe, dure en weinig transparante reglementering (ze bestaat in Nederland en de ter zake geldende bepalingen lijken ons geenszins begrijpbaar voor de consument); inmenging in het kredietbeleid van de hypotheekonderneming; de uit de reglementering voortvloeiende beperkingen stellen in tal van dossiers geen probleem van verantwoorde kredietverstrekking (“responsible lending”) en zijn dus nodeloos beperkend. In de laatste zin van dit Overwegende 24 moeten de woorden “,bijvoorbeeld door grenswaarden vast te stellen voor loan-to-value- of loan-to-income-verhoudingscijfers” dus geschrapt worden.
Punt 2 a) : Weigering van het krediet We verwijzen naar hoger opgenomen algemene beschouwing en gaan hier nog even op in, gezien de belangrijkheid van het onderwerp. De weigering van een krediet is logischerwijze reeds het gevolg van een negatief resultaat van een beoordeling van de terugbetalingscapaciteit van de kandidaat-kredietnemer, gebaseerd op een brede waaier overwegingen en relevante factoren. Maar het heeft geen zin dit gegeven om te zetten in een wettelijke bepaling. De verplichting het krediet te weigeren komt alleszins niet voor in artikel 8 van de CCD. Gezien het nodeloos verhoogde risico voor de kredietgever zou dit schadelijk zijn voor de kredietnemers en de economie. De voorgestelde regeling getuigt van weinig realiteitszin. Kredietbeoordeling is geen exacte wetenschap. Alleen wanneer een kandidaat kredietnemer manifest vermogend/onvermogend is, kan met quasi zekerheid gesteld worden dat een krediet wel/niet zal kunnen terugbetaald worden. Heel wat modale gezinnen flirten evenwel met de grens van wat wel nog, of niet meer, als kredietwaardig kan beschouwd worden door deze of gene kredietgever (die daarover -volledig te goeder trouw- van mening kunnen verschillen). Voor deze doelgroep kan een verbod van kredietverlening -gekoppeld aan strenge sancties (art. 24)- resulteren in een restrictiever kredietbeleid (met alle gevolgen van dien voor het "eigen woning"-bezit en het huisvestingsbeleid). Een kredietgever zal trouwens ook minder gemakkelijk zijn kredietbeslissing kunnen doen steunen op de persoonlijkheidskenmerken van de kredietnemer (zuinigheid, loyauteit, ...). Dergelijke beslissingsgronden vallen nu eenmaal moeilijker hard te maken voor de rechtbank. Ook is het mogelijk dat bepaalde aanbieders van woonkredieten bereid zijn grotere wettelijke risico's te nemen dan andere aanbieders (die bv. hun imago niet in het gedrang willen brengen). Consumenten zouden aldus georiënteerd kunnen worden naar minder scrupuleuze actoren. Kredietverlening is gebaseerd op vertrouwen en zulks laat zich moeilijk in cijfertjes vatten. Aan de contracterende partijen moet voldoende ruimte worden gelaten, wat tevens impliceert dat beide partijen hun deel van de verantwoordelijkheid moeten kunnen nemen. Aan de kredietgever komt toe de kredietnemer een passende toelichting te verstrekken, zodat de consument kan oordelen of de voorgestelde kredietovereenkomst zijn financiële situatie beantwoordt (art. 11). Verder mag de verantwoordelijkheid van de kredietgever niet gaan. Het is trouwens contradictorisch in art. 11 te stellen dat de consument in staat moet worden gesteld te oordelen of hij een bepaalde kredietovereenkomst kan sluiten, terwijl in art. 14 een verbod van kredietverlening wordt opgelegd.
21 Het kan bovendien best de praktijk zijn dat na een eerste negatieve beoordeling de kandidaatkredietnemer een bijkomende waarborg of voorstel, van welke aard ook, doet, zodat de beoordeling alsnog positief uitvalt. Nog in verband met artikel 14, punt 2 a), de kredietgever kan er alles aan doen om ervoor te zorgen dat het krediet beantwoordt aan de terugbetalingscapaciteit van de kredietnemer beoordeeld bij het aangaan van het krediet en voor een voor de kredietgever overschouwbare periode onmiddellijk na het aangaan van het krediet, maar niet voor de ganse duur van dit type langlopende woningkrediet, zoals het Voorstel het thans bepaalt. Punt 2 a) moet dus om verschillende redenen geschrapt worden. In Overweging 25 is opgenomen dat een positief resultaat van een beoordeling van de terugbetalingscapaciteit niet hoeft te resulteren in een automatische verplichting tot het toekennen van het krediet. In artikel 14, punt 1, zelf moet een dergelijke bepaling opgenomen worden, gezien ze in de Overweging niet dezelfde rechtskracht zal hebben. Punt 2 b), e) en f) : Verplichting de kandidaat-kredietnemer in te lichten van de redenen of uitleg te geven over de logica van het geautomatiseerde besluit voor de niet-toekenning van het krediet en handmatig herzien van het besluit De sector ziet geen probleem in het in kennis stellen van de verwerping van de kredietaanvraag (artikel 14, punt 2 b)), zoals dit ook reeds geldt in de CCD, maar artikel 9 van de CCD eist niet dat ook de redenen voor de verwerping zouden meegedeeld worden. Er is geen enkele reden om ter zake voor hypothecaire kredieten anders te gaan reglementeren. De redenen meedelen kan het kwalijke gevolg hebben dat de kredietnemer met de kennis daarvan zijn situatie gaat verdraaien en zich tot een andere kredietgever gaat wenden die dan niets vermoedend het krediet zou toekennen. Indien de kredietgever voor elk concreet dossier dient te motiveren waarom een concrete kredietaanvraag werd geweigerd, zou hij in feite grotendeels zijn systeem van kredietanalyse kenbaar moeten maken, wat niet aanvaardbaar is. Door een mededeling van de redenen wordt aan de consument de kans gegeven om te reageren op de redenen van weigering en, zeker in gevallen waarbij een consument de opschortende voorwaarde voor het verkrijgen van krediet binnen een bepaalde periode (voorzien in een aankoopcompromis) niet respecteerde en een schadevergoeding dient te betalen, is het niet ondenkbaar dat de consument stelt dat de kredietgever onterecht zijn kredietaanvraag heeft geweigerd en de te betalen schadevergoeding bij de kredietgever terugvordert. Het krediet kan ook geweigerd worden om andere redenen dan onvoldoende terugbetalingscapaciteit, bijvoorbeeld omwille van andere risicomanagementanalyses of op basis van de witwasreglementering die juist verbiedt mee te delen dat dit de reden is. De woorden “van de redenen voor de verwerping” moeten in punt 2 b) geschrapt worden. De sector ziet geen probleem in het meedelen aan de kandidaat-kredietnemer dat zijn kredietaanvraag is geweigerd op basis van een geautomatiseerde beslissing of als resultaat van
22 een geautomatiseerde scoring. Maar hij gaat er niet mee akkoord dat in dat geval de logica van deze geautomatiseerde beslissing moet uitgelegd worden (art. 14, punt 2 e)), want dan zou de kredietgever de werking van zijn geautomatiseerd systeem moeten prijsgeven, wat uiterst gevoelig is en tot de essentie van zijn businessmodel behoort. Ook dit zou de kosten en de ervoor vereiste tijd sterk verhogen, terwijl er geen enkele toegevoegde waarde voor de kandidaat-kredietnemer tegenover staat. Scoring technieken zijn zeer complex gezien de wiskundige algoritmen en de consument zal ze niet begrijpen. De sector gaat ook niet akkoord met artikel 14, punt 2 f) om de beslissing manueel te herzien. De meeste kredietgevers gebruiken scoringtechnieken. Die hebben hun waarde reeds lang bewezen, wat erkend wordt door de overheden. Ze laten objectieve en juiste beoordelingen toe met gebruik van informatie uit diverse wettelijk toegelaten bronnen. Manuele herzieningen scheppen een zeer zware administratieve belemmering, terwijl ook hier geen toegevoegde waarde voor de kandidaat-kredietnemer te bekennen is. De selectiecriteria zouden bij de manuele herziening trouwens dezelfde als bij de scoring moeten zijn. Schrapping van - het deel van de tweede zin uit Overwegende 29 na de woorden “consument daarvan in kennis stellen”; - het deel van artikel 14, punt 2, e) na de woorden “in kennis stelt” en van punt 2, f). Punt 4 : Product (on-)geschiktheid Oorspronkelijk was het idee van de Europese Commissie te voorzien in een beoordeling van de geschiktheid van het product, waardoor de verantwoordelijkheid voor de keuze van het product volledig naar de kredietgever zou verschoven worden, met de gevolgen vandien. Bovendien als de consument de kredietgever zou verwijten hem een niet-geschikt product verkocht te hebben, zouden rechters het begrip “geschiktheid” verschillend uitleggen. Maar vooral, rechters zouden het identificeren van dergelijke producten ongetwijfeld gelijkstellen met adviesverstrekking en de identificatie van geschikte producten zou op een adviesplicht uitdraaien. Ondertussen is de tekst zo opgesteld dat kredietgevers de nodige informatie over de situatie van de consument moeten inwinnen om producten aan te wijzen die “niet ongeschikt” zijn. Maar wat zal de juridische interpretatie van die woorden worden ? Dit leidt opnieuw tot rechtsonzekerheid en in een procedure zal de aandacht eerder gaan naar het belang van de kredietnemer dan naar de problematiek van wie de bewijslast draagt. Het probleem met productgeschiktheid is dus niet van de baan. De verwoording van artikel 14, punt 4 vertoont veel gelijkenis met art. 17 over advies. Punt 4 zou de gebruikelijke fase van de verkoop van het woningkrediet moeten beschrijven, maar geeft ten onrechte de indruk dat de kredietgever zou moeten tewerk gaan als bij de verkoop van beleggingen, waar men te maken heeft met een zeer ruime waaier complexe producten die moeten onderverdeeld worden in risicoklassen. Omwille van zijn overdrachtelijke maar verkeerde benadering moet dit punt 4 geschrapt worden, gezien het voor de woningkredieten niets toevoegt aan wat reeds voldoende is uitgewerkt onder meer in de artikelen over de informatieverstrekking (door de kredietgever én door de consument) en over de kredietwaardigheidsbeoordeling. Het
23 voegt onnodig veel, complex en voor interpretatie vatbaar proza toe aan andere reeds uitvoerig uitgewerkte teksten. Bovendien wordt met dit punt 4 vergeten dat een adequaat geïnformeerde consument – wat toch het geval zou moeten zijn wanneer de bepalingen uit de hoofdstukken 2-4 zijn toegepast – in staat is zelf te oordelen of een bepaald product geschikt is. Dat is tenminste wat volgt uit de overwegende (19) en de artikelen 5 (1) en 6 (1) van de CCD. Punt 5 : Gedelegeerde bevoegdheden Gebruik makend van de bevoegdheid inzake gedelegeerde bevoegdheden in dit artikel zou de Europese Commissie aan de lidstaten voorstellen kunnen doen over elementen voor de beoordeling van de terugbetalingscapaciteit. We kennen vandaag de techniek van de gedelegeerde handelingen niet en vrezen dat het opnemen in Europese wetgeving van gedetailleerde verplichtingen de bestaande nationale reglementeringen, die uit eigenheden van de nationale markten zijn ontstaan gaan beperken of tenietdoen, laat staan tot rechtsonzekerheid gaan leiden. De vrees dat onder meer productinnovatie aan banden wordt gelegd wordt nog vergroot bij het lezen van punt 5 in fine, waar aan de Europese Commissie de gedelegeerde bevoegdheid zou gegeven worden om ervoor te zorgen dat de kredietproducten niet ongeschikt zijn voor de consument. Hoe gaat de Commissie deze bevoegdheid interpreteren en toepassen ? Punt 5 moet dus in zijn geheel geschrapt worden.
Artikel 15 : Informatieplicht van de consument
Wat zijn “bewijsstukken uit onafhankelijk verifieerbare bronnen” (punt 1), “onafhankelijk verifieerbare bewijsstukken” (punt 2) ? We zien het nut niet in van de laatste zin van de eerste alinea van punt 2. Er is geen tussenkomst van de Lidstaten ter zake vereist. De kandidaat-kredietnemer is bijvoorbeeld perfect op de hoogte - van de geldigheidsduur van de toekomstige ESIS, gezien in de inleidende tekst moet aangegeven worden tot wanneer de daarin opgenomen informatie geldig blijft ; - van de geldigheidsduur van het kredietaanbod, die trouwens in het aanbod moet opgenomen worden.
Artikel 16 : Toegang tot gegevensbanken
In Overwegende 27 moet de zin “Indien dit risico (op wanbetaling) duidelijk aanwezig is of objectief
is aangetoond, moet de kredietgever contact met de consument opnemen om de verschillende opties ter voorkoming van wanbetaling te bespreken, zoals een herschikking van de lening .” geschrapt worden. Dit is een te sterke afwijking op de klassieke burgerrechtelijke uitgangspunten. Het is toch niet de taak van de kredietgever de kredietnemer te gaan opzoeken om hem voor te stellen zijn schuld te gaan herschikken ? In al de documenten van de kredietgevers en in hun gedragscode staat duidelijk aangegeven dat wanneer de consument een probleem met zijn
24 betalingen ondervindt, hij zo snel mogelijk naar de kredietgever moet (en kan!) gaan om een oplossing te bespreken. Geen gedelegeerde bevoegdheden.
Artikel 17 : Normen voor adviesverlening
In artikel 17, punt 1 moet de tweede zin aangepast worden, want er kan niet uitgemaakt worden wat de bedoeling van de woorden “transparante vergoeding van de persoon die de dienst verleent” is. Artikel 17, punt 2 a) eist dat de kredietgever en de kredietbemiddelaar een “voldoende groot” aantal op de markt beschikbare kredietovereenkomsten in overweging zou nemen. Alleszins van een kredietgever kan niet verwacht worden dat hij advies geeft over producten van de concurrentie. Dus moeten in punt 2 a) na de woorden “op de markt” de woorden “,wat de niet-verbonden kredietbemiddelaar betreft, of binnen de productenwaaier van de kredietgever, wat de kredietgever of de verbonden kredietbemiddelaar betreft,” toegevoegd worden.
Artikel 18 : Vervroegde terugbetaling
De sector staat positief tegenover de voorstelling van dit artikel bij wijze van principe, namelijk dat de consument een wettelijk of een contractueel recht moet hebben om vervroegd terug te betalen. Zo kan de uitoefening van dat recht samenvallen met de systemen van toepassing op lokaal vlak. Waarmee de sector evenwel geen vrede kan nemen is de totale vrijheid van de lidstaten om te bepalen of de kredietgever al dan niet een “fair and objective” wederbeleggingsvergoeding kan vragen in geval de kredietnemer vervroegd terugbetaalt. In elk geval moet een wederbeleggingsvergoeding kunnen gevraagd worden, ter compensatie van de kosten. De woorden “De lidstaten kunnen ook bepalen dat de kredietgever recht moet hebben op” moeten vervangen worden door “De lidstaten bepalen dat de kredietgever recht heeft op”. Waarom anders zou het artikel zelf de woorden “eerlijke en objectief verantwoorde (vergoeding)” vermelden indien een vergoeding met die kwalificatie niet zou bestaan ? In Overwegende 32 moeten de woorden “De lidstaten kunnen ook bepalen” vervangen worden door de woorden “De lidstaten bepalen ook”. Overigens geldt dit zo voor consumentenkrediet in de CCD en geldt vandaag in België een wederbeleggingsvergoeding van 3 maand interest, berekend aan de rentevoet van het krediet op het bedrag van het verschuldigd blijvend saldo, forfaitair voor alle kredieten waarin vervroegd terugbetaald wordt. De zin “Indien een lidstaat dergelijke voorwaarden vaststelt, mag het daardoor voor de consument niet al te ( woord vergeten in de NL tekst) moeilijk of te duur worden om het in lid 1 bedoelde recht uit te oefenen.” moet geschrapt worden, gezien hij kan leiden tot de situatie waarin bepaalde voorwaarden achteraf ongewild en ongeweten als te moeilijk of te duur worden bestempeld en worden verboden, terwijl ze dan al wel zullen gelden in portefeuilles verstrekte kredieten en in het reeds toegepaste krediet- en risicobeleid van ondernemingen die er hun “assets and liabilities
25 management” op afgestemd zullen hebben. De zin leidt dus tot onzekerheid en dus tot hogere rentevoeten, terwijl per slot van rekening op dit ogenblik ofwel in bepaalde landen al jarenlang werkwijzen gelden die uit de ervaring met de markt gegroeid zijn en getuigen van gerechtvaardigdheid en coherentie (zie bijvoorbeeld in Duitsland met de kredieten verstrekt op basis van Pfandbrieven), ofwel, zoals in België, een – weliswaar verkeerd - forfaitair systeem bestaat, in casu de drie maand interest voor alle rentevoettypes (vaste en veranderlijke rentevoeten, en binnen de veranderlijke alle veranderlijkheidsperiodiciteiten), waarop de hypotheekondernemingen evenwel al decennia hun financieel risico konden afstemmen. Van retroactiviteit van een dergelijke bepaling mag er zeker geen sprake zijn, gezien ze kan leiden tot het bepalen van caps, waarmee voor bestaande portefeuilles kredieten geen rekening is kunnen gehouden worden.
Artikel 24 : Sancties
Punt 2 moet aangevuld worden met een nieuwe alinea :
"De lidstaten dragen er zorg voor dat bij het opleggen van een sanctie of iedere andere maatregel de rechten van verdediging worden in acht genomen." Het is vanzelfsprekend dat personen die ervan verdacht worden de door de richtlijn vastgestelde bepalingen niet na te leven, nauwkeurig op de hoogte moeten worden gebracht van wat hen ten laste wordt gelegd, zowel wat de feitelijke toedracht als de juridische applicatie betreft. Ook dient aan deze personen het recht te worden verleend om zich te verdedigen, al dan niet met bijstand van gespecialiseerde personen. Ten slotte hebben zij recht op de beoordeling door een onpartijdige instantie en moet een beslissing afdoende gemotiveerd worden.
Artikel 29 : Dwingend karakter van deze richtlijn Zoals aangegeven in de algemene beschouwingen, moet een nieuw punt 1 in dit artikel ingevoegd worden, luidend als volgt : “1. In zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, mogen de lidstaten geen bepalingen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van of toevoegen aan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.” De bestaande punten 1 tot 3 worden 2 tot 4.
Art. 30 : Omzetting In artikel 30, punt 1, moet de tweede alinea vervangen worden door de volgende bepaling :
"Die bepalingen worden toegepast vanaf [4 jaar na de inwerkingtreding].” Thans staat er “[ 2 jaar na de inwerkingtreding]”. Met de inwerkingtreding wordt deze van de richtlijn bedoeld. De nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zullen dan moeten toegepast worden vanaf het derde jaar volgend op de bekendmaking van die nationale bepalingen.
26 De toepassing van de richtlijn vereist enerzijds een tussenkomst van de nationale wetgever en anderzijds voorbereidende maatregelen vanwege kredietgevers en kredietbemiddelaars. De ervaring met de CCD leert dat de nationale wetgever vaak het gros van de beschikbare tijd aan zichzelf toebedeelt, terwijl de rechtsonderhorigen zich tevreden moeten stellen met wat nog rest, met alle gevolgen van dien. Om herhaling te voorkomen is het redelijk twee afzonderlijke termijnen te bepalen, één voor de nationale wetgevers, en één voor de rechtsonderhorigen.
Nieuw artikel : Overgangsmaatregelen De volgende tekst moet ingevoegd worden als een nieuw artikel : "De op de datum van inwerkingtreding van de nationale uitvoeringsmaatregelen bestaande kredietovereenkomsten vallen buiten de richtlijn." Grotendeels regelt de richtlijn de fase van de contractsluiting, of de fase die eraan voorafgaat. Vanzelfsprekend viseert de richtlijn niet wat in het verleden heeft plaatsgevonden. Voor de regels inzake vervroegde aflossing ligt de verantwoording op een ander vlak. De partijen hebben bij het sluiten van hun kredietovereenkomst een financieel evenwicht nagestreefd (qua rentevoet, duur van het krediet, wederbeleggingsvergoeding, ...) dat verloren dreigt te gaan, indien rekening zou moeten gehouden worden met nieuwe wettelijke bepalingen. Ook hier mag de richtlijn bijgevolg niet aan bestaande overeenkomsten raken. De bepaling komt ook voor in de CCD, meer bepaald artikel 30. Er is geen reden om deze bepaling enkel voor de CCD te laten gelden.
Artikel 31 : Evaluatieclausule Punt g) moet geschrapt worden. Er is geen reden om de bescherming waarin de toekomstige richtlijn voor particulieren voorziet uit te breiden tot ondernemingen. Om coherent te zijn moet ook de laatste zin uit Overwegende (8) geschrapt worden. Zoals het dat zelfde Overwegende (8) stelt “verkeren consumenten en ondernemingen niet in dezelfde positie en behoeven ze derhalve niet dezelfde mate van bescherming”.
Bijlage II Europees gestandaardiseerd informatieblad (ESIS) 5. Het bedrag van iedere periodieke betaling [Bedrag] [valuta] In tegenstelling tot wat het geval is met de huidige ESIS, wordt er noch in de tekst van het Voorstel van Richtlijn, noch in de ESIS van woningkredieten met alleen rentebetaling en met reconstitutie van het kapitaal (door levensverzekering) gewag gemaakt Zie evenwel enkel de derde “waarschuwing” onder punt 14. 7. Aanvullende verplichtingen en kosten (…)
27
Gelieve ervoor te zorgen dat u op de hoogte bent van alle andere belastingen en kosten (bv. notariskosten) die aan dit krediet zijn verbonden. Deze vermelding maakt dubbel gebruik uit met de 4de waarschuwing uit punt 14. 8.Vervroegde aflossing Verder in dit punt 8 komt de term “Uitstapvergoeding” voor, die in België niet gebruikt wordt. In België wordt de term “wederbeleggingsvergoeding” gebruikt. Deze opmerking is van belang gezien de hypotheekondernemingen zich strikt moeten houden aan de voorstelling en de terminologie van de ESIS. 9. (In voorkomend geval) Herroepingsrecht Het Engelse woord “to cancel” en het Franse “annuler” zijn algemeen en dekken ook “to withdraw” en “rétractation” en het is dit laatste, namelijk een herroeping wat hier de bedoeling moet zijn. “Opzegging” echter, namelijk van een contract in volle toepassing, is hier niet de werkwijze anders stond er in het Engels “denunciation” of “notion of termination of agreement” en in het Frans “dénonciation”. Het woord “opzegging” moet dus vervangen worden door “herroeping”.
___________________________________
28
BIJLAGE bij het standpunt van Febelfin over artikel 12 inzake het JKP
A. Arguments en faveur de l'exclusion de la prime incendie du TAEG. - que faut-il comprendre par assurance incendie ? Garanties minimales telles que définies par l'AR risques simples ? Les packages home & family sont beaucoup plus étendus que la simple assurance incendie (vol, familiale, protection juridique, ...) - l'assurance incendie n'est pas seulement un facteur de coût mais aussi une source de revenus pour le consommateur (prestations futures garanties) : il faudrait dès lors incorporer une valeur actualisée des prestations futures attendues (best estimate ?) - l'assurance incendie est une assurance indispensable indépendamment du crédit (protection du patrimoine immobilier et mobilier et couverture de la responsabilité à l'égard de tiers); - la prime ne signifie rien, ce qui compte est le contenu des garanties. Le danger d'une comparaison limitée au prix est une sous-assurance ou une assurance de moindre étendue (garanties minimales et franchises maximales); - l'inclusion de la prime incendie dans le TAEG n'offre aucune transparence au client. Mieux vaut établir une fiche spécifique à l'assurance incendie (exemple : y a-t-il abandon de la règle proportionnelle ? y a-t-il déplafonnement (couverture en valeur de reconstruction ou de reconstitution à neuf, ...)). Une telle fiche devrait alors être rendue obligatoire pour toute police incendie, même en cas de conclusion d'une assurance hors prêt hypothécaire, sous peine de distorsion de concurrence. - la prime incendie n'est pas toujours immédiatement déterminable. Des inspections sont parfois requises pour déterminer le risque en vol (protection anti-vol) ou en catastrophes naturelles (modèles hydrographiques), voire pour déterminer l'assiette de la prime (valeur de reconstruction à neuf). Cette valeur diffère de la valeur d'acquisition de l'immeuble (valeur vénale) car celle-ci est fonction de l'offre et de la demande. Exemple chiffré : prime minimale et maximale pour un même bâtiment (description en annexe) 1) estimation des capitaux assurés par l'assuré (200.000 EUR bâtiment et 40.000 EUR contenu) avec application de la règle proportionnelle (indemnité réduite en cas de sous-assurance éventuelle). Pas de couverture vol, pas d'assurance familiale ni protection juridique, franchise normale. Prime Bâtiment = 312.23 EUR taxes incluses, prime Contenu = 61.12 EUR taxes incluses : TOTAL = 373.35 EUR 2) estimation du capital bâtiment sur base d'une grille d'évaluation selon la superficie (282 m2) : assurance du bâtiment pour la valeur de reconstruction à neuf (sans plafond) et assurance du contenu pour 45.000 EUR en premier risque (absence de règle proportionnelle). Pas de couverture vol, pas d'assurance familiale ni protection juridique, franchise quadruplée.
29 Prime Bâtiment = 277.42 EUR taxes incluses, prime Contenu = 50.43 EUR taxes incluses : TOTAL = 327.85 EUR 3) estimation du capital bâtiment sur base d'une grille d'évaluation selon la superficie (282 m2) : assurance du bâtiment pour la valeur de reconstruction à neuf (sans plafond) et assurance du contenu pour 100.000 EUR en premier risque (absence de règle proportionnelle). Souscription garantie vol, pertes indirectes, pack franchise réduite, pack jardin, familiale et protection juridique. Prime Bâtiment = 469.78 EUR taxes incluses, prime Contenu = 449.83 EUR taxes incluses (dont Vol = 258.15 EUR), prime familiale = 75.89 EUR : TOTAL = 995.50 EUR Ces exemples démontrent clairement que la prime en soi n'a aucune pertinence.
B. Argumenten voor de uitsluiting van de schuldsaldoverzekeringspremie (SSV) uit het JKP Voor de schuldsaldoverzekering liggen de argumenten op een ander vlak. Het verzekerde risico bij een SSV (zonder bijkomende verzekering) is immers altijd gelijk (bij gelijk verzekerd kapitaal). Om het JKP voor de cliënt vergelijkbaar te houden, lijkt het ons echter beter om ook de kostprijs van de SSV (of meer algemeen van de tijdelijke overlijdensverzekering met constant of afnemend kapitaal) buiten het JKP te houden en op te nemen in het ESIS-formulier. Immers, - de ene verzekeringspremie opnemen en de andere niet, voor het geval deze de kredietgever niet bekend zou zijn, bevordert o. i. de transparantie en vergelijkbaarheid voor de cliënt niet ; - vaak gaat een SSV ook gepaard met bijkomende verzekeringen (invaliditeit, werkloosheid) ; - de premie voor een SSV hangt af van de persoonlijke (gezondheids)toestand van de cliënt. De exacte gepersonaliseerde premie is dus pas gekend na medische evaluatie. Door "lage" basispremies en "hoge" bijpremies worden vooral mensen met gezondheidproblemen getroffen (raakt aan het solidariteitsmechanisme in verzekeringen). Zelfs een medische weigering van het risico is niet uitgesloten en dan oordeelt de kredietgever of het hypothecair krediet kan worden toegestaan zonder SSV ; - afhankelijk van de gekozen formule (koopsom, jaarpremies, ...) kunnen de fiscale voordelen voor de cliënt verschillen. Deze fiscale voordelen komen echter niet tot uiting in het JKP ; - enkel de kredietgevers die verondersteld worden de kostprijs te kennen omdat zij deel uitmaken van een financiële groep, zullen verplicht zijn om de verzekeringspremie in het JKP op te nemen. In hoeverre is zo’n JKP nog vergelijkbaar met het JKP van een andere bank die de verzekeringspremie niet moet opnemen omdat de kredietnemer zich voor de verzekering moet wenden tot een verzekeraar die geen financiële groep vormt met de kredietgever ? ____________________________________