Perspectief voor het ontwikkelingsperspectief?! Het start allemaal bij de asielzoekers- en nieuwkomerleerling
Reader voor landelijke coördinatorendag LOWAN PO Zalencentrum Vredenburg Utrecht 6 maart 2008
Inhoud VOORWOORD 1
INLEIDING OP HET THEMA ‘PERSPECTIEF VOOR HET ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF?!
7
1.2 Tot slot
9
NIEUWKOMERS EN ASIELZOEKERS
11
2.1 Inleiding
11
3
12
RAPPORTAGE MINICONFERENTIES NIEUWKOMERS
3.1 Definitie nieuwkomers
12
3.2 Voorstellen aanpassing regeling
14
3.3 Tot slot
14
3.4 Bijlage 1 Taaltoetsen
15
3.5 Bijlage 2 Onderzoeksgegevens taalvaardigheid
16
4
SAMENVATTING MINICONFERENTIE 8 OKTOBER 2007
18
5
SCHOLEN VOOR MORGEN
23
6
DE KWALITEITSAGENDA PO
24
7
DOORLOPENDE LEERLIJNEN
26
7.1 Inleiding
CB1.08KO.0019 (PO3846)
5
1.1 Specifieke taken en accenten in het onderwijs aan nieuwkomers
2
maart 2008
4
26
7.2 Zij-of neveninstromers
26
7.3 Aanbeveling 8.1
27
8
maart 2008 CB1.08KO.0019 (PO3846)
PASSEND ONDERWIJS
28
8.1 Inleiding
28
9
29
‘PASSEND ONDERWIJS – PASSEND VOOR NIEUWKOMERS?’
VOORWOORD Geachte schoolleiders en interne begeleiders, De wereld staat niet stil. Een welhaast overbodige mededeling als je werkzaam bent in het onderwijs aan asielzoekers en nieuwkomers. Dagelijks merk je de effecten van politieke onrust, die zich vertaalt in asielverzoeken. Of je wordt geconfronteerd met de gevolgen van de uitbreiding van de EU en de effecten die dat heeft op de arbeidsmobiliteit. Beide fenomenen gaan ook vaak gepaard met sociale migratie, die jullie dan weer terugzien in de samenstelling van jullie schoolpopulatie. Twee belangrijke beleidslijnen De wereld staat niet stil. Binnen de school niet, maar daarbuiten ook niet. Het denken over het realiseren van goed onderwijs blijft de kernopdracht van de school. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij het schoolbestuur. De overheid heeft zich ogenschijnlijk teruggetrokken, maar weet langs twee beleidslijnen toch flink mee te sturen. De eerste beleidslijn is ‘Scholen voor morgen’. Dit is de agenda van dit kabinet voor de verbetering en versterking van de kwaliteit van het onderwijs. Lijn 2 is de ontwikkeling van regio’s die verantwoordelijkheid gaan dragen voor een passend arrangement voor elke leerling die naar school gaat. Passend onderwijs dus. Twee lijnen, die LOWAN niet zomaar kan en wil negeren. Lijnen met ieder hun eigen mogelijkheden, maar waarschijnlijk ook risico’s. Coördinatorendag 6 maart Op 6 maart aanstaande willen we samen met schoolleiders en interne begeleiders van de scholen voor asiel- en eerste opvangonderwijs deze lijnen verkennen en zoeken naar mogelijkheden om te blijven werken aan de kwaliteit van de opvang. We willen vertrekken vanuit de vraag naar een goede leerlingenzorg en het werken met ontwikkelingsperspectieven. De centrale vraag is dan ook of het eerste opvangonderwijs mee kan liften op genoemde beleidslijnen. En zo ja, hoe we dat dan samen (scholen, LOWAN, besturen, gemeenten, .....) moeten doen? Leeswijzer Ter voorbereiding op deze bijeenkomst verzoeken we de deelnemers de artikelen in deze reader van te voren door te nemen. Van primair belang voor een actieve deelname is het inleidend artikel 'Perspectief voor het ontwikkelingsperspectief ?! Verder treft u achter de kopjes: -
nieuwkomers en asielzoekers;
-
scholen voor morgen;
-
passend onderwijs.
korte inleidende artikelen aan, gevolgd door enige achtergrondinformatie. Gelieve in ieder geval kennis te nemen van de vetgedrukte onderdelen. maart 2008 Pagina 4/4 CB1.08KO.0019 (PO3846)
1
INLEIDING OP HET THEMA ‘PERSPECTIEF VOOR HET ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF?! Er zijn onlangs twee miniconferenties geweest met vertegenwoordigers rondom de opvang van nieuwkomers. Er is gesproken over een gezamenlijke definitie voor onderwijs aan asielzoekers en overige nieuwkomers; de onderscheidende en overeenkomende kenmerken van het onderwijs en de belemmerende factoren en succesverhalen zijn geïnventariseerd. Er is uitgegaan van de volgende werkdefinitie: Buitenlandse kinderen in de basisschoolleeftijd die onvoldoende taalvaardig zijn in het Nederlands om in het onderwijs in de groep met leeftijdgenoten adequaat te kunnen functioneren. We ontdekten dat de onderwijsvorm (begrensde eerste opvang van één tot anderhalf jaar of opvang gekoppeld aan huisvesting AZC) meer onderscheidend werkt dan het onderscheid in asielzoekers en overige nieuwkomers. Bij het onderwijs aan asielzoekers is er in toenemende mate sprake van begrensde opvang en mengvormen van asielzoekers en overige nieuwkomers. De kinderen hebben de volgende specifieke omstandigheden gemeen:
-
de kinderen beheersen de Nederlandse taal niet; ze hebben (nog) geen aansluiting bij het reguliere basisonderwijs; er zijn geen duidelijke referentiekaders voor de leerontwikkeling; er zijn grote inter-individuele verschillen; er is sprake van veel wisselingen van leerlingen (tijdelijke opvang).
Alle specifiek onderscheiden groepen hebben een gemeenschappelijke onderwijsbehoefte, namelijk zo snel mogelijk mee kunnen doen in het reguliere onderwijsprogramma, door: 1
zich sociaal en emotioneel thuis gaan voelen (inclusief basale vaardigheden/ omgangsvormen);
2
de Nederlandse taal leren (een programma voor goed taalonderwijs)
3
basale invoering in de vak- en vormingsgebieden;
4
verhelderen van het ontwikkelingsperspectief van de leerling.
Door middel van een aangepast onderwijsaanbod proberen de scholen de kinderen zo snel mogelijk de Nederlandse taal te leren. Zonder beperkende factoren lijkt dit bij jongere kinderen in gemiddeld één jaar te realiseren. Bij oudere kinderen is meer tijd nodig. Ze leren wel sneller, maar de afstand met het Nederlandse onderwijsprogramma is groter. In het voortgezet onderwijs wordt uitgegaan van twee jaar. Hier is aanpassing van de regelgeving nieuwkomers gewenst (OCW). Het aangepaste onderwijsaanbod is er op gericht dat de kinderen het onderwijsaanbod in de reguliere klas kunnen volgen. Niet alle kinderen redden het binnen de periode van één tot twee jaar om een aansluiting te vinden bij Nederlandse leeftijdgenoten. De volgende veel voorkomende (cumulatie van) risicofactoren kunnen de ontwikkeling negatief beïnvloeden:
maart 2008 Pagina 5/5 CB1.08KO.0019 (PO3846)
negatieve ervaringen in het land van herkomst; langdurig verblijf in de centrale opvang (AZC’s);
-
veel schoolwisselingen en ‘hoppen’; stressfactoren in gezin (gezinshereniging, onzekerheid procedure, adoptie, stiefouder, illegaliteit en dergelijke).
De verschillen zijn hier groot en de ondersteuningsbehoefte is dan vaak groter dan het eerste opvangonderwijs alleen kan bieden. ‘Reguliere’ leerlingen kunnen ondermeer terugvallen op (financiële) ondersteuning van WSNS, Rugzak en de jeugdhulpverlening. Onze doelgroep kan hier in de praktijk onvoldoende op terugvallen. Deels uit onwetendheid en deels door gebrek aan expertise. De plek waar deze ondersteuning het beste geboden kan worden (eerste opvang of regulier) is ook niet op voorhand duidelijk. Ook na één jaar eerste opvangonderwijs hebben de leerlingen in het reguliere onderwijs een extra ondersteuningsbehoefte. Het ontwikkelen van de volledige beheersing van het Nederlands is een langdurig traject. Ook als de kinderen in staat zijn de reguliere lessen te volgen, is het verwervingsproces nog lang niet voltooid binnen het onderwijs. Dit valt moeilijk in de huidige regelgeving te vangen, omdat dit per kind heel verschillend is. Het is wel duidelijk dat de huidige financieringsmogelijkheden verminderd zijn door het wegvallen van GOA-middelen (alleen beperkt tot schakelklassen) en de verandering van gewichtengelden (opleidingsniveau ouders). In de groep kinderen van asielzoekers en overige nieuwkomers tekent zich de onderstaande onderverdeling af. 1 2
De eerste opvang als ze één tot twee jaar in Nederland zijn. De kinderen volgen dan een apart programma dat gericht is op een snelle aansluiting bij het reguliere onderwijsprogramma (zie boven). Bij voorkeur wordt dit centraal georganiseerd en vindt het onderwijs plaats in een opvangklas of op een school voor eerste opvangonderwijs. Vaak wordt er voor de bovenschoolse opvang een convenant gesloten met schoolbesturen en gemeente(n), met afspraken over criteria, financiering en leerlingenvervoer. Voor de meeste kinderen die korter dan één jaar in Nederland zijn is er een aparte bekostiging, maar voor de overige kinderen niet. In een aantal gevallen worden deze kinderen onder de vlag van een Schakelklas opgevangen.
3
De vervolgopvang in het reguliere onderwijsprogramma. Dit vindt bij voorkeur plaats in het reguliere onderwijs met mogelijk ambulante begeleiding vanuit de eerste opvang. Vooral de oudere kinderen hebben nog extra begeleiding nodig vanuit de zorgstructuur van de school, welke deels gefaciliteerd wordt uit gelden van het samenwerkingsverband WSNS.
3
Nieuwkomers met extra zorgbehoefte. Een deel van de kinderen profiteert door eerder genoemde risicofactoren hier onvoldoende van en zal langer in de eerste opvang blijven, verwezen worden naar speciaal (basis)onderwijs of mogelijk met een rugzakje in het reguliere onderwijs kunnen functioneren. Voor de meeste van deze kinderen gaat het om een tijdelijke extra zorgbehoefte. Vaak zal er ook extra ondersteuning vanuit de jeugdhulpverlening nodig zijn. Voor een langer verblijf in de eerste opvang zijn er geen extra middelen beschikbaar en komt de ondersteuning vanuit de jeugdhulpverlening niet of moeizaam tot stand.
maart 2008 Pagina 6/6 CB1.08KO.0019 (PO3846)
1.1
Specifieke taken en accenten in het onderwijs aan nieuwkomers De begeleiding is er op gericht dat leerlingen zich naar hun mogelijkheden ontwikkelen. Hoewel er nog geen duidelijke referentiekaders zijn voor de leerontwikkeling bij nieuwkomers, zijn er inmiddels op basis van onderzoek en ervaringen uit de praktijk wel doelen en leerstoflijnen bekend, welke in één à twee jaar voor verschillende leeftijdsgroepen zonder extra zorgbehoefte haalbaar zijn. Zo was er tijdens de miniconferentie redelijk consensus over het woordenschatniveau dat in de eerste opvang gemiddeld bereikt kan worden. De kritiek richt zich voornamelijk op de verouderde leermiddelen waar de scholen mee moeten werken. Een aantal scholen die een regionale opvang bieden hebben de streefdoelen van het onderwijsrendement zelfs vastgelegd in een convenant met de verschillende participerende besturen. Wanneer leerlingen deze doelen in de gegeven tijd niet bereiken, leggen ze hiervoor verantwoording af en worden er voor deze leerlingen nadere afspraken gemaakt. Dit kan een langer verblijf in de eerste opvang inhouden met een specifiek zorgarrangement, een zorgarrangement in het reguliere onderwijs of een verwijzing s(b)o. Eerste opvangscholen die kinderen niet (kunnen) laten uitstromen naar het reguliere of s(b)o-onderwijs, worden geacht dit binnen de eigen school te organiseren. Hoewel alle nieuwkomers in zekere zin als zorgleerling aangemerkt kunnen worden, zijn de leerlingen met extra zorgbehoefte de echte zorgleerlingen. Deze diversiteit vraagt om een zorgvuldig volgen van leerlingen en een heldere procedure voor het vaststellen van het ontwikkelingsperspectief van leerlingen. Alleen dan kan gewaarborgd worden dat leerlingen zich, in de gegeven omstandigheden, naar hun mogelijkheden ontwikkelen. De onderwijsinspectie hanteert hiervoor in haar toezicht de volgende aandachtspunten: 1
Uitgangspunt
-
Het leerstofaanbod bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs. In de eerste opvang is dit gericht op het kunnen meedoen in het reguliere onderwijsprogramma. Maar ook als de kinderen in staat zijn de reguliere lessen te volgen, is het verwervingsproces nog lang niet voltooid binnen het onderwijs.
-
De aangeboden leerinhouden voor Nederlandse taal en voor rekenen en wiskunde zijn gerelateerd aan de kerndoelen en zijn afgestemd op de onderwijsbehoeften van individuele leerlingen. Voor de eerste opvang in één à twee jaar wordt steeds duidelijker welke leerlijn je bij leerlingen zonder extra zorgbehoefte in de verschillende leeftijdsgroepen kunt aanbieden en welke resultaten je gemiddeld mag verwachten. Het is wel noodzakelijk om dit meer te objectiveren en er is dringend behoefte aan een hierop gebaseerd nieuw onderwijsprogramma.
-
Om de resultaten op taal en rekenen te verbeteren worden voor het reguliere onderwijs nu voorgeschreven tussenniveaus voor taal en rekenen vastgesteld (zie Eindrapport Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen, 23 januari 2008). Het zou mooi zijn als dit ook voor het eerste opvangonderwijs gebeurde. Vooruit lopend op wettelijke voorschriften worden er nu pilots gestart.
-
Er is een aanbod gericht op sociaal-emotionele vorming. De school heeft een aanbod gericht op bevordering van sociale integratie en burgerschap, met inbegrip van het overdragen van kennis over en kennismaking met de diversiteit in de samenleving.
maart 2008 Pagina 7/7 CB1.08KO.0019 (PO3846)
2
Ontwikkelingsperspectief verhelderen
-
De school stelt bij plaatsing voor iedere leerling een ontwikkelingsperspectief vast; Stelt vervolgens de leer- en ontwikkelingsdoelen van de leerling vast en geeft voor een bepaalde periode de verwachte ontwikkeling aan;
-
Deze leer- en ontwikkelingsdoelen zijn sturend voor het aanbod aan de leerling; De school houdt in het leerstofaanbod rekening met:
-
de leeftijd; mate van alfabetisering en Nederlandse taalvaardigheid; feitelijke verblijfsduur in het Nederlandse onderwijs; een gerichte NT2-lijn is uitgangspunt voor het totaalaanbod Nederlandse taal; de school voorziet in een gericht aanbod woordenschatontwikkeling.
Hier doen zich in de praktijk ondermeer de onderstaande situaties voor.
-
De leerling is net in Nederland. Ga in eerste instantie uit van een gemiddelde eerste opvangontwikkeling en de leerling start met het aangepaste programma van de eerste opvang. Afhankelijk van de resultaten wordt het ontwikkelingsperspectief bijgesteld. Bij oudere leerlingen wordt ook gekeken in hoeverre de leerling al gealfabetiseerd is.
-
De leerling is al langer in Nederland, maar er zijn geen onderwijskundige gegevens bekend. Dit komt vaak voor en Follow Us kan hier een uitkomst bieden. Op basis van de leeftijd, mate van alfabetisering en verblijfsduur in het Nederlandse onderwijs bepaal je in welk niveau de leerling vermoedelijk de beste aansluiting zal vinden. Op basis van toetsing wordt gekeken of dit terecht is en wordt het ontwikkelingsperspectief bijgesteld.
-
De leerling is al langer in Nederland en er zijn gegevens van de vorige school bekend. Afhankelijk van de kwaliteit van de aangeleverde gegevens kan bepaald worden op welk niveau de leerling in het onderwijsprogramma kan instappen. Op basis van de leeftijd en verblijfsduur in het Nederlandse onderwijs en het bereikte niveau kan het ontwikkelingsperspectief geschetst worden. Hier liggen wel enkele valkuilen. Als er sprake is van veel schoolwisselingen, dan zijn de onderwijsresultaten vaak erg laag. Dit zou een te laag ontwikkelingsperspectief geven, met het gevaar van onderstimulering. Maar ook de kwaliteit van de vorige school kan de oorzaak zijn van een tegenvallend ontwikkelingsperspectief.
3
De school gebruikt een samenhangend systeem van instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en ontwikkeling van leerlingen
-
Rekeninghoudend met de specifieke omstandigheden van het eerste opvangonderwijs; Met als specifieke aandachtspunt de overdracht naar de volgende school. Het digitale leerlingvolgsysteem Nieuwkomers In Beeld is hier als instrument specifiek voor ontwikkeld. De toetsresultaten worden op basis van verblijfsduur in Nederland, omgezet in een leerrendement. Op basis van dit leerrendement kan een ontwikkelingsperspectief geschetst worden en de ontwikkeling met vorige perioden vergeleken worden. De koppeling aan Follow Us kan voor een snelle overdracht zorgen.
maart 2008 Pagina 8/8 CB1.08KO.0019 (PO3846)
4
De leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften krijgen passende zorg
-
De school signaleert vroegtijdig welke leerlingen specifieke zorg nodig hebben. Op basis van een analyse van de verzamelde gegevens bepaalt de school de aard van de zorg voor deze leerlingen.
-
De school voert de zorg planmatig uit. De school gaat de effecten van de zorg na.
Door de cumulatie van risicofactoren en het wegvallen van extra financiering wordt het wel problematisch om deze passende zorg te kunnen bieden. 5
Evalueren van de opbrengsten
-
Beginsituatie goed in beeld brengen. Ontwikkelingsperspectief met nabije doelen vaststellen. Leerling volgen en beredeneerde keuze maken. De resultaten van de leerlingen voor Nederlandse taal en rekenen en wiskunde tijdens de schoolperiode liggen ten minste op het niveau dat op grond van hun persoonlijke ontwikkelingsperspectief mag worden verwacht.
-
De school rapporteert aan belanghebbenden inzichtelijk over de gerealiseerde kwaliteit van onderwijs en leren.
-
Op scholen met een sterke doorstroom van leerlingen zijn de opbrengsten op schoolniveau beperkt zichtbaar te maken.
-
Er zijn nog geen gegevens op langere termijn beschikbaar. Er zijn wel enkele scholen die hun onderwijsresultaten al over een langere periode hebben gepubliceerd. Deze resultaten kunnen een voorlopig startpunt vormen voor het vaststellen van tussenniveaus in het eerste opvangonderwijs.
1.2
Tot slot Om in het eerste opvangonderwijs kwaliteit te kunnen bieden in de leerlingenzorg is nodig:
-
dat er voor verschillende leeftijden in de eerste opvang tussenniveaus worden vastgesteld voor taal en rekenen, welke gebaseerd worden op een gemiddelde ontwikkeling van kinderen (zonder beperkende factoren). Misschien kunnen we meedoen in de pilots van de Expertgroep. Monitoring op basis van gegevens uit Follow Us en NIB kan een belangrijke bron zijn. Tot dit is vastgesteld kunnen we ons voorlopig baseren op beperkt onderzoek en de ervaringen van enkele grootschalige scholen;
-
dat er op basis van de tussenniveaus een nieuw onderwijsprogramma wordt opgesteld voor een gemiddelde ontwikkeling in de eerste opvang;
-
dat de huidige financieringsmiddelen verruimd worden. Er zijn signalen waargenomen van licht in de tunnel;
-
dat er een heldere procedure is voor het vaststellen van het ontwikkelingsperspectief van leerlingen en het zorgvuldig volgen ervan.
Op de eerste drie genoemde aandachtsgebieden hebben we nu geen directe invloed. Maar op de laatste hebben we meer invloed. Dit is dan ook het onderwerp van het ochtendprogramma van de coördinatorendag op 6 maart 2008.
maart 2008 Pagina 9/9 CB1.08KO.0019 (PO3846)
In groepen oefenen we met het vaststellen van het ontwikkelingsperspectief bij aangemelde leerlingen en het volgen van de ontwikkeling.
-
We nemen een aantal ijkpunten van wat kinderen gemiddeld na een jaar eerste opvang kunnen bereiken als uitgangspunt en relateren dat aan wat er in de reguliere klas met leeftijdgenoten van ze verwacht wordt.
-
Met behulp van aangeleverde gegevens van enkele leerlingen (leeftijd, aantal maanden in Nederland, soms aangevuld met het onderwijskundig rapport van de vorige school, gegevens van Follow Us, NIB, aantal schoolwisselingen, et cetera) probeer je het ontwikkelingsperspectief vast te stellen. Wat is het huidige niveau van de leerling in vergelijking met de ijkpunten en de aansluiting bij het programma van het reguliere onderwijs? Wat verwacht je van deze leerling? Welk niveau zou deze leerling over een jaar kunnen hebben? Welke consequenties heeft dat voor het onderwijsaanbod? Is dit een leerling met extra zorgbehoefte en zo ja, van welke aard en hoe denk je die te bieden?
-
Met nieuwe gegevens van de leerlingen na een half jaar onderwijs op jouw school bespreek je of je verwachtingen uitgekomen zijn. Moet het ontwikkelingsperspectief worden bij gesteld? Hoe? Welke consequenties heeft dit voor je onderwijs?
-
Welke positieve ervaringen heb je op je eigen school of tijdens deze oefening ervaren? Welke knelpunten ervaar je op je huidige school of tijdens de oefening? Wat is er voor nodig om deze knelpunten op te lossen?
De laatste drie aandachtspunten worden plenair besproken en zijn onderwerp voor verdere acties van de werkgroep LOWAN-PO.
maart 2008 Pagina 10/10 CB1.08KO.0019 (PO3846)
2 2.1
NIEUWKOMERS EN ASIELZOEKERS Inleiding In toenemende mate worden de scholen voor eerste opvangonderwijs bevolkt door een gemengde populatie. Gemengd, anders dan de mix van leerlingen met een asielachtergrond uit diverse landen. De mix verbreedt zich door de inschrijven van leerlingen die door gezinshereniging naar Nederland komen. Leerlingen die in het kader van arbeidsmobiliteit hier voor een zekere tijd verblijven en naar school willen (en moeten). Leerlingen die door een tweede huwelijk van een van de ouders het vertrouwde ‘huis en haard verlaten’ in ruil voor een nieuwe plek in Nederland. De variatie kan makkelijk uitgebreid worden met andere voorbeelden. Een deel van de leerlingen wonen en gaan naar school in de centra van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, een deel gaat naar school in de wijk waar ze wonen. Maar in toenemende mate gaan deze leerlingen samen naar een school voor eerste opvangonderwijs omdat ze niet zoveel van elkaar verschillen dat dat een aparte vorm van onderwijs rechtvaardigt. Wat verbindt deze leerlingen met elkaar, naast hun uitgesproken behoefte aan onderwijs met een faciliterend karakter? Onderwijs dat het hen mogelijk maakt over een tijdje te kunnen zeggen: ‘Ik doe mee! Tijdens een tweetal miniconferenties die LOWAN PO organiseerde in 2007 is de vraag verkend wat verbindend is voor de hierboven geschetste variatie aan leerlingen. Op de volgende pagina’s treft u een beknopte rapportage aan.
maart 2008 Pagina 11/11 CB1.08KO.0019 (PO3846)
3
RAPPORTAGE MINICONFERENTIES NIEUWKOMERS Samenvatting miniconferentie 7 juni 2007. De miniconferentie ‘nieuwkomers in beeld’ is georganiseerd met de volgende doelen voor ogen: -
het begrip nieuwkomers nader definiëren;
-
kijken naar onderscheidende/overeenkomende kenmerken tussen onderwijs aan asielzoekers en nieuwkomers;
-
inventariseren belemmerende factoren en succesverhalen.
De informatie die hieruit voortvloeit willen we omzetten naar beleid. Tijdens de miniconferentie zijn vertegenwoordigers uit het werkveld, van begeleidingsdiensten en LOWAN hierover met elkaar in gesprek gegaan. 3.1
Definitie nieuwkomers Er worden veel verschillende definities van nieuwkomers gebruikt. Afhankelijk daarvan komen kinderen wel of niet in aanmerking voor extra ondersteuning. Het ministerie van OCW hanteert de onderstaande ‘regeling voor vreemdelingen’ in het primair onderwijs: “Scholen voor primair onderwijs met leerlingen die korter dan een jaar in Nederland zijn, komen in aanmerking voor extra bekostiging. Tot nu toe werd dit geld via de gemeenten uitgekeerd. Omdat dit in de praktijk niet goed bleek te werken, is besloten deze extra middelen met ingang van 1 augustus 2007 rechtstreeks aan de scholen uit te keren.” “Artikel 34 Eerste opvang vreemdelingen 1
Het bevoegd gezag van een school waar de eerste opvang in het onderwijs wordt
verzorgd voor tenminste vier vreemdelingen, die korter dan één jaar in Nederland verblijven, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding. Onder vreemdeling in dit artikel wordt verstaan een leerling die ingeschreven staat op een school en die de school geregeld bezoekt en die door Onze minister van Justitie in het bezit is gesteld van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, onderscheidenlijk van wie tenminste één van de ouders of voogden door onze minster van Justitie in bezit is gesteld van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 en aantoonbaar nog geen jaar woonachtig is in Nederland. Onder vreemdeling in dit artikel wordt tevens verstaan een leerling die ingeschreven staat op een school en die de school geregeld bezoekt en van wie uit het paspoort of ander identiteitsbewijs blijkt dat de leerling zelf of één van de ouders of voogden burger van de EU of EER landen of Zwitserland is en op grond van het EG verdrag in Nederland verblijft en die aantoonbaar nog geen jaar woonachtig is in Nederland. Onder school wordt verstaan een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een bekostigde school of instelling als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.” maart 2008 Pagina 12/12 CB1.08KO.0019 (PO3846)
In het werk met de kinderen blijkt deze definitie onvoldoende recht te doen aan de behoefte van een aantal kinderen. Daarom is de volgende werkdefinitie verkend met de deelnemers: ‘buitenlandse kinderen in de basisschoolleeftijd die onvoldoende taalvaardig zijn in het Nederlands om in het regulier onderwijs in de groep met leeftijdsgenoten adequaat te kunnen functioneren.’ Vanuit de definitie kwamen een aantal discussieonderwerpen naar voren. Buitenlandse kinderen Zijn dit alleen kinderen die rechtstreeks uit het buitenland komen of ook kinderen die in Nederland wonen en onvoldoende taalvaardig zijn? En hoe gaan we om met Nederlandse kinderen die in het buitenland zijn geboren of in Nederland geboren maar in het buitenland woonachtig geweest, maar (nog) niet de Nederlandse taal spreken/lezen/schrijven? Discussiepunt 1: moeten ook kinderen die al lang in Nederland zijn of in Nederland geboren zijn, maar onvoldoende taalvaardig naar de eerste opvang? Discussiepunt 2: moeten ook Nederlandse kinderen die in het buitenland zijn geboren/woonachtig zijn geweest en de Nederlandse taal niet beheersen, naar de eerste opvang? Onvoldoende taalvaardig Discussiepunt 1: Welke criteria gebruiken we hiervoor? Discussiepunt 2: En hoe toetsen we deze criteria? Voorstel criteria voor doorstroom dan wel verlenging. -
Taalvaardigheid < zes jaar: woordenschat te meten met een toets (zie overzicht Rob) > zes jaar: woordenschat, technisch lezen, begrijpend lezen te meten met toetsen (zie het overzicht van Rob vanaf pagina )
-
Woordenschat - zes tot acht jaar: 3000 woorden - negen tot tien jaar: 3500 woorden -> elf jaar: 4000 woorden
-
Leerpotentieel: groei in het eerste jaar van de opvang (bijvoorbeeld Cito).
In bijlage 1 worden voorbeelden van toetsen gegeven waarmee de taalvaardigheid gemeten zou kunnen worden. In bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van relevante onderzoeken. In de groep met leeftijdsgenoten adequaat kunnen functioneren Vanuit het oogpunt van sociaal-emotionele ontwikkeling is hier tijdens de bijeenkomst het volgende over gezegd: dit onderwerp wordt genoemd, maar nemen we niet mee omdat er geen goede instrumenten zijn om dit te kunnen ‘meten’.
maart 2008 Pagina 13/13 CB1.08KO.0019 (PO3846)
Korter dan een jaar in Nederland Discussiepunt: alle vierjarigen vallen nu onder de definitie van onderinstromers. Zij horen niet in de opvanggroep? Kinderen vanaf zes jaar: criterium korter dan één jaar onderwijs, Kinderen vanaf vier jaar: criterium korter dan één jaar in Nederland 3.2
Voorstellen aanpassing regeling Een voorstel voor een bijgestelde definitie. ‘Kinderen die uit het buitenland naar Nederland komen, de taal niet of nauwelijks beheersen en niet langer dan een jaar in Nederland zijn, krijgen het eerste jaar extra middelen. Op basis van een taaltoets wordt na het eerste jaar vastgesteld of de taalvaardigheid voldoende is om in een reguliere groep te kunnen functioneren. Indien nodig, kan er verlenging van middelen worden ingezet (binnen de eerste opvang of op een reguliere school).’ Dus kinderen die korter dan een jaar in Nederland wonen worden toegelaten tot de eerste opvang. Na een jaar wordt op basis van criteria (zie eerdere overzicht) bepaalt of een leerling verlenging krijgt van de eerste opvang met een half jaar of een jaar of dat de leerling doorstroomt naar het regulier onderwijs met of zonder extra ondersteuning (intensiteit en duur afhankelijk van …). Bij uitstroom in het regulier onderwijs krijgen alle kinderen het eerste jaar een extra gewicht toegekend zodat de reguliere scholen extra opvang/ondersteuning kunnen bieden. Er zijn dan twee mogelijkheden: nazorg/AB vanuit de opvang of de school krijgt extra formatie om zelf zorg te kunnen bieden. Het bepalen van het gewicht wordt dus niet op basis van het opleidingsniveau van de ouders gedaan. Dit hoeft namelijk niet direct gerelateerd te zijn aan de ontwikkelingsmogelijkheden van het kind.
3.3
Tot slot Een aanvullend aandachtspunt zijn de verouderde methodes die gebruikt worden in het onderwijs.
maart 2008 Pagina 14/14 CB1.08KO.0019 (PO3846)
3.4
Bijlage 1 Taaltoetsen Voor het vaststellen van de taalachterstand kan gebruik gemaakt worden van verschillende testen. In het COTAN Testboek voor het Onderwijs en in de Aanvullingen op de Documentatie van Test en Testresearch in Nederland (COTAN 2004/2005) worden de volgende als positief beoordeelde testen genoemd: Mondelinge Nederlandse taalontwikkeling bij jonge kinderen:
-
Cito Taal voor kleuters (1995-1996):
-
Zwijsen Taaltoets Allochtone Kinderen Onderbouw (1989):
-
diverse onderdelen;
taaltest voor Kinderen (1981):
-
passieve woordenschat, kritisch luisteren en metalinguïstisch bewustzijn;
diverse onderdelen;
Cito Taaltoets Alle Kinderen (2001) (voorlopig, nog niet beoordeeld):
-
diverse onderdelen.
Passieve (receptieve) woordenschat:
-
taaltest voor Kinderen (1981); Zwijsen Taaltoets Allochtone Kinderen Onderbouw (1989); Cito Taaltoets Alle Kinderen (2001).
Technisch lezen:
-
Cito DMT (1990-1995); Brus EMT (1994-1997); De Klepel (1994); Cito Leestechniek en Leestempo (1991-1995); SchoolVaardigheidsToets-Technisch Lezen Eduforce (2002).
Begrijpend lezen:
-
Toetsen begrijpend lezen Cito (1995-1998); Begrijpend leestest Aarnoutse (1991-1996).
Spelling:
-
maart 2008 Pagina 15/15 CB1.08KO.0019 (PO3846)
Cito Schaal Vorderingen in Spellingvaardigheid 1, 2 en 3 (1990-1995); Spellingtest voor de basisschool groep 3 tot en met 8 Aarnoutse (1991-1996); PI-Dictee (1998).
3.5
Bijlage 2 Onderzoeksgegevens taalvaardigheid Vermeer en Van der Horst (Tweedetaalvaardigheid van neveninstromers in beeld, 1995) hebben onderzoek gedaan met de Zwijsen Taaltoets Allochtone Kinderen Onderbouw (1989). Deze test hebben ze bij een grote, heterogene groep nieuwkomers na één jaar onderwijs in Nederland afgenomen. Uit dit onderzoek kwamen voor de passieve woordenschat de volgende gemiddelden:
-
5-7 jarigen:
2800 woorden;
8-10 jarigen:
3400 woorden;
11-13 jarigen:
3700 woorden.
Emmelot (De effectiviteit van de opvang van zij-instromers in het basisonderwijs, 1996) heeft onderzoek gedaan naar de onderwijsresultaten bij een grote, heterogene groep nieuwkomers vanaf 6 jaar na één en twee jaar onderwijs in Nederland. Uit dit onderzoek kwamen de volgende gemiddelden na één jaar onderwijs:
-
passieve woordenschat:
3000-4500 woorden;
technisch lezen:
eind groep 3-medio groep 4;
begrijpend lezen:
?-eind groep 3;
rekenen:
? - eind groep 4.
Deze resultaten bleken sterk afhankelijk van de leeftijd, het leervermogen en de voorkennis (bij rekenen). De resultaten in het eerste jaar bleken sterk voorspellend voor de resultaten in het tweede jaar regulier onderwijs. Op OBS De Woldstroom, regionaal eerste opvangonderwijs, komen kinderen uit de omliggende gemeenten die volgens regionaal afgesproken criteria in aanmerking komen voor eerste opvangonderwijs. Het gaat om een sterk heterogene groep kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 14 jaar. Kinderen van asielzoekers uit een O&I centrum (Oriëntatie en Inburgering), uit een Vertrekcentrum, statushouders uit woningen, door gezinshereniging, huwelijk met buitenlander of adoptie, soms in Nederland geboren, maar pas met 4 jaar voor het eerst met Nederlands in aanraking komen. Er is een begeleidingscommissie die ondermeer bewaakt of de kinderen wel terecht opgevangen worden en niet te lang op deze school blijven. Als centraal criterium voor de in- en uitstroom is het al dan niet beheersen van een bepaalde passieve woordenschat gekozen. Dit criterium is ondermeer afgeleid uit de resultaten van bovengenoemde onderzoeken en als volgt geformuleerd:
-
voor kinderen van zes tot acht jaar:
3000 woorden
(score Cito TAK: 45)
voor kinderen van negen tot tien jaar:
3500 woorden
(score Cito TAK: 53)
voor kinderen van elf jaar en ouder:
4000 woorden
(score Cito TAK: 60)
Deze geschatte woordenschat is dan nog onvoldoende voor aansluiting bij het onderwijs aan leeftijdgenoten op de reguliere school, maar in de praktijk ervaren we dat de kinderen dan meer profiteren van de onderwijssetting op de basisschool. Dit is onder voorwaarde dat ze daar extra ondersteund worden. Vanuit de regionale opvang wordt er nog een jaar ambulante begeleiding geboden met uitleen van leermiddelen. Een belangrijke taak van de begeleidingscommissie is het evalueren van de verblijfsduur van de kinderen en de daaraan gekoppelde onderwijsresultaten tot en met één jaar regulier onderwijs. De resultaten op woordenschat, technisch en begrijpend lezen, spelling en rekenen worden systematisch bijgehouden. maart 2008 Pagina 16/16 CB1.08KO.0019 (PO3846)
Uit het onderzoek naar de ruim 200 kinderen die in de periode 2001-2007 zijn doorgestroomd vallen de onderstaande punten op.
-
Het gekozen woordenschatcriterium blijkt een werkzaam criterium. De kinderen verblijven gemiddeld één jaar in de regionale opvang (spreiding: 1-30 onderwijsmaanden) en hebben daarvoor gemiddeld al één jaar onderwijs gehad (spreiding: 0-42 onderwijsmaanden). In totaal hebben de kinderen gemiddeld al twee jaar onderwijs gehad voordat ze doorstromen naar het reguliere onderwijs (spreiding: 1-71 onderwijsmaanden).
-
Er blijkt geen duidelijk verband te vinden tussen de onderwijsperiode voor de regionale opvang of de onderwijservaring in het land van herkomst en de resultaten bij uitstroom naar het reguliere onderwijs. Dus een langere periode van onderwijs in Nederland voor de regionale opvang of in het land van herkomst laat gemiddeld geen hoger resultaat zien bij het verlaten van de regionale opvang. We vermoeden dat dit samenhangt met het averechtse effect van de vele schoolwisselingen en verzuim.
-
Hoe langer de kinderen in de voor- of eerste opvang verblijven (langer dan twee jaar), hoe lager het leerrendement. Het leerrendement van kinderen die al lang in de eerste opvang verblijven schommelt rond de 100%. Van de leerlingen die er nog maar kort verblijven is dit een veelvoud van 100%.
-
Gemiddeld genomen is er geen verschil in onderwijsresultaten van asielzoekerkinderen en overige nieuwkomers.
-
De oudere kinderen laten gemiddeld een hoger leerrendement zien dan jongere kinderen.
-
Verreweg de meeste kinderen vinden met technisch en begrijpend lezen, spelling en rekenen een voldoende aansluiting in het reguliere onderwijs. Minder dan de helft van de kinderen wordt een jaar beneden hun leeftijd geplaatst. Er zijn vijf leerlingen naar het sbo of so gegaan.
-
Van ongeveer 1/3 deel van de kinderen is bekend hoe ze zich in het reguliere onderwijs ontwikkelen. De voortzetting van het leerrendement schommelt, maar gemiddeld genomen neemt het wat af. Wij vermoeden dat dit komt omdat het in de regionale opvang een inhaalslag gemaakt heeft. Bij plaatsing in het reguliere onderwijs zit het kind op het niveau van leeftijdgenoten en tendeert het leerrendement meer naar het gemiddelde.
maart 2008 Pagina 17/17 CB1.08KO.0019 (PO3846)
4
SAMENVATTING MINICONFERENTIE 8 OKTOBER 2007 Tijdens de bijeenkomst in juni is een werkdefinitie opgesteld voor nieuwkomers op basis waarvan beleid vormgegeven kan worden. Deze definitie vraagt nog om een aantal aanscherpingen. 1
Welke criteria bepalen of een kind voldoende/onvoldoende taalvaardig is en daarom al
dan niet kan doorstromen naar het regulier onderwijs. En hoe worden die criteria gemeten? Gevraagd wordt of het voorstel voor criteria (taalontwikkeling) dat opgenomen is in bijlage 1 een passend voorstel is. Aangegeven wordt dat de criteria zoals beschreven in bijlage 1 voor sommigen wat hoog liggen. Bij andere blijken ze te kloppen. Als aandachtspunt wordt gegeven dat het uit kan maken naar welke school zo’n kind gaat. Op welke manier wordt het opgevangen en wat zijn de mogelijkheden? Er wordt een verschil geconstateerd tussen opvangpunten in de output. Waar ligt dat aan? Ligt dit aan kwaliteit onderwijs, type kinderen, …. Besproken wordt wat je doet op het moment dat een leerling (nog) niet aan de criteria voldoet. Meestal blijkt dat het leerrendement lager is naarmate een leerling langer blijft. Waarschijnlijk worden ook de leerbaarheid lager en de motivatie lager. Wat levert het langer blijven op? Soms is er echter meer ruimte nodig om het (waarom lager leerrendement, …) te onderzoeken. Dat kan als het kind langer blijft en op dat moment kan er passend onderwijs worden gezocht. Met een half jaar extra lukt het om dit te bepalen. Als aanvulling wordt gegeven dat veel kinderen zijn onderzocht. Daaruit blijkt dat het vaak niet ligt aan het leerrendement, maar aan het aantal schoolwisselingen en de kwaliteit van onderwijs dat ze genoten hebben (in Nederland). Om de criteria te kunnen hanteren moeten kinderen worden getoetst. In Den Haag wordt dat op de volgende manier gedaan. Er zijn drie series toetsen. De eerste serie wordt afgenomen als leerlingen net in Nederland zijn (lezen in eigen taal, schrijven, rekenen). Dan wordt getoetst na vijf maanden (actieve/passieve woordenschat, receptieve taalvaardigheid, taalanalyse aan de hand van verhaaltjes die kinderen vertellen). Eindtoetsen worden na tien maanden afgenomen en zijn gebaseerd op TAK-toetsen en spreekvaardigheidtoets. De normering die wordt gehanteerd is gebaseerd op gegevens van leerlingen uit Den Haag die de afgelopen jaren zijn verzameld. In principe blijven leerlingen een jaar. Kinderen die de norm halen moeten uitstromen. Kinderen die de norm niet halen, mogen een half jaar langer blijven. In die tijd kan ook onderzocht worden of kind meer nodig heeft dan regulier onderwijs. Bij uitstroom is de woordenschat vergelijkbaar met zoals eerder bepaald (zie bijlage 1 bij verslag bijeenkomst 7 juni 2007). maart 2008 Pagina 18/18 CB1.08KO.0019 (PO3846)
Aangegeven wordt dat als we met elkaar soortgelijke gegevens willen verzamelen over onze leerlingen, het belangrijk is om toetsen op hetzelfde tijdstip af te nemen (na vijf maanden, na tien maanden) om gegevens te kunnen vergelijken. Yda geeft aan dat in Den Haag de toetsen het hele jaar door worden afgenomen, maar dat de gemiddelden elk jaar weer vergelijkbaar zijn. Het type kind dat instroomt verandert wel. 2
In de werkdefinitie wordt gesproken over kinderen uit het buitenland. Niet over een
onderscheid tussen asielzoekers en nieuwkomers. Bij nieuwkomers gaat het om hele specifieke groepen (adoptie, gezinshereniging, Polen die komen werken). Ook de succesfactoren en belemmerende factoren zijn nog niet in beeld gebracht. De volgende vragen zijn daarom in twee groepen verkend:
-
groep 1
-
wat zijn essentiële verschillen: kindkenmerken, welke groepen kom je tegen; wat zijn specifieke verschillen die voor het onderwijs van belang zijn?
groep 2:
-
wat hebben deze kinderen allemaal gemeenschappelijk en wat heeft dat voor gevolgen voor het onderwijs (onderwijsbehoeften);
-
waar zouden ze gemeenschappelijk van kunnen profiteren in het onderwijs?
Uit de twee groepen kwamen de volgende zaken terug. Welke groepen kunnen we onderscheiden met welke kenmerken? -
Wat zijn de kindfactoren (1)?
-
Wat zijn omstandigheden (2)?
-
Wat is de onderwijsbehoefte (3)?
-
Wat zijn invloedrijke actoren (4)?
Asielzoekers: -
getraumatiseerde kinderen;
-
vertrekkinderen;
-
oriëntatie en inburgering (O&I).
Nieuwkomers (regulier en niet regulier):
-
gezinshereniging (regulier en niet regulier); EU-landen; expatkinderen ; adoptiekinderen; stiefkinderen: Nederlandse/buitenlandse ouder; illegalen < één jaar in Nederland; hoppers: kinderen die drie maanden meekomen, weer weg gaan (tien procent Bulgaren).
Wat speelt een rol?
maart 2008 Pagina 19/19 CB1.08KO.0019 (PO3846)
Nederlandse taalachterstand (1). Bijzondere omstandigheden (2). Cumulatie van risicofactoren (2).
-
-
Randvoorwaarden voor regulier onderwijs (3). -
Nederlandse taal.
-
Veilig voelen (trauma, stiefkind, gezinshereniging).
-
Goed taalonderwijsprogramma.
Tijd van verblijf (veel schoolwisselingen hebben een negatieve invloed)
Wat zijn de verschillen tussen deze kinderen? Verschillen in: -
geletterdheid (1);
-
getraumatiseerd (1);
-
stressfactoren gezin (2).
Wat betekent het voor het onderwijs (onderwijsbehoefte)?
-
Veiligheid kinderen en ouders. Taal. Basale vaardigheden/omgangsvormen (motorische ontwikkeling, spraaktaal ontwikkeling, sociale redzaamheid).
-
Ouderbetrokkenheid (4).
In de eerste periode gaat het om alle factoren samen. Aanvullende opmerkingen
-
Het zijn veel meer de individuele verschillen tussen kinderen die de onderwijsbehoefte bepalen. Algemeen geldt bovenstaande (taal, veiligheid …).
-
Het aanbod in onderwijs tussen geletterde kinderen en analfabetische kinderen zal anders moeten zijn.
-
De leeftijd waarop een kind instroomt maakt uit (jonger, ouder). Hier moeten we rekening mee houden.
-
De grens tussen asielzoekers en nieuwkomers is een vervagende. Het wordt een grens wanneer er sprake is van status/procedure. De vraag is of je je hierdoor moet laten leiden.
-
Onderwijsbehoefte is niet essentieel verschillend tussen asielzoekers en nieuwkomers. Waar ligt de grens waar het uiteen gaat.
3
Een derde aspect dat tijdens de bijeenkomst is besproken is wat we gaan doen met deze
gegevens en wie dat zou moeten doen. -
Aanpassing wet schakelklassen voor nieuwkomers.
-
Aanpassing regeling nieuwkomers (OCW).
-
Op basis van criteria kijken naar mogelijkheden voor verlenging. Verlenging moet mogelijk zijn voor kinderen die nog niet op niveau zijn (volgens criteria).
-
Voor kinderen die op niveau zitten en uitstromen moet nazorg zijn geregeld (begeleiding en materiaal voor maximaal (?) een jaar).
-
maart 2008 Pagina 20/20 CB1.08KO.0019 (PO3846)
Financiering door OCW.
-
Aanpassing gewichtenregeling (OCW)
-
Knelpunt: gewichtenregeling gaat pas een jaar later in. Opmerking Yda: Aantal kinderen (opleidingsniveau ouders) vallen niet onder definitie nieuwkomers en hebben dan gewichtenregeling nodig. Als de definitie wordt aangepast, dan is een aanpassing van de gewichtenregeling minder noodzakelijk.
-
Ineke valt onder een reguliere school. Kinderen met hoogopgeleide ouders krijgen minder geld vanuit gewichtenregeling.
-
Gemeente Eerder GOA-budget. (gemeente). Dit is er niet meer. Daar zijn nu de schakelklassen voor. De gemeente is verantwoordelijk voor de schakelklassen. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor centrale opvang. Gemeente heeft daar nog wel een rol in. Besturen blijven verantwoordelijk. De gemeente regisseert een goede verdeling van de middelen in overleg met besturen. De besturen zijn verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit van het onderwijs en waar het geld naartoe gaat. Zij kunnen de mogelijkheid voor centrale opvang creëren, maar zijn dit niet verplicht. Aangegeven wordt dat als passend onderwijs er komt, dan kun je je niet meer afzijdig houden.
-
Lowan In beeld brengen doelgroepkinderen. Dit meenemen in de discussie rond passend onderwijs. Meer naar buiten brengen wat het belang is van goed onderwijs aan deze kinderen. In onderwijsland weten ze niet waar mensen in het veld tegen aan lopen
-
AVS Gebruiken als beeld podium gericht op Jos Hagers (passend onderwijs). Aandacht in het vakblad. Daar kun je ook de besturenorganisaties voor moeten gebruiken. Andere ingangen zijn collega schoolleiders en directeurennetwerken.
-
Wie zou ons moeten kennen? Gemeentebesturen, schoolbesturen en vluchtelingenwerk Nederland. Aangegeven wordt dat het belangrijk is in kaart te brengen wie waar zit. -
Welke scholen bieden centrale opvang?
-
Wie biedt ondersteuning?
-
Welke kennis is beschikbaar (specialistisch)?
Inspectie (een beeld krijgen wat goed is) COA (?) Politiek (Tweede Kamer) Sardes Zunderdorp Vakbondsbladen om onderwijsmensen te bereiken Ouderverenigingen: doelgroepen in beeld maart 2008 Pagina 21/21 CB1.08KO.0019 (PO3846)
-
Wat hebben we nog meer nodig?
-
Een goed curriculum voor de centrale opvang en de verbinding maken naar vervolgopleiding.
-
maart 2008 Pagina 22/22 CB1.08KO.0019 (PO3846)
Wel wet inburgering, geen wet scholing.
5
SCHOLEN VOOR MORGEN Leren door te netwerken, scholing op taal en rekenen en een houvast voor elke leerkracht. In het najaar van 2007 heeft staatssecretaris Dijksma, na een intensieve gedachtewisseling met vertegenwoordigers uit het primair onderwijs haar agenda voor de komende jaren gepresenteerd. ‘Scholen voor morgen’ is een neerslag van plannen waarmee de kwaliteit van het primair onderwijs langs verschillende wegen een impuls gaat krijgen. Zonder expliciet te verwijzen naar het asiel- en eerste opvangonderwijs wordt bij lezing van dit beleidsdocument duidelijk dat het ook voor dit onderwijs kansen biedt. Uit berichten in de media was al duidelijk geworden dat taal en rekenen kunnen rekenen op de volle aandacht. Sluit dus mooi aan bij een van de kerntaken van goed eerste opvangonderwijs. Voor goed taal- en rekenonderwijs zijn goed geschoolde leraren nodig, die daarnaast ook kunnen werken aan hun professionaliteit door te leren van elkaar. In netwerken, samen met experts van buiten. Scholen met asielzoekers weten uit het verleden hoe productief leren van elkaar kan zijn wanneer de overheid randvoorwaarden creëert voor scholen die een eindje uit elkaar liggen. En het onderwijs mag rekenen op een duidelijk signaal van de overheid: in zogenoemde referentiebeschrijvingen legt zij vast wat leerlingen op een bepaald moment in hun schoolloopbaan kennen en kunnen. Leerlingen die het Nederlands als tweede taal moeten leren worden expliciet genoemd in het eindverslag van de expertgroep ‘Doorlopende leerlijnen’ als groep waarvoor nagegaan moet worden welke activiteiten ingezet moeten worden om de referentiebeschrijvingen binnen het bereik van deze leerlingen te brengen. Nu maar hopen dat de aangekondigde pilots en onderzoek niet voorbij zullen gaan aan de scholen voor asiel- en eerste opvangonderwijs. LOWAN zal bij de bewindslieden en partijen die een rol spelen bij de realisatie van ‘Scholen voor morgen’ aandringen op een actieve betrokkenheid. Op de volgende pagina meer informatie over:
-
maart 2008 Pagina 23/23 CB1.08KO.0019 (PO3846)
de kwaliteitsagenda po; doorlopende leerlijnen.
6
DE KWALITEITSAGENDA PO Scholen voor morgen. Samen op weg naar duurzame kwaliteit in het primair onderwijs. Enkele relevante passages uit dit beleidsdocument: In deze agenda staat het verbeteren van taal- en rekenprestaties van kinderen op de eerste plaats, want deze basisvaardigheden zijn onmisbaar voor het succes van kinderen in andere vakken op school, in hun verdere schoolloopbaan en in de maatschappij. Daarnaast hebben besturen en scholen ruimte nodig om leerlingen een rijke leeromgeving te kunnen bieden. Zo doen we recht aan de meervoudigheid van hun talenten en spelen we in op de vragen van de maatschappij. Het is een ambitieuze agenda waarbij leraren, schoolleiders, bestuurders, betrokken overheden en ondersteunende organisaties gezamenlijk voor de taak staan om ons onderwijs in ontwikkeling en sterk te houden. We hebben vertrouwen in het vermogen van leraren, schoolleiders en besturen om die verantwoordelijkheid waar te maken. Immers, we beginnen niet vanaf nul. Er zijn vele goede initiatieven van scholen die met volle overtuiging werken aan kwalitatief goed onderwijs. Wij willen scholen en besturen de ruimte bieden en ondersteunen om die eigen kracht verder te ontwikkelen. En we komen tegemoet aan de roep van leraren om zich volop te kunnen wijden aan het lesgeven, hun kerntaak. Maar er zijn ook redenen tot zorg. Internationaal gezien waren Nederlandse leerlingen altijd goed in wiskunde en lezen, maar het behoud van dat niveau is allerminst vanzelfsprekend. Ook maken andere westerse landen een inhaalslag. Stilstand is hier achteruitgang. Kijken we wat nauwkeuriger naar de prestaties van leerlingen, dan constateren we dat 10 tot 15 procent van de leerlingen in groep 8 problemen heeft met technisch lezen, en dat de absolute stijging van het taal- en rekenniveau tussen 1994-1995 en 2002-2003 niet doorzet. Volgens de Onderwijsraad presteert tien procent van de leerlingen op de basisschool minder dan te verwachten is. Leerlingen die met een achterstand de school binnenkomen, met name op het terrein van taal en rekenen, lopen die onvoldoende in. Bij het verlaten van de basisschool lopen deze leerlingen gemiddeld 6 maanden tot twee jaar achter bij respectievelijk rekenen en taal. Volgens de inspectie telt Nederland ruim 100 zeer zwakke scholen en zo’n 1000 risicoscholen. Scholen en leraren worden verleid hun aandacht te versnipperen. Scholen worden bestookt met aanbod van buiten met de vraag aandacht aan bepaalde thema’s te besteden. De scholen en de leraren hebben veel vrijheid om hier eigen keuzes in temaken. Dat is ook de kracht van het Nederlandse primair onderwijs. De schaduwzijde is, dat het leren van basisvaardigheden die bepalend zijn voor verder schoolsucces en deelname aan de samenleving, soms dreigt onder te sneeuwen. Onze boodschap is: laten wij ons de komende jaren samen inspannen opdat elk kind, met inachtneming van de onderlinge verschillen, in ieder geval goed kan rekenen en de Nederlandse taal goed beheerst. Er wordt daarbij niets afgedaan aan de brede opdracht die de scholen voor primair onderwijs hebben, en de vrijheid om eigen keuzes te maken, met erkenning van de ruimte voor levensbeschouwelijke en pedagogisch-didactische verscheidenheid, die zo kenmerkend is voor het sterkkleinschalig georganiseerde primair
maart 2008 Pagina 24/24 CB1.08KO.0019 (PO3846)
onderwijs in Nederland. Maar laten we de tijd die nodig is voor taal en rekenen zo goed mogelijk besteden. Ook voor de overheid betekent dit een hernieuwde aandacht voor de basisvaardigheden taal en rekenen. Dit houdt in dat de rijksoverheid zich terughoudend opstelt bij het formuleren van andere opdrachten voor het basisonderwijs. Bovendien wijst de inspectie erop dat scholen betere resultaten kunnen bereiken door meer opbrengstgericht te werken en het onderwijs beter af te stemmen op verschillen tussen leerlingen en de zorg voor zwakke leerlingen te verbeteren. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is kwaliteitszorg, bijvoorbeeld met behulp van een leerlingvolgsysteem. Leraren zouden duidelijker voor ogen moeten hebben wat ze in een week, een maand of een jaar met een kind willen en kunnen bereiken. En welke aanpak of methode daarvoor het meest geschikt is, door kennis te hebben en gebruik te maken van bewezen effectieve methoden en instrumenten. In de praktijk zijn er veel goede voorbeelden van leraren die de resultaten van hun leerlingen op het gebied van taal en rekenen hebben verbeterd. We kunnen optimistisch zijn over de mogelijkheid om op relatief korte termijn een aantoonbaar grotere leerwinst te bereiken. Er is genoeg kennis over vakdidactiek en handelingsvaardigheden en er zijn genoeg goede lesmethoden om de taal- en rekenprestaties van kinderen te verbeteren. Ook de eerste goede ervaringen met de taalpilots stemmen hoopvol. De deelnemende scholen, alsook de leerlingen en de ouders, zijn enthousiast, omdat door gerichte extra aandacht kinderen al binnen een paar weken beter lezen. In deze kabinetsperiode willen wij de onderstaande doelstellingen bereiken. -
In 2009 is duidelijk vastgelegd wat leerlingen aan het eind van het primair onderwijs op het terrein van taal en rekenen moeten kennen en kunnen. Dit gebeurt samen met het onderwijsveld op basis van het advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen.
-
In 2011 is er een dekkend aanbod van voor- en vroegschoolse educatie, en is de taalachterstand van achterstandsleerlingen aan het einde van de basisschool met 40 procent gereduceerd ten opzichte van het meetjaar 2002.
-
In 2011 zijn de gemiddelde leerprestaties voor alle groepen leerlingen3 op taal en rekenen aantoonbaar gestegen ten opzichte van 2005. Deze doelstelling wordt geconcretiseerd met behulp van experts en onderzoekers en zal vanaf 2008 jaarlijks worden gemonitord.
-
In 2011 voldoet minimaal 80 procent van de scholen aan de indicatoren van goede kwaliteitszorg zoals omschreven in het toezichtkader van de inspectie, ten opzichte van de 50 procent in 2006.
-
In 2011 is het aantal zeer zwakke scholen gehalveerd, en de periode dat een school zeer zwak functioneert wordt geminimaliseerd.
maart 2008 Pagina 25/25 CB1.08KO.0019 (PO3846)
7 7.1
DOORLOPENDE LEERLIJNEN Inleiding De Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen is door de bewindlieden van OCW ingesteld met de opdracht te adviseren over de vraag wat leerlingen van taal en rekenen moeten kennen en kunnen op een aantal overgangen tussen de verschillende schooltypen van primair onderwijs tot hoger beroepsonderwijs en van onderwijs naar arbeidsmarkt. ‘Wat is van belang voor alle leerlingen en wat zijn de consequenties daarvan voor de lerarenopleiding’, waren daarbij vragen van het ministerie. De opdracht is zo uitgevoerd dat er nu ‘doorlopende leerlijnen’ zijn die ervoor zorgen dat het onderwijsresultaat van de ene sector naadloos aansluit op dat van de andere. Voor de lerarenopleidingen moeten niveaus voor taal en rekenen worden gehanteerd, zowel bij de aanvang van de studie als bij de afsluiting ervan. Daarnaast biedt de Expertgroep leraren houvast door in vier referentieniveaus op iedere overgang tussen en binnen schooltypen concreet te beschrijven wat leerlingen aan kennis en vaardigheden moeten hebben. Zo kunnen de leraren de ontwikkeling van hun leerlingen bepalen, volgen en stimuleren. Opvallend onderdeel van de referentieniveaus is de introductie van het algemeen maatschappelijk functioneel niveau. Dat is het niveau dat alle Nederlanders geacht worden te halen om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer. Lezing van de eindrapporten van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen roept, vanuit het perspectief van onderwijs aan asielzoekers en nieuwkomers, de vraag op hoe dit rapport aansluit bij de werkelijkheid van alledag. In het algemeen eindverslag bevat hoofdstuk 8 over ‘zorgleerlingen en de haalbaarheid van de referentieniveaus’ een paar heldere, niet mis te verstane boodschappen: De formulering in de opdracht dat het gaat om de basiskennis en basisvaardigheden van taal en rekenen voor alle leerlingen kan leiden tot de opvatting dat ook de groep zorgleerlingen hieraan moet kunnen voldoen, leerlingen die incidenteel en kortlopend of structureel en langdurig aangewezen zijn op specifieke opvang en ondersteuning. In onze opdracht is niet expliciet aandacht gevraagd voor deze categorie leerlingen. Wij menen echter niet om de problematiek van de zorgleerlingen heen te kunnen en willen antwoord geven op de vraag of dat wat voor alle leerlingen van belang wordt geacht ook voor deze groepen moet gelden.
7.2
Zij-of neveninstromers Een groot aantal scholen en opleidingen van primair tot hoger onderwijs kent een instroom van leerlingen van buitenlandse afkomst, zogenaamde neven- of zij-instromers, anderstaligen of inburgeraars. Als voorbeeld nemen wij het mbo: in het mbo maakten in 2004 36.000 nieuwkomers gebruik van het programma educatie en in 2005 waren dat er 25.000. Door middle van een aangepast onderwijsaanbod proberen scholen en opleidingen NT2-leerlingen zo snel mogelijk de Nederlandse taal te leren om deze leerlingen met een andere thuistaal vervolgens toe te leiden naar reguliere onderwijstrajecten of werk. Het ontwikkelen van de volledige beheersing van het Nederlands als tweede taal is een langdurig traject. Ook als leerlingen in staat zijn reguliere lessen te volgen, is het
maart 2008 Pagina 26/26 CB1.08KO.0019 (PO3846)
verwervingsproces nog lang niet voltooid binnen het onderwijs. Extra tijd, ondersteuning en voldoende blootstelling aan het Nederlands zijn noodzakelijke voorwaarden daarbij. Voor oudere NT-2-leerlingen die zonderdiploma instromen in het mbo en hbo kan een snelle plaatsing met extra middelen in het doeltraject naar verwachting een gunstig effect hebben op de taalverwering. Wij identificeren een eerste groep zorgleerlingen die in staat is de reguliere referentiebeschrijvingen te halen. Het zijn de leerlingen met opvoeding- of gedragmoeilijkheden, de leerlingen met een lichamelijke handicap of leerlingen die wegens ziekte aangewezen zijn op specifieke zorg. Zij kunnen ‘gewoon’ leren. Mogelijk dat voor enkele groepen geldt dat delen van de referentiebeschrijvingen niet uitgevoerd kunnen worden vanwege hun specifieke handicap, zoals te voorzien bij visueel en auditief gehandicapten. Voor leerlingen met een andere thuistaal zouden de referentiebeschrijvingen zo spoedig mogelijk, maar afhankelijk van de leeftijd waarop de leerling instroomt in het regulier Nederlandse onderwijs, als doelstellingen gehanteerd moeten worden. 7.3
Aanbeveling 8.1 Onderzoek welke consequenties de referentiebeschrijvingen hebben voor deze groepen en welke ondersteunende activiteiten kunnen worden ingezet om de referentiebeschrijvingen zo veel mogelijk binnen het bereik van deze leerlingen te krijgen.
maart 2008 Pagina 27/27 CB1.08KO.0019 (PO3846)
8 8.1
PASSEND ONDERWIJS Inleiding In december is het invoeringsplan Passend onderwijs in werking getreden. Passend onderwijs gaat over alle leerlingen, in het bijzonder over leerlingen met extra onderwijsvragen. Deze leerlingen worden vaak zorgkinderen genoemd. Voor deze kinderen zijn op dit moment specifieke voorzieningen ingericht in de vorm van scholen voor speciaal (basis)onderwijs en speciale voorzieningen binnen het reguliere onderwijs. Denk verder aan de ondersteuning door samenwerkingsverbanden WSNS, rugzakfinanciering met ambulante begeleiding en extra zorg vanuit de jeugdzorg. Het geheel aan voorzieningen is in een ingewikkelde wet- en regelgeving vastgelegd. Problemen met wachtlijsten, bureaucratie rond indicatiestelling, onvoldoende afstemming en samenwerking met (jeugd)zorg, et cetera zijn voor veel mensen in en rond het onderwijs (leraren, ouders en leerlingen) een bron van ergernis. Daarom wordt er nu een nieuwe zorgstructuur van onderop opgezet om deze knelpunten op te lossen. Schoolbesturen krijgen de verantwoordelijkheid om voor ál hun leerlingen een passend zorgaanbod te formuleren. Dit kan binnen een reguliere school gerealiseerd worden, op een speciale school of via een tussenvorm zoals een speciale klas binnen de reguliere school. Het kan ook gaan om een tijdelijke speciale voorziening. Er worden regionale netwerken gevormd worden met één zorgloket, met als uitgangspunt dat voor elke zorgleerling de kansen op de beste ontwikkeling centraal staan. Deze netwerken moeten ontstaan vanuit de lokale en regionale situatie, want wat geldt voor bijvoorbeeld Rotterdam zal heel anders zijn dan voor Drenthe. Overal in het land zie je nu dat er door samenwerkingsverbanden WSNS zorgleerlingen geïnventariseerd wordt welke zorgleerlingen er in de regio zijn. Beleid wordt ontwikkeld om te komen tot samenwerking tussen alle partners in het regionale netwerk. Vanuit een landelijk steunpunt worden er de komende maanden met de coördinatoren van samenwerkingsverbanden gesprekken gevoerd over de inrichting van de netwerken. Op de volgende pagina’s een nadere verkenning van het invoeringsplan en de mogelijkheden om erbij aan te sluiten vanuit het perspectief van scholen voor eerste opvangonderwijs.
maart 2008 Pagina 28/28 CB1.08KO.0019 (PO3846)
9
‘PASSEND ONDERWIJS – PASSEND VOOR NIEUWKOMERS?’ Op dit moment is de wet- en regelgeving voor leerlingen met een extra zorgbehoefte complex (WSNS, Rugzakje, LWOO/PRO, Jeugdhulpverlening, et cetera) en er is sprake van grote wachtlijsten. Daarom wil de overheid de regels vereenvoudigen met als doel een centrale positie van de leerling binnen de organisatie van het onderwijs. Dit heeft tot gevolg dat de overheid afstand neemt en de verantwoordelijkheid bij scholen en schoolbesturen legt. Schoolbesturen krijgen de verantwoordelijkheid om voor elke aangemelde leerling een passend onderwijsarrangement aan te bieden, dat aansluit bij de behoefte van de leerling en de wensen van de ouders. Om dit te realiseren heeft Staatssecretaris Sharon Dijksma op 5 december het Invoeringsplan Passend Onderwijs naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit invoeringsplan kan grote consequenties hebben voor het eerste opvangonderwijs op asielzoekerscholen en scholen die het onderwijs aan de overige nieuwkomers verzorgen. In dit invoeringsplan worden de kinderen van asielzoekers en de overige nieuwkomers niet expliciet genoemd als kinderen met een extra zorgbehoefte. Toch is het overduidelijk dat deze kinderen niet zonder extra zorg in het onderwijs kunnen worden opgevangen. Er zijn onlangs twee miniconferenties geweest met vertegenwoordigers rondom de opvang van nieuwkomers. Er is gesproken over een gezamenlijke definitie voor onderwijs aan asielzoekers en overige nieuwkomers; de onderscheidende en overeenkomende kenmerken van het onderwijs en de belemmerende factoren en succesverhalen zijn geïnventariseerd. Er is uitgegaan van de volgende werkdefinitie: Buitenlandse kinderen in de basisschoolleeftijd die onvoldoende taalvaardig zijn in het Nederlands om in het onderwijs in de groep met leeftijdgenoten adequaat te kunnen functioneren. Alle specifiek te onderscheiden groepen binnen deze werkdefinitie hebben een gemeenschappelijke onderwijsbehoefte, namelijk zo snel mogelijk mee kunnen doen in het reguliere onderwijsprogramma, door: 1
zich sociaal en emotioneel thuis gaan voelen (inclusief basale vaardigheden/omgangsvormen);
2
de Nederlandse taal leren (een programma voor goed taalonderwijs)
3
basale invoering in de vak- en vormingsgebieden;
4
verhelderen van het ontwikkelingsperspectief van de leerling.
Zonder beperkende factoren lijkt dit bij jongere kinderen in gemiddeld één jaar te realiseren. Bij oudere kinderen is meer tijd nodig. Ze leren wel sneller, maar de afstand met het Nederlandse onderwijsprogramma is groter. In het voortgezet onderwijs wordt uitgegaan van twee jaar. Niet alle kinderen redden het binnen de periode van één tot twee jaar om een aansluiting te vinden bij Nederlandse leeftijdgenoten. De volgende veel voorkomende (cumulatie van) risicofactoren kunnen de ontwikkeling negatief beïnvloeden, waardoor ze meer tijd nodig hebben en afhankelijk zijn van extra zorg in de eerste- en vervolgopvang:
maart 2008 Pagina 29/29 CB1.08KO.0019 (PO3846)
negatieve ervaringen in het land van herkomst; langdurig verblijf in de centrale opvang (AZC’s); veel schoolwisselingen en ‘hoppen’;
-
stressfactoren in gezin (gezinshereniging, onzekerheid procedure, adoptie, stiefouder, illegaliteit en dergelijke).
De verschillen zijn hier groot en de ondersteuningsbehoefte is vaak groter dan het eerste opvangonderwijs alleen kan bieden. In de huidige situatie kunnen deze kinderen ook terugvallen op (financiële) ondersteuning van WSNS, Rugzakje, LWOO/PRO, Jeugdhulpverlening, et cetera. In de praktijk wordt dit lang niet altijd gerealiseerd. Deels uit onwetendheid en deels door gebrek aan expertise. De plek waar deze ondersteuning het beste geboden kan worden (eerste opvang of regulier) is ook niet op voorhand duidelijk. Ook na één jaar eerste opvangonderwijs hebben kinderen in het reguliere onderwijs een extra ondersteuningsbehoefte. Dit valt moeilijk in de huidige regelgeving te vangen, omdat dit per kind heel verschillend is. Hierbij komt nog dat de huidige financieringsmogelijkheden verminderd zijn door het wegvallen van GOA-middelen (alleen beperkt tot schakelklassen) en de verandering van gewichtengelden (opleidingsniveau ouders). In de groep kinderen van asielzoekers en overige nieuwkomers tekent zich de onderstaande onderverdeling af. 1
De eerste opvang als ze één tot twee jaar in Nederland zijn. De kinderen volgen dan een apart programma dat gericht is op een snelle aansluiting bij het reguliere onderwijsprogramma (zie boven). Bij voorkeur wordt dit centraal georganiseerd en vindt het onderwijs plaats in een opvangklas of op een school voor eerste opvangonderwijs. Vaak wordt er voor de bovenschoolse opvang een convenant gesloten met schoolbesturen en gemeente(n), met afspraken over criteria, financiering en leerlingenvervoer. Voor de meeste kinderen die korter dan één jaar in Nederland zijn is er een aparte bekostiging, maar voor de overige kinderen niet. In een aantal gevallen worden deze kinderen onder de vlag van een Schakelklas opgevangen.
2
De vervolgopvang in het reguliere onderwijsprogramma. Dit vindt bij voorkeur plaats in het reguliere onderwijs met mogelijk ambulante begeleiding vanuit de eerste opvang. Vooral de oudere kinderen hebben nog extra begeleiding nodig vanuit de zorgstructuur van de school, welke deels gefaciliteerd wordt uit gelden van het samenwerkingsverband WSNS.
3
Nieuwkomers met extra zorgbehoefte. Een deel van de kinderen profiteert door eerder genoemde risicofactoren hier onvoldoende van en zal langer in de eerste opvang blijven, verwezen worden naar speciaal (basis)onderwijs of mogelijk met een rugzakje in het reguliere onderwijs kunnen functioneren. Voor de meeste van deze kinderen gaat het om een tijdelijke extra zorgbehoefte. Vaak zal er ook extra ondersteuning vanuit de jeugdhulpverlening nodig zijn. Voor een langer verblijf in de eerste opvang zijn er geen extra middelen beschikbaar en komt de ondersteuning vanuit de jeugdhulpverlening niet of moeizaam tot stand.
“De kern van Passend onderwijs is dat voor alle leerlingen (dus ook nieuwkomers) de kansen op de beste ontwikkeling centraal staan …” (Invoeringsplan passend onderwijs, december 2007). In 2011 moet er een landelijk dekkende infrastructuur van regionale netwerken gerealiseerd zijn, waar een flexibel onderwijscontinuüm in stand gehouden wordt. Dit betekent dat naast plaatsing in het regulier of speciaal onderwijs ook allerlei tussenvormen mogelijk zijn. Als voorbeelden worden onder meer genoemd: speciale klassen in reguliere scholen en tijdelijk maart 2008 Pagina 30/30 CB1.08KO.0019 (PO3846)
clusteroverstijgend onderwijs aan kinderen met gedragsproblemen. Zowel de kinderen in de eerste en vervolgopvang als de kinderen met een extra zorgbehoefte zouden hier ook goed onder kunnen vallen.
-
Een regionaal netwerk heeft de grootte van de regio van het samenwerkingsverband vo (80 in totaal) en bestaat uit:
-
scholen voor (S)BAO in meerdere samenwerkingsverbanden WSNS; scholen voor vo die samenwerken in een SWV vo; de scholen voor (v)so die per cluster samenwerken in een REC; ook de bovenschoolse, soms bovengemeentelijke opvang van nieuwkomers is een vorm van samenwerkingsverband.
-
De samenwerking in regionale netwerken wordt wettelijk verankerd evenals de zorgplicht voor schoolbesturen.
-
Via het Zorgadviesteam (ZAT) en het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) wordt het aanbod aan opgroei- en opvoedingsondersteuning, onder verantwoordelijkheid van de gemeenten gerealiseerd. De gemeenten zullen dit op de Lokaal Edcatieve Agenda (LEA) plaatsen en hebben ook een belangrijke taak in het leerlingenvervoer, leerplicht en huisvesting. Ook hier is al een duidelijke overlap met de huidige situatie rondom de opvang van nieuwkomers.
-
Het regionale netwerk richt één loket in voor handelingsgerichte zorgtoewijzing voor leerlingen die extra ondersteuning/zorg nodig hebben. “Dit betekent dat een ontwikkelingsperspectief wordt opgesteld en dat op grond daarvan bekeken wordt welke extra zorg/ondersteuning nodig is” (brief Sharon Dijksma over de invoering van Passend onderwijs). Indicatiestelling voor leerlingen die ook (jeugd)zorg nodig hebben, vindt integraal plaats, waar bij het loket en het ZAT verantwoordelijk zijn voor de afstemming. In enkele regio’s zijn er nu begeleidingscommissies verantwoordelijk voor de toewijzing van regionale opvang van nieuwkomers.
-
In de regionale netwerken moeten er programma’s zijn voor specifieke onderwijsproblemen (doelgroepenbeleid): “Wanneer deze (in een vroeg stadium) worden aangepakt kan worden voorkomen dat de doorlopende leerlijn van een leerling wordt onderbroken/stagneert, de problematiek escaleert of gedragsproblemen ontstaan.” Het is evident dat er momenteel veel buitenlandse kinderen, waaronder nieuwkomers oververtegenwoordigd zijn in het S(B)O – LWOO/PRO.
-
Als specifieke doelgroepen worden nu in het invoeringsplan genoemd: kinderen met dyslexie en dyscalculie, hoogbegaafde leerlingen en zieke leerlingen. Ook nieuwkomers zouden hier niet misstaan.
-
Er is gekozen voor een zorgvuldige invoering waarbij de ontwikkelingen van onderop centraal staan. Er komt ruimte om de organisatie van Passend onderwijs aan te laten sluiten bij de lokale en regionale situatie. Er wordt niet gestart met een wettelijk kader, maar dat kader wordt opgebouwd op basis van ontwikkelingen in het veld.
-
Er komt een Evaluatie- en adviescommissie Passend onderwijs (commissie Lambrechts) die adviseert over de invoering. In het voorjaar van 2008 komt er een voorzet waarin de werkzaamheden nader worden omschreven. Het toezicht op de indicatiestelling zal onder de onderwijsinspectie vallen. Er zal een apart onderzoek naar de zorgvraag van allochtone doelgroepen komen (toezegging van de staatsecretaris op 19 december 2007 in de Tweede Kamer. Het is zaak om hier als Lowan-groep ook bij betrokken te worden.
maart 2008 Pagina 31/31 CB1.08KO.0019 (PO3846)
Voor de invoering van Passend onderwijs zijn er extra middelen beschikbaar.
Kortom 1
Van de groep nieuwkomers in de eerste opvang (als ze één tot twee jaar in Nederland zijn) beperkt de financiering zich nu tot het eerste jaar. Misschien dat dit voor de oudere kinderen opgerekt kan worden tot twee jaar. De financiering is slechts mogelijk bij 4 of meer kinderen. Samen met de wetenschap dat een centrale, geregisseerde opvang het hoogste rendement heeft, is er steeds meer behoefte aan een bovenschools (en soms bovengemeentelijk) georganiseerde opvang. Momenteel worden de criteria, financiering en leerlingenvervoer apart met gemeente(n) en schoolbesturen geregel. Het is echter veel efficiënter om dit in de structuur van Passend onderwijs op te nemen.
2
Voor de vervolgopvang in het reguliere onderwijsprogramma wordt er nu al veel gebruik gemaakt van de (aan reguliere scholen toebedeelde) gelden uit de zorgstructuur van WSNS. Als deze structuur gaat veranderen zal de specifieke doelgroep van nieuwkomers hier ook expliciet in moeten worden meegenomen.
3
De huidige financieringsmogelijkheden voor de nieuwkomers met extra zorgbehoefte zijn verminderd door het wegvallen van GOA-middelen (alleen beperkt tot schakelklassen) en de verandering van gewichtengelden (opleidingsniveau ouders). Dit zijn kinderen die deels langer verblijven in de eerste opvang, deels worden opgevangen in het reguliere onderwijs, deels in het S(B)O en deels gebruik (zouden moeten) maken van jeugdhulpverlening. Ervaringen tot nu toe wijzen uit dat dit slecht of onbevredigend tot stand komt. Deze extra zorgbehoefte valt onder de noemer van Passend onderwijs en zou ook achter het ‘loket’ geregeld kunnen worden, gebruik makend van de expertise uit het eerste opvangonderwijs.
4
De verantwoording voor de opvang van nieuwkomers is verschoven van landelijke overheid naar schoolbesturen. Dit heeft tot gevolg dat Lowan scholen zich nu duidelijk moeten profileren binnen hun bestuur.
5
De organisatie van Passend onderwijs moet ontstaan vanuit de lokale en regionale situatie. De Lowan scholen hebben de kans om zich hier in beeld te brengen met de cursief weergegeven aandachtspunten.
6
Het accent bij de invoering ligt nu op het realiseren van netwerken, waarbij de samenwerkingsverbanden WSNS en de gemeenten de meeste initiatieven nemen. De Lowan scholen moeten zorgen dat ze hier vanaf het begin bij betrokken worden als doelgroep eerste opvang en als expertisegroep bij de vervolgopvang.
Wie de schoen past … trekke hem aan.
maart 2008 Pagina 32/32 CB1.08KO.0019 (PO3846)